Evaluatie van de bijsturing van de Vlaamse melkquotaregeling in het tijdvak 2005-2006
Juli 2006
Vlaamse Overheid Beleidsdomein Landbouw en Visserij Koen Jespers Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid (ALVB) Veerle Campens, Leen Bas Afdeling Monitoring en Studie (AM&S) Agentschap voor Landbouw en Visserij Lea Elst
Evaluatie van de bijsturing van de melkquotaregeling in het tijdvak 2005-2006
0 1.
Situering......................................................................................................................................... 3 Historiek en evolutie van de melkquotaregelgeving .................................................................. 4 1.1. Het Europese kader...................................................................................................................... 4 1.2. Toepassing in België .................................................................................................................... 5 1.2.1. Toekenning melkquota .......................................................................................................... 5 1.2.2. Definitieve overdrachten van melkquota (= transfer op lange termijn)................................... 6 1.2.3. Leasing (= transfer op korte termijn)...................................................................................... 9 1.2.4. Principe van de verevening of herverdeling ongebruikte referentiehoeveelheden (franchise) ...................................................................................................................................................... 10 1.3. Toepassing in Vlaanderen .......................................................................................................... 10 1.3.1. Definitieve overdrachten van melkquota (= transfer op lange termijn)................................. 10 1.3.2. Leasing (= transfer op korte termijn).................................................................................... 11 1.3.3. Wijzigingen van de Vlaamse reglementering tijdens het tijdvak 2005-2006 ........................ 11 1.4. Schematisch overzicht van de voornaamste wijzigingen in de regelgeving................................ 14 1.5. Besluit......................................................................................................................................... 15 2. Mid Term Review ......................................................................................................................... 16 3. Evaluatie van de melkquotaregelgeving ................................................................................... 18 3.1. Situering en evolutie van de quota in Vlaanderen....................................................................... 18 3.2. Mobiliteit van het quotum............................................................................................................ 20 3.2.1. Kenmerken van overlaters en overnemers van quota via vrije handel ................................ 22 3.2.2. Herverdeling van het quotum leveringen via het quotumfonds............................................ 29 3.3. Leasing ....................................................................................................................................... 34 3.4. Prijsevolutie ................................................................................................................................ 35 4. Algemene conclusie ........................................................................................................................ 36 Bijlagen................................................................................................................................................. 38
2
0
Situering
Toen de Vlaamse Regering op vrijdag 15 april 2005 besliste haar goedkeuring te hechten aan het ontwerpbesluit betreffende de toepassing van de heffing in de sector melk en zuivelproducten, werd de Vlaamse Minister, bevoegd voor het landbouwbeleid en de zeevisserij, gelast, in het licht van de evolutie in de melkveesector ten gevolge van de MTR-hervormingen en de ontkoppeling van de melkpremie tot het maken van een grondige evaluatie van de melkquotaregeling. Het doel van dit opzet was de effectiviteit en efficiëntie van de wetswijzigingen te toetsen aan de beoogde objectieven, nl. het compatibel maken van de reglementering met de MTR-hervormingen en de vereenvoudiging van de regelgeving. Aan de bedrijven in de melkveesector moest de mogelijkheid geboden worden om te groeien en zich optimaal voor te bereiden op de toekomst. Op basis van deze evaluatie diende er nagegaan te worden of de voorgestelde wijzigingen voldoende de verwachtingen van de sector konden inlossen of dat het noodzakelijk is om nog bijkomende voorstellen te doen. Toekomstige wijzigingen zullen moeten stroken met de toekomstvisie voor de sector die het Vlaamse beleid aanneemt in het kader van de ontwikkelingen op EU- en mondiaal (WTOonderhandelingen) vlak. Gezien de recente datum van de wetswijziging diende de evaluatie te gebeuren op de beschikbare gegevens van het Agentschap voor Landbouw en Visserij, zijnde deze die betrekking hebben op het tijdvak 2005-2006. Het ontbreken van vergelijkbare gegevensreeksen over een langere periode en het samenvallen van de wetswijziging met de ontkoppeling van de melkpremie en de extra betalingen heeft voor gevolg dat bepaalde effecten niet eenduidig toegewezen kunnen worden aan een welbepaalde factor. Bij het interpreteren van de resultaten van deze studie dient hiermee dan ook rekening gehouden te worden.
3
1.
Historiek en evolutie van de melkquotaregelgeving
1.1. Het Europese kader Het melkquotastelsel werd in 1984 ingevoerd in de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor melk en zuivelproducten als antwoord op de sterke productiestijging in de voorafgaande jaren en de daarmee gepaard gaande budgettaire lastenverhoging. De aanleiding tot deze sterke productiestijging was de landbouwprijsontwikkeling (marktondersteuning door middel van prijsgarantie) binnen de Gemeenschap. Deze contingentering van de melkproductie was een poging om de omvang van de productie beter af te stemmen op de reële vraag naar melk en zuivelproducten binnen en buiten de Gemeenschap. De invoering van deze contingentering werd als enig sociaal aanvaardbaar alternatief verkozen boven een drastische melkprijsverlaging die dramatische gevolgen zou hebben voor de melkproducenten. Er werd een basiskader gecreëerd door de EEG waaraan de lidstaten zich dienden te houden. De door de Gemeenschap gegarandeerde totale hoeveelheid was aanvankelijk gelijk aan de som van de geleverde hoeveelheden in de Lidstaten tijdens het kalenderjaar 1981, verhoogd met 1 %. De Gemeenschap aanvaardde bovendien om rekening te houden met rechtstreeks voor consumptie verkochte hoeveelheden melk en zuivelproducten. Aan de lidstaten waar deze vorm van verkoop gebruikelijk was, werd er een quotum “ rechtstreekse verkopen” toegekend. De Raad stelt voor elke lidstaat een nationale referentiehoeveelheid vast. De individuele quota of referentiehoeveelheden zijn het resultaat van een verdeling op nationaal niveau van de nationale referentiehoeveelheid. Voor de nationale toepassing van het melkquotastelsel werd er een zekere mate van vrijheid gelaten waardoor het mogelijk was om aan specifieke nationale behoeften te voldoen. Hierdoor ontstonden er kleine verschillen in de toepassing tussen de verschillende lidstaten. Zo werd het de lidstaten toegestaan om voor de verdeling een ander referentiejaar te kiezen dat de actuele situatie beter kon benaderen, evenwel met inachtneming van de globaal toegekende referentiehoeveelheid. Tevens werd het de lidstaten toegestaan om binnen de gegarandeerde hoeveelheid een reserve aan te leggen om rekening te kunnen houden met de bijzondere situatie (geplande en in uitvoering zijnde investeringen, jonge landbouwers, …) van bepaalde producenten. Deze nationale reserve kon aanvankelijk gevoed worden door een inhouding bij de initiële toewijzing van de quota en opkoop van quota. Later werd de mogelijkheid gecreëerd om de reserve verder aan te vullen met inhoudingen op de definitieve overdracht van de quota tussen producenten en de recuperatie van niet gebruikte quota. Daarnaast konden de lidstaten voor de praktische toepassing kiezen tussen een formule A, met individuele quota toegekend aan de producenten en een formule B, met het zogenaamde melkerijquotum. De toekenning van de referentiequota aan de kopers (= zuivelfabriek) of de producenten gebeurde op basis van de leveringen in het referentiejaar.
4
Later werden de verschillen tussen beide formules uit juridische overwegingen (nl. het voorkomen van discriminatie tussen melkveehouders binnen de Gemeenschap, verevening binnen de melkerij was mogelijk) afgevlakt waardoor de nationale toepassingen dichter bij elkaar komen. Een melkquotum verschaft een producent het recht om een hoeveelheid melk te verkopen tegen condities die veel gunstiger zijn dan voor producenten die niet over een dergelijk quotum beschikken (geen heffing voor binnen het quotum geproduceerde hoeveelheden). Bij overschrijding van de nationale referentiehoeveelheden is er op producties boven de individuele quota een ontmoedigingsheffing (“heffing”) van toepassing. Deze heffing wordt afzonderlijk beheerd voor de twee soorten activiteiten namelijk leveringen aan een door de lidstaat erkende ondernemingen enerzijds en rechtstreekse verkopen aan de consument anderzijds. Het bedrag van deze heffing moet in principe voldoende zijn om de kosten voor de Gemeenschap voor de afzet van de hoeveelheid melk boven de garantiehoeveelheid te dekken. Deze heffing varieerde in de tijd en was afhankelijk van de gekozen formule. De heffing werd uitgedrukt als een percentage van de richtprijs. De richtprijs was de melkprijs welke werd nagestreefd voor de totale hoeveelheid melk die door de producenten tijdens het melkprijsjaar werd verkocht, in die mate waarin afzetmogelijkheden op de markt van de Gemeenschap en op externe markten dit toelieten. Uiteindelijk bedroeg de heffing 115 % van de richtprijs. Bij het verdwijnen van het begrip “richtprijs” werd de heffing forfaitair vastgelegd in art. 2 van de Raadsverordening 1788/2003 voor de periodes vanaf 2004-2005. De heffing per 100 kg melk werd vastgesteld op 33,27 euro voor de periode 2004-2005, 30,91 euro voor 2005-2006, 28,54 euro voor de periode 2006-2007 en 27,83 euro voor de periode 2007-2008 en volgenden. Het quotastelsel werd aanvankelijk door de Raad ingevoerd voor vijf opeenvolgende perioden van 12 maanden, te beginnen op 1 april 1984. De toepassing werd al verschillende malen verlengd . De laatste verlenging voorziet in het voortbestaan van de regeling tot 31 maart 2015. Een melkjaar (tijdvak of een periode van twaalf maanden voor de melkquotareglementering ) begint op 1 april en eindigt op 31 maart van het daaropvolgende kalenderjaar. De regeling is van toepassing op de levering van melk of de rechtstreekse verkoop van melk of andere zuivelproducten waarbij melk gedefinieerd wordt als het product verkregen door het melken van één of meer koeien. 1.2. Toepassing in België Achtereenvolgens worden besproken: toekenning quota, overdracht, leasing en verevening. 1.2.1. Toekenning melkquota
In België werd gekozen voor het toekennen van referentiehoeveelheden op het niveau van de individuele producent ( formule A), waarbij de som van de individuele quota niet groter mag zijn dan de nationale hoeveelheid die aan de lidstaat toegekend werd. Voor België bedroeg deze hoeveelheid 3,6 miljoen ton in 1984, zijnde 3,1 voor leveringen aan de melkerijen en 0,5 voor rechtstreekse verkopen aan de consument. Iedere producent werd een referentiequotum met daaraan gekoppeld een referentievetgehalte toegekend voor melk die aan de melkerij geleverd wordt. De kenmerken van de in de referentieperiode geleverde melk worden weergegeven door het referentievetgehalte. Bij leveringen van melk met een vetgehalte dat afwijkt van het referentievetgehalte worden de geleverde hoeveelheden melk positief 5
(voor een hoger vetgehalte dan het referentievetgehalte) of negatief ( voor een lager vetgehalte) gecorrigeerd. De referentiequota werden toegekend op basis van leveringen in het referentiejaar 1983 met een korting van 5 % uitgezonderd voor kleine producenten met leveringen beneden de 60.000 kg die slechts een vermindering met 3 % werden aangerekend. Het referentievetgehalte is het gemiddelde dat van toepassing was in het tweede tijdvak. Aan de producenten die melk, room, boter en kaas rechtstreeks aan de consumenten (eindverbruikers) verkochten, werd er een quotum rechtstreekse verkopen toegekend. De referentiehoeveelheid werd hiervoor bepaald op basis van verkopen in 1981 verhoogd met 1 %. Later heeft men voor de rechtstreekse verkoop (RV) van andere zuivelproducten, die voordien niet onder de reglementering vielen (o.a. roomijs, chocopasta enz…), een quotum moeten voorzien afkomstig uit de nationale reserve. Extra quota konden worden toegekend aan producenten om te voorzien in speciale gevallen. Deze extra quota moesten binnen de nationale hoeveelheden blijven en dienden te komen uit de nationale reserve. Met wisselend succes werd er voorzien in een aantal premieregelingen voor het vrijwillig stopzetten van de melkproductie. De aldus vrijgekomen quota werden overgedragen naar de nationale reserve en waren voor herverdeling aan bepaalde doelgroepen beschikbaar. 1.2.2. Definitieve overdrachten van melkquota (= transfer op lange termijn)
Voor overdrachten van quota werden er beperkingen opgelegd. Deze beperkingen evolueerden in de loop van de tijd. Aanvankelijk kon overdracht enkel bij verkoop, verhuur of overgang door vererving van het gehele of gedeelten van het bedrijf. In dergelijk geval werd de referentiehoeveelheid overgedragen aan de overnemer in verhouding tot de overgenomen oppervlakte bestemd voor de melkproductie. De overdracht van melkquota was dus strikt gekoppeld aan de overdracht van de landbouwgrond dienstig voor de melkproductie. Overnames waarbij de overgenomen referentiehoeveelheid samengevoegd wordt bij de referentiehoeveelheid van de overnemer voor overdracht (= overname in cumul) waren beperkt tot verwanten in eerste of tweede graad van de overlater voor zover de overnemer geen totale referentiehoeveelheid bekwam die overeenstemde met meer dan 90 melkkoeien na transfert. Indien de melkproducent de melkproductie stopzet, werd de referentiehoeveelheid toegevoegd aan de nationale reserve. Vanaf het tijdvak 1987-1988 is er sprake van een zekere liberalisering van de overdrachten. Overnames in cumul werden mogelijk al werden er in welbepaalde gevallen inhoudingen gedaan voor de nationale reserve. Deze inhoudingen varieerden van 10 tot 90 percent afhankelijk van de grootte van het quotum na overname (afhouding van 10 % boven de 200.000 liter, 50 % boven de 300.000 liter en 90 % boven de 400.000 ). Op dat ogenblik werden dus voor het eerst bedrijfsplafonds ingevoerd. Gelijktijdig werd er een maximale referentiehoeveelheid bij overdracht ingevoerd van 15.000 liter per ha. Indien de gemiddelde referentiehoeveelheid per hectare van het melkveebedrijf groter was dan 15.000 liter werd dat het maximum voor overdracht. De ingehouden hoeveelheden kwamen in de nationale reserve terecht waarna ze aan bepaalde categorieën producenten (met een ontwikkelingsplan voor
6
melkproductie, investeringen, jonge landbouwers enz…) als een bijzondere referentiehoeveelheid werden toegekend. Om te voorkomen dat de melkveehouderij zou verdwijnen in bepaalde regio’s werden de overdrachten vanaf het tijdvak 1988-1989 beperkt tot een zogenaamde 30 km zone. Deze zone werd door de administratie bepaald en bevat alle oude gemeenten van voor de fusie waarvan het centrum gelegen is binnen een straal van 30 km uitgaande van het centrum van de gemeente waarin de melkproductie gelegen is. Bij het niet respecteren hiervan werd 90 % van het overgedragen melkquotum aan de nationale reserve toegevoegd. Vanaf het tijdvak 1989-1990 werd de maximale referentiehoeveelheid die per ha grond dienstig voor de melkproductie overgedragen kon worden opgetrokken tot 20.000 liter of de gemiddelde referentiehoeveelheid per hectare van het melkveebedrijf van de overlater indien die groter is dan 20.000 liter. Inhoudingen van 50 % en 90 % voor de nationale reserve werden slechts toegepast op de schijven der overgedragen referentiehoeveelheden die, samengevoegd met de referentiehoeveelheid van de overnemer, respectievelijk 300.000 liter en 400.000 liter quota overschrijden. Het bedrijfsplafond van 200.000 liter, waarboven een afhouding van 10 % voor de schijf tot 300.000 liter voorzien was, verdween. Verder was de overnemer verplicht, met uitzondering voor overnames in eerste graad en tussen echtgenoten, landbouwer in hoofdberoep te zijn, zoniet was er een afhouding van 90 % van de overgedragen referentiehoeveelheid voor de nationale reserve van toepassing. In het tijdvak 1990-1991 werd er een korting op de melkquota doorgevoerd van 0,5 %. Dit was een Europese maatregel die noodzakelijk was om de continuïteit van de financiering van het gemeenschappelijke beleid in de sector melk en zuivelproducten te verzekeren. De inhoudingen voor de reserve bedroegen toen 10 % op de overgedragen schijven tussen de 100.000 en de 400.000 liter en 90 % op de schijf boven de 400.000 liter. Voor overnemers met een basisreferentiehoeveelheid die hoger was dan 363.636 liter werd het plafond van 400.000 liter vervangen door 110 % van deze basisreferentiehoeveelheid. De bijzondere referentiehoeveelheid die aan de overlater toegekend werd als jonge landbouwer keert bij overdracht voor 100 % terug naar de nationale reserve. Voor het tijdvak 1991-1992 werd het plafond van 400.000 liter opgetrokken met 200.000 liter voor elk lid dat landbouwer is in hoofdberoep en dit vanaf het tweede lid indien de overnemer een groepering van natuurlijke personen of een rechtspersoon is. Hierdoor werd er rekening gehouden met het aantal personen dat voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de opbrengsten van het melkveebedrijf. Het begrip landbouwer in hoofdberoep werd dan ook duidelijker omschreven. Voor dit tijdvak behielden de melkveehouders 97,9 % van de referentiehoeveelheden voor leveringen en voor rechtstreekse verkoop die hen toegekend waren voor het tijdvak 1990-1991. In het tijdvak 1992-1993 werden de quota leveringen een derde keer beperkt in omvang door de tijdelijke geschorste hoeveelheid definitief in mindering te brengen. Daardoor behielden de melkveehouders nog 95,338 % van hun quotum leveringen toegekend voor de periode van 1 april 1991 tot 31 maart 1992. Tevens werd er een inhouding van 10 % voorzien bij overdrachten in cumul beneden de 520.000 liter en 90 % erboven. Het plafond van 520.000 liter werd opgetrokken tot 720.000 liter voor groeperingen
7
van natuurlijke personen en rechtspersonen, bestaande uit landbouwers in hoofdberoep, waarvan er minstens 2 bloed- of aanverwanten zijn in de eerste graad. Voor de verdeling van de jongerenquota werden er twee zone’s afgebakend ( benadeeld gebied versus de rest van België). De bijkomende referentiehoeveelheden voor de jongeren werden per zone verdeeld in verhouding tot de referentiehoeveelheden die per zone aan de reserve toegevoegd werden. Vanaf het tijdvak 1995-1996 werd er, om constructies en speculatie tegen te gaan, geëist dat de producent overlater bij transferten in cumul melk had geleverd of rechtstreeks verkocht in de 2 voorgaande tijdvakken. Bovendien mocht de producent-overnemer gedurende het lopende tijdvak en de 2 volgende geen referentiehoeveelheden overdragen in cumul. De melkquotareglementering onderging grondige wijzigingen vanaf het tijdvak 1996-1997. Er werden drie basisprincipes vooropgesteld nl: - het verzekeren van de rendabiliteit van de sector; - een aanvaardbare regeling voor jonge landbouwers uitwerken via aanvaardbare prijzen voor productierechten; - streven naar een efficiënt, soepel en beheersbaar systeem. Om de quotumprijzen te drukken werd de vrije mobiliteit aan banden gelegd. Overdracht van melkquotum kon enkel nog via het opgerichte quotumfonds (QF) of via een overname of oprichting van een bedrijf. Het quotumfonds is een vorm van grondloze overdracht van melkquota waarbij het quotum tegen een door de overheid opgelegde vergoeding (= 15 BEF per liter voor melk met 37 gram vet, met een correctie van 0,7 centiem per 0,01 gram vet boven of onder de 37 gram) wordt overgedragen. Het is een verzamel- en herverdeelsysteem voor alle quota die vrijkomen en niet overgelaten kunnen worden via familieverwantschap of eerste installatie. Deze herverdeling vindt plaats aan het begin van een periode. De voor herverdeling in aanmerking komende referentiehoeveelheden werden definitief vrijgemaakt door andere producenten op het einde van de voorgaande periode. Het quotumfonds verhandelt enkel quota voor levering aan zuivelfabriek zodat thuisverwerkingsquota eerst definitief omgezet moeten worden naar leveringen. Voor de herverdeling van de quota wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee zones, zone A ( Wallonië) en zone B (Vlaanderen en Brussel). De vroegere zones, benadeeld gebied versus de rest van België, verdwenen. Een overgenomen bedrijf moest daadwerkelijk gedurende ten minste 5 jaar uitgebaat worden. Voor een oprichting van een bedrijf werd er een minimum uitbatingsperiode van 9 jaar vooropgesteld. Overdrachten in cumul konden enkel tussen familieverwanten en verliepen grotendeels volgens de voorwaarden uit de vroegere reglementering (familieverwanten = bloed- of aanverwanten in de eerste graad, of bloedverwanten in de tweede graad van de overlater). De overgenomen gronden dienstig voor de melkproductie moesten minstens 5 jaar uitgebaat worden door de overnemer. Er was geen nationale reservevorming meer ten gunste van de jonge landbouwers aangezien er niet langer een inhouding van 10 % bij de quotumoverdrachten in cumul voorzien was. Hierdoor kon er vanaf de volgende tijdvakken niet langer bijzondere referentiehoeveelheden toegekend worden aan de bevoorrechte categorie van jonge producenten. Daarom voorzag de reglementering in een bevoordeliging van “jonge landbouwers” (jonger dan 35 jaar met referentiehoeveelheid tussen de 60.000 en 250.000 liter) bij de aankopen uit het quotumfonds ( 1,5 keer de hoeveelheid van andere producenten).
8
Vanaf het tijdvak 1997-1998 moesten de overgenomen gronden dienstig voor de melkproductie minstens 9 jaar uitgebaat worden door de overnemer. Hierdoor bekwam men een vergelijkbare regeling voor bedrijfsovernames, oprichtingen en overnames in cumul. Om in aanmerking te komen voor de bevoordeliging als “jonge landbouwer” voor het fonds moest de producent over een referentiehoeveelheid beschikken van minimaal 60.000 en maximaal 350.000 liter. Vanaf het tijdvak 1998-1999 was overdracht in cumul maar mogelijk tussen bloed- of aanverwanten in eerste graad met de overlater. Vanaf het tijdvak 1999-2000 werd 50 % van de referentiehoeveelheden beschikbaar voor herverdeling via het fonds aan de “jonge landbouwers” toegekend. Tot aan de regionalisering in oktober 2002 vonden er geen noemenswaardige wijzigingen meer plaats in de melkquotareglementering. 1.2.3. Leasing (= transfer op korte termijn)
Leasing is een middel om de mobiliteit van de quota te verhogen op korte termijn. Bij deze tijdelijke huur en verhuur van melkquota voor de duur van één heffingsperiode ontbreekt de koppeling van het melkquotum aan de grond. De leasing staat de producent toe om zijn jaarlijkse productie met meer soepelheid te plannen maar laat geen structurele bedrijfsontwikkeling toe. Vanaf het tijdvak 1987-1988 kon de producent het gedeelte van de referentiehoeveelheid leveringen dat niet bestemd was voor eigen gebruik gedurende het lopende tijdvak overdragen aan andere producenten. Deze hoeveelheden die een producent kan bijhuren waren beperkt tot 35.000 l voor producenten die over een referentiehoeveelheid beschikken van 300.000 l of minder en 30.000 l voor de anderen. Op het verhuren echter staat er geen limiet. Vanaf het tijdvak 1989-1990 werd er voor de tijdelijke overdracht een bijkomende beperking opgelegd, namelijk dat leveringen van overlater en overnemer dienden te gebeuren bij dezelfde koper (= zuivelfabriek). Vanaf het tijdvak 1990-1991 kon tijdelijke overdracht maar toegestaan worden voor producenten die gedurende het lopende tijdvak niet van koper veranderen. De maximale hoeveelheid werd beperkt tot 35.000 liter, zonder nog langer rekening te houden met de omvang van het melkquotum. Deze beperking was niet van toepassing in het geval van afslachting in het kader van brucellose- of leucosebestrijding. De maximale hoeveelheid die tijdelijk mocht overgedragen worden, werd in het tijdvak 1991-1992 opgetrokken van 35.000 naar 60.000 liter. Vanaf het tijdvak 1996-1997 mocht de huurder van melkquota maximaal 30.000 liter huren behoudens overmacht of definitief overnemen van melkquota. De producent overlater mocht, behoudens overmacht, slechts de referentiehoeveelheden tijdelijk overlaten waarvoor hij als overlater een verzoek tot definitieve vrijmaking had ingediend. De combinatie van leasing en osmose was niet mogelijk. Vanaf het tijdvak 1997-1998 was de totale hoeveelheid quotum die een producent tijdelijk kon overnemen beperkt tot 10.000 liter behoudens overmacht of definitief overnemen van melkquota. De producent overlater mocht maximaal 10.000 liter tijdelijk overlaten. Behalve deze 10.000 liter kon een producent die referentiehoeveelheden tijdelijk overlaten waarvoor hij een verzoek tot definitieve vrijmaking (fonds) of overdracht (grondgebonden) had ingediend. 9
1.2.4. Principe van de verevening of herverdeling ongebruikte referentiehoeveelheden (franchise)
Verevening betekent dat referentiehoeveelheden enerzijds voor leveringen en anderzijds voor rechtstreekse verkopen, die binnen een bepaald quotumjaar door sommige producenten niet of onvolledig gebruikt werden, kunnen herverdeeld worden over alle producenten die voor het betrokken tijdvak hun referentiehoeveelheden hebben overschreden. Voor de eerste 3 quotajaren werd de niet gebruikte referentiehoeveelheid verdeeld over de producenten die hun referentiehoeveelheid overschreden in eenzelfde verhouding tot hun overschrijding. Hierdoor werd de overschrijding van het nationale quotum en de daarmee overeenkomende totaal te betalen heffing verdeeld over alle overschrijdingsmelk, zodat heffing verschuldigd was vanaf de eerste liter melk in overschrijding, maar dat het bedrag per liter overschrijding slechts een fractie bedroeg van het heffingspercentage (normaal 100 % voor formule A). Grotere overschrijders hadden met een dergelijk systeem in absolute hoeveelheden meer voordeel dan kleinere, wat niet bevorderlijk werkte voor het in de hand houden van de productie. Vanaf het 4de quotumjaar werd deze verdelingen gewijzigd. De herverdeling werd vanaf dan zo uitgevoerd dat iedere producent een gelijke hoeveelheid kreeg, respectievelijk voor leveringen of voor rechtstreekse verkoop, zonder dat deze hoger kon zijn dan zijn overschrijding. Op de resterende hoeveelheid betaalde hij dan de volledige heffing. Vanaf het tijdvak 1995-1996 werd er een beperking ingevoerd voor de herverdeling voor leveringen waarbij er aanvankelijk een maximum voorzien werd van 10.000 liter. Deze hoeveelheid werd echter in dezelfde campagne al opgetrokken tot 15.000 liter. 1.3. Toepassing in Vlaanderen Het eerste Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten van 13 juni 2003 was van toepassing vanaf 1 april 2003 en hield in feite een voortzetting in van de vroegere nationale regelgeving. Er werden slechts kleine wijzigingen doorgevoerd zoals het baseren van de historische referentiehoeveelheden op de situatie van 31 maart 2002, het beperken van de productie en het overdragen van referentiehoeveelheden tot één zone (= één gewest) en het creëren van de mogelijkheid om bij overname in eerste graad in neergaande lijn één keer te verhuizen. Het adres van de melkproductie-eenheid van waaruit gedurende de maand maart 2002 de leveringen of rechtstreekse verkopen gebeurden, bepaalde tot welke zone de referentiehoeveelheid van de producent behoorde. De Europese regelgeving beperkt de vrijheid van de regio’s bij het opstellen van een eigen regelgeving. Bepalingen die volgens de Europese regelgeving nationaal dienen geregeld te worden (o.a. nationale reserve, verevening…) werden dan ook opgenomen in een samenwerkingsprotocol tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Achtereenvolgens worden besproken: definitieve overdracht, leasing en wijzigingen tijdvak 2005-2006. 1.3.1. Definitieve overdrachten van melkquota (= transfer op lange termijn)
Een eerste wijziging aan het Besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2003 werd in oktober 2003 doorgevoerd waarbij o.a. de plafonds die van toepassing zijn op overdrachten in cumul aangepast en flexibel gemaakt worden. Hierbij werd het algemene plafond teruggebracht op 500.000 liter . Voor een groepering bestaande uit twee echtgenoten werd er een plafond van 600.000 liter voorzien. Bovendien 10
werd het plafond dat van toepassing was voor een landbouwvennootschap waarvan de beherende vennoten onderling bloed- of aanverwanten in eerste graad of bloedverwanten in een zijtak in de tweede graad zijn opgetrokken tot 800.000 liter. Tevens werd het mogelijk om elk tijdvak maximum 15.000 liter boven het plafond over te nemen zonder sanctionering. Ook de herverdeling van de vrijgemaakte referentiehoeveelheden via het fonds werd herzien vanaf het tijdvak 2003-2004. De producenten werden in 3 categorieën ondergebracht nl. starters met maximum quotum van 300.000 liter, starters met quotum van minstens 300.001 en hoogstens 400.000 liter en de andere producenten. De producenten van de eerste categorie kregen drie maal de hoeveelheid voorzien voor de andere producenten, die van de tweede categorie kregen twee maal deze hoeveelheid. Vanaf het tijdvak 2004-2005 stond de Vlaamse regelgeving opnieuw overdrachten in cumul tussen derden toe, weliswaar op voorwaarde dat er vooraf 40 % van de referentiehoeveelheid vrijgemaakt werd via het quotumfonds (40/60 regeling). Deze nieuwe liberalisering van de quotumhandel was een antwoord op het verzoek van de sector en de landbouworganisaties om structurele groei van melkveebedrijven mogelijk te maken. Deze wijzigingen hadden voor gevolg dat de Vlaamse en Waalse regelgeving niet langer meer parallel verliepen. In een latere wijziging die eveneens van toepassing werd in het tijdvak 2004-2005 werden de voorwaarden voor overdrachten tussen eerstegraadsverwanten in neergaande lijn versoepeld enerzijds door het invoeren van een uitzondering op de afstandsregeling (zgn. 30 km zone) en anderzijds door het versoepelen van de eisen die gesteld werden aan de gronden dienstig voor de melkproductie (gebruik door de overlater van minimum 1 jaar i.p.v. de gebruikelijke 4 jaar) betrokken bij de overdracht van melkquota. Bovendien werd de samenvoeging van quota tussen echtgenoten mogelijk onder vergelijkbare voorwaarden als deze bij overdrachten tussen eerstegraadsverwanten. 1.3.2. Leasing (= transfer op korte termijn)
Vanaf het tijdvak 2003-2004 werd de maximale referentiehoeveelheid die tijdelijk kan overgedragen worden opgetrokken van 10.000 naar 20.000 liter. 1.3.3. Wijzigingen van de Vlaamse reglementering tijdens het tijdvak 2005-2006
Er werd met de landbouworganisaties overeengekomen om de melkquotareglementering meer compatibel te maken met de hervormingen van de Mid Term Review, administratief te vereenvoudigen en waar mogelijk de onnodige beperkingen op transferten weg te werken of te minimaliseren. Het BvR bevindt zich in bijlage. Volgende wijzigingen werden aan de reglementering aangebracht en maken het onderwerp uit van deze evaluatie: -
Versoepeling waarbij uitzonderingen die voorzien werden voor verwanten in eerste graad neergaande lijn worden uitgebreid tot verwantschap in eerste graad (zie o.a. art. 5,6°, art. 6,3°, art. 9,5°).
-
Enkele aanpassingen van definities (art. 1) o.a. om de melkquotaregeling aan te passen aan de formuleringen die gebruikt worden in de MTR-wetgeving en actualiseren van de omschrijving van de naburige gemeenten om toepassing van de vereenvoudigde 30 km zone mogelijk te maken.
11
-
Mogelijk maken van verhuur quota na osmose (art. 3) wat een vereenvoudiging betekent voor controlerende instantie en meer zekerheid kan bieden aan de huurder van quota.
-
Wijzigingen grondgebonden overdrachten (art. 5): 1.
Versoepeling: gebruiken van percelen voor transferten die door de overlater in het voorgaande jaar opgegeven werden in de verzamelaanvraag (i.p.v. 4 voorgaande jaren, dus zelfde regeling als voordien voor bloed- en aanverwanten in de eerste graad in neergaande lijn); voldoende bedrijfsoppervlakte behouden gedurende 9 jaar om te voldoen aan de 20.000 liter /ha regel i.p.v. gedurende 9 opeenvolgende jaren jaarlijks het bewijs te leveren aan de hand van de oppervlakteaangifte dat de overgenomen gronden verder uitgebaat worden; enkele beperkingen voor de overlater komen te vervallen nl. het feit dat een overlater twee tijdvakken niet mag fungeren als overnemer en het feit dat de overlater de twee voorgaande tijdvakken moet geproduceerd hebben; de overlater mag geen nieuwe stal oprichten op grond die niet tot zijn bedrijf behoorde (dus eventueel op het bedrijf van de latere overnemer) komt te vervallen maar werd later terug ingevoerd omwille van mogelijke misbruiken de producent moet maar 5 jaar landbouwer in hoofdberoep blijven in zijn hoedanigheid van melkproducent.
2. Striktere toepassing verplichting mobiliteit indien de bestuurder of zaakvoerder wijzigt; -
Gelijkschakeling voorwaarden en verplichtingen bij overname en oprichting van het bedrijf (art.6) waarbij de verplichting om het bedrijf gedurende 9 jaar uit te baten wordt teruggebracht tot 5 jaar en de mogelijkheid wordt gecreëerd om over te laten gebruikmakend van de 60/40 regeling tijdens deze periode of over te dragen aan een andere producent. Voordien waren er meer beperkingen voorzien voor oprichtingen dan voor overnames van bedrijven.
-
De uitzondering die toeliet om bij een overname quota tot max. 50.000 liter / ha over te laten, en die ingevoerd was om de grensboeren die over onvoldoende gronden in België beschikten, en sedert 1 april 1985 over een gemiddelde referentiehoeveelheid die groter was dan 20.000 liter/ha beschikten, wordt afgeschaft aangezien hiervan geen gebruik werd gemaakt.
-
Versoepeling overdrachten in cumul (art. 9) waarbij gedurende twee tijdvakken (2005-2006 en 2006-2007) er aan alternerende melkers de mogelijkheid geboden wordt om de quota samen te voegen zonder afhouding. Om de druk te verhogen op alternerende melkers om van deze maatregel gebruik te maken worden ze uitgesloten voor overname via de 40/60 regeling.
-
De omschrijving van wat er verstaan moet worden onder bloed of aanverwantschap in de eerste graad tussen overlater en overnemer in het geval dat de producent-overnemer een rechtspersoon is ( voorheen beperkt tot landbouwvennootschap) wordt uitgebreid tot echtgenoten.
-
Herformulering 30 km zone waarbij niet langer rekening wordt gehouden met de ligging van de overgenomen gronden maar enkel nog met de afstand tussen productie-eenheden en de hiervoor vastgestelde historische referentielocatie.
-
Aanpassing bedrijfsplafonds (art. 10) waarbij er slechts twee van de drie bestaande plafonds weerhouden worden nl. een algemeen plafond dat van 500.000 liter opgetrokken wordt tot
12
600.000 liter (= niveau voordien voor groepering van echtgenoten) en een plafond van 800.000 liter voor groeperingen van bloed- of aanverwanten. -
Deze plafonds kunnen overschreden worden zonder afhouding met 15.000 liter per jaar met een spaarformule sinds de laatste overname en zijn niet van toepassing op overdrachten tussen eerstegraadsverwanten en echtgenoten ( uitgezonderd voor overnames en oprichtingen tijdens de 5 jaar-periode) en alternerende melkers in de tijdvakken 2005-2006 en 2006-2007;
-
Aanpassing van de sancties (art. 12) bij het niet naleven de verplichting om gedurende van 20.000 l/ha voldoende bedrijfsoppervlakte te behouden.
-
Administratieve vereenvoudigingen bij indiening dossiers (art.14) waarbij de verantwoording van de grondoverdracht aangegeven moet worden op de kaarten van de verzamelaanvragen en het niet langer noodzakelijk is om het attest van het overlaten van 40% van het quotum via het fonds mee te sturen bij de aanvraag van quotumoverdrachten in cumul.
-
Herverdeling en limietdatum aanvragen verkoop via quotumfonds werden gewijzigd (art. 15). Alle aanvragen, ook deze in het kader van de 40/60 regel die voordien vóór 30 juni moesten ingediend worden, kunnen ingediend worden tot 30 november.
-
Voor herverdeling worden er nog 2 i.p.v. 3 categorieën onderscheiden zijnde de jonge starters (maximum 7 jaar bezig na overname of oprichting en jonger dan 40 jaar) en de overige producenten. De jonge landbouwers krijgen de gelegenheid om 4 maal de hoeveelheid aan te kopen van wat de andere producenten kunnen kopen.
-
Producenten ouder dan 65 jaar krijgen geen toegang tot het fonds.
-
De verkrijgers moeten over voldoende bedrijfsoppervlakte i.p.v. ruwvoederoppervlakte beschikken om onder de norm van 20.000 liter per ha te blijven.
-
Voor jonge starters met een quotum onder het plafond kunnen aankopen op de vrije markt gecombineerd worden met aankopen via het fonds;
-
Toekenning quota aan onderwijs- en onderzoeksinstellingen is afgerond zodat enkel nog in art 16 moet voorzien worden dat de toegekende quota niet overgedragen of vrijgemaakt kunnen worden;
-
Verplichtingen kopers en producenten aanpassen aan de Europese regelgeving (art. 18) ;
-
Alle versoepelingen in het besluit ook toepasbaar maken op vroeger aangegane verbintenissen
Zoals reeds eerder aangegeven kunnen enkel definitieve overdrachten van melkquota (= transfer op lange termijn) bijdragen tot structurele bedrijfsontwikkeling. Leasing wordt beschouwd als een tijdelijke oplossing. Het is dan ook evident dat de evaluatie zich voornamelijk zal toeleggen op relevante wijzigingen en aanpassingen die een invloed hebben op de definitieve overdrachten.
13
1.4. Schematisch overzicht van de voornaamste wijzigingen in de regelgeving tijdvak
1987-‘88
inhoudingspercentage transfert in cumul
1989-‘90
1990-‘91
(1) 10 % (2) 50 % (3) 90 %
(4) 50 % (5) 90 %
(6) 10 % (7) 90 %
Bedrijfsplafonds (liter)
(1)>200.000 (2)>300.000 (3)>400.000
(4)>300.000 (5)>400.000
(6)>100.000 (7)>400.000 of 110 % basisref
Maximale hoeveelheid / ha
15.000
20.000
30 km zone
1988‘89
1991-‘92
(7)>400.000 +200.000 pp vanaf 2de persoon
1992-‘93
1995‘96
1996-‘97
(8) 10 % (9) 90 %
(10) 0 % (11) 90 % (*)
(8)> 0 (9)>520.000 of (9)>720.000 associatie
(10)> 0 (11)>520.000 of (11)>720.000 associatie
1998‘99
2003-‘04
2004‘05
2005-‘06
(**)
(10)> 0 (11)>500.000 (11)>600.000 (11)>800.000 + jaarlijks 15.000
(10)> 0 11)>600.000 (11)>800.000 + jaarlijks 15.000 met spaarformule
x
Landbouwer in hoofdberoep
herformulering x
EU kortingen quota
0,5 %
2,1 %
Eisen overlater
4,662 % x
x
Eisen overnemer
x
herverdeling quotumfonds
x
Leasing (liter )
1997‘98
35.000 als Q<300.000 30.000 als Q>300.000
x
35.000
60.000
30.000
x x 10.000
x
x
20.000
x
(*) overdracht cumul beperkt tot familieverband, rest via fonds. (**) 40 % via fonds, rest overdraagbaar aan derden in cumul.
14
1.5. Besluit De regelgeving voor melkquota bestaat momenteel 22 jaar, maar ondertussen kende ze vanaf het ontstaan bijna jaarlijks wijzigingen! Deze wijzigingen kwamen er meestal op vraag van de sector. Ze betekenden soms een vereenvoudiging van de wetgeving, maar vaak ook werden er uitzonderingen bijgemaakt. Deze talloze wijzigingen geven ook duidelijk aan dat het blijkbaar niet mogelijk is om een reglementering uit te werken die iedereen in de sector tevreden stelt. Dit is mede de oorzaak van de ingewikkelde reglementering, waardoor er slechts weinige gebruikers zijn die de reglementering voldoende kennen en waardoor de sector onvoldoende rechtzekerheid heeft. In 2008 zal de EU haar regelgeving rond melkquota evalueren en deze eventueel te wijzigen. Bij deze evaluatie zal rekening gehouden worden met de afspraken die uit de WTO-onderhandelingen zullen voortkomen en die naar meer/volledige liberalisering neigen. Het Vlaamse beleid dient dus op haar beurt de huidige en toekomstige ontwikkelingen op EU- en internationaal vlak mee te nemen, wanneer zij haar regelgeving evalueert. Het is ook noodzakelijk dat ze een lange termijn visie ontwikkelt samen met de sector om de grote onzekerheid bij de landbouwers die er momenteel heerst, te kunnen wegnemen.
15
2.
Mid Term Review
Op 26 juni 2003 bereikte de Raad van Landbouwministers een akkoord over de hervorming van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Wat eerst werd aangekondigd als de opmaak van een tussentijdse analyse van de Agenda 2000-hervorming werd uiteindelijk één van de meest fundamentele hervormingen. Het belangrijkste element van de hervorming is de invoering van een “bedrijfstoeslag”, een vorm van steun die losstaat van de productie(ontkoppelde steun) maar gekoppeld is aan het bedrijf en die wordt toegekend op voorwaarde dat de landbouwer zijn grond in goede landbouwconditie houdt en bepaalde normen inzake milieu,voedselveiligheid,gezondheid van dieren en planten en dierenwelzijn in acht neemt. Het nieuwe GLB is meer in overeenstemming met de wensen van de consumenten en de belastingbetalers en geeft tegelijk de landbouwers de vrijheid om te produceren wat de markt vraagt. De lossere band tussen productie en subsidies moet de concurrentiepositie van de landbouwers in de EU verbeteren en de productie meer marktgerichter maken zonder dat de inkomensstabiliteit in het gedrang komt. Bovendien verschafte deze hervorming de EU een stevige basis voor de uitbreiding en de onderhandelingen in de Wereld Handels Organisatie. Alhoewel de in Agenda 2000 voorziene wijzigingen voor de melksector nog niet in voege waren werd er reeds beslist tot bijsturing ervan. De hoofdlijnen van de voor de zuivelsector genomen MTR-beslissingen ter voorbereiding van een verdere liberalisering van de markt zijn de volgende : verlenging van het quotasysteem tot het tijdvak 2014-2015. er komen geen bijkomende quotaverhogingen dan deze die reeds bij Agenda 2000 waren beslist (dus 3 x +0,5 %). De voorziene verhogingen starten een jaar later (vanaf het tijdvak 2006-2007). de interventieprijzen voor boter en magere melkpoeder (MMP) worden verlaagd, met ingang van 2004 i.p.v. 2005. -
voor boter gebeurt dit in 4 stappen(3 maal -7 % en 1maal -4 %), om te komen tot -25 % in 2007 voor MMP gebeurt dit in 3 stappen(3 maal -5 %), om te komen tot -15 % in 2006.
Deze dalingen gaan dus een jaar eerder in dan voorzien in Agenda 2000, en zijn voor boter ook sterker (-25 % i.p.v. de voorziene -15 %). de compenserende steun (= melkpremie + extra betalingen) hiervoor is aangepast, en gaat in 3 stappen van 11,8 €/ton in 2004 tot 35,5 €/ton vanaf 2006 (melkpremie + extra betalingen). deze directe betalingen worden in principe slechts ontkoppeld en geïntegreerd in de unieke bedrijfstoeslagregeling als de hervorming is voltooid. De lidstaat kan evenwel beslissen om de ontkoppeling eerder door te voeren. de richtprijs wordt afgeschaft, maar voor de vaststelling van de superheffingen en voor de steun voor schoolmelk zal wel een equivalent bedrag in de plaats komen. 16
de interventieaankopen van boter (= aankopen aan 90% van de interventieprijs) kunnen gelimiteerd worden wanneer de ter interventie aangeboden hoeveelheden een maximale hoeveelheid overschrijden. Deze hoeveelheid neemt af in de tijd en evolueert van 70.000 ton in de campagne 2004-2005 tot slechts 30.000 ton vanaf de campagne 2008-2009. Bij het bereiken van deze hoeveelheden kan de Commissie beslissen om: geen maatregelen te nemen en verder aan te kopen aan 90% van de interventieprijs de interventie aankopen van boter schorsen de interventieaankopen schorsen en verdere interventieaankopen laten plaatsvinden in het kader van een permanente openbare inschrijving In België werd er beslist om de ontkoppeling van de melkpremie en de extra betalingen vervroegd door te voeren in 2006. Dit betekent dat de melkpremie en de extra betalingen niet meer afzonderlijk worden uitgekeerd, maar als referentiebedrag worden verdeeld over de bestaande toeslagrechten. Hetzelfde gold reeds voor de in 2005 ontkoppelde extra betaling in de sector rundvlees waarvan 20% of ongeveer 3,1 miljoen euro aan de Vlaamse melkveehouders werd toegekend. Voor de ontkoppeling van de melkpremie en de extra betalingen zal het op 31 maart 2006 op het bedrijf beschikbare melkquotum als basis voor de berekening van dit referentiebedrag dienen. Door de opname van de compensatiebedragen voor de dalingen van de interventieprijzen van boter en magere melkpoeder (ongeveer 0,036 euro/liter melk) in de toeslagregeling zijn ze niet langer verbonden met de melkproductie waardoor ze op termijn mogelijk volledig onttrokken worden aan de melksector. De ontkoppeling van de steun, het beperken van de interventieaankopen voor boter en de uitbreiding van het quotum hebben een verwatering van de melkprijsgarantie voor gevolg en zouden dus in de toekomst aanleiding moeten geven tot een aanzienlijke waardevermindering van de melkquota.
17
3.
Evaluatie van de melkquotaregelgeving
3.1. Situering en evolutie van de quota in Vlaanderen Het Vlaamse quotum vertegenwoordigt iets minder dan 60 % van het Belgische quotum en bedraagt 1.920.512.498 liter in 2006. Daarbinnen bedraagt het quotum leveringen (L) 1.900.818.415 liter, terwijl het quotum rechtstreekse verkopen (RV) nog ongeveer 1 % van het totale quotum in Vlaanderen of 19.694.083 liter vertegenwoordigt. In de berekeningen zit het Brusselse Gewest steeds vervat in Vlaanderen. Jaarlijks neemt het quotum RV af als gevolg van de individuele aanvragen voor definitieve osmose. Tegenover 2005 is het totale quotum met 0,5 % gestegen als gevolg van de MTRbeslissingen. Onderstaande figuur geeft de verdeling weer van het quotum L en RV in de voorbije jaren. Figuur 3.1: Evolutie van het quotum in Vlaanderen met op linkeras het totale quotum en quotum leveringen en op rechteras het quotum rechtstreekse verkoop quotum RV (mln liter)
tot. quotum+quotum lev. (mln liter) 1930
30
1920
25
quotum leveringen
1910
20
1900
totale quotum quotum RV
15 1890 10
1880
5
1870 1860 2002
2003
2004
0 2006
2005
jaar
Gegevensbron: ABKL.
Uit tabel 3.1. wordt het duidelijk dat er een versnelde schaalvergroting van de bedrijven aan de gang is. De jaarlijkse afname van het aantal melkveebedrijven verdubbelde in 2006 waardoor er 832 bedrijven uittraden. Dit is een vermindering met 10 % in vergelijking met 2005. Hierdoor telt men in Vlaanderen nu nog 7.296 bedrijven met een melkquotum. Het quotum per bedrijf bedraagt gemiddeld 263.228 liter op 1 april 2006. Dit is een toename met 28.102 liter of 12 % ten opzichte van de situatie op 1 april 2005. Uit het feit dat 10 % uittreders voor gevolg hebben dat het gemiddelde quotum met 12 % toenam, kan er besloten worden dat het niet enkel kleine quotumhouders zijn die hun quotum overlieten. In de voorgaande jaren was de gemiddelde quotumtoename eerder gering. In 2004 kwam er slechts gemiddeld 6.134 liter quotum bij per bedrijf en in 2005, het eerste jaar waarin de vrije mobiliteit weer ingevoerd werd, was dit 12.275 liter. Tabel 3.1: Evolutie van het aantal bedrijven en de gemiddelde hoeveelheid quotum per bedrijf Aantal bedrijven Gemiddeld quotum per bedrijf Gegevensbron:
2002 9.164 208.157
2003 8.819 216.626
2004 8.576 222.760
2005 8.128 235.126
2006 7.296 263.228
ABKL 18
Zoals uit figuur 3.2. blijkt, neemt het aantal producenten in de quotumklassen beneden de 300.000 liter af en dit zowel in aantal als in percentage van het totale aantal Vlaamse quotumhouders. Deze tendens kan erop wijzen dat in onze Vlaamse melkveehouderij een quotum beneden de 300.000 liter onvoldoende garanties biedt voor het voortbestaan van deze bedrijven. De omgekeerde tendens is waar te nemen in de hogere quotumklasses. Figuur 3.2: Evolutie van het aantal Vlaamse melkproducenten per quotumklasse (in 1000 liter) aantal bedrijven 2.000 1.800
2001
1.600
2002 2003
1.400
2004 2005
1.200
2006
1.000 800 600 400 200 0 <50
50-100
100-150
150-200
200-300
300-500
500-750
>750quotumklasse
Gegevensbron: ABKL.
In 2006 bevinden zich 37,1 % van de melkveebedrijven in de provincie West-Vlaanderen, 28,3 % in Oost-Vlaanderen, 18,4 % in Antwerpen, 9,5 % in Limburg en de resterende 6,7 % in Vlaams-Brabant. In alle provincies neemt het aantal bedrijven evenredig af tegenover 2005 (tabel 3.2). Het Vlaamse quotum bevindt zich voor 31 % in West-Vlaanderen, voor 26 % in Antwerpen en voor 25 % in Oost-Vlaanderen. In Antwerpen en Limburg bevinden zich de meeste gespecialiseerde melkveebedrijven. Het gemiddelde quotum is hier respectievelijk 371.557 en 347.540 liter. Het gemiddelde melkveebedrijf in Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen heeft een kleiner quotum. Het gaat hier vaak om gemengde bedrijven. Tabel 3.2: Verdeling van het Vlaamse melkquotum leveringen (in liter) en rechtstreekse verkopen op 1 april 2006 Provincie Vlaanderen Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg Gegevensbron: ABKL.
aantal bedrijven % tov 2006 2005 7.296 90 % 1.343 91 % 493 91 % 2.705 89 % 2.063 89 % 692 91 %
gemid. quotum per bedrijf % tov 2006 (l) 2005 263.228 112 % 371.557 111 % 215.437 109 % 218.727 113 % 234.196 113 % 347.540 111 %
totale quotum
quotum leveringen
quotum RV
2006 (l)
2006 (l)
2006 (l)
1.920.512.498 499.000.808 106.210.676 591.656.682 483.146.655 240.497.677
1.900.818.415 494.370.986 104.616.441 583.692.743 479.039.503 239.098.742
19.694.083 4.629.822 1.594.235 7.963.939 4.107.152 1.398.935
19
3.2. Mobiliteit van het quotum Het quotum kan definitief veranderen van eigenaar via de vrije markt of door herverdeling via het quotumfonds. Aangezien het verhandelen van quota op de vrije markt lucratiever is voor de overlater dan het verhandelen van de quota via het fonds, mag verwacht worden dat maatregelen die de vrije mobiliteit beperken negatieve effecten hebben op de totaal verhandelde volumes. Zo blijkt uit tabel 3.3 dat de invoering van de verplichting om de overdracht in cumul via het quotumfonds (1996-1997) te laten verlopen een uitgesproken negatief effect heeft gehad op de verhandelde volumes. De jaarlijks overgedragen hoeveelheden liepen terug tot ongeveer de helft van wat voorheen gebruikelijk was. Men kan hieruit besluiten dat de invoering van het quotumfonds misschien wel een positief effect gehad heeft op de quotumprijs, maar een negatief effect gehad heeft op de verhandelde volumes en het ritme van de schaalvergroting binnen de melkveesector. Vanaf het tijdvak 2004-2005 constateert men een tegenovergestelde tendens. De liberalisering van de overdrachten met o.a. de invoering van de 40/60 regeling heeft voor gevolg dat de verhandelde volumes en het aantal ingediende dossiers terug vergelijkbare niveaus met deze van voor de invoering van het quotumfonds bereiken. De vereenvoudigingen in de regelgeving, de nakende ontkoppeling van de melkpremie en de extra betalingen zorgen voor een sterke toename van de verhandelde hoeveelheden. Dit heeft geleid tot een versnelde schaalvergroting van de bedrijven in 2005-2006. Allicht heeft de invoering van de 40/60 regeling in 2004 hierbij nog een rol gespeeld, omdat de uitgebreide transfertmogelijkheden algemener en beter gekend waren bij de producenten. De voornaamste vereenvoudigingen in de regelgeving 2005-2006 die daartoe bijdroegen, zijn de versoepeling van de voorwaarden tot overdracht in cumul en grondgebonden overdrachten, de gelijkschakeling van de voorwaarden bij overname en oprichting van een bedrijf en de mogelijkheid die aan alternerende melkers geboden werd om de quota samen te voegen. Daarnaast kunnen ook de administratieve vereenvoudigingen die doorgevoerd werden om de indiening van het dossier te vereenvoudigen hierin, zij het eerder beperkt, positief bijdragen. Algemeen kan echter gesteld worden dat aan het stopzetten van de melkproductie en het overlaten van een quotum een reflectieperiode voorafgaat, waarbij door de producent de voor- en de nadelen afgewogen worden.
20
Tabel 3.3: mobiliteit van het quotum (leveringen en RV) in Vlaanderen (en Brussel) voor 1992 tot en met 2005 tijdvak
1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
eerste installatie aantal aantal liter dossiers (milj. l)
Gegevensbron: ABKL.
926 535 453 507 277 290 309 266 214 196 227 202 153 373
170,43 91,99 90,57 113,23 59,04 69,85 75,06 60,42 55,15 48,86 53,01 48,88 78,47 119,16
cumulatie aantal aantal liter dossiers (milj. l) 1.318 1.414 915 992 96 111 56 46 27 28 52 62 473 1.043
91,11 71,57 53,97 67,66 10,19 11,19 6,56 6,58 2,48 2,55 7,48 2,80 58,83 72,39
fonds aantal liter (milj. l)
totaal aantal liter (milj. l)
12,60 15,33 17,06 20,41 22,27 27,32 27,27 23,42 23,76 40,83
261,55 163,56 144,54 180,89 81,83 96,37 98,68 87,41 79,89 78,73 87,76 75,10 161,06 232,38
% verhandelde hoev. /Vlaamse quotum 13,7 8,6 7,6 9,5 4,3 5,0 5,2 4,6 4,2 4,1 4,6 3,9 8,4 12,2
Tabel 3.4. geeft een overzicht van de mobiliteit via het fonds en via de vrije handel in het voorbije tijdvak. Hieruit blijkt dat West-Vlaanderen veruit het meest heeft aangekocht, gevolgd door Limburg en Antwerpen. Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant verliezen quotum. Tabel 3.4. Mobiliteit tussen de provincies in 2005-2006 Provincie Vlaanderen Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
Overgelaten (1.000 liter)
Overgenomen (1.000 liter)
191.546 64.039 10.224 44.824 43.539 28.920
191.546 64.531 9.458 45.189 42.878 29.490
verkoop aan quotumfonds* (1.000 liter) 40.831 7.791 2.120 14.349 12.851 3.720
aankoop van quotumfonds* (1.000 liter) 40.831 7.545 2.229 15.879 11.378 3.800
Saldo (1.000 liter) 0 246 -657 1.895 -2.133 650
hoeveelheid van “gedeeltelijke” aankoop vanuit het fonds niet exact gekend, dus QFA in de veronderstelling dat iedereen een maximum aankoopt, met maximum afgestemd/uitgemiddeld op 40.831 l. Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Hoe de herverdeling via het fonds en de mobiliteit via de vrije handel gebeurde volgens leeftijd en bedrijfsgrootte in 2005-2006, welke types van mobiliteit er het meest aan bod kwamen en in welke hoedanigheid er gehandeld werd, wordt in volgende paragrafen verduidelijkt.
21
3.2.1. Kenmerken van overlaters en overnemers van quota via vrije handel 3.2.1.1. Type van dossiers
Voor het tijdvak 2005-2006 waren er 1.416 dossiers voor het verkopen/aankopen van quotum. Het merendeel of 73 % van de mobiliteitsdossiers betreft reeds bestaande bedrijven die extra quotum leveringen aankopen (= cumul leveringen). Toch gaat het hier slechts om 38 % van de verhandelde quota. Voor een eerste installatie (=overname en oprichting) is de verhandelde hoeveelheid melkquotum per dossier immers een stuk groter. In 51 % van deze dossiers gebeurt de overname gespreid over 2 tijdvakken (=2 luiken overname leveringen, maar totale quota in tabel). Deze gespreide overname biedt de overlater de mogelijkheid om de eigen leveringen in het tijdvak van overdracht te verantwoorden. De resterende hoeveelheid kan dan door de overnemer al geproduceerd worden. Tabel 3.5: type dossiers bij verhandeling van quota op de vrije markt (2005-2006) Type dossier
1.036 7
Gemiddelde hoeveelheid per dossier (l) 69.731 21.197
1.531 623
Max hoeveelheid per dossier (l) 942.094 98.100
3
195.820
62.309
331.351
587.460
292
334.710
34.523
1.052.839
97.735.416
50
389.321
1.201
2.061.422
19.466.053
23 5
54.957 20.736
100 10.248
238.282 35.791
1.264.019 103.680
aantal dossiers
cumul leveringen cumul RV 2 luiken oprichting leveringen 2 luiken overname leveringen overname leveringen 2 luiken overname RV overname RV
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Min hoeveelheid per dossier (l)
Totale hoeveelheid (l) 72.240.891 148.382
3.2.1.2. Verdeling van de overnemers per provincie
Wanneer men voor het tijdvak 2005-2006 kijkt naar de verdeling over de provincies, ziet men dat de landbouwers van de provincie Antwerpen het meeste quotum verhandelen en dit zowel absoluut als relatief (in verhouding tot totale quotum in provincie). Het verhandelde quotum bedraagt er 34 % van het totaal verhandelde quotum of 64 miljoen liter. Meer dan de helft van dit quotum gaat naar overnames van bedrijven en oprichting van bedrijven. 21 % van de bedrijven heeft er quotum aangekocht (cumul of eerste installatie), het gemiddelde in Vlaanderen is 17 %. In Oost-Vlaanderen zijn er meer dossiers, maar de hoeveelheid verhandeld quotum per dossier ligt veel lager dan in Antwerpen of Limburg. Tabel 3.6: Hoeveelheid en aantal dossiers leveringen overgenomen (=eerste installatie) en verhandeld (=cumul) in 2005-2006 Provincie van de overnemer Vlaanderen Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
Eerste installatie # dossiers mln liter 345 117,77 101 44,18 24 7,09 89 23,10 84 24,82 47 18,58
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Cumulatie # dossiers mln liter 1.036 72,24 208 20,06 38 2,21 393 21,31 300 17,86 97 10,80
t.o.v. totaal aantal in regio bedrijven liter 17% 10% 21% 13% 11% 9% 16% 8% 17% 9% 19% 12%
22
Voor wat de rechtstreekse verkoop betreft, werd er meer dan de helft van het verhandelde quotum verhandeld in West-Vlaanderen. Daar bevindt zich ook 40 % van het totale quotum RV. Relatief gezien wordt er in Oost-Vlaanderen het minst verhandeld en in West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant het meest. Ook hier zijn de bedrijven in Antwerpen en in Limburg het meest actief (10 % en 13 % van het aantal bedrijven t.o.v. 8 % in heel Vlaanderen). Tabel 3.7: Hoeveelheid en aantal dossiers rechtstreekse verkoop overgenomen (=eerste installatie) en verhandeld (=cumul) Provincie van de overnemer Vlaanderen Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
Eerste installatie # dossiers mln liter 28 1,368 6 0,283 4 0,148 10 0,739 6 0,187 2 0,011
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Cumulatie # dossiers mln liter 7 0,148 2 0,008 1 0,007 1 0,033 1 0,001 2 0,099
t.o.v. totaal aantal in regio # dossiers mln liter 8% 10% 9% 7% 7% 13%
8% 6% 10 % 10 % 5% 8%
3.2.1.3. Bedrijfsgrootte van overlaters en overnemers
In verhouding tot het totaal aantal bedrijven per quotumklasse zijn het voornamelijk de kleinste, vaak minder leefbare bedrijven, die eerder gedwongen worden om hun quotum over te laten in cumul. Relatief gezien zijn het voornamelijk de grote bedrijven (> 500.000 liter) die hun quotum overlaten in eerste installatie aan starters. Tabel 3.8: Relatief aantal overlaters per totaal aantal bedrijven in een quotumklasse in Vlaanderen Quotumklasse (in 1000 liter)
0-50 50-100 100-150 150-200 200-300 300-500 500-750 >750
overlaters voor cumul (%) 30 19 14 12 11 5 11 3
overlaters voor 1e installatie (%) 0 1 2 4 5 6 11 15
Ook absoluut gezien (figuur 3.3) laten voornamelijk de kleine bedrijven quota over voor cumul, het gaat dan om de bedrijven tot 150.000 liter. Bij bedrijven in de quotumklasse van 150.00-200.000 liter is er een knik te zien in de overlatingen. De bedrijven in de klasse van 200.000- 300.000 liter zijn dan plots weer zeer actief in het overlaten. Grotere bedrijven zijn minder actief in het verkopen van een deel van hun quotum. In Antwerpen zijn er opvallend meer grotere bedrijven die quotum verkopen.
23
Figuur 3.3: aantal overlaters van quota voor cumul binnen een bepaalde quotumklasse aantal dossiers 200
Vlaanderen
160
Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
120
Oost-Vlaanderen Limburg 80
40
0 0-50
quotumklasse (1000 liter) 50-100
100-150
150-200
200-300
300-500
500-750
>750
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Bij overlating voor eerste installatie gaat het voornamelijk om overlaters met een quotum tussen 300.000 en 500.000 liter. Ook hier zie je dat in Antwerpen er opvallend veel grotere bedrijven zijn die overlaten. Figuur 3.4: aantal overlaters van quota voor eerste installatie binnen een bepaalde quotumklasse aantal dossiers 120
100 Vlaanderen Antwerpen
80
Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
60
Oost-Vlaanderen Limburg
40
20
0 0-50
quotumklasse (1000 liter) 50-100
100-150
150-200
200-300
300-500
500-750
>750
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
In figuur 3.5 wordt getoond tot welke quotumklasse de bedrijven van de overnemers van quotum leveringen in cumul behoren en dit per provincie. De meeste overnemers (37 %) zitten in de quotumklasse van 300.000 tot 500.000 liter. Alle 116 overnemers die zich in de laagste quotumklasse (0-50.000 l) bevinden, zijn producenten die een eerste installatie zijn aangegaan in 2 luiken - vaak betreft het een bedrijfsovername van ouder op kind - en daarbij meteen quotum in cumul overgenomen 24
hebben van een ander bedrijf of van zelfs tot 6 verschillende bedrijven, zodat een quotum van net 600.000 liter wordt bereikt. In de grafiek (uitgangssituatie is 1.04.2005) hebben deze bedrijven een quotum gelijk aan 0 liter. Figuur 3.5: Aantal overnemers van quotum leveringen in cumul binnen een bepaalde quotumklasse aantal dossiers 450 400 350 Vlaanderen
300
Antwerpen Vlaams-Brabant
250
West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen
200
Limburg
150 100 50 0 0-50
quotumklasse (1000 liter) 50-100
100-150
150-200
200-300
300-500
500-750
>750
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
3.2.1.4. Leeftijd van overlaters en overnemers
Onderstaande figuren geven de leeftijd weer van de overlaters en de overnemers. Bij het opmaken van deze grafieken en tabellen is er uitgegaan van beschikbare informatie. Daardoor is in samenuitbatingen de leeftijd van de jongste ondernemer bepalend bij het overlaten van quotum, terwijl dit de leeftijd van de oudste is bij overname. Zoals te verwachten zijn de overnemers gemiddeld jonger (30-50 jaar) dan de overlaters (50-65 jaar). In Antwerpen zijn de overnemers gemiddeld ouder dan in de andere provincies. Van de 1.416 dossiers zijn er 138 dossiers waarvan de overlater ouder is dan 65 jaar, daarvan zijn er 44 voor volledige overname. Opmerkelijk is dat er toch veel producenten zijn die op relatief jonge leeftijd (41-50j) hun bedrijf al volledig overlaten. Het gaat hier om 86 bedrijven, waarvan er 67% eerstegraadsovernames zijn, 20% andere relaties, 8% tussen echtgenoten en 5% tussen producenten zoals bedoeld in art 13, §2 BVR (niet respecteren van het autonoom beheer en alternerend melken). Bij de overnemers zijn er 22 dossiers waarbij de overnemer ouder is dan 65 jaar.
25
Figuur 3.6: relatief aantal overlaters per leeftijdsklasse en opgesplitst in cumuldossiers en eerste installatie aandeel per provincie 50% <18j
45%
18-20j
40%
21-30j
35%
31-40j
30%
41-50j 51-60j
25%
61-65j
20%
>65j
15% 10% 5%
Vlaanderen
antwerpen
vlaams-brabant
west-vlaanderen
oost-vlaanderen
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
0%
limburg
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Figuur 3.7: relatief aantal overnemers per leeftijdsklasse en opgesplitst in cumuldossiers en eerste installatie aandeel per provincie 50% 45%
<18j
40%
18-20j
35%
21-30j
30%
31-40j 41-50j
25%
51-60j
20%
61-65j
15%
>65j
10% 5%
Vlaanderen
antwerpen
vlaams-brabant
west-vlaanderen
oost-vlaanderen
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
0%
limburg
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
26
3.2.1.5. Hoedanigheid van overlaters en overnemers
De meeste overlaters en overnemers zijn natuurlijke personen. In verhouding zijn er meer overnemers die in een groepering of in een vennootschap met meerdere beherende personen zitten dan overlaters. Het gebruik van samenwerkingsvormen stijgt bijgevolg van 11 % naar 31 %. Het gaat dan voornamelijk om groeperingen van natuurlijke personen (24 % van de overnamedossiers). Tabel 3.9: Hoedanigheid van de overlaters Aantal dossiers liter Groep dossiers liter LV dossiers liter LV_MEER dossiers liter Nat dossiers liter recht dossiers liter totaal dossiers liter Comb
Antwerpen 0 0 43 16.871.738 23 3.877.978 1 380.779 232 42.045.198 6 863.478 305 64.039.171
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006. Waarbij:
Vl-Brabant 0 0 17 3.896.477 1 101.920 1 446.985 64 5.778.485 0 0 83 10.223.867
W-Vlaanderen 2 72.798 35 6.445.968 10 1.288.960 2 307.914 438 36.658.403 1 50.000 488 44.824.043
O-Vlaanderen 0 0 33 8.219.761 4 777.762 1 185.453 364 34.355.488 0 0 402 43.538.464
Limburg 2 354.811 18 7.952.223 14 2.671.957 3 320.114 101 17.621.251 0 0 138 28.920.356
Vlaanderen 4 427.609 146 43.386.167 52 8.718.577 8 1.641.245 1.199 136.458.825 7 913.478 1.416 191.545.901
GROEP
Overlater is een groepering van natuurlijke personen
LV(_MEER)
Overnemer is een landbouwvennootschap met één beherend vennoot (met meerdere beherende vennoten)
NAT
Overlater is een natuurlijk persoon
RECHT
Overlater is een rechtspersoon
COMB
Overlater heeft een andere hoedanigheid (is een combinatie van vorige)
Tabel 3.10: Hoedanigheid van de overnemers Groep Groep e LV_MEER LV Nat recht Recht 1 totaal
Aantal dossiers liter dossiers liter dossiers liter dossiers liter dossiers liter dossiers liter dossiers liter dossiers liter
Antwerpen 106 29.057.454 15 2.616.930 9 2.266.260 32 7.223.693 154 22.828.747 1 537.997 0 0 317 64.531.081
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006. Waarbij: GROEP(_E)
Vl-Brabant 16 2.968.311 2 64.663 2 103.110 1 127.576 45 6.084.188 0 0 1 110.218 67 9.458.066
W-Vlaanderen 87 15.586.171 25 2.194.923 2 604.580 5 1.141.222 373 25.628.453 0 0 1 33.263 493 45.188.612
O-Vlaanderen 92 16.383.831 25 1.637.219 7 1.416.003 7 1.460.530 260 21.980.313 0 0 0 0 391 42.877.896
Limburg 43 8.515.709 9 2.624.132 0 0 22 7.321.090 74 11.029.315 0 0 0 0 148 29.490.246
Vlaanderen 344 72.511.476 76 9.137.867 20 4.389.953 67 17.274.111 906 87.551.016 1 537.997 2 143.481 1.416 191.545.901
Overnemer is een groepering van natuurlijke personen (van echtgenoten)
LV(_MEER)
Overnemer is een landbouwvennootschap met één beherend vennoot (met meerdere beherende vennoten)
NAT
Overnemer is een natuurlijk persoon
RECHT
Overnemer is een rechtspersoon (geen LV) met meerdere zaakvoerders of bestuurders
RECHT1
Overnemer is een rechtspersoon (geen LV) met één zaakvoerder of bestuurder
27
3.2.1.6. Relatie tussen overlaters en overnemers
In Vlaanderen gebeurt in totaal 69 % van de verhandeling tussen personen die een “andere relatie” (d.i. geen officiële relatie) hebben, een vierde van de verhandeling gebeurt tussen personen met een eerstegraads verwantschap. Slechts 3 % gebeurt tussen echtgenoten en ambtshalve samenvoegingen zoals bedoeld in art 13,§2 BVR (niet respecteren van het autonoom beheer en alternerend melken). Bij cumuldossiers gaat het om 86 % via andere relaties, 8 % via eerste graadsverwantschap, 4 % via producenten zoals bedoeld in art 13,§2 BVR en 2 % via echtgenoten. Wanneer het gaat om overnames gebeurt 74 % van de overnames van ouder op kind, 19 % via een andere relatie, 5 % via echtgenoten en 2 % via producenten zoals bedoeld in art 13,§2 BVR (figuur 3.7). Dit zijn hoofdzakelijk alternerende melkers. Figuur 3.8: Relatie tussen overnemer en overlater in % van aantal dossiers opgesplitst in cumul- en in eerste installatie-dossiers % per provincie 100% 90% 80% 70%
ANDER
60%
GRAAD
ECHT MELK
50% 40% 30% 20% 10%
vlaanderen
antwerpen
vlaams-brabant west-vlaanderen oost-vlaanderen
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
eerste installatie
cumul
0%
limburg
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006. Waarbij: ECHT
Overnemer en overlater zijn echtgenoten van elkaar
GRAAD
Eerstegraadsverwantschap tussen overnemer en overlater
MELK
Producenten zoals bedoeld in art.13, §2 BVR = niet respecteren van het autonoom beheer en alternerend melken
ANDER
Andere relatie tussen overnemer en overlater = geen officiële relatie
GROEP
Overnemer is een groepering van natuurlijke personen
GROEP_E
Overnemer is een groepering van echtgenoten
28
3.2.2. Herverdeling van het quotum leveringen via het quotumfonds
Zoals reeds uiteengezet, werd bij het oprichten van het quotumfonds als hoofdbetrachting het drukken van de quotumprijs vooropgesteld. Deze manier van transfereren van melkquota viel dan ook niet in goede aarde bij de potentiële overlaters die daardoor kapitaal verloren zagen gaan. Vele potentiële overlaters namen in het begin dan ook een eerder afwachtende houding aan. Na dit aarzelende begin steeg het aantal overlaters en het aantal overgelaten liter gestaag tot op het ogenblik dat er weer sprake was van een nieuwe liberalisering van de quotahandel. Vanaf 2003-2004 werd de mogelijkheid geboden om, in voorbereiding van de vrije transfer van 60 % van het quotum in het daaropvolgende tijdvak, reeds de voorafgaande verplichte overdracht van 40 % via het fonds te realiseren. We stellen in onderstaande tabel dan ook vast dat er een afname is van het aantal overlaters (afwachtende houding ingevolge mogelijke wijzigingen in de wetgeving), maar dat de overgelaten hoeveelheden meer dan proportioneel dalen als gevolg van het feit dat er in sommige gevallen slechts 40 % i.p.v. 100 % van het quotum overgelaten wordt via het fonds. Voor 2005-2006 zien we echter een evolutie waarbij meer melkveehouders bereid zijn om uit te treden. De voor herverdeling beschikbare hoeveelheid is dan ook het grootst. Reeds van bij de oprichting van het fonds stellen we aan de zijde van de overnemers een overweldigende respons vast. Het nadeel van dit succes is dat het maximale aantal over te nemen liter per overnemer eerder beperkt is. Deze beperkte hoeveelheden boden geen mogelijkheden tot uitbreiding, maar compenseerden hoogstens de stijging van de melkrendementen. Tabel 3.11: herverdeling van het quotum leveringen via het quotumfonds in Vlaanderen (+ Brussel) voor 1996 tot en met 2005 tijdvak 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
jonge landbouwers aantal maximaal dossiers aantal liter 1.166 2.539 1.387 3.034 1.279 3.412 1.602 6.404 1.441 7.781 1.391 9.872 1.253 10.944 433 10.750 / 7.140* 390 11.874 / 7.916* 843 21.745**
andere producenten aantal maximaal dossiers aantal liter 5.696 1.693 5.518 2.023 5.618 2.275 4.691 2.179 4.561 2.445 4.636 2.952 4.472 3.053 5.356 3.570
overlaters aantal aantal liter dossiers (in mln liter) 258 12,60 291 15,33 329 17,06 370 20,41 400 22,27 453 27,32 415 27,27 377 23,42
4.925
3.958
429
23,76
4.139
5.436**
756
40,83
*: hoeveelheid voor jonge landbouwers met quotum tussen 300.000 en 400.000 liter **: berekend op basis van hoeveelheid voor jonge landbouwers = 4x hoeveelheid voor andere producenten Gegevensbron: ABKL.
3.2.2.1.Type van dossier
Een producent die quotum leveringen overlaat aan het fonds, kan zijn quotum volledig overlaten of gedeeltelijk of hij draagt zijn quotum leveringen over volgens de 40/60 regeling en verkoopt daarbij 40% van zijn quotum aan het Quotumfonds. Het voorbije tijdvak hebben 655 producenten of 87 % van de overlaters aan het fonds, hun quotum volgens de 40/60 regeling overgedragen. 67 producenten (of 9 %) lieten hun quotum volledig over en 34 producenten (4 %) lieten hun quotum gedeeltelijk over. Het gaat hierbij in totaal om respectievelijk 35,5 mln, 3,6 mln en 1,7 mln liter quotum. Figuur 3.9 toont de 29
verdeling over de quotumklassen van de overlaters. Diegenen die hun quotum volledig overlaten zijn voor 91 % bedrijven met een quotum van minder dan 100.000 liter. De producenten die volgens de 40/60 regeling quotum overlaten, zijn voor 50 % bedrijven met een quotum onder 100.000 liter, bij de producenten die quotum gedeeltelijk overlaten, zijn er maar 27 % met een quotum onder 100.000 liter. Figuur 3.9. Verdeling per quotumklasse (in 1.000 l) van de overlaters aan het fonds 100% 90% 80%
>750
70%
300-500
500-750 200-300
60%
150-200 100-150
50%
50-100
40%
0-50
30% 20% 10%
Dossiertype
0% 40_PRCT
GEDEELTELIJK
VOLLEDIG
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
3.2.2.2. Herverdeling van het quotumfonds over de provincies
Voor de periode 2005-2006 waren het voornamelijk de provincies West- en Oost-Vlaanderen waar quota herverdeeld werden. In de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant zijn er meer overlaters dan jonge starters (fig 3.10). In de andere provincies is het omgekeerde het geval. In verhouding tot het aantal bedrijven per provincie zijn er niet zoveel verschillen te merken (fig 3.11). Enkel in VlaamsBrabant waren er relatief weinig aanvragen voor quotum uit het fonds: slechts 53 % van de bedrijven in Vlaams-Brabant vroeg quotum aan, terwijl dit in de andere provincies varieert tussen 64 % en 59 % (Oost-Vlaanderen).
30
Figuur 3.10. Aantal dossiers van de herverdeling van het quotum leveringen via het quotumfonds voor 2005-2006 aantal dossiers 4.500 4.139 4.000 3.500 3.000
jonge landbouwers
2.500
andere producenten overlaters
2.000
1565
1.500 1.000
1121 843
756
500
792 149
103
41
246
339
303
46
252
243
415 71
52
0 Vlaanderen
Antwerpen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
OostVlaanderen
Limburg
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Figuur 3.11: Aandeel dossiers van herverdeling van het quotum leveringen via het quotumfonds voor 2005-2006 per totaal aantal bedrijven aandeel dossiers 60% 51%
54%
50%
54%
52% 48%
45%
40% jonge landbouwers andere producenten
30%
overlaters
20% 10% 10%
9%
10% 7%
8%
9%
11%
10%
10%
11%
9%
7%
0% vlaanderen
Antwerpen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
OostVlaanderen
Limburg
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
Van de 4.982 bedrijven die quotum via het fonds kochten zijn er 383 die tezelfdertijd quotum rechtstreeks van andere producenten hebben gekocht op de vrije markt. Daarvan zijn er 338 jonge landbouwers of 40 % van de begunstigde jonge landbouwers van het fonds en 45 andere producenten of 1 % van de begunstigde andere producenten van het fonds. Tabel 3.12 geeft weer in welke provincie deze bedrijven zich bevinden en wat de gemiddelde, de minimum en de maximum hoeveelheid quotum was per dossier. De laatste kolom geeft de totale hoeveelheid weer. 31
Tabel 3.12: Bedrijven die via het fonds en via de vrije markt quotum aangekocht hebben provincie
code
Vlaanderen Antwerpen
Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
QFA QFAJ QFA QFAJ QFA QFAJ QFA QFAJ QFA QFAJ QFA QFAJ
# dossiers 45 338 18 73 3 22 11 117 6 90 7 36
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006. QFA= aankoop uit het fonds door andere producenten QFAJ= aankoop uit het fonds door jonge landbouwers.
dossierhoeveelheid van vrije mobiliteit (in liter) gemiddeld minimum maximum totaal 408.455 62.309 2.061.422 18.380.497 274.260 1.201 826.613 92.700.027 503.641 90.726 2.061.422 9.065.530 389.651 1.201 809.978 28.444.522 326.499 78.636 518.152 979.498 244.133 26.217 514.026 5.370.933 270.270 112.390 457.973 2.972.966 203.388 14.051 798.695 23.796.442 340.585 105.323 600.000 2.043.509 256.311 15.704 826.613 23.067.982 474.142 62.309 989.746 3.318.994 333.893 43.072 799.814 12.020.148
3.2.2.3. Bedrijfsgrootte van jonge aankopers van het quotumfonds
De jonge landbouwers die gebruik maakten van het quotumfonds, zijn voor 27 % starters en voor 38 % landbouwers met een quotum tussen de 200.000 en 500.000 liter. In Limburg en Antwerpen en VlaamsBrabant zijn er relatief meer startende landbouwers onder de begunstigden. Tabel 3.13 : Aandeel jonge landbouwers die gebruik maakten van het QF per quotumklasse Provincie Vlaanderen Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg
0 =starter
1-50
50-100
100-150 150-200 200-300 300-500 500-750
>750
27%
0%
3%
12%
12%
17%
21%
7%
1%
37%
0%
0%
1%
6%
13%
26%
14%
2%
32%
0%
7%
5%
5%
15%
29%
7%
0%
22%
0%
5%
19%
15%
18%
17%
4%
1%
23%
0%
3%
12%
14%
17%
25%
5%
0%
38%
0%
1%
8%
0%
15%
17%
20%
0%
Totaal aankopers (=100%) 843 149 41 339 243 71
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
3.2.2.4. Leeftijd van aankopers van het quotumfonds
Van de 843 jonge landbouwers zijn er 177 starters die quotum aangekocht hebben. Binnen deze groep landbouwers is er 83 % tussen de 21 en 30 jaar en 17 % tussen de 18 en 20 jaar. Van de jonge landbouwers die reeds een bedrijf hadden, bevindt er zich 46 % tussen de 21 en 30 jaar en 53 % tussen de 31 en 40 jaar (fig. 3.12).
32
Figuur 3.12: Leeftijd van de jonge aankopers van het quotumfonds per quotumklasse aantal bedrijven 160 140 120
onbepaald 18-20 j
100
21-30j 31-40j
80 60 40 20
quotumklasse (1000 liter)
0 <50
50-100
100-150 150-200 200-300 300-500 500-750
>750
starters
Gegevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
De meeste aankopers van het quotumfonds die tot de categorie “andere producenten” behoren, bevinden zich in de categorie van de 30-50-jarigen (fig 3.13). Het zijn voornamelijk de bedrijven met een quotum van 200.000 tot 500.000 liter die quotum aankopen. Ook, wanneer er abstractie gemaakt wordt van het feit dat er gewoonweg meer bedrijven zijn in die klassen, blijken deze toch het meest te willen uitbreiden. Figuur 3.13: Leeftijd van de andere begunstigden van het quotumfonds per quotumklasse aantal bedrijven 500 450
onbepaald
400
18-20 j 21-30j
350
31-40j
300
41-50j 51-60j
250
61-65j
200
>65j
150 100 50 0 <50
50-100
100-150
150-200
200-300
300-500
500-750
>750
starters
quotumklasse (1000 liter)
Gevensbron: ABKL-databank op 20.03.2006.
33
3.3. Leasing In het voorbije tijdvak werd in het totaal 79.841.649 liter geleased waarvan 79.833.262 liter quotum leveringen en 8.387 liter quotum rechtstreekse verkoop. Het ging in het totaal om 2.759 dossiers waarvan 2 rechtstreekse verkopen betreffen. In het totaal zijn hierbij 3.231 producenten betrokken. Er is opvallend meer quotum verhuurd geweest in vergelijking met de voorbije jaren. Deze toename is waarschijnlijk het gevolg van grotere mobiliteit, wat soms leidt tot een tijdelijke discrepantie tussen productie en beschikbaar quotum op een bepaald bedrijf, gekoppeld aan het feit dat het beschikbare quotum op 31 maart 2006 bepalend is voor de toekenning van de toeslagrechten. Quotum dat gehuurd wordt, wordt meteen toegevoegd aan het beschikbare quotum van de overnemer en in reductie gebracht bij de verhuurder. Bovendien voorziet de reglementering nu in de mogelijkheid om quota meteen te verhuren na osmose. Tabel 3.14: Evolutie van leasing van quota Totaal aantal liters (mln) Betrokken producenten
2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
2005-2006
30,00
34,30
37,94
34,53
51,90
79,84
3.766
3.883
4.156
3.850
3.703
3.231
Bron: ABKL.
34
3.4. Prijsevolutie De prijs van de quota op de vrije markt wordt in Vlaanderen tussen koper en verkoper onderling afgesproken zonder inmenging van de overheid. Deze prijs is dus enkel afhankelijk van vraag en aanbod. Aangezien er geen enkele verplichting opgenomen is in de regelgeving aangaande mededelingen aan de overheid van de overeengekomen prijs bij quotumoverdrachten, ontbreken officiële Vlaamse prijsnoteringen. Het ontbreken van dergelijke informatie maakt het moeilijk om inzichten te krijgen in terugverdieneffecten. Uit een informele rondvraag binnen de sector blijkt dat de melkquotumprijs op de vrije markt in Vlaanderen schommelt tussen 1 en 1,50 euro per liter. De vergoeding die geboden wordt voor quota die verhandeld worden via het fonds ligt daarentegen vast. De basisvergoeding voor deze quota (zie art. 15,§1, 2°) bedraagt 0,37 euro per liter melk met een referentievetgehalte van 37 gram per liter. Er wordt een positieve of negatieve correctie doorgevoerd van 0,02 euro per gram vet per liter voor melkquota waarvan het referentievetgehalte boven of onder 37 gram vastgelegd werd. De melkprijs moet het mogelijk maken om de investeringen in quota terug te verdienen. Ter informatie wordt dan ook in figuur 3.14 de evolutie weergegeven van de effectief uitbetaalde prijs voor melk met 38 gram vet per liter tot 2004. Voor 2005 zijn er nog geen vergelijkbare cijfers beschikbaar maar de prijs voor de melk zonder de nabetalingen laat reeds een serieuze daling optekenen van bijna 4% (26,40 €/100 kg voor 2005 tegen 27,42 voor 2004 voor melk met 3,7 % vetgehalte en werkelijke eiwitgehalte). Figuur 3.14: evolutie van de melkprijs prijs (eur/100 liter) 32 31 30 29 28 27 26 25 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Bron: BCZ.
35
4. Algemene conclusie Zoals uit de historiek en de evolutie van de melkquotaregeling kan opgemaakt worden, is deze regelgeving in Vlaanderen een levende materie die continu het onderwerp van evaluatie en bijsturing uitmaakt. De melkquotaregelgeving die het onderwerp uitmaakt van deze evaluatie werd zo al na een tussentijdse evaluatie gewijzigd bij middel van het besluit van 17 maart 2006 voor wat betreft een aantal dringend te corrigeren technische tekortkomingen. De administratie streeft er immers naar om, in samenwerking met de landbouworganisaties, de wetgeving zo optimaal mogelijk aan te passen aan de huidige en toekomstige noden en wensen van de sector. Deze bereidheid tot bijsturen van de regelgeving heeft als nadeel dat het overzicht dreigt verloren te gaan en dat de regelgeving, zoals uit het verleden blijkt, ingewikkelder (complexer) en nog moeilijk leesbaar wordt. In 1984 werd het contingenteringssyteem, omwille van het socialere karakter, verkozen boven een drastische melkprijsverlaging om vraag en aanbod in de melksector beter op elkaar af te stellen. Dit systeem, in combinatie met prijsondersteunende maatregelen, beperkt de concurrentie en biedt bescherming aan de gevestigde producenten. Het is er dan ook de oorzaak van dat de grootschalige melkveehouderij zich in Vlaanderen niet optimaal kan ontwikkelen. Het systeem werd aanvankelijk voor een beperkt aantal jaren ingevoerd maar kreeg door de opeenvolgende verlengingen echter een quasi permanent karakter. Na de regionalisering werden er al heel wat inspanningen gedaan om de regelgeving te vereenvoudigen. Een aantal bijkomende vereenvoudigingen, bvb onder de vorm van het afbouwen van de verschillende beperkingen bij transferten van melkquota, en herschikkingen van de wetteksten zouden kunnen bijdragen tot het opschonen en vereenvoudigen van de regelgeving. Hierdoor zouden de melkproducenten meer vrijheid krijgen en minder aangewezen zijn op juridisch advies. Uit de evaluatie van de overdrachtgegevens van het tijdvak 2005-2006 blijkt verder duidelijk dat er in de sector een versnelde schaalvergroting van de bedrijven aan de orde is. Nadat de sector een aantal jaren geblokkeerd was, heeft zich in het afgelopen melkjaar een versnelde herstructurering voorgedaan. Melkveehouders willen zich wapenen tegen internationale concurrentie en zich voorbereiden op een vrijere markt. Het is overduidelijk dat hiertoe binnen de sector een grote vraag bestond en bestaat. Allicht hebben de nakende ontkoppeling van de melkpremie en de extra betalingen en de vereenvoudiging van de regelgeving in het voorbije tijdvak hiertoe geleid. In totaal werd er zo 12,2 % van het Vlaamse quotum verhandeld. Iets meer dan de helft van het verhandelde quotum was bestemd voor een eerste installatie (373 bedrijven), 31 % van het verhandelde quotum was voor een cumul en 18 % werd via het fonds herverdeeld. Van deze 18 % ging er 45 % naar jonge landbouwers en 55 % naar andere producenten. Er zijn 383 producenten die tezelfdertijd quotum van het fonds als quotum rechtstreeks van andere producenten hebben gekocht. Daarvan zijn er 338 jonge landbouwers en 45 andere producenten. Dossiers voor overdrachten in cumul worden voor 86 % afgesloten tussen producenten die een andere relatie hebben dan eerste graadsverwantschap of echtgenoten. De overlatende bedrijven zijn vaak erg klein (0-50.000 liter). De overnemende bedrijven beschikken veelal over een quotum van 300.000 tot 500.000 liter. Overdrachten voor een eerste installatie worden dan weer voornamelijk (74 %) afgesloten tussen ouder en kind en het overlatende bedrijf is meestal groot (300.000-500.000 l). Het quotumfonds ontving van 756 verschillende overlaters quotum. 87 % van deze overlaters lieten samen 35,5 miljoen liter quotum over aan het fonds volgens de 40/60 regeling. Slechts 9 % liet zijn 36
quotum volledig over aan het fonds en 4 % liet zijn quotum gedeeltelijk over. De grotere mobiliteit had een positieve invloed op het quotumfonds waardoor dan weer meer jongeren konden genieten van een hogere quotum uit het quotumfonds. Ook niet jongeren kregen een merkelijk hoger aantal liter toegewezen dan de vorige jaren. Het gemiddelde Vlaamse quotum nam zo met 28.102 liter of 12% toe en bedraagt op 1 april 2006 263.228 liter per bedrijf. In de voorgaande jaren was de gemiddelde quotumtoename eerder gering. Gezien de contingentering, was deze toename van het gemiddelde quotum maar mogelijk, omdat er in 2006 dubbel zoveel melkveehouders uittraden. Niet minder dan 832 bedrijven verlieten in het tijdvak 2005-2006 de melkproductie. Dit vertegenwoordigt een vermindering met 10 % in vergelijking met 2005. Het aantal bedrijven dat in Vlaanderen over een melkquotum beschikt, is daardoor teruggevallen tot 7.296. Uit de analyse blijkt bovendien dat het niet enkel kleine quotumhouders zijn die uittraden. We zien immers dat 10 % uittreders voor gevolg hebben dat het gemiddelde quotum met 12 % toenam. In het tijdvak 2005-2006 heeft een kleine 70 % van de bedrijven quotum aangekocht via het fonds of rechtstreeks van een andere producent op de vrije markt of van beiden en heeft 15 % quotum verkocht aan het fonds of aan een andere producent via de markt of aan beiden. De overige 15 % van de Vlaamse bedrijven heeft het voorbije tijdvak geen quotum aangekocht of verkocht. Algemeen kan echter gesteld worden dat aan het stopzetten van de melkproductie en het overlaten van een quotum een reflectieperiode voorafgaat, waarbij door de producent de voor- en de nadelen afgewogen worden. Wijzigingen in de regelgeving kunnen de hoeveelheid quotum en het tijdstip waarop die vrijkomt slechts in beperkte mate beïnvloeden op de lange termijn. In de toekomst zullen de op til zijnde wijzigingen in de Europese regelgeving ingrijpende gevolgen hebben op het stelsel. Het afbouwen van deze prijsondersteuning (dalingen van de interventieprijzen en beperken van de hoeveelheden boter in interventie) en het vervangen ervan door een inkomensondersteuning, ondergraaft het verdere voortbestaan van het contingenteringssysteem. Het afbouwen van de voordelen die aan het systeem verbonden zijn, maar het in stand houden van de beperkingen die erdoor opgelegd worden, is op termijn niet langer houdbaar. Bovendien valt een dergelijk systeem niet te verzoenen met de huidige tendens tot liberalisering van de landbouw en is het in tegenstelling met de MTR-doelstellingen, waarbij de lossere band tussen productie en subsidies de concurrentiepositie van de landbouwers in de EU moet verbeteren en de productie meer marktgerichter maken. De steunbetaling kan dan beschouwd worden als een element dat de sanering in de sector draaglijk moet maken door bij te dragen tot de stabiliteit van het landbouwinkomen. Zolang er evenwel nog voldoende voordelen verbonden blijven aan de productie binnen het quotum zal de vraag naar extra quotum het aanbod ver overtreffen. In een vrije markt geeft dit aanleiding tot een opwaartse druk op de quotumwaarde. De overheid kan regulerend optreden om de quotummarkt en de quotumprijzen te sturen. Het is echter onmogelijk om door regulering alle betrokken partijen volledig tevreden te stellen. De melkveehouders zijn dus verplicht hun ambitie en bedrijfsontwikkeling aan te passen aan de Vlaamse juridische en marktsituatie. Naar de nabije toekomst toe is het dan ook noodzakelijk dat de Vlaamse regelgeving de melkveehouder in staat stelt zich, binnen de beperkingen van het quoteringstelsel, zo optimaal als mogelijk kan voorbereiden op de toekomst.
37
Bijlagen Bijlage 1: 15 APRIL 2005. — Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toepassing van de heffing in de sector melk en zuivelproducten. Bijlage 2: 17 MAART 2006. — Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 april 2005 betreffende de toepassing van de heffing in de sector melk en zuivelproducten.
38