Steeds bracht deze daarbij de Bijbel in het geding, die volgens hem zonneklaar bewees, dat het Nationaal-Socialisme in alles tegen de wil van God handelde en handelen moest. Na zijn verblijf in de concentratiekampen - het laatst in het beruchte Mauthausen - kwam hij 25 mei 1945 te Rotterdam terug, broodmager, maar ongebroken. De arts veroorloofde hem niet in het openbaar te spreken vóór september. Hij sprak weer voor het eerst eind augustus in de Rivièrahal voor een 5000 mensen meest staande - en bij het begin werd gezongen Psalm 84 : 6, waarin a.h.w. heel Schoutens levensgang ligt samengevat: Want God, de Heer, zo goed, zo mild, is fallen tijd een Zon en Schild. Hij zal genade en ere geven. Hij zal hun 't goede niet in nood onthouden, zelfs niet in den dood, die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, Heer, die op U bouwt, en zich geheel aan U vertrouwt.
Ds. G. VAN VELDHUIZEN, 1903-1963 Hervormd predikant te Rotterdam in de wijkgemeente Crooswijk van 26 oktober 1947—11 mei 1963 DOOR DS. F. OBERMAN
die Tegen de klippen op -, daarmee is ds. Gijsbert van Veldhuizen flinke stevige gestalte, ietwat trekkend met het ene oog, volle klankrijke stem - te typeren. Het zijn zijn eigen woorden in zijn in 1957 verschenen studie: 'Een eeuw Rotterdamse volkswijk'. Hij was, alweer naar zijn eigen woorden: 'predikant, publicist en bedelaar'. Drie functies, die hij met inzet van heel zijn vitale persoonlijkheid behartigde. Op 30 april 1963, Koninginnedag, werd hij in het ziekenhuis te Assen geridderd. Burgemeester Van Walsum kon hem toen wegens deze ziekte en de afstand, de ridderorde niet zelf overhandigen. 227
Men kan zich afvragen waaraan ds. Van Veldhuizen deze onderscheiding te danken had, aan welke van de drie genoemde aspecten van zijn leven en werken? PREDIKANT
Werd hij onderscheiden als predikant? Hij bekleedde 'het wondere ambt' met hart en ziel. Getuigen zijn woorden tot zijn naaste omgeving vlak voor zijn sterven: 'Ga vrolijk verder, zonder enige vlucht uit het leven, dat mij zo overweldigend veel vreugde heeft bereid in jullie, mijn vrouw, mijn kinderen en mijn kleinkinderen en I/I /ie/ /wees/ voor/re^e/z/Are 6eroe/?, da/ 001/ ee/i we/u Ara/i wi7öe/e/ie/i. Blijf allen dicht bij Jezus. Waag het met Hem en ontdek, net als ik, dat dat alleen eeuwige waarde in zich houdt'. Meestal had hij zijn preek voor de komende zondag al in het begin van de week getypt gereed. Zodoende kon hij de zaterdagavond in de kring van zijn gezin doorbrengen, dat ouderwets grote domineesgezin met acht kinderen, waarvan hij vertelde in schetsen in het Rotterdamsch Nieuwsblad, die later - onder het pseudoniem Marian Broese! - werden uitgegeven onder de titel:' Bij ons thuis'. Hij predikte het evangelie op zijn beurt in de kerken van Rotterdam en van steden en dorpen tot in verre omtrek, al beperkte hij zich de laatste jaren meer en meer tot de eigen gemeente. Hij bracht het evangelie ook vertellenderwijs, in eenvoudige, beeldende taal aan de Crooswijkers: door de week op de wijkavond in zijn wijkgebouw aan de Van Reynstraat 37, naar een pioniervoorganger-predikant uit de tachtiger jaren 'Heldring-huis' genoemd ; en na de steeds intensiever bearbeiding van de 'Volkswijk' ook in de verteldiensten op zondagavond, waar tevens de sacramenten bediend werden; het Avondmaal in een enigszins aan de oudchristelijke liefdemaaltijden verwante vorm. Daar het 'Heldringhuis' volledig in beslag genomen werd door het jeugdwerk, verhuisden wijkavond en verteldienst naar het inmiddels onder architectuur van Barend van Veen vernieuwde wijkgebouw aan de Spiegelnisserstraat 12. Van Veldhuizen meende dat de drempel van de kerk voor velen van de volkswijkbewoners te hoog geworden was, dus dan moest de kerk midden tussen de mensen komen, want haar taak is: dienen. Plechtigheid moest wijken voor gezelligheid. De dienst van de kerk is ook het huisbezoek. Met een groep 228
medewerkers werd het oude Crooswijk systematisch en trouw bezocht. Zo leek hij op ouderwetse wijze predikant te zijn. Maar vergis u niet, hij stond open voor moderne methodes en zijn aanpak was wel degelijk 'bij de tijd'. De resultaten van wetenschappelijk sociologisch en psychologisch onderzoek werden in zijn werk toegepast in nauw contact met het Instituut der Nederlandse Hervormde Kerk 'Kerk en Wereld' te Driebergen. PUBLICIST
Of werd ds. Van Veldhuizen voornamelijk onderscheiden als publicist? Dit tekent hem ook, al was hij lid van de Rotterdamse Kring van Auteurs, dat hij zichzelf bescheiden aanduidt als 'publicist'. Voordat hij op 26 oktober 1947 predikant werd van Crooswijk, de veertiende wijkgemeente van hervormd Rotterdam, was hij twee jaar 'perspredikant' geweest. Uit die tijd hield hij zijn redacteurschap van het weekblad 'Hervormd Nederland' over. Hij schreef veel, gemakkelijk, boeiend en - heerlijke eigenschap vaak geestig. Jarenlang verzorgde hij de rubriek 'Uit de volkswijk' in het dagblad De Rotterdammer. Velen grepen naar zijn stukken - onder de streep: 'Voor en uit de gemeente' in de Rotterdamse Kerkbode, later geheten 'Over de brug', waarin hij het gesprek met de lezers stimuleerde. Zijn romans, geschreven in de Crooswijktijd, 'De zebra in de serre', 1956, 'De uil op de toren', 1958, 'De wilde eenden', 1960, 'Het witte nijlpaard', 1962, zijn levendig en met fantasie verteld tegen de donkere achtergrond van sociale en geestelijke nood, zoals hij die had ontmoet in zijn wijkgemeente, het oude Crooswijk van de zwijntjesjagers en (in de bezettingstijd) de zwarthandelaren, de werklozen en werkschuwen, maar ook de dapper vechtenden tegen misère en ontmenselijking. De eerste drie romans verschenen ook als omnibus onder de titel 'Een kleintje Artis'. Poogden deze romans op populaire en boeiende wijze het gecompliceerde probleem van de volkswijk meer bekendheid te geven, in 1952 verscheen reeds een studie 'Op de straathoek', die zich met de problematiek van de volksjeugd bezig hield. In 1956 werd er een tweede druk van dit boek voorbereid, die - veel breder van opzet - verscheen onder de titel 'De kerk aan de zelfkant'. Het instituut 'Kerk en Wereld' heeft dit werk als leerboek in 229
gebruik bij de opleiding van Wika's (Werkers /n kerkelijke arbeid). In 1957 verscheen zijn reeds eerder genoemde studie: 'Een eeuw Rotterdamse Volkswijk', waarin zijn motto te vinden is: tegen de klippen op. Hij heeft wat afgesjouwd, bijgestaan door een groeiende ploeg van medewerkers: kerkeraadsleden en deskundig geschoolde Wika's, alsmede leer-vicarissen (aankomende predikanten, die een praktijkstage moesten doorlopen). De voorbereiding en scholing voor zijn publicistische arbeid kreeg Van Veldhuizen reeds op zeer jeugdige leeftijd in het ouderlijk huis, waar het voorbeeld van zijn vader - schrijver van tal van werken op theologisch en biologisch gebied - zeker aanstekelijk gewerkt zal hebben. Ook in de eerste jaren van zijn ambtsperiode - in 1928 in het Utrechtse dorpje Nigtevecht begonnen - verschenen enige werken van zijn hand, na andere literaire activiteiten in zijn gymnasiasten- en studententijd. Van die vooroorlogse werken zijn te noemen 'Schetsboek bij de catechismus' en 'Dominee, wat dunkt u ervan?' Zijn herinneringen aan de meidagen van 1940 in Rotterdam werden vastgelegd in 'Zeven dagen Rotterdam'. Het totale oeuvre bestaat uit een dertigtal boeken en geschriften en tal van niet in boekvorm uitgegeven artikelen. BEDELAAR
Of werd Van Veldhuizen onderscheiden als 'bedelaar'? Een bedelaar tot ridder geslagen! Onvermoeibaar, zo leek het, is hij vijftien jaar lang bezig geweest met 'stimuleren, coördineren en adviseren', zoals hem bij zijn afscheid als voorzitter van de provinciale jeugdraad van Zuid-Holland waarderend werd gezegd in een bijeenkomst op het gemeentelijk buitengoed De Tempel op 3 september 1962 in tegenwoordigheid van de Commissaris der Koningin en burgemeester en mevrouw Van Walsum. Hoe kon hij het allemaal combineren: zijn predikantschap, zijn schrijverschap en zijn financier schap? Hij hield ook nog door heel het land lezingen, enige tijd samen met de schrijver Willem van Iependaal (auteur van 'Lord Zeepsop' en andere werken, die Rotterdamse volkstypen als hoofdpersoon hebben), met wie hij het boek 'De Trap' samen geschreven had. Het antwoord ligt in zijn veelzijdige begaafdheid. Eén van zijn gaven was het economisch gebruiken van zijn tijd. Zelf beschouwde hij dat als een erfdeel 230
van zijn vader, de Groninger hoogleraar in de theologie, prof. dr. A. van Veldhuizen. Daarmee hangt samen dat hij zich zelden haastte. Als het maar even kon, zorgde hij ervoor tenminste vijf minuten te vroeg te zijn ter plaatse waar hij werd verwacht. In zijn ambtsperiode steeg het wijkwerkbudget van vijfduizend gulden tot tegen en over de ton per jaar. Hoewel er geld uit subsidies van overheidsinstanties kwam, moest er nog veel bij verworven worden. Hij verstond de kunst overal, mede door zijn lezingen, in stad en land mensen voor het werk in Crooswijk te interesseren. Een voorbeeld daarvan is te vinden in het laatste jaarverslag van zijn hand van het hervormde werk Crooswijk over 1962. Hij noemde het 'Van Feest tot Feest', al was de toestand van zijn gezondheid toen hij het schreef verre van feestelijk. Hij verzucht : Mn Crooswijk mag men feitelijk niet ziek worden, maar men wordt het soms desondanks!' Dan gaan zijn zorgende gedachten naar de bejaarden, 'die Rotterdam tot de officieuse eerste havenstad der wereld maakten', - en naar de jongeren met hun kinderen, 'die straks in dit arbeidsproces een plaats zullen moeten innemen'. Dan volgt de hartekreet van deze bedelaar: 'Gaf Rotterdam maar één gulden per binnenkomend schip, dan waren wij uit onze geldnood voor dit werk'. Een oud-Rotterdammer in Californië las dit en stuurde prompt twintig dollar om de eerste stoot aan een toen ontstane 'schepenactie' te geven. Hij was vindingrijk en wist levende belangstelling te wekken. PRAKTISCH WERKER
Zijn Rotterdamse werkzaamheid overziende - eind 1962 moest hij dodelijk vermoeid een rustkuur beginnen - blijkt zijn omschrijving van zichzelf als predikant, publicist en bedelaar ontoereikend te zijn. Hij was een praktisch werker, die de theorie niet uit het oog verloor. Zo schreef hij een reeks artikelen in de N.R.C, over 'Comprehensive Approach', door hemzelf samengevat in: 'de totale benadering op stoffelijk, zielkundig, maatschappelijk en geestelijk vlak van alle gezinsleden'. Hij stond midden in het tijdsgebeuren, midden in het volle leven van maatschappij en kerk. Al spoedig na het begin van de technische verworvenheid, die televisie heet, had hij een tv-toestel in zijn huiskamer staan. Openlijk, toen de meeste zogeheten intellectuelen nog meenden het aan hun 'status' verplicht 231
te zijn er bunzig op te moeten reageren. Men keek dan in eigen huis clandestien in kelder of slaapkamer. Van Veldhuizen begeleidde dit nieuwe cultuurverschijnsel met zijn critische, opbouwende commentaar als een musje op de antenne, vandaar zijn cryptogrammatische schuilnaam onder de tv-rubriek in het weekblad Hervormd Nederland: 'Entaine Mus'. Dit typeert tevens de soort humor, waarvoor het gevoel hem zelden in de steek liet. De collegapredikanten kunnen getuigen van de vrolijkheid, die hij op ministerievergaderingen bracht met zijn rijmen en soms ook zijn spotprenten. Van Veldhuizen wist velen te bereiken. Hij riep ook, als elk wilskrachtig karakter, tegenstand op. Dat pleit niet tegen hem. Zonder zichzelf te ontzien heeft hij gewerkt en teleurstellingen gedragen, sterk gesteund door zijn vrouw en gezin. Hij schreef eens: 'Bezeerd zijn remt'. Hij wist het blijkbaar uit ervaring. Zo ook: 'Zelfbeklag remt'. Hij had - om het met een boksterm te zeggen een groot incasseringsvermogen. De boksersvereniging 'Herman van 't Hof' had hem dan ook tot ere-voorzitter benoemd en hem in 1956 met een stijlprijs vereerd. Men oefende in zijn wijkgebouw. Hij leek wel eens hard, zoals hij het ook voor zichzelf kon zijn. Een wekelijkse vrije dag gunde hij zichzelf niet. Het moest hem tenslotte wel opbreken en breken. Het tekent hem ten voeten uit, dat hij - opgenomen in het Diaconessenhuis - zijn ziekzijn vastlegde in een aantal schetsen, die onder de titel 'Ongewenst oponthoud' gebundeld verschenen, een halfjaar na zijn dood. Maar hij klaagde niet. Zelfs vond hij nog wel tijd voor zijn hobby: postzegels. Tijdens de oorlog verscheen het aardig geïllustreerd werkje: 'Kerstgroet van een philatelist'. Daar hij als kind in Rotterdam gewoond had en drie jaar vóór de oorlog in Kralingen predikant werd, kende hij de Maasstad en haar bewoners goed. Hij wist de toon te treffen om hen te bereiken, de mensen van de tram evengoed als de begrafenisondernemers, aan wie hij eens een brief schreef over de stijl bij de begrafenis. Deze brief werd gedrukt en aan alle leden van het gilde toegezonden door hun eigen bestuur. In het Rotterdamse kerkewerk wordt deze loyale collega gemist. Met zijn gaven en zijn kracht heeft hij een dienaar van Christus en zijn evangelie willen zijn. Naar zijn wens werd hij te Hantum, boven Dokkum, begraven op de terp van de toren van zijn tweede gemeente, die een graf voor 232