DR-KTC-X
Deelreglement Ontwerp van koeltechnische installaties (KTC)
Uitgave: september 2009
DR-KTC-X
1
Algemeen
Naam : Reed Business Opleidingen Adres : Zwijndrecht Aard : Deeltijd, mondeling onderwijs Naast dit reglement is het Examenreglement Koninklijke PBNA (A2000) van toepassing.
2
Doelstellingen
De opleiding is gericht op personen die koeltechnische installaties ontwikkelen, beproeven of aankopen. Na afloop kan de deelnemer zelfstandig koeltechnische installaties ontwerpen en berekenen of hierover adviseren aan derden.
3
Opleiding
3.1 Inhoud De opleiding bestaat uit 24 bijeenkomsten. De opleiding wordt afgesloten met een toets. Het diploma is bij Koninklijke PBNA bekend onder code KTC. De opleiding is bij Reed Business Opleidingen bekend onder code KTC. 3.2 Vooropleiding Studenten worden tot de opleiding toegelaten, indien zij een vooropleiding hebben op mbo/hbo-niveau en ruime ervaring in de koeltechniek. 3.3 Vrijstelling voor delen van de opleiding De examencommissie verleent geen vrijstelling voor delen van de opleiding.
4
Toetsprotocollen
Toetsorganisatie Kandidaten kunnen deelnemen aan het centraal examen. Het centraal examen wordt in de maanden januari, maart, juni en september georganiseerd. Aanmelding Kandidaten die willen deelnemen aan het centraal examen worden automatisch voor het eerstvolgende centraal examen na afloop van de opleiding ingeschreven. Examengeld Voor kandidaten die aansluitend op de opleiding de toets afleggen, is het examengeld inbegrepen in de opleidingsprijs. Aan kandidaten die niet aansluitend op de opleiding de toets of aan kandidaten die een herexamen willen afleggen, wordt examengeld in rekening gebracht. Aanwezigheid Een kandidaat heeft recht op het diploma als hij of zij het examen met minimaal voldoende resultaat heeft afgerond en als hij of zij minimaal 80 % van de lesbijeenkomsten van Reed Business Opleidingen heeft bijgewoond.
2
DR-KTC-X
3
Toetsvorm De toets wordt schriftelijk afgenomen. Toetsduur De toets heeft een duur van 90 minuten. Vraagvorm en aantal vragen De toets bestaat uit 40 meerkeuzevragen met drie antwoordmogelijkheden waarbij slechts één antwoord goed is. Spreiding Onderwerp
Taxonomie
Totaal aantal vragen
kennis
toepassing
Hoofdstuk 1
2
1
3
Hoofdstuk 2
2
1
3
Hoofdstuk 3
3
1
4
Hoofdstuk 4
2
1
3
Hoofdstuk 5
3
1
4
Hoofdstuk 6
2
1
Hoofdstuk 7
3
Hoofdstuk 8
2
1
3
Hoofdstuk 9
1
1
2
Hoofdstuk 10
2
Hoofdstuk 12
2
1
Hoofdstuk 13
2
1
1
4
1
1
2
11
3
40
Hoofdstuk 14 Totaal aantal vragen
26
inzicht
3 1
4
2 3
Toetsinhoud De toets omvat van KTC de hoofdstukken 1 t/m 14. Materialen tijdens de toets Bij de toets reikt PBNA een formuleblad uit. Eindtermen Hoofdstuk 1 Basiskennis De kandidaat moet: – de vermelde grootheden en de vermelde eenheden met symbool te benoemen en de afgeleide eenheden samen te stellen uit de basiseenheden. Bovendien dient de cursist met behulp van de omrekeningstabellen de ene eenheid in de andere te kunnen omzetten. Verder dient de cursist de gegeven berekeningen zoals die in dit dictaat zijn opgenomen, met andere getallenvoorbeelden te kunnen uitvoeren; – berekeningen te kunnen uitvoeren van warmteoverdracht bij geleiding, stroming en straling; – de begrippen enthalpie, soortelijke warmte, soortelijke massa, soortelijk volume, verdampen,condenseren, oververhitting, nakoeling, Carnot-rendement en isentropische koudefactor te kunnen weergeven en/of hiermee berekeningen te kunnen uitvoeren. – alle lijnen in het h/log p-diagram te kunnen verklaren; – aan de hand van een aantal gegevens van een compressorkoelinstallatie het proces in het toe te passen h/log p-diagram te kunnen weergeven, en/of daarmee berekeningen kunnen maken.
DR-KTC-X
Hoofdstuk 2 Koudemiddelen en koudedragers De kandidaat moet: – het verschil kunnen aangeven tussen een koudemiddel en een koudedrager; – het verschil tussen directe – en indirecte koeling kunnen beschrijven en de voor- en nadelen kunnen aangeven; – de eisen kennen, waaraan een koudemiddel moet voldoen; – de thermodynamische eigenschappen van koudemiddelen in druk/temperatuurdiagrammen relateren aan het juiste h/log p-diagram; – van de voornaamste koudemiddelen het toepassingsgebied kunnen aangeven en een koudemiddeltype kiezen voor een bepaalde toepassing; – kunnen aangeven wat de gevolgen zijn van de combinatie van het koudemiddel en vocht; – moet juiste oliesoort kunnen selecteren bij gebruikte koudemiddel en welke consequentie deze combinatie heeft t.a.v. de oplosbaarheid in het koudemiddel; – met behulp van een temperatuursamenstellingsdiagram van een koudedrager kunnen bepalen welke concentratie nodig is om bevriezing van de koudedrager te voorkomen. Hoofdstuk 3, het Mollier-h/x-diagram De kandidaat moet: – het verband van lijnen en de respectieve waarden in het Mollier-h/x-diagram kunnen aangeven en/of hiermee berekeningen kunnen maken; – een toestandsverandering van lucht grafisch in het Mollier-h/x-diagram kunnen weergeven en/of daarmee berekeningen kunnen maken; – het verloop van een koelingproces in het Mollier-h/x-diagram kunnen weergeven en/of daarmee berekeningen te kunnen maken; – het verloop van een verwarmingsproces in het Mollier-h/x-diagram te kunnen weergeven en/of daarmee berekeningen te kunnen maken; – het verloop van een bevochtigingsproces in het Mollier-h/x-diagram te kunnen weergeven; – het verloop van een mengluchtconditie in het Mollier-h/x-diagram te kunnen weergeven en/of daarmee berekeningen te kunnen maken; – het verloop van processen in de gekoelde ruimte in het Mollier-h/x-diagram te kunnen weergeven en/of daarmee berekeningen te kunnen maken; – aan de hand van een aantal gegevens van een gekoelde ruimte, het proces in het Mollier-h/x-diagram te kunnen weergeven en/of daarmee berekeningen te kunnen maken. Hoofdstuk 4, Koellastberekeningen De kandidaat moet: – door middel van berekening kunnen bepalen, hoeveel de warmtestroom bedraagt: – als door het openen van de deuren warme lucht in de koelcel komt; – bij warmte--instraling door de celwanden, vloer en plafond; – bij eventuele ventilatie in de koelcel; – van de motoren van de verdamperventilatoren; – van de verlichting; – als een persoon de koelcel betreedt; – van de ontdooi--installatie op de verdamper; – bij het invriezen en verder onderkoelen van producten; – door ademhaling van levende producten; – bij het afkoelen van het product en verpakkingsmateriaal. – de vriestijd kunnen berekenen met de formule van Planck; – aan de hand van een aantal gegevens de koellast van de koelinstallatie kunnen bepalen, rekening houdend met de draaitijd van de machine; – bewaarduur van een product afhankelijk van de bewaartemperatuur door middel van grafieken kunnen bepalen;
4
DR-KTC-X
– – –
5
de gevolgen van langzaam invriezen van een product kunnen aangeven; weten wat koelen is, welke producten worden gekoeld en hoe lang producten kunnen worden bewaard bij een bepaalde temperatuur; weten wat vriezen is, wat het belang van blancheren is en of er langzaam of snel moet worden bevroren.
Hoofdstuk 5, De gekoelde ruimte De kandidaat moet: – weten wat ademhaling is en kunnen aangeven, waarom voedingsmiddelen bij lage temperaturen worden bewaard; – enkele methoden van bevriezen van voedingsmiddelen kunnen omschrijven; – weten wat natte koeling is en de voor- en nadelen hiervan kunnen opnoemen; – weten wat gewone en gescrubde CA-bewaring is; – kunnen omschrijven hoe door middel van CA-bewaring de luchtsamenstelling in de gekoelde ruimte kan worden beheerst; – weten wat de U--waarde is en hoe deze wordt berekend en gemeten; – weten wat dampdiffusie is, waar de dampremmende laag moet worden aangebracht en wanneer condensatie in de isolatie kan ontstaan; – weten wat ventilatie is en wanneer deze wordt toegepast; – inzicht krijgen in de luchtcirculatie in de gekoelde ruimte, de plaats van de verdamper/luchtkoeler; – inzicht krijgen in de luchtstroom door en langs het product; – weten wat men onder luchtworp verstaat in de koeltechniek. Hoofdstuk 6 Compressoren De kandidaat moet: – een beschrijving kunnen geven van de werking van de: – zuigercompressor; – schroefcompressor; – scroll/spiraalcompressor. – de invloed van de zuig- en persdruk op het compressorkoelvermogen kunnen verklaren; – kunnen aangeven welke basisgegevens ten grondslag liggen aan het selecteren van een compressor. Bovendien dient de kandidaat de compressor te kunnen selecteren aan de hand van tabellen en diagrammen. Hoofdstuk 7, Verdampers De kandidaat moet: – kunnen aangeven welke overwegingen van belang kunnen zijn bij de keuze tussen droge of natte verdampers; – kunnen aangeven welke problemen er kunnen ontstaan bij natte verdampers; – kunnen aangeven welke manieren van oppervlaktevergroting bij verdampers aanwezig zijn; – een berekening kunnen maken over de invloed van lamellen ten aanzien van de U-waarde bij luchtkoelers; – berekeningen kunnen maken voor het bepalen van de effectieve koeloppervlaktetemperatuur en het bypasseffect; – kunnen beschrijven wat men verstaat onder ribrendement en bypassfactor; – kunnen beschrijven welke voor- of nadelen boveninspuiting en onderinspuiting geven bij slangenverdampers; – verdampers kunnen selecteren met behulp van de bestaande tabellen; – kunnen aangeven van welke factoren de keuze van een verdamper afhankelijk is; – kunnen aangeven door welke factoren de relatieve luchtvochtigheid in een bewaarruimte wordt bepaald; – kunnen beschrijven wat wordt verstaan onder de effectieve koeleroppervlaktetemperatuur; – kunnen beschrijven van de ontdooimethoden welke het meest worden toegepast; – factoren kunnen noemen, die het ontdooivermogen bepalen.
DR-KTC-X
6
Hoofdstuk 8, Condensors De kandidaat moet: – de functie van de condensor weten; – de voor- en nadelen van luchtgekoelde condensors ten opzichte van watergekoelde condensors kunnen aangeven; – kunnen verklaren waarom de verhoging van de U-waarde aan de luchtzijde beperkingen kent; – de werking van een verdampingscondensor kunnen beschrijven; – de werking en de voor- en nadelen van een koeltoren kunnen beschrijven; – de opstelling van de ventilatoren bij condensors kunnen verklaren; – aan de hand van selectietabellen een watergekoelde c.q. luchtgekoelde condensor kunnen selecteren. Hoofdstuk 9, Expansieapparaten De kandidaat moet: – inzicht hebben in de systeembalans bij toepassing van de capillaire buis; – de functie van een regelventiel kunnen omschrijven; – inzicht hebben in de in- en uitwendige drukvereffening bij een thermostatisch expansieventiel; – door middel van een p/T-diagram het verband kunnen aangeven tussen het koudemiddel en de voelervulling bij een TEV; – een TEV met MOP-vulling (MOP = Maximum Operating Pressure) kunnen verklaren; – de begrippen vermogen- en ventielkarakteristiek bij het TEV kunnen verklaren; – de invloedsverandering van de vermogenkarakteristiek bij verschillende condensatietemperaturen kunnen aangeven; – de invloed van een veranderde doorlaat ten aanzien van de ventielkarakteristiek kunnen aangeven; – inzicht hebben in de diverse principes van elektronisch gestuurde expansieventielen (EEV’s); – voor- en nadelen TEV en EEV tegenover elkaar kunnen noemen; – het begrip hunten kunnen verklaren; – kunnen aangeven, waarvan de keuze van het TEV afhankelijk is; – met behulp van tabellen een TEV en een EEV kunnen selecteren. Hoofdstuk 10, Koelleidingen De kandidaat moet: – enkele factoren van de stromingsleer kennen– aan de hand van het getal van Reynolds kunnen bepalen of een stroming laminair of turbulent is; – het drukverlies in een leidingstuk inclusief appendages en hoogteverschil kunnen berekenen; – de diameter van een leiding kunnen berekenen of door middel van grafieken kunnen bepalen; – weten hoe de meest voorkomende leidingaansluitingen op de compressor, de condensor en de verdamper zijn. Hoofdstuk 12, Regelsystemen De kandidaat moet: – de noodzaak en het doel van een bepaalde regeling kunnen beschrijven; – de voorwaarden en beperkingen kunnen noemen bij het gebruik van bepaalde regelingen; – ontdooiregelingen kennen en de werking kunnen omschrijven; – de behandelde regelsystemen en hun onderlinge samenhang kunnen beschrijven. Hoofdstuk 13, Regelapparaten De kandidaat moet: – de werking en afstelling van de drukbeveiligingen kunnen beschrijven; – de regelapparatuur kunnen selecteren.
DR-KTC-X
Hoofdstuk 14, Systemen, tekenvoorschriften, tekensymbolen en voorbeeldschema’s De kandidaat moet: – aan de hand van de symbolen de functie van de diverse componenten kunnen beschrijven; – aan de hand van een stroomschema de werking van de gehele installatie kunnen beschrijven. Eerste toetsafname De toets voor deze module wordt voor het eerst afgenomen tijdens het centraal examen in juni 2007. Laatste toetsafname De toets voor deze module wordt voor het laatst afgenomen [nog niet vastgesteld].
0712/7
9
© Reed Business Opleidingen, Postbus 415, 3330 AK Zwijndrecht. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Dit is eveneens van toepassing op gehele of gedeeltelijke bewerking van de uitgave.
7