Zekeringen voor de toekomst Resultaten uitvoering Deltaplan bèta/techniek Facts & Figures 2004-2010
Colofon Uitgave Platform Bèta Techniek Lange Voorhout 20, 2514 EE Den Haag Postbus 556, 2501 CN Den Haag (070) 311 97 11
[email protected] www.platformbetatechniek.nl Tekstredactie Ravestein & Zwart Vormgeving Ambitions, ‘s-Hertogenbosch Druk Henk Grafimedia Center Bron cijfers www.kennisbankbètatechniek.nl november 2010
© Platform Bèta Techniek Auteursrechten voorbehouden. Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Voorwoord Het jaar 2010 markeert voor het Platform Bèta Techniek het einde van zes en half jaar uitvoering van het Deltaplan bèta/techniek. Dit in 2003 gepresenteerde nationale actieplan van het kabinet Balkenende II had als doel de Nederlandse kenniseconomie een noodzakelijk geachte impuls op het bètatechnische domein te geven. De nationale Science & Technology Summit van 18 november 2010 is de sluitsteen van onze meerjarige programmering in het onderwijsveld en op de arbeidsmarkt. De Summit is hét moment om de resultaten te presenteren. Dit zijn vooral de resultaten van de duizenden onderwijsinstellingen en bedrijven die zich hiervoor de afgelopen jaren volop hebben ingezet. Pas in tweede instantie zijn de resultaten toe te schrijven aan onze werkwijze. Er is gekozen voor een bottom up aanpak, waarbij onderwijsinstellingen en bedrijven de ruimte kregen om hun plannen en aanpak tot uitvoering te brengen. Er kwam een ketenaanpak en er werd gestuurd op resultaten. Succesfactor daarbij was onze monitor- en audit. Hierbij verstrekten onderwijsinstellingen ons relevante gegevens (monitor). De leden van de auditcommissie konden vervolgens goed voorbereid het gesprek met de onderwijsinstellingen aangaan. En hen, vanuit hun deskundigheid, verder helpen. Zo hebben we gezamenlijk een duidelijke trend ingezet in de groei van het aantal leerlingen en studenten in het bètatechnische onderwijs. De definitieve cijfers over de periode 2004-2010 zijn pas in het eerste kwartaal van 2011 beschikbaar. Vooruitlopend op de uitgebreide eindrapportage, doen we in deze speciale Summit 2010 Editie verslag van de resultaten tot nu toe.
Hans Corstjens Beatrice Boots Directie Platform Bèta Techniek
Inhoud 1
Uitvoering Deltaplan bèta/techniek
2 VTB
7 9
3
Het Universum Programma (havo/vwo)
15
4
Het VMBO-Ambitie Programma
21
5
Het MBO-Ambitie Programma
27
6
Het Sprint Programma (hoger onderwijs)
33
7 Regionale netwerken en de arbeidsmarkt
39
5
6
1 Uitvoering Deltaplan bèta/techniek Het Platform Bèta Techniek heeft zich de afgelopen zes en een half jaar samen met het onderwijs, het bedrijfsleven en intermediaire organisaties ingezet om de doelstellingen van het Deltaplan bèta/techniek te behalen. Met het einde in zicht worden er twee essentiële vragen gesteld. In hoeverre zijn de doelstellingen behaald? En – zeker niet onbelangrijk – zijn de resultaten structureel? Het nationaal actieplan Deltaplan bèta/techniek Dreigende tekorten aan (bèta)technici. Zowel in aard als in omvang. Waardoor de handrem gezet wordt op de economische groei in het algemeen en de ontwikkeling van onze Nederlandse kenniseconomie in het bijzonder. Met het Deltaplan bèta/techniek geeft het Kabinet in 2003 antwoord op deze uitdaging. Het hoofddoel: zorgen voor voldoende en kwalitatief goed opgeleide bèta’s en technici. Concreet betekent dit dat, vergeleken met het jaar 2000, in 2010 er 15 procent meer uitstroom van studenten uit het bètatechnisch hoger onderwijs is. Verder dienen bedrijven en onderzoekinstellingen talent beter te benutten. En bovendien moeten de resultaten structureel zijn: het streven is duurzame groei.
Return on investment Voor de uitvoering van het nationale actieplan werd een kleine buitenboordmotor ingericht: het Platform Bèta Techniek. Voor de uitvoering van het Deltaplan had het Platform beschikking over middelen die specifiek hiervoor waren gereserveerd en middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Met deze FES-gelden zijn aanvullende initiatieven bekostigd, zoals VTB-pro, Sprint-UP en de bètalokalen-regeling voor havo/vwo-scholen. Daarnaast hebben de ministeries van Onderwijs en Economische Zaken ook additionele middelen vrijgemaakt voor onder andere het bedrijvennetwerk Jet-Net, diepteprojecten voor meisjes en het bèta-excellentieprogramma in het primair onderwijs Orion. In totaal is in de afgelopen zes en half jaar is ruim 340 miljoen euro via het Platform Bèta Techniek geïnvesteerd in de Deltaplanagenda van het Kabinet. Figuur 1 laat de verdeling zien van de investeringen per sector.
7
Figuur 1: Totale investeringen Deltaplan bèta/techniek 2004-2010 Totale investeringen Deltaplan bèta/techniek 2004-2010 100000
po = primair onderwijs vo = voortgezet onderwijs (v)mbo = beroepsonderwijs hbo/wo= hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs AK= aantrekkelijke keuzes K&C = kennis en communicatie
90000 80000 70000 60000
Bedragen x 1000
50000 40000 30000 20000 10000 0
po
vo
(v)mbo
hbo/wo
Arbeidsmarkt
AK
K&C
Orion
Bureau
Programma FES
Bedrijfsleven
Additionele middelen
Deltaplanmiddelen
Het rendement? Tijdens de uitvoering van het programma groeide de instroom en uitstroom in het bètatechnische onderwijs. Maar dit zegt nog niets over de toekomst. We willen een duurzaam hoger niveau. Zekeringen voor de toekomst. Om ook uitspraken te kunnen doen over de duurzaamheid van de resultaten, is er een duurzaamheidsprofiel ontworpen. Dit profiel bestaat allereerst uit practice based innovaties, welke een positieve invloed hebben op de in-, door en uitstroom van bètatechniek. Het gaat om innovaties op gebied van aantrekkelijk en hoogwaardig onderwijs, professionele oriëntatie- en keuzebegeleiding, samenwerking in de keten en met bedrijven, coherente doelgroepenaanpak voor meisjes en allochtonen en eigentijds bètacommunicatiebeleid (onder andere gebaseerd op het bètamentality-model). Verder bestaat het profiel uit drie elementen die verbonden zijn met de implementatie van de veranderingen in het reguliere instellingsbeleid: Bètatechniek-innovatie uitgewerkt in visie en strategie, Bètatechniek-innovatie uitgewerkt in financieel (meerjaren) beleid en Bètatechniek-innovatie uitgewerkt in HRM-beleid. Tot zover het algemene verhaal. In de komende hoofdstukken wordt ingegaan op de specifieke programma’s van het Platform Bèta Techniek. Te beginnen bij de eerste schakel van de keten: het primair onderwijs.
8
2 VTB Basisscholen die meedoen met het programma Verbreding Techniek Basisonderwijs geven Wetenschap & Techniek (W&T) een vaste plek in hun onderwijs. De leerlingen komen ermee in aanraking, kunnen een positieve houding ontwikkelen en hun talenten ontdekken. Aan het programma hebben ruim 2.500 basisscholen meegedaan, een derde van het totale aantal scholen in het primaire onderwijs. Door het VTB-programma zijn er meer dan een half miljoen basisschoolleerlingen in aanraking gekomen met W&T. Voor het primair onderwijs zijn nog enkele programma’s van het Platform Bèta Techniek van belang. Deze zijn (in)direct ondersteunend geweest voor het resultaat van het VTB-programma (en omgekeerd): • VTB-Pro, waarin 5.000 leraren en 5.000 pabo-studenten zich professionaliseren op het domein van W&T. • Talentenkracht, voor onderzoek naar talentontwikkeling bij jonge kinderen (op W&T-gebied). • W&T-academie, waarin universiteiten leraren basisonderwijs in losse scholingsdagen bètatechnische kennis bijbrengen. • Orion, een bètaexcellentie-programma dat regionale Wetenschapknooppunten stimuleert waardoor er betere afstemming plaatsvindt tussen de vraag naar en het aanbod van wetenschappelijke kennis voor het basisonderwijs.
Kwantitatieve resultaten Elke deelnemende school heeft met het Platform Bèta Techniek afgesproken wat de onderwijsinstelling in het kader van VTB wil bereiken. In totaal zijn er negen einddoelen (deze vindt u in figuur 2). De overgrote meerderheid heeft alle doelen kunnen realiseren. De gemiddelde score is een 8,66 op het maximum van een negen!
De ‘receptuur’ van VTB VTB-scholen besteden beduidend meer aandacht aan W&T dan niet-VTB-scholen. En hoe langer een school meedoet, hoe groter het aanbod en verankering van W&T. Dit is op allerlei manieren tastbaar. Het gros van de VTB-scholen heeft: • een doorgaande leerlijn voor wetenschap en techniek in minimaal twee groepen • lessen waarin leerlingen hun eigen producten maken, ontwerpen, testen en/of analyseren • excursies • gastdocenten
9
• uitgebreide internetmogelijkheden voor leerlingen • helder geformuleerde doelen voor W&T en een systematiek om deze doelen te toetsen • W&T in het schoolplan • voldoende tijd, materiaal, ruimte en kundige mensen voor W&T • een techniekcoördinator/techniekteam en/of een schoolteam dat W&T een warm hart toedraagt Hoe scoort elke school op bovenstaande negen einddoelen? Daarop geeft figuur 2 antwoord. In deze zogeheten ‘receptuur’ staan de resultaten per doel en per jaar van deelname. Ook goed te zien is de groei van de scholen tijdens het project. Figuur 2: Percentage scholen dat aan een wetenschap- en techniekcriterium voldoet W&T wordt in twee aansluitende groepen aangeboden 100% W&T zijn verankerd in lesprogramma en/of organisatie
School heeft knelpunten techniekinvoering opgelost
80% 60% 40%
W&T zijn vastgelegd in het schoolplan
School biedt een variatie aan activiteiten
20% 0%
School heeft doelen voor W&T opgesteld
Er zijn afspraken vastgelegd m.b.t. het lesaanbod
Er is een doorgaande leerlijn W&T
Bij aanvang
10
School toetst de gestelde doelen m.b.t. W&T
Na 1 jaar
Na 2 jaar
Na 3 jaar
Wat opvalt in dit figuur is dat scholen in eerste instantie W&T-onderwijs gewoon aanbieden, om het in een later stadium vast te leggen. Verder kan geconcludeerd worden dat scholing en coaching achterblijven bij de rest van de beleidsgebieden. Maar het aantal externe contacten neemt toe. Tegelijk heeft nog een kwart van de scholen problemen als het gaat om ruimte, tijd en (financiële) middelen.
Zekeringen voor de toekomst? VTB zorgde voor fraaie resultaten. Maar hebben deze resultaten duurzame impact op de deelnemende scholen? Om hierover een oordeel te geven, is er een ‘duurzaamheidsprofiel’ per school opgesteld. Er werd gekeken naar de kwantitatieve prestaties (voldoen de scholen aan de VTB-einddoelen?). Naar de kwalitatieve prestaties (de ‘receptuur’) op het gebied van onderwijsinhoud, de oriëntatie- en keuzebegeleiding, de participatie in regionale netwerken, de professionaliteit van de leerkrachten en de aandacht voor het verschil tussen jongens en meisjes. Verder zijn ook de duurzaamheidsresultaten bekeken. Van de scholen voldoet 85 procent aan de einddoelen, 85 procent haalt de kwalitatieve prestaties en maar liefst 95 procent van de scholen scoort goed op duurzaamheid.
Groen of rood? De som van alle resultaten per school levert een eindscore op. Aan de hand van deze score is er aan elke school een ‘groen’ of ‘rood’ duurzaamheidslabel toegekend. Een school krijgt een groen label als a) de kwantitatieve prestatie voldoende is én b) als de school aan minimaal drie van de vijf criteria van de receptuur voldoet én c) positief scoort op minimaal twee van de drie criteria van de verduurzaming.
11
Figuur 3: Percentage VTB-scholen dat wel/niet voldoet aan duurzaamheidsoordeel
31%
69% voldoet aan het duurzaamheidsoordeel voldoet niet aan het duurzaamheidsoordeel
In figuur 3 staan nog niet de resultaten van de scholen die nu nog bezig zijn met VTB (de ‘vijfde tranche’). De eerste indrukken van deze scholen zijn goed. Verwacht wordt dan ook dat uiteindelijk ruim boven de 70 procent uitgekomen wordt.
VTB-Pro Als aanvulling op het VTB-programma is het VTB-pro programma gestart met als uitgangspunt de leerkracht in het basisonderwijs. Als een leerkracht niet bekend is met techniek en geen affiniteit heeft met het onderwerp, zal hij of zij immers nog steeds terughoudend zijn in het gebruik daarvan. Leerkrachten moeten voldoende worden toegerust om techniekonderwijs te kunnen en, heel belangrijk, durven geven. De toevoeging ‘Pro’ van VTB-Pro staat voor professionalisering van (aanstaande) leerkrachten. VTB-Pro stelde 5.000 leerkrachten en 5.000 aspirant-leerkrachten in staat om zich te verdiepen en te bekwamen in het domein Wetenschap en Techniek in uitdagende, stimulerende en onderzoekende scholingsarrangementen, om zo te werken aan de basiskwaliteit in de beroepsuitoefening van leerkrachten.
Kwantitatieve resultaten De aan VTB-Pro deelnemende 19 pabo’s (1 is tussentijds afgehaakt) hebben op drie fronten kwantitatieve prestaties laten zien, te weten het aantal leerkrachten dat nageschoold is, het aantal studenten dat heeft deelgenomen aan een curriculum met Wetenschap en Techniek en het aantal combistages dat is uitgevoerd. De resultaten zijn als volgt:
12
Figuur 4: Kwantitatieve resultaten VTB-pro Nascholing leerkrachten PO Studenten in curriculum wetenschap en techniek Combistages
Doelstelling 5435 4790 581
Behaald 5464 7311 1046 studenten / 504 stages
Daarnaast zijn de 19 pabo’s aangesloten bij een Kenniscentrum Wetenschap en Techniek (KWT), een regionaal samenwerkingsverband van de pabo’s uit een regio, inclusief (technische) hogescholen en universiteiten. De KWT’s hebben positief bijgedragen aan het behalen van deze prestaties door de pabo’s.
De ‘receptuur’ van VTB-pro De pabo’s hebben op één na getoond een aantrekkelijke, substantiële en hoogwaardige onderwijsinhoud te hebben ontwikkeld op het gebied van Wetenschap en Techniek. Enkele andere resultaten: • Van de negentien pabo’s gebruiken er veertien wetenschap en techniek om nieuwe of andere doelgroepen te bereiken, zoals jongens of VWO’ers • Vrijwel alle pabo’s hebben naast aanpassingen in de major van de opleiding ook specialisatietrajecten (veelal in de vorm van een specifiek op wetenschap en techniek gerichte minor) ingericht, en geven aan deze programma’s blijvend een plaats te willen geven in hun opleiding. • Van de negentien pabo’s hebben er achttien laten zien dat ze goed in staat zijn contact te leggen met nieuwe partners zoals science centra en bedrijven. Contacten met bedrijven kunnen door pabo’s nog wel verder worden uitgebreid.
Zekeringen voor de toekomst? Om ervoor te zorgen dat alle geleverde inspanningen voor blijvend resultaat zorgen, is vanaf de start van het programma aandacht geweest voor de verduurzaming van de resultaten. Voor het duurzaamheidsprofiel is er gekeken of de instellingen er een expliciete visie en vernieuwingsstrategie ten aanzien van Wetenschap en Techniek op na houden en of deze zijn ingebed in een meerjarig (financieel) plan. En of er een positieve uitspraak kan worden gedaan over de voorzetting en ‘stevigheid’ van VTB-Pro in elke pabo en KWT. Bij de KWT’s is gebleken dat 3 van de 4 die zijn meegenomen in het duurzaamheidsprofiel (KWT Oost wordt pas in december ge-audit) voldoen aan het duurzaamheidsoordeel. Bij de pabo’s geldt dit voor 94%.
13
Figuur 5: Percentage VTB-pro pabo’s dat wel/niet voldoet aan het duurzaamheidsprofiel
6%
94%
voldoet aan het duurzaamheidsoordeel voldoet niet aan het duurzaamheidsoordeel
Voor de toekomst trekken wij de volgende lessen: 1. Scholen hebben Wetenschap en Techniek massaal een plek gegeven in het onderwijs. De waarde ervan voor individuele talentontwikkeling van kinderen, als ook de maatschappelijke opdracht aan het onderwijs wordt erkend en gedragen. Het domein leent zich bij uitstek om met overige beleidsthema’s, als taal en rekenen, excellentie en passend onderwijs te verbinden. In een volgende fase kan gerichter worden gewerkt aan het verhogen van de leeropbrengst bij kinderen. 2. De deskundigheid van leerkrachten is de belangrijkste succesfactor voor duurzaam en goed onderwijs in Wetenschap en Techniek. Voor de toekomstige ontwikkeling van Wetenschap en Techniek op de basisschool kan deskundigheidbevordering van leerkrachten en aspirant leerkrachten daarom niet vrijblijvend zijn. 3. Het succes van VTB kan voor een groot deel worden toegeschreven aan een breed ondersteuningsarrangement dicht bij de school en expertadvies en -reflecties in de vorm van audit en monitoring. Dit geeft scholen focus op en kennis voor hun eigen innovatie- en leerproces.
Kijk voor meer informatie over de resultaten op www.vtbprogramma.nl
14
3 Het Universum Programma (havo/vwo) Het Universum Programma is gestart in 2005 en richt zich op scholen met havo/vwo. Universumscholen werken aan het innoveren van hun bètatechnisch onderwijs. Dit doen zij aan de hand van aandachtsgebieden, zoals onderwijsvernieuwing, profiel- en studiekeuzebegeleiding, praktijk- en beroepsoriëntatie en samenwerking in bètanetwerken. Ruim 40 procent van alle havo/vwo-scholen heeft meegedaan aan het programma (183 scholen). In totaal zijn er ruim 75.000 havo/vwo leerlingen in aanraking gekomen met de bèta-innovaties van het Universum Programma. Kwantitatieve Resultaten Ten opzichte van het peiljaar 2000 is het aantal leerlingen dat een natuurprofiel kiest op het havo en vwo fors gestegen; op het havo met 57,1% en op het vwo met maar liefst 67,1%. Op de Universumscholen was de groei groter dan op de niet-Universum scholen (zie figuur 6) en het aandeel leerlingen met een natuurprofiel ten opzichte van het totale aantal leerlingen ligt bij Universumscholen hoger (zie figuur 7). Figuur 6. Groei leerlingen met een natuurprofiel havo/vwo Groei N-profielen op havo en vwo tov 2000
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2000
2001
2002
2003
2004 Universum
2005
2006
2007
2008
2009
Geen Universum
15
Figuur 7. Aandeel natuurprofielen t.o.v. totaal aantal leerlingen op havo en vwo Aandeel n-profielen havo/vwo tov totaal aantal leerlingen 70% 60% 50% 40% 30%
vwo havo
20% 10% 0%
2000
2001
2002
havo Universum Programma
2003
2004
havo Niet Universum Programma
2005
2006
2007
2008
vwo Universum Programma
2009
vwo Niet-Universum Programma
Leerlingen op de Universumscholen behalen daarnaast gemiddeld ook iets hogere eindexamencijfers voor de bètavakken dan leerlingen op andere scholen. De verschillen zijn subtiel (ongeveer 0,1 punt). Toch is het een prettige conclusie dat kwantiteit niet ten koste lijkt te gaan van kwaliteit (minder ‘echte bèta’s’). Andere resultaten zijn: • De doelstelling van 15 procent meer doorstroom naar het hoger onderwijs is gehaald; de groei in doorstroom is groter dan bij niet-Universumscholen. • De impuls aan gericht meisjesbeleid (met dank aan een extra subsidie van de directie Emancipatie) werpt vruchten af (zie figuur 8). Op scholen die speciale ‘meiden’-activiteiten organiserenmet behulp van de VHTO, is het aantal meisjes dat kiest voor een N-profiel, vergeleken met het jaar 2000, met meer dan 80% gestegen. • Sinds de start van het programma zijn de Universumscholen met meer scholen en intensiever gaan samenwerken. Er is veel uitwisseling, zowel op het gebied van vakinhoudelijke als organisatorische aspecten. Hoe meer relaties een Universumschool heeft met andere vo-scholen, hoe beter de instroom in de natuurprofielen. Ook de relaties tussen scholen en hogescholen en/of universiteiten zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. Onze doelstelling om een betekenisvol netwerk van scholen die bètaonderwijs aantrekkelijker willen maken, tot bloei te brengen en echt meerwaarde te geven, is dus gerealiseerd.
16
Figuur 8. Groei meisjes met een natuurprofiel op havo en vwo Groei meisjes met natuurprofiel op havo en vwo 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10%
2000
2001
2002
2003
2004
meisjes havo
2005
2006
2007
2008
2009
meisjes vwo
De ‘receptuur’ van Universum De Universumscholen hebben veel vrijheid gekregen (bottum up) bij de invulling van hun eigen bètastimuleringsbeleid. Toch kan met de kennis van nu vijf aspecten worden aangewezen, die het meest doorslaggevend zijn voor betere kwantitatieve resultaten. In het figuur hieronder staat de vijf aspecten en de scores van de afzonderlijke onderdelen. Samen vormen zij de ‘receptuur’ van de Universumscholen. Aan het eind van het programma kan voor alle scholen op deze vijf aspecten nagegaan worden of ze hieraan een toereikende invulling geven. Wat blijkt? Het overgrote deel van de scholen heeft de oriëntatie- en keuzebegeleiding, de communicatie van het bètabeleid en het regionale netwerk adequaat ingevuld. En ruim de helft van de scholen heeft ook de meer bewerkelijke onderdelen (hoogwaardig, uitdagend onderwijs en doelgroepenaanpak) goed op de rit staan.
17
Figuur 9. ScoresReceptuur van de Universumscholen afzonderlijke onderdelen van de receptuur van de Universumscholen 100% 90% 80%
hoogwaardig en uitdagend onderwijs
70%
oriëntatie en keuzebegeleiding
60% 50% 40%
doelgroepenaanpak communicatie bètabeleid samenwerking in de keten
30% 20% 10% 0%
Zekeringen voor de toekomst? Zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve resultaten van de Universumscholen mogen er wezen. Maar wat zegt dit over de toekomst? Zijn de resultaten met andere woorden duurzaam? Kan worden aangenomen dat deze scholen ook in de komende jaren de bovengemiddelde profielkeuzecijfers en doorstroomcijfers kunnen handhaven? Of dat er zelfs nog een stijging van (beneden)gemiddeld naar bovengemiddeld in deze cijfers komt? Om hierover een uitspraak te doen, is er bij elke school gekeken naar de uitwerking van de bèta-innovatie in visie & strategie, het financieel meerjarenbeleid en het personeelsbeleid.
Groen of rood? Aan het eind van het programma is er bij alle 183 Universumscholen gekeken hoe deze scoren als het gaat om de kwantitatieve prestaties, de kwalitatieve prestaties (de ‘receptuur’) en duurzaamheid. Bij het meten van de kwantitatieve prestaties zijn er twee criteria gehanteerd. Een school moet aan een van de twee voldoen voor een positief oordeel: of de school moet gedurende de Universumperiode haar bovengemiddelde prestaties gehandhaafd hebben, óf erin geslaagd zijn matige kwantitatieve prestaties (sterk) te verbeteren in de afgelopen vier jaar.
18
De som van alle resultaten per school, levert een eindscore op. De kwantitatieve gegevens wogen daarbij het zwaarst. Aan de hand van deze score is er aan elke school een ‘groen’ of ‘rood’ duurzaamheidslabel toegekend. Figuur 10. Percentage Universumscholen dat wel/niet voldoet aan het duurzaamheidsoordeel
19%
81%
voldoet aan het duurzaamheidsoordeel voldoet niet aan het duurzaamheidsoordeel
Er mag gerust geconcludeerd worden dat op vrijwel alle deelnemende havo/vwo-scholen bètatechniek integraal onderdeel uitmaakt van de profilering van de school. Docenten, leerlingen en hun ouders zijn enthousiast over de nieuwe aanpak en bèta is op havo/vwo-scholen uit zijn isolement! Maar daarmee zijn de scholen nog niet klaar. Op onderdelen zijn nog behoorlijk wat stappen te zetten. In dit kader kunnen er drie zaken benoemt worden: 1. Er is nog winst te behalen door meer resultaatgericht beleid. Hierbij kunnen meer systematische evaluaties en het structureel monitoren van de voortgang van activiteiten helpen. Universumscholen kunnen nog selectiever en effectiever worden in hun aanpak en deze aanpak beter verankeren. 2. Verder is de relatie met het bètatechnisch vervolgonderwijs voor het havo/vwo van groot belang om de doelen te kunnen realiseren. Ondanks een stijging in de doorstroom naar het bètatechnisch hoger onderwijs, stijgt deze doorstroom (nog) niet navenant mee met de forse stijging in leerlingen die kiezen voor N-profielen. De doorstroom naar bètatechnische vervolgopleidingen blijft ook na 2010 een aandachtspunt.
19
3. De afgelopen jaren is de stijging in leerlingen met N-profielen niet ten koste gegaan van de prestaties van deze leerlingen, de eindexamencijfers blijven namelijk nagenoeg gelijk. Toch is het mogelijk om de leerlingen uit te dagen het beste uit zichzelf te halen. Aandacht voor talentontwikkeling en excellentiebevordering op zowel havo als vwo is na 2010 essentieel. Kijk voor meer informatie over de resultaten op www.universumprogramma.nl
20
4 Het VMBO-Ambitie Programma In 2006 is met het VMBO-Ambitie Programma gestart. Deelnemende scholen zetten zich in voor aantrekkelijk bètatechnisch onderwijs dat aansluit op de leefwereld van jongeren. Zodat meer leerlingen meer leren van techniek. Het programma telt in 2010 1391 aangesloten scholen, waarvan 30 vakcolleges techniek en 48 tl-scholen. Hiermee doet bijna de helft van alle vmboscholen in Nederland met minimaal een beroepsgerichte technische afdeling mee. Naast deze scholen, deden ook nog scholen mee die door verschillende omstandigheden voortijdig zijn uitgestroomd. Het lukte hen niet hun ambities te vertalen naar de (les)praktijk. In totaal zijn er de afgelopen jaren ruim 60.000 vmbo-leerlingen in aanraking gekomen met de bètatechniekinnovaties van het VMBO-Ambitie Programma. Kwantitatieve Resultaten Veel vmbo-scholen (tl-scholen uitgezonderd), kampen met factoren die van invloed zijn op de keuze voor techniek in het vmbo. De demografische ontwikkeling bijvoorbeeld (krimp). En een opwaartse druk en beeldvorming ten aanzien van het vmbo en techniek. Vooral deze laatste legt een enorme druk op de afdelingen in het vmbo. Dit maakt het lastig om de 15 procent-doelstelling te realiseren. Maar zelfs met het tij tegen is er een stijging gerealiseerd in leerlingen die kiezen voor techniekopleidingen. De groei vindt onder andere plaats in de kadergerichte leerweg met een stijging van 25,2% ten opzichte van 2002 (het gekozen peiljaar bij het vmbo-programma). De grootste groei wordt geboekt in de gemengde leerweg, waarbij de succesfactor vooral de invoering van de snijvlakopleidingen is. Dit zijn opleidingen die een combinatie vormen van een techniekopleiding met een opleiding uit een andere sector. Het aantal leerlingen in de gemengde leerweg dat voor de bètatechnische opleiding kiest is ten opzichte van 2002 gestegen met maar liefst 200,5%.
1 In het VMBO-Ambitie Programma doet ook een aantal samenwerkingsverbanden van scholen mee, met steeds één school als centraal contact. De samenwerkingspartners en de voortijdig uitgestroomde scholen meegerekend gaat het in totaal om 150 deelnemende scholen.
21
Figuur 11: Groei techniekleerlingen vmbo Groei techniekleerlingen vmbo
250% 200% 150% 100% 50% 0% -50%
2002
2003
2004
basisberoepsgerichte leerweg
2005
2006
gemengde leerweg
2007
2008
2009
kaderberoepsgerichte leerweg
Ook het aandeel van bètatechniekopleidingen ten opzichte van opleidingen in andere sectoren is de afgelopen jaren in het vmbo gestegen. Zoals figuur 12 laat zien, ligt het aandeel bètatechniek beduidend hoger bij Ambitiescholen. Figuur 12: Aandeel techniekleerlingen t.o.v. het totaal aantal leerlingen vmbo(zonder TL) Aandeel techniekleerling (zonder TL) t.o.v. het totaal aantal leerlingen 400% 38% 36% 34% 32% 30% 28% 26% 24% 22% 20%
2002
2003
Ambitiescholen
22
2004
2005
2006
Niet-Ambitiescholen
2007
2008
2009
Het aantal meisjes dat voor de techniekopleidingen kiest groeit. Vooral ook de snijvlakopleidingen trekken veel nieuwe (vrouwelijke) leerlingen. Op Ambitiescholen groeit het aantal meisjes in bètatechniek harder dan op niet-Ambitiescholen. (zie figuur 13). Figuur 13: Groei meisjes in vmbo techniek Groei meisjes in vmbo techniek
500% 450% 400% 350% 300% 250% 200% 150% 100% 50% 0% -50%
2002
2003
Ambitiescholen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Niet-Ambitiescholen
Ten minste 77 van 139 direct aangesloten Ambitiescholen de kwantitatieve prestatieafspraken gerealiseerd. Of leverden, gegeven de context van het vmbo, een vergelijkbare prestatie. Opvallend hierbij is dat de Ambitiescholen niet alleen meer leerlingen trekken, maar het ook beter doen als het gaat om het examenrendement.
De ‘receptuur’ voor VMBO-Ambitie Een groot deel van de Ambitiescholen is erin geslaagd aantrekkelijk en kwalitatief hoogstaand onderwijs te realiseren. Het innovatief vermogen groeide. Er kwamen nieuwe (les)praktijken. Een sterkere (onderwijskundige) positie van de teamleider. Meer aandacht voor professionalisering van docenten en het vakmanschap van docenten. En meer zicht op en kennis van wat er toe doet om de keuze voor techniek te stimuleren. Ook blijkt dat: • acht van de tien vmbo-scholen expliciet heeft gekozen voor techniek. • negen van de tien vmbo- en tl-scholen bètatechniek een speerpunt of prioriteit op hun school noemen. • op alle vmbo-scholen (en op zes van de tien tl-scholen), de activiteiten voor bètatechniek onderdeel uitmaken van de profilering
van de school.
23
• driekwart van de Ambitiescholen structurele relaties tussen het vmbo en mbo, met bedrijfsleven, en aansluiting bij regionale
netwerken en samenwerkingsverbanden heeft opgebouwd (samenwerking met basisscholen is nog een aandachtspunt) • ruim 80 procent van de Ambitiescholen beeldvorming en oriëntatie van leerlingen en het begeleiden en beïnvloeden van het keuzeproces op een goede manier vormgeeft • ook de tl-scholen de vernieuwingsactiviteiten steeds meer weten te verbinden met de actualisering van oriëntatie- en keuzeprocessen • de al gerealiseerde opbrengsten verbreed worden naar andere afdelingen of leerwegen, of naar specifieke doelgroepen (zoals meisjes, waarvoor Ambitie samen met VHTO, het landelijk expertisebureau meisjes/vrouwen en bèta/techniek, o.a. de Meidenwijzer en het oriëntatieprogramma vmbo-mbo-brug ontwikkelde). Bijna de helft van de scholen voert een effectief
doelgroepenbeleid. De hier bovenstaande schuin gedrukte termen vormen de ‘receptuur’ van het VMBO-Ambitie Programma. Figuur 14. Scores van de afzonderlijke onderdelen van de receptuur van de VMBO-Ambitiescholen Receptuur vmbo
100% 90% 80%
hoogwaardig en uitdagend onderwijs
70%
oriëntatie en keuzebegeleiding
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
24
doelgroepenaanpak communicatie bètabeleid samenwerking in de keten
Figuur 15: Scores van de afzonderlijke onderdelen van de receptuur van de VMBO-TL Ambitiescholen Receptuur vmbo theoretische leerweg
100% 90% 80%
hoogwaardig en uitdagend onderwijs
70%
oriëntatie en keuzebegeleiding
60% 50% 40%
doelgroepenaanpak communicatie bètabeleid samenwerking in de keten
30% 20% 10% 0%
Zekeringen voor de toekomst? De opbrengsten stemmen zeer tot tevredenheid. Maar zijn het ook waarborgen voor de toekomst? Om het zogeheten duurzaamheidsprofiel van de Ambitiescholen in kaart te brengen, zijn de scholen op een aantal zaken beoordeeld. Er werd gekeken naar de stand van zaken van de implementatie van de ontwikkelde sectorspecifieke receptuur. Naar de duurzaamheid van de vernieuwing en kwantitatieve prestaties.
Groen of rood? Aan het eind van het programma zijn de scores van de scholen bij elkaar opgeteld. Elke school kreeg een ‘groen’ label (de ingezette schoolontwikkeling lijkt voldoende duurzaam) of een ‘rood’ label.
25
Figuur 16. Percentage VMBO-Ambitiescholen dat wel/niet voldoet aan het duurzaamheidsoordeel
24%
76%
voldoet aan het duurzaamheidsoordeel voldoet niet aan het duurzaamheidsoordeel
Er kan geconcludeerd worden dat op alle vmbo-scholen (en op de meeste tl-scholen) bètatechniek integraal onderdeel uitmaakt van de profilering van de school. De visie op techniek is steeds breder bekend. De projectleiders kunnen rekenen op een gedegen draagvlak onder de betrokken docenten (ook de avo-docenten). Maar daarmee zijn de scholen nog niet klaar. Op onderdelen zijn nog behoorlijk wat stappen te zetten: 1. Het ontbreekt scholen nog te vaak aan een systematische evaluatie van het handelen en de voortgang van de activiteiten. Ambitiescholen zijn op dit moment nog niet zo ver dat ze gericht sturen op resultaat. In effectiviteit en selectiviteit van de aanpak is dus nog veel winst te boeken. En vooral de tl-scholen kunnen nog stappen zetten op het gebied van profilering. 2. De keten is voor het vmbo van groot belang om de doelen te kunnen realiseren. Maar ook om techniek duurzaam op de agenda te houden. Het vormgeven en benutten van de keten, voor vmbo en tl, vergt nog de nodige aandacht. Kijk voor meer informatie over de resultaten op www.ambitieprogramma.nl
26
5 Het MBO-Ambitie Programma In 2006 is gestart met het MBO-Ambitie Programma. Deelnemende mbo-instellingen zetten zich in voor aantrekkelijk bètatechnisch onderwijs dat aansluit bij de leefwereld van jongeren. Zij betrekken en behouden jongeren voor de technische sector. Dit doen ze met bijvoorbeeld aantrekkelijke snijvlakopleidingen, aandacht voor de aansluiting vmbo-mbo en mbo-hbo en activiteiten gericht op voortijdige uitval. Het MBO-Ambitie Programma werkt nauw samen met het procesmanagement MBO 2010. In totaal hebben 28 ROC’s deelgenomen aan het programma, waarvan 22 scholen ook in 2010 actief zijn. In totaal heeft twee derde van de ROC’s meegedaan. Kwantitatieve Resultaten In het mbo groeit het aantal studenten dat een techniekopleiding volgt. Ten opzichte van 2003 (het gekozen peiljaar voor het mbo-programma) steeg deze groep studenten met 14,6% en bij de Ambitiescholen zelfs met 17,6%. En niet alleen groeide het aantal bètatechnische studenten in het mbo, zoals in figuur 18 te zien is groeide ook het aandeel techniekdeelnemers ten opzichte van het totale aantal deelnemers in het mbo, op Ambitiescholen was dit aandeel in 2009 31,7%. Wanneer ook de zogenaamde snijvlakopleidingen worden meegeteld, groeide het aandeel techniek in het totale mbo zelfs met 39,8%. Figuur 17: Groei techniekdeelnemers mbo Groei techniekdeelnemers mbo 20% 15% 10% 5% 0% -5%
2003 Ambitie
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Niet-Ambitie
27
Figuur 18: Aandeel techniekdeelnemers t.o.v. totale aantal deelnemers mbo Aandeel techniekdeelnemers t.o.v. totale aantal deelnemers mbo 33% 32% 31% 30% 29% 28% 27% 26% 25%
2003
2004
2005
Ambitie
2006
2007
2008
2009
Niet-Ambitie
Verdere resultaten: • De groei is terug te vinden op alle 4 niveaus van het mbo. • 13 van de 22 deelnemende scholen zijn erin geslaagd het aantal deelnemers in het programma met ten minste 15% te laten groeien. • De aandacht voor het aantal vrouwelijke studenten in de bètatechnische opleidingen is toegenomen; acht scholen wisten op dit terrein de overeengekomen doelen al vroegtijdig te realiseren. Op Ambitiescholen is de groei van vrouwelijke techniek deelnemers ten opzichte van 2003 toegenomen met 114,2% (zie figuur 19). Wanneer ook snijvlakopleidingen worden meegenomen is dit groeipercentage voor het gehele maar liefst 132,1%. • 13 scholen hebben de doelstelling op het gebied van doorstroom van mbo-4 techniek naar het hbo gerealiseerd (of zijn goed op weg om dit tijdig te realiseren).
28
Figuur 19: Groei vrouwelijke techniekdeelnemers mbo Groei vrouwelijke techniekdeelnemers mbo 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0%
2003 Ambitiescholen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Niet-Ambitiescholen
De ‘receptuur’ voor MBO-Ambitie De scholen mochten zelf bepalen hoe zij de gestelde doelen wilden realiseren. Wel is de voortgang hierop jaarlijks gemeten in termen van urgentie, draagvlak, prestatie en consistentie van de aanpak. Hierdoor ontstond gaandeweg een beeld van welke interventies en aanpakken er voor het mbo toe doen. Met de ROC’s is op de toepassing van deze ontwikkelde ‘receptuur’ gereflecteerd. Deze receptuur bestaat uit vijf ingrediënten. In de volgende twee grafieken is te zien wat de stand van zaken is als het gaat om de implementatie van deze vijf aspecten. Driekwart van de in 2010 actieve ROC’s is erin geslaagd de receptuur in voldoende mate te implementeren. De ROC’s die vanaf 2006 deelnemen, zijn over het algemeen wel een stuk verder dan de later aangehaakte onderwijsinstellingen. De ROC’s zijn het meest succesvol in het ontwikkelen van aantrekkelijk en kwalitatief hoogstaand onderwijs en het intensiveren van de oriëntatie- en
keuzebegeleiding. Wat de eerste betreft: veel onderwijsinstellingen slagen erin op specifieke vragen/problemen van bedrijven in te spelen en deze ook te vertalen naar de lespraktijk. Ze zetten in op goede praktijkgerichte opleidingen en aan vakmanschap van (gast) docenten. Verder blijken snijvlakopleidingen positief uit te werken op de deelname van vrouwen en vooral succesvol te worden als het ROC samenwerkt met het bedrijfsleven. Kijkend naar de oriëntatie- en keuzebegeleiding, zien we dat de begeleiding van deelnemers is geïntensiveerd. Steeds vaker probeert een ROC al aan de voorkant, via intakegesprekken bijvoorbeeld, deelnemers in een passende opleiding te plaatsen. Daarnaast bieden ROC’s deelnemers periodes van oriëntatie voordat de definitieve keuze voor een opleidingstraject wordt gemaakt. Ook verbetering van studie- en beroepskeuzebegeleiding in het vmbo maken deel uit van de aanpak.
29
Figuur 20: Scores van de afzonderlijke onderdelen van de receptuur van de MBO-Ambitiescholen tranche 1 Receptuur mbo Ambitiescholen tranche 1
100% 90% 80%
hoogwaardig en uitdagend onderwijs
70%
oriëntatie en keuzebegeleiding doelgroepenaanpak
60%
communicatie bètabeleid
50%
samenwerking in de keten
40% 30% 20% 10% 0%
Figuur 21: Scores van de afzonderlijke onderdelen van de receptuur van de MBO-Ambitiescholen tranche 2 Receptuur mbo Ambitiescholen tranche 2 100% 90% 80%
hoogwaardig en uitdagend onderwijs
70%
oriëntatie en keuzebegeleiding
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
30
doelgroepenaanpak communicatie bètabeleid samenwerking in de keten
Samenwerking in de keten behaalt de derde plaats als het gaat om succesvolle implementatie. Veel scholen weten, in inhoudelijke en materiële zin, vorm te geven aan een structurele duurzame relatie met het bedrijfsleven. De meeste ROC’s hebben ook platforms/ adviesraden/ werkveldcommissies ingericht met het regionale bedrijfsleven. Bij veel ROC’s staat de doorstroom naar het hbo inmiddels op de agenda en neemt ook toe. De ‘warme overdracht’ van mbo naar het hbo krijgt echter nog minder aandacht dan die van vmbo naar mbo. Wat betreft de overige twee ‘ingrediënten’: hier is nog zeker winst te behalen. Over het geheel beschouwd blijft de specifieke doelgroepenaanpak achter bij de andere terreinen. Wat betreft profilering blijkt dat enkele ROC’s zich weten te onderscheiden door het aanbrengen van focus in hun opleidingsaanbod. Bedrijven weten deze onderwijsinstellingen ook beter te vinden voor het maken van afspraken. Zij krijgen een bovenregionale functie.
Zekeringen voor de toekomst? De resultaten van de deelnemende ROC’s zijn beoordeeld. Er werd hierbij gekeken of de onderwijsinstelling een duidelijke en consistente keuze voor techniek heeft gemaakt. Of er sprake is van een adequate sturing vanuit het management. Of het ROC investeert in draagvlak en ontwikkeling van docenten. En of het goed samenwerkt in de onderwijsketen en met het bedrijvenveld.
Groen of rood? Op basis van deze toetsstenen kan worden geconcludeerd dat op 17 van de 28 scholen sprake is van een ontwikkeling die voldoende duurzaam lijkt te zijn. Zij krijgen een ‘groen’ label. Het zijn vooral de ROC’s in tranche 1. Bij de ROC’s uit tranche 2 doet de helft het goed. Bij slechts enkele ROC’s is sprake van daadwerkelijk resultaatgericht werken op teamniveau. Opvallend, omdat vrijwel alle scholen er in slagen op een meer systematische en gestructureerde wijze te werken aan versterking en verbetering van het technische beroepsonderwijs. Bovendien is er vaak (nog) geen inzicht in de resultaten van ondernomen acties. Wel is hiervoor een belangrijke voedingsbodem gelegd door het introduceren van systemen van targets en het daarop bespreken van ondernomen acties. Tot slot valt op dat het merendeel van de ROC’s een goede basis heeft voor continuering van de inspanning: het draagvlak is groot. Opmerkelijk hierbij is wel dat de tranche 1 ROC’s beduidend beter scoren dan de tranche 2 ROC’s. Enkele
31
onderwijsinstellingen benoemen gericht personeelsbeleid (in termen van scholing als in termen van aanname beleid) expliciet als onderdeel van de strategie. Figuur 22. Percentage MBO-Ambitiescholen dat wel/niet voldoet aan het duurzaamheidsoordeel
39%
61%
voldoet aan het duurzaamheidsoordeel voldoet niet aan het duurzaamheidsoordeel
De komende jaren liggen er nog wel uitdagingen voor de scholen: 1. Scholen kunnen niet excelleren in alle aangeboden opleidingen en zouden in dat opzicht tot een prioriteitstelling moeten komen. Bij veel scholen is sprake van een aanpak die gestoeld is op een beter inzicht in de omgeving. Toch heeft dit (nog) niet geleid tot een stevig onderbouwde strategische oriëntatie op de (toekomstige) behoeften en daarvoor noodzakelijke relaties met de regio (het bedrijfsleven). Scholen doen er goed aan te investeren in het realiseren van beter zicht op de behoeften van en in de regio en op basis daarvan zich sterker te concentreren op de eigen sterktes en zwaktes. 2. De resultaatgerichtheid van scholen kan nog vergroot worden door het doorvertalen van gekozen uitgangspunten naar de verantwoordelijke opleidingssectoren en dit te koppelen aan concrete doelstellingen. 3. De afstemming van beleid op het bedrijfsleven heeft een duidelijke ontwikkeling doorgemaakt. Echter liggen er nog kansen voor een meer op sectoren afgestemde aanpak. 4. Nu het aantal deelnemers in de beroepsgerichte leerwegen van het vmbo daalt, is het noodzaak meer aandacht te besteden aan het vmbo-tl en de havo. Het is verder van belang het wervingsbeleid toe te spitsen op de onderscheiden doelgroepen die worden benaderd. Kijk voor meer informatie over de resultaten op www.ambitieprogramma.nl
32
6 Het Sprint Programma (hoger onderwijs) Ook voor hogescholen en universiteiten heeft het Platform Bèta Techniek een programma: Sprint. Doel is scholieren te interesseren voor een bètatechnische studie, vroegtijdige uitval van bètastudenten te voorkomen en een aantrekkelijk loopbaanperspectief voor bètastudenten te creëren. Sinds 2004/2005 participeren alle hoger onderwijsinstellingen met bètatechnische opleidingen in het Sprint Programma: 17 hogescholen en 13 universiteiten. Kwantitatieve resultaten In studiejaar 2000/2001 telde instroom in het bètatechnisch hoger onderwijs (hbo en wo samen) in totaal 25.621 studenten. In het studiejaar 2008/2009 is de tussendoelstelling 15% meer instroom van het Sprint Programma ruim behaald, de groei is in 2009/2010 27,1%. De resultaten van het Sprint Programma lopen sterk uiteen. Maar globaal is de trend bij zowel hogescholen als universiteiten positief als we kijken naar de instroom in bètatechniek. In studiejaar 2000/2001 waren er 16.904 bètatechniekstudenten in het hbo. In 2009/2010 18.464. Een duidelijke kentering: de groei zette pas vanaf 2007 in, twee jaar nadat het Sprint Programma begon. En het zet nu door. Universiteiten maken al langere tijd een flinke positieve groei door. Het aantal instromende studenten in een bètatechnische opleiding steeg van 8.717 in studiejaar 2000/2001 naar 14.113 in 2009/2010. Een toename van maar liefst 61,9 procent.
33
Figuur 23: Groei instroom bètatechnisch hoger onderwijs Groei instroom bètatechnisch hoger onderwijs cluster 1 + 2 tov 2000 in % 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20%
2000
2001
2002
2003
2004 hbo
2005 wo
2006
2007
2008
2009
totaal
Er zijn dus verschillen tussen het gezamenlijke resultaat van hogescholen versus universiteiten. Maar ook aanzienlijke verschillen in de resultaten van individuele instellingen. Alle universiteiten laten instroomgroei zien, variërend van rond de 5% tot meer dan 100%. Bij hogescholen variëren de instroompercentages nog meer. Sommige hogescholen doen het erg goed en zagen soms zelfs het studentenaantal verdubbelen. Andere zien nog steeds een daling ten opzichte van 2000. Maar de afgelopen jaren is ook daar de groei flink ingezet. Verwacht wordt dan ook dat de daling bij deze hogescholen spoedig omslaat in een stijging. Wat verder opvalt: • In tien jaar tijd steeg het percentage instromende meisjes met 53,8 procent. Dit komt vooral door de enorme toename van meisjes die een bètastudie op de universiteit volgen: dat percentage steeg in tien jaar maar liefst met 96,7 procent. (zie figuur 24) • Er is niet alleen aandacht voor de ‘gemiddelde’ student, maar ook voor de getalenteerde en excellente student. Er zijn vele honoursprogramma’s en het aantal university colleges groeit. • Vooral het ontwikkelen van snijvlakopleidingen zorgde voor veel groei. Maar ook de zogenaamde ‘harde’ beta/ techniekopleidingen vertonen steeds meer groei. • Een nauwere samenwerking in de regio tussen hbo en wo gericht op een betere oriëntatie- en keuzebegeleiding, leidt tot adequater doorverwijzen tussen beide onderwijssoorten en een behoud van meer studenten voor de techniek. • De meeste instellingen hebben hun bètatechniekbeleid uitgewerkt in een heldere visie en meerjarenstrategie.
34
Figuur 24: Groei instroom vrouwelijke studenten in bètatechnisch hoger onderwijs Groei instroom vrouwelijke studenten in bètatechnisch hoger onderwijs t.o.v. 2000/2001 in % 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20%
00/01
01/02
02/03
03/04
04/05
05/06
hbo
06/07
wo
07/08
08/09
09/10
ho totaal
De onderwijsinstellingen laten veel goede ideeën zien op het gebied van HRM (waaronder professionalisering van docenten). Met dit alles in het achterhoofd, wordt verwacht dat de uitstroomdoelstelling (15 procent meer uitstroom uit bètatechnische opleidingen ten opzichte van 2000) in 2013 wordt gehaald. Figuur 25: Groei uitstroom bètatechnisch hoger onderwijs Groei uitstroom bètatechnisch hoger onderwijs cluster 1 + 2 t.o.v. 2000 in % 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20%
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006 hbo
2007 wo
2008
2009
2010
2011 2012
2013
2014
totaal
35
De ‘receptuur’ voor Sprint De deelnemende onderwijsinstellingen zijn op de voet gevolgd. Hierbij zijn enkele (inhoudelijke) ontwikkelingen gesignaleerd. Zo vond er tijdens de Sprintperiode bij de hogescholen en universiteiten een cultuuromslag plaats. Sprint heeft echt het verschil gemaakt. Verder is opvallend dat vooral de instellingen die de bètatechniekproblematiek binnen de instelling op elk niveau (dus nadrukkelijk ook op bestuurlijk niveau) adresseren, succes boekten. Maar er zijn meer bouwstenen voor een succesvolle bètatechniekaanpak. Cruciale elementen, die ook bij de andere programma’s naar boven komen. Zoals een zichtbare positionering en inbedding van bètatechniek in het instellingsbeleid, sterk leiderschap binnen de aanpak van de bètatechniekagenda en ketenaanpak gekoppeld aan regionale netwerken. Maar er zijn ook Sprintspecifieke elementen, die samen met bovenstaande basisingrediënten de receptuur van Sprint vormen. Allereerst het onderzoek dat verricht is ter ondersteuning van de programma-uitvoering zoals netwerkanalyses. En kennisdeling tussen instellingen op punten die ertoe toe doen. Beide brachten de bètatechniekaanpak in een stroomversnelling. Figuur 26: Scores van de afzonderlijke onderdelen van de receptuur van Sprint hogescholen en universiteiten 100% 90% 80%
Hoogwaardig en uitdagend onderwijs
70%
Oriëntatie en keuzebegeleiding
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
36
Doelgroepenaanpak Communicatie bètabeleid Samenwerking in de keten
Zekeringen voor de toekomst? Het Platform heeft met alle dertig Sprintinstellingen gesproken over de acht onderdelen (vijf gericht op receptuur, drie gericht op verduurzaming). Ter voorbereiding had elke instelling een duurzaamheidsscan ingevuld (met de stand van zaken per onderdeel). Na de gesprekken konden er uitspraken gedaan worden over de duurzaamheid. Heeft de instelling laten zien dat zij de Sprintreceptuur voldoende heeft eigengemaakt om de in-, door- en uitstroom van studenten de komende tijd te stimuleren? Is bètatechniek in voldoende mate in het instellingsbeleid verankerd? Kan de instelling de resultaten vast te houden, continueren en uitbreiden?
Groen of rood? Van de dertig deelnemende hogescholen en universiteiten wordt verwacht dat er vijfentwintig de bètatechniekagenda na 2010 duurzaam kunnen voortzetten. We hebben er alle vertrouwen in dat deze instellingen de komende jaren het ingezette bètatechniekbeleid continueren. Bij twee hogescholen en drie universiteiten verwachten we geen duurzame voortzetting. Bij twee universiteiten komt dit doordat zij de afgelopen periode niet de gehele Sprintreceptuur hebben gehanteerd, maar alleen hebben ingezet op specifieke – overigens succesvolle – projecten. De overige drie instellingen hebben de 15 procent-groei niet weten te bereiken dan wel vast te houden. Figuur 27. Percentage Sprint hogescholen en universiteiten dat wel/niet voldoet aan het duurzaamheidsoordeel
17%
83%
voldoet aan het duurzaamheidsoordeel voldoet niet aan het duurzaamheidsoordeel
We doen een beroep op de hbo- en wo-sector het stokje van ons over te nemen. Er zijn de afgelopen jaren goede instrumenten (bijvoorbeeld [peer]reviews) en veel kennis ontwikkeld om de bètatechniekagenda vooruit te helpen. We verwachten dat de
37
infrastructuur die binnen beide sectoren ligt benut wordt om gezamenlijk te blijven werken aan de verhoging van de in-, door- en uistroom van studenten bètatechniek. Vanaf 2011 moeten de hoger onderwijsinstellingen dus op eigen kracht verder. In dat perspectief zijn een aantal thema’s van wezenlijk belang: • Ondanks alle succesvolle inspanningen en de groei ligt het aantal Nederlandse afgestudeerden in bèta en techniek nog ruimschoots beneden het Europese gemiddelde. Er is – zeker tegen de achtergrond van de gewenste economische ontwikkeling van Nederland en de vraag op de arbeidsmarkt, behoefte aan een ambitieus bètatechniek beleid van iedere hoger onderwijsinstelling. De overheid kan daar op sturen door aanzienlijke volumeprestaties van instellingen te honoreren in het kader van prestatiebekostiging. • In de gesprekken die het Platform in het najaar van 2010 met de hoger onderwijsinstellingen heeft gevoerd wezen veel instellingen op de toekomstige krappe budgettaire situatie - mede als gevolg van de dreigende bezuinigingen - welke een ambitieus en investeringsgericht bètatechniek beleid van instellingen belemmert. In dit kader zou het toekomstige bezuiningsbeleid rekening moeten houden met de noodzaak van de arbeidsmarkt. • Het rapport “Toekomstbestendig Hoger Onderwijs” van de commissie Veerman benadrukt het investeren in techniek en innovatie. Daarin past de aanpak van het Platform gericht op het realiseren van Centres of Expertise en Centra voor Innovatief Vakmanschap in het betatechniek domein. Bètatechnisch hoger onderwijs zou er op moeten mogen rekenen dat deze aanpak – waarin publieke en private partijen samenwerken - ook de komende jaren vanuit de overheid wordt gestimuleerd. Kijk voor meer informatie over de resultaten op www.sprintprogramma.nl
38
7 Regionale netwerken en de arbeidsmarkt Het Platform stimuleert werkgevers te werken aan beschikbaarheid en betere benutting van bèta’s en technici. Dit gebeurt door bedrijven, scholen en overheden hun krachten te laten bundelen. En door een sterkere verbinding tussen de landelijke aanpak en regionaal beleid tot stand te brengen. Het Platform werkt hierin samen met de Technocentra en de Innovatieprogramma’s. Samenwerking onderwijs-bedrijfsleven Jet-Net Via verschillende onderwijsprogramma’s van het Platform zijn veel bedrijven, branches en industrieën betrokken. Bedrijven zijn voor scholen bij uitstek partners om de maatschappelijke relevantie van de bèta- en technische vakken te laten zien. Bij Jet-Net, het bedrijvennetwerk voor het havo/vwo, zijn 62 bedrijven betrokken. Waaronder Akzo Nobel, Unilever, Philips, Shell en DSM. De betrokken bedrijven committeren zich ook na 2010 aan Jet-Net en de samenwerking met scholen.
Samenwerking onderwijs-bedrijfsleven TechNet In TechNet, het bedrijvennetwerk voor het vmbo, werken vmbo-scholen met ongeveer 1500 bedrijven samen om de loopbaanoriëntatie van leerlingen verder te ontwikkelen. De ambitie is om na 2010 door te blijven groeien zodat 3% van alle technische bedrijven in Nederland kan worden aangemerkt als TechNet-bedrijf en samenwerkt met het vmbo. Ook bij het Vakcollege zijn veel bedrijven aangesloten. Op landelijk niveau zijn dat bijvoorbeeld Nuon en USG People.
Vakcolleges Op dit moment zijn er 34 Vakcolleges, waarvan er 4 recentelijk zijn gestart. Daarnaast zijn er 9 nieuwe Vakcolleges in ontwikkeling. Ook bij het Vakcollege zijn veel bedrijven aangesloten. Op landelijk niveau zijn dat bijvoorbeeld Nuon en USG People. Bij elk Vakcollege zijn vanuit de eigen regio zo’n 40 midden- en kleinbedrijven betrokken.
39
Figuur28. Jet-Net, TechNet en Vakcolleges
TechNet: Ongeveer 300 bedrijven in Groningen, Friesland en Drente.
Jet-Net-scholen Jet-Net-bedrijven Vakcolleges Bundeling bedrijven voor vakcolleges
TechNet: Ongeveer 75 bedrijven in Limburg.
Technocentra Technocentra zijn onafhankelijke netwerkorganisaties voor het versterken van de samenwerking tussen bedrijfsleven en technisch (beroeps)onderwijs. Door deze samenwerking krijgt de in-, door- en uitstroom in technische opleidingen een impuls. De Technocentra zijn ook betrokken bij landelijke programma’s van het Platform Bèta Techniek. Verder maken zij regionale analyses. Deze kunnen gebruikt worden voor een regionale visie en een visie op de eigen rol in de regio.
Regionale arrangementen In 2004 verscheen de beleidsnotitie ‘Pieken in de Delta’ (Ministerie van Economische Zaken). Op basis hiervan formuleerden verschillende regio’s hun ambities op het gebied van de kennisinfrastructuur. Bij de keuzes haakten zij aan bij de bredere regionale economische agenda. Sindsdien is er binnen de Regionale arrangementen steeds meer samenhang en aansluiting bij landelijke initiatieven gekomen. Bij elk arrangement is sprake van een samenhangende regio en een goede netwerkstructuur. De overheid en het onderwijs hebben zich gecommitteerd aan de arrangementen. Voor het bedrijfsleven geldt dit nog in mindere mate.
40
Figuur 29: TTOA en Regionale Arrangementen
T2
T1 T3
A
2
3
T4
B
4 1
C
5 6
7
Regionale arrangementen TTOA: TTOA in voorbereiding: A. Twente T1. Noord-Holland Noord B. Rotterdam T2. Eems-delta C. Eindhoven T3. Flevoland D. Zuid-Limburg T4. Arnhem/Nijmegen/de Vallei
D
TTOA-regio’s De TTOA (Taskforce Technologie Onderwijs Arbeidsmarkt) zoekt oplossingen voor het tekort aan technici en technologen. De TTOA doet dit door het bundelen van bestaande initiatieven en activiteiten in de regio. Het gaat om het vergroten van de belangstelling op scholen, het inzetten van niet-werkenden, het scholen van werkenden en het inzetten van migranten. Bedrijven, scholen en overheden werken samen bij het ondersteunen van de regio’s. De TTOA kenmerkt zich door op concrete thema’s een integrale aanpak te hebben, waarbij het regionale netwerk centraal staat. De TTOA’s hebben gezorgd voor samenhangende regio’s en een integrale en concrete aanpak. Succesfactor is de netwerkaanpak. Hierdoor hebben de Taskforces een verbindende functie in de regio.
Innovatieprogramma’s Het Innovatieplatform heeft enkele kansrijke sectoren aangewezen waar Nederland nationaal en internationaal sterk in is. Voor een dergelijke sleutelgebied heeft steeds een cluster van bedrijven een innovatieprogramma opgesteld. Naast innovatie is er binnen deze plannen ook aandacht voor menselijk kapitaal. Innovatieprogramma’s zijn onder andere Water, Chemie, Point One (nano-elektronica), Maritieme Techniek, Automotive, Life Science & Gezondheid, Materialen en Food & Nutrition. Het Platform
41
Bèta Techniek heeft de afgelopen jaren in samenwerking met AgentschapNL de bedrijven ondersteund bij het opstellen van hun human capital agenda. Figuur 30. Kansrijke sectoren met innovatieprogramma’s
Chemie Life science Point one Water Maritiem Automotive Food Dit is een versimpelde weergave van de werkelijkheid.
Mbo en hbo sectorinvesteringsplannen Eind 2010 is het Platform Bèta Techniek begonnen met de start van de uitvoering van de sectorinvesteringsplannen voor techniek in het mbo en hbo. Dit programma is een logisch vervolg om de bètatechniekagenda te verbinden aan het bredere innovatiebeleid van de overheid. Het programma investeert in de ontwikkeling van Centres of Expertise in het hbo en Centra voor Innovatief Vakmanschap in het mbo op een van de economische innovatie sleutelgebieden. Deze centra richten zich op het versterken van de Nederlandse innovatiekracht en economie, het doorbreken van de kennisparadox en het schaarsteprobleem binnen de bètatechniek. Het programma sluit hiermee ook aan bij de aanbevelingen van Commissie Veerman voor een toekomstbestendig hoger onderwijs.
42
Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10
[email protected] www.platformbetatechniek.nl