BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
Advies inzake
het Groenboek Erfopvolging en testamenten
1. Inleiding De Europese Commissie heeft op 1 maart 2005 een Groenboek Erfopvolging en testamenten ingediend1. Met het Groenboek wordt de aanzet gegeven tot een brede raadpleging over de erfopvolging ab intestato en de testamentaire erfopvolging met internationale aspecten. Het onderhavige advies van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) is voorbereid door een werkgroep van leden en na bespreking vastgesteld door de Wetenschappelijke Commissie van de vereniging. 2. Aanleiding en inhoud van het Groenboek De Europese Raad heeft recentelijk een vijfjarenplan opgesteld, het zogeheten Haagse programma2, waarin de ambities op onder meer het gebied van het burgerlijk recht zijn neergelegd. Een daarvan ligt op het terrein van de transnationale erfopvolging, dat zeer ingewikkeld is geworden door toenemende mobiliteit en het stijgende aantal duurzame relaties tussen onderdanen uit verschillende lidstaten, waarbij dikwijls goederen worden verworven die in verschillende landen van de Unie zijn gelegen. Goedgekeurde communautaire ipr-regels ontbreken tot nu toe. Het Groenboek neemt tot uitgangspunt dat dergelijke regels er moeten komen, maar dat niet volstaan kan worden met aanwijzing van de bevoegde, al dan niet rechterlijke, instanties en regelgeving op het gebied van erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. Volledige harmonisatie van materieelrechtelijke regels wordt niet denkbaar geacht en daarom zullen er collisieregels moeten komen op het gebied van toepasselijk recht. Ook zou communautaire wetgeving administratieve en praktische belemmeringen weg moeten nemen. Aan de hand van 39 vragen wordt belanghebbenden om een reactie gevraagd. 3. Commentaar Algemene opmerkingen
1
COM(2005) 65 definitief, {SEC(2005) 270} Bijlage 1 bij de Conclusies van het voorzitterschap – Brussel 4/5 november 2004, Raad van de Europese Unie, 14292/1/04
2
Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
1
BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
De NVvR heeft waardering voor het initiatief om tot gezamenlijke regelgeving te komen in Europees verband. Het aantal boedelafwikkelingen met grensoverschrijdende aspecten neemt toe en de rechtspraktijk stuit daarbij op ontbrekende internationale regelgeving, op uiteenlopende rechtsculturen en op diverse praktische problemen. Tot nu toe is het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging (het Haags Erfrechtverdrag 1989) slechts door Nederland geratificeerd, en daarmee is dat verdrag nog niet in werking getreden. Via de Wet conflictenrecht erfopvolging (Wcerf) bepalen deze verdragsregels sinds 1 oktober 1996 overigens wel welk recht de Nederlandse rechter op erfopvolging moet toepassen. Genoemd verdrag, de Wcerf en ook het Verdrag inzake wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen (het Haags Testamentenverdrag) blijken in de praktijk goed te werken, behalve bij onroerende zaken. Bij de beantwoording van de vragen zal bij deze regels worden aangeknoopt. Voorts acht de NVvR het gewenst zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Brussel I en II (bis)-verordeningen. De NVvR onthoudt zich van beantwoording van vragen op het gebied van de trust (vragen 11, 24, 31 en 32). Hoewel voor deze in ons recht onbekende figuur zelfs verdragsregels en een conflictenregeling gelden, hebben die regels zich in erfrechtelijke conflicten nog onvoldoende kunnen bewijzen. De NVvR onthoudt zich voorts van beantwoording van de vragen 12 en 39. Een algemene opmerking betreft nog het volgende: in het Groenboek over het toepasselijk recht en de rechterlijke bevoegdheid in echtscheidingszaken wordt een mogelijke herziening van Brussel II bis aan de orde gesteld. De NVvR gaat in dit advies, waarin naar Brussel II wordt verwezen, uit van bepalingen die in het Groenboek over echtscheiding niet ter discussie worden gesteld. Beantwoording van de vragen in het Groenboek Vraag 1 De erfrechtelijke collisieregels dienen zich niet alleen uit te strekken over de vraag wie erfgenaam is en wat zijn rechten zijn, maar ook over de vereffening en de verdeling van de nalatenschap. Juist in de afwikkeling doen zich in de praktijk de meeste problemen voor. Vraag 2 Hoewel de vraag gesteld kan worden of nationaliteit als aanknopingspunt voor toepasselijk recht nog wel zo belangrijk is als zo’n 50 jaar geleden, moet worden vastgesteld dat er op het gebied van erfgenaamschap en de mogelijkheid tot onterving kennelijk bepaalde nationaal gekleurde rechtsovertuigingen zijn die zozeer de interne openbare orde lijken te raken dat er dwingendrechtelijke regels zijn. Men denke aan de kwestie van de legitieme in het nieuwe Nederlandse erfrecht. Geheel vrije rechtskeuze van de testateur past hier niet bij. Niettemin biedt dit groenboek desgewenst de mogelijkheid om opnieuw te bezien of de tijd inmiddels rijp is voor meer ruimte voor de wens van de erflater, door middel van een ruimere mogelijkheid tot rechtskeuze. A) M.b.t. de vaststelling van erfgenaamschap en de rechten van de erfgenaam biedt het Haags Erfrechtverdrag in art. 3, 4 en 5 als aanknopingspunten vooral de nationaliteit van de erflater en diens duurzame gewone verblijfplaats, ook bij rechtskeuze. Naar de mening van de NVvR voldoet dit. Bespreekbaar is de termijn van 5 jaar te verkorten naar 3 jaar. B) Voor het recht dat van toepassing is op de vereffening lijkt het recht van de laatste gewone verblijfplaats van de erflater aangewezen. In de regel zullen zich daar zijn meeste goederen en eventuele schuldeisers bevinden. Vereist is dan wel dat de wetgeving in de landen waar zich overige vermogensbestanddelen bevinden, daarop aansluit. Een dergelijke collisieregel is in overeenstemming met art. 4 lid 1 van de Wcerf. C) T.a.v. de verdeling van de nalatenschap wordt geopteerd voor het bij A) vastgestelde recht, zulks met het oog op kwesties als de legitieme en inbrengverplichtingen. Indien er geen legitimaris is, lijkt er geen bezwaar tegen rechtskeuze door de gezamenlijke deelgenoten. Zie ook art. 4 lid 2 Wcerf. Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
2
BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
Bij onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren zijn in het kader van vereffenings- en verdelingsvraagstukken conflicten denkbaar met het goederenrecht in het land van ligging. Zo zou men bij voorbeeld in Frankrijk niet uit de voeten kunnen met een Nederlands vruchtgebruiktestament dat de langstlevende verterings- en vervreemdingsbevoegdheid geeft. In de praktijk wordt daarom bezitters van een tweede woning in het buitenland wel aangeraden voor dat vermogensbestanddeel ter plaatse een apart testament te maken. Indien dergelijke kwesties niet met algemeen geldende regels kunnen worden opgelost die ook inpasbaar zijn in de nationale regelgeving omtrent registers (bij voorbeeld door de niet inpasbare juridische constructie zo goed mogelijk te vertalen naar een wel in het land van ligging toelaatbare constructie, en/of met geldelijke compensatie voor degene wiens erfrechtelijke aanspraak op het goed aldus wordt gepasseerd bij de verdeling), is de praktijk mogelijk het meest gebaat bij toepassing van de lex rei sitae op onroerende zaken in het buitenland. Dat kan bij onroerende zaken in verschillende landen een grote diversiteit in oplossingen geven, hetgeen haaks staat op de verlangde vereenvoudiging. Aanknoping bij de lex rei sitae voor onroerende zaken is wel in overeenstemming met de Brussel I-Verordening, dat de plaats van dat goed bepalend doet zijn voor toepasselijk recht en de rechterlijke bevoegdheid. Het verdient aanbeveling nader onderzoek te verrichten naar knelpunten die bij toepassing van de lex rei sitae leiden tot vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap. In ieder geval zal dan de kwestie van schuldenverhaal op die vermogensbestanddelen geregeld moeten worden. Vraag 3 De NVvR vraagt zich af of een collisieregel op het gebied van de algemene bekwaamheid om te testeren gewenst is. Het erfrecht onderscheidt zich op dit punt in beginsel niet van contractenrecht. Voor geldigheid van de vorm van testamenten kan worden aangesloten bij het Haags Testamentenverdrag. Vragen betreffende de inhoudelijke geldigheid van testamenten zouden onderscheiden kunnen worden in formele geldigheidsvereisten, waarbij kan worden aangesloten bij het recht van het land waarin het testament wordt opgemaakt, en materiële kwesties, die beoordeeld dienen te worden naar het recht dat geldt voor vaststelling van erfgenaamschap (zie vraag 2 sub A). Met betrekking tot formele geldigheid van gezamenlijke testamenten, erfovereenkomsten en herroeping zou de NVvR aansluiting willen zoeken bij de formele geldigheidsvereisten en derhalve bij het recht van het land waar de akte wordt opgemaakt op de voet van het Haags Testamentsvormenverdrag. Voor de materiële aspecten van gezamenlijke testamenten, erfovereenkomsten en herroeping zou bepalend moeten zijn het toepasselijke erfrecht, subsidiair het recht van de nationaliteit of de gewone verblijfplaats, hetzij ten tijde van het maken van de uiterste wil, hetzij ten tijde van het overlijden. Zou een aanknopingspunt wijzigen, dan lijkt eerbiedigende werking in de rede te liggen in die zin, dat wat geldig is, geldig blijft en dat wat aanvankelijk ongeldig is, maar ten tijde van overlijden wel een toelaatbare aanknoping biedt, ook geldig is. Vraag 4 Naar de mening van de NVvR biedt het Haags Erfrechtverdrag in art. 13 een uitstekende regeling voor de kwestie van commorientes. Vraag 5 Uit de eerste alinea van het antwoord op vraag 2 blijkt dat vrije rechtskeuze voor de decujus naar de huidige stand van zaken mogelijk nog niet haalbaar is. De regeling in art. 5 van het Haags Erfrechtverdrag voldoet echter ook bij handhaving van de status quo niet volledig. Gemist wordt de mogelijkheid het recht aan te wijzen van het land waar men voornemens is zijn gewone verblijfplaats te vestigen.Onderzocht zou kunnen worden in hoeverre uitbreiding wenselijk is met de keuze voor het recht dat het huwelijksvermogensrecht beheerst, doch hierbij heeft de NVvR op voorhand aarzelingen omdat het de mogelijkheden tot rechtskeuze aanmerkelijk vergroot en daarmee kan ingrijpen in aspecten die tot de interne openbare orde gerekend kunnen worden zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2. Tegen rechtskeuze door de erfgenamen bestaan blijkens het antwoord op vraag 2 principiële en praktische bezwaren, met uitzondering op het gebied van de wijze van verdeling. Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
3
BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
Vraag 6 Het hiervoor genoemde art. 5 van het Haags Erfrechtverdrag geeft met de onder vraag 5 bepleite aanvulling voldoende mogelijkheden voor rechtskeuze. Vraag 7 De aanknopingspunten voor rechtskeuze dienen aanwezig te zijn op het moment van testeren dan wel overlijden. Op dit punt is, wederom met het oog op de bij vraag 2 besproken openbare orde-aspecten, een ‘hard and fast rule’ aangewezen Vraag 8 In Nederland kennen we geen erfovereenkomst. Vooralsnog lijkt geen bezwaar te bestaan tegen overneming van de artikelen 8 tot en met 12 van het Haags Erfrechtverdrag. Vraag 9 Bij beantwoording van vraag 5 is aangegeven waarom aarzeling bestaat bij de mogelijkheid van rechtskeuze voor het toepasselijke huwelijksvermogensrecht. Vraag 10 De NVvR is verdeeld over de vraag of er een extra waarborg moet komen ter bescherming van nabestaanden die door toepassing van een collisieregel geen aanspraak meer hebben op het wettelijk erfdeel of de legitieme. Een deel aanvaardt deze mogelijke consequentie omdat slechts in beperkte mate manipulatie door rechtskeuze mogelijk is; een ander deel zou deze consequentie als gevolg van rechtskeuze door de erflater niet willen trekken en zeker in dat geval waarborgen wensen. Vraag 13 Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2 onder A en vraag 3 zou uitgangspunt moeten zijn dat eerst moet worden vastgesteld naar welk recht bepaald wordt wie erfgenaam is. Of iemand voldoet aan de eis dat hij tot de erflater in de bepaalde (familie-) verhouding staat, dient door de daarvoor geldende ipr-regels te worden bepaald. Vraag 14. De NVvR zou het toejuichen indien gekomen kan worden tot één bevoegd forum inzake kwesties van erfopvolging, bij voorkeur dat van de laatste woonplaats. Dit begrip zou nader omlijnd kunnen worden (met inschrijving in het bevolkingsregister gedurende tenminste 3 jaar).De Brussel I- verordening kiest echter voor het forum waar de onroerende zaak is gelegen, ook voor wat betreft het toepasselijk recht. De vraag is of dat in erfrechtkwesties anders zou moeten en kunnen zijn. Onderzocht zou moeten worden welke vertragingen aldus optreden bij afwikkeling van de overige boedel indien ten aanzien daarvan een ander forum bevoegd is, of die vertragingen vermeden worden indien aan de rechterlijke bevoegdheid bij onroerende goederen wordt getornd, en of dat kan zonder noemenswaardige problemen voor registratie. Zoals echter reeds bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn er, door materieelrechtelijke verschillen op het gebied van zakelijke rechten en de gevolgen daarvan voor inschrijfbare feiten in registers, ernstige praktijkproblemen te overwinnen. Wellicht zou in overleg met het Europese notariaat in kaart kunnen worden gebracht welke erfrechtelijke constructies tot goederenrechtelijke problemen in andere lidstaten leiden, en hoe deze zo kunnen worden opgelost dat – al dan niet met compensatoire maatregelen – verdere harmonisatie en centralisering van het bevoegde forum bereikt kan worden, hetgeen een belangrijke stap vooruit zou zijn. Daarbij dient tevens aandacht te worden besteed aan het voorkomen van executieproblemen Vraag 15 De NVvR ziet geen in het oog springend voordeel van forumkeuze door een erfgenaam. Meestal zijn er ook meer erfgenamen die niet steeds dezelfde keuze zullen maken. Is die eensgezindheid er wel en is er ook een redelijk belang, bij voorbeeld omdat de meeste Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
4
BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
goederen van erflater zich in het land van het gekozen forum bevinden, dan zou dit wellicht de afwikkeling kunnen bespoedigen. Aan de executeur dient eenzelfde bevoegdheid toe te komen. Vraag 16 Voor conservatoire maatregelen dient aangesloten te worden bij de Brussel I-Verordening. Vraag 17 Ter voorkoming van positieve of negatieve bevoegdheidsconflicten kan het instrument van verwijzing ter vermijding van tegenstrijdige beslissingen nuttig zijn. De NVvR waarschuwt wel voor procedurele- en taalproblemen: als verwezen wordt in de stand waarin het geding zich bevindt, is niet op voorhand duidelijk welke processtappen bij het ontvangende gerecht nog genomen kunnen worden. Ook zou de vraag kunnen rijzen of na verwijzing in hoger beroep een tussenvonnis uit het verwijzende land vernietigd kan worden. Bovendien zullen de processtukken in de regel vertaald moeten worden. Zou niettemin een verwijzingsmogelijkheid worden geopend, dan staat vooralsnog open welke aanknopingspunten daarvoor moeten gelden. Wel dient voorkomen te worden dat de zaak eindeloos door- en terugverwezen kan worden. Vraag 18 Uitgangspunt dient te blijven de universele werking van de Europese regelgeving. Ook indien de laatste woonplaats buiten de lidstaten is gelegen, zal de bevoegdheidsvraag aan het forum van die woonplaats moeten worden overgelaten. Een vangnetbepaling wordt wenselijk geacht en daarbij heeft de voorkeur te denken aan bevoegdheid van het forum van de voorlaatste woonplaats indien die is gelegen in een lidstaat. Vraag 19 De vraag is of de EU invloed heeft op derde staten die exclusieve bevoegdheid claimen. In beginsel dient hiervoor niet geweken te worden, maar pakt de praktijk anders uit, dan zal dat met compensatiemaatregelen verzacht moeten worden (vgl. art. 2 Wcerf). Vraag 20 Is de hoofdbevoegdheid eenmaal toegewezen aan een andere lidstaat, dan dienen de autoriteiten van de plaats van ligging van de onroerende zaak bevoegd te zijn documenten op te stellen en daden van beheer en eigendomsoverdracht te stellen ter uitvoering van uitgesproken rechterlijke beslissingen of opgemaakte (notariële) akten in het land waaraan de hoofdbevoegdheid is toegewezen. Vraag 21 Het opstellen van zulke eenvormige documenten is zelfs een voorwaarde voor de vereenvoudiging van de taken van de bij de afwikkeling betrokken instanties. Voor de vraag welke bestaande documenten zich lenen voor standaardisering en welke formaliteiten kunnen worden afgeschaft of vereenvoudigd, acht de NVvR overleg met notariaat en kadaster aangewezen. Vraag 22 Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van het antwoord op met name vraag 14. Kan er tot één forum gekomen worden, dan verdient het de voorkeur ook deze bevoegdheidsregels aan te nemen voor buitengerechtelijke instanties. Thans zijn er geen bevoegdheidsregels voor notarissen: de keuze van erfgenamen is leidend. Zijn er meer bevoegde fora (laatste woonplaats èn de plaats van ligging van onroerend goed), dan zou ook aan de hand van deze aanknopingspunten de bevoegdheid bepaald moeten worden. Zoveel mogelijk vermeden moet worden dat registers in verschillende landen geraadpleegd moeten worden teneinde kennis te nemen van voor de erfopvolging/afwikkeling belangrijke
Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
5
BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
feiten. Daarbij valt te denken aan de instantie die bevoegd is het boedelregister bij te houden en verklaringen van (beneficiaire) aanvaarding of verwerping in ontvangst te nemen. Vraag 23 Ja. Een in Griekenland wonende erfgenaam moet in zijn woonland een akte van verwerping op kunnen laten maken die naar het boedelregister in bijvoorbeeld Nederland kan worden verstuurd. Het verdient aanbeveling de formaliteiten en bevoegde instanties per lidstaat te inventariseren en bekend te maken. Vraag 25 De Brussel I-Verordening en eventueel de EET-Verordening kunnen worden gevolgd. Vraag 26 en 27 Indien, in het kader van een eenheidsregeling, voor onroerende zaken wordt afgezien van de lex rei sitae, verdient het de voorkeur om, ter vereenvoudiging van de afwikkeling van nalatenschappen, de autoriteiten van de plaats waar de onroerende zaak is gelegen de bevoegdheid te verlenen om op basis van een rechterlijke uitspraak of een notariële akte (zoals een verklaring van erfrecht) die is opgesteld in het land waar de nalatenschap wordt afgewikkeld, de voor wijziging van de openbare registers benodigde documenten op te stellen. Voor Nederland kan gedacht worden aan de bevoegdheid van de bewaarder van de openbare registers en het kadaster om op basis van een buitenlands vonnis of buitenlandse akte de tenaamstelling te wijzigen. De artikelen 21 lid 3 en 46 van de in de vraag genoemde verordening zouden als voorbeeld kunnen dienen. Teneinde de inschrijving van die stukken praktisch mogelijk te maken, zullen buitenlandse uitspraken of akten zodanig moeten worden ingericht dat zij aan de formele inschrijvingsvereisten van (voor Nederland) de Kadasterwet voldoen. Gestreefd moet worden naar een van een officiële website te downloaden formulier. Via de Kadasterwet zou het Nederlandse notariaat bevoegd gemaakt kunnen worden om buitenlandse akten in te schrijven. De aansprakelijkheidsaspecten dienen daarbij wel onder ogen te worden gezien. Vraag 28 Nee; een algemene regel in de zin van art. 46 van Verordening 2201/2003 (Brussel II bis) zou kunnen volstaan. Overigens worden buitenlandse testamenten in Nederland thans – in het algemeen – zonder enig probleem erkend. Vraag 29 en 30 Vraag 29 kan bevestigend worden beantwoord indien ook vraag 30 bevestigend wordt beantwoord. Een internationale verklaring van executele is een zeer nuttig instrument indien voldoende duidelijk is in andere landen welke bevoegdheden aan de executeur toekomen, zulks met het oog op derden. Onderzoek wordt gewenst geacht naar de verschillende rechtsstelsels, evenals naar de functionarissen die dergelijke verklaringen mogen afgeven. De NVvR zou totstandkoming van zo’n internationale verklaring van executele bijzonder toejuichen. Vragen 33 tot en met 35 De totstandkoming van een Europese verklaring van erfrecht wordt door de NVvR beschouwd als een zeer belangrijke stap vooruit. Een verklaring van erfrecht heeft geen bewijskracht maar beschermt derden die daar te goeder trouw op mogen afgaan. Ook hier geldt wenselijkheid van nader onderzoek zoals bij vraag 29 is aangegeven. Dergelijke verklaringen dienen te worden opgesteld met inachtneming van het recht dat de erfopvolging beheerst (vraag 2 onder A). Omdat onduidelijk is of dat in iedere lidstaat kan is ook op dit punt nader onderzoek gewenst.
Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
6
BELANGENBEHARTIGING LEDEN OM/ZM
•
KW ALITEIT RECHTSPRAAK
Vraag 36 Een registratiestelsel vergemakkelijkt de opsporing van een voor de erfopvolging en vereffening wezenlijk document, in het bijzonder voor testamenten die in het buitenland zijn opgemaakt. Het verdient aanbeveling bij het vaststellen van een registratiestelsel te overwegen of ook onderhandse testamenten voor registratie in aanmerking komen. Een gecentraliseerd register lijkt niet eenvoudig te realiseren, gelet op de diversiteit in testamentvormen in de verschillende lidstaten. Wellicht is aan te sluiten bij de regeling zoals die is neergelegd in de Overeenkomst inzake de vaststelling van een stelsel van registratie van testamenten, gesloten in Bazel op 16 mei 1972 (Trb. 1972,106). Daarbij zijn negen EU-landen, waaronder Nederland, al partij. Deze overeenkomst voorziet in centrale landelijke testamentenregisters en in onderlinge informatieuitwisseling. Vraag 37 In overweging wordt gegeven zoveel mogelijk aan te sluiten bij het onder vraag 36 genoemde Verdrag van Bazel. De maatregel zou kunnen inhouden dat – onder overlegging van een akte van overlijden of enig ander stuk waaruit blijkt van het overlijden van erflater – vermoedelijke erfgenamen en bevoegde instanties via het eigen centrale register toegang hebben tot de informatie in buitenlandse registers. Vraag 38 Nog niet duidelijk is hoe instanties in de nieuwe lidstaten werken. Zolang daarover niet voldoende helderheid bestaat, dient er een waarborg te blijven. Conclusie Met de voorgelegde vraagpunten heeft de Europese Commissie de juiste kwesties aan de orde gesteld. Het zal niet eenvoudig zijn om met behoud van de verschillen in nationale materiële wetgeving tot aanvaardbare communautaire regelgeving te komen. De NVvR zal de ontwikkelingen met aandacht blijven volgen.
Den Haag, 30 september 2005 Namens het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Wetenschappelijke Commissie,
F.F. Langemeijer, voorzitter
Lange Voorhout 7, 2514 EA Den Haag • Telefoon: 070-3611420 • Fax: 070-3611424 Postbus 30315, 2500 GH Den Haag • E-mail:
[email protected] • Website: www.nvvr.org
7