SCHOOL
de democratische Driemaandelijks tijdschrift van de Oproep voor een democratische school (Ovds) Nr 10, april-juni 2002 — 2 EUR.
Bologna verklaring De universiteit aan het einde van haar latijn
Reisverslag Cuba Onderwijsbrochure Palestina anti-semitisch ? Opleidingschèques « No logo » door een onderwijsbril bekeken GATS, de verhandelbaarheid van onderwijs
EDITORIAAL
de democratische
SCHOOL Vrijwilligerslaan 103 bus 6, 1160 Brussel
Tel.: +32 (0)32 72 37 62
e-mail:
[email protected] Web: http://users.skynet.be/aped/ovds Driemaandelijks tijdschrift van de Oproep voor een Democratische School (Ovds). Hoofdredacteur: Tino Delabie. Redactie: Peter Dyck, Philippe Schmetz, Hugo Van Droogenbroek, Jean-Pierre Kerckhofs, Tino Delabie, Roger Jacobs, Nico Hirtt.
Abonnementen Gewoon abonnement : 8 euro. Abonnement + lidmaatschap Ovds : Volgens uw financiële middelen, minimum 10 euro Betalingswijze: storten op rekening nr. 000-0572257-54 van OVDS of met gekruiste chèque in BEF of EUR op het adres van OVDS.
Artikels De artikels of de voorstellen van artikels moeten op diskette of per e-mail worden opgestuurd, bij voorkeur in RTF formaat of in MS-Word (Mac of PC) of Claris Works. De redactie houdt zich het recht voor de artikels in te korten, kleine correcties aan te brengen en de (tussen)titels te wijzigen.
Recht op copiëren De gepubliceerde teksten mogen op om het even welke wijze vrij worden verspreid en vermenigvuldigd. Wij vragen wel om de bron te vermelden en aan te geven hoe de lezer OVDS kan bereiken (adres, telefoon of e-mail vermelden). Gelieve ons een exemplaar op te sturen van elke publicatie die artikels van De democratische school overneemt.
De Oproep voor een Democratische School (Ovds) ijvert er voor dat alle jongeren door het openbaar, gratis en verplicht onderwijs, toegang krijgen tot de kennis die hen in staat stelt de wereld te begrijpen en te veranderen. De basistekst wordt op eenvoudige aanvraag opgestuurd.
De middelen en de kennis om tegen Le Pen en co te strijden Jawel, het zijn de vertegenwoordigers van rechts en extreem-rechts die overbleven in de strijd voor het presidentschap in Frankrijk. Is dat zo verwonderlijk in een wereld waar neo-liberale mondialisering en imperialisme overheersen, waar de Verenigde Staten, die duidelijk opteren voor de criminalisering van de armoede als complement van de veralgemeende sociale onzekerheid, het te volgen voorbeeld voor het Europees liberaal kapitalisme zijn geworden1 ? Denken we maar aan de « zero-tolerantie », overgewaaid uit de VS, die moeilijk anders dan als een begin van een overwinning van extreem-rechts kan beschouwd worden. De socioloog Philippe Corcuff2 klaagt aan dat « links » zo ver naar rechts is opgeschoven dat de tegenstelling patroon-arbeider is omgevormd tot de tegenstelling tussen « de vreemdelingen en wij, Fransen ». Kan de school in dit klimaat ongevoelig blijven ? Welke middelen krijgt het onderwijs opdat elke leerling de kennis zou kunnen verwerven die nodig zijn om een meer rechtvaardige en solidaire wereld te bouwen ? Wanneer komt er een terugkeer naar 7 % van het bruto binnenlands product voor onderwijs ? In afwachting luidt het devies altijd : meer en beter doen met minder middelen. Wij worden ook geacht om « arbeidsinzetbare » jongeren te vormen : flexibel, positief ingesteld, competitief en verantwoordelijk. Deze abstracties kun je vertalen als aanpassing aan de agressieve en selectieve essentie van het kapitalisme. Het liberale dogma van het vrije en sterke individu past helemaal in dit beeld. De inhoud en het volume van de algemene vakken verdienen een meer materialistische en dialectische inhoud, zonder nochtans de politieke draagwijdte van praktijklessen in het technisch of beroepsonderwijs te onderschatten. Maar als zelfs « links » ons aanzet om de markteconomie en het systeem dat eruit voortvloeit voor te stellen als het einde van de geschiedenis of het minste kwaad, dan amputeert men het kritisch denken van de leerlingen. Waarom zou men dan verwonderd zijn dat Le Pen en zijn populistisch nationaal kapitalisme voor een deel van de publieke opinie het echte « alternatief » voor het liberale gemondialiseerd kapitalisme symboliseren ? In zo’n context draagt de alsmaar meer formalistische dimensie van de democratie bij tot de « poujadistische » depolitisering van de maatschappij. Ten slotte is het geven van een materiële betekenis aan de concepten van democratie, gelijkheid en solidariteit het geeigend tegengif tegen extreem-rechts. Progressieve « burgerzin » houdt in dat men zich verzet tegen en een alternatief voorstelt voor de « marktdemocratie », waarvan de crisissen, zoals de geschiedenis3 leert, de ontwikkeling van extreem-rechts voortbrengen. De echte progressieve krachten moeten zich verenigen en opkomen voor de herfinanciering van het onderwijs en een meer democratische inhoud van het onderwijs die toelaat de wereld te begrijpen. Door de kennis, de kritische geest en de cultuur voor allen zullen Le Pen en zijn consorten opnieuw een voetnoot in de geschiedenis worden. Vito Dell’Aquila P.S. Dit editoriaal werd geschreven tussen de twee stemrondes van de Franse presidentsverkiezingen .
Wacquant Loïc, Les prisons de la misère, Ed. Raisons d’agir, 1999. 2 Corcuff Philippe, Charlie-Hebdo 30 april 2002. 3 Le fascisme hier et aujourd’hui, Etudes Marxistes, nr. 50 1
De democratische school, juni 2002, p. 2
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’
De universiteit aan het eind van haar Latijn Dertig Europese onderwijsministers ondertekenden in 1999 te Bologna een amper 2 bladzijden tellend documentje met als titel The European Higher Education Area. Vandaag maakt de Vlaamse Executieve zich op om de Bolognaverklaring in decreet te gieten. Voor sommigen leek er destijds nog weinig aan de hand. Uitgangspunten als de competitiviteit van hoger onderwijs (HO) en employability (“tewerkstelbaarheid”) mochten dan al een niet erg welriekend geurtje verspreiden, de ordewoorden van de voorgestelde hervormingen brachten verluchting. Mobiliteit, levenslang leren (LLL) en autonomie doen het immers al eeuwenlang goed in academische middens. Ook met de noodzaak aan kwaliteit in de kennismaatschappij lijkt op het eerste gezicht weinig mis. Intussen wordt echter duidelijk dat de hervormingen zowat alles onderuit halen waar universiteiten voor staan. Achter de holle woordenpraal schuilt een programma van commercialisering en privatisering van de universiteit. De grote kuis in de universitaire wereld begon zo’n kleine 20 jaar geleden op Europees en internationaal niveau. Een blik achteruit en buiten de landsgrenzen om de goed klinkende ordewoorden - al te vaak door de media herkauwd - te doorprikken en om de verreikende consequenties van de Bolognaverklaring en haar Vlaamse variant, het ter tafel liggende Decreet betreffende de Herstructurering van het Hoger Onderwijs in Vlaanderen, kortweg Structuurdecreet, te vatten. Voorafgaande opmerking: alle citaten, uittreksels uit beleidsrapporten en termen uit het beleidsjargon staan cursief gedrukt. Accentuering gebeurt in ’t vet. ONDERWIJS ALS ECONOMISCH WAPEN Bij de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap had die verdragsrechtelijk niets te zeggen over (universitair) onderwijs. Alleen indirect, door een aantal bepalingen in het Verdrag van Rome (1957) over wederzijdse erkenning van diploma’s, beroepsopleiding en de mobiliteit van arbeidskrachten kon ze wat meepraten. Naar de letter is dat tot op vandaag nog steeds het geval. Toch drong Europa zich steeds
sterker op als bepalende beleidsmaker. De oprichting van de Europese Ronde Tafel aanvang van die opdringerigheid viel zowat der Industriëlen (ERT) vooraf, een machtige samen met het verschijnen van de Europese bende van 47 zakenleiders van Europese Eenheidsacte (1986), die de Europese multinationals met het versterken van de integratie definitief concurrentiekracht van inschreef in de Europa’s bedrijven als Onder beschaafde mensen kan men in de enigste oogmerk. neo-liberale eerste plaats hen verstaan die alles kunnen Zij werd in 1983 mondialisering met Thatcher en boven het doopvont wat andere doen (Hegel) Reagan als grote gehouden. Ze slaagt roergangers. er met een gezamenlijk zakencijfer meer dan Niet toevallig tweemaal zo groot ging aan die diepblauw ingeslagen weg de als het BNP van Frankrijk aardig in om haar De democratische school, juni 2002, p. 3
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’
stem te laten gelden. Voorral haar invloed op de Europese Commissie (EC) spreekt boekdelen. De voltooiing van de interne markt, de Maastricht-criteria en de tijdstabel voor de inwerkingtreding van de Monetaire Unie, de grootschalige Trans-Europese Netwerken, het “vrijmaken” van kapitaal- en telecommunicatiesector en de voorstellen tot privatisering van andere openbare diensten: telkens werd het ballonetje opgelaten door ERT. Overigens bedankte toenmalig commissievoorzitter Delors bij de voorstelling van zijn Witboek Groei, Competitiviteit en Werkgelegenheid (1993) ERT voor de bereidwillige medewerking. En op haar site pakt ERT, naast complementjes van Clinton, Kohl, Chirac, ook uit met een brief van voormalig commissievoorzitter Santer, waarin deze zijn sympathie betuigt en ERT verzekert dat ze op een zelfde lijn zitten. In dit ideologisch klimaat begrijpen we de oprukkende onderwijsbevoegdheid van de Europese Unie (EU). Onderwijs werd halverwege de jaren ’80 herontdekt als instrument in de sociaal-economische politiek. In zijn eerste Witboek (1984), dat aan de basis ligt van de Eenheidsacte, beschouwt Delors onderwijs al als strategisch middel in de koers naar de eengemaakte markt van 1992. In het De democratische school, juni 2002, p. 4
tweede Witboek krijgt onderwijs een centrale plaats toebedeeld in het versterken van Europa’s competitiviteit. Hooggekwalificeerde arbeidskrachten moeten de sputterende economische motor weer aanzwengelen. De upgrading of skill zou ook een strijdmiddel zijn tegen werkloosheid en sociale uitsluiting. De ideeën over de actieve welvaartsstaat en employability krijgen vorm. Een en ander culmineerde in de doelstelling van de Europese Raad (de regeringsleiders van de lidstaten) geformuleerd op de Conferentie van Lissabon in 2000: van Europa de meest competitieve kenniseconomie ter wereld maken tegen 2010, niet toevallig ook het jaartal tegen welke de onderwijsministers de Bolognaverklaring willen realiseren. De uitbreiding van Europa’s bevoegdheid inzake onderwijs wordt legitiem door de nieuwe invulling die het Europees Gerechtshof geeft aan de genoemde bepalingen uit het Verdrag van Rome. Alle HO krijgt het cachet van beroepsopleiding en de wederzijdse erkenning van diploma’s laat initiatieven toe in de organisatie van het curriculum. Daarnaast weet de EU ook aan touwtjes te trekken door de bepalingen omtrent het vrij verkeer van personen en door het aanbod van beroepsopleidingen als dienst te bestempelen wat het onderwerpt
aan de regels van de vrije concurrentie. Tot slot verscheen LLL in het verdrag van Amsterdam (1997) als nieuw werkterrein. Niet verwonderlijk weegt ook hier ERT op de agenda. Vier rapporten van ERT, volledig gewijd aan onderzoek en onderwijs, zagen reeds het daglicht. Bovendien is ERT geen vreemde in de (Belgische) universitaire wereld. De twee laatste rapporten - Education for Europeans - Towards the Learning Society (1995) en Investing in Knowledge - The Integration of Technology in European Education (1997) - zijn gebaseerd op “studiewerk” van het centrum LLL (KUL) onder leiding van ere-rector Roger Dillemans (en onder de voormalige minister van onderwijs Van Den Bossche eveneens erecommissaris belast met de optimalisering van de universiteiten) én op dat van een vakgroep aan de UCL. Rector Marcel Crochet (UCL) windt er geen doekjes om. Op de vraag of ERT invloed uitoefent op het onderwijsbeleid antwoordt hij zonder blozen: Oui, je l’espère! De Europese Conferentie der Rectoren (CRE, ondertussen samen met een andere rectorenorganisatie opgegaan in EUA, de European University Association) staat ook al op nauwe voet met ERT. Op haar site meldde ze dat ze uitstekend samenwerkt met ERT,
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’ die verschillende van haar studies financiert. Samen geven ze publicaties uit en opereren ook dikwijs als één instelling zijnde ERT-CRE, The European University-Industry Forum. Die innige industriële, politieke en universitaire verstrengeling op de hoogste echelons van de macht resulteert in een louter industrieel, commercieel en utilitair universitair onderwijsbeleid. Eind jaren ’80 zette EC de programma’s COMETT (betrekken van industrie bij de opleiding) en ERASMUS (aanwakkeren van mobiliteit van studenten) op getouw, programma’s die het in de markt aanwezige menselijke kapitaal geschikt aanwenden. Het uit 1991 daterende Memorandum on Higher education van EC heeft voor de universiteit een nieuwe zending in petto: The higher education institutions should adopt cooperation with industry as a fundamental part of their mission and should be ready to adapt their structures of courses and qualifications and methods of course delivery to support this cooperation. Dat Memorandum bevatte reeds grotendeels de blauwdruk van het universitair onderwijsbeleid en lanceerde eveneens de genoemde ordewoorden. In een voorbereidend congres op het Memorandum dat plaatsvond aan de KUL in 1989 maakt Dillemans duidelijk over wat het gaat: The state university which is centralised (and bureaucratic), and officially equal to all others in the country, with absolute equivalence of degrees and a proportional right to research subsidies, will disappear. Minister van onderwijs Daniel Coens deed op dit congres inspiraratie op voor zijn universitair decreet uit 1991, dat de Vlaamse universiteiten op de rails van de commercialisering plaatste. Enkele jaren later lanceert EC, zich baserende op de genoemde ERT-rapporten, de Witboeken Towards the Learning society (1996) en Towards a Europe of knowledge (1997) waarin LLL wordt voorgesteld als instrument van employability en economische groei. In het Memorandum heette LLL nog onverbloemd het commercieel product van een universitaire onderneming. Une université ouverte est une entreprise industrielle et l’enseignement supérieur à distance est une industrie nouvelle. Cette entreprise doit vendre ses produits sur le marché de l’enseignement continu. LLL is in die zin een omkering van het oude academische ideaal van permanente vorming en heeft een louter commerciële betekenis. Permanente vorming bouwt verder op de oorspronkelijke vorming en legt ook de klemtoon op kritische zin evenals op de ontwikkeling en vervollediging van iemands kennen en kunnen. Bij LLL is de initiële formatie van minder belang en gaat
het om consumptie, mobiliteit, flexibiliteit en “tewerkstelbaarheid” van de toekomstige arbeidskracht. LLL hoort samen met mobiliteit, de druk op loonkost, minimumloon en sociale uitkeringen thuis in het leger neo-liberale flexibiliseringsmaatregelen, met welke men de frictioneel – en niet structureel – geachte werkloosheid hoopt aan te pakken. We gaan zien dat het vertoog over mobiliteit en LLL vooral zand in de ogen strooit.
to decline over the next decade (...). The dirty secret of present educational reform, known to all but rarely stated, is that employers generally don’t want or need a highly trained workforce. In 2000 maakt het Amerikaans Instituut voor Statistiek een raming van de jobs het meest in trek in de periode 1998 tot 2006. Van de tien eerste beroepen in het lijstje vereisen 6 geen kwalificatie en 2 maximum 2 jaren studie na het secundair onderwijs.
DE MYTHE VAN DE KENNISMAATSCHAPPIJ
In België en Europa is het niet anders. Uit een studie van arbeidssocioloog Huyse (KUL) in 1999 blijkt dat er in de industrie weinig sprake is van upgrading of skill. En het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) liet recent nog weten dat er een groeiend tekort is aan lager geschoolden. Overigens nemen werkloosheid en de zogenaamde flexijobs de laatste tien jaar onrustwekkend toe. In Europa is vandaag, alle verdoken werkloosheid meegerekend, gemiddeld een kleine 15% werkloos en bijna 50% werkt via interimbureau’s, deeltijds, met contracten van bepaalde duur en/of klopt onregelmatige uren. Slechts een select gezelschap slaagt erin om nog voltijdse contracten van onbepaalde duur aan de haak te slagen. Meestal betreft de just in time levering van flexibele arbeidskrachten niet bepaald jobs met een hoog onderwijsniveau. Overigens voert in de EU 37% van de werkers korte, repetitieve taken uit, is er voor 45% geen sprake van taakrotatie en bij maar liefst 57% van de jobs zijn repetitieve hand- en armbewegingen een feit.
In feite is de sociaal-economische legitimatie van het onderwijsbeleid alles behalve een nieuwe vondst. Al ten tijde van de stoommachine meende men dat kennis de belangrijkste productiefactor werd. De slogan (en het enigste programmapunt) Education, Education, Education waarmee Tony Blair in Engeland aan de macht kwam, getuigt bijvoorbeeld van weinig vernuft, want werd eind 19de eeuw al gelanceerd door de Amerikaanse industriemagnaat Andrew Carnegie. Driekwart eeuw later verklaarde de Amerikaanse president Johnson ook al dat the answer for all our national problems comes down to a single word: education. Paradoxaal genoeg vroeg zelfs arbeidssocioloog Taylor bij het begin van de 20ste eeuw om bekwamere arbeidskrachten, terwijl mans theorieën juist aan de basis liggen van de scheiding van manuele en intellectuele arbeid, en van de dékwalifcatie op de werkvloer. In zijn ogen moeten – om de loonkost binnen de perken te houden en om de arbeiders de kennis van het productieproces te ontnemen – de kwalificaties op de werkvloer zoveel mogelijk gedrukt worden. Het gros van de arbeiders moet taken uitvoeren met een repetitief karakter, in een mum van tijd aan te leren op de werkvloer - herinner u de karikatuur van de arbeider die Charlie Chaplin neerzette in zijn film Modern Times. De hooggekwalificeerde (en beter betaalde) jobs zijn weggelegd voor een minderheid, die dat vooral moet blijven. De toepassing van die ideeën resulteert in de uiterst hiërarchische arbeidsorganisatie, zo kenmerkend voor de bedrijven in de 20ste eeuw. Al het geblaat over kenniseconomie, posttaylorisme, ... ten spijt, verandert daar weinig aan. Robert Reich, de minister van arbeid onder Bush Sr. ziet ook in de nieuwe economie een dualisering van de arbeidsmarkt met enerzijds a relative small number of “symbolic analysts” en anderzijds a very large number of relatively unskilled, routinized workers. Een studie waarop hij zich baseerde stelt het nog explicieter: Growth in demand for skilled labour is actually projected
Ook bij het laagje sociaal vernis van onderwijshervormingen past een stevige korrel zout. Onderwijs is nooit een kracht van meer sociale gelijkheid geweest. Lonen zijn veel meer afhankelijk van het soort sector, de economische constellatie, de macht van vakbonden,… tot zelfs van ras en geslacht van de werknemer dan wel van zijn onderwijsniveau. Bovendien neemt ook in de 1ste wereld de kloof tussen rijk en arm almaar toe. Een CEO in Amerika verdient vandaag 200 tot 300 maal meer dan de laagste in rang. Een uitschuiver in een rapport van ERT illustreert dat hoge kwalificaties, noch sociale promotie kopzorgen baren. Voor ERT is er helemaal geen gebrek aan werkgelegenheid. Als de lonen maar flexibel genoeg zijn, dan zouden in Europa ook schoenpoetsers aan den bak komen … WAT DAN WEL? Andere motieven liggen aan de basis van de universitaire hervormingen. Het universitair onderwijs slorpt teveel overheidscenten op en komt te weinig tegemoet aan de De democratische school, juni 2002, p. 5
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’
maatschappelijke behoeften, zo liet Thatcher reeds weten. De werkloosheidscijfers van afgestudeerden zijn vanuit het oogpunt van economische efficiëntie een verkwisting van overheidsmiddelen. In België, bijvoorbeeld, bedroegen die cijfers in 1994 voor richtingen als economie, wiskunde, fysica en informatica bijna 10%, voor geschiedenis, pol & soc en psychologie & opvoedkunde meer dan 20%, en voor de filosofie zelfs bijna 50%. Dat studenten aangemoedigd worden tot het volgen van interesting, not directly job-related, studies stuit ERT dan ook tegen de borst. Dat ze die bovendien quasi voor niks krijgen, maakt het helemaal te bont. ERT wil een injectie van het adequate aantal afgestudeerden, niet te weinig dus, maar zeker niet teveel. Voor de stakeholders of society is dat misbruik van publieke middelen, of in andere woorden, té hoge onderwijsuitgaven plaatsen onnodige druk op de bedrijfswinsten. Daarom is het essentieel een halt toe te roepen aan de massificatie en de povere aanzetten tot democratisering van HO. De democratische school, juni 2002, p. 6
Efficiëntie vereist een drastische inkorting van de officiële studieduur en een beperking van de studentenaantallen. Komaf maken met een overheidsfinanciering berekend op basis van het aantal studenten en de vervanging van het beurzenstelsel door een systeem van leningen zijn andere voorgestelde maatregelen om de overproductie van studenten te lijf te gaan. Weze nog opgemerkt dat het verhaaltje van een overheid die het geld uit de ramen gooit, een andere veelgehoorde klacht, weinig steek houdt. De loonkost in onderwijs neemt door het arbeidsintensief karakter nu éénmaal relatief sneller toe dan in minder arbeidsintensieve sectoren. Samen met de anciënniteit van het personeel verklaart dat meer dan 75% van de groei van de onderwijsuitgaven van begin jaren ‘60 tot midden jaren ‘70. De massificatie van onderwijs deed de rest. In de loop van de jaren ’80 stond overal in Europa het onderwijsbeleid, net als in de andere openbare diensten, in het teken van massaal (en blind) rationaliseren en besparen. In 1975 bedroegen de publieke
uitgaven per student in verhouding tot het BNP in Europa nog gemiddeld 0.54%, in 1992 is dat nog maar 0.29%, quasi een halvering. België is bij de beste leerlingen van de klas. Onderwijsministers Coens en Damseaux schieten in 1985 uit de startblokken. Voor de universiteit betekende dat een daling van de werkingstoelage per student en een bevriezing van de rijkstoelagen aan de sociale sector van de universiteit. In 1991 ging Coens er met een volledig nieuw universitair decreet pas goed tegen aan. Universiteiten werden voortaan nog maar voor minder dan de helft gefinancierd op basis van het aantal studenten. Coens liet ook al ballonnetjes op voor het terugbrengen van een aantal studierichtingen van 5 naar 4 jaren en voor ingangsexamens, maar die voorstellen haalden het niet. Onder het bewind van minister Van Den Bossche werden ondanks dat zelfs hij erkende dat de bestaande financiering de meest urgente noden van de universiteiten niet meer dekt nog wat besparingen doorgevoerd, waarbij vooral kleinere universiteiten het kind van de rekening waren. In de laatste 20 jaren
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’
resulteerde dat in België met een daling van de forfaitaire kost per student (in constante prijzen) van meer dan 30%. Mocht de besparingswoede in den beginne een doel op zich lijken, naarmate de tijd vorderde bleek het hét instrument in de commercialisering van HO. In 1994 verscheen onderwijs ten tonele in het lijstje met de te “dereguleren” - in klare taal de te liberaliseren - openbare diensten van de General Agreement on Trade in Services (GATS). De Wereldbank vroeg dat zelfde jaar, desondanks het economisch wat beter ging, de besparingen in het hoger en universitair onderwijs zeker niet terug te schroeven maar integendeel over te schakelen naar een hogere versnelling. Het zou de universiteiten dwingen hun centen te zoeken bij de student en de industrie, hetgeen neerkomt op een de facto privatisering. De Wereldbank weet goed waar ze heen wil. Voor haar zijn de hervormingen oriented to the market rather than to public ownership or to governmental planning and regulation. En: Underlying the market orientation of tertiary education is the ascendance, almost worldwide, of market capitalism and the principle of neo-liberal economics. De slogan Groei, jobs en een competitieve economie is eens te meer de legitimatie om de pil te slikken. Leon Brittan, Europees Commissaris voor concurrentie, kwam destijds, naar eigen zeggen, de zakenwereld tegemoet in hun wens tot realisatie van GATS door het oprichten van “studiegroepen” die de blijde boodschap zouden verkondigen. HET KLAARSTOMEN VAN DE MARKT De markt van onderwijsdiensten is veelbelovend. De WTO (World Trade Organisation of Wereldhandelsorganisatie), moeder van GATS, schat ze op een slordige 30 miljard Euro en vraagt totale vrijhandel in de sector. Op termijn zou de gezamenlijke omzet van de onderwijsbedrijven zelfs die van de autosector overstijgen. Het belang van de onderwijsmarkt blijkt ook uit de samenkomst van de onderwijsministers van de G8, die in 2000 te Tokyo voor de eerste maal in de geschiedenis de koppen bij elkaar steken. De vraag op de onderwijsmarkt lijkt inderdaad onbeperkt. Met meer dan één wasmachine kunt ge weinig aanvangen, maar met onderwijskoopwaar ligt dat anders. Met de diepgewortelde (maar ijdele) hoop om via het constant opkrikken van uw waarde op de arbeidsmarkt te stijgen op de treden van de sociale ladder, is de consumptie van onderwijs verzekerd - vergelijk het met de
andere veelbelovende markt van de 21ste eeuw, zijnde de gezondheidskoopwaar, die zolang men op de aardbol wil vertoeven, steeds in trek zal zijn. Met de commercialisering van onderwijs worden ook verschillende vliegen in één klap geslagen die steeds aan de basis gelegen hebben van onderwijsbeleid – in de ene periode al met wat meer succes dan in de andere. De overheid kan zorgeloos verder besparen op HO en helpt bovendien door de verkorting van studieduur en beperking van studentenaantallen de vraag te creëeren op de markt van het LLL. De elitisering en hiërarchisering evenals de inhoud van HO beantwoorden zo de heersende wensen op de arbeidsmarkt. Eveneens welkom is dat de overheid zich ontdoet van alle verantwoordelijkheid inzake sociaal beleid. Onderwijs is in de actieve welvaartstaat een instrument in de strijd tegen werkloosheid en sociale uitsluiting, maar u bent wel zelf verantwoordelijk voor uw onderwijs. De onderwijsministers van Duitsland, Italie, Frankrijk en Engeland brengen met de ondertekening van de Sorbonneverklaring in 1998 het commercialiseringsproces in een stroomversnelling. Iets meer dan een jaar later nodigde de Italiaanse minister van Onderwijs zijn collega’s uit van de 15 lidstaten van de EU evenals 15 andere Europese staten – uitbreiding van de markt, weet ge wel – om aan de Sorbonneverklaring een vervolg te breien. De Bolognaverklaring is geboren. Opmerkelijk is dat nu ook de universiteiten bij het besluitvormingsproces worden betrokken, en dat zij zelfs het hardst aan de kar trekken. Bij nader inzien gaat het wel slechts om de grootste universiteiten die hopen om zich een deel van de commerciële koek toe te eigenen. Voor Dirk Van Damme, algemeen directeur van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VlIR) én door minister van onderwijs Vanderpoorten aangesteld om de Bolognaverklaring in wet te vertalen, zijn de huidige universitaire hervormingen een reactie op de nakende en onvermijdelijk geachte onderwijsmarkt. De markt zelf vorm geven teneinde de eigenheid van de Europese universiteit te bewaren noemt hij het. Zelf noem ik het kiezen tussen de pest en de cholera. Net zoals voor de andere privatiseringen van andere openbare diensten bestaat het universitair beleid er voortaan in de overheidsmonopolies omver te werpen en de markt klaar te stomen door de universitaire wereld zodanig te herstructureren dat
de universiteiten of een hapklare brok worden voor de privé, of zichzelf pogen te manifesteren op de markt. En het is hier dat de Bolognaverklaring en het Structuurdecreet om het hoekje komen kijken. Kwaliteit, autonomie en mobiliteit zijn én marktvereisten, én -katalysatoren in de Europese Ruimte van HO, of beter, de eengemaakte Europese markt van HO. DE UNIVERSITAIRE ONDERNEMING Zo heeft de autonomie waar de Bolognaverklaring de mond vol van heeft, niets te zien met de vroegere betekenis: een door publieke middelen gewaarborgde academisch vrijheid en onafhankelijke inhoudsbepaling van het curriculum. Dat het juist de politieke wereld is die de autonomie op de agenda geplaatst heeft terwijl het deel uitmaakt van het erfgoed van de universiteit is op dat vlak al een teken aan de wand. Coens noemde autonomie destijds een compensatie voor de financiële drooglegging van de universiteit. Het idee is dat universiteiten de mogelijkheid krijgen om de gederfde inkomsten terug te winnen door ze met hogere inschrijvingsgelden te verhalen op de student enerzijds, of door het uitvoeren van contractonderzoek voor de privé en op jacht te gaan naar intellectuele eigendomsrechten, anderzijds. Eurydice, een studiebureau dat werk aflevert voor EC verwoordde het in 2000 als volgt: The increase in autonomy allowed institutions to adapt their course offer to student and business needs, which, in turn, made it easier for them to approach either community for supplementary funding. De door de Wereldbank hierboven geformuleerde verborgen doelstelling achter de besparingen krijgt langzaam maar zeker haar wettelijk kader. De noties autonomie en maatschappelijke dienstverlening werden in België ingevoerd met het Coensdecreet, maar de gevolgen bleven toen nog binnen de perken. Er werden maxima gestipuleerd voor de inschrijvingsgelden en van eigendomsrechten was nog geen sprake. Echter, vanaf 1998 kunnen ook in de Vlaamse Gemeenschap universiteiten hun onderzoek valoriseren, dit is commercieel uitbuiten, door het nemen van patenten, octrooien en winstbewijzen evenals door het oprichten van spinn-off bedrijven. Van dan af kwam wetenschappelijk onderzoek niet meer automatisch ten goede aan de gemeenschap. Of dit de onafhankelijke zoektocht naar waarheid bevordert is twijfelachtig. Openheid van onderzoek maakt plaats voor industrieel geheim – de concurrent De democratische school, juni 2002, p. 7
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’
zou wel eens het weetje kunnen inpikken. Erger nog is de mogelijke manipulatie van vondsten teneinde de belangen van de aandeelhouders niet te schaden. Het vijfde Directoraat-Generaal van EC (onder leiding van Busquin) trok ondertussen de lijn door. In Towards a European research area (2000) pleitte ze om alle hindernissen uit de weg te ruimen die de universiteiten nog belemmeren hun onderzoek te valoriseren. Voorts verhoogt het Structuurdecreet de maxima van de inschrijvingsgelden en opent poortjes voor het heffen van variabele inschrijvingsgelden. Zijn we op weg naar Amerikaanse toestanden alwaar de inschrijvingsgelden variëren tussen 6 à 12 000 $ aan de staatsuniversiteiten en 25 à 30000$ aan de prestigieuze eliteuniversiteiten? Net zoals dat bij andere openbare diensten het geval was en is, is de autonomie waarvan sprake in de beleidsteksten een tussenfase in het privatiseringsproces. Ze is analoog aan de autonomie van een bedrijf. Onder het mom van responsabilisering maakt men van de openbare dienst een overheidsbedrijf die binnen afgesproken grenzen, gedefinieerd in een beheersovereenkomst, autonoom mag handelen aangaande prijszetting, personeelsbeleid, marketing, investeringen, enzovoort. En onder het mom van samenwerking met de stakeholders of society houdt men in de Raad van Bestuur van de universiteit zitjes warm voor vertegenwoordigers van de privé, teneinde de commerciële gedachte te voeden. Op termijn hoort bij dit soort autonomie een sterk centraal gezag met geldgewin als drijfveer van alle handelen. Het collegiaal bestuur van een universiteit waarbij de rector ageert als primus inter pares en waarbij ook de student wordt betrokken is daarbij een doorn in het oog. In 1998 werd daarom in de decretale regeling van de universiteiten rector systematisch vervangen door universiteitsbestuur. Dit mag dan al een detail lijken, er is duidelijk iets anders aan de hand. In een bedrijf is het nu eenmaal niet de gewoonte dat het personeel een vinger in de pap heeft te brokken. Consumenten worden al evenmin betrokken bij het “productieproces”. De gevolgen voor het academisch personeel zijn ingrijpend. Net als in een bedrijf is het personeel een noodzakelijk kwaad waarvan de kosten moeten gedrukt worden door een dynamisch personeel- en arbeidsvoorwaardenbeleid., en daarin is zeker geen plaats meer voor de vaste benoeming van het academisch personeel, dé garantie achter de academische vrijheid. EC vraagt zich zelfs af waarom proffen al de cursussen moeten De democratische school, juni 2002, p. 8
geven, en niet goedkopere assistenten kunnen ingeschakeld worden. Robert Heterich, president van de Amerikaanse onderwijsmultinational Educom, gaat nog verder. Ook aan de universiteit is uitstoting van arbeidskrachten aan de orde: Today you’re looking at a highly personal human-mediated environment (…) The potential to remove human mediation in some areas and replace it with automation -smart, computer-based, network-based systems- is tremendous. It’s gotta happen. Studenten zijn in dit plaatje slechts consumenten, het voorwerp van marketingafdeling, te lokken met glimmende reclamebrochures die hen moeten overtuigen van de kwaliteit van de koopwaar. KWALITEIT STUURT Kwaliteit wordt voorgesteld als een verantwoording van de publieke middelen aan de stakeholders of society. Maar over wat dat beestje juist inhoudt, zwijgt de Bolognaverklaring in alle talen. Het Structuurdecreet spreekt over de opname van meetbare indicatoren in de beheersovereenkomst opdat de Vlaamse Executieve de opdracht toegewezen aan de bestuurlijke associatie (d.i. één universiteit die zich verenigt met minimum één hogeschool) kan evalueren, maar daar blijft het bij. Het Coensdecreet omschreef de eerste versie van kwaliteitsbewaking. Proffen uit een bepaald vakgebied verzamelen zich
in een visitatiecommissie en beoordelen elkaars cursussen. De bewaking vindt plaats op nationaal en interuniversitair niveau en blijft zonder gevolgen. In 1998 gaat EC een stapje verder. In een richtlijn pakt ze uit met de definitie: Quality assurance criteria are closely linked to the aims assigned to each institution in relation to the needs of the society and of the labour market. In die zin vindt de Europese beleidsmaker ook dat kwaliteitsbewaking weinig zin heeft zolang ze intern georganiseerd en zonder gevolgen blijft. EUA pleit onomwonden om in nauwe samenwerking met de industrie cursussen te beoordelen, vergelijken en accrediteren - letterlijk betekent dat laatste “voor echt erkennen”, een beetje zoals een kieken een dioxine-vrije stempel krijgt. Vervolgens verdelen de kwaliteitsevaluaties hetgeen rest aan publieke middelen. External evaluation should affect public funding luidde het op Forum 2000, een congres alwaar de academische top brainstormde over de toekomst van de universiteit. Alzo krijgt de universitaire hiërarchie vorm met een beperkt aantal Centres of Excellences aan de top, die EC definieert als zij die de capaciteit hebben om kennis te produceren die kan gebruikt worden in de industrie en alwaar de elite wordt klaargestoomd. Net zoals dat in de 19de eeuw bij bedrijven het geval was, maakte de concentratie van het “productieproces” ook controle op eigendomsrechten mogelijk, hetgeen bij
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’
een versnipperd universitair landschap niet het geval is. Van Damme maakt duidelijk dat kwaliteit en autonomie dekmantels zijn voor het uitbouwen van die universitaire hiërarchie. Hij vreest dat een beleid in het kader van democratiseringsoverwegingen (...) op termijn niet alleen een onzinnige maar ook een disfunctionele bekommernis is. In een internationaliserende context is er in Vlaanderen ruimte voor instellingen (liefst meerdere) die topniveau nastreven, én voor instellingen toegankelijkheid, laagdrempeligheid en gerichtheid op de lokale context als maatstaven voor kwaliteit nastreven. Kwaliteit à la carte, dus. Het Structuurdecreet roept trouwens reeds meer dan één kwaliteit in het leven. Verscheidene accreditatiekaders omschrijven de generieke minimale kwaliteits- en niveauvereisten voor een bepaalde categorie van opleidingen. De bepaling en beoordeling gebeurt door het zogenaamde accreditatieorgaan, op te richten bij afzonderlijk decreet of door internationaal verdrag. De gevolgen zijn niet min. Rapporten en besluiten zijn openbaar en bij ontstentenis van een geldige accreditatie (…) wordt de opleiding geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister, hetgeen neerkomt op het intrekken van de onderwijsbevoegdheid. Ook staat de deur op een kier voor financiering in functie van kwaliteit. Een Erkenningscommissie, tot slot, opgericht door de Vlaamse Regering en samengesteld uit binnen- en buitenlandse deskundigen, controleert of de instelling haar onderwijsbevoegdheid niet te buiten schrijdt en geeft advies bij de macro-doelmatigeheid van een nieuwe opleiding. Op termijn komt evenwel een definitief einde aan elke rol van de overheid in kwaliteitsbewaking ondanks voorlopig nog het tegendeel wordt beweerd. Vandaag reeds bestaat er toezicht door een Europees overkoepelend orgaan. Die rol is weggelegd voor het door EC gefinancierde European Network for Quality Assurance in Higher Education (ENQA). En ENQA ziet de samenwerking met de overheid maar zitten zolang die nog grotendeels instaat voor het financieren en het wettelijk organiseren van HO. Volgens ENQA zal dat niet lang meer duren en dan is het taak om klaar te staan want Both US-based accrediting organisations and European associations are increasingly positioning themselves in a growing European market for accreditation. ENQA ziet zich in de nabije toekomst als een soort meta-acc rediteringsorganisatie en heeft haar criteria
al klaar voor privé-agentschappen die tot ENQA’s netwerk willen toetreden, of hoe kwaliteitsdoorlichting en accreditering zelf het voorwerp zijn van commercialisering. Al die agentschappen kunnen dan de universiteiten beoordelen op kwaliteit volgens algemeen vastgelegde principes, een beetje zoals bedrijven, willen ze genoteerd staan op de beurs te New York hun boekhouding moeten organiseren volgens de Generally Accepted Accounting Principles (GAAP). Is ENQA op wat het Structuurdecreet doelt als ze spreekt over de oprichting van het accreditatieorgaan bij internationaal verdrag of over de verlening van een accreditatie op grond van een buitenlandse accreditatie? Waarschijnlijk wel. Vanderpoorten verdedigde recent bijvoorbeeld de uitbesteding van de
kwaliteitsbeoordeling met de drogreden dat regio’s als Vlaanderen te klein zijn om zelf een systeem van accreditatie en kwaliteitsbewaking op poten te zetten. Naarmate de overheidsregulering en -financiering slinkt is de discriminatie in financiering of het schrappen van een onderwijsbevoegdheid op basis van kwaliteit van geen tel meer. Het idee is dat bij niet-accreditering een onderwijsbedrijf haar geloofwaardigheid op de markt kwijtspeelt. Willen ze overleven dan zijn de kwaliteitscriteria de enige richtsnoer. De goed in de oren klinkende “kwaliteit” is zo het rookgordijn voor marktinformatie over de output, over de macro-doelmatigheid, van de instellingen van HO. EC werkt reeds aan een databank The Gateway to The European Learning Area waarin de consument neust om vervolgens rationeel te kiezen uit het aanbod op de markt. En in dergelijke banken moet
gescoord worden. EUA wil dat instellingen van HO en universiteiten op Europese schaal strategische netwerken uitbouwen die kwalitatief sterke educational trade marks and brands ontwikkelen. Zij zouden dan noch verzuipen in dergelijke banken, noch gegrepen worden door de tentakels van Amerikaanse multinationals. De bestuurlijke associaties zijn een eerste stap in die schaalvergroting op de universitaire markt. DE MOBIELE CONSUMENT Wil kwaliteit haar rol van vergelijkingscriteria vervullen dan is eenvormigheid in het voorwerp van vergelijking ook een must. En hier komt de harmonisering van het curriculum door het Bachelor-Master (BaMa) model evenals als door het European Credit Transfer System (ECTS) op de proppen. BaMa deelt naar analogie van het Angelsaksisch model het curriculum op in 2 cycli, terwijl het ECTS-stelsel het opdeelt in kredietpunten. Een hogere leesbaarheid en transparantie van het curriculum zou de mobiliteit van de student ten goede komen. Maar ook dat is een rookgordijn. De mobiliteit waarvan sprake heeft geen uitstaans met het oude ideaal van reizende proffen en studenten die kennis delen, maar heeft zoals gezien een zuiver economisch inhoud. In het neo-liberale denken is het vrij verkeer van personen, oftewel de mobiliteit van arbeidskrachten, noodzakelijke voorwaarde om het aanbod van arbeid af te stemmen op de vraag. Opdat de productiefactor arbeid daar ingezet kan worden waar nodig, en opdat personen ieder ogenblik hun koffers kunnen pakken om overal in het eengemaakte Europa aan de slag te kunnen is de vergelijkbaarheid van diploma’s vereist – mobiliteit in functie van employability heet dat in de Bolognaverklaring. De redenering is bedenkelijk. Enerzijds is de voorstelling van de vergelijkbaarheid als in het belang van arbeid vals. Het zijn de werkgevers die om hun machtspositie te behouden en te verstevigen uit een zo groot mogelijk reservoir van arbeidskrachten willen putten. Anderzijds is het een drogreden omdat de vergelijkbaarheid niet de laaggekwalificeerden aanbelangt terwijl bij de enkele hooggekwalificeerden sowieso geweten is welk vlees in de kuip zit. Hun mobiliteit vindt grotendeels plaats tussen de vestigingen van de multinational alwaar de strepen worden verdiend. Het zijn markt en handel van onderwijs op Europese schaal die smeken om De democratische school, juni 2002, p. 9
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’ mobiliteit en transparantie. Clientorientation and competition require, as well as promote, mobility (CRE) . Gewone consumptieproducten vinden hun weg naar de consument via distributiekanalen. Bij onderwijs (op afstandsonderwijs na) is dat niet het geval. De consument trekt naar waar “kwalitatief” onderwijs wordt aangeboden en stelt op flexibele wijze zijn curriculum samen. Een organisatie van het academisch onderwijs in jaren en nationale diploma’s staat die schaalvergroting van de vraag in de weg. Ook de schaalvergroting van het aanbod, het bereiken van een zo groot mogelijk potentieel klantenbestand,
cursus kreeg een aantal studiepunten en de kous was af. Zo is een academisch jaar in de Vlaamse Gemeenschap gelijk aan 60 studiepunten. Op termijn, echter, moet kwaliteit, de arbeidsmarktrelevantie, de punten uitdelen. Trouwens, afstandsonderwijs evenmin als de validering van credits acquired in non-education context, zoals Bologna dat verwoordt (waaronder men bedrijfsopleiding of -ervaring verstaat) laten zich in uren tellen. En in een markt alwaar kwaliteit zich laat betalen zijn uren al helemaal passé.
kan niet zonder een “gestandaardiseerde productie”. Voorbeelden zijn QWERTY en AZERTY-klavieren die in 19de eeuw andere klavieren (soms zelfs effectiever) buiten spel zetten, of VHS-videocassettes die van Betamaxsystemen industriële archeologie maakten, of nog, de comptabiliteit van alle software met het Windows besturingssyteem. Daarom pleit EC in haar witboek Education for Europeans om werk te maken van het breaking down the broad discipline fields into basic units wil de Europese markt van LLL vorm krijgen – ECTS-punten als munteenheid van de onderwijsmarkt…
currency ingevoerd en werd een pleidooi gehouden voor een kwantitatieve relatie met vaardigheden. In continuing education the relationship between competencies and credits would have been to established as would be the age and validity of the credits. Ook moet het transfertsysteem omgevormd worden in een accumulatiesysteem to encompass different types of learning. EC werkt in die zin aan de Personel Skill Card (PSC). Op die kaart staat dan de waarde, de kwaliteit, van de geconsumeerde punten en naarmate het aangeleerde “minder waard” is, worden de studiepunten afgeschreven, zoals de stock van een bedrijf. Voor de berekening van de puntjes, de kwantificering van kwaliteit, werkt men aan verschillende indexen, zoals bijvoorbeeld de alumni-index,
Tot op heden werd ECTS (in België ingevoerd met het decreet Coens) kwantitatief in termen van tijdseenheden opgevat. Een aantal uren De democratische school, juni 2002, p. 10
In Leira, alwaar de Bolognaverklaring op dat vlak werd opgevolgd, werd de term credit
die de puntjes in relatie zet tot het startersloon van afgestudeerden. Niet onwelkom is dat zowel de invoering van het BaMa-model als het ECTS-stelsel ook de studieduur helpen in te korten. Guy Haugh, adviseur bij CRE: governments have articulated plans to reduce the theoretical duration of studies and the attractiveness of models featuring shorter 1st qualifications followed by postgraduate studies for a smaller number of students has grown (…) The move towards BAMA degrees (…) can also be explained in this term. Vandaag bestaat er met de kandidatuur en het licentiaat natuurlijk
ook een opdeling van het curriculum maar het verschil is dat de kandidatuur gericht is op doorstroming naar het licentiaat. Bij BaMa is dat niet het geval. Nog volgens Haugh draagt ECTS ook bij tot een werkelijke verkorting van de studieduur. Door de fragmentering van het curriculum in consumeerbare eenheden is het niet meer noodzakelijk alle vakken te volgen. Andere herschikkingen in het curriculum zoals de semestrialisering (dit is het opdelen van het jaar in twee semesters) en de opbouw van het curriculum uit modules kunnen ook in deze context gezien worden. Een en ander vertaalt zich in BaMa’s van verschillende kwaliteit. EUA pleit alvast voor twee soorten Bachelor: één voor een minderheid gericht op doorstroming naar de Master en
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’ een ander die de production of the readymades verzorgt. Instrumenten als hogere inschrijvingsgelden, numerus clausus of een toegang afhankelijk van het soort Bachelor verzorgen de schifting. Het Structuurdecreet voorziet zelfs in de mogelijkheid om de inschrijving tot sommige BaMa ’s slechts open te laten voor personen respectievelijk reeds in het bezit van een BaMa-diploma. Dat het gaat om een regulering van de aantallen bleek ook uit het feit dat EUA gesprekken voert over het gewenste aantal doctorates, masters, bachelors, others. Voor alle vormen van diploma’s zijn reeds gestandaardiseerde profielen in de maak, of accreditatiekaders, zoals dat heet in het Structuurdecreet. En zo worden de dictaten van de arbeidsmarkt beantwoord: een paar hoog gekwalificeerden met een praktijk ondersteunende, theoretische kennis en voor het “betere” gepeupel een zuiver praktijkgerichte bachelor die EUA uiterst gedragsmatig invult als het kunnen uitvoeren van een taak op de werkvloer, als de adaptability en the values and attitudes relevant for good job performance en ten laatste, maar niet ten minste, een positieve ingesteldheid versus LLL.
dat in één van de opvolgingscongressen van Bologna. Daaronder wordt de levering van volledige curricula in a LINGUA FRANCA, a lingua franca in the sense of only one European language verstaan. Die taal is het Engels. In het decreet Coens mocht de 2de cyclus maximaal 20% vakken in een andere taal bevatten. Daarenboven kregen studenten steeds het recht om in het Nederlands examen af te leggen. In het Structuurdecreet blijft de officiële onderwijstaal Nederlands, maar kwantitatieve beperkingen voor onderwijs in een andere taal behoren tot het verleden. Men spreekt nogal abstract over een beperkte mate en een expliciet gemotiveerde beslissing. Studenten krijgen in dit geval wel nog het recht om examen af te leggen in het Nederlands. Maar in de BaMa’s enkel toegankelijk voor respectievelijk houders van
volgen. Het monopolie van de Engelse taal heeft ook ingrijpende politieke gevolgen. De VS hebben er politiek alle belang bij ervoor te zorgen dat de wereld een gemeenschappelijke taal aanvaardt die het Engels is, dixit een topmanager in het bedrijfsadviesbureau, Kissinger Associates. ULB-professor Nagels verduidelijkt de vandaag reeds heersende conformiteit in het wetenschappelijk debat: Aux Etats Unis et en Europe les équipes de recherche travaillent en quelque sorte en famille (...) et participent (...) à l’éloboration et à l’affinement de la pensée unique. Bij algemeen gebruik van Engels in de wetenschappen krijgt de machtspositie van het neo-liberale denken een nieuw zetje, en dreigt het wetenschappelijk debat definitief plaats te vinden binnen de krijtlijnen uitgezet door de Amerikaanse en Engelse tijdschriften, die de ideologie van internationale instellingen als WTO, NAVO, Wereldbank en IMF uitademen. Voor de beleidsmaker is het geschetste cultuurimperialisme blijkbaar van geen tel. ZWARTE TOEKOMST?
De gevolgen zijn ingrijpend. Dat de logische samenhang, de coherentie en de interdisciplineariteit van het universitair curriculum onder dit alles te lijden heeft, is evident. De fragmentering knipt de band tussen de vakgebieden door. Samen met de geeuwhonger naar kwaliteit is van een kritische, algemene en onderzoeksgedreven vorming nog weinig sprake. Onderwijs dat overwegend kant en klare typetjes aflevert voor de arbeidsmarkt, creeërt individuen als de protagonisten in Brave New World. Van democratisering is evenmin nog sprake. Voor “kwaliteit” zal de student diep in de buidel moeten tasten en in de markt krijgt alleen de eigenaar van een goedgevulde portefeuille zijn goesting. Daarnaast maakt de fragmentering door de individualisering van het leerproces, ook al een vereiste van een onderwijsmarkt, een studentengemeenschap, met haar folklore maar ook met haar kritische functie ten aanzien van beleid en met haar vertegenwoordiging in de universitaire bestuursorganen, onmogelijk.
een BaMa-diploma verdwijnt dat recht en mag het instellingsbestuur zelfs volledig autonoom de taal van de opleidingsonderdelen bepalen, wat uit “concurrentieoverwegingen” zal uitmonden op een groeiend gebruik van het Engels.
Lingua Franca Een laatste rem op uniforme, commerciële goederen is de taal. GATS vraagt dat wetten die onderwijs in een andere taal verbieden of beperken, in de prullenmand belanden. Universiteiten en hogescholen moeten werken aan een realistic language provision heet
Europa mag dan al hopen Amerikaanse studenten aan te trekken, vooral voor de VS biedt het commerciële mogelijkheden. Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken Kissinger zag het na WOII reeds als volgt: eens de Hollywoodfilms draaien in Europa, zal de verkoop van Amerikaanse auto’s wel
Nogal ironisch dat de beleidsmaker in een streek alwaar het gevecht om onderwijs in eigen taal zo hevig heeft gewoed dat nog geen halve eeuw later onder druk van GATS zo makkelijk laat varen. Op termijn leidt dat voor Geert van Istendael tot niet minder dan tot het verdwijnen van de Nederlandse taal: als je een taal van haar hoger onderwijs berooft, vernietig je haar op termijn.
De commercialisering van de ivoren toren gaat met rasse schreden vooruit. Over onderzoek en onderwijs gaat het al lang niet meer, dat is slechts de naam van het lucratief beestje. De universiteit van Fichte – universities exist to exercise critical judgment – ondergaat een metamorfose in een onderneming met eigendomsrechten en onderzoek, cursussen en onderwijs(software) als koopwaren. De privatisering zaagt ook de poten af van de leerstoelen van het academisch personeel. Ze worden gedegradeerd tot de werknemers van het kind van de “derde industriële revolutie”, de universitaire onderneming. De druk om de vaste benoeming op te heffen in naam van de heilige flexibiliteit wordt steeds groter. En de studenten ruimen baan voor consumenten. Zij kopen en verbruiken cursussen en onderwijs, liefst op enige afstand. Maar is de commercialisering met haar vernietiging van de universitaire identiteit op alle vlakken werkelijk zo onvermijdelijk als voorgesteld? Het antwoord is negatief. De commerciële hervormingen zijn niet gespeend van grondwettelijke moeilijkheden. Dat dit effectief het geval is, blijkt ook uit de geringschattende opmerking hierover door voormalig minister Van Den Bossche. Hij verzette zich met klem tegen het in absurdum doortrekken van de grondwettelijke garanties. En daarmee doelt De democratische school, juni 2002, p. 11
DE BOLOGNAVERKLARING EN HET ‘STRUCTUURDECREET’ NEDERLAND
Bijna alle scholieren hebben computer Vrijwel alle leerlingen in de hoogste klassen van het voortgezet (secundair, nvdr) onderwijs beschikken thuis over een computer. Slechts 3 procent moet het zonder stellen. Zowel thuis als op school gebruiken leerlingen de computer vooral voor het versturen en ontvangen van e-mails (57 procent), chatten (56) en websurfen. Het computerbezit in gezinnen bedroeg tien jaar geleden ongeveer veertig procent. Dat blijkt uit het rapport Van huis uit digitaal; verwerving van digitale vaardigheden tussen thuissituatie en school van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) na ondervraging van 1213 leerlingen.. Verder blijkt dat 84 procent van de leerlingen thuis toegang heeft tot internet, 80 procent een eigen e-mailadres heeft en 22 procent een eigen website. Off line wordt de pc thuis het meest gebruikt voor spelletjes. Hun digitale vaardigheden doen de kinderen spelenderwijs thuis op. In de lessen op school wordt de computer niet vaak gebruikt; bij informatica en informatiekunde gebruikt 43 procent ten minste eenmaal per maand de computer. Bij andere vakken ligt dat nog lager: van 2 procent bij landbouw tot 14 procent bij techniek. Het SCP constateert dat informatica-onderwijs de achterstand bij meisjes, allochtonen en leerlingen die thuis geen computer hebben, niet heeft gecompenseerd. ,,De overheidsinvesteringen in ICT-onderwijs hebben onvoldoende rendement als het gaat om het bijbrengen van digitale vaardigheden’’, concluderen de onderzoekers. In de kabinetsperiode van Paars II is ruim een miljard euro besteed aan de invoering van informatica op scholen. (NRC Handelsblad, 11 april 2002)
ITALIË
Progressieve leraars in gevaar In Bologna heeft een volksvertegenwoordiger van Forza Italia, de partij van Berlusconi, een gratis telefoonnummer geopend waar studenten leraars kunnen verklikken die de regering kritikeren. Een inspectie van het ministerie van onderwijs gaat na of de leerkrachten de superioriteit van het Westen op de islamwereld voldoende in de verf zetten en of Kerstmis met voldoende waardigheid werd gevierd. (Le Monde Diplomatique, april 2002)
De democratische school, juni 2002, p. 12
hij onder andere op het gelijkheidsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en het recht op vrij onderwijs. Zo was voor de Raad van State de maatregel in het Coens-decreet die bevoegdheden naar de universiteiten, naar de VlIR of andere organen strijdig met het legaliteitsprincipe van de grondwet. Zoals voor alle andere vormen van onderwijs berust ook bij het academisch onderwijs (…) de normeringsbevoegdheid bij de Vlaamse Raad. Elke ingrijpende regulering van universiteiten moet derhalve in decreet worden opgenomen. Volgens onderwijsrechtspecialist De Groof dient dat decreet bovendien worden aangenomen worden met een 2/3 meerderheid. Verder houdt het recht op vrij onderwijs voor De Groof onder andere in dat ieder het recht heeft op een school naar keuze binnen een redelijke afstand van de woonplaats. En die vlieger gaat ook op voor het tertiair onderwijs. Het gelijkheidsbeginsel houdt natuurlijk in dat naast alle studenten, ouders, personeelsleden ook onderwijsinstellingen gelijk zijn voor wet of decreet. Bijgevolg zijn de gelijkheid van de diploma’s evenals een financiering op basis van gelijke en objectieve criteria grondwettelijk gewaarborgd. De Groof plaatst ook vraagtekens bij de legaliteit van ongelijke inschrijvingsgelden. Volgens het Verdrag van de Rechten van de Mens is het tertiair onderwijs trouwens verondersteld te streven naar kosteloosheid. Tot slot staat ook het recht op onderwijs in de “bestuurstaal” grondwettelijk buiten kijf. Duidelijk is dat de maatregelen voortspruitende uit de Bolognaverklaring en het Structuurdecreet - discriminatie in financiering, intrekken van onderwijsbevoegdheden, rangorde van diploma’s en hiërarchie van universiteiten op basis van kwaliteit waarvan de beoordeling bovendien overgelaten wordt
aan een autonoom orgaan, ongelijke toegang en inschrijvingsgelden enzoverder, enzovoort - een loopje nemen met de grondwet. Niet verwonderlijk, bijvoorbeeld, dat EC het recht op onderwijs uit de nationale grondwetten wil schrappen en wil vervangen door de mogelijkheid tot LLL… Staan op de grondwettelijke garanties die slechts met minimum een 2/3 meerderheid, en in bepaalde gevallen zelfs slechts met een gekwalificeerde meerderheid, voor wijziging vatbaar zijn, is dus dé rem op de commercialisering. Dat de grondwet wel degelijk ingrijpende, “ongewenste” effecten kan teweegbrengen, bewijst bijvoorbeeld het niet-opgaan van de Zweedse Kroon in de Euro omdat de onafhankelijkheid van de Centrale Bank, de eerste voorwaarde voor deelname aan de Europese Monetaire Unie, in Zweden grondwettelijk onmogelijk was. Zonder reactie, evenwel, op de commerciële aanval tikt de klok verder. Door een twee maanden lange staking in 1997, actief gesteund door de studenten, bijvoorbeeld, aan de York University, de derde grootste universiteit van Canada, wisten de proffen de controle uit de brand te slepen over al de beslissingen aangaande de automatisering van onderwijs en de samenwerking met industrie. In Spanje en Turkije trokken recent tienduizenden studenten de straat op uit protest tegen het onderwijsbeleid. Misschien kunnen studenten en academisch personeel in België uit deze voorvallen wat inspiratie putten… Ruben Ramboer Wetenschappelijk medewerker VUB
[email protected]
VERHANDELBAARHEID VAN ONDERWIJS
De gevaren van GATS Tot voor enkele jaren was het voor velen nauwelijks denkbaar dat onderwijs een economische activiteit kon worden als een andere. Een sector waar winst de hoogste drijfveer vormt. De waarschuwingen over de commercialisering, de « vermarkting », de privatisering van het onderwijs, o.a. in ons tijdschrift , mogen dan bij sommigen als een vervan-mijn-bed-show overkomen, ze zijn geenszins overdreven. In 1998 schreven Gérard de Sélys, journalist bij de RTBF, en Nico Hirtt, hoofdredacteur van De democratische school, « Tableau noir. Résister à la privatisation de l’enseignement ». De centrale stelling in dit boek is dat afstandsonderwijs via het internet onder de huidige economische voorwaarden zal leiden tot de privatisering van grote delen van het hoger en het secundair onderwijs. Uit de vele reacties op hun boek uit alle delen van
de wereld – via het internet – leidden de auteurs af dat hun feitenmateriaal na enkele maanden reeds was acherhaald. Verleden jaar schreef Nico Hirtt een nieuw boek, met nieuw feitenmateriaal, waarin de samenhang tussen economische crisis, technologische evolutie, commercialisering en privatisering van het onderwijs haarfijn wordt uitgelegd. « L’école prostituée. L’offensive des entreprises sur l’enseignement »3 blijft een aanrader voor wie een kritisch en sterk onderbouwd standpunt zoekt. Intussen zijn er steeds meer organisaties die zich zorgen maken over de dreiging van commercialisering die boven het onderwijs hangt. In november 2001 kwam in het Franstalig onderwijs een coalitie tot stand tussen de onderwijsvakbonden, de overkoepelende studentenorganisatie FEF, ouderorganisaties, de MOC (ACW), OVDS e.a. om van de
regering te eisen dat op de Wereldhandelsconferentie in Doha onderwijs zou uitgesloten worden van de te liberaliseren verhandelbare diensten. In sommige Vlaamse vakbondstijdschriften kon men naar aanleiding van de Europese top in Barcelona (maart 2002) kritische geluiden lezen over de liberaliseringsgolf van de Europese Commissie die geen enkele sector spaart. We publiceren hieronder uittreksels uit een recente open brief (6 mei 2002) van ACOD en ABVV aan premier Verhofstadt om aan te dringen dat de regering zich verzet tegen het opnemen van onderwijs, naast gezondheidszorg, water en andere openbare diensten, in de onderhandelingen rond de verhandelbare diensten van de Wereldhandelsorganisatie. Tino Delabie
Open brief van ACOD-ABVV Mijnheer de Eerste Minister, De ministeriële conferentie van de WHO van begin november 2001 te Doha in Qatar heeft het liberaliseringproces van de diensten, die onder het GATS (General Agreement on Trade and Services) vallen, weer op gang gebracht. Artikel 15 van de slotverklaring stipuleert dat de 144 leden van de WHO hun oorspronkelijke aanvragen inzake specifieke verbintenissen tegen 30 juni 2002 en de oorspronkelijke offerten inzake toegang tot de markten tegen 31 maart 2003 zullen voorstellen. (…)
voor de universele voldoening van hun menselijke, economische, sociale en culturele rechten. Zich deze democratische instrumenten, die de openbare diensten zijn, ontzeggen, brengt de mogelijkheid in gevaar dat elkeen er op gelijke
manier een beroep kan op doen, ongeacht zijn fortuin of woonplaats.(…) Wij wensen uw aandacht te vestigen op de gevaren van een duale maatschappij, waarin de minstbedeelden niet langer in staat zullen
We maken ons zorgen over het gebrek aan doorzichtigheid en het feit dat over deze onderhandeling geen parlementair debat wordt gevoerd. De omvang van de concessies die de Europese Commissie van sommige van haar handelspartners eist in het bijzonder in ruil voor de afschaffing van de landbouwsubsidies (artikels 13 en 14) is van die aard dat het de privatiseringen van tal van openbare diensten versterkt. Het openstellen van de openbare diensten voor privaat kapitaal doet niet alleen afbreuk aan de vrijheid van de regeringen maar vormt nog meer een bedreiging voor de burgers en De democratische school, juni 2002, p. 13
DE GEVAREN VAN GATS
zijn een waardig leven te leiden en verworpen zouden worden, in de verleiding van de extremen. Tot dergelijke toestand dreigt een buitensporig beleid van rendabiliteit uit investeringen, zoals overwogen door het GATS, te leiden. De diensten die onder het gezag van de WHO - regels zouden vallen, vertegenwoordigen niet alleen handelsovereenkomsten van duizenden miljarden dollars per jaar, ze omvatten bijna alle menselijke activiteiten en in het bijzonder de gezondheidszorgen, het onderwijs, de administraties en milieudiensten, hetzij meer dan 160 ondersectoren en activiteiten. Door de gezondheid op te nemen “in de disciplines van de WHO betreffende de publieke markten”, worden in Europa onze systemen van sociale zekerheidop de helling geplaatst. En door het water op te nemen in de te liberaliseren milieudiensten zal de privatisering ervan aangemoedigd worden en zal afbreuk worden gedaan aan de voldoening van de menselijke behoeften op dit vlak. Het principe van het GATS, krachtens hetwelk er geen discriminatie mag bestaan tussen degenen die diensten leveren, dreigt zich in alle sectoren en in alle landen op te dringen. De private dienstenbedrijven zullen de marktwetten kunnen toepassen om de dienstactiviteiten, die tegemoet komen aan primaire behoeften zoals gezondheid, opvoeding en toegang tot het water, om te zetten in goederen en bronnen die winst opleveren. We weten dat het GATS iedere lidstaat toestaat een specifieke binnenlandse reglementering uit te werken en de te liberaliseren diensten vrijstellingslijsten te bezorgen. We vragen u dan ook de vitale diensten in die lijsten op te nemen, diensten zoals gezondheid, onderwijs, water, milieu, cultuur, sociale diensten, sociale huisvesting, de Post, gemeentediensten, het audiovisuele, het gemeenschappelijk vervoer en zelfs energie. We dringen er ten sterkste op aan de openbare diensten niet op te offeren aan de liberalisering en de disciplines van de WHO over de binnenlandse reglementering en de subsidies niet zwaarder te laten doorwegen dan de beslissing van de staten betreffende het bestaan en de organisatie van deze diensten.(…) Frans Fermon, Henri Dujardin (ACOD) Mia De Vits, Michel Nollet (ABVV)
De democratische school, juni 2002, p. 14
De onderwijsmarkt... van hun aandeelhouders te proberen stillen : de liberalisering van de openbare diensten. Ze weten dat, alleen reedsvoor Europa nog 14% van het Bruto Binnenlands Product (1000 miljard dollar) besteed wordt aan openbare dienstverlening (meestal sociale dienstverlening). Wereldwijd wordt door de regeringen 3500 miljard dollar in de gezondheidszorg en ruim 2000 miljard dollar in het onderwijs geïnvesteerd. Een interessant werkterrein dus om de winsten te verhogen. Via de Wereldhandelsorganisatie (WHO) werd – onder druk van de transnationale bedrijven, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen een plan uitgewerkt voor de commercialisering van de
openbare diensten. Barchefsky, de Amerikaanse onderhandelaarster in de WTO, heeft het plan als volgt beschreven : « Het algemeen akkoord voor de commercialisering van de openbare diensten moet maatregelen uitwerken die beletten dat de nationale regeringen kunnen verhinderen dat de diensten, over de grenzen heen, vrij zouden kunnen verleend worden ». Het GATS of het « Algemeen Akkoord inzake de Handel in Diensten » is één van de akkoorden die door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) werd tot stand gebracht. Volgens het dogma dat het algemeen belang het
minder diep
...is miljarden waard best gediend wordt door het privé-initiatief meeste landen bestaan er immers openbare Vandaag de transnationale zoek naar nieuwe bronnen om de winsthonger en dat dezijnopenbare dienstenondernemingen dus moeten op en privé onderwijsen ziekenzorginstellingen. geprivatiseerd worden. Het voorbehoud in artikel I van de GATS-tekst Ook onderwijs en gezondheidszorg vallen hier slaat dus nergens op. onder. In artikel I wordt weliswaar gesteld dat het akkoord niet van toepassing is « op de Stefaan Declercq (Oxfam-Solidariteit), Eric diensten, die verleend worden binnen het Goeman (ATTAC Vlaanderen), Raoul Jennar kader van de regeringsmacht », met andere (Oxfam-Solidariteit) in Uitpers, april 2002. woorden « elke dienst die op niet commerciële Het volledig artikel leest u op wijze verleend wordt en geen concurrentie in- http://www.uitpers.be) houdt met één of meerdere dienstverleners ». Waarbij echter onmiddellijk de vraag rijst of er nog één land bestaat, waar privé-scholen Water tussen ‘handelaars’ en unien privé-ziekenhuizen niet concurreren met openbare scholen en ziekenhuizen ? In de versiteiten
De kloof tussen de universiteiten en de ,,handelaars’’ van onder meer de Wereldbank en de Oeso -- die het onderwijs tot een ,,verhandelbare dienst’’ willen maken is op een recente bijeenkomst in New York iets kleiner geworden. Dat zegt rector André Oosterlinck van de KU Leuven. Als lid van de raad van bestuur van de European University Association (EUA) woonde hij een conferentie bij in New York over de ,,verhandelbaarheid’’ van onderwijs. De Oeso organiseerde die samen met de Verenigde Staten. Die zijn er, met onder meer de Wereldbank voorstander van het onderwijs te bestempelen als een verhandelbare dienst en onder de regels van het General Agreement on Trade and Services (Gats) te brengen. Zeker het hoger onderwijs moet een verhandelbare dienst worden als een andere. Dat onderwijs moet ook aan de wetten van de vrije markt, de vrije concurrentie en de vrije prijszetting gehoorzamen. Onderwijs, zo vinden vele anderen, is niet zomaar een commercieel product. Onderwijs is een publiek goed dat toegankelijk moet zijn voor alle bevolkingsgroepen. De nationale overheden moeten er kwaliteitseisen aan kunnen stellen. Onderwijs is een uiting van en een bescherming voor de culturele diversiteit. Tot heden gaven ,,de handelaars’’ weinig aandacht aan die negatieve reacties. De gezamenlijke negatieve verklaring van de rectoren van haast alle Amerikaanse, Canadese en Europese universiteiten maakte wel iets wakker. Een studiebijeenkomst vorige week in New York bracht een bocht teweeg in de geesten. Ze leerde de ,,handelaars’’, volgens André Oosterlinck, voorzichtiger om te springen met het onderwijs. Ze aanvaarden nu dat basis- en middelbaar onderwijs zeker niet onder hun plannen kunnen vallen, en dat de basisopleidingen van de universiteiten en hogescholen, degene die volgens Oosterlinck ,,voor de interne nationale markt’’ bestemd zijn, misschien toch ook niet zomaar opengezet kunnen worden voor internationale concurrentie. Anderzijds moeten universiteiten en hogescholen volgens hem toegeven dat hun hooggespecialiseerde programma’s zich soms wel op de internationale markt begeven en ze zich dan moeten schikken naar de regels die gelden voor verhandelbare diensten. Uit de discussie over het e-learning -- leren via het Internet -- is men niet uitgeraakt, volgens Oosterlinck. Daarin zorgt de techniek, het Internet, meteen voor wereldwijde toegankelijkheid. (Guy Tegenbos, De Standaard, 5 juni 2002)
De democratische school, juni 2002, p. 15
KRITISCHE BEDENKINGEN
Vissen in de poel van minister Gabriels opleidingschèques In het najaar van 2001 ontving de sector basiseducatie (onderdeel van de volwasseneneducatie dat zich specifiek richt tot de laaggeschoolden) een rondschrijven van Vlaams Minister Gabriëls, o.m. verantwoordelijk voor ‘economie’, waarin het initiatief van de ‘opleidingschèques’ wordt voorgesteld. De Vlaamse bedrijfswereld maakt vanaf 2002 een bedrag van 45 miljoen Euro vrij (waarvan de helft gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap) om werknemersopleidingen te financieren. Ook laaggeschoolden zouden met deze chèques cursussen kunnen volgen bij de basiseducatie, mits de sector zich als opleidingsverstrekker door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap laat erkennen. De ‘Federatie Centra voor Basiseducatie’ deed in deze optiek een navraag bij de 29 Vlaamse centra of er “moet meegevist worden in de vijver van Gabriëls opleidingschèques”. Vanuit het Hasseltse centrum formuleerden we 7 argumenten om niet op deze vraag in te gaan. 1. EEN KAAKSLAG VOOR DE SECTOR Voorafgaand willen we onze grote verontwaardiging uiten over de keuze van de Vlaamse regering om, in het kader van de promotie van het levenslang leren, 45 miljoen Euro te besteden aan het opleidingsbeleid van de bedrijven. Dit terwijl de hele sector basiseducatie als instrument in de strijd tegen de laaggeletterdheid het jaarlijks met nauwelijks 17,50 miljoen Euro moet zien te rooien, ondanks de jaarlijkse smeekbeden om een betekenisvolle verhoging van de middelen voor de laaggeschoolden, het ontoereikende aanbod, de lange wachtlijsten, enzovoort. We ervaren deze politieke keuze als een kaakslag voor de sector, als een vorm van misprijzen, een gebrek aan waardering. Bovendien geeft het aan welke invulling deze Vlaamse Regering prioritair wenst te geven aan het concept van levenslang leren. 2. EEN HYPOTHEEK OP DE TOEKOMST? Gesteld dat we uitgaan van de hypothese dat De democratische school, juni 2002, p. 16
minimaal 10% van het beschikbare budget (4,50 miljoen Euro) zou besteed worden aan de laaggeschoolde werknemers (de doelgroep van de basiseducatie) dan rijst de vraag of deze stroom aan middelen (die potentieel meer dan één vierde van het totale budget voor de ganse sector betekent) niet tot een wezenlijke verschuiving van het cursusaanbod in de richting van ‘professionele redzaamheid’(= opleidingen in functie van de arbeidsmarkt) aanleiding zal geven. De stroom aan middelen is op die manier bepalend voor de kwalitatieve ontwikkeling van een pedagogisch project. We moeten ons de vraag stellen of we met deze ontwikkeling geen eerste stap zetten in een onomkeerbare evolutie. Eens ons lot voor een belangrijk deel afhankelijk is gemaakt van de geldstroom uit de privé-sector zou het leren in functie van de ‘employability’ (inzetbaarheid op de arbeidsmarkt) de tot nog toe belangrijkste finaliteit van de ‘sociability’ (leren in functie van het eigen levensproject) geleidelijk aan kunnen verdringen en misschien zelfs wel helemaal dooddrukken (zoals in Nederland is gebeurd). Levert het aanvaarden van deze ontwikkeling geen alibi op voor onze eigen overheid om in de toekomst de basiseducatie nog meer stiefmoederlijk te behandelen? Middelen zijn er immers voldoende. We moeten ze alleen zien te vangen. 3. DE FINANCIERINGSWIJZE
Door de financiering van de sector in belangrijke mate afhankelijk te maken van het opleidingsbeleid in handen van de werkgevers riskeert de sector afhankelijk te worden van conjunctuurgevoelige (in moeilijke tijden is opleiding het eerste slachtoffer), projectmatige opleidingsvraag van de werkgevers. In feite betekent dit een flexibilisering van de sector in haar geheel. Hoe dit te rijmen valt met ons streven naar kwaliteit is ons een raadsel (dezelfde bedenkingen werden vroeger ook reeds geformuleerd ten aanzien van andere projectfinancieringen in het kader van het onthaalbeleid, de extra-middelen voor taalcursussen voor allochtonen, enzovoort). 4. HET GELETTERDHEIDSCONCEPT ‘Kennis’, zo lezen we in de brief van Minister Gabriëls, ‘is immers brandstof voor onze economie en welvaart’. Dit concept van geletterdheid past in een ‘human capital’-benadering van het onderwijs. In deze benadering is onderwijs geen consumptiegoed, maar een investering vergelijkbaar met ‘kapitaal’. In die zin is het direct verbonden met de economische competitiviteit van de natie. Zo’n benadering van geletterdheid staat mijlenver af van het emancipatorische gehalte van educatieve trajecten in de basiseducatie die uitgaan van het perspectief van de laaggeschoolden en de invulling die zij wensen te geven aan
DE SCHOOL IS DOOD, geletterdheid als onderdeel van hun eigen levensproject. Vrijwilligheid is daarvan ook een essentieel onderdeel. Immers als we pretenderen te werken aan de waardigheid van de mensen dan kunnen we niet voorbij aan hun vrijheid om te kiezen. In de context van deze opleidingsvijver van 45 miljoen Euro is dit absoluut niet gegarandeerd. 5. INVESTERINGEN MOETEN RENDEREN De opleidingen waarin, ook door de werkgevers, wordt geïnvesteerd zullen niet ontkomen aan de vraag naar rendement. Waar in het verleden binnen de sector overeengekomen werd om de rendementsvraag te benaderen vanuit de vragen en de verwachtingen van de laaggeschoolden zelf, verschuift het perspectief hier uitdrukkelijk naar de opdrachtgever van de opleiding (de werkgever). We moeten ons met andere woorden de vraag stellen met welke bedoelingen werkgevers deze educatieve trajecten zullen opzetten. Als selectie van de meest/nog bruikbare laaggeschoolden? Wat zullen de consequenties zijn voor de werknemers-cursisten die de vooropgestelde doelen niet halen? Verwordt de basiseducatie hiermee niet tot een veredelde vorm van selectie-instrument of educatieve filter: diegenen die geschikt zijn/gemaakt kunnen worden voor de werkvloer en diegenen die door de mazen van de arbeidszeef zullen vallen? 6. PROFILERING VAN DE SECTOR Hoe valt de missie van de basiseducatie om een bijdrage te leveren aan de strijd tegen de toenemende dualisering in de samenleving te rijmen met de rol van ‘handlangers van het patronaat’? Hoe kunnen we onvoorwaardelijk de zijde van de laaggeschoolde werknemers kiezen als we door onze toekomstige cursisten als lakeien van hun broodheren worden geboekstaafd? Immers ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt’. Kan er überhaupt nog sprake zijn van een vertrouwensrelatie tussen begeleiders en deelnemers die zo essentieel is voor het welslagen van een educatief proces? We kunnen geen twee heren dienen. 7. SYSTEEMVAARDIGE MENSEN OF EEN MENSWAARDIG SYSTEEM? Geletterdheid omschrijven als een geheel van kennis en basisvaardigheden waarover mensen moeten beschikken met het oog op het functioneren in en van de kennismaatschappij en haar flexibiliserende arbeidsmarkt, gaat voorbij aan het feit dat de wijze waarop deze samenleving zich ontwikkelt, het resultaat is van conflictuerende belangenstrategieën. Dit geletterdheidsbegrip verheft de bestaande maatschappelijke verhoudingen tot norm en degradeert de basiseducatie tot het
systeemvaardig maken van zij die (dreigen te) worden uitgesloten. Met deze thematiek plaatst de basiseducatie zich in de kern van het actuele debat over de globalisering. Laten we ons op sleeptouw nemen door het huidige dominante ‘flexibele’ mensbeeld, dat ontegensprekelijk door de heersende belangen gedicteerd wordt en snel wisselende, bruikbare en fragmentarische competenties vereist (waarmee we verglijden in een ‘verdachte pedagogie’ dixit de Leuvense professor W. Wielemens) of zetten we ons in voor het mondig en communicatief maken van onze doelgroep met het oog op een wetenschappelijk én maatschappelijk verantwoord mensbeeld (nl. de mens als een ‘uniek knooppunt van relaties’)? Roger Jacobs Voor een inhoudelijke onderbouwing van deze argumenten en vragen verwijzen we naar de volgende publicaties: N. Hirrt, Les nouveaux maîtres de l’école. L’enseignement européen sous la coupe des marchés, EPO, Bruxelles, 2000; R. Jacobs, J Van Doorslaer, Het pomphuis van de 21ste eeuw. Educatie in de actieve welvaartsstaat, EPO, Berchem, 2000; W. Wielemans, Ingewikkelde ontwikkeling. Opvoeding en onderwijs in relatie tot maatschappij en cultuur, Acco, Leuven, 2000; W. Wielemans, Basisvorming. Weerstand tegen flexibiliteit, Info Vernieuwing Onderwijs, 83,jg 22, 2001, p. 9-19.
Lang leve de school « Het instituut school ligt de afgelopen jaren zwaar onder vuur. Op zich is dat geen nieuw gegeven. De school werd al eerder afgeschreven. Sommigen onder ons zullen zich nog Illichs ‘Deschooling society’ (1976) herinneren of Neills ‘Summerhill’ (1960). Toch lijkt het er op of een aantal onderwijsdeskundigen het doodsvonnis voor de school opnieuw hebben ontdekt. Het verschil met de jaren zestig en zeventig is echter dat de emancipatorische inspiratie plaats heeft gemaakt voor een postmodern en neo-liberaal gedachtengoed. We vragen ons dan ook af of ‘links’ niet, meer dan ooit, het ‘lang leve de school’ moet koesteren, nu ‘rechts’ zich ‘de school is dood’ heeft toegeëigend. » (Chico Detrez in « Bevrijding » (ACODOnderwijs Antwerpen), april 2002) VLAAMS ONDERWIJS
Schoolse vertraging Van alle leerlingen die vorig schooljaar in het zesde jaar van het gewoon secundair Vlaams onderwijs zaten, had 36,3 procent een schoolse vertraging opgelopen. Bij de jongens liep die op tot 43,7 procent, bij de niet-Belgen tot 72,3 procent. Verdeeld over de onderwijsvormen bedroegen de cijfers : 16,6 procent (ASO), 44,5 procent (TSO), 56 procent (KSO) en 57,2 procent (BSO). Op het einde van het lager onderwijs heeft 13 procent van de leerlingen een schoolse vertraging opgelopen. In het hogescholenonderwijs slaagde vorig jaar 48,5 procent en in het universitair onderwijs 47,9 procent van de studenten die zich voor de eerste keer inschreven aan het hoger onderwijs. Dat blijkt uit een analyse van het departement-Onderwijs. RUSLAND
Achteruitgang onderwijs Volgens UNICEF is het aantal 1518-jarigen die hun studies niet meer verderzetten tussen 1989 en 1998 met drie miljoen toegenomen in de 27 landen van de voormalige Sovjetunie en Oost-Europa. De slaagkansen op school zijn gemiddeld met 13 % gedaald in de vroegere Sovjetunie ; in Tadjikistan, door oorlog geteisterd, zelfs met 26 %. Volgens de OESO wordt de toegang tot de school steeds ongelijker « in de mate dat de Russische maatschappij zich indeelt volgens rijkdom ». De jongste tien jaar hebben veel leerkrachten het onderwijs met zijn lage lonen verlaten en een job gezocht in de zakenwereld. (Le Courrier de l’Unesco, februari 2002)
De democratische school, juni 2002, p. 17
ONDERWIJSBROCHURE OVER ISRAËLISCH-PALESTIJNSE KWESTIE ANTI-SEMITISCH ?
Lucas Cathérine antwoordt Staatssecretaris Eddy Boutmans van Ontwikkelingssamenwerking had zich akkoord verklaard om financiële steun te verlenen voor de verspreiding van een onderwijsbrochure over de achtergronden van het Israëlisch-Palestijns conflict. Onder druk van de pro-Israëlische lobby werd van dit plan afgezien. In De Standaard schreef Mia Doornaert in een opiniebijdrage “Progressief anti-semitisme bestaat niet’’ dat het een goede zaak is dat de brochure niet wordt verspreid “vanwege het anti-semitisch karakter van de tekst”. Een van de auteurs van de brochure, Lucas Cathérine , reageerde op die beschuldiging. We publiceren hieronder dit antwoord (verschenen in De Standaard van 29 januari 2002). De lezer zal kunnen oordelen of het niet uitgeven van deze brochure een gemiste kans is voor het onderwijs. “Mia Doornaert schrijft wel een erg eigenaardig opiniestuk (DS 26 januari) over onze brochure Kanttekeningen bij het IsraëlischPalestijns probleem. Die brochure werd vier jaar geleden uitgegeven door de Vereniging van Vlaamse Leerkrachten, en vorig jaar als heruitgave gepland door het kabinetBoutmans. ,,Eigenaardig’’, want in de titel en haar tekst beschuldigt zij mij ervan anti-semiet te zijn, terwijl ze geen enkel citaat uit die brochure geeft waaruit dit zou kunnen blijken. Ik heb sinds 1978 veertien boeken geschreven rond Arabische cultuur en politiek. Als ik al een anti-semiet zou zijn, moet het toch niet moeilijk zijn om al was het maar één citaat te leveren waaruit dit zou blijken. En dan bedoel ik een echt citaat, en geen opinies van anderen over die brochure of boeken. Sterker, ze geeft in haar tekst maar één enkel citaat uit die brochure, en naar aanleiding daarvan geeft ze haar visie op Karl Marx en Thedor Herzl. Het gaat om een zin waarin gezegd wordt dat er bij de Europese joden twee houdingen bestonden tegen het zionisme op het einde van de negentiende en bij het begin van de twintigste eeuw: zij die ter plekke het anti-semitisme wilden bestrijden (en ik geef in de brochure als voorbeeld Moses Mendelssohn en Karl Marx en dacht bij deze laatste natuurlijk ook aan Leon Trotsky en Rosa Luxemburg) en zij die het zoeken in de vlucht, die ergens -- liefst in Palestina -- een joodse staat willen. Ze geeft in een apart kadertje wel enkele citaten, volledig uit de context, ik kom er dadelijk op terug. Over de essentie van mijn tekst, geen woord, geen citaat. De democratische school, juni 2002, p. 18
Voor ik het over de echte inhoud van de brochure heb, toch graag de voorgeschiedenis: Het gaat hier niet om een werkstuk van een kamergeleerde. In 1996 organiseerde de vereniging van alle aardrijkskunde- en geschiedenisleraren (van alle netten samen, een prestatie op zich) een colloquium aan de VUB over de inhoud van de handboeken geschiedenis en aardrijkskunde en wat er over Israël/Palestina werd geschreven. Het kon beter, vond men, en daarom besloten zij een brochure uit te geven voor de leerkrachten die hen wegwijs zou maken. Ludo Abicht en ik schreven die, onder het toeziend oog van een werkgroep waarin onder meer leraarsverenigingen en academici zaten. Tijdens werkver-
gaderingen werd onze tekst besproken en nagevlooid op eventuele fouten. De brochure verscheen in 1998 en had een enorm succes bij de leraren. Ze was direct uitverkocht. Nooit kwam er een reactie als zou ze antisemitisch geweest zijn, er kwam alleen lof. In 2001 stelde het kabinet-Boutmans voor de brochure opnieuw uit te geven met minimale wijzingen (alleen een actualisering van een kwart pagina zou erbij komen). De brochure zou in september verschijnen, maar na grote druk vanuit pro-Israëlische hoek, onder meer op minister Michel, werd de brochure uitgesteld tot na het Belgische Europese voorzitterschap, en nu wil men van dit uitstel blijkbaar afstel maken.
PALESTINA-BROCHURE
Waarover gaat mijn tekst nu echt? En waarover citeert Mia Doornaert niets? Over de gevolgen voor de Palestijnen van de oprichting van een joodse staat in Palestina, Israël. Ik heb het over het fundamenteel onrechtvaardige karakter van die staat, die een aparte wetgeving hanteert alnaargelang het om joodse of Palestijnse burgers gaat. Ter verduidelijking: ik heb het daarbij niet over de Palestijnen in de bezette gebieden, maar over het één miljoen Palestijnen (20 procent van de bevolking) die al sinds 1948 binnen Israël wonen en meestal het staatsburgerschap hebben. Het begint met de nationaliteit. Er is in 1950 een aparte wet goedgekeurd, de Wet op Terugkeer, die alleen voor joden geldt, voor alle joden ter wereld en die bepaalt dat elke jood die dit wil, Israëlisch staatsburger kan worden. Wie jood is, wordt bepaald door religieuze, bijbelse criteria: al wie van joodsen bloede is via de moeder, of via de orthodox-joodse wet, is bekeerd. Deze wet vormt het fundament van de zionistische stelling dat Israël het land is van alle joden, waar ook ter wereld. Dan is er een tweede wet, goedgekeurd twee jaar later, in 1952, die onder zeer stringente voorwaarden een klein deel Palestijnen toelaat het staatsburgerschap te verwerven. Voor de rest is die wet bedoeld, zoals de eerste premier Ben Goerion het formuleerde, om te verhinderen dat ,,zij’’ terugkomen. Terugkeer voor alle joden, geen terugkeer voor Palestijnen. Dan is er de grond. De Israëlische wetgeving is zo geconstrueerd dat 93 procent van alle grond in Israël ,,onvervreemdbaar eigendom is van heel het joodse volk’’. Dit heeft onder meer tot gevolg dat de Palestijnse Israëli’s geen toegang hebben tot vrijwel alle grond in het land waarvan ze staatsburger zijn, maar verplicht moeten verblijven in de 7 procent grond die hen niet werd afgenomen. Daarbij is het goed om te weten dat die 93 procent van de grond in grote mate met geweld werd veroverd. De joodse organisaties hadden in 1948 slechts 6,7 procent van het land opgekocht. Een derde element waarop ik inga, is het feit dat basisinfrastructuur als wegen, sociale woningbouw, riolering, elektriciteits- en watervoorziening en basiszorgen als geneeskunde en onderwijs in Israël vanuit twee bronnen worden gefinancierd: de staat, die voor alle burgers werkt, ook de Palestijnse Israëli’s, en enkele grote zionistische financieringsorganismen (Joods Nationaal Grondfonds, Opbouwfonds) die enkel voor joodse steden en dorpen werken. Die laatsten kunnen dus uit twee ruiven eten. De Arabische Israëli’s niet, met als gevolg een basisdiscriminatie die zich op allerlei manieren uit: slechts 2 procent van het gezondheidsbudget gaat naar de 20 pro-
cent Palestijnen, de kindersterfte ligt dubbel zo hoog bij de Arabische burgers als bij de joodse burgers. Voor het analfabetisme is dit zelfs driemaal hoger. Een joodse stad heeft gemiddeld vijf keer meer gemeentepersoneel dan een Arabisch-Israëlische stad van gelijke grootte. Ze heeft tien keer meer kilometer verharde wegen, stoepen et cetera. Over deze fundamentele discriminatie gaat mijn tekst in hoofdzaak. Ik wacht niet alleen op een weerlegging, maar ook op het bewijs dat zo’n fundamentele kritiek anti-semitisch zou zijn. Ik pleit inderdaad voor een fundamentele omvorming van de Israëlische staat tot een staat van ál zijn burgers. Staatshervormingen zijn nuttig voor de democratie. Wij Belgen kunnen ervan meespreken. En het is een idee dat ook in Israël zelf leeft, bij nogal wat Israëlische Palestijnen en bij een kleine joodse minderheid. Waar komt dit op neer? 1. Alle burgers gelijk voor de wet. Willen de joden een Wet op Terugkeer, ok, maar dan ook een terugkeer voor de vier miljoen Palestijnse vluchtelingen. Dat is onpraktisch en ondoenbaar. Ok, dan geen wet op Palestijnse terugkeer, maar ook geen terugkeer meer voor de joden. 2. Liberaliseer de grond. Geen ,,eeuwig en onvervreemdbaar eigendom’’ meer, maar wie wil, kan om het even waar land kopen. 3. Gelijke behandeling voor joden en Palestijnen in de gezondheidszorg, in de financiering van gemeentebesturen en voor de infrastructuur. Dit wil men van zionistische kant niet. Israël is een staat apart, een joodse staat. En het enige argument dat men hiervoor kan aanvoeren, is de bijbel en God die het uitverkoren volk dat land zou hebben gegeven. De staat wordt hier heilig. Ik verwerp staten die gebaseerd zijn op een heilig boek. Khomeini heeft zijn staat ook gebaseerd op zijn heilig boek. In mijn tekst staan dus minder bekende feiten: over de concrete werking van de joodse staat, maar ook over hoe hij tot stand kwam. Toen de zionisten in de jaren dertig hun staatsidee begonnen vorm te geven binnen de Britse kolonie Palestina, hadden zij één centraal principe: staatsopbouw voor alles. En daarvoor wilden zij zelfs met de vijand samenwerken. Die vijand waren de Duitse nazi’s en de Italiaanse fascisten. En over die samenwerking (nog geen kwart pagina in de brochure) geeft Mia Doornaert nu wel enige citaten, uit de context gelicht in een kadertje. Wat een bizarre beweringen, moet de lezer denken. Maar het gaat wel om historische feiten. Vanaf 1933 tot minstens 1939 hebben zowel de labour-zionisten als de Irgun (die later in het huidige Likud is opgegaan)
samengewerkt met de nazi’s en de Irgun sympathiseerde daarbovenop nog eens met Mussolini’s fascisme. Die gegevens zijn bij alle historici bekend en komen niet uit een of ander obscuur Arabisch propagandaboekje. Ik heb er zelf voor het eerst over gelezen in een boekje dat in de jaren 1970 door de Israëlische ambassade werd verspreid. Later vond ik dezelfde feiten terug in een rits academische werken, van joden of Israëli’s. Waarover gaat het? In 1933, direct na de machtsovername door de Duitsers, sloot het zionistisch bestuur in Palestina de Ha’avara-akkoorden af die tot het begin van de oorlog van kracht bleven. Zoals ik in de brochure vermeld, is dit minder choquerend dan men nu denkt. De nazi’s stelden toen voor het ,,jodenprobleem’’ op te lossen door emigratie uit het Reich , naar Madagaskar of naar Palestina. Toen ging het voor hen nog maar om enkele duizenden Duitse joden. Zij zullen pas massamoord als ,,endlösung’’ voorstellen nadat ze grote delen van OostEuropa hadden veroverd en het niet langer over duizenden, maar over miljoenen joden ging. Het zionistische establishment wou met de nazi’s samenwerken. De staatsopbouw ging voor alles. Zoals Ben Goerion, later de eerste premier, het formuleerde: ,,Als men mij voor de keuze plaatst en zegt dat ik alle joodse kinderen in Duitsland kan redden door ze naar Engeland te laten vertrekken, of dat ik maar de helft kan redden door ze naar Eretz Israël te laten komen, dan kies ik voor de tweede mogelijkheid.’’ Deze uitspraak dateert van enkele dagen na Kristallnacht. Wat hield het akkoord in? 16.000 kapitaalkrachtige joden zijn zo naar Palestina mogen emigreren en mochten hun kapitaal, in het totaal 31.570.000 toenmalige ponden (miljarden frank) meenemen, op voorwaarde dat zij er Duitse industriegoederen mee kochten. Dit lokte heel wat verontwaardiging uit. Je moet weten dat de overgrote meerderheid van de joden toen nog niet achter het zionisme stond. Zo schreef de joodse filosofe Hannah Arendt in haar boek Eichmann in Jerusalem, waarin ze die akkoorden aanklaagt: ,,Het resultaat was dat in de jaren dertig, wanneer het Amerikaans jodendom grote moeite deed om een boycot van naziproducten te organiseren, Palestina, of all places, overspoeld werd met goederen ‘Made in Germany’.’’ Met dit Ha’avara kapitaal werd de industrie opgestart’’, en -- zo schrijft de Belg Nathan Weinstock -- ,,bouwden zij riante wijken in Haifa, Natanya en Nahariya’’. Dit laatste citaat neemt Mia Doornaert over als eerste citaat uit de brochure in haar kadertje met ,,crue’’ uitspraken. Een ander citaat in dit kadertje lijkt op het De democratische school, juni 2002, p. 19
PALESTINA-BROCHURE eerste gezicht een pamflettair schelden van mijnentwege: ,,Begin en Shamir waren fascisten.’’ Ik schrijf namelijk: ,,De partij van Begin en Shamir ging nog verder (met hun samenwerking); beide mannen waren fascisten. Begin 1941, de Tweede Wereldoorlog was dan al een jaar bezig en de Kristallnacht al tweemaal herdacht, deden zij een voorstel (Vorschlag) voor de oplossing van het jodenvraagstuk in Europa en voor de actieve deelname van de Irgun (destijds de naam van hun partij) aan de oorlog aan de zijde van Duitsland, waarbij ze een samenwerking voorstelden tussen het ‘Deutsche Volk und das Volkisch-Nationale Hebräertum’.’’ Ook Ben Goerion vond hen fascisten, hij noemde de stichter van de partij, Jabotinsky, ,,onze lokale Hitler’’. Zij sympathiseerden met Mussolini en hij met hen. Zij vonden zichzelf ook fascisten. Hun krant had een rubriek Yomen shel Fascisti, Dagboek van een Fascist. Ik kan aannemen dat voor wie de geschiedenis van Palestina in de jaren dertig niet kent, dit op het eerste gezicht ongewoon overkomt. Daarom waarschijnlijk dat Mia Doornaert ze los in een kadertje citeert. Een rare manier van werken. Er is nog meer raars aan haar
stijl. De titel van het stuk heeft het over antisemitisme, sommige gauchistische en antimondialistische kringen worden anti-semitisch genoemd en zo wordt gesuggereerd dat ik ook anti-semitisch zou zijn. Maar geen enkel citaat
in die zin. Ik betwijfel zelfs of Mia Doornaert wel echt de brochure heeft gelezen en haar niet hier en daar een flard werd doorgespeeld door mensen die nu al een halfjaar lang verdoken tegen de brochure reageren. De enigen die vóór haar tegen de brochure hebben gefulmineerd, zijn die van het Vlaams Blok in het Vlaams parlement. Zij kijkt daarvan op. Ik niet. Net na de conferentie van Durban, waartegen Mia Doornaert ook tekeergaat omdat ze volgens haar ontaardde in ,,een
uitbarsting van niet alleen anti-Israëlische maar ook anti-semitische scheldpartijen’’, verdedigt het Vlaams Blok Israël in zijn Brussels huis-aan-huisblad onder meer met deze zin: ,,Vooral omdat een coalitie van islamitische en Afrikaanse landen tot elke prijs het zionisme -- de Israëlische versie van het Vlaamse ‘eigen volk eerst’ -- wilde doen veroordelen als zijnde racistisch.’’ Heel haar stuk staat vol met insinuaties, zonder één bewijs. Dit ruikt naar eerroof, te meer omdat in de inleiding van het stuk mijn werkgever en de functie die ik er uitoefen, worden vermeld. Dat doet niet terzake. Ik schrijf al sinds 1978 onder de naam Lucas Cathérine. Niet omdat ik mij wil verschuilen, maar omdat ik een strikte scheiding handhaaf tussen mijn job en mijn publicaties. Ik heb al honderden conferenties gehouden en ben tientallen keren in de media geïnterviewd. Al die mensen kennen de naam op mijn identiteitskaart, maar geen van hen kent mijn functie. Ik kan alweer maar besluiten dat dit een insinuatie is met de bedoeling mijn werkgever te ,,beïnvloeden’’. Sommige verdedigers van Israël hebben niet alleen rare bondgenoten, ze gebruiken ook rare ,,argumenten’’. Lucas Cathérine
Drie nieuwe boeken van Lucas Cathérine « Sinds 1978 schreef ik 14 boeken over Arabische cultuur en politiek », schrijft Lucas Cathérine in zijn opiniestuk in De Standaard (cfr. supra). Hij schreef o.a. « Islam voor ongelovigen », « De zonen van Godfried van Bouillon » (over de zionistische lobby’s in België), « Keukens aller landen, verenig u » (keukenrecepten uit de hele wereld, doorspekt met historische achtergronden). Twintig jaar geleden schreef hij «Honderd jaar kolonisatie in Palestina». Van dit basiswerk over de geschiedenis van het Palestijns probleem komt er een geactualiseerde heruitgave in september 2002. Enkele weken geleden verscheen « Bouwen met zwart geld ! De grootheidswaanzin van De democratische school, juni 2002, p. 20
Leopold II » (Houtekiet, 175 blz., 17,95 euro). Leopold heeft in onze hoofdstad meer woningen en wijken platgelegd dan alle oorlogen vanaf het bombardement van de Fransen in 1695 tot en met de Tweede Wereldoorlog samen. Het geld waarmee hij zijn bouwdrift betaalde was zwart, in alle betekenissen van het woord maar vooral omdat het moest worden opgebracht met roof- en plundertochten in Kongo. Vandaar dat het ook wel rood geld wordt genoemd, vanwege het bloed dat eraan kleefde. Miljoenen zwarten zijn uitgemoord voor de belangen van Leopold II. Verleden jaar verscheen « Ik wist niet dat de wereld zo klein was. Reisverslagen van een eerste globalisering » (EPO, 224 blz., 22,50
euro). Lucas Cathérine beschrijft er hoe de Arabieren na de dood van Mohammed (in de 7de eeuw) in relatief korte tijd langs oeroude handelsroutes tussen Maokko en China een wereldsysteem opbouwden. Hij vergelijkt dat systeem met het huidige kapitalistische wereldsysteem waarvoor hij zijn antipathie niet onder stoelen of banken steekt. De auteur verstaat de kunst om wat saaie economische geschiedenis had kunnen zijn, voor jan en alleman boeiend te maken. Hij doet dit door de Arabische wereld van weleer op te roepen aan de hand van oude oriëntaalse reisverhalen en fascinerende legenden.
PORTO ALEGRE
Verklaring van de wereldbijeenkomst over onderwijs In oktober 2001 ging in Porto Alegre (Brazilië) een onderwijsconferentie door met 15.000 leerkrachten uit heel de wereld, vooral uit Latijns-Amerika. Er waren honderden werkgroepen. Eén van de uiteenzettingen op deze conferentie werd verzorgd door Nico Hirtt van de Oproep voor een democratische school.1. Op het einde van de vijfdaagse conferentie werd een verklaring opgesteld waarvan we hier de voornaamste uittreksels publiceren. 2 We zijn overtuigd dat een andere wereld en een andere opvoeding mogelijk en noodzakelijk zijn. De universele toegang, de verdeling en de uitwisseling van kennis op wereldniveau zijn voortaan centrale kwesties. Hiervoor is vereist dat kennis erkend wordt als gemeengoed van alle mensen. 1. De ongelijkheden tussen de naties onderling en binnen de naties zelf, zijn een schande. Armoede en miserie nemen vaak vrouwelijke vormen aan, met huidskleur en ethnische afkomst. Wij eisen dringend concrete maatregelen om de armoede en de miserie, waar honderden miljoenen kinderen
onder lijden in de wereld, uit te roeien. 250 miljoen onder hen moeten werken om te overleven. Miljoenen kinderen worden uitgebuit, leven op straat, hebben geen andere keuze dan prostitutie, slavernij of als kindsoldaten gebruikt worden. 2. We constateren dat in de landen van het Zuiden voor meer dan honderd miljoen kinderen, hoofdzakelijk meisjes, geen enkele vorm van onderwijs toegankelijk is. Negenhonderd miljoen mensen op deze wereld, bijna één volwassene op drie, leven gebukt onder het analfabetisme. De overgrote meerderheid kan niet naar het middelbaar onderwijs en nog minder naar het hoger onderwijs, hoewel deze noodzakelijk zijn voor sociale ontwikkeling. De inlandse bevolking beschikt meestal niet over een onderwijs met eerbied voor zijn taal en
cultuur. 3. Wij betreuren ten zeerste dat noch het sociale beleid, noch het onderwijsbeleid, noch de investeringen deze uitdagingen kunnen aanpakken en waarmaken waartoe de regeringen zich afgelopen jaren tijdens diverse wereld- of regionale bijeenkomsten verbonden hebben. In vele landen stagneert de ontwikkeling van het onderwijs, educatieve infrastructuren worden afgebroken, het onderwijs wordt geprivatiseerd. « Klanten, producten, concurrentie, rendement » zijn de huidige inspiratiebronnen van plannen die gevaarlijk zijn voor de toekomst van het openbaar onderwijs. 4. Eerst willen wij de commerciële verdragen of projecten die de belangen en de deelname van de volkeren niet respecteren (…) aanklagen. Wij willen opnieuw benadrukken dat onderwijs geen koopwaar is, en wij verzetten ons met klem tegen de huidige commercialisering van het onderwijs en tegen zijn opname, net als die van cultuur, gezondheid en de openbare diensten in het algemeen, in de verdragen over de liberalisering van de sector diensten. 5. Wij zijn overtuigd dat een ander onderwijs noodzakelijk is. Het onderwijs is een fundamenteel en universeel sociaal recht van personen en volkeren. Een openbare dienst onder verantwoordelijkheid van en gefinancierd door de staat dient hier zorg voor te dragen. Dit recht omvat niet alleen de algemene opleiding maar ook de beroeps- of technische opleiding 6. Wij eisen openbaar, gratis en kwaliteitsonderwijs voor allen en levenslang toegankelijk. De regeringen moeten, zo spoedig mogelijk, het voorschoolse onderwijs en de De democratische school, juni 2002, p. 21
NIGERIA
PORTO ALEGRE
Universiteiten in verval Nigeria, een grote producent van aardolie, stond in Afrika bekend voor de uitstraling van zijn universiteiten. Vijftien jaar militaire dictatuur zorgden ervoor dat de petroleumrijkdommen steeds minder ten goede kwamen aan het volk maar wegvloeiden naar de buitenlandse oliemaatschappijen en de plaatselijke elite. Het gevolg is dat ook in de universiteiten zwaar werd bespaard. Vandaag zijn er universiteitsprofessoren die een tweede beroep uitoefenen (taxichauffeur, verkoper van video’s,…) om de eindjes aan elkaar te knopen. Door het regelmatig uitvallen van de elektriciteit moeten vele studenten onder een olielamp studeren. Op de universiteit van de OAE (Organisatie van Afrikaanse Eenheid) zijn er 10.000 bedden voor 24.000 studenten. Het departement van microbiologie beschikt er over geen enkele elektronische microscoop. Voor de ganse universiteit zijn er slechts 1000 computers, grotendeels ontoegankelijk voor studenten. Briljante studenten besteden hun tijd en energie grotendeels aan overleven. Voor veel meisjes betekent dat prostitutie. Maffieuze netwerken heersen over de universiteitscampussen. De hersenvlucht naar het Noorden neemt toe. (Le Monde Diplomatique, maart 2002) FRANKRIJK
16.000 kinderen op straat Volgens het Franse Instituut voor de Statistiek (Insee) zijn minstens 86.000 mensen dakloos in Frankrijk, van wie 16.000 minderjarigen. Daarbij komen dan nog eens 6.500 asielzoekers. Die cijfers zijn het strikte minimum, want de daklozen die tijdens een week niet naar een opvangcentrum of een gaarkeuken zijn geweest, zijn niet opgenomen in de telling. Het beeld van de oude clochard onder de brug in Parijs klopt niet. De daklozen worden jonger en vrouwelijker. Een derde van de daklozen is tussen 18 en 29 jaar. Bovendien werkt een derde, maar het loon is te karig om iets te kunnen huren. Schulden zijn de belangrijkste oorzaak van het nomadenbestaan. 43 procent van de daklozen heeft een schuld uitstaan. Een derde van de daklozen brengt minstens een nacht per jaar door in een ziekenhuisbed. De belangrijkste oorzaken van de opname zijn breuken en kwetsuren na geweldpleging. Zij hebben last van ademhalingsproblemen, huidziekten en depressies. Het Insee rekende uit dat een dakloze per dag gemiddeld slechts vijf uur en drie kwartier slaapt, en dan nog in schijfjes. (FET 30-1-2002)
De democratische school, juni 2002, p. 22
diensten voor de eerste kindertijd (0 tot 6 jaar) toegankelijker maken, een verplicht basisonderwijs bieden van tenminste negen jaar en een beleid opzetten dat de ongelijkheden in het onderwijs drastisch wil aanpakken. 7. We stellen ook de noodzaak van openbaar hoger onderwijs dat op geëigende wijze door de Staat gefinancierd wordt, gratis, kwalitatief goed en ruim toegankelijk is. Het moet de academische vrijheid, de autonomie van de instellingen (zonder concurrentie tussen verschillende scholen) respecteren en garanderen dat onderzoek ten dienste staat van de ontwikkeling van de maatschappij en niet onderworpen is aan de noden en bevelen van het bedrijfsleven. 8. Wij steunen een visie op volwassenenonderwijs dat het recht op openbaar onderwijs waarborgt voor de gehele volwassen bevolking en dat het scheppen van gelijke voorwaarden bevordert voor een levenslange onderwijscultuur. We eisen een dringende gezamenlijke actie om het analfabetisme uit te roeien. Wij erkennen het belang van activiteiten van volksonderwijs uitgaande van de non-profit sector. 9. Wij streven naar een opvoeding tot vrije, kritische mensen, actieve en geëngageerde burgers, met eerbied voor de menselijke verscheidenheid, de democratie en de mensenrechten, wereldburgers die bezorgd zijn om de toekomst van onze planeet. Wij streven ook een onderwijs na dat de gelijke toegang tot alle niveau’s van onderwijs ontwikkelt en een instrument wordt van sociale rechtvaardigheid en emancipatie van personen en volkeren, een instrument ter bevordering van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, tussen
personen van diverse afkomst en tussen generaties. 10. Wij verklaren ook dat leerlingen met een handicap, met aanpassings- of leerproblemen, evenals werkende kinderen, kinderen van de straat en oorlogslachtoffers, het recht moeten hebben op een bijzondere dienstverlening die hun adequate integratie in het opvoedingssysteem mogelijk maakt. Wij vragen concrete maatregelen ter voorkoming van AIDS en ter volledige ondersteuning van personen met HIV. 11. Wij steunen de strijd van autochtone naties en inlandse volkeren die controle over hun onderwijsinstellingen eisen teneinde het respect voor en de promotie van hun taal, hun cultuur en hun erfgoed te garanderen. Wij eisen bijzondere aandacht voor het onderwijs op het platteland en voor eerbied voor de plattelandscultuur. 12. Wij eisen instellingen en klassen die beantwoorden aan gezondsheids- en veiligheidsnormen die de bescherming waarborgen van personeel en leerlingen en een kwalitatief hoogstaande opvang en uitrusting bieden (bilbliotheken, schoolboeken enz.). Wij verklaren dat een efficiënt gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën aan de door de gemeenschap vastgestelde behoeften en prioriteiten moet beantwoorden eerder dan aan de martkbelangen. Men moet een universele toegang tot NICT (nieuwe informatie- en communicatietechnologie) ontwikkelen en ervoor zorgen dat het personeel betrokken wordt in de ontwikkeling van opleidingsprogramma’s. 13. Wij zijn voor een democratisch beheer van
PORTO ALEGRE 18. Wij erkennen het belang van een versterking van de nationale en internationale solidariteit inzake onderwijs en verklaren onze wil tot samenwerking met alle organisaties, alle krachten, alle personen die handelen in de zin van deze Verklaring.(...) 19. Wij zullen verder onze medewerking verlenen aan bestaande campagnes die zich richten op : de afschaffing van kinderarbeid; het behalen van de doelstellingen van de Wereldcampagne voor gratis openbaar onderwijs voor alle mannen en vrouwen ; de versterking van de mobilisatie in het kader van het Sociaal Wereld Forum, en in het bijzonder tegen de GATS (General Agreement Trade Services), het offensief van de WHO (Wereldhandelsorganisatie) en voor de afschaffing van de buitenlandse schuld ; het verzet tegen de privatisering en de commercialisering van het onderwijs en van andere fundamentele diensten.
onderwijsinstellingen dat gebaseerd is op de deelname van het personeel, de leerlingen en de gemeenschap, in het kader van een openbare onderwijsdienst. (...) 14. Wij eisen respect voor mensenrechten en syndicale rechten (...) 15. Wij eisen dat er een einde gemaakt wordt aan kinderarbeid en vragen dan ook aan de regeringen dat ze het geheel van door hen ondertekende Verklaringen, Pacten en Verdragen, met name Het Verdrag van de Verenigde Naties met betrekking tot de rechten van het kind, en in het bijzonder over de afschaffing van de kinderarbeid, nakomen. Zij horen een beleid van volledige tewerkstelling te ontwikkelen, een sociaal beleid en een beleid van openbare gezondheid dat de scolarisatie van de kinderen bevordert.
de militaire uitgaven. Deze tekst « Les 3 axes de la marchandisation de l’enseignement » vind je o.m. op de website http://users.skynet.be/aped Een Nederlandse vertaling van deze tekst verscheen in Marxistische Studies, nr. 56, december 2001 (www.marx.be) 2 Een verslag van dit wereldforum verscheen in de Franstalige editie van ons tijdschrift. L’école démocratique, nr. 8, december 2001. Dit artikel kan je terugvinden op de website http://users.skynet.be/aped 1
17. Wij eisen van de regeringen dat ze onmiddellijk een driejarenactieplan opzetten met concrete doelstellingen en een precies tijdsplan, met betrekking tot de verbetering van de toegang tot de verschillende onderwijsniveau’s, de vermindering van ongelijkheden en een rechtvaardige financiering.Wij eisen ook dat ze investeren in verscheidene programma’s ten behoeve van kinderen van 0 tot 6 jaar en hun families.
16. Om levenslang kwalitatief hoogstaand onderwijs voor allen te verzekeren, eisen we een financiering van het openbaar onderwijs door de Staat die overeenkomt met 8% van het bruto nationaal product. Om de noodzakelijke gelden vrij te maken vragen wij : het einde van de door de internationale financiële organisaties opgelegde structurele aanpassingsregels; een onvoorwaardelijke verhoging van de internationale ontwikkelingshulp ; de invoering van een belasting op de financiële transacties en de toewijzing van de aldus vrijmaakte middelen voor sociale prioriteiten, met name onderwijs en gezondheidszorg ; de investering van deze fondsen, onder democratische controle, in concrete actieplannen om onderwijs voor allen te verwezenlijken; de afschaffing van de onwettige buitenlandse schuld van vele landen; een verlaging van De democratische school, juni 2002, p. 23
NO LOGO VAN NAOMI KLEIN
Door een onderwijsbril gezien Klein heeft marxistische roots. Haar grootvader kwam in de jaren dertig op de zwarte lijst omdat hij als werknemer van Disney de eerste staking bij dat bedrijf organiseerde. Haar ouders ontvluchtten Amerika omdat vader de dienstplicht voor Viëtnam wilde ontlopen. In Canada ontpopt Naomi Klein zich als ‘bloemenmeisje’ en gedreven consumente totdat een gek in de universiteit veertien vrouwen doodschoot. Haar leven kantelde. Ze spit de werkelijkheid achter de schone schijn uit. Ze ontdekt de macht van de multinationals, hoe die door reclame, marketing en ‘branding’ een merk als cultuur, spiritualiteit, levensstijl en geluk aan de mensheid verkopen. Ze rekent af met Coca Cola, Microsoft, Nike, Adidas en zoveel andere merken. Ze ontdekt dat Nike in 1992 meer loon uitbetaalde aan de legendarische basketballer M. Jordan dan aan de dertigduizend arbeiders in Indonesië. Ze hekelt de arbeidsomstandigheden van de zogeheten ‘sweatshops’ en legt verbanden met uitzendarbeid, flexibele - en laagbetaalde banen zonder veel sociale voorzieningen en werkloosheid in het Westen. In de strijd tegen de grote merken (logo’s), in de strijd tegen de multinationals, ligt de toekomst van links, beweert ze. De nieuwe linkse tegenbeweging kenmerkt zich volgens Klein als een netwerk van kleine groepjes die zich, bij gelegenheid, organiseren via een webachtige structuur. Met haar werk No Logo heeft N. Klein veel aanzien verworven. Sommigen aarzelen niet om haar boek als ‘Das Kapital’ voor de andersglobalisten te omschrijven. Straks geven we nog enkele tips over enkele andere werken over de antiglobalisering, nu beperken we ons tot de visie van N. Klein op het onderwijs. COMMERCIE TROEF Twee ‘bewegingen’ hebben de onderwijsinstellingen overgeleverd aan het bedrijfsleven. Enerzijds werd het onderwijs zwaar getroffen door de besparingsmaatregelen tengevolge van de chronische begrotingstekorten. Anderzijds werden de scholen onder druk gezet om de trein van de nieuwe informatietechnologie toch niet te missen. Maar koken kost geld. Terwijl veel scholen amper over de mogelijkheden beschikten om behoorlijke handboeken ter De democratische school, juni 2002, p. 24
beschikking te stellen, werden ze onder druk gezet om te investeren in audiovisuele apparatuur, videocamera’s, computers, desktop-publishing, de nieuwste software en natuurlijk in het internet. Omdat de bedrijven duidelijke signalen gaven ten zeerste geïnteresseerd te zijn in technologisch getrainde schoolverlaters, gingen de scholen bij dat zelfde bedrijfsleven aankloppen. Contacten met het bedrijfsleven stond gelijk met toegang tot de moderne technologie en dus tot de toekomst zelf. Op enkele jaren tijd is daarmee de scheidslijn tussen onderwijs en reclame vrijwel opgeheven. Zodra fastfoodketens, sportkledingfabrikanten en computerbedrijven de scholen binnenkomen, nemen ze de onderwijsagenda over. Ze vergenoegen er zich niet mee hier en daar de school van wat logo’s te voorzien, ze zetten ‘de gastheer’ in de schaduw om hun eigen agenda door te drukken. Het merk is geen ondersteuning of hulpmiddel bij het verstrekte onderwijs, het eist een hoofdrol op. Het merk wil geen ‘bijvak’ maar wel een ‘hoofdvak’ worden. Daar betaalt het onderwijs een zware prijs voor. Want als de merken ‘hoofdaandeelhouder’ worden, wat zijn dan de gevolgen voor het schoolmilieu en het leergebeuren? Mogen zij dan ook bepalen wat er onderwezen wordt? Het lijkt er sterk op. HAND- EN SPANDIENSTEN Als de merken ‘hoofdaandeelhouder’ worden, storten ze zich als gieren op een
hoogst interessante markt, een uitzonderlijk veelbelovende doelgroep. De NoordAmerikaanse schooltelevisiezender zendt nog steeds voor acht miljoen leerlingen programma’s uit met tussenin een blok reclame. Het is onmogelijk om van kanaal te veranderen of het volume aan te passen. Blijven kijken en luisteren dus. In ‘ruil’ mogen de scholen de audiovisuele apparatuur ook in andere lessen gebruiken en ontvangen ze soms ‘gratis’ computers. Het computernetwerk ZapMe! houdt in de gaten welke sites kinderen raadplegen op het internet. Zo worden waardevolle gegevens, geslacht, leeftijd, postcode, enz., doorgespeeld aan de marktonderzoekers. Als leerlingen later terug inloggen krijgen ze reclame ‘op maat’ in de schoot geworpen. En waarom zou je leerlingen niet laten lezen over het bedrijf, ze een stuk laten schrijven over een merk, een onderzoek opzetten of een tekening maken voor een nieuwe reclamecampagne? Zo maken kinderen een nieuw ontwerp voor de Pepsi-automaten. Leerlingen in het middelbaar onderwijs werken aan tekenfilmpjes van dertig seconden voor een snoepjesfabrikant. Anderen ontwerpen reclame voor een fastfoodgigant om in de schoolbussen op te hangen. Nog niet zo lang geleden werd in meer dan achthonderd klaslokalen aan leerlingen van het basisonderwijs uitgelegd hoe een Nike sportschoen wordt ontworpen. Mike Cameron weet ondertussen wat een ‘brand-merk’ is. Op een officiële Coca-Cola dag, er was vijfhonderd dollar te verdienen voor de school, was iedereen getooid met
NO LOGO
een coca-cola T-shirt. Mike was de enige met T-shirt van Pepsi. Hij werd op staande voet aan de deur gezet. DICTATUUR In hogescholen en universiteiten waren reclame en merken al langer binnengedrongen. Je botst erop bij de fietsstallingen, op de banken in de gangen, bij de collegezalen, in bibliotheken en zelfs in de toiletten. Misschien wel de heftigste marketingstrijd speelt zich af in de turnzaal van de middelbare scholen en de sportclubs op de universiteiten. Er worden overeenkomsten afgesloten met Pepsi en/of Cola, met Adidas , Reebok of Nike. Alleen al de universiteitssport is met een verkoopcijfer van 2,75 miljard dollar (in 1997) een erg grote bedrijfstak. Dit jaarcijfer ligt hoger dan dat van de NBA (de basketballbond). Die overeenkomsten zijn uiterst belangrijk. Zowel voor de merken als voor de hogescholen en universiteiten. Maar de merken komen maar op de proppen met sponsoring als er clausules worden ingebouwd. Codes of conduct. Gedragsregels. De gesponsorde instelling verbindt er zich toe alles in het werk te stellen om de merkproducten van de sponsor aan te bieden en alle kritiek op het merk in de kiem te smoren. Ook universiteiten die met overheidsgeld gefinancierd worden, werken met overeenkomsten en clausules waar geen enkele belastingbetaler kijk op heeft. De democratie wordt zo wel zwaar belaagd. Geen doorzichtigheid, geen openheid, zeker niet in het financieel beleid. En het recht op een open debat, op discussie en protest wordt in de grond geboord. Uiteraard komt ook het wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten onder de druk te staan van de merken die het onderzoek sponsoren. Hoe ontwikkel je een nieuwe hightech Nike-schoen? Welke efficiëntere methoden van oliewinning kunnen voor Shell bedacht worden? Maak een studie die aantoont dat de voordelen van een geneesmiddel met merknaam beduidend groter zijn dan een merkloos geneesmiddel. Voor N. Klein blijven de gevolgen niet uit en ze geeft talrijke voorbeelden van wetenschappers die hun onderzoek niet mochten publiceren of zelfs hun baan verloren hebben. EUROPA… EN VLAANDEREN In Vlaanderen is het hek natuurlijk ook van de dam. Hier is de discussie wat weggemoffeld geworden door het zogeheten ‘pluralismedebat’, godsdienst versus zedenleer, en de met veel poeha aangekondigde Ronde Tafel Conferentie over onderwijs. Voor mij ligt het ‘Voorontwerp van
decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen’(15.03.02). Tengevolge van de Sorbonne- (1998) en Bolognaverklaring (1999) moet er in Europa één hoger-onderwijsruimte tot stand komen. Het voorontwerp kent nogal wat euforische aanhangers. Maar zij vergissen zich. De ‘vermarkting’ en de commercialisering worden deels in het ontwerp ingeschreven. Kennis, zo blijkt is niet meer zo belangrijk. Toch niet voor de bachelor-opleidingen aan de hogescholen. Waar het op aan komt zijn vaardigheden en competenties die directe inzetbaarheid op de arbeidsmarkt beogen. Nog in maart werd er een akkoord afgesloten tussen het departement Onderwijs en Microsoft. Onder het mooie letterwoord KISS heeft Microsoft de scholen voor een periode van drie jaar aan zich gebonden. Geen haan die er om kraait. We zijn dus dringend toe aan een open en publiek debat. Het onderwijs ligt de facto al onder de knoet van de vrije markt en vertoont in toenemende mate de bekende gevolgen: dualisering, uitsluiting, ongelijkheid. In dat debat moet centraal staan dat onderwijs een kerntaak van de overheid is. Onderwijs is een collectief goed dat in de publieke ruimte moet aangeboden worden. Als de overheid daar dan voldoende middelen voor uittrekt, dan is dat open, pluralistisch en democratisch overheidsonderwijs de beste dam tegen de commercialisering en de verloedering van het onderwijs. Jef Mariën1
12.04.02
BIBLIOGRAFIE Naomi Klein, No logo: geen ruimte, geen keuze, geen werk; de strijd tegen de dwang van de wereldmerken, 2de druk, Lemniscaat, 2002, 554 pp. ill. (oorspr. titel: No logo: taking aim at the brand bullies) Voor de geïnteresseerden, wijzen we nog op twee interessante werken over de globalisering: Noreena Hertz, De stille overname: globalisering en het einde van de democratie, 2de druk, Amsterdam, Contact, 2002, 256 pp. (oorspr. titel: The silent takeover: global capitalism and the death of democracy) Dirk Barrez, De antwoorden van het antiglobalisme: van Seattle tot Porto Alegre, Globe, 2001, 263 pp. Om de huidige ontwikkelingen in het (hoger) onderwijs op de voet te volgen, graag nog de volgende referenties: Hel of paradijs? Het hoger onderwijs in Europa na de verklaring van Bologna: hoe het onderwijs de speelbal wordt van de vrije markt, in Marxistische Studies, nr. 56, okt.-dec. 2001. Koen Pelleriaux, Democratie en burgerschap: de culturele constructie van ongelijkheid in de kennismaatschappij, Brussel, VUBPress, 2001, 255 pp. Guido Deraeck, Bourdieu en de kansenongelijkheid in het onderwijs, in, De gids op Maatschappelijk Gebied, jrg. 93, nr. 3, maart 2002. Ongelijkheid op school & intelligentie, in De democratische school, nr. 8-9, maart 2002. Rik Valcke, Wordt het Heilig-Hartinstituut binnenkort het Instituut Coca-Cola? Of stuur ik mijn kind naar het KAAG (Koninklijk Atheneum Agfa Gevaert?, in Brandpunt, jrg. 29, nr. 6, maart 2002. Jef Mariën is leraar in het hoger ondewijs. Dit artikel verscheen eerder in Kering, het tijdschrift van Christenen voor het socialisme. Website: http://www.cvs.be 1
De democratische school, juni 2002, p. 25
VERSLAG CUBAREIS LERAARS
Our man in Havanna In de Paasvakantie trokken 16 leerkrachten uit ons land naar Cuba. Het was de derde keer dat zo’n studiereis rond het thema onderwijs werd georganiseerd op initiatief van OVDS. 1 Hieronder geeft één van de deelnemers zijn indrukken en beschouwingen weer over deze reis. Frans Dumortier is licentiaat germaanse talen in een school in Leuven. Onlangs hadden we het in de les Nederlands over Vergeten straat. In dat boek van Boon wordt een doodlopend straatje in Brussel door de bouw van de noord-zuid-verbinding ook aan de andere zijde dichtgemaakt, zodat de bewoners letterlijk opgesloten zitten. Onder impuls van een idealist, Koelie, groeit er met vallen en opstaan een alternatieve samenleving, die de oude moraal van iedervoor-zich en om-ter-meest (macht en geld) wil vervangen door gelijkheid, groepsgevoel en samenwerking. Een klein gangetje achter Koelies huis is hun enige verbinding met de buitenwereld. Het loopt slecht af met dit experiment en hoe dat komt, daar zijn we niet uitgeraakt. Toen ik in de paasvakantie in Cuba was moest ik vaak denken aan dit boek. Dit eiland is sinds 1959 in zekere zin ook afgesloten door het Amerikaanse embargo. Tot 1991 was de straat evenwel nog aan één zijde open, aangezien Cuba bevoorrechte handelsrelaties had met het Sovjetblok en zodoende zijn suikerriet en nikkel kon ruilen voor petroleum, voedsel, materialen, machines en ontwikkeling. Door de val van het communisme ging ook die kant dicht en bleef er alleen nog een smalle doorgang naar de wereldeconomie. Het Cuba dat achterbleef was zijn bevoorrechte handel (85%) kwijt, de productie stokte door gebrek aan onderdelen en materialen, de munt stortte ineen, het inkomen daalde met 30 tot 50% en de schaarste op de consumptiemarkt was die van oorlogstijden. Iedereen wachtte op de val van Cuba. Maar via dat kleine gangetje achter Castro’s huis werden uit het buitenland toeristen en investeerders in joint ventures binnengelokt, teneinde aan deviezen te raken. En Cuba viel niet. Het kreeg de toestand onder controle en klom vanaf 1996, moeizaam, weer bergop.2 Zodat ik begin april in een nog altijd alternatieve samenleving landde. Zij het een andere dan die van Boons fantasie. Want Cuba is communistisch, dat is geweten. In tegenstelling tot Koelie’s utopia is er een De democratische school, juni 2002, p. 26
overheidsstructuur (volledig gedomineerd door de communistische partij), zijn er wetten, kan men er geen krant uitgeven of vereniging stichten die foert heet en kan men in de gevangenis belanden. Is men in goed gezelschap – ik reisde in een groep van 15 onderwijsmensen, onder wie mevrouw de Doorlichting – dan kan men overal geraken. Op een bloedhete namiddag (het was lente in Cuba) stapten wij een lager secundaire school binnen die luisterde naar de naam ‘Martires del 13 de marzo’. Want in Cuba is het veeleer regel dan uitzondering je school, ziekenhuis of fabriek een naam te geven die verwijst naar een figuur of een gebeurtenis uit de geschiedenis. Wat er op die 13de maart is gebeurd weet ik evenwel niet. Een Cubaanse school verschilt in vele opzichten niet van een Belgische. Lessenrooster, examens, klasbezetting, titularissen, oudervergadering en leerlingenraad, schooluitstappen, werken met video en computer, schoolbibliotheek, CLB, eindtermen, schoolplan, leraarsvergaderingen, … : het is allemaal sterk gelijklopend. Iets langer dan bij ons, tot hun 15de, volgen alle kinderen dezelfde basisopleiding om zich dan, net als bij ons, te verdelen over het pre-universitair, technisch en beroepsonderwijs (tot 17 jaar). Net als bij ons wordt er druk vergaderd en gecongresseerd over didactische vernieuwing. Net als bij ons raken het verhoog en het dictaat uit de mode en palmen gespreksvormen, groepswerk, persoonlijke studie en creatieve opdrachten de les meer en meer in. Net als bij ons moeten begeleiding en remediëring mislukkingen helpen voorkomen. Er zijn nagenoeg geen zittenblijvers in de Cubaanse
scholen. Het onderwijs blijkt bovendien van een uitstekende kwaliteit. Dat zeggen studies van de Unesco en dat blijkt ook uit het niveau van de Cubaanse wetenschap. Vooral op de vlakken van geneeskunde, biotechnologie en farmaceutica is dat wereldniveau. Cubaanse universiteiten zijn een aantrekkingspool voor heel Latijns-Amerika. Maar er zijn ook verschillen. De crisis of ‘periodo especial’, als gevolg van de val van het Oostblok, heeft ook in het onderwijs voor problemen gezorgd. Gebrek aan didactisch materiaal, aan handboeken, aan onderhoudsmateriaal. Gebouwen en klassen zijn dringend aan onderhoud en opfrissing toe, het meubilair is versleten, leraars en leerlingen moeten leren werken met beperkte middelen. Wij hadden als geschenk een pak schriften, pennen en diskettes mee en dat konden ze oprecht appreciëren. Onderwijs is duidelijk een prioriteit voor de overheid, want ondanks de economische moeilijkheden, werd geen enkele school gesloten en geen enkele leraar afgedankt. De lonen van de leerkrachten werden integendeel opgetrokken om de vlucht naar het toerisme (waar men dollars kan verdienen) tegen te gaan. Leraars (zoals alle werknemers) hebben in Cuba een sociaal statuut dat zeer vergelijkbaar is met dat in België : vakantiegeld, anciënniteit, pensioen op 55 (vrouwen) en 60 (mannen), zwangerschapsverlof (één jaar). Maar een leraar is er wel acht uur per dag op de school. Zijn deontologie hangt in de woorden van de Chileense dichteres Gabriela Mistral in de concertzaal van een muziekschool : ‘Ama ; si no puedes amar mucho, no ensenes a los ninos.
Simplifica ; saber es simplificar sin restar esencia. Cuidate de que tu oficio no es mercancia. (…)’3 In Cuba gaat ieder kind naar school, ook in de verste uithoek van de Sierra Maestra. Alle scholen beschikken in de mate van het mogelijke over dezelfde middelen, geen onderscheid dus tussen rijke en arme scholen. En het onderwijs is volledig gratis. Dat zijn de drie grote principes. Momenteel betalen ouders (als tijdelijke crisismaatregel) een klein bedrag voor maaltijden en extra taalcursussen, maar de rest blijft gratis : materiaal, uniform (twee per jaar), vervoer, uitstappen, internaat, enzovoort. Ik sta voor een raadsel. Volgens cijfers van 1999 besteedt België 5,7% van het bruto binnenlands product aan onderwijs en Cuba 6,6%. Maar het bruto nationaal product per hoofd is in België 26400 dollar en in Cuba slechts 1170 dollar (cijfers van 1997). Hoe kan een overheid met zoveel minder middelen toch een haast even degelijk en bovendien gratis onderwijs (van kleuterklas tot en met de universiteit, buitenlandse studenten inbegrepen) verschaffen ? Cubaanse kinderen worden opgevoed voor wat men noemt een ‘socialistische maatschappij’. De aard van die maatschappij heeft zo zijn consequenties. In België kan je studeren wat je wil en vervolgens zelf een plaats zoeken op de arbeidsmarkt. In Cuba wordt centraal nagegaan hoeveel landbouwingenieurs, leraars Engels of informatici het land nodig heeft en zijn er dus selectieproeven. Een ander socialistisch beginsel is dat iedere Cubaan recht heeft op een fatsoenlijk betaalde job (een recht dat de staat in de ‘periodo especial’ helaas niet is kunnen blijven garanderen). Het gevolg van die ‘werkzekerheid’ is dat ons ‘watervalsysteem’ (met het beroepsonderwijs als vergaarbak van veel mislukking, frustratie en gebrek aan perspectief) in Cuba niet of nauwelijks bestaat. Ook opvallend is het feit dat de lestabellen van alle scholen een pakket ‘arbeidsopvoeding en productieve arbeid’ bevatten. Leerlingen die enkele weken per jaar op het land gaan werken dus. In Cuba bestaan sinds jaar en dag ook vrijwilligerskampen van jongeren, meestal georganiseerd door de communistische jeugd, die in de vakantie de boer op gaan. ‘A los que trabajan un beso’ – ‘een zoen voor zij die werken’ las ik op een muur in de buurt van Santa Clara. Voor haast elke school in Cuba staat een borst- of standbeeld van een man die de meeste Belgen niet kennen, maar die in Cuba beschouwd wordt als de Koelie van hun samenleving : José Marti. Deze dichter en journalist was de belangrijkste leider in de onafhankelijkheidsstrijd tegen Spanje en sneuvelde in 1895. Onderwijs lag hem nauw aan het hart, hij zag het als een belangrijke instrument voor een rechtvaardige samenle-
ving. Ook vandaag nog beheerst zijn denken (‘solidaridad, altruismo, humanismo’) in sterke mate de opvoeding. Hogere scholing heeft ook in Cuba een weerslag op het loon, maar echt ‘carrière maken’ kan men er niet en de drang naar persoonlijk gewin of individueel succes wordt er allesbehalve aangemoedigd. Het schoolleven, in alle vakken en op alle niveaus, is doordrenkt van Marti’s basisgedachte : ‘con todos y para el buen de todos’ (‘met allen voor het welzijn van allen’). Leerlingen krijgen een veel groter sociaal engagement mee dan hun leeftijdsgenoten in België. Ook hun politiek bewustzijn en hun inzicht in de wereld zijn beduidend groter dan bij het gros van onze scholieren, doodeenvoudig omdat het hen op school wordt bijgebracht. Bij ons heb je wel eens de indruk dat woorden als solidariteit en rechtvaardigheid vooral thuishoren in de les godsdienst en op de dag mundiale vorming en dat politiek analfabetisme niet echt een obstakel is om een briljant chirurg, burgerlijk ingenieur of informaticus te worden. De meesten van ons zestienkoppig reisgezelschap zijn weer huiswaarts gevlogen met een mengsel van bewondering en verontwaardiging. Verontwaardiging over de economische wurging door de Verenigde Staten en het negatieve beeld dat in naam van de ‘democratie’ en de ‘mensenrechten’ over dit eiland wordt verspreid. Bewondering voor het feit dat een arm Derde Wereldland erin slaagt zijn (karig) nationaal budget zo te besteden dat het welzijn en de ontwikkeling van de bevolking op de eerste plaats komen. Heel Cuba worstelt (nog altijd) met een hallucinante economische crisis en dat betekent dat velen het allesbehalve breed hebben en het niet moeilijk is met mopperende en mistevreden mensen te praten, maar niemand lijdt honger, slaapt op straat of gaat dood bij gebrek aan medische zorgen. Geneeskunde en onderwijs zijn gratis, er is een rijk en intens cultuurleven en dat is toegankelijk voor iedereen. Welk land kan dat zeggen ? « De grote vraag blijft of het verlies aan persoonlijke vrijheid dat daar tegenover staat een verdedigbare opoffering is, » las ik op het vliegtuig in de Cuba-gids van een reisgenoot. Voor zover ik het begrijp ligt in Cuba maar één persoonlijke vrijheid aan banden en dat is die om het socialisme te saboteren. Alle concrete beperkingen vloeien daar uit voort. Lieden die op de loer liggen om Cuba te heroveren voor het kapitalisme (ik denk aan de Fundacion Nacional Cubana Americana, een bijzonder machtige extreem-rechtse organisatie, doordrenkt van Bacardi-rum en CIA-gelden 4), weten best waarom ze zo vlijtig ijveren voor meer ‘democratie’ en ‘vrijheid’. Een vrije pers en een meerpartijenstelsel zullen de Trojaanse paarden zijn voor hun propaganda en agitatie tegen het bestaande systeem. Cuba is België niet. De grootste supermacht op de aardkloot voert een nietsontziende politieke en econo-
mische oorlog tegen dit landje. Wil Cuba de sociale voordelen van zijn revolutie behouden, dan moet het de gelederen gesloten houden. La unidad es la fuerza fundamental de la revolucion, staat op een muur in Havanna en dus wordt alles wat die eenheid kan ondermijnen afgeblokt. Terecht, vind ik. Overigens weet ik niet of het verzaken aan onze verkiezingscircussen en commerciële pulpmedia een zo grote opoffering is. Cuba is een dictatuur en België is een democratie. Dat zijn de stempels. Maar de werkelijkheid is genuanceerder. De communistische partij domineert het hele politieke en sociale weefsel, van het ministerie tot het wijkcomité, van de vakbond tot de leraarsvergadering. Maar in Cuba konden we niet anders dan constateren dat de bevolking veel actiever betrokken is bij het beleid dan in België. Aan elke beslissing die te maken heeft met leven en werk van de Cubaan, op welk niveau dan ook, hangt een heel web van consultaties en vergaderingen. Kandidaten voor gemeenteen provinciebesturen en het nationaal parlement worden voorgedragen vanuit de basis en verkozen in directe en geheime verkiezingen. Zonder circus. Verkozenen moeten zich bovendien tweemaal per jaar publiek verantwoorden voor hun kiezers in zogenaamde ‘rendiciones de cuenta’, waarop ze kunnen worden weggestemd. Het is opvallend hoe massaal de Cubanen deelnemen aan al dat vergaderen en palaberen en misschien komt dat wel door het gevoel dat ze echt meetellen. Bij Boon tracht Koelie de bewoners van de vergeten straat duidelijk te maken dat het voortaan hùn straat is. Misschien is het dat wat de communistische politiek ook de bevolking van Cuba heeft weten bij te brengen. Dat het hùn revolutie en hùn socialisme is. Op het einde van Vergeten straat wordt Koelie gearresteerd. Ik lees vandaag in de krant dat volgens de president van de Verenigde Staten Cuba behoort tot de zeven ‘schurkenstaten’. Frans Dumortier
Een verslag van de reis van 2000 vind je o.a. in De democratische school, nr. 3, 2000. Anne-Marie Dardenne, Leren is de enige manier om echt vrij te zijn! 2 Deze gegevens komen uit De gok van Fidel, een uitstekend gedocumenteerd boek over Cuba van Marc Vandepitte (EPO, 1998) 3 ‘Geef liefde ; als je niet veel liefde kunt geven, onderwijs dan geen kinderen. Vereenvoudig ; iets kennen is het vereenvoudigen zonder de essentie weg te laten. Denk eraan dat je beroep geen koopwaar is.’ 4 Zie het al even uitstekende Bacardi rum - Een occulte oorlog van Hernando Calvo Ospina (EPO, 2001) 1
De democratische school, juni 2002, p. 27
ONDERZOEK
BOEK
Kinderen leerkrachten slagen vaker In ons vorig nummer van De democratische school (maart 2002) brachten we een dossier over de sociale selectie in het onderwijs. Naast cijfermateriaal zochten we ook naar de oorzaken. Toevallig verscheen ongeveer op hetzelfde moment een onderzoeksrapport van de KUL en de VUB over het slagen in het eerste jaar hoger onderwijs. De onderzoekers volgden meer dan vierduizend studenten bij hun eerste jaar aan de universiteit of de hogeschool. Uit de studie blijkt dat er twee soorten risicofactoren zijn : degene waar jongeren zelf weinig of niets aan kunnen veranderen, en andere die ze meer in de hand hebben (studiehouding, al dan niet werken). Tot de eerste categorie behoren het geslacht van de student, de opleiding van de ouders, de gezinssituatie en eventuele financiële moeilijkheden. De ideale eerstejaarsstudent (die statistisch de meeste kans maakt om door te zetten en te slagen) is een meisje, heeft hoger opgeleide ouders, heeft een ouder die in het onderwijs werkt, heeft een moeder die deeltijds werkt of die huisvrouw is, ziet zijn studies probleemloos betaald door zijn ouders, zit op kamers, houdt van cultuur « met een grote C », maakt zijn studiekeuze vroeg en praat erover, werkt niet, gaat naar de lessen, heeft een relatie met iemand die aan dezelfde hogeschool of universiteit studeert…. : De studie telt 500 bladzijden. Drop-out in hoger onderwijs. Onderzoek naar achtergronden en motieven van drop-out in het eerste jaar hoger ondrrwijs (KUL en VUB).. (De standaard, 23-3-2002)
Van de manifestaties van de “antiglobalisten”, van de “Battle of Seattle” tot de “D14” van 14 december te Brussel, krijgen we in de media vaak een vertekend beeld. Voor sommigen gaat het om een nieuw soort terrorisme, voor anderen om een revival van de flower-power. Vaak wordt als gemeenschappelijke noemer het verzet tegen het “neoloberalisme” genoemd. Dirk Barrez, journalist van de VRT-tv, schreef er een boek1 over. Het boek van Dirk Barrez laat de vele thema’s zien waarover het in de globalisatiebeweging gaat: technologie, financiën, economie, het sociale, ecologie en politiek, militaire zaken, cultuur, ideologie en filosofie. Al deze thema’s zijn met elkaar verstrengeld. Alles heeft met alles te maken. Confectie met landbouw, landbouw met technologie, technologie met ecologie, ecologie met economie, economie met denken, mentaliteit en politiek. En al deze links bevinden zich zowel in de achtertuin en huiskamer als vertakt in een netwerk van relaties op internationaal d.w.z. globaal niveau. De antiglobalisatiebeweging opereert tegelijk zeer lokaal en internationaal.
In het algemeen is de toon van het boek van Barrez kritisch. Hij laat de mensen zelf aan het woord die in het dagelijkse leven met de gevolgen van de globaliserende economie te maken hebben. Daarbij worden ook steeds alternatieven aangereikt die misschien door economen moeten worden onderbouwd. Denk niet dat in dit boek enkel heilige huisjes van de zogenaamde tegenstanders worden afgebroken. Ook de afkeer van het bedrijfsleven, dat door vele antiglobalisten met alle schuld wordt overladen, wordt ontluisterd. Alternatieven voor een sociaal en productief bedrijfsleven en een stabiele economie die rekening houden met de ecologische grenzen, worden eveneens besproken. Peter Dyck Dirk Barrez, De antwoorden van het antiglobalisme. Van Seattle tot Porto Alegre, een coeditie van Globe, 11-11-11, en Mets & Schilt 2 Aan het Wereld Sociaal Forum (WSF) namen dit jaar, begin februari, ongeveer 50.000 mensen deel in de Braziliaanse stad Porto Alegre. Het WSF vormt de tegenhanger van het Wereld Economisch Forum met toppolitici en vertegenwoordigers van multinationals en banken dat elk jaar in het Zwitserse Davos (dit jaar uitzonderlijk in New York) wordt gehouden. 1
België-Belgique P.B. Antwerpen X 8/5116
Als je de mensen aan het woord hoort die in het Wereld Sociaal Forum in Porto Alegre2 het woord hebben genomen, worden deze verbanden en knooppunten duidelijker. Zo komt het verzet van de boeren uit het zuidelijk halfrond uitgebreid aan bod. Driekwart van de 800 miljoen hongerlijdenden op onze globe zijn boeren. Zij behoren tot de 2,5 miljard mensen op de wereld die het met minder dan één dollar per dag moeten stellen. Boeren uit Uruguay, India, Indonesië en Afrika praten over de overwoekering van de landbouw door grote private groepen. De landbouwproblematiek is het vertrekpunt van vele discussies, met economische, sociale, filosofische, technologische en politieke aspecten. Bv. over de aanspraken van de gentechnologie en de gevolgen voor de hele voedingsketen. Of de invloed van de globaliserende economie op de graanprijs. In 1955 bracht honderd kilo graan nog 45 euro op, in 1975 30 euro en nu in Europa slechts 11 euro. In Senegal krijgt een boer slechts 7,5 euro. Sommigen op het WSF pleiten voor de voorrang van de thuismarkten en de regionale
markten, los van de internationale contracten. Herverdeling zal de koopkracht van de kleinsten verhogen en de lokale markten stimuleren, zegt de Indiase Shalmali Guttal. Voorstanders van vrijhandel, en niet de minste (Moore van de WHO en Koffi Annan van de VN), kunnen hun « succesverhalen » voorstellen, maar deze worden algauw ontkracht.
Trimestrieel Nr 10, april-juni 2002 Afgiftekantoor: Antwerpen X v.u.: J.P. Kerckhofs 103 Vrijwilligerslaan, bus 6 1160 Brussel
De democratische school, juni 2002, p. 28
De antwoorden van het antiglobalisme Van Seattle tot Porto Alegre