Woonvormen voor mensen met verstandelijke beperkingen Opgaven voor de toekomst
In opdracht van Ministerie van VWS en VGN
Hans van Rossum Johan van Iersel Froukje van Rossum
september 2006
RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020 522 11 11 telefax 020 627 68 40 http://www.rigo.nl
Rapportnummer: 91270
Inhoudsopgave 1
INLEIDING
1
1.1
EEN INTERACTIEVE ONDERZOEKSOPZET
2
1.2
VERANTWOORDING
3
2
VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
7
2.1
INLEIDING
7
2.2
WONEN IN SOORTEN EN MATEN
7
2.3
ONDERSTEUNINGSVORMEN
9
2.4
GECLUSTERD WONEN NADER BEKEKEN
9
2.5
DE COMBINATIES
11
3
CLIËNTGROEPEN
17
3.1
INLEIDING
17
3.2
VERSTANDELIJKE BEPERKING
18
3.3
ADAPTIEVE VAARDIGHEDEN
18
3.4
GEZONDHEID
20
3.5
CONTEXT
20
3.6
PERSOONSKENMERKEN
21
3.7
CLIËNTGROEPEN
22
3.8
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN
22
4
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
27
4.1
INLEIDING
27
4.2
TWEE SCENARIO’S
27
4.3
SCENARIO’S IN CIJFERS
30
5
CONCLUSIES
39
BIJLAGE
R I G O
43
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
INLEIDING
1 Inleiding De huisvestingssituatie voor mensen met verstandelijke beperkingen is divers. Vanaf 2002 is mede als gevolg van nieuwe regelgeving veel huisvesting in kleinschalige vorm gerealiseerd. Aanbieders richten zich daarbij ook meer op de specifieke mogelijkheden en voorkeuren van hun cliënten. Er worden woonwensonderzoeken gehouden en er worden woonprofielen onderscheiden naar de mate van zelfredzaamheid en de individuele zorgplannen. Op deze basis zijn binnen en buiten de instellingsterreinen kleinschalige woonvormen ontwikkeld in verschillende gradaties van ondersteuning en bescherming. Het aanbod aan kleinschalige woonvoorzieningen is de afgelopen jaren weliswaar gegroeid, maar de grootschaligheid in traditionele vormen van groepshuisvesting en afdelingsverblijf is zeker geen verleden tijd. De ontmanteling van de instellingen en de daarbij behorende ideologie van vermaatschappelijking krijgen ook meer kritiek te verduren. De integratie in de samenleving heeft een keerzijde en bovendien blijkt het niet eenvoudig om geschikte projecten buiten de instellingsterreinen van de grond te krijgen. Er moet een keuze mogelijk blijven voor wonen op een instellingsterrein, vinden de critici. Deze bezwaren hebben er mede toe geleid dat er nieuwe woonvormen op oude instellingsterreinen zijn gekomen en zelfs dat gehele instellingsterreinen zijn herontwikkeld tot gewone woonwijken voor mensen mét en zonder verstandelijke beperkingen. De woonsituatie voor mensen met verstandelijke beperkingen is bijzonder veelvormig door de toegenomen differentiatie en het naast elkaar bestaan van traditionele en moderne huisvesting. Daar komt nog bij dat het bouwregime in de zorgsector ingrijpend zal veranderen met grote gevolgen voor het huidige en toekomstige huisvestingsaanbod in de sector. Binnen deze context van verandering en vernieuwing willen VWS en de VGN op basis van een heldere woontypologie de aard en omvang van de behoefte aan woonvormen voor mensen met verstandelijke beperkingen in beeld brengen. Voor VWS is een onderbouwde behoeftebepaling van belang vanuit het perspectief van de beleidsvorming. Voor VGN als brancheorganisatie van zorgaanbieders in deze sector speelt de behoefteraming een rol bij de
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
1
2 INLEIDING
beleidsuitvoering door de aanbieders. De resultaten van deze behoefteraming kunnen dus een toegevoegde waarde hebben bij de bepaling van beleidsrichtingen. Onderzoeksvragen De gewenste behoefteraming is door RIGO uitgewerkt in de volgende deelvragen: 1)
Wat is een toetsbare definitie van bestaande en wenselijke woonvormen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in aard en verschijningsvorm?
2)
Welke zorginhoudelijke criteria vormen de basis voor de indeling van cliënten naar de onderscheiden woonvormen?
1.1
3)
Hebben cliëntgroepen een homogene vraag naar bepaalde woonvormen?
4)
Wat is de omvang van de behoefte aan diverse onderscheiden woonvormen in 2015?
5)
Hoe verhoudt deze raming zich tot het huidige aanbod?
Een interactieve onderzoeksopzet Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met verschillende zorgaanbieders.1 RIGO heeft in opvolgende stappen volgens het nevenstaande schema het onderzoek uitgevoerd en de deelresultaten ingeAnalyse Analyse A bracht in workshops met de deelnemende bestaand bestaand materiaal. materiaal. aanbieders. Stap 1 1)
2)
3)
4)
Er is een literatuurstudie gedaan naar gangbare indelingen van het aanbod en cliënten. Op basis van deze studie is een voorlopige typologie opgesteld van (A) woonzorgvormen (het aanbod) en van (B) de cliëntgroepen (de vraag).
Woonzorgvormen.
Cliëntgroepen.
Begripsbepaling.
Stap 2
Begripsbepaling.
Workshop 1: Woonzorgvormen en cliëntgroepen Vaststellen definities woonzorgvormen.
Vaststellen definities cliëntgroepen.
Raming bestaand aanbod.
Raming omvang cliëntgroepen.
In de eerste workshop zijn de indelingsvoorstellen aan de orde gekomen en nader uitgewerkt.
Stap 3
Er is een aangepaste indeling vastgesteld en op basis van een secundaire bestandsanalyse zijn het bestaande aanbod en de omvang van de cliëntgroepen geraamd.
Stap 4
Workshop 2: Toedeling cliëntgroepen aan woonzorgvormen.
Stap 5
Prognose cliëntgroepen en doorrekenen basisscenario.
In de tweede workshop is vervolgens besproken hoe de cliëntgroepen – volgens de onderzoeksgegevens – over het
A
Stap 6
Stap 7
Workshop 3: Scenario’s voor de toekomst
Doorrekenen toekomstscenario’s. Eindrapportage.
voetnoot 1
B
Als bijlage is een namenlijst opgenomen van deelnemers namens de betrokken zorgaanbieders.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
B
INLEIDING
bestaande aanbod zijn verdeeld. Hierbij is tevens aan de orde gekomen welke combinaties al dan niet wenselijk zijn. 5)
RIGO heeft vervolgens een prognose van de te verwachten ontwikkeling van de cliëntgroepen tot 2015 opgesteld. Op basis van de huidige verdeling – zoals bepaald in de voorgaande stap – is een beeld af te leiden van de behoefte aan woonzorgvormen in de toekomst.
6)
De huidige verdeling van cliëntgroepen over woonvormen is echter niet gelijk aan de in de toekomst gewenst geachte verdeling. In de derde workshop is aan de orde gekomen welke verschuivingen er denkbaar en wenselijk zijn.
7)
1.2
RIGO heeft vervolgens twee veranderscenario’s doorgerekend en in conceptvorm aan het forum van aanbieders voorgelegd. Hierbij is tevens ingegaan op de opgaven en uitdagingen waar de sector voor staat. Op basis van de reacties in de laatste workshop is de eindrapportage definitief gemaakt
Verantwoording De behoefteramingen in deze verkenning hebben uitsluitend betrekking op mensen met verstandelijke beperkingen. De cliëntgroepen bestaande uit mensen met louter lichamelijke beperkingen of alleen zintuiglijke beperkingen vallen daar dus niet onder. Dat geldt evenmin voor de groeiende groep van cliënten met lichtere verstandelijke beperkingen (IQ boven de 80) én probleemgedrag. In de beschrijving van de cliëntgroepen (hoofdstuk 3) wordt deze afbakening verder toegelicht. Dit onderzoeksrapport is in nauwe samenwerking met het veld tot stand gekomen. De deelnemende zorgaanbieders hebben informatie over de eigen situatie beschikbaar gesteld, hebben de verwerking van de gegevens nauwlettend en kritisch gevolgd en hebben de onderzoekers behoed voor dwaalsporen en zijwegen. Voor hun activerende begeleiding zijn we de deelnemers veel dank verschuldigd. Eén van de doelstellingen van dit onderzoek is meer eenheid van taal te brengen door een helder en herkenbaar begrippenkader te ontwikkelen. Daarom is ook de samenwerking met het veld gezocht. In termen van het ontwikkelde begrippenkader zijn vervolgens indicatieve ramingen opgesteld om inzicht te geven in de huidige en toekomstige opgaven. De ontwikkelde scenario’s voor de behoefteramingen zijn echter geen concrete toekomstvoorspellingen, maar simulaties op basis van verschillende uitgangspunten en zijn zeker niet normatief bedoeld. Met de toekomstramingen wil het rapport houvast bieden bij de beleidsvorming, zowel op landelijk niveau (door VGN en VWS) als op het niveau van de individuele zorgaanbieder. De wijze waarop dit beleid concreet vorm krijgt, is in dit rapport echter niet aan de orde. De vormgeving van beleid is nadrukkelijk een taak van de individuele zorgaanbieders en – op landelijk niveau – van VGN en VWS. Omgekeerd geldt dat de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke keuzen in dit onderzoek onverminderd bij de onderzoekers ligt.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
3
4 INLEIDING
Leeswijzer In de volgende hoofdstukken komen de deelproducten van deze behoefteraming aan de orde en worden de gemaakte keuzen toegelicht. In hoofdstuk 2 beschrijven we de ontwikkelde aanbodindeling. We combineren bestaande en wenselijke huisvestingvormen met verschillende vormen van benodigde ondersteuning. In hoofdstuk 3 komt de vraagzijde aan bod en worden verschillende cliëntgroepen aan de hand van relevante dimensies onderscheiden. In hoofdstuk 4 zijn de ontwikkelingsrichtingen aangegeven uitgaande van de gewenste huisvestings- en ondersteuningsvormen en de demografische ontwikkeling naar 2015. Aan het slot worden zoals gebruikelijk de conclusies getrokken en de resultaten samengevat. Tussen de hoofdstukken zijn ter illustratie tekeningen en foto’s opgenomen van recent ontwikkelde woonzorgvormen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
INLEIDING
Zozijn, zorgwoningencomplex De Echo te Wilp, artist impression en plattegrond
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
5
6 INLEIDING
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
2 Vormen van wonen en ondersteuning 2.1
Inleiding De opgave is om een typologie op te stellen voor huisvestingsvormen die zowel de feitelijke situatie als de gewenste situatie afdekt. De huisvestingsvorm is niet onafhankelijk van de benodigde ondersteuning, maar wordt daar mede door bepaald. De woonkwaliteit én de geschiktheid voor ondersteuning zijn de dimensies op basis waarvan we de huisvestingvormen typeren. De gekozen indeling houdt geen verband met specifieke vormen van financiering.
2.2
Wonen in soorten en maten De variatie in huisvestingsvormen voor mensen met een verstandelijke handicap laat zich als volgt typeren: 1)
2)
3)
Reguliere woning a)
ouderlijk huis
b)
zelfstandige woning
Wonen met zorg a)
afzonderlijke woning
b)
geclusterd wonen
c)
groepswonen
d)
afdelingswonen
Onbekend (ontvangen geen professionele zorg, bijvoorbeeld dak- en thuislozen)
Het onderscheid tussen de categorie van reguliere woningen (1) en die van wonen met zorg (2) is dat de instelling al dan niet betrokken is bij de huisvesting. Bij de reguliere woningen is de huisvesting door cliënten of familie zelf geregeld. Er is overigens wel sprake van zorggebruik zoals dagbesteding of ambulante zorg. Het is niet zo dat in reguliere woningen de bewoners met de verstandelijke handicap meer zelfredzaam zijn dan de bewoners van huisvesting binnen wonen met
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
7
8 VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
zorg. Kinderen en jongeren ontvangen vaak intensieve mantelzorg van de ouders. Maar ook in reguliere woningen kan intensieve, zelfs 24-uurs één op één professionele zorg worden geboden. Binnen ‘wonen met zorg’ onderscheiden we vier varianten: 2 a) De afzonderlijke, niet-geclusterde, woning De afzonderlijke woning met zorg is geen collectieve woonvoorziening, maar is wel door de instelling gehuurd of gerealiseerd. De cliënten maken deel uit van de bewonersgroep van de instelling. Een afzonderlijke woning is niet geclusterd met andere woningen. 2 b) Geclusterd wonen Bij geclusterd wonen zijn de belangrijkste woonfuncties in de private sfeer mogelijk met een eigen huiskamer, eigen slaapgelegenheid, eigen keuken eigen toilet en douche. Het gaat bijvoorbeeld om eigen woonstudio’s van 45 m2 of nog ruimere appartementen. Er zijn echter wel voorzieningen en ruimten voor bewoners om elkaars gezelschap op te zoeken en voor gezamenlijke activiteiten zoals het gebruik van de maaltijd. De clustering heeft niet zozeer met het wonen te maken, maar met het collectieve karakter en de benodigde ondersteuning voor de bewoners van de cluster. Bij geclusterde woonvormen gaat het vaak om recent gerealiseerde projecten, die voldoen aan genormeerde kwaliteitseisen (qua uitrustingsniveau en oppervlak). Meer privacy, keuzemogelijkheden om zich (met de familie) terug te trekken in eigen woonvertrekken en een gewenste verbetering van de woonkwaliteit liggen ten grondslag aan de ontwikkeling in de richting van geclusterd wonen. 2 c) Groepswonen Huisvesting van groepen met minder dan 12 bewoners behoren volgens de indeling van het Bouwcollege tot groepswonen. De kleinste vorm van groepswonen in onze operationele definitie bestaat uit drie personen. De huishoudens daaronder ook van twee personen maken deel uit van individuele huishoudens. Het onderscheid tussen geclusterd wonen en groepshuisvesting is de schakeling (clustering) van in beginsel individuele huisvestingseenheden tegenover enkelvoudige huisvesting in groepsverband. De categorie ‘groepswonen’ is divers: van kleine kamertjes van 7 m2 op instellingsterreinen tot recent gerealiseerde projecten die in fysieke zin dicht in de buurt kunnen komen van de individuele woonvoorzieningen De bewoners van groepswonen hebben een eigen, soms gedeelde, zit/slaapkamer en delen meestal woonkamer, keuken en sanitair met hun medebewoners. De groepsgrootte in de bestaande voorraad is sterk wisselend. 2 d) Afdelingswonen Waar groepen 12 of meer bewoners samen wonen, noemen we dat in navolging van het Bouwcollege afdelingswonen. Deze indeling gaat niet uit van de huidige normstelling of een wenselijke situatie, maar van nog steeds bestaande verblijfsituaties. Er is echter een sterke tendens om deze vorm van afdelingswonen te vervangen door geclusterd wonen dan wel groepswonen in kleinschaliger vorm.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
2.3
Ondersteuningsvormen We proberen de ‘zorg’ - waarachter een palet van verschillende vormen van ondersteuning schuilgaat – tot de essentie terug te brengen.2 Er is ondersteuning die soms acuut moet worden geleverd, soms permanent nodig is en soms van te voren kan worden gepland. Dat vereist een verschillende logistiek. Van de kant van de vrager die op het juiste moment en op de juiste plaats over de hulp moet kunnen beschikken en van de kant van de aanbieder om op de gewenste momenten ter plekke te zijn. Op basis van deze leveringsvoorwaarden voor ondersteuning is de woonzorgvorm te typeren. De ondersteuning beschouwen we bij wijze van spreken als de software waarvan de werking specifieke eisen stelt aan het apparaat, in dit geval de huisvesting. Verschillende verschijningsvormen hangen samen met de leveringsvoorwaarden van zorg: 1)
Op afspraak (inclusief uitstelbare alarmopvolging)
2)
Op afroep (inclusief onmiddellijke alarmopvolging)
3)
Voortdurende nabijheid (24-uurs zorg)
4)
24-uurs toezicht (waaronder permanent actief toezicht en permanente beveiliging)
De onderscheiden leveringsvoorwaarden zijn als een ladder waarbij de hogere sport telkens alle lagere vormen omvat. Zorg op afspraak is de eerste sport en is dan ook in alle situaties mogelijk. Zorg op afroep betekent directe ondersteuning is mogelijk gedurende 24-uur van de dag en in die situatie is ook geplande zorg mogelijk. Voortdurende nabijheid is de volgende stap en dat is een niveau wat directe ondersteuning en geplande zorg insluit. De hoogste sport op de zorglogistieke ladder zijn de specifieke vormen van 24-uurstoezicht.
2.4
Geclusterd wonen nader bekeken Clustering heeft te maken met de bereikbaarheid en beschikbaarheid van een aanvullend zorg- en dienstenaanbod. In de sector beschrijft men clusters bijvoorbeeld naar het zorgdoel zoals 24-uurs behandelingsclusters. Geclusterd wonen kan zijn in de vorm van aaneengesloten wooneenheden maar ook in de vorm van verspreide woningen in de wijk zolang – in beide gevallen - de wooneenheden maar met elkaar verbonden zijn door een gemeenschappelijk aanbod van diensten en zorg. Een volledig eigen wooneenheid is dan de constante die aangevuld kan worden met een gemeenschappelijke welzijnscomponent of zorgcomponent en waar nodig in een zekere beslotenheid of afscherming kan worden gerealiseerd (bij forensisch en gedragsgestoord).
voetnoot 2
Deze koppeling van leveringsvoorwaarden van zorg aan woonvormen is een nadere uitwerking van de typologie die RIGO ontwikkelde voor de ouderenhuisvesting in het kader van het actieplan Investeren voor de toekomst.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
9
10 VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
Geclusterd wonen zonder enig aanvullend aanbod zal in de praktijk van de professionele aanbieder van huisvesting en zorg niet voorkomen. In theorie zijn er de volgende varianten van geclusterd wonen op basis van individuele woonkwaliteit met aanvullende voorzieningen:
Woonfunctie
Welzijnsfunctie
Zorglogistiek
Relatie met omgeving
naamgeving
Individueel in clusters
Ontmoetingsplek, gemeenschappelijk
Op afspraak
Naar buiten gericht
1) begeleid wonen
Individueel in clusters
Inpandige voorzieningen
Op afroep
Naar buiten gericht
2) verzorgd wonen
Individueel in aaneengesloten clusters
Zorg en welzijn als integraal aanbod
Voortdurende nabijheid
Naar buiten gericht
3) beschermd wonen
Individueel in aangesloten clusters
Zorg en welzijn als integraal aanbod
Toezicht
Naar binnen gericht
4) beveiligd wonen
Ad 1) De cluster van begeleid wonen houdt in dat er (ruimtelijke) mogelijkheden zijn voor ontmoeting en gezamenlijke activiteiten in de directe omgeving. Dat kan een huiskamer zijn, een daarvoor bestemd appartement maar ook het buurthuis in de wijk of een steunpunt. De sociale functie vereist in het algemeen wel begeleiding; Ad 2) De cluster van verzorgd wonen is als 1) maar er is een zorginfrastructuur om de directe en acute zorg (op afroep) mogelijk te maken (kantoortje, kamer voor slaapwacht zorgunit e.d.). Het is ook mogelijk dat de welzijns- en zorgcomponent gezamenlijk wordt aangeboden in een steunpunt al dan niet inpandig bij het woongedeelte; Ad 3) De zorg is 24 uur per dag aanwezig bij beschermd wonen; Ad 4) De meer open verbinding met de buitenwereld is bij beveiligd wonen niet aanwezig. De woonfunctie, welzijnsfunctie en zorgfunctie zijn dan ook binnen één complex aanwezig. Het betreft hier mensen met gedragsproblemen of forensische problematiek. De mate van clustering Een belangrijke variabele in de vormgeving van de clusters is het aantal wooneenheden. De grootte van de cluster houdt verband met de zorgexploitatie in het bijzonder voor de noodzakelijke slaapwacht. Er wordt meestal onderscheid gemaakt tussen grote clusters (van 12 wooneenheden en meer) en kleine clusters (van minder dan 12 eenheden). Het is goed mogelijk om grote clusters weer in kleinere sociale eenheden te splitsen waardoor de facto een zelfde leefsituatie kan worden gecreëerd als in kleinere
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
clusters. We beschouwen een verdere uitsplitsing naar grootte van clusters als niet relevant voor de behoefteraming naar onderscheiden cliëntgroepen. De terminologie De naamgeving is en blijft lastig en een kwestie van consensus. In dit geval is geprobeerd om de verbinding te leggen met de terminologie die voor wonen met zorg (carebreed) gebruikelijk is: verzorgd en beschermd wonen. Daarmee vermijd je de spraakverwarring die ontstaat als verschillende zorgaanbieders bij de woningbouwprogrammering dezelfde termen in verschillende betekenissen gebruiken.
2.5
De combinaties
3
4. 24-uurs toezicht
bijheid
3. Voortdurende na-
2. Op afroep
1. Op afspraak
Op basis van de differentiatie in de leveringsvoorwaarden en de bestaande en wenselijke huisvestingvormen ontstaan verschillende arrangementen van huisvesting, infrastructuur en ondersteuning.
1.
Reguliere woning
2.
Afzonderlijke woning
X
3.
Geclusterd wonen
X
X
X
X
4.
Groepswonen
X
X
X
X
5.
Afdelingswonen
X
X
X
X
6.
Onbekend (dak- en thuislozen)
X
De ondersteuning is in vier vormen onderverdeeld We houden voor de onderscheiden vormen van wonen met zorg de terminologie aan die we kozen voor geclusterd wonen. 9
Zorg op afspraak: begeleid wonen;
9
Zorg op afroep: verzorgd wonen;
voetnoot 3
In geval van zorg in reguliere woningen gaat het om professionele zorg op afspraak. Eén op één 24-uurs-zorg kan volgens de zorgaanbieders ook in reguliere woningen worden geleverd. Dat gebeurt echter zeer incidenteel. We hebben deze ondersteuningsvorm alleen opgenomen waar specifieke huisvestingseisen gelden voor de betreffende doelgroep. Het moge duidelijk zijn dat het accent in dit onderzoek ligt op de specifieke huisvestingsvormen voor mensen met verstandelijke beperkingen. Het beschikbare aanbod in dit segment is overigens wel weer van invloed op de verdeling over de reguliere voorraad en zelfs het aantal dak- en thuislozen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
11
12 VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
9
Voortdurende nabijheid: beschermd wonen;
9
24-uurs-toezicht: beveiligd wonen.
In totaal zijn er dan vijftien woonzorgcombinaties (incl. onbekend) wanneer we de aangekruiste cellen in de tabel benoemen. 1)
Reguliere woning met geplande zorg
2)
Afzonderlijke woning met geplande zorg
3)
Begeleid geclusterd wonen
4)
Verzorgd geclusterd wonen
5)
Beschermd geclusterd wonen
6)
Beveiligd geclusterd wonen
7)
Begeleid groepswonen
8)
Verzorgd groepswonen
9)
Beschermd groepswonen
10) Beveiligd groepswonen 11) Begeleid afdelingswonen4 12) Verzorgd afdelingswonen 13) Beschermd afdelingswonen 14) Beveiligd afdelingswonen 15) Onbekend (dak- en thuislozen) Groepswonen is niet alleen op (voormalige) instellingsterreinen te vinden. Ook nieuwe woonzorgvormen in de wijk, waarbij bewoners alleen een eigen zit/slaapkamer hebben zoals bij veel ouderinitiatieven, vallen onder groepswonen. Andersom kunnen op (voormalige) instellingsterreinen woonzorgvormen van goede woonkwaliteit gerealiseerd worden, die hier dan onder de categorie 3, 4, 5 of 6 vallen. De bovenstaande indeling in 15 vormen is relevant als uitgangspunt voor het vaststellen van de woonbehoefte van de toekomst. De indeling heeft echter eerder een attenderende functie dan dat het gaat om een instrument om de bestaande situatie exact in beeld te brengen. De matrix van stenen en handen We hebben deze indeling gebaseerd op de ‘stenen’ en op de ‘handen’. In de gebouwen is de benodigde ondersteuningsbehoefte al af te lezen. De onderscheiden vormen van ondersteuning vragen om een verschillende fysieke infrastructuur. Voor de geplande zorg hoeft er in de woonsituatie niet veel te gebeuren. Maar op de volgende trede bij zorg op afroep, moet er naast de feitelijke ondersteuning ook een plek zijn in de nabijheid of in huis vanwaar de zorg kan worden geboden. Waar toezicht en voortdurende nabijheid nodig is, is er ook een inpandige zorginfrastrucvoetnoot 4
In de praktijk komt afdelingswonen vrijwel uitsluitend voor als beschermd en beveiligd. We komen hier op terug in hoofdstuk 4.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
tuur. In dit denkbeeldige programma van eisen is na de ondersteuningsbehoefte de gewenste woonkwaliteit het volgende programmapunt. De globale opgave is om voldoende privacy in de woonsituatie mogelijk te maken. Dat betekent een vermindering van de groepsgrootte en waar mogelijk en gewenst een clustering van individuele huisvestingsvormen. Maar we laten niet de ernst van de handicap voorschrijven of er meer of minder woonkwaliteit wordt geleverd. In de matrix van stenen en handen zijn alle combinaties van woonkwaliteit en ondersteuningsbehoefte aanwezig. Deze typologie is een abstractie om een globale richting aan te geven voor de toekomstige huisvestingsbehoefte. Een meer specifieke uitwerking naar maatvoering en woonmilieus behoort tot de concrete wereld van planvorming en uitvoering. De wenselijke huisvestingssituatie is die waar de benodigde ondersteuning mogelijk is en de woonkwaliteit beantwoordt aan de wensen van de bewoner. Dat houdt onder meer in dat vormen als afdelingswonen zullen verdwijnen en er een omslag plaatsvindt naar huisvestingvormen die meer woonkwaliteit en privacy aan de cliënt bieden. In de ideale wereld is er bovendien een goede match van cliënten naar de benodigde ondersteuning en de daarbij behorende arrangementen. In het volgende hoofdstuk wordt daartoe de zorgvraag naar cliëntgroepen uitgesplitst.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
13
14 VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
Amarant, woonproject Korte Hoefstraat te Tilburg, artist impression
Esdégé-Reigersdaal, woonproject Charlotte te Den Helder, artist impression
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
Esdégé-Reigersdaal, wooncomplex te Stad van de Zon te Heerhugowaard, plattegrond
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
15
16 VORMEN VAN WONEN EN ONDERSTEUNING
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CLIËNTGROEPEN
3 Cliëntgroepen 3.1
Inleiding De afgelopen jaren is het besef ontstaan dat de benodigde woonvorm en ondersteuning van meer zaken afhankelijk zijn dan louter de verstandelijke beperking. Er spelen verschillende samenhangende factoren een rol, te weten:5 1)
De verstandelijke beperking;
2)
Het adaptief gedrag / vermogen;
3)
Participatie, interactie en sociale rollen;
4)
De (lichamelijke en geestelijke) gezondheid;
5)
De context.
Daarbij wordt de situatie nog gecompliceerder als we bedenken dat de woonvorm onderdeel kan uitmaken van de context en dat ondersteuning kan leiden tot meer participatie. Het één is in andere woorden niet los te zien van het andere. Alle facetten hangen nauw met elkaar samen. In dit hoofdstuk wordt een poging gedaan om te komen tot een – voor de benodigde woonvormen – relevante typering. Het gaat hier om een indeling ten dienste van de behoefteraming. Hoewel gestreefd is naar voor de praktijk herkenbare groepen, pretenderen we niet een nieuw model voor beoordeling in de praktijk te ontwikkelen. Daarvoor zijn het AAMR-model en zijn operationele vorm SIS6 veel beter geschikt. Het streven is een indeling die bruikbaar is voor de behoefteraming én in de beschikbare data inhoud kan krijgen. voetnoot 5
De onderverdeling in cliëntgroepen in dit hoofdstuk is gebaseerd op het model van de International Classification of Functioning (ICF) en het nieuwe model en de nieuwe definitie van de American Association on Mental Retardation (AAMR).
6
De Supports Intensity Scale (SIS) is een instrument voor het bepalen van de individuele ondersteuningsbehoeften van mensen met verstandelijke beperkingen. De SIS sluit aan bij de nieuwe AAMR-definitie van verstandelijke beperkingen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
17
18 CLIËNTGROEPEN
3.2
Verstandelijke beperking De mate van verstandelijke beperking wordt uitgedrukt in IQ. Mensen met verstandelijke beperkingen hebben een IQ die lager is dan 80. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met een bepaalde foutmarge in de meting. Een echt harde grens is het dus niet. IQ betreft een schaalscore, waar op elke niveau een grens kan worden gesteld (20, 35, 50 80, etc.). Omwille van de overzichtelijkheid onderscheiden we in dit onderzoek drie groepen: 1)
Zware verstandelijke beperking: IQ < 35
2)
Matige verstandelijke beperking: 35 < IQ < 50
3)
Lichte verstandelijk beperking: 50 < IQ < 80
Het is overigens niet zo dat de zorgaanbieders in deze sector alleen aan mensen met een IQ onder de 80 zorg bieden. Zoals gezegd is er een groeiende groep mensen met een lichtere verstandelijke beperking en bijkomende gedragsproblemen.
3.3
Adaptieve vaardigheden Hierbij gaat om de vaardigheden die een persoon nodig heeft om in het dagelijkse leven te kunnen functioneren. Hierbij kunnen worden onderscheiden:
3.3.1
9
Conceptuele vaardigheden;
9
Sociale vaardigheden;
9
Praktische vaardigheden.
Conceptuele vaardigheden Het gaat hier om zaken als het begrijpen en hanteren van taal, lezen en schrijven, begrip van geld en het kunnen overzien en plannen van dagelijkse activiteiten. Deze aspecten laten we in dit onderzoek buiten beschouwing. Niet omdat ze niet relevant zijn voor de benodigde ondersteuning (en in mindere mate woonvorm), maar om de volgende praktische redenen: 9
Ontbreken van heldere meetwijze / gegevensbron;
9
Beperken van het aantal dimensies (overzichtelijkheid).
Daarnaast geldt voor deze dimensie – net als de meeste andere – dat er een (sterke) overlapping bestaat met de andere dimensies. Bij het interpreteren van de uiteindelijke uitkomsten moet echter worden beseft dat verschillen in conceptuele vaardigheden maar zeer beperkt leiden tot een verschillend aanbod. 3.3.2
Sociale vaardigheden / gedragsproblemen Het gaat hier, positief beredeneerd, om zaken als het hanteren van interpersoonlijk contact, handelen vanuit verantwoordelijkheidsbesef etc. De negatieve kant zijn gedragsproblemen, zoals afwijkend seksueel gedrag, zelfverwondend gedrag, contactstoornissen en agressief gedrag. Er is een ruim scala aan gedragsproblemen, die elk op eigen wijze het deelnemen aan het sociale verkeer bemoeilijken en vragen om specifieke ondersteuning. In dit
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CLIËNTGROEPEN
onderzoek gaat het bovenal om specifiek vereiste woonvormen (de mate van bescherming). Reden om hier de volgende categorieën te onderscheiden: 9 3.3.3
Agressief gedrag en/of afwijkend seksueel gedrag (j/n).
Praktische vaardigheden Bij het onderscheiden van niveaus in de praktische vaardigheid wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde ARS-score (adl redzaamheidschaal). Dit is een samengestelde indicator op basis van drie dimensies: 9
De adl-A-score: hulp bij het wassen en aan- en uitkleden;
9
De adl-B-score: hulp bij eten en drinken;
9
De adl-C-score: hulp bij toiletgang;
9
De score voor ambulantie;
9
De aanwezigheid van motorische beperkingen.
De schaal loopt van 0 (geheel niet zelfredzaam) tot 23 (zelfredzaam). Binnen de schaal onderscheiden wij drie categorieën: 1)
Niet / weinig zelfredzaam: score 1-14
2)
Matig zelfredzaam: score 15-20
3)
Bijna of geheel zelfredzaam: score 21-23
De behoefte aan ondersteuning bij huishoudelijke activiteiten (HDL) kan ook variëren. Daar ondersteuning hiervoor veelal op afspraak en/of afroep kan worden geregeld leidt deze naar verwachting niet tot een wezenlijk andere behoefte aan woonvormen. 3.3.4
Participatie, interactie, sociale rollen In het huidige beleid staat het burgerschapsparadigma centraal. Dit impliceert dat iedere persoon (zo veel mogelijk) deelneemt aan het alledaagse leven. De mate waarin men hiertoe in staat is, wordt veelal bepaald door de andere dimensies. Er wordt in dit onderzoek dan ook geen specifieke categorisering voor gehanteerd. Wel zijn in dit kader twee elementen van belang te vermelden: 1)
Ten eerste dat conform het burgerschapsparadigma wordt gestreefd naar een zo ‘normaal’ mogelijk leven. Dit betekent bijvoorbeeld dat - waar mogelijk – mensen met verstandelijke beperkingen betaald werk uitvoeren, indien dit niet kan naar een activiteitencentrum gaan en alleen indien dit ook niet mogelijk is de dag niet actief invullen. Voor woonvormen betekent dit dat waar mogelijk de cliënt een eigen keuken om te koken en/of woonkamer om gasten te ontvangen heeft. Deze woonvorm is vervolgens bij voorkeur gelegen in een normale woonbuurt. Uiteraard is dit streven aan – zorglogistieke en financiële – grenzen gebonden, maar zeker voor toekomstscenario’s is het van belang te beseffen dat aanbieders en overheid keuzevrijheid voor cliënten als leidend beginsel hanteren.
2)
Ten tweede is van belang te beseffen dat de ‘setting’ de mate van participatie mede bepaald. De woonvorm en de ondersteuning zijn dus mede bepalend
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
19
20 CLIËNTGROEPEN
voor de ontwikkeling van het individu en daarmee op termijn tevens bepalend voor de op dat moment benodigde woonvorm en ondersteuning.
3.4
Gezondheid De gezondheidssituatie hangt nauw samen met de overige dimensies. Een zwakke gezondheid beperkt de mogelijkheden tot participatie en lichamelijke beperkingen zorgen voor een lagere mobiliteit. Voor de benodigde woonvorm en ondersteuning is de aanwezigheid van meervoudige beperkingen van groot belang. Deze kunnen – naast de verstandelijke beperking - bestaan uit: 9
Lichamelijke beperkingen;
9
Zintuiglijke beperkingen;
9
Psychische beperkingen.
De eerste twee zijn in hoge mate bepalend voor de zelfredzaamheidscore. We nemen aan deze score de – invloed van – deze beperkingen grotendeels dekt. De mate van mobiliteit is van directe invloed op de benodigde kwaliteit van de woonvorm, zeker indien de cliënt in een rolstoel zit. In het vervolg zal – waar mogelijk en wenselijk – bij elk van de cliëntgroepen worden aangegeven welk aandeel van de cliënten in een rolstoel zit. Psychische en psychogeriatrische beperkingen zijn van even groot belang vanwege de gedragsproblemen die hieruit volgen. Het aantal dementerenden onder mensen met verstandelijke beperkingen neemt door de vergrijzing toe. De belangrijkste motorische beperkingen zijn al gedekt via de zelfredzaamheidsscore. Over dementie in combinatie met verstandelijke beperkingen is weinig bekend. Wel is zeker dat de prevalentie van dementie sterk samenhangt met de leeftijd. Door het opnemen van een leeftijdsgrens (zie paragraaf 3.6) van 55 jaar en ouder is dit verband in beschouwing genomen.
3.5
Context Hier gaat het om de totale omgeving waarin de persoon functioneert. In dit kader is vooral het sociale netwerk van belang. Voor de kinderen met verstandelijke beperkingen geldt dat de ouders hierbinnen een prominente rol vervullen. De ouders bepalen of zij al dan niet in staat zijn hun kind thuis te laten wonen. Uit onderzoek7 blijkt dat de sociaal-economische status van de ouders de uitkomst van deze afweging mede bepaalt. Ouders met een hoog opleidingsniveau voeden hun kinderen minder vaak thuis op dan ouders met een laag opleidingsniveau. Vermoedelijk speelt hierbij ook een rol dat in deze groep er meer sprake is van tweeverdieners en er daarom ook minder tijd beschikbaar is om zelf de ondersteuning te bieden.
voetnoot 7
Cijfermatige ontwikkelingen in de verstandelijk-gehandicaptensector. Een vraagmodel. SCP, 2005.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CLIËNTGROEPEN
Ook van belang blijkt de etniciteit van de ouders. In sommige gevallen gaan allochtone kinderen met verstandelijke beperkingen nog wel naar de (professionele) kinderdagverblijven, maar zodra de kinderen ouder worden verdwijnen ze uit het zicht van de professionele zorg. Het is niet precies duidelijk waarom deze bevolkingsgroep dan niet meer wordt bereikt. Mogelijk wordt de toegang tot de zorgsector belemmerd door gebrek aan kennis en taalproblemen of zijn er alternatieven in het land van herkomst. Hoewel sociaal-economische status en etniciteit vrijwel zeker een rol spelen bij de behoefteontwikkeling, is het lastig hier concrete aantallen aan te verbinden. Omdat de effecten niet bekend zijn, is het zaak om in het aanbod voldoende flexibel te zijn om met deze veranderende vraag rekening te kunnen houden. Voor alle leeftijden geldt dat het sociale netwerk mede bepalend is voor het welbevinden. Voor mensen met een ernstige handicap is het sociale netwerk zeer beperkt van omvang. Men heeft alleen contact met verzorgers en eventueel familie. Voor mensen met een wat lichtere handicap geldt dat zij daarnaast ook in staat zijn zelf andere sociale relaties aan te gaan. Vaak gebeurt dit onder elkaar. Om dergelijke relatieopbouw mogelijk te maken is clustering van woonvormen van belang. De woonvorm en de geboden ondersteuning zijn op zichzelf ook te beschouwen als ‘context’. In dit onderzoek worden deze apart beschouwd, los van de cliëntkenmerken. Bij de cliëntgroepen worden deze dimensies dan ook niet meegenomen. Wel is het van belang te beseffen dat de – tevredenheid met – de huidige woonsituatie van groot belang is voor de verhuismobiliteit. Vaak heerst er angst voor verandering van de woonsituatie. Dit betekent dat de samenstelling van het huidige aanbod aan woonvormen en ondersteuning mede bepalend is voor de actuele en toekomstige behoefte.
3.6
Persoonskenmerken De leeftijd van cliënten is vooral van belang omdat deze correleert met eerder genoemde dimensies. De context verschilt per leeftijd (jongeren wonen vaker bij hun ouders) en ook de gezondheid (ouderen kampen vaker met gebreken). Vanwege deze correlatie worden in dit onderzoek drie leeftijdsklassen onderscheiden: 1)
tot 23 jaar;
2)
23 tot 55 jaar;
3)
55 jaar en ouder.
Het gaat hier om een vrij arbitraire keuze. Voor jongeren geldt bijvoorbeeld dat de grens net zo goed op 18 jaar had kunnen worden gesteld, omdat men vanaf die leeftijd betaalde arbeid kan verrichten en/of een uitkering uitvragen. Vaak zijn deze nieuwe mogelijkheden aanleiding voor verandering in de woonsituatie. De grens van 23 jaar is gekozen omdat vanaf dat moment huurtoeslag kan worden aangevraagd, waardoor zelfstandig wonen financieel haalbaar is. Hier hanteren we de grens van 23 jaar, waarbij we beseffen dat in de periode van 18 tot 24 jaar de meeste veranderingen in de woonsituatie plaatsvinden.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
21
22 CLIËNTGROEPEN
Ook de bovengrens is vrij arbitrair gekozen. Vanaf 55 jaar nemen de bijkomende gebreken onder mensen met verstandelijke beperkingen sterk toe.
3.7
Cliëntgroepen Op basis van de gehanteerde dimensies zijn er 19 cliëntgroepen te onderscheiden8. Uiteraard geldt dat individuen ook al behoren ze tot dezelfde cliëntgroep van elkaar kunnen verschillen. Verschillen die weer aanleiding zijn tot verschillen in ondersteuning en andere woonwensen. Van één-op-één-relaties tussen de onderscheiden woon- en ondersteuningsvormen en de cliëntgroepen is dan ook geen sprake. In Figuur 3-1 zijn de diverse cliëntgroepen schematisch weergegeven. Hierbij is tevens een raming gegeven van het aantal cliënten, zoals we deze terug vinden in het cliëntenbestand van alle aanbieders.9 Het gaat hier alleen om die cliënten die gebruik maken van de professionele zorg. Daarnaast zijn er wachtlijsten met in totaal ongeveer 8.000 personen – van wie ongeveer 20% nog geen zorg ontvangt - en is er een aantal van ruim 25.000 personen die zich (al dan niet gedwongen) weet te redden zonder professionele zorg. Bij dit laatste aantal gaat het zowel om ouders die thuis voor hun kinderen zorgen als dak- en thuislozen. Over de samenstelling van deze groepen die (nog) geen professionele zorg ontvangen, zijn weinig gegevens beschikbaar.
3.8
Toekomstige ontwikkelingen In Figuur 3-1 staat de verdeling van cliëntgroepen in het peiljaar 2002 en de geraamde ontwikkeling van het aantal cliënten in 2005 en 2015. Deze prognoses zijn afgestemd op de ramingen van het SCP.10 Dit betekent dat de populatie tot 2015 met een kleine 1% toeneemt. Het gaat in totaal om een toename met 700 personen die in de behoefteraming straks voor een deel verantwoordelijk zijn voor de uitbreidingsopgave van de voorraad. Deze toename van de populatie wordt vooral veroorzaakt door een langere levensverwachting onder mensen met verstandelijke beperkingen, hoewel aan de andere kant het aantal geboorten afneemt. Tussen 2010 en 2015 neemt de groei van de populatie af en slaat om in een daling. Deze daling is het gevolg van (1) een structurele daling van het aantal kinderen in Nederland geboren (2) een daling van het aandeel kinderen met een verstandelijke handicap (mede als gevolg van prenataal onderzoek)11 en (3) vergrijzing binnen de
voetnoot 8
Op basis van onze indeling zijn in feite 23 cliëntgroepen mogelijk; enkele cliëntgroepen zijn vanwege de geringe aantallen samengevoegd.
9
Deze raming is opgesteld op basis van de ZorgInformatiePakkettenBestanden (ZIP) uit 2002 en het enquêteonderzoek Personen met een Verstandelijke Handicap (PVH) uit 2000.
10
Cijfermatige ontwikkelingen en de verstandelijk-gehandicaptenzorg, een vraagmodel. SCP, 2005.
11
Het is lastig de effecten hiervan voor de toekomst te voorspellen. Vandaar dat we in de prognose het aandeel VG-kinderen onder de levendgeborenen constant hebben gehouden. Dit aandeel is bepaald op grond van de beschikbare gegevens over de periode 1993-1996.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CLIËNTGROEPEN
populatie van mensen met verstandelijke beperkingen (waardoor het aantal sterfgevallen toeneemt). De toekomstramingen hebben bovenal een indicatieve betekenis. De prognoses zijn met diverse onzekerheden omgeven. We weten in welke richting de populatie zich gaat ontwikkelen, maar van exacte aantallen is geen sprake. Hier komt bij dat het niet om een raming van een bevolkingsgroep gaat, maar ook een raming van het bereik van de sector. We hebben immers maar een deel van de populatie in beeld. Indien het bereik van de sector wordt vergroot (bijvoorbeeld richting dak- en thuislozen en ouders die zelf zorg dragen voor de ondersteuning) en/of wachtlijsten worden weggewerkt kan de populatie qua omvang en samenstelling veranderen. Een belangrijke ontwikkeling binnen de sector is ook de toenemende zorg voor mensen met lichtere verstandelijke beperking en gedragsproblemen (SGLVG). Het toekomstige beroep op zorg kan dan ook niet constant worden verondersteld.
3 matig
ja
laag
4
nee
laag
2002-2015
nee
2015
2
2006
ja
4.300
4.300
4.500
200
13.800
14.000
14.100
300
leeftijd
zelfredzaamheid
gedragproblemen
1 zwaar
2002
Raming van de cliëntgroepen in aantal in 2002, 2005 en 2015 verstandelijke handicap
Figuur 3-1
2.300
2.300
2.300
0
< 23 jr
1.100
1.100
1.100
0
5
23-55
1.700
1.700
1.600
-100
6
55+
1.000
1.100
1.200
200
< 23 jr
1.400
1.400
1.400
0
23-55
4.500
4.500
4.300
-200
7
matig
8 9
55+
1.500
1.700
1.900
400
< 23 jr
4.300
4.200
4.200
-100
11
23-55
7.200
7.100
6.800
-400
12
55+
1.600
1.700
2.000
400
1.900
1.900
1.900
0
3.600
3.500
3.200
-400
6.000
6.000
5.900
-100
10
bijna
13 licht
ja
matig / bijna
14
nee
laag / matig < 23 jr
15
23-55
16
55+
2.400
2.600
3.100
700
< 23 jr
5.300
5.100
4.600
-700
18
23-55
8.900
8.900
8.800
-100
19
55+
1.900
2.100
2.500
600
74.700
75.200
75.400
700
17
bijna
totaal
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
23
24 CLIËNTGROEPEN
De onzekerheden over de exacte aantallen ten spijt, kan het volgende worden gezegd over de verwachte ontwikkelingen in de populatie van mensen met verstandelijke beperkingen: 9
De totale groep blijft het komende decennium nagenoeg gelijk in aantal. Het effect van het afnemende aantal geboorten wordt gecompenseerd door een toenemende levensverwachting. Na 2015 wordt echter een afname van de populatie verwacht. Over de periode 2015-2020 bedraagt deze afname naar verwachting 1.100 personen, in de jaren na 2020 zal de afname versnellen.
9
De daling na 2015 is een gevolg van de voortzettende vergrijzing. Tot dit moment van afname, betekent de vergrijzing een (lichte) toename van het aantal cliënten met een lage zelfredzaamheid. Ook voor mensen met verstandelijke beperkingen komt de ouderdom met gebreken.
9
Het aantal personen met een zware verstandelijke handicap neemt iets toe. Deze groep is – vergeleken met de andere groepen – op dit moment relatief jong. In de prognoses is ervan uitgegaan dat de overlevingskansen van deze groep meer gelijk zullen worden aan die van de andere cliëntgroepen.
Over de verschillende peildata genomen zien we dat de populatie zeer licht toeneemt maar ook dat de opbouw naar cliëntgroepen verandert. Er komen meer cliënten met een lage zelfredzaamheid (vergrijzing) en ook meer cliënten met een zware verstandelijke beperking. Dat zal vermoedelijke inhouden dat ook het beroep op ondersteuning in ieder geval tot 2015 zal toenemen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CLIËNTGROEPEN
Amarant, woonproject te Middelbeers, plattegrond
Zozijn, woonproject Hubertus te Wilp, artist impression
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
25
26 CLIËNTGROEPEN
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
4 Ontwikkelingsrichtingen 4.1
Inleiding Er zijn geavanceerde methoden ontwikkeld voor het bepalen van de behoefte aan ondersteuning van mensen met verstandelijke beperkingen. De categorisering in cliëntgroepen is een hulpmiddel om individuen te typeren die moeilijk in een hokje zijn te plaatsen. Dat zijn echter momentopnamen. Door persoonlijke ontwikkeling en door de opvolging naar leeftijdsfasen passeren cliënten verschillende stadia in ondersteuningsbehoefte. Als gevolg van deze dynamiek en het ontbreken van een goed inzicht in de exacte samenstelling van de populatie, is het ook lastig om de benodigde woonzorgvormen te ramen. Van een blijvende koppeling tussen het arrangement en de betreffende cliënt is immers geen sprake. Dat is ook de achtergrond voor de opvatting dat de fysieke woonvormen zodanig flexibel moeten zijn, dat verschillende vormen van ondersteuning en zorg – afgestemd op de individuele behoefte - kunnen worden aangeboden.
4.2
Twee scenario’s Bij de indeling van het aanbod hebben we een onderscheid gemaakt tussen ‘reguliere huisvesting’ die door cliënten of hun familie zelf wordt geregeld en ‘wonen met zorg’ waar zorgaanbieders ondersteuning in combinatie met huisvesting leveren. De behoefteraming in dit hoofdstuk is gericht op de transformatie en de uitbreiding van het aanbod van ‘wonen met zorg’. Bij deze aanpassingen van het aanbod houden we rekening met de demografische ontwikkeling en de veranderingen in de samenstelling van cliëntgroepen. De belangrijkste transformatiebewegingen die zich binnen ‘wonen met zorg’ afspelen, hebben we in de volgende tabel in beeld gebracht. De verschuiving gaat van afdelingswonen naar groepswonen en geclusterd wonen12 en van groepswonen
voetnoot 12
We gebruiken in de tekst ‘geclusterd wonen’ als afkorting voor geclusterd individueel wonen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
27
28 ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
naar geclusterd wonen. De beweging naar afzonderlijke woningen met geplande
1.
Afzonderlijke woning
2
Geclusterd wonen
3.
Groepswonen
4.
Afdelingswonen
Nvt
D. 24-uurs toezicht
nabijheid
C. Voortdurende
B. Op afroep
A. Op afspraak
zorg is maar beperkt mogelijk.
Nvt
nvt
Nvt
Transformatierichting
Wat betreft de gewenste verhouding tussen geclusterd individueel wonen en groepswonen in de toekomst, hanteren we twee scenario’s: 1)
Een volledige omvorming naar geclusterd individueel wonen;
2)
Een gedeeltelijke omvorming naar geclusterd wonen met een gedeeltelijke handhaving en zelfs een beperkte uitbreiding van groepswonen.
Hieronder worden beide scenario’s nader toegelicht. In het eerste scenario wordt de geconstateerde veranderingsrichting uitvergroot door alle afdelingswonen en groepswonen om te zetten in geclusterd individueel wonen. De cliëntgroepen in 2015 komen dan wat betreft wonen met zorg terecht in de eerste twee rijen. De verdere indeling naar ondersteuningsvormen (begeleid, verzorgd, beschermd en beveiligd) blijft gelijk. We hebben de onderscheiden cliëntgroepen in de passende ondersteuningskolom geplaatst uitgaande van de huidige indeling en de veranderingen die door de deelnemers van de workshop daarin werden voorgesteld. De samenstelling van de cliëntgroepen is bepalend voor de benodigde woonzorgvormen binnen geclusterd en afzonderlijk wonen. Het tweede scenario omvat nog steeds de omzetting van alle afdelingswonen: voor een deel naar groepswonen en voor een ander deel naar geclusterd individueel wonen. Voor bepaalde cliëntgroepen in groepswonen of afdelingswonen is uitdrukkelijk gekozen voor geclusterd wonen bijvoorbeeld bij ernstige gedragsproblemen. De cliëntgroepen in beschermd groepswonen hebben niet te maken met transformatie naar geclusterd wonen. De cliëntgroepen zijn in dit geval dus op twee coördinaten ingedeeld: de passende ondersteuningsvorm en de gewenste, dan wel noodzakelijke woonvorm. Het eindbeeld van het tweede scenario is een
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
verdeling van de cliëntgroepen over groepswonen, geclusterd wonen en afzonderlijke woningen. Groepswonen versus geclusterd wonen De beide scenario’s verschillen naar de uitkomst in groepswonen en geclusterd wonen. In het eerste scenario is het eindbeeld alles in geclusterd individueel wonen en in het tweede scenario gaat een deel van de cliëntgroepen over naar geclusterd wonen en een ander deel blijft in groepswonen, en komt een ander deel in een aanvullend aanbod van groepswonen. Het verschil tussen beide scenario’s heeft in belangrijke mate te maken met het verschil tussen geclusterd wonen en groepswonen. Voordat we de beide scenario’s in cijfers uitdrukken geven we eerst een toelichting op dit essentiële onderscheid in de sector en de argumenten die spelen bij de keuze voor of tegen de betreffende huisvestingsvorm. De huisvestingvormen van geclusterd wonen en groepswonen staan wat diametraal tegenover elkaar en dat lijkt vooral een gevolg van oneigenlijke elementen in de vergelijking. Verouderde groepshuisvesting met slaapkamers van 7 m2 steekt natuurlijk ongunstig af bij recente huisvesting met individuele appartementen van 45 m2 of meer. Bij geclusterde huisvesting gaat het om een eigen woning met een volledige uitrusting achter de eigen voordeur en bij groepshuisvesting zijn niet alle woonfuncties individueel georganiseerd. De beide huisvestingvormen zijn feitelijk geen tegenpolen, maar vormen een glijdende schaal van weinig naar geheel individueel georganiseerd. Bij de gekozen vorm gaat het veelal om praktische aangelegenheden. Is het bijvoorbeeld nodig en verstandig om voor kinderen met een meervoudige handicap of voor dementerende ouderen met verstandelijke beperkingen eigen keukens in te richten? Wanneer je individuele huisvesting als basiskwaliteit aanbiedt dan loop je het risico dat veel individuele woonkwaliteit ongebruikt blijft tegenover collectieve ruimten en voorzieningen die voor het gebruik te krap zijn. Het wonen verschuift voor beide woonvormen in de richting van meer individuele woonkwaliteit. De huisvesting bij geclusterd wonen is er in beginsel op gericht dat mensen op zichzelf kunnen wonen met een eigen slaapkamer, huiskamer, keuken en eigen sanitair. Cliënten wonen afzonderlijk, maar behouden hun onderlinge sociale verbanden en er blijven activiteiten in groepsverband. Cliënten kunnen zich bij voldoende privacy beter ontplooien en cliënten die elkaar bij te krappe groepshuisvesting in de weg zitten, hebben dan hun eigen stek waar zij zich kunnen terugtrekken en tot rust kunnen komen. Een fysieke wooneenheid van 45 m2 kan worden ingericht als een individuele wooneenheid binnen een cluster of als wooneenheid binnen groepswonen. In het eerste geval wordt er een keuken en sanitair in geplaatst, in het laatste geval ontbreekt een van de twee. Indien een wooneenheid voldoende basiskwaliteit (gedefinieerd in oppervlakte en inrichting) kent, zijn groepswonen en geclusterd individueel wonen dus uitwisselbaar.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
29
30 ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
Het onderscheid tussen het moderne groepswonen en geclusterd wonen ligt dus niet zozeer in de basiskwaliteit van de wooneenheden, als wel in de functies die hier rondom zijn georganiseerd. Argumenten voor geclusterd individueel wonen Veel zorgaanbieders streven een situatie na waarbij geclusterd individueel wonen als standaard geldt. Hierbij spelen verschillende argumenten een rol: 9
Voor de integratie van cliënten en de contacten met vrienden en familieleden is volwaardige huisvesting noodzakelijk en dat is ook een wens van cliënten;
9
De huisvesting in groepen leidt voor sommige cliëntgroepen – met gedragsproblemen - tot meer onrust en daarmee tot een grotere ondersteuningbehoefte;
9
De geboden woonkwaliteit is concurrerend. Dat is voor de aanbieders met het oog op de Wtzi van levensbelang. Je hebt te maken met courante woningbouw die klanten kan trekken en zonodig ook voor andere doelgroepen kan worden gebruikt.
Argumenten voor groepswonen Het tweede scenario gaat er uit van de veronderstelling dat geclusterd individueel wonen voor bepaalde cliëntgroepen nodig en geschikt is, maar dat voor andere cliëntgroepen vormen van groepshuisvesting gewenst zijn. Groepshuisvesting blijft in beeld, maar er worden wel hogere kwaliteitseisen aan gesteld. Ook hier spelen verschillende argumenten mee: 9
Veel aanbieders ontwikkelen op dit moment groepshuisvesting nieuwe stijl en dat geldt ook voor ouderinitiatieven en de Thomashuizen;
9
Nabootsing van een gezinssituatie levert een vorm van groepshuisvesting op;
9
Er is een voorkeur van een deel van cliënten en hun familie voor vormen van huisvesting met een meer collectief karakter;
9
Door de individualisering en de grotere spreiding van de cliënten neemt de zorgvraag toe in het bijzonder bij cliënten waar voortdurende nabijheid van zorg nodig is;
9
De groepshuisvesting nieuwe stijl biedt meer mogelijkheden tot contacten die niet vrijblijvend zijn en waardoor isolement kan worden voorkomen.
In de praktijk zullen zorgaanbieders voor elk van hun cliënten de meest ideale woonsituatie trachten te realiseren. De hier geschetste scenario’s geven in bandbreedten aan hoe de samenstelling van de voorraad er op landelijk niveau uit zou komen te zien. Deze uitwerkingen zijn beslist niet als blauwdruk bedoeld, want bestaande initiatieven worden juist gekenmerkt door flexibiliteit en keuzevrijheid voor de cliënt.
4.3
Scenario’s in cijfers Bij het bepalen van de gewenste woonvorm voor de onderscheiden cliëntgroepen benadrukken we dat de gebruikte aanbodsvormen abstracties zijn. Het gaat niet
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
om feitelijke woonvormen, maar om typeringen op basis van gewenste woonkwaliteit en benodigde ondersteuning. In overleg met deskundigen uit het veld en de opdrachtgevers is gekomen tot een globale verdeling van de cliëntgroepen over de onderscheiden woonzorgvormen. Voor beide scenario’s is de samenstelling van het bestaande aanbod het vertrekpunt. De meest recente cijfers zijn uit 2002 toen gegevens over woonvorm en ondersteuningsvorm zijn opgenomen voor de groep die professionele zorg krijgt. Opvallend is dat verreweg het grootste deel van de populatie woonachtig is in een beschermde of beveiligde setting. De voortdurende nabijheid van zorg of 24-uurs toezicht zijn ondersteuningvormen die complexgericht zal moeten worden aangeboden. Geclusterd wonen is nog een weinig voorkomende aanbodsvorm en in omvang vergelijkbaar met afdelingswonen. Figuur 4-1
De samenstelling van het aanbod in 2002 (bron: ZIP-bestanden) 30.000 28.350 25.000 20.000 13.400 14.000
15.000
geclusterd
4.3.1
groepswonen
2.350
2.700
beveiligd wonen
begeleid wonen
350
150 verzorgd wonen
1.950
beveiligd wonen
2.150
beschermd wonen
900
verzorgd wonen
2.100
begeleid wonen
2.500
beveiligd wonen
begeleid wonen
niet geclusterd
0
reguliere woning / ouderlijk huis
850
beschermd wonen
2.950
verzorgd wonen
5.000
beschermd wonen
10.000
afdelingsverblijf
Scenario 1: ‘geclusterd individueel’ De verdeling over de woonzorgvormen ten aanzien van de geboden ondersteuning is in belangrijke mate een voortzetting van de huidige situatie. Deze is afgestemd op de specifieke wensen van cliënten. We gaan ervan uit dat – binnen de onderscheiden cliëntgroepen – in de toekomst geen wezenlijke veranderingen in samenstelling zullen plaatsvinden. Hiermee blijft dus ook de benodigde zorg en begeleiding naar cliëntgroep constant. Maar zoals we al eerder hebben geconstateerd verandert de samenstelling van de cliëntgroepen, hetgeen weer wel tot een toenemende zorgvraag leidt.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
31
32 ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
In figuur 4-2 staat de gewenste verdeling weergegeven, volgens het scenario ‘geclusterd individueel’. Bij het bepalen van de gewenste verdeling zijn de volgende principes gehanteerd: 9
Het aandeel dat in een reguliere woning of niet geclusterd woont, is bepaald op
basis van de huidige woonsituatie van de cliënten (per 2002); 9
Personen die kampen met gedragsproblemen wonen in een beveiligde omgeving. De noodzaak tot beveiliging spreekt voor zich;
9
Personen met een matige verstandelijke handicap en een lage of matige zelfredzaamheid wonen bij voorkeur in een beschermde omgeving;
9
Voor de overige groepen geldt dat zij dezelfde zorg en begeleiding houden als dat nu het geval. In dit scenario is dat per definitie in een geclusterde woonvorm.
Het aandeel cliëntgroepen naar gewenste woonzorgvormen volgens het eerste scenario ‘geclusterd individueel’
bijna
< 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+
beschermd groepswonen
matig / bijna laag / matig
beveiligd wonen
ja nee
beschermd wonen
bijna
< 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+
verzorgd wonen
matig
leeftijd
zelfredzaamheid laag laag
begeleid wonen
ja nee ja nee
geclusterd
niet geclusterd
1 zwaar 2 3 matig 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 licht 14 15 16 17 18 19
gedragproblemen
verstandelijke handicap
clientgroepen
reguliere woning / ouderlijk huis
Figuur 4-2
10% 20% 15% 80% 5% 0% 60% 5% 0% 60% 0% 0% 60% 95% 40% 25% 100% 60% 45%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 5% 0% 0% 0% 0% 5% 0% 0% 25% 20%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 5% 10% 10% 0% 15% 20%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 20% 40% 20% 0% 0% 10% 15% 0% 0% 15%
0% 80% 0% 20% 95% 100% 40% 95% 100% 15% 60% 80% 0% 0% 35% 50% 0% 0% 0%
90% 0% 85% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 40% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Wanneer we de verdeling van woonzorgvormen naar cliëntgroepen koppelen aan de eerder geraamde omvang van cliëntgroepen in hetzelfde peiljaar 2002 ontstaat inzicht in de behoefte aan woonzorgvormen voor mensen met verstandelijke beperkingen. In figuur 4-3 staat het resultaat weergegeven voor het eerste scenario.13
voetnoot 13
Bij de verdeling van cliëntgroepen over de vormen van ondersteuning en de woonvormen zijn onjuiste dan wel onmogelijke combinaties zoveel mogelijk hersteld. Om die reden is de rechte telling van de voorraad reguliere woningen (28.350) niet gelijk aan het aantal reguliere woningen in de scenario’s (27.250). De ‘verdwenen’ cases komen terug in andere woonzorgvormen. In de workshops zijn de cliëntgroepen naar de meest passende ondersteuningvormen ingedeeld. Dat leidt tot flinke verschuivingen van beveiligd wonen in de huidige situatie naar beschermd wonen in de wenselijke situatie. Deze verschuiving berust dus op een mismatch tussen de geboden ondersteuningsvormen en de vraag van onderscheiden cliëntgroepen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
De cliëntgroepen naar gewenste woonzorgvormen volgens het eerste scenario ‘geclusterd individueel’ in absolute aantallen, peiljaar 2002
4.3.2
beschermd groepswonen
totaal
matig / bijna laag / matig < 23 jr 23-55 55+ bijna < 23 jr 23-55 55+
beveiligd wonen
ja nee
beschermd wonen
bijna
< 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+
verzorgd wonen
matig
leeftijd
zelfredzaamheid laag laag
begeleid wonen
ja nee ja nee
geclusterd
niet geclusterd
1 zwaar 2 3 matig 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 licht 14 15 16 17 18 19 totaal
gedragproblemen
verstandelijke handicap
clientgroepen
reguliere woning / ouderlijk huis
Figuur 4-3
450 2.750 350 900 100 0 850 200 0 2.550 0 0 1.100 3.450 2.400 600 5.300 5.350 850 27.250
0 0 0 0 0 0 0 0 0 200 0 0 0 0 300 0 0 2.250 400 3.150
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 200 600 250 0 1.350 400 2.750
0 0 0 0 0 0 0 0 0 850 2.900 300 0 0 600 350 0 0 300 5.300
0 11.050 0 200 1.650 1.000 550 4.250 1.550 650 4.300 1.250 0 0 2.100 1.200 0 0 0 29.750
3.850 0 1.950 0 0 0 0 0 0 0 0 0 750 0 0 0 0 0 0 6.550
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
4.300 13.850 2.300 1.100 1.700 1.000 1.400 4.500 1.550 4.250 7.200 1.550 1.850 3.650 6.050 2.400 5.300 8.900 1.950 74.750
Scenario 2: geclusterd én groepswonen In de volgende tabellen staat de wenselijke verdeling van cliëntgroepen over woonzorgvormen volgens het tweede scenario. Bij het tweede scenario verdwijnt ook afdelingswonen, maar beschermd groepswonen blijft bestaan. Bij dit tweede scenario zijn verder de volgende principes gevolgd: 9 Alle zwaar verstandelijk gehandicapten zonder gedragsproblemen wonen in groepswoningen. Dit mede omwille van de zorglogistiek en de noodzaak tot permanent aanwezige begeleiding. 9 Ook matig verstandelijk gehandicapten wonen voor een deel in groepswoningen. De mate waarin is afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte zoals deze voorkomt uit de zelfredzaamheidscore (70% van de personen met een lage zelfredzaamheid wonen in groepswoningen, 50% van de personen met een matige zelfredzaamheid en 30% van de personen die bijna zelfredzaam zijn). 9 De verdere verdeling van de cliëntgroepen over de ondersteuningsvormen is identiek aan scenario 1 evenals de verdeling over reguliere huisvesting en niet geclusterde huisvesting.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
33
34 ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
Aandeel cliëntgroepen naar gewenste woonzorgvormen volgens het tweede scenario ‘geclusterd én groepswonen’
verzorgd wonen
beschermd wonen
beveiligd wonen
beschermd groepswonen
leeftijd
begeleid wonen
bijna
matig / bijna laag / matig
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 5% 10% 10% 0% 15% 20%
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 20% 40% 20% 0% 0% 10% 15% 0% 0% 15%
0% 0% 0% 5% 30% 30% 20% 45% 50% 10% 40% 55% 0% 0% 35% 50% 0% 0% 0%
90% 0% 85% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 40% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
0% 80% 0% 15% 65% 70% 20% 50% 50% 5% 20% 25% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0%
bijna
< 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+
Verdeling cliëntgroepen naar gewenste woonzorgvormen volgens het tweede scenario ‘geclusterd én groepswonen’ in absolute aantallen, peiljaar 2002 beschermd groepswonen
totaal
matig / bijna laag / matig < 23 jr 23-55 55+ bijna < 23 jr 23-55 55+
beveiligd wonen
ja nee
beschermd wonen
bijna
< 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+
verzorgd wonen
matig
leeftijd
zelfredzaamheid laag laag
begeleid wonen
ja nee ja nee
geclusterd
niet geclusterd
1 zwaar 2 3 matig 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 licht 14 15 16 17 18 19 totaal
gedragproblemen
verstandelijke handicap
clientgroepen
4.3.3
0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 5% 0% 0% 0% 0% 5% 0% 0% 25% 20%
< 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+ < 23 jr 23-55 55+
matig
ja nee
niet geclusterd
laag laag
10% 20% 15% 80% 5% 0% 60% 5% 0% 60% 0% 0% 60% 95% 40% 25% 100% 60% 45%
reguliere woning / ouderlijk huis
Figuur 4-5
ja nee ja nee
geclusterd
reguliere woning / ouderlijk huis
1 zwaar 2 3 matig 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 licht 14 15 16 17 18 19
zelfredzaamheid
gedragproblemen
verstandelijke handicap
Figuur 4-4
450 2.750 350 900 100 0 850 200 0 2.550 0 0 1.100 3.450 2.400 600 5.300 5.350 850 27.250
0 0 0 0 0 0 0 0 0 200 0 0 0 0 300 0 0 2.250 400 3.150
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 200 600 250 0 1.350 400 2.750
0 0 0 0 0 0 0 0 0 850 2.900 300 0 0 600 350 0 0 300 5.300
0 0 0 50 500 300 300 2.000 750 450 2.900 850 0 0 2.100 1.200 0 0 0 11.400
3.850 0 1.950 0 0 0 0 0 0 0 0 0 750 0 0 0 0 0 0 6.550
0 11.050 0 150 1.100 700 300 2.250 750 200 1.450 400 0 0 0 0 0 0 0 18.350
4.300 13.850 2.300 1.100 1.700 1.000 1.400 4.500 1.550 4.250 7.200 1.550 1.850 3.650 6.050 2.400 5.300 8.900 1.950 74.700
Transformatieopgave Indien we het gewenste aanbod spiegelen aan de huidige samenstelling van het aanbod, ontstaat zicht op de opgaven bij beide varianten. De exacte samenstelling van het aanbod anno 2006 is helaas niet bekend. De beschikbare gegevens hebben betrekking op het aanbod zoals dat in 2002 in kaart is gebracht. In figuur 4-6 is te zien dat verschillende niet langer gewenste woonvormen op verschillende wijzen worden getransformeerd. In deze figuur staat het gewenste aanbod volgens twee
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
scenario’s afgezet tegen de omvang van het bestaande aanbod. De figuur maakt direct duidelijk dat de belangrijke opgave volgens deze scenario’s ligt in het uitbreiden van (beschermd) geclusterd wonen en de vermindering van afdelingswonen en groepswonen. Alleen voor beschermd groepswonen is in het tweede scenario nog een toekomst weggelegd. In figuur 4-7 staat deze opgave voor geclusterd wonen per scenario uitgesplitst naar zorgniveau. Bij scenario 1 ‘geclusterd individueel’ bedraagt de totale transformatieopgave naar geclusterd wonen 38.000 eenheden. Bij scenario 2 bedraagt deze opgave 19.900. Daarnaast zijn er bij dit scenario 4.700 extra eenheden in beschermde groepswoningen nodig. Deze deelopgave kan wellicht worden gerealiseerd door groepswoningen in een andere zorgcategorie te transformeren in deze richting. Waar dit mogelijk is, is de werkelijke – fysieke – opgave dus kleiner. Echter, we weten niet in welke mate het bestaande aanbod voldoet aan de eisen van deze tijd – qua oppervlakte en comfort.14 Het kan dus zijn dat de kwalitatieve opgave feitelijk groter is. Figuur 4-6
Gewenst aanbod – volgens twee scenario’s – en feitelijk aanbod in 2002 35000
gewenst volledig individueel 30000
gewenst groeps- en individueel werkelijk aantal eenheden in 2002
25000
20000
15000
10000
5000
geclusterd
beveiligd wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
begeleid wonen
beveiligd wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
begeleid wonen
niet geclusterd
reguliere woning / ouderlijk huis
0
groepswonen
voetnoot 14
Dat valt ook niet af te leiden uit de Monitoring gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen uit 2003. In dat onderzoek wordt kwaliteit in functionele zin opgevat. De leidraad daarbij is in welke mate een gebouw geschikt is voor de gehuisveste functie op basis van kwantitatieve normstellingen.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
35
36 ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
Figuur 4-7
De opgave aan geclusterde woonzorgvormen per scenario
1 ‘geclusterd’ 2 ‘cluster én groep’
4.3.4
Begeleid wonen 1.800 1.800
verzorgd wonen 2.800 2.800
beschermd wonen 27.800 9.700
Beveiligd wonen 5.600 5.600
Totaal 38.000 19.900
Ontwikkelingen in de toekomst In hoofdstuk drie is al vastgesteld dat de groep mensen met verstandelijke beperkingen tussen 2002 en 2015 nauwelijks toeneemt. In 2015 zullen er 700 mensen meer zijn die gebruik maken van een vorm van professionele zorg dan er in 2002 waren. Dat is een stijging in 13 jaar van minder dan een procent. Wel zijn er veranderingen in de samenstelling naar cliëntgroepen, alleen al omdat de populatie vergrijst. In figuur 4-8 staat aangegeven welke consequenties deze veranderingen hebben op de gewenste samenstelling van het aanbod. De berekening van de benodigde voorraad voor 2002 is herhaald voor 2015 door de toekomstige verdeling van cliëntgroepen op dezelfde wijze over de woonzorgvormen te verdelen. Het verschil tussen de benodigde voorraad in 2002 en de benodigde voorraad in 2015 is de ‘uitbreidingsopgave’. De uitbreiding is zeer beperkt vergeleken met de eerder berekende kwalitatieve opgaven. In beide scenario’s hoeven er over de periode 2002-2015 slechts 1.700 wooneenheden te worden toegevoegd. Deze toename is het gevolg van een lichte toename van de doelgroep én de ontgroening in de populatie: Met de afname van het aantal – en aandeel – jongeren neemt ook het aantal cliënten dat bij de ouders thuis. Maar het aantal dat doorstroomt van het ouderlijk huis naar ‘wonen met zorg’ houdt voorlopig aan en zorgt voor de benodigde uitbreiding. De uitbreidingsopgave in de periode 2002-2015 volgens twee varianten
verzorgd wonen
beschermd wonen
beveiligd wonen
beschermd groepswonen
totaal
2002 2015 uitbreidingsopgave groeps- en individueel 2002 2015 uitbreidingsopgave
begeleid wonen
volledig individueel
niet geclusterd
geclusterd reguliere woning / ouderlijk huis
Figuur 4-8
27.200 26.300 -900 27.200 26.300 -900
3.100 3.200 100 3.100 3.200 100
2.700 2.900 200 2.700 2.900 200
5.300 5.400 100 5.300 5.400 100
29.800 30.900 1.200 11.400 12.000 600
6.600 6.700 100 6.600 6.700 100
0 0 0 18.300 18.900 600
74.700 75.400 1.700 74.700 75.400 1.700
De totale opgave en het tempo van realisatie Het bepalen van een exacte opgave voor de toekomst is in dit onderzoek helaas niet mogelijk. Dit vooral omdat de kwaliteit van het bestaande aanbod in dit onderzoek buiten beschouwing is gebleven. We weten dus niet in welke mate het
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
huidige aanbod aan geclusterd en groepswoningen voldoet aan de eisen van deze tijd.15 Waar dit niet het geval is, leidt dit tot extra opgaven. In globale zin kan echter worden gesteld dat volgens de geschetste transformatiescenario’s de opgave voor de periode 2002-2015 bestaat uit: 1)
39.700 wooneenheden, bij het scenario 1 ‘geclusterd individueel’. Het gaat om de eerder berekende kwalitatieve opgave van 38.000 wooneenheden en een uitbreidingsopgave tot 2015 van 1.700 eenheden voor ‘wonen met zorg’ in figuur 4.8;
2)
26.300 wooneenheden, bij het scenario ‘cluster én groep’. Waarvan: 9
20.900 eenheden in geclusterd (individueel) wonen (19.900 kwalitatief en 1.000 uitbreiding) en 100 niet geclusterde woningen;
9
5.300 eenheden in (moderne) groepswoningen (4.700 kwalitatief en 600 uitbreiding).
Het gaat hier zoals gezegd over de periode 2002-2015. Hoewel duidelijk is dat de sector zeer actief is, is het moeilijk exact te achterhalen hoe ver men anno 2006 al is gevorderd. Hetzelfde geldt voor het verwachte transformatietempo in de komende jaren. Hiervoor is een gedegen inventarisatie van het bestaande aanbod én de plannen van de zorgaanbieders van belang. De verwachting is dat het transformatietempo ergens tussen de 1.500 en 3.500 toegevoegde wooneenheden per jaar zal liggen. Dit betekent dat bij het scenario ‘volledig individueel’ de transformatieopgave een periode van 11 (3.500 per jaar) tot 26 jaar (1.500 per jaar) in beslag zal nemen. Gerekend vanaf 2002 betekent dit dat bij een snelle transformatie de opgave al in 2013 gerealiseerd kan worden, maar dat bij een langzame transformatie de opgave pas in 2028 gereed is.16 Bij het scenario 2 ‘cluster én groep’ kan de opgave sneller worden gerealiseerd. Bij een snelle transformatie kan de opgave al in 2010 gerealiseerd zijn en bij een langzame transformatie in 2020.
voetnoot 15
Op basis van de monitoring van de gebouwkwaliteit in de gehandicaptenzorg uit 2003 (zie vorige voetnoot) heeft het bouwcollege de bouwbehoefte in de sector voor 2004-2012 geraamd. Ook hierbij wordt onderscheid gemaakt in een opgave voor uitbreiding en vervanging. Maar het vertrekpunt bij die raming is een nulmeting van de voorraad vanuit een andere kwaliteitsdefinitie.
16
Hierbij is geen rekening gehouden met een naar verwachting in aantal afnemende populatie (en dus behoefte) na 2015.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
37
38 ONTWIKKELINGSRICHTINGEN
Esdégé-Reigersdaal, appartementencomplex Vroonermeer te Alkmaar, plattegronden begane grond en 7e verdieping
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES
5 Conclusies Dit onderzoek biedt antwoorden op vijf onderzoeksvragen: 1)
Wat is een toetsbare definitie van bestaande en wenselijke woonvormen, waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in aard en verschijningsvorm?
2)
Welke zorginhoudelijke criteria vormen de basis voor de indeling van cliënten naar de onderscheiden woonvormen?
3)
Hebben cliëntgroepen een homogene vraag naar bepaalde woonvormen?
4)
Wat is de omvang van de behoefte aan diverse onderscheiden woonvormen in 2015?
5)
Hoe verhoudt deze raming zich tot het huidige aanbod?
Er een definitie opgesteld van bestaande en wenselijke woonvormen voor mensen met verstandelijke beperkingen. De ontwikkelde typologie is getoetst aan de databestanden en in samenspraak met het veld tot stand gekomen. Aan de aanbodkant is er een indeling gemaakt op basis van leveringsvoorwaarden voor zorg en van de bestaande en gewenste woonsituaties. De cliëntgroepen zijn op verschillende dimensies ingedeeld die relevant zijn voor de ondersteuningsbehoefte. De mate van verstandelijke beperking, de leeftijd, de mate van gedragsproblemen en de zelfredzaamheid vormen de basis voor het onderscheiden van verschillende cliëntgroepen. Uiteraard geldt dat in de praktijk naar meer elementen wordt gekeken en dat door en voor elke individu afzonderlijk een afweging wordt gemaakt. Dit maatwerk is en blijft uiteraard wenselijk. De behoefte in 2015 Uitgaande van de bestaande woonzorgvormen is in verschillende workshops gezocht naar de wenselijke combinaties van wonen en ondersteuning per cliëntgroep. Er zijn tenslotte twee scenario’s naar voren gekomen die zich vooral onderscheiden in de mate van transformatie van de huidige voorraad naar geclusterd individueel wonen. De ontwikkelde behoefteramingen zijn geen concrete toe-
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
39
40 CONCLUSIES
komstvoorspellingen en zijn ook niet normatief bedoeld. Het zijn simulaties op basis van verschillende uitgangspunten waarmee de bruikbaarheid van de ontwikkelde typologie wordt getoetst. Uitgaande van de bestaande woonzorgvormen is in verschillende workshops gezocht naar de wenselijke combinaties van wonen en ondersteuning per cliëntgroep. Er zijn tenslotte twee scenario's naar voren gekomen die zich vooral onderscheiden in de mate van transformatie van de huidige voorraad naar geclusterd individueel wonen. Bij een volledige transformatie naar geclusterd wonen (scenario 1) is een groot deel van de voorraad aan vervanging toe en zullen er circa 39.700 nieuwe wooneenheden moeten worden gerealiseerd (peiljaar 2015). Bij het scenario ‘cluster én groep’ betreft de kwalitatieve omslag naar geclusterd wonen 21.000 woningen. In deze variant wordt overigens ook voorzien in een opgave naar groepswonen nieuwe stijl van in totaal 5300 wooneenheden. De cliëntgroepen zijn op zorginhoudelijke criteria verdeeld over de onderscheiden vormen van ondersteuning: begeleid, verzorgd, beschermd en beveiligd. Deze indeling berust deels op de huidige zorgpraktijk en deels op de veranderingen die door de deelnemende zorgaanbieders zijn voorgesteld. In scenario 1 komen alle woonzorgvormen terecht onder de noemer geclusterd wonen. In scenario 2 is er ook plaats ingeruimd voor groepswonen nieuwe stijl. De verdeling over groepswonen en geclusterd wonen berust door de toedeling naar cliëntgroepen eveneens op de achterliggende zorginhoudelijke citeria. Anders dan in variant 1 wordt de cliëntgroep op twee coördinaten ingedeeld: de passende ondersteuningsvorm en de gewenste, dan wel noodzakelijke woonvorm. Er is daarmee in de ideale situatie niet alleen een kwaliteitssprong gemaakt naar woonkwaliteit maar ook in een ondersteuningaanbod dat past bij de betreffende cliëntgroep. Gerekend vanaf 2002 zal bij een snelle transformatie (3500 woningen per jaar) bij scenario 1 de opgave in 2013 gerealiseerd kunnen zijn, maar bij een langzame transformatie (1500 woningen per jaar) is de opgave pas in 2028 gereed. Bij scenario 2 ‘groeps- én geclusterd’ kan de opgave vanzelfsprekend sneller worden gerealiseerd. Bij een snelle transformatie kan de opgave al in 2010 gerealiseerd zijn en bij een langzame transformatie in 2020. Tot slot Een belangrijk knelpunt in deze toch niet zeer omvangrijke sector is het ontbreken van cijfers. In dit onderzoek moesten we ons behelpen met cijfers van de bestaande situatie uit 2002. Ook de informatie over de jaarlijkse bouwstroom in de sector bleek voor het bepalen van de aard en het tempo van de transformatie niet goed bruikbaar. Of er een transformatie plaatsvindt en welke kant die transformatie opgaat, kan alleen worden vastgesteld op basis van een passende vorm van monitoring. In de meer decentrale verhoudingen van de toekomst zal de behoefte aan zo’n informatiebron alleen maar sterker worden. In ieder geval zal deze monitor duidelijkheid moeten brengen in de afbakening van geclusterd individueel wonen met groepswonen nieuwe stijl.
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
CONCLUSIES
De Wendel, woonzorgvorm te Oostrum. Ca. 40 appartementen in zeven clusters voor SGLVG. Vogelvluchtperspectief en type met separeerruimte
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
41
42 CONCLUSIES
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
BIJLAGE
Bijlage Namenlijst deelnemers workshops Zorgaanbieders Dik van Bruggen (Esdégé-Reigersdaal) Jan Graven (Amarant) Marja van de Klauw (De Hartekampgroep) Werner Soen (Zozijn) Han Steketee (Cordaan) Miriam Traudes (Esdégé-Reigersdaal) Jaap de Vries (Stichting Philadelphia Zorg) Hans van der Wielen (Cordaan) VGN Max Bijwaard Claire Vermolen VWS George de Water RIGO Research en Advies Johan van Iersel Froukje van Rossum Hans van Rossum
R I G O
R e s e a r c h
e n
A d v i e s
B V
43