cursus
Zestiende en zeventiende eeuw Teksten: • Joost van den Vondel, “Het stokske van Oldenbarneveldt” • Erasmus, Lof der Zotheid • Jacob Cats, Het Spaans heidinnetje • G.A. Bredero, “Een oud besje met een jongeman” • P.C. Hooft, “Sonnet” • P.C. Hooft, Nederlandse Historiën • P.C. Hooft en S. Coster, Warenar • Joost van den Vondel, Lucifer
16 Wat was in de zestiende en zeventiende eeuw de taak van de schrijver? 17 Wat zijn de drie ‘onderdelen’ van een embleem? 18 Leg uit wat de muziekterm contrafactuur met teksten uit de Nederlandse literatuur te maken heeft. 19 Leg uit dat het werk van Jacob Cats duidelijk maatschappe lijk betrokken is. 20 Maak een schema van het tekstgedeelte “Ernstig en komisch toneel”.
A Leeropdrachten
B Leesopdrachten
1 Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde: Beeldenstorm – Val van Antwerpen – Rembrandt schildert De nachtwacht – Vrede van Münster – Twaalfjarig Bestand – oprichting V.O.C. – opening Amsterdamse schouwburg – Erasmus publiceert Lof der Zotheid – oprichting Nederduytsche Academie. 2 Noem drie redenen waarom de rooms-katholieke kerk werd geconfronteerd met de hervorming. 3 Wat wilde Karel V met zijn politiek in de Nederlanden bereiken? 4 Tijdens het Twaalfjarig Bestand waren er interne tegenstel lingen in de Republiek. Leg uit hoe die tegenstellingen kon- den leiden tot de executie van Johan van Oldenbarneveldt. 5 Leg beargumenteerd uit of er een relatie bestaat tussen strijdliederen en regenten. 6 Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen enerzijds het empirisme en anderzijds het rationalisme. 7 Wat wordt bedoeld met de Copernicaanse wending? 8 Leg uit waarom het humanisme typerend is voor een antropocentrisch wereldbeeld en niet voor een theocentrisch wereldbeeld. 9 Geef in eigen woorden weer waarin volgens een humanist een mens verschilt van het dier. 10 Noem vijf algemene kenmerken van de Renaissance. 11 Leg uit wat bedoeld wordt met de begrippen translatio, imitatio en aemulatio. 12 Geef een omschrijving van het publiek van kunst en literatuur uit de Renaissance. 13 Geef in maximaal 100 woorden een samenvatting van het tekstgedeelte “Burgerlijke cultuur in de Republiek”. 14 Bekijk het schilderij van G.A. Berckheyde van het stadhuis op de Dam in je theorieboek (zie beeld 6 op pagina 38) en leg uit waarom dit stadhuis een classicistisch gebouw is. 15 Welke twee algemene tendensen zijn er in de Nederlandse literatuur van de zestiende en zeventiende eeuw?
Opdracht 1 Joost van den Vondel “Het stokske van Oldenbarneveldt”
Het stokske van Johan van Oldenbarneveldt, Vader des Vaderlands
5
10
15
20
Mijn wens behoede u onverrot, O STOK en stut, die geen verrader, maar ’s vrijdoms stut en Hollands Vader gestut hebt op dat wreed schavot, toen hij voor ’t bloedig zwaard moest knielen, veroordeeld als een Seneca door Nero’s haat en ongena, tot droefenis der braafste zielen. Gij zult nog jaren achtereen den uitgang van die held getuigen, en hoe Geweld het Recht dorst buigen, tot smaad der onderdrukte steên. Hoe dikwijls strekt’ gij onder ’t stappen naar ’t hof der Staten stadig aan hem tot een derde voet in ’t gaan en klimmen op de hoge trappen, als hij, belast van ouderdom, papier en schriften, overleunde en onder ’t lastig landspak steunde. Wie ging, zo krom gebukt, nooit krom! Gij rustte van uw trouwe plichten na ’t rusten van die oude stok, geknot door ’s bloedsraads bitt’re wrok – nu stut en stijft gij nog mijn dichten. Uit: Lust tot poëzie. Gedichten van Vondel.
24
Literatuurgeschiedenis
Toelichting: vs. 1: De dichter spreekt (denkbeeldig) tegen de wandelstok van Van Oldenbarneveldt. Hij spreekt de wens uit dat de wandelstok niet zal verrotten. vs. 10: den uitgang: de dood. vs. 19: bedoeld wordt: de drukkende last van de staatszorgen vs. 22: oude stok: hier oude man
a b c
d e
f
Joost van den Vondel schreef dit gedicht in 1657 over de terechtstelling van Oldenbarneveldt in 1619. In welke versregel beschrijft Joost van den Vondel de terechtstelling van Oldenbarneveldt? Wat is de historische achtergrond van dit gedicht? In vs. 6 en 7 wordt de situatie van Oldenbarneveldt vergeleken met die van de Romeinen Seneca en Nero. Zoek op wie Seneca en Nero waren en leg uit wie in het gedicht met Seneca en Nero worden bedoeld. Wat wordt bedoeld met ‘derde voet’ in vs. 15? Joost van den Vondel speelt in dit gedicht een spelletje met de woorden ‘stok’ en ‘stut’. Ga na waar de dichter deze woorden gebruikt en wat de betekenis steeds is. Leg de slotregel ‘nu stut en stijft gij nog mijn dichten’ uit.
30
35
40
45
Ze kunnen aardig drinken, dansen mee met de meisjes en schrijven liefdesbriefjes. Iedereen lacht hen uit, zo potsierlijk zijn ze, maar ze hebben plezier in zichzelf, zij wentelen zich in opperste weelde en smeren zich helemaal met honing in, en dat geluk hebben ze natuurlijk aan mij te danken. Ik zou overigens wel willen dat degenen die hen bespottelijk vinden, eens bij zichzelf zouden nagaan of ze niet ook liever door de zotheid tot het einde toe een honingzoet leven zouden willen leiden, in plaats van, zoals dat heet, een balk te zoeken om zich aan op te hangen. Het kan mijn zotten over het algemeen niks schelen dat die vrouwen een slechte naam hebben. Ze hebben dit kwaad niet eens in de gaten of, als ze het wel in de gaten hebben, stappen er gemakkelijk overheen. Als er een steen op iemands hoofd valt, is dat echt erg. Maar schaamte, een slechte naam, schande en scheldwoorden zijn alleen maar schadelijk als ze worden gevoeld; als dat gevoel ontbreekt zijn ze zelfs volkomen onschadelijk. Wat kan het je schelen als het hele volk je uitfluit, zolang je met jezelf bent ingenomen? Alleen de zotheid zorgt ervoor dat dat gebeurt. Uit: Erasmus, Lof der Zotheid.
Opdracht 2 Erasmus, Lof der Zotheid
5
10
15
20
25
Natuurlijk is het ook mijn verdienste dat u overal oude mannen van Nestors leeftijd ziet, die al nauwelijks meer op mensen lijken, namelijk stotteraars, dwazen, tandelozen, grijsaards en kaalhoofdigen of, om hen meer met de woorden van Aristophanes te beschrijven: vuil, krom, armzalig, gerimpeld, tandeloos, kaal en impotent. Toch scheppen zij nog zoveel genoegen in het leven en voelen zij zich zo jong, dat de één zijn grijze haren verft, de ander zijn kale hoofd verbergt onder een pruik. Weer een ander gebruikt tanden die hij misschien wel van een varken heeft geleend, nog een ander is hopeloos verliefd op een jong meisje en is met zijn dwaze verliefdheden zelfs een jong ventje nog de baas. Die afgeleefde oude sukkels nemen nog een teer jong meisje tot vrouw, zelfs als zij geen bruidsschat heeft, zodat later nog anderen plezier van haar zullen hebben. Dit gebeurt zo vaak dat het bijna prijzenswaardig wordt. Nog veel leuker is het de aandacht te richten op heel oude vrouwtjes, die al half dood zijn en zo lijkachtig, dat ze ogenschijnlijk uit de onderwereld zijn teruggekeerd, maar bij wie nog altijd voor in de mond ligt hoe kostbaar het levenslicht is! Ze zijn nog steeds verliefd en, zoals de Grieken zeggen, krols en weten tegen een hoge prijs een of andere Phaon te verleiden. Ze smeren onophoudelijk hun gezicht met blanketsel in, ze zijn niet bij de spiegel weg te slaan, trekken hun schaamhaar uit, laten hun verschrompelde en slappe borsten zien, met hun bevende stemmetjes wekken zij hun verwelkte verlangen weer op.
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
a Wie is de ik-figuur in dit fragment? b Leg uit hoe je de inhoud van dit fragment in verband kunt brengen met de exempla contraria. c Leg uit hoe je de inhoud van dit fragment in verband kunt brengen met gewenst of ongewenst burgerlijk gedrag.
Opdracht 3 Jacob Cats, Het Spaans heidinnetje Onderstaand fragment is de ontmoeting tussen Don Ian, een edelman en het zigeunermeisje Pretiosa. Deze ontmoeting vindt plaats nadat Cats uitvoerig het leven van de zigeuners heeft beschreven. Don Ian is verliefd op Pretiosa. Zij antwoordt hem.
Ik ben een zigeunerkind dat veracht wordt door alle mensen. 530
Hoe kan iemand van uw stand mijn gezelschap wensen. Het kan slechts één reden hebben: u wilt dat uw wellust Tot schande van mijn jeugd wordt geblust. Maar nee, geloof me, geen man krijgt mij zo ver Dat ik mij voor zijn wellust zal laten gebruiken.
535
Denk van mij wat u wilt en wat ik zou kunnen zijn,
Maar mijn gunsten zijn niet te koop voor geld, En zullen dat nooit zijn. Toe, ga ergens anders jagen! Er is geen enkele kans dat u met mijn eer aan de haal kunt gaan. Weet dat er onder het volk dat u zigeuners noemt, 540
Nog een reine ziel is met een onbevlekt gemoed.
Gij, die zo graag het hof wil maken en minnekozen, Ga naar het dartele hof en streel de zijden rokken.
25
Zoek daar maar iemand voor uw vunzige vreugd
Dat zal ik doen op deze plaats, in ditzelfde dal,
En laat mij in het bezit van mijn ongerepte jeugd.’ 545
600
Toen vrouw Maiombe het meisje op deze toon hoorde spreken,
Dat zijn jagers van de berg naar beneden kwamen.
Zo blij was ze met dit gesprek. ‘Toe,’ zei ze, ‘lieve vriend,
Hij wenkt ze met zijn hand zodat de hele stoet
Dit is geen lichtekooi die hoofse schavuiten op hun wenken bedient.’
Met hem verder afdaalt naar zijn vaders slot.
605
Die hem via het oor het hart doorboorden,
Bezig zijn de schotels in een rij op tafel te zetten, Neemt hij toch niet deel aan de maaltijd
En hij voelde weer de hevigheid van zijn innerlijk vuur.
Omdat hij, naar het schijnt, erg teneergeslagen is.
Nadat hij daar zwijgend een poosje had gezeten,
Hij sluit zijn kamerdeur en loopt een poosje op en neer.
610
En wel op deze wijze: hij trok van zijn hand
Dan zus, dan zo, maar hij komt niet tot een besluit. Op het laatst barst hij los met de volgende woorden:
En hij zei tegen haar: ‘Schone maagd, ik zweer bij mijn leven
‘Helaas! Hoe kom ik erbij zo dwaas te doen En mijn oog te laten vallen op iemand van zo’n lage stand.
Ik zweer het bij de ring die u voor uw ogen ziet
615
Dat mijn trouwe ziel u mijn oprechte liefde biedt.
Mag toch niet op deze wijze worden geblust! Zal ik mijn adellijke afkomst, mijn stand en eer verloochenen
Maar ik zal volgens de regels van de wet met u trouwen.
En met zo’n smerige bende gaan zwerven langs de wegen, Dwars door dit rijk en vele andere landen,
Draag het ter ere van mij aan uw rechterhand.’
620
Terwijl hij deze woorden spreekt, biedt hij Pretiose
Zal ik, een christen, mij met heidenen inlaten En naast hen een onbeschaafd en beestachtig leven leiden?
Over zijn voorstel te hebben nagedacht,
Zal ik een vriend zijn van die vieze bende En daarmee onze God en de heilige doop bezoedelen?
‘Wel jonker, ik heb de indruk dat u het ernstig meent,
625
Maar als u met mij trouwt, daalt u te veel in stand.
Zal ik iets doen waardoor mijn familie mij gaat haten En mijn huwelijksaanzoek in het hele land wordt bespot?
Denk er dus goed over na voor u verder gaat.
Zal ik mijn vooraanstaande familie te schande maken
Zo’n besluit moet na rijp beraad genomen worden
Omdat ik met een heidense vrouw ga samenleven,
En bovendien, dat mag ik niet vergeten
Omdat ik tot ergernis van alle christelijke vrouwen
Moet u in dit geval beslist ook weten 575
Alleen gedreven door wellustig liefdesvuur?
Een mooie diamant aan. Na langdurig Gaf ze met een ernstig gezicht ten antwoord: 570
Mijn oog, mijn vrijersoog, mijn ongeremde lust,
’k Wil u, schone bloem, niet als bijzit houden, En als bewijs daarvan geef ik u dit onderpand; 565
Hij spreekt zichzelf toe in weifelende woorden,
Een ring met een mooi juweel, een flonkerende diamant. En bij het ridderschap dat de prins me heeft gegeven, 560
De ridder gaat naar binnen en hoewel alle bedienden
Keek naar het trotse gezicht van het jonge meisje
Liet hij het serieuze meisje zijn voorstel weten. 555
Zodra de gouden zon hier opnieuw schijnen zal,’
Na die woorden zwijgt hij omdat hij had vernomen
Heeft ze haar pikzwarte haar een beetje rechtgestreken,
De jonkheer, verbaasd door zulke strenge woorden, 550
630
Met zo’n ellendig schepsel zou willen trouwen?
Dat er nog iets is dat per se moet worden gedaan
Voor we tot een beslissing in deze kwestie overgaan.
Uit: Jacob Cats, Het Spaans heidinnetje.
U moet twee jaar lang in ons midden leven En u volledig aan onze wetten en regels overgeven.
a Pretiosa beroept zich in dit fragment op haar ‘jeugd’ (vs. 532 en 544). Wat bedoelt zij daar precies mee? b Pretiosa denkt dat Don Ian handelt uit ‘wellust’ (vs. 531, 534). Wat bedoelt ze daar precies mee? Waar verdenkt ze Don Ian van? c Pretiosa voert in haar gesprek met Don Ian een belangrijk bezwaar tegen een eventuele relatie aan. Welk bezwaar is dat? d In het fragment wordt een tegenstelling geformuleerd tussen het leven van de zigeuners en het leven aan het hof. Leg uit wat die tegenstelling precies is. e Don Ian schenkt Pretiosa een kostbare ring. Welke symbolische boodschap wil hij met deze ring overbrengen? f Pretiosa stelt Don Ian op de proef. Welke proef moet hij ondergaan en waarom? g Net als Pretiosa formuleert ook Don Ian in dit fragment bezwaren tegen het huwelijk. Hij vreest onder andere spot en een onbeschaafd leven. Maar wat is zijn belangrijkste bezwaar? h Zowel Pretiosa als Don Ian formuleren bezwaren tegen een eventueel huwelijk. Welke burgerlijke, maatschappelijke moraal blijkt uit hun bezwaren?
U moet met ons gaan dwalen door het hele land, 580
Soms volkomen zonder geld of enig ander bezit.
U moet uw grote rijkdom en uw voorname stand En ook uw prachtige kleding geheel achter u laten. U moet met volle overgave, en niet voor de schijn, Net als wij, mikpunt van spot voor de hele wereld zijn. 585
Dit alles, lieve vriend, is nodig om goed te kunnen bepalen
Of het nuttig en zinvol is uw zinnen op mij te zetten. En, aan de andere kant, of het ook voor mij wenselijk is Mijn vrije hart aan u te binden in eeuwige trouw. Ziet u, dit is bij ons het gebruik, eerlijk waar; 590
U moet, als u wilt, over de kwestie na gaan denken.
Op deze manier moet u uw liefde bewijzen, mijn vriend, En zo niet, dan wordt duidelijk dat u niet bij mij past. Zodra de ridder haar hele verhaal had gehoord, Ging er een koude rilling door zijn hele lijf. 595
Hij zei: ‘Het plan dat u naar voren hebt gebracht,
Gaat ver, lieve maagd, daar moet over worden nagedacht. Ik wil rustig over de kwestie na kunnen denken En ik zal u in klare taal mijn antwoord geven.
26
Literatuurgeschiedenis
Opdracht 4
Hereman En gij zijt mij te nors en zuur: wat jij zoekt, zoek ik mee.
G.A. Bredero, “Een oud besje met een jongeman”
Een oud besje met een jongman
5
Stem: Pots honderdduizend slapperment, etc.
1
Besje Nu Hereman, nu jonggezel, hoor toe, en hou wat stal. Hereman Nou laat mij gaan jij ouwe vel, wat schort je? bin je mal? Besje Hoe komt dat gij u zo verbaast? Ai lieve hou wat stee. Hereman Weg, ouwe totebel, gij raast: wat jij zoekt, zoek ik mee.
2
Besje Hoe valt u dit zo euvel in, dat gij mij zo versmaadt? Hereman Weg kwijlbab met uw kevelkin, weg met uw malle praat. Besje Ai jongman geef mij wat gehoor, het is mijn eerste bee. Hereman En prevel mij niet meer an ’t oor: wat jij zoekt, zoek ik mee.
6
7
Weg taaie tandeloze best, weg druipneus, weg roodoog, ga, haal ien kooltje in uw test en zet ’t vrij wat hoog, en raas en blaas daar leven in, en laat mij in mijn vree. Dit is het meisje naar mijn zin! Wat jij zoekt, zoek ik mee. Besje De ouderdom is wijs van raad, daartoe zuinig en vroed. Hereman Gelijkheid in de echte staat baart vriendschap in ’t gemoed: wat is hier liefelijker ding, of ’t allerdroefste wee, als goe’ of geen vereniging? Wat jij zoekt, zoek ik mee. Al was de rijkdom van uw schat als al de wereld groot, en eer ik ze met u bezat, ik was veel liever dood. Weg morsebel, gij hebt een gongs, loop door, gij oude kwee. Och Bestemoer gij zoekt wat jongs: wat jij zoekt, zoek ik mee. Uit: Liederen van Bredero.
3
4
Besje Dit schenk ik u, o jonge held! daartoe mijn lijf en goed. Hereman Nu Besje, laat mij ongekweld, en zoek een gierig bloed. Besje Ik maak u, jongeling, zo rijk als ’t water van de zee. Hereman Gij zijt mij al te ongelijk: wat jij zoekt, zoek ik mee. Besje Ik zal u houden als een graaf, in ’t goud, in ’t zilver stijf. Hereman Daarvoor zou ik dan zijn een slaaf van een verschrompeld wijf. Besje Dat kleuter is te wispeltuur, al is zij blank als snee.
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
Toelichting: strofe 1: Hereman kan zowel een aanduiding zijn voor Herman als voor een man die een heer is. strofe 2: kwijlkwab: doekje tegen het kwijlen; kevelkin: puntkin strofe 3: een gierig bloed: een begerige sukkel strofe 7: een gongs: een (figuurlijke) klap van de molen; kwee: oud wijf a Leg beargumenteerd uit, uit welke afdeling van Bredero’s Groot Lied-boeck dit lied afkomstig is. b Wat is de zangwijze, de melodie van dit lied? c Dit lied bestaat uit zeven coupletten die steeds eindigen met de zelfde slotregel “wat jij zoekt, zoek ik mee”. Leg uit wat met deze slotregel wordt bedoeld. d Welk verband kun je leggen tussen dit lied van Bredero en het fragment uit Lof der Zotheid van Erasmus (opdracht 2)? e Dit lied gaat over de thematiek van de ongelijke liefde. Citeer de liedregels waaruit duidelijk de visie op deze thematiek blijkt. Wie verwoordt deze visie?
27
Opdracht 5
Opdracht 6
P.C. Hooft, “Sonnet”
P.C. Hooft, Nederlandse Historiën
Sonnet
Een oude bezigheid in vrijwel alle Nederlandse steden en vele dorpen was de beoefening van de dichtkunst, waartoe de vaardigste en het meest tot vermaak gezinde geesten hun bijeenkomsten hielden in ruimten hun door gemeenschappelijke overheden ter beschikking gesteld, die rederijkerskamers genoemd werden. Deze waren gewoon niet alleen allerlei dichtwerken te vervaardigen en van hand tot hand te laten gaan, maar zelfs in het openbaar hele toneelstukken te vertonen, waarin zij nu eens op boertige wijze, dan weer in ernst ieder datgene voorhielden wat met zijn plicht van doen had. Een stichtelijk vermaak en wijze van dichten die, mits de overheid de maat mag aangeven, van geen gering nut is om de meningen van de menigte te mennen. Want omdat de orators niet meer bestaan, zijn er in onze tijden maar twee manieren over om het volk via het gehoor te overtuigen, namelijk vanaf de preekstoel en vanaf het toneel. Zo heeft de overheid geen krachtiger middel dan dit om het gewone volk een rustige volgzaamheid in te scherpen en haar aanzien te handhaven tegenover het gezag der geestelijken, aangezien het voorbeschikt schijnt dat die alle bestuurders moeten dwarsbomen die niet precies naar hun pijpen dansen. En niemand mag de illusie hebben met het verspreiden van geschreven stukken en gedrukte pamfletten op te kunnen tegen de scherpte van een welbespraakte tong die een groot aantal van allerlei mensen tegelijk in een uur kan overtuigen en de hartstochten van de spreker aan hen weet over te brengen.
Wanneer door ’s werelds Licht de blindgeboren jongen gezicht verkreeg, hij stond verwonderd en bedeesd. Beweging, kleur, de vorm van plant, van mens, van beest verbluffen zijn gedacht’, en liefelijk besprongen; 5
10
5
voorts sloten, torens schier ten hemel hoog gesprongen, het tijdverdrijf van ’s mensen onderwind-al-geest, maar de zichtbare god, de schone zon, het meest. Zijn tonge zweeg – ’t gemoed dat riep om duizend tongen.
10
Zo is het ook, mijn licht, wanneer gij mij verschijnt en dat mijn ziel ontdekt uw ziels sieraden vijndt die ’t oog van mijn gemoed, dat tot hen strekt, gemoeten,
15
dan zwelt mijn hart van vreugd en van verwond’ring diep en danke jegens u en jegens die u schiep, totdat het barst en valt gebroken voor uw voeten. 20
Uit: P.C. Hooft, Liederen en gedichten.
Toelichting: vs. 1: ’s werelds Licht: Christus vs. 2: bedeesd: verbijsterd vs. 4: verbluften en overweldigden op aangename wijze zijn geest vs. 5: schier ten hemel ... gesprongen: bijna tot de hemel reikend vs. 6: ’s mensen onderwind-al-geest: het alles ondernemende vernunft vs. 10: ontdekt uw ... vijndt.: de schoonheid van uw ziel vindt blootliggen vs. 11: tot hen strekt: zich richt op hen; gemoeten: tegemoet komen a Probeer in eigen woorden te formuleren wat Hooft bedoelt. Let daarbij goed op de vergelijkingen. b De gedichten van Hooft worden getypeerd als echte Renaissanceliteratuur. Leg met verwijzingen naar dit sonnet uit dat deze typering juist is. c De ik-figuur noemt de geliefde ‘mijn licht’ (vs. 9). Waar vergelijkt de ik-figuur de geliefde mee? d Leg beargumenteerd uit of je de beeldspraak (‘mijn licht’) in verband kunt brengen met de Copernicaanse wending. e Leg beargumenteerd uit of je dit sonnet wel of niet in verband kunt brengen met het petrarkisme.
28
25
Uit: P.C. Hooft, Nederlandse Historiën.
a b c
d e f
In zijn Nederlandse Historiën geeft Hooft een korte typering van de rol van de rederijkerskamers. Welke twee soorten toneel werden er in de rederijkerskamer opgevoerd? Wat was het doel van rederijkerstoneel? Veel schrijvers en dichters in de Republiek kwamen uit de hogere maatschappelijke klasse en schreven vanuit het wereldbeeld van deze groep. Citeer een gedeelte van een zin waaruit dat wereldbeeld blijkt. Hooft onderscheidt twee manieren om het volk met gehoor te overtuigen. Welke twee? Wat is effectiever: gesproken tekst of geschreven tekst? Wat vind jij in de tijd waarin je leeft het meest geschikte medium om een zo groot mogelijk publiek te bereiken en te beïnvloeden? Beargumenteer je visie.
Literatuurgeschiedenis
Opdracht 7 P.C. Hooft en S. Coster, Warenar In onderstaand fragment uit het begin van het toneelstuk zijn de buren van Warnar aan het woord. Geertruyd wil haar broer Rijckert overhalen te gaan trouwen. Zij weet al een geschikte huwelijkspartner.
Derde toneel: Geertruyd, Rijckert [niet ver van Warnars huis] Geertruyd Ik wil graag, broeder, dat je wat ik je nu ga zeggen Niet als bemoeizuchtig geklets uit zult willen leggen. Dat mag een zuster toch wel van haar broer verwachten, Hoewel ik weet dat men ons vrouwen niet hoog pleegt te achten. 5 Men zegt vaak dat we maar wat kletsen en niet veel meer. Ik laat dat maar voor wat het is, voor deze ene keer. Maar wat ik wel nadrukkelijk van je begeer, is dat je bedenkt dat ik je zuster ben, die aan je eer En je welzijn hoort te denken zo goed ze kan. 10 Rijckert Wat heb je te zeggen? Geertruyd Wel, je wordt langzamerhand een oude man En als jij sterft zonder kinderen die van je erven Zal de familienaam van vader geheel uitsterven. Daarom heb ik de hele nacht liggen bedenken op welke manier 15 Ik je het best aan een vrouw zou kunnen helpen. Rijckert [ironisch] Ik wens je veel plezier, En tot verhoging van de vreugd ook nog een heel pond vijgen. Geertruyd Luister, je zou vandaag of morgen de kolder kunnen krijgen, En je door een lichtzinnige, valse slet laten bekoren. 20 Rijckert Meen je het werkelijk, zuster? Geertruyd Jazeker, ’t is me ernst. Rijckert Ach, dan ben ik verloren. Geertruyd Och kom, waarom? Rijckert Ik kan beslist niet tegen zulk gepraat. 25 Ik heb nog liever dat je me twee blauwe ogen slaat. Je zou niets kunnen zeggen dat me verdrietiger maakt. Geertruyd Luister. Rijckert Elk woord hierover voelt alsof ik door een steen wordt geraakt. Geertruyd Doe het, je moet me geloven. 30 Rijckert Raad jij het me aan? Dan doe ik het! Geertruyd Ja, anders zou je een misstap begaan. Rijckert Trouwen kan best goed zijn als ik het maar niet hoef te doorstaan. Geertruyd Luister naar mijn woorden, beste man, naar de raad die ik je gaf. Sla mijn advies niet in de wind, je geluk hangt ervan af. 35 Rijckert Goed, ik ga akkoord, zoek morgen maar een bruid op. Op voorwaarde dat ik haar overmorgen de deur weer uitschop. Als jij dat kunt regelen, ga ik vast naar de barbier Om me te laten scheren. Adieu. Geertruyd Jij spot ermee, hoor eens hier, 40 Let nu eens goed op en laat je grapjes maar: Ik ben een weduwe op het spoor van veertig jaar, Misschien iets meer of minder, maar het is daaromtrent. Door middel van een of ander afgetroggeld testament,
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
29
45 Rijckert Geertruyd 50 Rijckert 55 60 Geertruyd Warnar 65 Geertruyd Rijckert 70
Vierde toneel: Warnar, Rijckert
75 80
Dat ze met temen en flemen van haar man wist te verwerven, Speelde ze het klaar het beste deel van zijn bezit te erven. Ze is bijdehand en bedachtzaam, en speelde het klaar Dat zij voordeel van hèm had, maar hij niet van haar. Wat een kreng! Wind je niet op, al lijkt het wat gemeen. Zo is de wereld tegenwoordig, het draait om geld alleen. Ze zit goed in haar spullen en woont ook nog piekfijn Alles, echt alles is precies zoals het moet zijn. En ze is zo trouwlustig als je hier maar zelden ziet. Ze is hels vuur op een stokje, ze verbrandt haar hand niet. Ik weet wel wie je bedoelt, de weduwe van Claesje Klick. Maar we passen niet bij elkaar, Lobberich en ik. Ik weet zeker dat ik die valse mooipraatster niet moet, Als ik toch malligheid moet uithalen, dan liever meteen ook goed. Het is best mogelijk dat je plan me zou kunnen bekoren Als je een meisje van achttien voor me op wist te sporen. Zoals de dochter van buur Warnar, zij zou mijn leed kunnen stelpen Als je haar wilt, zou ik je misschien wel kunnen helpen, Maar die familie is te laag van stand en heeft geen cent. Maar het meisje is een schat en de vader is een eerlijke vent. Ik wil geen schoonvader voor wie slechts schuldenaren bestaan. En ook geen huis vol dienstboden om tegen tekeer te gaan. Ik heb genoeg van dat gehannes en gedoe. Wel, als dat jouw keus is, wens ik je Gods zegen toe. Kort en goed, ik ga het haar vader vragen. Kijk, hij komt net thuis, hij komt juist op tijd opdagen.
[voor Warnars huis] Warnar [terzijde] Rijckert Warnar Rijckert Warnar [terz.] Rijckert Warnar
Ik had al zo’n voorgevoel, het lag ook wel in de lijn. Ik ging met zoveel tegenzin, dat het wel vergeefs moest zijn. Toen ik bij ’t Princenhof kwam, bleek er niemand te zijn: Geen korporaal, onderkorporaal, luitenant of kapitein. De mensen letten niet meer op de tijd, het is toch al te mal. Nu ga ik weer snel naar huis, want mijn hart is er al. Buurman Warnar, goeiendag, hoe staat het leven? Ah, ben jij daar, Rijckert, moge God je een goede dag geven. En jou een goed jaar, hopelijk overkomt je niets. - Als de rijken de armen zo vriendelijk toespreken, willen ze iets. Ik ben bang dat de meid hem van de pot heeft verteld. Hoe gaat het met je? Arm en berooid, gebrek aan geld. Maar dat geldt voor lieden van mijn stand in ’t algemeen. Uit: P.C. Hooft, Warenar.
a Personages uit zeventiende-eeuwse toneelstukken zijn herkenbare typen en vertonen gewenst of ongewenst gedrag. Licht deze bewering toe aan de hand van Geertruyd, Rijckert en Warnar. b Wat is de belangrijke thematische overeenkomst tussen het lied van Bredero (opdracht 4) en het gesprek tussen Geertruyd en Rijckert?
30
c Geertruyd en Rijckert hebben verschillende visies op een eventuele huwelijkskandidaat voor Rijckert. Wat zijn de verschillende visies precies en wie heeft er volgens de gangbare zeventiende-eeuwse moraal gelijk? d Leg uit dat de namen Warnar en Rijckert niet toevallig gekozen zijn.
Literatuurgeschiedenis
Opdracht 8 Joost van den Vondel, Lucifer
BELZEBUB
Op zijn zesenzestigste verjaardag op 17 november 1653 schreef Joost van den Vondel een gedicht bij een portret dat Govert Flinck van hem had geschilderd: “Op mijn schilderij, toen Govert Flinck mij uitschilderde in het jaar 1653”. Van den Vondel legde toen hij dit gedicht schreef, de laatste hand aan zijn treurspel Lucifer.
De veldheer vaart naar God, om over u te klagen. Schept moed. Vorst Lucifer, gestegen op zijn wagen, wordt herwaarts aangevoerd. Gij moet u kort beraên. Een heirkracht, zonder hoofd, kan nimmermeer bestaan. Wat mij belangt, die last valt mij te zwaar te tillen.
Op mijn schilderij, toen Govert Flinck mij uitschilderde in het jaar 1653
5
Ik sluit vandaag een ring van zesmaal ellef jaren, en zie mijn hoofd besneeuwd en tel mijn grijze haren ook zonder glazen oog in deze schilderij. En nog ontvonkt mijn hart in lust tot poëzij, terwijl ik Lucifer zijn treurrol leer volspelen en met de bliksem sla op hemelse tonelen, ten schrik en spiegel van de staatzucht en de nijd. Wat is mijn ouderdom? Een rook, een damp, geen tijd.
1180
1185
1190
Uit: Lust tot poëzie. Gedichten van Vondel. 1195
Toelichting: vs. 3: mijn glazen oog: bril vs. 6: sla: doe hem neerslaan vs. 7: staatzucht: heerszucht a Waar spelen de gebeurtenissen in Lucifer zich af? b Van den Vondel noemt Lucifer een ‘spiegel’. Leg uit wat met dit begrip wordt bedoeld. c Wat is volgens Van den Vondel in dit gedicht de beoogde functie van Lucifer? d Leg in eigen woorden uit wat Van den Vondel bedoelt met ‘treurrol’ in vs. 5. Lucifer ging op 2 februari 1654 in première. In deze tragedie staan twee groepen engelen tegenover elkaar: de Godgetrouwe engelen onder leiding van de aartsengel Michaël en ontevreden engelen die Luciferisten worden genoemd. Deze engelen zijn jaloers op Adam en Eva in het paradijs die door God boven de engelen worden geplaatst. Belzebub, Belial en Apollion stoken de ontevreden engelen op. Zij zoeken een leider voor hun verzet. Het fragment uit Lucifer is het slot van het derde bedrijf. Belzebub vertelt dat Michaël vertrokken is om bij God over de Luciferisten te klagen. Lucifer verschijnt dan ten tonele.
1200
1205
1210
1215
1220
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
31
Lucifer De ganse hemel waagt en dreunt van uw geschillen. De keurebenden staan gereten en gedeeld; het oproer slaat al voort. De hoge nood beveelt hierinne te voorzien en onheil voor te komen. Luciferisten Heer stedehouder, wijk en toevlucht aller vromen, wij hopen nimmermeer, dat gij, als Michaël, den hals van ’t engelsdom tot ene voetschabel van Adams afkomst zult verworpen en verdoemen, en zulk een smaad en hoon vergulden en verbloemen met schijn van billijkheid en stijven door uw macht den opgang van den mens, een grof, een aards geslacht. Wat wierook schenkt hij toch den schaars van hem gezienen? Waarom belast men ons een snoden worm te dienen, te dragen op de hand, te luistren naar zijn stem? Schiep God de hemelen en englen slechts om hem, wij waren nutter nooit geschapen, noch geworden. Ontfarm u, Lucifer. Gedoog niet dat onze orden zo laag vernederd werde en zonder schuld verzink’, de mens, gelijk een hoofd der englen, strale en blink’ in ’t ongenaakbre licht, waarvoor de Serafijnen, al bevende van angst als schaduwen verdwijnen. Indien gij u verneêrt zo groot een ongelijk, tot voorstand van ons recht, te slechten in dit rijk, wij zweren uwen arm eendrachtig t’ onderstutten. Aanvaardt deez’ heirbijl, help, och help ons recht beschutten. Wij zweren u met kracht, in volle majesteit, te zetten op den troon, aan Adam toegeleid. Wij zweren uwen arm eendrachtig t’ onderstutten, aanvaardt deez’ heirbijl: help, och help ons recht beschutten. Lucifer Mijn zonen, op wier trouw geen vlek van ontrouw hecht, al wat de Godheid wil en van ons eist, is recht. Ik ken geen ander recht en stut, als stedehouder der Godheid, zijn besluit en raadslot met mijn schouder. Den scepter, dien ik voer, ontving mijn rechterhand van zijne Almogendheid, als een genadepand en teken van Gods gunst en liefde tot ons allen. Is nu zijn hart en zin op Adam juist gevallen, en lust het hem, den mens, in volle heerschappij, te zetten bovenaan en boven u en mij te kronen, schoon we nooit in onzen plicht bezweken, wat raad hier toe? Wie wil dat raadslot tegenspreken? Indien hij Adam nog eenzelve heerlijkheid,
1225
1230
1235
Belzebub
en d’ engelse natuur gelijk, had toegeleid, dat waar verdragelijk voor alle hemeltelgen, gesproten uit Gods stam: nu mochten zij ’t zich belgen, zo belgzucht gene vlek omhoog gerekend waar. Maar hoe men ’t vat, dit loopt van wederzij gevaar, hetzij men zwichte uit schroomte of moedig wederstreve. Ik wense dat hij u deez’ bellegzucht vergeve.
Zo stijg de trappen op, o allerbraafste held. Heer stedehouder, stijg dien troon op, dat we u zweren.
1260
Luciferisten Heer Stedehouder, ai, aanvaardt dien heirstaf toch en handhaaf ’t heilig recht: wij volgen in uw zog. Wij volgen, streef vooruit op uw gezwinde veren. Wij willen sneuvlen of zeeghaftig triomferen.
Belzebub Nu brengt den standerd voort, dat wij den standerd zweren, getrouwigheid aan God en onze Morgenstar.
Lucifer Dit strijdt met onzen eed en Gabriëls gebod.
1240
1265
Uit: Joost van den Vondel, Lucifer / Adam in ballingschap / Noah.
Lucifer Laat God zijn eer en stoel en majesteit bewaren.
Toelichting: vs. 1183 waagt: davert vs. 1184 gereten: uiteengescheurd vs. 1189 voetschabel: voetbank vs. 1194 Wat ... gezienen: wat voor eerbewijzen brengt hij (de mens) aan de toch eigenlijk nooit door hem geziene God, d.w.z. wat voor belang heeft God erbij? vs. 1195 snoden: waardeloze vs. 1199 orden: orde, soort vs. 1201 de mens: lees: en de mens vs. 1223 wil: zal, kan vs. 1227 zich belgen: geërgerd zijn vs. 1228 zo: als tenminste vs. 1229 vat: aanpakt; dit ... gevaar: beide oplossingen zijn gevaarlijk voor ons vs. 1233 zog: kielzog vs. 1245 Is ... helft: zoal niet de helft; staart: staartvormige groep (met een toespeling op Openb. 12:4, waar verteld wordt van de draak die met zijn staart het derde deel van de sterren uit de hemel wegsleepte) vs. 1251 en ... aanhangt: en wat dies meer zij
Luciferisten Bewaar uw eigen stoel: wij willen, als pilaren, u stutten en den staat der engelen meteen. Geen mens zal onze kroon, Gods kroon, met voeten treên.
Luciferisten Is ’t gene helft, gij sleept een staart van ’t derde deel der geesten mede, indien ge u geeft op onze zijde. Lucifer Dan is de kans gewaagd, onz’ gunst verloren bij de verdrukkers van uw recht.
1250
1255
Luciferisten Wij zweren tegelijk bij God en Lucifer.
Luciferisten Dat strijdt met God en zet het mensdom boven God.
Lucifer De veldheer Michaël, gewapend onder ’t zegenen van boven, wil ons fluks met al zijn heir bejegenen. Zijn heirkracht bij uw macht, wat is ’t een groot verscheel!
1245
Lucifer Vorst Belzebub, getuig, en gij, doorluchtste heren, Apollion, getuig, getuig, vorst Belial, dat ik, uit nood en dwang, dien last aanvaarden zal, tot voorstand van Gods rijk, om ons bederf te keren.
Luciferisten De moed, de dapperheid, de hoon, de smaad, de spijt, de wanhoop, het beleid, de wraak, het ongelijk, niet anders te beslechten, en wat hier aanhangt, zal ons stijven, onder ’t vechten.
e Welke twee algemene kenmerken van een treurspel herken je in Lucifer? f Welke raad geeft Belzebub in vs. 1178 en verder aan de Luciferisten? g In welke versregels komt de kritiek van de Luciferisten op de mens het duidelijkst naar voren? h Leg beargumenteerd uit waarom Lucifer niet direct bereid is aanvoerder van de ontevreden engelen te worden. i Leg in eigen woorden uit welke rol Belzebub volgens jou in het tekstfragment speelt. j Citeer de versregels waarin Lucifer beargumenteert dat hij de leiding over de ontevreden en opstandige engelen aanvaardt.
Belzebub Wij hebben ’t heilig rijk alleen in onze macht. Wat raadslot men besluit’, de wapens geven ’t kracht en nadruk. Zo wij slechts ons in slagorden stellen, wat nu nog weifelt straks op onze zij zal hellen. Lucifer Ik troost me dan geweld te keren met geweld.
32
Literatuurgeschiedenis
k Leg uit waarom onderwerpen als verzet en opstand goed aansluiten bij de historische ontwikkelingen van de zestiende en zeventiende eeuw. Na het overlijden van Joost van den Vondel schreef Geeraardt Brandt een biografie over hem. Brandt beschrijft de ontvangst van Lucifer in 1654:
l Welke kritiek hebben de predikanten op Lucifer? m De duizend gedrukte boeken van Lucifer waren in acht dagen verkocht. Leg beargumenteerd uit of een oplage van duizend exemplaren voor zeventiende-eeuwse begrippen veel of weinig is. n Wat is volgens Van den Vondel de functie van een treurspel?
C Eindopdrachten
5
10
15
20
25
30
35
40
In het volgende jaar, 1654, gaf hij zijn treurspel Lucifer in het licht. Dit werk was wat de artisticiteit betreft, niet het minste van zijn treurspelen, maar ten aanzien van de stof en de uitwerking werd het aan veel kritiek onder worpen. Sommige predikanten veroordeelden openlijk op de preekstoel dat men zulke bijbelstof, de hemel met de engelen, op het toneel bracht; dat men het heilige mengde met menselijke vondsten, en daar een toneelspel van maakte. ‘In dit spel,’ zeiden ze, ‘waren opgenomen onheilige, onkuise, goddeloze, valse en zeer aanmatigend bedachte zaken, te spitsvondig uit het menselijk brein gesproten.’ Hun prediken en aandringen had zo veel uitwerking, dat men Lucifer, na twee keer spelen, van het toneel weerde. Doch dat tegenwerken wekte een des te groter nieuwsgierigheid om te lezen hetgeen men verbood te spelen. De ganse druk van duizend boeken raakte in acht dagen tijd uitverkocht, zodat de uitgeverboekverkoper het treurspel weer opnieuw op de pers legde. Onder de predikanten die op dit punt de meeste ijver aan de dag legden, was wel de voornaamste Petrus Wittewrongel, een Zeeuw van geboorte. Dagelijks haalde hij de schouwburg alsmede de toneelstukken in zijn preken over de hekel, ze aanduidend als ‘scholen der ijdelheid, en zondige offerplaatsen, overblijfsels van het heidendom, aanleidingen tot zonde, goddeloosheid, onreinheid, lichtzinnigheid en tijdverspilling’. Hoewel Vondel met zulke tegenstanders te maken had, liet hij de moed niet zakken. Hij maakte dit toepasselijke versje op Wittewrongel: Trompetter van de Zeeuwen Gij tergt een nest vol spreeuwen Hij stelde een Toneelschild, of pleitrede voor het goed recht van het toneel op, in proza, waarin hij de predikanten niet spaarde, maar hen met veel bitse en bittere woorden beschreef als onoordeelkundige gezellen, kerkuilen en bedilals. Tot zijn verdediging voerde hij aan ‘dat het oogmerk van de treurspelen is de woeste aard der mensen in te tomen en hun goede zeden in te prenten, en dat het blijspel zwaarmoedige zielen verkwikt’. Ook wees hij erop dat er, ‘als men ter wille van het misbruik van dingen altijd het goed gebruik moest verwerpen, niets ter wereld onomgewroet en onaangetast zou blijven’.
Kies een van onderstaande opdrachten.
Muziek 1 Studeer een aantal liederen uit de zestiende en zeventiende eeuw in en verzorg een muzikale presentatie. Voor deze opdracht kun je je laten inspireren door uitvoeringen op cd. Er zijn meerdere cd’s beschikbaar. Muzieknotaties van bekende dichters kun je vinden in G.A. Bredero, Groot Lied-boeck, deel 3; P.C. Hooft, Granida (editie L. van Gemert) en Vondel vocaal (editie K. de Bruijn en M. Spies). 2 Zoek informatie over het ontstaan van de opera en leg daarna in een beschouwing uit of je Granida van Hooft wel of geen opera kunt noemen. Voor deze opdracht kun je gebruik maken van Granida (editie L. van Gemert) of Granida (tekstboekje van de voorstelling uit 2009 door Ipermestra).
Schilderkunst 3 Genreschilderijen zijn in functie vergelijkbaar met didactische verhalen en (boertige) liederen. Er kan in schilderijen gebruik gemaakt worden van exempla contraria en vaak worden er normen en waarden uitgebeeld. Zoek drie duidelijke afbeeldingen van genreschilderijen uit de zeventiende eeuw die je in verband kunt brengen met de liederen van Bredero uit je theorie- en verwerkingsboek. • Beschrijf zo nauwkeurig mogelijk wat je op de schilderijen ziet afgebeeld. • Probeer te bepalen welke normen en waarden centraal staan en of er gebruik wordt gemaakt van exempla contraria. • Leg beargumenteerd uit welke relaties je kunt leggen tussen de liederen en de schilderijen.
Literatuur 4 Schrijf twee sonnetten. Laat je inspireren door de sonnetten van Hooft in je theorie- en verwerkingsboek. In het eerste sonnet streef je naar imitatio: je schrijft een sonnet met als onderwerp de petrarkistische liefde. Het tweede sonnet is een sonnet waarin je de petrarkistische liefde bespot.
Uit: Geeraardt Brandt, Het leven van Joost van den Vondel.
Cursus 9 Zestiende en zeventiende eeuw
33