Woonlasten en Nibud
Woonlasten en Nibud - Betaalrisico’s huurders en kopers -
Uitgevoerd in opdracht van Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Berry Blijie en Kenneth Gopal
oktober 2015 | r2015-0051BB | 15172-WON
ABF Research | Verwersdijk 8 | 2611 NH | Delft | 015 - 27 99 300
Copyright ABF Research 2015 De informatie in dit rapport is met de grootste zorg samengesteld. ABF Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten, onnauwkeurigheden of onvolledigheden. Het gebruik van (onderdelen van) dit rapport is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoudsopgave 1
Inleiding............................................................................................................................................... 7
2
Inzicht in huishouduitgaven .............................................................................................................. 9
2.1
De Nibud-methodiek betaalbaarheid woonlasten ........................................................................ 9
2.2
Uitgaven voor drie voorbeeldgezinnen ...................................................................................... 11
2.3
Het betaalrisico: met welke Nibud-uitgaven?............................................................................. 12
2.4
Resumerend .............................................................................................................................. 14
3
Implementatie betaalrisico WoON 2012.......................................................................................... 15
3.1
Bepalen betaalrisico (met WoON 2012) .................................................................................... 15
3.1.1
Huishoudens met een inkomen onder het sociaal minimum ..................................................... 16
3.1.2
Uitgaven sociale participatie ...................................................................................................... 19
3.1.3
Onderhoudskosten eigenaren-bewoners................................................................................... 19
3.1.4
Gevoeligheid voor gemaakte keuzes......................................................................................... 20
4
Huishoudens met een betaalrisico nader bekeken ....................................................................... 23
4.1
Eigenaren-bewoners met een betaalrisico ................................................................................ 23
4.2
Huurders met een betaalrisico ................................................................................................... 30
Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording .................................................................................................... 37
r2015-0051BB | Woonlasten en Nibud
Inleiding
1
Betaalbaarheid van woonlasten krijgt veel politieke en maatschappelijke aandacht. Dit is mede het gevolg van de financiële crisis, de daarmee samenhangende inkomensdalingen, en de huurverhoging die na jaren van inflatievolgende huurontwikkeling weer boven de inflatie uitgaan, mede ook in het licht van de verhuurderheffing. Er zijn verschillende manieren om de betaalbaarheid van woonlasten in beeld te brengen. Zo kan gekeken worden naar de hoogte van de woonlasten. Dan wordt echter voorbijgegaan aan de financiële middelen die een huishouden tot zijn beschikking heeft. Een beter alternatief is om gebruik te maken van het deel van het inkomen dat een huishouden kwijt is aan woonlasten. Een tekortkoming van het werken met deze woonquoten is dat de beoordeling op ‘betaalbaarheid’ arbitrair is. Er is weinig discussie over of een quote van 80% of meer (op termijn) vol te houden is. Maar waar de grens van onbetaalbaarheid ligt (40%, 30%?) is arbitrair, temeer omdat de hoogte van de woonlasten voor de meeste huishoudens deels een eigen keuze is.
Betaalrisico: inzicht in mogelijke financiële knelpunten Een wijze om de betaalbaarheid van woonlasten tegen het licht te houden is door te kijken naar de benodigde uitgaven van een huishouden om te kunnen voorzien in zijn dagelijkse onderhoud. Onder deze uitgaven vallen huisvesting, verzorging, kleding en vrijetijdsbesteding. In dit rapport is aan de hand van de Nibud1-benadering voor huishoudfinanciën een inschatting gemaakt van de uitgaven die een huishouden minimaal maakt en hoe deze zich verhouden met de woonlasten die een huishouden opgegeven heeft in het WoON 2012. De uitkomsten van de analyse geven eveneens geen oordeel over de betaalbaarheid van woonlasten, maar zijn een indicatie voor het aantal huishoudens dat een risico loopt om (op termijn) de woonlasten niet te kunnen voldoen omdat hun inkomen niet toereikend is voor de uitgaven die zij verondersteld worden te maken. Huishoudens met een betaalrisico hoeven feitelijk geen financiële problemen te hebben.
Het onderzoek komt voort uit een toezegging voor een integrale analyse van betaalbaarheid voor huur- en koopsector van Minister Blok (BZK) in het Algemeen Overleg over de koopsector van 15 oktober 2014. De uitkomsten van het onderzoek zijn voor een deel opgenomen in de BZK-publicatie ‘Staat van de Woningmarkt 2015’.
Opzet rapport Het rapport bespreekt achtereenvolgens de Nibud-benadering (Hoofdstuk 2), de wijze waarop de Nibudbenadering toegepast is op het WoON 2012 (Hoofdstuk 3) en de uitkomsten van de analyses op betaalrisico (Hoofdstuk 4).
1 Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.
r2015-0051BB | Woonlasten en Nibud
7
Inzicht in huishouduitgaven
2
Deze studie heeft als doel het in beeld brengen van het aantal huishoudens dat het risico loopt hun woonlasten niet (meer) te kunnen voldoen. Om dit risico per huishouden in te kunnen schatten is inzicht nodig in het uitgavenpatroon van huishoudens. Dit inzicht ontlenen we aan het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting, beter bekend onder de afkorting Nibud. Deze instantie publiceert jaarlijks berekeningen voor huishoudfinanciën1 en is door de jarenlange ervaring een autoriteit op dit terrein. Zo doen kabinet en Tweede Kamer regelmatig een beroep op het Nibud, bijvoorbeeld bij het doorrekenen van financiële gevolgen voor huishoudens bij nieuw beleid en formatieplannen. Ook op het terrein van wonen wordt gebruik gemaakt van de Nibud-budgetberekeningen, onder andere bij de doorrekening van de maximale financieringslastpercentages voor hypotheken. Sommige corporaties hanteren een op Nibudcijfers gebaseerde inkomenstoets.
Dit hoofdstuk gaat in op de rol van woonlasten in de Nibud-huishoudfinanciën. Gekeken wordt onder meer naar de opbouw van de koopkracht- en budgetberekeningen en de hoogte van de gehanteerde woonlasten volgens verschillende rekenwijzen.
2.1
De Nibud-methodiek betaalbaarheid woonlasten
Voor het bepalen van de maximaal mogelijke woonlasten berekent het Nibud eerst de uitgaven aan overige niet-woninggebonden lasten. Het verschil tussen het (netto besteedbare) inkomen en deze nietwoninggebonden lasten bepaalt de maximale hoogte van de bruto woonuitgaven (kale huur of bruto hypotheeklasten) en de uitgaven aan onderhoud van de woning. Vanwege de wisselwerking tussen inkomen en woonlasten enerzijds en de hoogte van de huurtoeslag en het fiscaal effect eigenwoningbezit anderzijds, wordt de berekening iteratief uitgevoerd. Een deel van de woonuitgaven heeft betrekking op onderhoud aan de woning. Dit bedrag is voor huishoudens in een koopwoning vanzelfsprekend hoger dan bij huurders.
Inkomen en toeslagen Het besteedbaar inkomen dat het Nibud gebruikt komt vrijwel overeen met de CBS-definitie2. Huurtoeslag en het fiscaal effect eigenwoningbezit worden bij het besteedbaar inkomen geteld. Ook wordt ervan uitgegaan dat een huishouden alle inkomensondersteuning aanvraagt waar het recht op heeft waaronder de lokale inkomensondersteuning (kwijtschelding en ter ondersteuning van sport- en cultuur). Daarnaast wordt verondersteld dat het huishouden weinig persoonlijk onvermijdbare uitgaven heeft, zoals extra zorgof voedingskosten, bovengemiddelde energielasten of uitgaven aan leningen (rente en aflossingen).
1 Dit doet zij middels het zogenaamde Budgethandboek, via softwareapplicaties of zogenaamde maatwerktabellen. 2 De verschillen tussen beide inkomensdefinities staan in Bijlage 1 benoemd.
r2015-0051BB | Woonlasten en Nibud
9
Minimale begroting, voorbeeldbegroting en normbedrag woonlasten Bij de berekening van de woonlasten maakt het Nibud onderscheid in basisbedragen en voorbeeldbedragen. De basisbedragen zijn de bedragen die minimaal nodig zijn voor de uitgavenposten. De basisbedragen zijn afhankelijk van de huishoudsamenstelling, maar onafhankelijk van het inkomen. De voorbeeldbedragen zijn de uitgaven die een huishouden met een vergelijkbaar inkomen gemiddeld doet aan de verschillende uitgavenposten. Deze bedragen zijn dus zowel afhankelijk van de huishoudsamenstelling als van het inkomen. De voorbeeldbedragen zijn grotendeels afgeleid van het Budgetonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en worden jaarlijks bijgewerkt. Deze actualisering heeft betrekking op de prijsniveaus van de uitgaven maar ook op verschuivingen in het gangbare uitgavenpatroon van huishoudens. Ook de basisbedragen worden periodiek aangepast. Zo zijn door de jaren heen bepaalde uitgaven uit het overzicht verdwenen (bijvoorbeeld krantenabonnement) en andere erbij gekomen (bijvoorbeeld mobiele telefonie). Het Nibud maakt bij de berekeningen geen regionaal onderscheid; alle bedragen zijn landelijke bedragen.
Bepaling normbedrag hypotheekverstrekking en huurtoewijzing De basis- en voorbeeldbedragen vormen respectievelijk de onder- en bovengrens voor de uitgaven anders dan wonen. Naast deze bedragen hanteert het Nibud ook een zogenaamd normbedrag voor woonlasten. Dit normbedrag speelt een rol bij het vooraf bepalen van een maximale woonlast die voor een huishouden structureel (over langere periode) draagbaar moet zijn, zoals bij hypotheekverstrekking en huurtoewijzing. Het uitgangspunt voor het normbedrag is dat voor de laagste inkomens bij een maximale woonlast de basisbedragen beschikbaar moeten zijn voor de eerder genoemde niet-woning gebonden uitgaven. Bij de hogere inkomens moeten de niet-woning gebonden uitgaven precies tussen de basisbedragen en de voorbeeldbedragen uitkomen. Voor woonlasten is vervolgens een bedrag beschikbaar dat gelijk is aan het netto besteedbare inkomen minus het normbedrag voor niet-woning gebonden uitgaven. Huishoudens die op deze norm uitkomen voor niet-woning gebonden uitgaven, geven dus op bepaalde posten minder uit dan wat gangbaar is bij huishoudens met hetzelfde inkomen. Door de norm te zetten op een bedrag dat halverwege ligt tussen de (minimale) basisuitgaven en de (gemiddelde) voorbeelduitgaven, is er voor huishoudens enige financiële speelruimte. Wel betekent het dat huishoudens wanneer ze in een nieuwe situatie maximale woonlasten aanvaarden (soms fors) moeten bezuinigen ten opzichte van wat bij hun huishoudsituatie en inkomen gangbaar is. De relatie tussen basis-, voorbeeld- en normbedrag is in figuur 1 schematisch weergegeven.
10
r2015-0051BB
Figuur 1: Bepaling normbedrag woonlasten
2.2
Uitgaven voor drie voorbeeldgezinnen
Om een indruk te krijgen van de verschillende uitgavenpatronen zijn in tabel 1 voor een drietal voorbeeldgezinnen met uiteenlopende inkomens de basis-, voorbeeld- en normbedragen weergegeven. Uit de vergelijking tussen de verschillende uitgavenberekeningen komt naar voren dat bepaalde uitgaven vrijwel gelijkmatig oplopen met het aantal leden in het huishouden of met de grootte van de woning (bijv. voeding, kleding, en hoogte van de huur/hypotheek). Andere uitgaven zijn min of meer constant (verzekeringen, inventaris en ziektekosten). Het gaat bij de normbedragen om het totaal van de uitgaven. Individuele huishoudens zijn vrij om op de ene post meer te bezuinigen dan op de andere.
Woonlasten en Nibud
11
Tabel 1: Berekeningen voorbeeldbedragen en normbedrag Nibud, diverse huishoudens en woonsituatie. Huishouden: Woonsituatie:
TOTAAL INKOMEN TOTAAL UITGAVEN
1 volwassene 3-kamerflat met c.v. huurhuis, gemiddelde huur
2 volwassenen 3-kamerflat met c.v. huurhuis, 1½ x gem. huur
2 volwassenen, 2 kinderen 5-kamertussenwoning met c.v. eigen huis, gem. hypotheek
* 1.220
1.750 1.689
2.500 2.233
* 1.949
2.500 2.500
4.000 3.687
* 2.232
3.000 3.000
4.500 4.280
huur gas/brandstoffen elektriciteit water heffingen telefoon, kabel en internet verzekeringen studiekosten contributies en abonnementen vervoer
390 63 28 8 41 52 149 27 13
390 68 30 9 45 59 149 70 142
390 70 31 9 46 65 149 111 280
639 63 49 12 50 52 290 27 26
730 66 51 13 52 62 290 70 143
780 70 54 14 55 80 290 154 412
495 81 70 19 60 52 297 34 27 49
548 87 75 21 64 80 297 34 96 194
795 90 78 22 65 101 297 34 170 417
VASTE LASTEN
771
962
1.151
1.208
1.477
1.909
1.184
1.496
2.069
kleding en schoenen inventaris onderhoud huis en tuin extra ziektekosten hobby/uitgaan/vakantie
50 64 27 23 47
71 128 45 23 166
123 203 53 23 320
100 73 27 48 67
127 137 45 48 188
237 296 60 48 507
161 91 80 56 67
175 212 134 56 257
265 364 160 56 546
RESERVERINGSUITGAVEN
211
433
722
315
545
1.148
455
834
1.391
voeding overige huishoudelijke uitgaven
191 47
194 100
206 154
352 74
366 112
422 208
479 114
517 153
594 226
HUISHOUDELIJKE UITGAVEN
238
294
360
426
478
630
593
670
820
OVERSCHOT/TEKORT
-
61
267
-
-
313
-
-
220
Normbedragen - vaste lasten (excl. huur/hypo.) - reserveringsuitgaven (excl. onderhoud woning) - huishoudenlijke uitgaven Totaal overige uitgaven
381 184 238 803
477 286 266 1.029
571 427 299 1.297
569 288 426 1.283
658 394 452 1.504
849 688 528 2.065
689 375 593 1.657
819 538 632 1.988
982 803 707 2.491
'restbedrag' woning (incl. onderhoud) maandelijkse huur / hypotheek (in % van netto inkomen)
417 379 31%
722 656 39%
1.204 1.094 49%
666 605 31%
996 905 36%
1.935 1.759 48%
575 523 23%
1.013 920 31%
2.009 1.826 43%
* : Basisbedragen voor gegeven combinatie huishouden en woonsituatie.
2.3
Het betaalrisico: met welke Nibud-uitgaven?
Het Nibud hanteert bij het bepalen van de woonuitgaven drie verschillende uitgavenpatronen voor de hoogte van de overige uitgaven: basis, voorbeeld en norm. De vraag is nu: welke uitgaven zijn het meest geschikt om te bepalen of een huishouden een betaalrisico loopt of niet. Het gaat hierbij dus om de feitelijke situatie waar huishoudens zich in bevinden. De keuze is hierbij gevallen op de basisuitgaven. Hiervoor waren twee redenen doorslaggevend: ■
Het uitgaan van basisuitgaven sluit zoveel mogelijk persoonlijke voorkeuren uit in de hoogte van de uitgaven. Het verkleint de subjectiviteit en daarmee de mate van willekeur in de benadering – ook bij het vaststellen van grenzen.
■
Het voorkomen dat woonlasten worden gezien als een sluitpost van andere uitgaven. Wanneer uitgegaan wordt van gemiddelden, zoals bij de voorbeelduitgaven, omvat dat impliciet bepaalde veronderstellingen van de afweging die huishoudens maken tussen andere uitgaven en wonen. Door
12
r2015-0051BB
uit te gaan van de basisbedragen ontstaat een beeld van wat huishoudens maximaal aan wonen uit kunnen geven als ze alle uitgaven terugbrengen naar basis, bijvoorbeeld door afstand te doen van een auto, niet meer dan één week op vakantie per jaar, minder (gezond) eten dan het Voedingscentrum voorschrijft. Voor hogere inkomens is dit een tamelijk onrealistische aanname. Alleen in noodsituaties (bijvoorbeeld schuldenproblematiek) zullen huishoudens zo veel bezuinigen.
Het objectieve karakter maakt de basisuitgaven geschikt om het betaalrisico van een huishouden in beeld te brengen. Echter, ook bij gebruik van de basisuitgaven zijn er kanttekeningen te plaatsen die het oordeel wel of geen betaalrisico nuanceren. Hieronder worden er enkele genoemd.
In de eerste plaats kan een huishouden tijdelijk in een financieel moeilijke situatie zitten door bijvoorbeeld scheiding, werkloosheid of een slecht jaar als ondernemer. Hierdoor is zijn inkomen (tijdelijk) laag en zou een probleem kunnen ontstaan bij het betalen van de woonlasten. Echter, wanneer dit huishouden beschikt over voldoende financiële reserves, kan het de hoge maandlasten (enige tijd) voldoen. De tweede kanttekening heeft betrekking op de situatie waarin een huishouden met perspectief op een hoger inkomen bewust kiest voor tijdelijk hogere woonlasten. In die periode kan het andere uitgaven, zoals reserveringen voor kleding, onderhoud en vakantie, uitstellen. Dit hangt samen met het derde punt en dat is de persoonlijke keuze om tijdelijk minder uit te geven aan consumptiegoederen en reserveringen.
Details basisuitgaven Voor de berekening van de minimale (basis)uitgaven wordt uitgegaan van een bepaald basispakket met essentiële consumptie-uitgaven en reserveringen. Hiermee is deze berekening principieel anders dan de voorbeeldberekening, die grotendeels uitgaat van gemiddelde uitgaven volgens het Budgetonderzoek van het CBS. Bij het samenstelling van het basispakket wordt gebruik gemaakt van informatie van instanties als Voedingscentrum, RVO en SCP3. De basispakketten verschillen per huishoudsamenstelling. De prijsinformatie die gebruikt wordt is afkomstig van het CBS en gaat uit van een tamelijk sobere invulling van het basispakket qua voedsel, kleding, vakantie en energieverbruik. Het basispakket is onder meer opgebouwd uit de volgende uitgaven: ■
Energie en water: 90% van gemiddelde uitgaven van een soortgelijk huishouden.
■
Telecommunicatie: abonnementen mobiele telefonie en internet via kabel.
■
Verzekeringen: Ziektekostenverzekering met een gemiddelde aanvullende verzekering en goedkope tandartsverzekering. Verzekeringen voor inboedel en uitvaart.
■
Recreatie: Contributie voor sportclub of tijdschrift, voor ieder lid van het huishouden (in sociale participatie).
■
Kleding: gemiddelde aankopen vermenigvuldigd met eerste-kwartielprijzen4 (~lager dan doorsnee prijzen).
■
Vakantie: Een week vakantie (niet nader gespecificeerd) (in sociale participatie).
■
Eten: Dieet voedingscentrum, vermenigvuldigd met eerste-kwartielprijzen.
3 Zie bijv. Hoff, S. (2009), Genoeg om van te leven, SCP. 4 Dit duidt op prijzen voor goederen die behoren tot de 25% goedkoopste goederen die winkels aanbieden.
Woonlasten en Nibud
13
■
Diversen: uitgaven aan bankkosten, identiteitskaart, cadeaus, speelgoed (niet nader gespecificeerd).
Sociale participatie Het Nibud houdt in de bepaling van de huishoudfinanciën ook rekening met uitgaven voor sociale participatie. Dit betreft activiteiten als vakantie, lidmaatschap sport- of hobbyclub en abonnementen op kranten of tijdschriften. Er is enige discussie of deze uitgaven meegenomen moeten worden, in het bijzonder bij de bepaling van het basispakket aangezien in de praktijk mensen hier het eerst op besparen. Aan de andere kant hecht het kabinet grote waarde aan sociale participatie omdat dit het risico op maatschappelijk isolement verkleint. Bij de bespreking van de Implementatie (Hoofdstuk 3), wordt nader ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met sociale participatie.
2.4
Resumerend
Voor het bepalen van het betaalrisico is een goed, objectief en eenduidig overzicht van de huishouduitgaven nodig. In dit hoofdstuk is aan de hand van een drietal Nibud-uitgavenpatronen (Voorbeeld, Basis en Norm) bepaald welk patroon het best aansluit bij deze voorwaarden. Gekozen is voor gebruik van de basisuitgaven, ondanks dat ook daar bepaalde kanttekeningen te plaatsen zijn als (a) de kwestie van een zekere – althans voor een bepaalde tijdsspanne – aanwezige mate van keuzevrijheid in het uitgavenpatroon en (b) uitgegaan wordt van een uitgavenpatroon zoals bij het inkomen past (bezit auto, vakanties etc.).
In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe de bepaling van het betaalrisico geïmplementeerd is in het WoON 2012.
14
r2015-0051BB
Implementatie betaalrisico WoON 2012
3
Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop het betaalrisico van Nederlandse huishoudens is bepaald aan de hand van het WoON 2012 en informatie over basisuitgaven van een huishouden van het Nibud. Achtereenvolgens wordt beschreven op welke wijze de koppeling tot stand is gekomen, welke keuzes daarbij zijn gemaakt en wat het effect is van deze keuzes. Het hoofdstuk sluit af met een inschatting van het aantal huishoudens met een betaalrisico dat Nederland anno 2012 – het jaar waarop het WoON 2012 betrekking heeft – telt. Een nadere specificatie van deze groep huishoudens is uitgewerkt in het volgende hoofdstuk.
3.1
Bepalen betaalrisico (met WoON 2012)
Voor het maken van de koppeling met het WoON moet een aantal bewerkingen en keuzes gemaakt worden. Deze hebben onder andere betrekking op het afleiden van het besteedbare inkomen conform Nibud-definitie, de benadering van huishoudens met een inkomen onder het sociaal minimum, het meenemen van onderhoudskosten voor eigenaren-bewoners en de uitgaven aan sociale participatie. De koppeling is tot stand gekomen in nauw overleg met het Nibud.
De som van de basisuitgaven anders dan huisvesting is gekoppeld aan het WoON op basis van 14 huishoudtypen (combinaties van huishoudsamenstelling en leeftijd van het hoofd van het huishouden; zie ook tabel 2) en het inkomen van het huishouden. Hierbij is tevens onderscheid gemaakt naar huurders en eigenaren-bewoners, omdat hun bijkomende woonlasten verschillen. De details van de koppeling staan in bijlage 1; hieronder is een vereenvoudiging van het rekenschema uit de bijlage opgenomen.
r2015-0051BB | Woonlasten en Nibud
15
Figuur 2: Schema bepalen betaalrisico.
Bij het bepalen van het aantal huishoudens met een betaalrisico is een aantal keuzes gemaakt. Deze hebben betrekking op de volgende zaken: ■
Het meenemen van huishoudens met een jaarinkomen dat (volgens het WoON) onder het sociaal minimum lag.
■
Rekening houden met uitgaven voor sociale participatie.
■
Het uitgaan van een vast of variabel bedrag voor onderhoudskosten van eigenaren-bewoners.
De verschillende keuzesituaties worden in de komende paragrafen beschreven en beslecht.
3.1.1
Huishoudens met een inkomen onder het sociaal minimum
Nibud gaat er in haar systematiek expliciet van uit dat huishoudens gebruik maken van de sociale voorzieningen die in Nederland beschikbaar zijn. Dit betekent onder meer dat huishoudens zonder inkomen (tijdelijk) een uitkering aanvragen maar ook dat huishoudens de toeslagen aanvragen waar zij gezien hun economische en gezinssituatie recht op hebben. De uitgavenplaatjes die het Nibud opstelt beginnen daarom vanaf een inkomen dat ligt op het sociaal minimum: bijstandsniveau voor huishoudens met een inkomen tot de AOW-leeftijd en AOW voor huishoudens die ouder zijn.
Vanuit deze benadering is het wenselijk om huishoudens in het WoON met een inkomen onder het sociaal minimum niet te selecteren. In de onderstaande tabel zijn de grenzen voor het sociaal minimum per 2011 voor de in het onderzoek onderscheiden huishoudtypen weergegeven.
16
r2015-0051BB
Tabel 2: Minimum inkomen naar huishoudtype en leeftijd. Tot 65 jaar
Ouder dan 65 jaar
Alleenstaand*
986
1109
Paar*
1455
1595
Paar met 1 kind
1.612
Paar met 2 kinderen
1.739
Paar met 3 kinderen
1.841
Paar met 4 kinderen e.m.
1.924
Eenouder met 1 kind
1.407
Eenouder met 2 kinderen
1.534
Eenouder met 3 kinderen
1.636
Eenouder met 4 kinderen e.m.
1.718
*: Voor de koppeling van de basisuitgaven aan het WoON is zoals aangegeven gebruik gemaakt van 14 huishoudtypen, waarbij de groep alleenstaanden en paren in drie leeftijdsklassen zijn opgedeeld (tot 23 jaar, 23 tot 65 jaar en 65 jaar en ouder).
Voor dit onderzoek naar betaalrisico’s is besloten om huishoudens met een inkomen dat lager is dan 90% van bovengenoemde bedragen buiten de analyses te houden. De reden hierachter is dat deze huishoudens een inkomenssituatie hebben, die buiten de reguliere Nibud-systematiek en de (beleids)discussie over betaalbaarheid van woonlasten vallen. Het gaat hier namelijk over personen die bijvoorbeeld maar een deel van het jaar hebben gewerkt, een slecht jaarresultaat met een eigen onderneming hebben geboekt of studenten met een studiebeurs. De extra 10% marge is aangehouden om rekening te houden met enige ruis als gevolg van het bepalen van het huishoudinkomen in het WoON. Door de grens op 90% van het sociaal minimaal te leggen en niet op 100%, wordt een substantiële groep huishoudens in de analyse betrokken, zoals uit onderstaande figuur blijkt.
Woonlasten en Nibud
17
Aantal huishoudens met inkomen onder norm 1.000.000 900.000 800.000 700.000 600.000 500.000 400.000 300.000
85% 86% 87% 88% 89% 90% 91% 92% 93% 94% 95% 96% 97% 98% 99% 100% 101% 102% 103% 104% 105% 106% 107% 108% 109% 110%
200.000
Norm als percentage van sociaal minimum
Huishoudens met een inkomen onder sociaal minimum (volgens WoON 2012) Onder de huishoudens in het WoON 2012 met een inkomen onder het sociaal minimum vallen relatief veel jongeren: ongeveer 40% is jonger dan 35 jaar. Hiertoe behoren ook veel studerenden of net afgestudeerden. Dit komt ook terug in het hoge aandeel huishoudens wiens belangrijkste inkomstenbron studiefinanciering is (tweede figuur). Verder zijn er relatief veel huishoudens die hun inkomen halen uit een eigen onderneming of vermogen. Deze huishoudens kunnen bij een slecht resultaat over het afgelopen boekjaar onder het sociaal minimum uitkomen. De beschrijving van deze groep op de kenmerken leeftijd en inkomstenbron onderschrijft het tijdelijke c.q. uitzonderlijke karakter van deze groep en ondersteunt de beslissing om deze groep niet mee te nemen in analyses op betaalbaarheid van wonen in het algemeen en betaalrisico in het bijzonder.
7%
5% 24%
14%
17%
16% 17%
18
17-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
55-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
r2015-0051BB
45-54 jaar
Voornaamste bron v. inkomen
21%
22%
13% 29% 14%
Loon
3.1.2
Onderneming / vermogen
Uitkering
Pensioen
Stufi / overig
Uitgaven sociale participatie
In paragraaf 2.3 is eerder aangegeven dat er geen consensus is over het meenemen van uitgaven aan sociale participatie bij het bepalen van de basisuitgaven en daarmee in de analyse van betaalrisico’s. Het Sociaal en Cultureel Planbureau baseert zijn armoedegrens mede op de basisuitgaven van het Nibud. Zij hanteren daarbij ook het onderscheid tussen een “basisbehoeftengrens” en een “niet-veel-maartoereikend-variant, exclusief en inclusief sociale participatie. Vanuit de redenatie dat huishoudens het eerste besparen op deze uitgaven indien zij in betalingsproblemen komen is hier iets voor te zeggen. Aan de andere kant kan structureel besparen op sociale participatie op termijn leiden tot sociaal isolement. Bovendien zijn de overige basisuitgaven dusdanig sober ingestoken dat een huishouden dat financieel klem zit, nauwelijks keuzevrijheid heeft om – bijvoorbeeld – toch dat lidmaatschap van de sportclub te betalen of op bezoek te gaan bij vrienden. In deze studie is ervoor gekozen om wel rekening te houden met uitgaven voor sociale participatie, met een (belangrijke) kanttekening voor de allerlaagste inkomens. Huishoudens van wie het inkomen op of tegen het sociaal minimum aan zit besteden een bedrag aan sociale participatie dat gemaximeerd is door de financiële armslag die zij hebben na aftrek van de uitgaven aan huisvesting en overige posten. Daarnaast geven veel gemeenten onderdelen van sociale participatie voor deze groep in natura, zoals stadspassen, gratis sportabonnementen, etc. Hierbij is uitgegaan van de bedragen volgens de minimum voorbeeldbegrotingen uit het Nibud Budgethandboek.
3.1.3
Onderhoudskosten eigenaren-bewoners
Het Nibud gaat in de berekening van de basisuitgaven uit van vaste onderhoudsuitgaven van huurders en eigenaren-bewoners. Voor huurders komen deze neer op een minimale reservering van 27 euro per maand, welke ingezet worden voor klein onderhoud zoals het verven van de binnenmuren of het vervangen van vloerbedekking. Voor eigenaren-bewoners komt het Nibud uit op minimaal 80 euro per maand. Dit bedrag is bepaald aan de hand van een vast percentage van een koopwoning met een lage WOZ-waarde. Uit diverse bronnen, waaronder de Energiemodule van het WoON, komt naar voren dat een reservering van 80 euro in de maand op langere termijn niet toereikend is om de kwaliteit van een woning op
Woonlasten en Nibud
19
acceptabel niveau te houden. Verder houdt een standaard bedrag voor alle koopwoningen geen rekening met de differentiatie in onderhoudslasten tussen woningen van verschillende leeftijd en type.
In dit onderzoek is derhalve gekozen voor een onderhoudslast per woning die aansluit bij wat huishoudens daadwerkelijk uitgeven over een periode van vijf jaar en die tevens rekening houdt met de verschillen in bouwperiode en woningtype. De gebruikte cijfers zijn afgeleid uit de WoON-energiemodule en zijn opgenomen in bijlage 1.
3.1.4
Gevoeligheid voor gemaakte keuzes
In de voorgaande paragrafen zijn enkele verschillende benaderingen ter sprake gekomen ten aanzien van het toepassen van de Nibud systematiek. Samengevat gaat het om drie dingen: de selectie van huishoudens met een regulier inkomen, het al dan niet meenemen van uitgaven aan sociale participatie en de inschatting van de onderhoudskosten voor eigenaren-bewoners. De keuzes voor dit onderzoek zijn in overleg met Nibud gemaakt en hierboven beschreven. Omdat in andere toepassingen van de Nibudsystematiek op deze essentiële punten soms afwijkende keuzes zijn gemaakt, is hieronder een schema opgenomen van het effect van de verschillende keuzes. De uitwerking resulteert in circa 623.000 huishoudens met een betaalrisico. Hiervan zijn 219.000 eigenaarbewoner en 404.000 huurder. Deze aantallen vormen de basis voor de analyses in het volgende hoofdstuk, waarin de huishoudens met betaalrisico’s nader worden belicht. De effecten van de gemaakte keuzes zijn evident: ■
Door het filteren op inkomens onder 90% van het sociaal minimum, verkleint de populatie met circa 287.000 huishoudens, waarvan ruim 200.000 huurders.
■
Het meenemen van uitgaven aan sociale participatie resulteert in een groter aantal huishoudens met een betaalrisico. Bij huurders met ongeveer 170.000, bij eigenaren-bewoners met circa 40.000.
■
Door uit te gaan van onderhoudskosten voor koopwoningen die afhankelijk zijn van het bouwjaar en de vorm van de woning, valt deze uitgavenpost voor de meeste eigenaren-bewoners hoger uit dan het minimale bedrag dat het Nibud hanteert (80 euro per woning, per maand). Het verschil vertaalt zich door in circa 55.000 eigenaren-bewoners met betaalrisico.
20
r2015-0051BB
Figuur 3: Gevoeligheidsanalyse omvang groep huishoudens met betaalrisico. Alle huishoudens 7.140.800
Koop 4.235.800
Huur 2.905.000
Filter inkomen ( > 0,9 x sociaal minimum) 4.150.000
Filter inkomen ( > 0,9 x sociaal minimum) 2.704.100
Aantal huishoudens met betaalrisico
Aantal huishoudens met betaalrisico
Inclusief uitgaven sociale participatie 219.200
Onderhoudskosten: variabel met woningtype 219.200
Exclusief uitgaven sociale participatie 180.000
onderhoudskosten: vast bedrag (€ 80 p.m.) 163.200
Inclusief uitgaven sociale participatie 403.600
Exclusief uitgaven sociale participatie 231.300
Onderhoudskosten: vast bedrag (€ 27 p.m.) 403.600
Woonlasten en Nibud
21
Huishoudens met nader bekeken
4
een
betaalrisico
In dit hoofdstuk worden de 620.000 huishoudens met een betaalrisico onder de loep genomen. De omvang van deze groep is bepaald met het WoON 2012 (voor de situatie anno 2012) aan de hand van de Nibud basisuitgaven inclusief sociale participatie. Verder zijn huishoudens met een inkomen onder 90% van het sociaal minimum buiten de analyse gelaten, en is rekening gehouden met onderhoudsuitgaven voor eigenaren-bewoners waarbij onderscheid is gemaakt naar bouwjaar en woningtype 1. In de volgende paragrafen zijn eigenaren-bewoners en huurders met een betaalrisico afzonderlijk belicht.
4.1
Eigenaren-bewoners met een betaalrisico
Het aantal eigenaren-bewoners met een betaalrisico bedraagt 219.200. Dit komt neer op 5% van alle eigenaren-bewoners. Tussen typen huishoudens zijn er aanmerkelijke verschillen. In deze paragraaf is vanuit verschillende invalshoeken belicht welke huishouden meer of minder vaak betaalrisico lopen. Achtereenvolgens is gekeken naar algemene kenmerken van het huishouden (samenstelling en leeftijd), de inkomenspositie en de woonsituatie. De groep met een betaalrisico is telkens op twee manieren gepresenteerd: ■
Als percentage van de betreffende groepen. Bijvoorbeeld: van alle alleenstaanden in een koopwoning heeft bijna 8% een betaalrisico
■
En als aandeel binnen de groep eigenaren bewoners met een betaalrisico. Bijvoorbeeld: van alle huishoudens met een betaalrisico is ongeveer 30% alleenstaand. Dit cijfer is tevens vergeleken met de verdeling over alle huishoudens (met en zonder betaalrisico).
Samenstelling en leeftijd Alleenstaanden en eenoudergezinnen lopen vaker een betaalrisico; variërend van respectievelijk 8% en 11%. Dit zijn groepen eigenaren-bewoners die doorgaans een lager huishoudinkomen hebben omdat zij (maximaal) één inkomen kunnen verdienen. Naar leeftijd zijn de verschillen gering. Hier is het aandeel met betaalrisico tot 25 jaar iets hoger dan gemiddeld. Dit hangt eveneens samen met het (gemiddeld) lagere inkomen van die groep.
1 De bron voor deze onderhoudsuitgaven is de WoON Energiemodule 2012; zie ook Bijlage 1.
r2015-0051BB | Woonlasten en Nibud
23
Figuur 4: Percentage huishoudens met een betaalrisico binnen de groep eigenaren-bewoners, naar samenstelling en leeftijd.
Samenstelling huishouden (% van groep) 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
Als we kijken naar de verdeling over de verschillende huishoudgroepen, zowel naar samenstelling (Figuur 5) als naar leeftijd (Figuur 6), komt ook hieruit naar voren dat betaalrisico’s vaker voorkomen bij alleenstaanden en eenoudergezinnen. Qua leeftijd zijn de verschillen gering. Figuur 5: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners, naar samenstelling.
Samenstelling huishouden (verdeling over groep) 45%
39%
40% 35%
35% 31%
28%
30% 25%
30%
21%
20%
15% 9%
10%
4%
5%
2%
0%
0% Eenpersoons
Paar betaalrisico
24
r2015-0051BB
Paar + kind
1-ouder
alle eigenaren-bewoners
Niet-gezin
Figuur 6: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners, naar leeftijd.
Samenstelling huishouden (verdeling over groep) 30% 24%
25%
22%
24% 20%
21%
20%
19%
14% 14%
15%
12% 12%
10%
7% 7%
5%
2% 1%
0% 17-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar betaalrisico
75 jaar +
alle kopers
Inkomenssituatie De meeste (55%) eigenaren-bewoners met een betaalrisico bevinden zich onder huishoudens met een lager netto besteedbaar inkomen (categorie ‘zeer laag’ en ‘laag’). De samenhang met de (voornaamste) inkomstenbron is duidelijk. Het zijn vooral eigenaren-bewoners die – al dan niet tijdelijk – rond moeten komen van een uitkering of een andere bijdrage vanuit het Rijk. Onder eigenaren-bewoners met een betaalrisico bevinden zich, in vergelijking met huurders (zie volgende paragraaf), relatief veel huishoudens die
hun
inkomen
halen
uit
een
eigen
bedrijf
of
vermogen
en
huishoudens
met
een
arbeidsongeschiktheidsuitkering (respectievelijk Figuur 8 en Figuur 9). De voorlaatste groep betreft veelal ondernemers die een slecht jaarresultaat met hun bedrijf behaald hebben.
Woonlasten en Nibud
25
Figuur 7: Percentage huishoudens met een betaalrisico binnen de groep eigenaren-bewoners, naar besteedbaar inkomen en belangrijkste inkomstenbron.
Inkomenssituatie (% van groep)
Netto besteedbaar (VROM)
Voornaamste bron van inkomen
Overig
Bijstand
Arbeidsongeschikt
Werkloos
Stufi / overig
Pensioen
Uitkering
Onderneming / vermogen
Loon
Zeer hoog > € 48.400
Hoog € 34.900 - € 48.400
Midden € 24.400 - € 34.900
Zeer laag < € 16.300
Laag € 16.300 - € 24.400
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Uitkering nader gespecificeerd
Figuur 8: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners, naar besteedbaar inkomen.
Inkomenssituatie (verdeling over groep) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
40%
33% 29%
27%
25% 13%
7%
3% Zeer laag < € 16.300
2% Laag € 16.300 - € 24.400 betaalrisico
26
22%
r2015-0051BB
Midden € 24.400 - € 34.900
Hoog € 34.900 - € 48.400
alle eigenaren-bewoners
Zeer hoog > € 48.400
Figuur 9: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners, naar inkomstenbron.
Inkomenssituatie (verdeling over groep) 70%
62%
60%
50%
42%
40% 30%
23%
22%
20%
14%
21%
12%
10%
3%
1%
0%
0% Loon
Onderneming / vermogen
Uitkering
betaalrisico
Pensioen
Stufi / overig
alle kopers
Woonsituatie: hoogte hypotheekschuld Er is een duidelijk verband tussen de hoogte van de hypotheekschuld en het lopen van betaalrisico. Vanuit de sterke relatie tussen maandelijkse hypotheeklasten is dit goed te verklaren. Daar tegenover staat dat bij het verstrekken van de hypotheek door de hypotheekverstrekker juist wordt nagegaan of een hypotheek financieel door het huishouden te dragen is, gegeven zijn gezinssituatie en uitgavenpatroon. De combinatie van beide elementen suggereert dat – tussentijds – iets veranderd is in de financiële positie van het huishouden. Dit wordt bevestigd door eerdere analyses waaruit naar voren kwam dat huishoudens met een (tijdelijke) uitkering of ondernemers met een slecht jaarresultaat tot de betaalrisicogroep behoren. Huishoudens met een hypotheekschuld boven de 175.000 euro zijn oververtegenwoordigd in de groep eigenarenbewoners met een betaalrisico. Dit zijn vooral gezinnen met kinderen. Opmerkelijk is de – overigens zeer kleine groep – eigenaren bewoners zonder hypotheek maar met een betaalrisico (Tabel 3). Deze groep zit in deze situatie mede door de onderhoudsuitgaven aan de woning. Vooral bij oudere woningen kunnen deze uitgaven behoorlijk oplopen.
Woonlasten en Nibud
27
Figuur 10: Percentage huishoudens met een betaalrisico binnen de groep eigenaren-bewoners, naar hoogtehypotheekschuld.
Woonsituatie (% van groep) 10%
9% 8% 7%
6% 5% 4%
3% 2% 1%
0% Geen hypotheek
tot 75.000
75.000 125.000
125.000 175.000
175.000 225.000
225.000 300.000
300.000 en meer
Hypotheekschuld
Figuur 11: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners, naar hoogte hypotheekschuld.
Woonsituatie (verdeling over groep) 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
19%
14%
13%
14%
15%
16% 17%
15%
11%
18% 14%
11%
4%
Geen tot 75.000 hypotheek
75.000 125.000
125.000 175.000
betaalrisico
28
18%
r2015-0051BB
175.000 225.000
alle kopers
225.000 - 300.000 en 300.000 meer
Figuur 12: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners met een hypotheekschuld van 175.000 euro en meer, naar type huishouden.
Huishoudsamenstelling (verdeling over groep hypotheekschuld vanaf 175.000 euro) 54%
60% 50%
38%
40% 30% 20% 10%
10% 1% 1%
7%
11% 13%13% 10%
10% 4%
5%
1%
4%
5%
8%
4%
0%
betaalrisico
alle kopers
Tabel 3: Percentage eigenaren-bewoners dat door onderhoudsuitgaven betaalrisico loopt
Hypotheekschuld Geen hypotheek tot 75.000 75.000 - 125.000 125.000 - 175.000 175.000 - 225.000 225.000 - 300.000 300.000 en meer Totaal
Aantal huishoudens Waarvan a.g.v. met betaalrisico onderhoudslasten (% van groep) 8.600 91% 24.900 59% 30.100 47% 35.800 38% 40.600 24% 39.800 23% 39.500 19% 219.200 35%
Regionale verschillen: gemeentegrootte Als laatste ingang voor de analyses op betaalrisico onder eigenaren-bewoners, is gekeken naar de aanwezigheid van regionale verschillen. Hiervoor zijn verschillende regionale indelingen gebruikt, echter bij geen van de gebruikte indelingen was een (substantiële) differentiatie zichtbaar. Ter illustratie is hieronder de verdeling van eigenaren-bewoners (totaal en met betaalrisico) over gemeentegrootteklasse afgebeeld. Gemeentegrootte is over het algemeen een benadering voor gebieden met een hoge (grote gemeenten) of lage (kleinere gemeenten) druk op de markt. De analyse toont aan dat betaalrisico’s zich niet vaker voordoen onder eigenaren-bewoners in grote gemeenten.
Woonlasten en Nibud
29
Figuur 13: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep eigenaren-bewoners, naar gemeentegrootte.
Grootte woongemeente (verdeling over groep) 45%
40% 39%
40% 35%
30% 25%
20% 15%
19% 20% 14% 13% 9%
10%
9%
8%
9%
10%
9%
5% 0% Tot 20.000
20.000 tot 50.000
50.000 tot 100.000 betaalrisico
4.2
100.000 tot 150.000
150.000 tot 250.000
250.000 en meer
alle kopers
Huurders met een betaalrisico
Vergelijkbaar aan de analyses op eigenaren bewoners in de vorige paragraaf, wordt in deze paragraaf gekeken naar het betaalrisico onder huurders. In totaal hebben 403.600 huurders een betaalrisico. Dit komt neer op ongeveer 15% van alle huurders.
Samenstelling en leeftijd Vooral
eenoudergezinnen en
niet-gezinshuishoudens (bijvoorbeeld
samenwonende
vrienden
of
familieleden) hebben een aandeel huishoudens met een betaalrisico dat beduidend hoger ligt dan voor alle huurders (circa 20% versus 15%). Dit hangt samen met het feit dat deze huishoudens per definitie enkelverdieners zijn. Betaalrisico’s komen onder paren met kinderen vaker voor dat bij paren zonder kinderen. Dit is vooral het gevolg van het hogere uitgavenpatroon van gezinnen. Overigens was bij eigenaren-bewoners geen noemenswaardig verschil tussen paren met en zonder kinderen.
Qua leeftijd zijn het vooral ouderen van 65 jaar en ouder van wie het aandeel aanmerkelijk lager ligt (tussen de 7 en 10%). Deze groep heeft doorgaans een lagere huur, omdat zij langer in de huurwoning wonen waardoor zij (a) een lagere aanvangshuur hadden dan jongere huurders en (b) door de jaren heen te maken hebben gehad met beperkte (maximale) huurverhogingen.
30
r2015-0051BB
Figuur 14: Percentage huishoudens met een betaalrisico binnen de groep huurders, samenstelling en leeftijd.
Samenstelling huishouden (% van groep) 25% 20% 15%
10% 5% 0%
Figuur 15: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar samenstelling.
Samenstelling huishouden (verdeling over groep) 70% 60%
59% 52%
50%
40% 30%
23%
20%
13%
13%
13%
14%
10%
10%
1%
1%
0% Eenpersoons
Paar
Paar + kind
betaalrisico
1-ouder
Niet-gezin
alle huurders
Woonlasten en Nibud
31
Figuur 16: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar leeftijd.
Samenstelling huishouden (verdeling over groep) 25%
22% 19%
19%
20%
17% 16%
16%
18%
16%
15%
15%
14%
12%
10% 6% 5%
7% 4%
0% 17-24 jaar 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar 65-74 jaar betaalrisico
75 jaar +
alle huurders
Inkomenssituatie Betaalrisico’s onder huurders doen zich veelal voor bij lage inkomens. Bijna een derde van de huishoudens die gezien hun inkomen recht hebben op huurtoeslag loopt een betaalrisico. Veel van deze huishoudens moeten rondkomen van een uitkering of andere vorm van rijksbijdrage. Binnen de groep die een uitkering ontvangt meer dan de helft een bijstandsuitkering. Figuur 17: Percentage huishoudens met een betaalrisico binnen de groep huurders, naar inkomen en inkomstenbron.
Inkomenssituatie (% van groep) 60% 50% 40% 30% 20% 10%
Netto besteedbaar (VROM)
32
r2015-0051BB
Doelgroepen huurbeleid
Voornaamste bron van inkomen
Overig
Bijstand
Arbeidsongeschikt
Werkloos
Stufi / overig
Pensioen
Uitkering
Onderneming / vermogen
Loon
boven 43.000
33.000 tot 43.000
tussen HT en 33.000
Huurtoeslag
Zeer hoog > € 48.400
Hoog € 34.900 - € 48.400
Midden € 24.400 - € 34.900
Laag € 16.300 - € 24.400
Zeer laag < € 16.300
0%
Uitkering nader gespecificeerd
Figuur 18: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar besteedbaar inkomen.
Inkomenssituatie (verdeling over groep) 80%
71%
70% 60% 50% 40%
30%
30%
34% 27% 21%
20%
11%
10%
2%
0%
0%
5%
0% Quintiel 1
Q2
Q3
betaalrisico
Q4
Quintiel 5
alle huurders
Figuur 19: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar inkomensgroepen huurbeleid.
Inkomenssituatie (verdeling over groep) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
90%
45% 23%
8% 1% Huurtoeslag
tussen HT en 33.000 33.000 tot 43.000 betaalrisico
20%
13% 0%
boven 43.000
alle huurders
Woonlasten en Nibud
33
Figuur 20: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar inkomstenbron.
Inkomenssituatie (verdeling over groep) 60%
52%
50%
44%
40%
33%
30% 20%
18%
20% 10%
5%
21%
5%
2%
1%
0% Loon
Onderneming / vermogen
Uitkering
betaalrisico
Pensioen
Stufi / overig
alle huurders
Woonsituatie: hoogte huur Huurders met een betaalrisico hebben over het algemeen hogere huuruitgaven (Figuur 21). Bekeken vanuit de verdeling over de groep huurders met een betaalrisico en over alle huurders (Figuur 22), dan zijn de verschillen tamelijk klein. Huurders met een huur boven de aftoppingsgrens lopen iets vaker een betaalrisico dan huurders met een huur tot die grens. Figuur 21: Percentage huishoudens met een betaalrisico binnen de groep huurders, naar hoogte van de huur.
Woonsituatie (% van groep) 25% 20%
15% 10% 5% 0% tot Onder. - Kwal. - aftop. Aftop - lib. ondergrens kwal. grens Grens Grens
34
r2015-0051BB
Boven lib. Grens
Figuur 22: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar hoogte van de huur.
Woonsituatie (verdeling over groep) 60%
47%
50%
49%
40% 26%
30% 20%
11%
10% 0%
22% 16%
15%
12%
3%
0% Tot ondergrens
Onder. - kwal. grens
Kwal. - aftop. Aftop - lib. Grens Boven lib. Grens Grens
betaalrisico
alle huurders
Regionale verschillen: gemeentegrootte In de grootste gemeenten (meer dan 250.000 inwoners) hebben huurders vaker een betaalrisico dan in kleinere gemeenten (tot 50.000 inwoners). Dit is mede het gevolg van de hogere concentratie van lagere inkomens in grote steden. Figuur 23: Percentage huishoudens met een betaalrisico over de groep huurders, naar gemeentegrootte.
Grootte woongemeente (verdeling over groep) 28%
30% 23%
25%
28%
21%
21% 20%
20% 15% 10%
8%
11%
12% 11%
100.000 tot 150.000
150.000 tot 250.000
9%
8%
5% 0% Tot 20.000
20.000 tot 50.000
50.000 tot 100.000 betaalrisico
250.000 en meer
alle huurders
Woonlasten en Nibud
35
Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording In onderstaande figuur is de koppeling tussen de Nibud uitgaven en het WoON 2012 schematisch weergegeven. In hoofdletters en tussen haakjes zijn de variabelenamen van het WoON opgenomen.
Netto inkomen (VROMHH*)
+ Basispremie ZK * (2011: € 1194 p.p. 18 jr e.o.)
Netto inkomen volgens Nibud -/- Netto woonlasten
Huurders (NHUUR) Eigenaren-bewoners (NKOOP) Huurders: uit Nibud tabel
-/- Overige uitgaven (basisbedrag o.b.v. 14 Nibud hh-typen en inkomensklasse)
Resterend inkomen
(incl. totale ziektekosten)
Eigenaren-bewoners: idem huurders + Heffing waterschap ‘gebouwd’ (OMSHEFM) + Extra uitgaven onderhoud koopwoning + Opstalverzekering (€ 0,-)** + OZB (€ 0,-)**
*: Op basis van belastingaangifte 2011.
<€0 betaalrisico
>= € 0 geen risico
**: Deze premie is bij de afleiding van VROMHH uit het netto besteedbare inkomen verwijderd. **: Deze posten zijn al opgenomen in de netto woonlasten (NKOOP).
Samengevat zijn de volgende bewerkingen en keuzes gemaakt: ■
Alle bedragen (inkomsten en uitgeven) zijn teruggerekend naar 2011; het jaar waar het inkomen in het WoON 2012 betrekking op heeft.
■
Om van het netto besteedbare inkomen volgens de VROM-definitie (exclusief aan wonen gerelateerde posten) tot het Nibud inkomen te komen is bij het VROM-inkomen de basispremie voor de ziektekosten opgeteld. Deze bedroeg voor 2011 € 1194 per jaar voor alle leden van het huishouden van 18 jaar en ouder.
■
Eigenaren-bewoners hebben extra uitgaven ten opzichte van huurders. Voor zover deze bekend zijn in het WoON (heffing waterschap, OZB belasting en opstalverzekering) zijn deze overgenomen.
r2015-0051BB | Woonlasten en Nibud
37
■
Voor de onderhoudsuitgaven van eigenaren-bewoners1 is gebruik gemaakt van een bedrag dat afhangt van de leeftijd en het type woning. De herkomst en inschatting van de onderhoudslasten staat in de volgende paragraaf.
Schatting onderhoudslasten eigenaren-bewoners Ten einde een zo goed mogelijke vergelijking te maken tussen de betaalbaarheid van het wonen voor huurders en kopers is besloten om een inschatting te maken van de onderhoudslasten van eigenarenbewoners. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Energiemodule van het WoON 2012. Uit dit bestand volgden gemiddelde, jaarlijkse onderhoudsuitgaven voor een aantal woningtypen. Het resultaat hiervan staat in onderstaande tabel. De onderhoudsuitgaven zijn vervolgens aan het WoON 2012 gekoppeld en meegenomen in de woonuitgaven. Tabel 4: Gemiddelde, jaarlijkse uitgaven woningonderhoud eigenaren-bewoners (Bron: Energiemodule WoON 2012) Bouwjaar
Eengezins
t/m 1945
€
3.200
Meergezins* €
3.200
1946-1970
€
2.100
€
2.400
1971-1985
€
2.000
€
2.400
1986-2000
€
1.700
€
2.300
na 2000
€
900
€
2.000
*: Inclusief bijdrage VVE
1 Bij sommige eigenaren-bewoners is een van de onderhoudskosten gefinancierd in een of meerdere hypotheken. Deze lasten zijn al verwerkt in de netto kooplasten van deze huishoudens. Wanneer daarbovenop ook afzonderlijk onderhoudsuitgaven mee te nemen, is er een zeker risico op dubbeltellingen. Overigens is door het recentelijk doorgevoerde wettelijk verlagen van de loan-to-value voor nieuwe hypotheken, het zogenaamde ‘onderhoudsdeel’ in hypotheken sterk aan het afnemen.
38
r2015-0051BB