Bijlage Wijzigingen verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Moerdijk (2012 t.o.v. 2007). N.a.v. VNG Ledenbrief 08/052 van 18 april 2008 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
A.
(In artikel 1, onderdeel e, vervalt de zinsnede ‘, artikel X van wet van 31 mei 1995 (Stb.319)’.) = n.v.t. voor Moerdijk, omdat dit niet vermeld was.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a, onder 5°, wordt ‘benodigd’ verva ngen door: nodig. 2. In onderdeel d, wordt ‘alsmede’ vervangen door: evenals en ‘manifest geworden’ door: zichtbare.
C
In artikel 3, tweede volzin, wordt ‘Hierbij’ vervangen door: Hierop.
D
In artikel 4, eerste lid wordt ‘Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen’ vervangen door: Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen.
E
Artikel 5, tweede lid, komt te luiden: 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.
F
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt ‘opneming’ vervangen door: opname. 2. Het tweede lid, komt te luiden: 2. Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling.
G
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden: c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit: 1° nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervan ging van een gebouw; 2° onderhoud aan een gebouw van een school voor bas isonderwijs of; 3° herstel van een constructiefout. Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'. 2. Het tweede lid, laatste volzin, vervalt. 3. Artikel 7, derde lid, komt te luiden: 3. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. 4. Artikel 7, vierde lid, komt te luiden: 4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen
1
na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. H
Artikel 8 komt te luiden: Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
I
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten. 2. Het tweede lid komt te luiden: 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
J
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘Alvorens’ vervangen door: Voordat. 2. Het tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:
3.
4.
5. 6.
De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel. Het vierde lid, eerste volzin, komt te luiden: Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het vijfde lid, eerste volzin, komt te luiden: Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. In het zesde lid wordt ‘in’ vervangen door: tijdens. Het zevende lid, tweede volzin, komt te luiden: Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.
K
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘dat beschikbaar is’ en wordt ‘en/of’ vervangen door: of. 2. In het tweede lid wordt ‘worden vastgesteld uiterlijk op‘ vervangen door: worden vastgesteld op uiterlijk.
L
Artikel 14, eerste lid, laatste volzin, komt te luiden: Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.
M
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘Binnen vier weken na de datum van vaststelling’ vervangen door: Binnen vier weken na vaststelling.
2
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘wet’ vervangen door: Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. 3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan’ vervangen door: de wijze waarop het college toepassing geeft aan. 4. In het tweede lid wordt na ‘voor zover van toepassing’ een komma ingevoegd. 5. Het derde lid, komt te luiden: 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt. N
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid, eerste volzin, komt te luiden: Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. 2. Het tweede lid, laatste volzin, komt te luiden: Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager. 3. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘als naar het oordeel van het college dat niet noodzakelijk is’ vervangen door: als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is.
O
In artikel 17, eerste volzin, wordt ‘een aanvang kan nemen’ vervangen door: een aanvang neemt.
P
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop. 2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid’ vervangen door: verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend. 3. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘over’ vervangen door: op.
Q
In artikel 19, eerste volzin, wordt ‘om’ vervangen door: tot.
R
In artikel 20, tweede lid, tweede volzin wordt ‘heeft de gelegenheid’ vervangen door: wordt in de gelegenheid gesteld.
S
In artikel 22, derde lid, eerste volzin, wordt ‘Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college’ vervangen door: Het college vermeldt.
T
Artikel 23, tweede volzin, komt te luiden: Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.
3
U
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, laatste volzin, wordt ‘gestelde’ vervangen door: bepaalde. 2. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘heeft beslist’ vervangen door: beslist.
V
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt de zinsnede ‘een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding’ vervangen door: een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. 2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘gewenst wordt’ vervangen door: wordt gewenst. 3. Het derde lid, onderdeel g, komt te luiden: g. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt, indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw. Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'; 4. Het derde lid, laatste volzin, vervalt. 5. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘stellen’ vervangen door: stelt.
W
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting, als bedoeld in het vorige lid, is het bepaalde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing. 2. In het tweede lid, tweede volzin, komt de zinsnede ‘over de aanvraag’ te vervallen. 3. Het tweede lid, derde volzin, komt te luiden: Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
X
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd: Het eerste lid komt te luiden: 1. Het college neemt voor het tijdstip, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, een beslissing op de aanvraag. 2. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘wordt in de beschikking vermeldt’ vervangen door: vermeldt de beschikking. 3. Het derde lid, laatste volzin, komt te luiden: De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.
Y
Artikel 28 komt te luiden: Artikel 28 De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
Z
In artikel 29, onderdeel c, wordt ‘en’ vervangen door een puntkomma;
AA. Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 30, eerste lid, komt te luiden: 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw: a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen; b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een
4
overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. 2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door’ vervangen door: wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door. 3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘wanneer het betreft een gebouw’ vangen door: wanneer het een gebouw betreft, ‘Bijlage III’ door: bijlage III en Deel B door: deel B. BB Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid, laatste volzin, wordt ‘heeft gegeven’ vangen door: geeft. 2. In het vierde lid, eerste volzin, wordt ‘Binnen een week na afloop van het overleg’ vervangen door: Binnen een week na het overleg en wordt, in de laatste volzin, ‘heeft gegeven’ vervangen door: geeft. CC In artikel 34, onderdeel a, wordt ‘zoals bepaald in’ vervangen door: zoals bedoeld in. DD Artikel 35, derde lid, komt te luiden: 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overlegheeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien. EE Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid komt te luiden: 1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college. 2. In het tweede lid wordt ‘alsmede van’ vervangen door: en. 3. Het derde lid, aanhef, komt te luiden: Het college verleent geen toestemming indien. 4. In het derde lid, onderdeel a, vervalt ‘regelgeving’. FF Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd’ vervangen door: Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd. 2. In het tweede lid, laatste volzin, wordt ‘heeft plaatsgevonden’ vervangen door: plaats vindt. GG. In artikel 32, vijfde lid, onderdeel b. wordt ‘groepen [voor vo: of aantal leerlingen]’vervangen door: leerlingen. HH In bijlage I, deel A, paragraaf 1, komt de eerste volzin onder ‘1. School voor basisonderwijs’ te luiden: ‘De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.’ II.
Bijlage I, deel A, paragraaf 1.1, wordt als volgt gewijzigd: a. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; b. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’.
5
JJ
Bijlage I, deel A, paragraaf 1.2, wordt als volgt gewijzigd: a. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; b. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’.
KK In bijlage I, deel A, paragraaf 1.3, komt paragraaf 1.3.1 te luiden: 1.3.1 Uitbreiding algemeen De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit: a. het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en b1.het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of b2.het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of b3.het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en c. het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren. LL
In bijlage I, deel A, paragraaf 1.3, vervalt paragraaf 1.3.2a.
MM In bijlage I, deel A, paragraaf 1.3, wordt paragraaf 1.3.2b vernummerd naar paragraaf 1.3.2. NN. Bijlage I, deel A, paragraaf 1.4, wordt als volgt gewijzigd: a. in b1., vervalt twee maal het woord ‘groepen’; b. in b2., vervalt twee maal het woord ‘groepen’. OO In bijlage I, deel A, komt paragraaf 1.7 te luiden: 1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2013 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal. PP In bijlage I, deel A, vervalt paragraaf 1.8. QQ In bijlage I, deel A, worden paragraaf 1.9, 1.10, 1.11, 1.12 en 1.13 vernummerd naar respectievelijk paragraaf 1.8, 1.9, 1.10, 1.11 en 1.12. RR In bijlage I, deel A, komt de vernummerde paragraaf 1.8 te luiden: 1.8 Medegebruik De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt. SS In bijlage I, deel A, komt de vernummerde paragraaf 1.9 te luiden: 1.9 Aanpassing De voorziening aanpassing bestaat uit:
6
a. wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D; b. een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar; c. creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs; d. voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving; e. vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en f. het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen; g. aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen. Ad a De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn. Ad b De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen. De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar. Ad c De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten. Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is. Ad d De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven. Ad e De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is. Ad f De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven. Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende
7
aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Ad g De noodzaak van deze aanpassing blijkt uit het feit dat: a. de aanpassing nog niet eerder is toegekend, en b. bij de bouw van het gebouw geen rekening is gehouden met onderwijskundige vernieuwingen, en c. het een permanent gebouw betreft, en d. het om een bouwkundige aanpassing van het gebouw gaat. TT In bijlage I, deel A, vernummerde paragraaf 1.10, laatste alinea, vervalt in de laatste zin in onderdeel b. het woord ‘groepen’. UU In bijlage I, deel B, paragraaf 1.1, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. VV In bijlage I, deel B, paragraaf 1.2, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. WW In bijlage I, deel B, paragraaf 1.3, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. XX In bijlage I, deel B, paragraaf 1.4, onderdeel c. wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. YY In bijlage I, deel B, paragraaf 1.8 wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college. ZZ In bijlage III, deel A, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden. 1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'. Basisschool De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde. Echter, een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Indien een speellokaal
8
aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 2 1.3.2, wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m in mindering gebracht. 1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1. 1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist. 1.4 Terrein Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. 1.5 Inventaris Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2013 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris. 1.6 Gymnastiekruimten 1.6.1 Gymnastiekruimte De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren. 1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. 1.6.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
9
AAA In bijlage III, deel B, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor basisonderwijs 1.1 Lesgebouwen Basisschool Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij 2
B = basisruimtebehoefte in m bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters. , en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij 2
T = toeslag in m bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en G = gecorrigeerde gewichtensom. De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald: - bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); - verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal; - als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule: R = 250+7,35*L, waarbij
10
2
R = ruimtebehoefte in m bruto vloeroppervlakte,rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. 2
Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m . 1.2 Gymnastiekruimten Basisschool Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs. Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven. Speciale school voor basisonderwijs Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
BBB.
In bijlage III, deel C, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor (speciaal) basisonderwijs 1.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening: - nieuwbouw, dan wel - vervangende nieuwbouw wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter bruto vloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening: - uitbreiding, dan wel - uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel
11
- ingebruikneming dan wel - medegebruik, wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet tenminste bedragen: 2 - 55 m bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs; 2 - 40 m bruto vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs; 2 - 50 m bruto vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs. Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan. Voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een 2 speellokaal 90 m bvo. 1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D. Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en 2 meubilair wordt bepaald door de omvang in m bruto vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. 1.3 Gymnastiekruimten De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage. De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I). De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
12
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte. De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld. De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
CCC.
In bijlage III, deel D, komt paragraaf 1 te luiden: 1 School voor basisonderwijs - minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto; - minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 5 m2 netto; - voor het speciaal basisonderwijs geldt een minimum netto oppervlakte van 84m2 voor een speellokaal.
DDD.
In bijlage III, komt het overzicht III-1 te luiden: III-1
overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'
De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen: - de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend; - de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw; - bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.
EEE.
In bijlage IV, deel A, wordt de tekst onder Deel A Vergoeding op basis van normbedragen vervangen door: In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW.
13
FFF.
In bijlage IV, deel A, komt paragraaf 1 te luiden (n.b.: de hierna volgende bedragen prijspeil 2008 zijn met de volgende ledenbrief wijzigingen 10/012 van 28 januari 2011 geactualiseerd naar prijspeil 2011): 1 School voor basisonderwijs In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor: nieuwbouw (paragraaf 1.1); uitbreiding (paragraaf 1.2); tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3); eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4); aanpassing (paragraaf 1.5) en gymnastiek (paragraaf 1.6). De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEVindexcijfer voor 2008 (2,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 3. 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten: - kosten voor terrein; - bouwkosten; - toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; - alleen voor speciale school voor basisonderwijs: toeslag voor een speellokaal. In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard). Kosten voor terreinen Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het 2 schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantel m en 2 2 een bedrag per m voor de overige m .bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 2 350 m bvo 2
Elke volgende m bvo
€ 736.297,98 € 1.260,01
14
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 2
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.193.024,30
2
Elke volgende m bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal 2
Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m bvo)
€ 1.319,40 € 113.196,52
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een 2 vast bedrag per m bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 2
Permanente bouw per m bvo
€ 51,08
2
Tijdelijke bouw per m bvo
€ 35,05
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard) Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1). Kosten voor terrein Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Bouwkosten De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van 2 een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 2
Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m bvo of groter 2
Startbedrag bij uitbreidingen van 60 tot 115 m bvo 2
Naast het startbedrag voor elke m bvo
€ 107.823,50 € 71.882,33 € 1.436,32
15
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 2
Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m bvo of groter 2
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m bvo
€ 110.881,83 € 73.921,22
2
Naast het startbedrag voor elke m bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal
€ 1.464,95
Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal 2 (90 m bvo) in combinatie met uitbreiding van de school
€ 129.269,24
Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk 2 speellokaal (90 m bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school
€ 237.669,28
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard). 1.3 Tijdelijke voorziening De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening.. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1). Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie 2 De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m . In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 2
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m bvo of groter 2
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m bvo 2
Naast het startbedrag voor elke m bvo
€ 41.930,97 € 27.953,98 € 1.030,44
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen 2 De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m . In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen . De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
16
2
Startbedrag bij uitbreiding van 80 m bvo of groter Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m bvo
2
2
Naast het startbedrag voor elke m bvo
€ 23.569,74 € 15.713,15 € 1.079,72
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten) 1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair Basisschool Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een 2 basisbedrag en een bedrag per m . De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen 2 per school met een gegeven aantal m .Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro): Basisbedrag
€ 34.311,60 2
Naast het basisbedrag voor elke m bvo
€ 120,03
Speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen in euro):. Basisbedrag
€ 72.796,90 2
Naast het basisbedrag voor elke m bvo
€ 124,18
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 6.643,04. 1.5 Aanpassing Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten). 1.6 Gymnastiek Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding Nieuwbouw De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 774.035,26 (op het schoolterrein) respectievelijk € 789.690,58 (op afzonderlijk
17
terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Paallengte 1<15 meter
€ 15.568,86
Paallengte 15<20 meter
€ 21.462,48
Paallengte >20 meter
€ 30.143,12
Uitbreiding Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit: Uitbreiding met 112 t/m 120 m2
€ 179.837,32
Uitbreiding met 120 t/m 150 m2
€ 218.616,96
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 112-120m2
121-150m2
Paallengte 1<15m
€ 6.969,91
€ 8.715,22
Paallengte 15<20m
€ 12.072,28
€ 15.086,47
Paallengte >=20m
€ 19.736,85
€ 24.671,06
OLP/meubilair De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 45.966,89.
18
N.a.v. VNG Ledenbrief 10/012 van 28 januari 2010 zijn volgende wijzigingen doorgevoerd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. In onderdeel a wordt “minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen” vervangen door minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 2. Onderdeel d is verkeerd genummerd en wordt gevoegd bij c. Vervolgens worden volgende onderdelen opnieuw genummerd van d t/m s. 3. In onderdeel i wordt “vergoeding van een voorziening” vervangen door bekostiging van een voorziening. 4. In onderdeel j wordt “vergoeding van een voorziening” vervangen door bekostiging van een voorziening.
B
Artikel 2 onder b komt te luiden: aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9.;
C
Artikel 2 onder c komt te luiden: onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.10;
D
Artikel 4, tweede lid komt te luiden: 2. De genormeerde bekostigingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV en is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder lid a, sub 1°, sub 2°, sub 6°, en sub 7°, en al s bedoeld in artikel 3.
E
Artikel 4 derde 3 komt te luiden: 3. De bekostiging op basis van feitelijke kosten is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder lid a, sub 3°, sub 4°, sub 5°, sub 8 ° en onder lid b, lid c, lid d, lid e, en lid f.
F
Aan artikel 15 eerste lid wordt, onder het vervangen van de punt van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel f toegevoegd dat als volgt luidt: f. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing zijn.
G
Artikel 15, tweede lid vervalt, onder vernummering van de leden 3 tot en met 5 in 2 tot en met 4.
H
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd: In het eerste lid wordt de zinsnede ‘in het vorige lid’ vervangen door ‘in het vorige artikel’.
I
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: De zinsnede ‘het jaar waarin de beschikking is genomen’ wordt vervangen door ‘het jaar waarin het besluit is genomen’.
J
Artikel 33 komt als volgt te luiden: De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.
K
In bijlage I deel A onder 1.5 lid c wordt de zinsnede “hetzelfde aantal groepen” vervangen door
19
“hetzelfde aantal leerlingen”. L
In bijlage I deel A onder 1.9 vervalt lid g.
M
In bijlage I deel A onder 1.9 vervalt de tekst onder ad.g.
N
In bijlage I deel A komt onderdeel 1.10 als volgt te luiden: De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten: - Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan: - permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en - noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
(O
= n.v.t. in Moerdijk betreft speciaal onderwijs.)
(P
= n.v.t. in Moerdijk betreft speciaal onderwijs.)
Q
In bijlage I deel B komt onderdeel 1.10 als volgt te luiden: De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten: - Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging. - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden. De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan: - permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en
20
- noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders. Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud. (R
= n.v.t. in Moerdijk betreft speciaal onderwijs.)
S.
In bijlage I vervalt na deel B 3.9 ‘I overzicht ‘Onderhoud PO’.
T.
In bijlage IV vervalt de tekst in de aanhef ‘De financiële normering ............................... tot en met medegebruikstarief’.
U.
In bijlage IV vervalt ‘Deel A Vergoeding op basis van normbedragen’.
V.
In bijlage IV luidt de tekst voor ‘1 School voor basisonderwijs’ als volgt: In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW. De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen voor het jaar 2011 zijn aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in hoofdstuk 4, Indexering.
W.
In bijlage IV vervalt in hoofdstuk 1 de tekst ‘De in dit hoofdstuk …...…………… zijn incl.BTW’.
X.
In bijlage IV vervalt in hoofdstuk 2 de tekst ‘De in dit hoofdstuk ……………..… zijn incl. BTW’.
Y
In bijlage IV vervalt in hoofdstuk 3 de tekst ‘De in dit hoofdstuk ………..……… zijn incl. BTW’.
Z
In bijlage IV wordt opgenomen onderdeel 5 ‘Europese aanbesteding’. Voor opdrachten die vallen onder de Europese aanbesteding geldt de richtlijn van de Europese Unie (2004/18/EG) met daarin de volgende bedragen: a. 193.000 euro excl. BTW voor leveringen en diensten b. 4.845.000 euro excl. BTW voor werken.
• •
N.B.: Inmiddels zijn de bedragen reeds aangepast voor 2012 en 2013. In bijlage IV wordt derhalve opgenomen het geactualiseerde onderdeel 5 ‘Europese aanbesteding”. Voor opdrachten die vallen onder de Europese aanbesteding geldt de richtlijn van de Europese Unie (2004/18/EG en 2009/81/EG) met daarin de volgende bedragen voor 2012 en 2013: a. 200.000 euro excl. BTW voor leveringen en diensten b. 5.000.000 euro excl. BTW voor werken. De drempelbedragen worden om de 2 jaar aangepast.
AA
In bijlage IV vervalt deel B.
AB
In bijlage IV vervalt deel C.
21
Overige wijzigingen.
A.
In artikel 6 Indiening aanvraag wordt de datum van 1 april gewijzigd in: “1 februari”.
B.
In artikel 7, lid 3 wordt de datum van 15 april gewijzigd in: “15 februari”, en de datum van 15 mei wordt twee maal gewijzigd in “15 maart”.
C.
In artikel 11 komen lid 3 en 4 te vervallen. Artikel 11 komt als volgt te luiden: 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening. 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.
D
In artikel 25, lid 2, aanvraag (Bouwvoorbereiding) wordt de datum van 1 april gewijzigd in: “1 februari”. In lid 4 wordt de datum van 15 april gewijzigd in: “15 februari”, en de datum van 15 mei wordt gewijzigd in “15 maart”.
E
In artikel 38 Vergoeding gebruik is “inkopen” vervangen door: huren. Tevens is toegevoegd de zin: Het college is bevoegd nadere regels hiervoor te stellen.
F
Toegevoegd is het nieuwe artikel: Artikel 38A Vervoer Het college is bevoegd nadere regels te stellen voor het beschikbaar stellen van vervoer naar gymnastiekruimte voor basisonderwijs.
G
Concept Beleidsregel voor bekostiging gebruik en vervoer naar gymnastiekruimte voor primair onderwijs gemeente Moerdijk. Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door de volgende tekst: 1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt, vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens het bepaalde in artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO en de splitsingstabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel. Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder. Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens het bepaalde in het vierde lid van artikel 136 WPO. Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan 6 jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per week per groep leerlingen van zes jaar en ouder. Artikel 2 wordt vernummerd naar artikel 3. Nieuw Artikel 2 komt te luiden: “Artikel 2 Vervoer naar gymnastiekruimte 1. Het college stelt vervoer voor de groepen 3 en 4 beschikbaar naar de dichtstbijzijnde gymnastiekruimte voor de basisschool als de afstand minimaal 1 kilometer bedraagt. 2. Het college stelt vervoer voor de groepen 5 tot en met 8 beschikbaar naar de dichtstbijzijnde gymnastiekruimte voor de basisschool als de afstand minimaal 2 kilometer bedraagt.”
22
In de bijlage bij de beleidsregel komt onder ‘Basisschool’ in de laatste zin te vervallen de verwijzing naar “in Bijlage III, Deel B, artikel 1.2 van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.” Dit wordt vervangen door: “… in artikel 14 van het Besluit Bekostiging WPO. Dit vloeit voort uit het derde lid van artikel 136 WPO. Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 1. Tabel 1 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal gymgroepen leerlingen in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.
Splitsingstabel aantal groepen leerlingen Aantal gymgroepen per Aantal gymgroepen 4/5Aantal gymgroepen 6/12school (G) jarigen jarigen 2 1 1 3 1 2 4 1 3 5 1 4 6 2 4 7 3 4 8 3 5 9 3 6 10 3 7 11 4 7 12 4 8 13 4 9 14 5 9 15 5 10 16 5 11 17 6 11 18 6 12 19 6 13 20 6 14 21 7 14 22 7 15 23 7 16 24 8 16 25 8 17 26 8 18 27 9 18 28 9 19 29 9 20 30 9 21 31 10 21 32 10 22 33 10 23 34 11 23
23
Splitsingstabel aantal groepen leerlingen Aantal gymgroepen per Aantal gymgroepen 4/5Aantal gymgroepen 6/12school (G) jarigen jarigen 35 11 24 36 11 25 37 11 26 38 12 26 39 12 27 40 12 28 41 13 28 42 13 29 43 13 30 44 14 30 45 14 31 46 14 32 47 14 33 48 15 33 49 15 34 50 15 35
In de bijlage bij de beleidsregel komt onder ‘Speciale school voor basisonderwijs’, wordt aan de vierde zin toegevoegd: “, zoals bedoeld in vierde lid van artikel 136 WPO.” en in de vijfde zin wordt ‘14’ vervangen door ‘15’. In de bijlage bij de beleidsregel wordt als laatste alinea toegevoegd: “Vervoer naar gymnastiekruimte. Uitgangspunt voor het recht op vervoer (met taxibus, midibus of touringcar), is de afstand van de basisschool tot de dichtstbijzijnde beschikbare gymnastiekruimte. Voor het bepalen van de afstand wordt uitgegaan van de fietsroute van de ANWB routeplanner. Vervoer naar het zwembad wordt gelijkgesteld met vervoer naar een gymnastiekruimte voorzover de zwemles in de plaats treedt van een gymles (i.c. het maximum aantal klokuren bedraagt 1,5 klokuur per groep 6 tot 12 jarigen) en het zwembad is gelegen bij de dichtstbijzijnde beschikbare gymnastiekruimte. Vervoer wordt alleen verzorgd naar de dichtstbijzijnde beschikbare gymnastiekruimte.”
H
In de toelichting bij bijlage IV is onder 2 toegevoegd: Huur sportvelden Als een school voor voortgezet onderwijs gebruikmaakt van een niet-eigen en niet-gemeentelijk sportterrein, dan maakt de eigenaar van dat terrein aanspraak op vergoeding van zowel de stichtingkosten als de gebruikerskosten (materiële instandhouding). De stichtingkosten worden door de gemeente vergoed voor het aantal klokuren dat de school van het sportterrein gebruikmaakt. Bij de berekening van de hoogte van de huurvergoeding hoeft geen rekening te worden gehouden met de in de verordening genoemde maximale periode van acht weken. Het gaat namelijk om een normvergoeding van € 19,76 per klokuur. Evenals in het primair onderwijs wordt onder klokuur verstaan: één uur per week gedurende een bepaalde periode. De hoogte van de huurvergoeding voor de periode van acht weken wordt dus berekend door het aantal wekelijkse lesuren dat voor vergoeding in aanmerking komt te vermenigvuldigen met de vergoeding per klokuur. Het aantal wekelijkse lesuren hoeft dus niet met acht vermenigvuldigd te worden.
24
Het voorgaande betekent dat indien een school voor voortgezet onderwijs 50 klokuren gebruikmaakt van een sportterrein van een sportvereniging, de gemeente een totaalbedrag van maximaal 50 x € 19,76 = € 988,- aan de school voor voortgezet onderwijs vergoedt. Voor de gebruikerskosten dient de school door de eigenaar aangesproken te worden. In de lumpsumvergoeding is in het bedrag per leerling hiervoor een component opgenomen. I
In bijlage IV onder 2.4 Gymnastiek komt de tekst onder het kopje ‘Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal’ te luiden: Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant. Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur, tenzij de school geen stichtingskosten in rekening gebracht krijgt. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs die gehanteerd wordt als een school een eigen gymnastiekaccommodatie heeft. Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag wordt het onderstaande vaste bedrag, basisonderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden. Ingevolge artikel 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een eigen gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur. Stichtingsjaar en omvang Tot 1987 < 90 m2 90-130 m2 130-170 m2 170-190 m2 190-230 m2 > 230 m2 Vanaf 1987 ≥ 252 m2
J
vast bedrag
variabel bedrag
€ 2.723,80 € 3.495,08 € 3.821,60 € 3.647,02 € 3.492,88 € 3.953,11
€ 330,95 € 418,79 € 451,94 € 494,48 € 544,76 € 609,40
€ 3.138,73
€ 554,16
In Bijlage I onder “1.9 Aanpassing” wordt toegevoegd: •
“g. bouwkundige aanpassingen in het kader van brandveiligheid (incl. leges) ter verkrijging gebruikersvergunning voor een school voor (speciaal) basisonderwijs.” “Ad g De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit dat de aanpassing noodzakelijk is voor het verkrijgen van de gebruikersvergunning in het kader van brandveiligheid en er geen ander alternatief met lagere kosten is, zulks ter beoordeling van het college, om te voldoen aan de eisen voor de
25
gebruikersvergunning. “. K
lid 4 van Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen komt te vervallen: “4 De te treffen voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder c) en d) worden vastgesteld op basis van een in opdracht van de gemeente en in overleg met de schoolbesturen opgestelde meerjaren onderhoudsplanning voor maximaal de duur van de werking van deze verordening. Het college kan met de schoolbesturen een overeenkomst sluiten waarbij met de schoolbesturen wordt overeengekomen dat zij de voorzieningen, onder eigen verantwoordelijkheid, treffen binnen de periode waarvoor de overeenkomst geldt. Het budget dat ten behoeve van het meerjaren onderhoudsplan wordt vastgesteld, geldt als toereikend voor de schoolbesturen om de binnen de overeengekomen periode te treffen voorzieningen te bekostigen.”
L
In Bijlage IV onderdeel 3 Indexering wordt aan toegevoegd: “Meerjaren onderhoud plan (MOP) Als op grond van een periodiek opgesteld meerjaren onderhoud plan (MOP) de voorziening onderhoud op het programma wordt geplaatst, wordt als uitgangspunt voor de begrote kosten gehanteerd het prijspeil van het jaar van het MOP. Als het programma van een later jaar is dan het prijspeil van het MOP, worden de begrote kosten voor het programma jaarlijks geïndexeerd met de CROW index. Dit is een gewogen indexcijfer dat is gebaseerd op een mix van de belangrijkste kostencomponenten (loon, gasolie laag accijns, grind, betonproducten, kunststoffen inclusief pvc, en mineraal asfaltmengsel). Bij deze index is de verhouding tussen loon/materiaalbestanddelen 60/40. Bij de indexering van het MOP wordt uitgegaan van de t-2 systematiek voor de toepassing van de CROW index. De CROW index is gebaseerd op werkelijk gerealiseerde prijzen, waardoor deze gegevens pas achteraf beschikbaar zijn. (Voorbeeld: MOP is prijspeil 2012. Voor onderhoud op programma 2013 (t) wordt gerekend met dit prijspeil 2012 + een indexering op grond van de vastgestelde CROW index van 2011 (t-2).) Bij de begrote kosten voor de voorziening onderhoud op het programma wordt daarnaast rekening gehouden met 4% extra begeleidingskosten voor een bevoegd gezag dat als bouwheer optreedt voor de uitvoering van het onderhoud.“
26
Toelichting bij de wijzigingen: N.a.v. VNG Ledenbrief 08/052 van 18 april 2008 doorgevoerde wijzigingen volgt hierbij de volgende toelichting: Ad. A t/m FF Dit zijn tekstuele aanpassingen waardoor de tekst van de verordening duidelijker wordt. Aan de inhoud of strekking van de gewijzigde artikelen is niets veranderd. Ad. AA. De bepaling van leegstand in een lesgebouw is nodig voor het in gebruik geven van die leegstand (met inachtneming van de drempelwaarde) aan andere scholen. In de oude situatie ging dit per leslokaal. In de nieuwe systematiek wordt gewerkt met een ruimtebehoefte die wordt uitgedrukt in vierkante meters. Artikel 30 wordt hiermee in overeenstemming gebracht. Voor een uitgebreidere toelichting op deze systematiek verwijzen wij u naar de algemene toelichting. Ad. GG Zie de toelichting bij Ad. A. In de schriftelijke mededeling van het college wordt niet meer het aantal groepen genoemd waarvoor wordt gevorderd, maar het aantal leerlingen. Hieruit volgt automatisch het bijbehorend aantal vierkante meters zoals berekend op basis van bijlage III. De aparte vermelding voor het voortgezet onderwijs komt te vervallen, nu voor alle schoolsoorten eenzelfde wijze van ruimtebehoefteberekening geldt. Ad. HH. Dit betreft een aantal aangepaste verwijzingen. Ad. II. en JJ.. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’. Ad KK. In het geval van een uitbreidingsvraag gaat het om het verschil tussen de aanwezige capaciteit en de ruimtebehoefte. De berekening van de ruimtebehoefte leidt afhankelijk van de geprognosticeerde leerlingenaantallen tot permanente of tijdelijke ruimtebehoefte. Toekenning van uitbreiding vindt plaats als aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende van elkaar verschillen. De capaciteit wordt voor de tijdelijke en permanente bouwaard afzonderlijk bekeken. Bij het PO (permanente bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 55 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 11 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Bij het PO (tijdelijke bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van 40 m2 bvo. Bij het SBO (permanente bouwaard) ontstaat een recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van tenminste 50 m2 bvo. Dit komt overeen met een verschil van 7 kinderen waarvoor ruimtebehoefte bestaat maar waarvoor geen capaciteit aanwezig is. Bij het SBO (tijdelijke bouwaard) ontstaat recht op uitbreiding voor een verschil in capaciteit en ruimtebehoefte van 40 m2 bvo. Deze drempelwaarden zijn opgenomen in bijlage III, deel C. Zie verder ook de toelichting bij ad. BBB. Ad. LL en MM. Zoals in de algemene toelichting is uitgelegd, vervalt in het reguliere basisonderwijs het speellokaal als aparte voorziening. De betreffende vierkante meters zijn opgenomen in de voor nieuwbouw of uitbreiding toe te kennen vierkante meters. Dat betekent dat het tweede speellokaal voor het reguliere basisonderwijs niet meer apart kan worden aangevraagd. Die voorziening (voorheen vermeld bij paragraaf 1.3.2a) komt dan ook te vervallen.
27
Bovenstaande is niet van toepassing voor het speciaal basisonderwijs. Dit type onderwijs kwam slechts in aanmerking voor een speellokaal wanneer er voldoende onderbouwleerlingen aanwezig waren. Dat blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Ad. NN. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’. Ad. OO. Bij uitbreiding en niet-vervangende nieuwbouw moet worden voorzien in het onderwijsleerpakket en meubilair. In de oude situatie vond toekenning plaats per groepslokaal. In de nieuwe systematiek vindt toekenning plaats per vierkante meter bruto vloeroppervlakte, wanneer een voorziening in de huisvesting wordt toegekend waarmee de capaciteit van de school wordt uitgebreid (en er nog niet eerder bekostiging voor heeft plaatsgevonden). Hierbij gaat het concreet om de onderwijshuisvestingsvoorzieningen (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding, medegebruik of ingebruikneming. Verder worden de oude voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket en eerste inrichting meubilair samengevoegd tot één voorziening. Ad. PP. en QQ. De oude voorzieningen eerste inrichting onderwijsleerpakket en eerste inrichting meubilair worden samengevoegd tot één voorziening. Daardoor komt de voormalige paragraaf 1.8 te vervallen en worden de navolgende paragraafnummers vernummerd. Ad. RR.. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’ (en een daaraan gekoppeld aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte). Dat heeft gevolgen voor de voorziening medegebruik. Het in (mede-)gebruik geven gaat niet meer per leegstaand lokaal. Medegebruik wordt mogelijk bij leegstand van tenminste de oppervlakte zoals vermeld in de drempel die geldt voor de toekenning van de voorziening uitbreiding. Zie ook ad. KK. Ad. SS. Deze paragraaf is op twee punten aangepast. Allereerst is de voorziening ‘aanpassing creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw’ komen te vervallen. Deze voorziening is overbodig geworden nu in de verordening niet meer gewerkt wordt met groepen en bijbehorende lokalen, maar met vierkante meters bruto vloeroppervlakte. Hiervoor is ondermeer bijlage III, deel A (Zie ad. ZZ.) aangepast. De bedoeling is dat de aanwezige capaciteit van de scholen in de gemeente wordt vastgelegd in m2 bvo, ongeacht het aantal groepsruimten. Daarnaast is de voorziening ‘aanpassing creëren speellokaal binnen het gebouw’ alleen nog mogelijk voor een school voor speciaal basisonderwijs. Dit als gevolg van het vervallen van de norm voor een speellokaal in het basisonderwijs. Zie hiervoor ook de algemene toelichting. Tot slot is een aantal maal het woord ‘groepen’ vervangen door leerlingen als gevolg van de systeemwijziging. Ad TT. Door de vereenvoudiging van het ruimtebehoeftemodel wordt niet meer gerekend in aantal ‘groepen’ maar in aantal ‘leerlingen’. Ad. UU. tot en met YY. Dit betreffen verduidelijkingen. Het woord ‘gemeente’ wordt vervangen door het college omdat het college (op basis van de beleidsregel ‘bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs) het aantal groepen leerlingen vastgesteld. Zie ook de toelichting bij ad. AAA. Ad. ZZ.
28
De capaciteitsbepaling geschiedt op basis van het aantal aanwezige vierkante meter bruto vloeroppervlakte en niet meer op basis van het aantal groepen / lokalen. Permanente en tijdelijke huisvesting wordt daarbij afzonderlijk bekeken. Omdat dit bij oude schoolgebouwen met sterk afwijkende bvo-fno verhouding (fno is functioneel-nuttig oppervlak) de school in een nadelige positie zou kunnen brengen, is de mogelijkheid geopend dat een schoolbestuur in een dergelijke situatie een éénmalige correctie kan aanvragen. Zie ook de algemene toelichting. De toekenning van uitbreiding eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair (inventaris) is gekoppeld aan de uitbreiding van een school. Er wordt uitgegaan van de situatie dat de school bij de invoering van deze wijziging (op 1 januari 2013) volgens het oude systeem voldoende is ingericht. Groei van het aantal leerlingen na die tijd, die leidt tot uitbreiding van het gebouw, leidt ook tot uitbreiding van de eerste inrichting. Ad. AAA. Dit betreft de aanpassing van de berekening van de ruimtebehoefte. In plaats van de oude formule, waaruit het aantal groepen en het daaraan gekoppelde aantal vierkante meters werd berekend, wordt nu uitgegaan van een berekening waarbij het aantal leerlingen direct bepalend is voor het aantal vierkante meter bruto vloeroppervlak. De ruimtebehoefte wordt (per prognosejaar) uitgerekend in twee stappen. Eerst wordt de basisruimtebehoefte berekend (200 m2 plus 5,03 m2 per leerling). Vervolgens wordt een toeslag berekend voor de gewichtenleerlingen (1,40m2 maal de gecorrigeerde gewichtensom). De verlaging van de drempel naar 6% is hierin verwerkt. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op hele vierkante meters. Toekenning van uitbreiding vindt plaats als aanwezige capaciteit en ruimtebehoefte voldoende (de overschrijding van de drempel) van elkaar verschillen (in de zin dat er een capaciteitstekort is). Daarbij wordt de aanwezige permanente capaciteit vergeleken met permanente ruimtebehoefte en de tijdelijke capaciteit met de tijdelijke behoefte. Voor het speciaal basisonderwijs komt de N-factor van 15 te vervallen. De ruimtebehoefte wordt berekend op basis van een vaste voet van 250 m2 plus 7,35 m2 per leerling. Verder is hier een wijziging doorgevoerd met betrekking tot het gymnastiekonderwijs. Dit is feitelijk een vervolgstap op de dualiseringsoperatie die in maart 2006 is voltooid. Het college is wettelijk verantwoordelijk voor het berekenen en toekennen van de klokuurvergoeding gymnastiek. Basis daarvoor is het aantal groepen, ouder dan 6 jaar. Dit vloeit direct voort uit artikel 117, 134 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en het daarop gebaseerde artikel 14 van het Bekostigingsbesluit WPO. Een groot deel van de bepalingen die hierop betrekking hadden zijn al eerder overgeheveld naar de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Er is uit oogpunt van consistentie en vereenvoudiging, voor gekozen om ook de bepalingen die betrekking hebben op de ruimtebehoeftebepaling voor gymnastiekonderwijs naar die modelbeleidsregel over te hevelen. In bijlage III van de modelverordening wordt volstaan met vermelding van het maximumaantal klokuur per groep en een verwijzing naar de modelbeleidsregel. De gemeenteraad blijft (wettelijk) verantwoordelijk voor de beoordeling en toekenning van de voorzieningen ingebruikgeving / medegebruik en nieuwbouw en vervanging van gymzalen, wanneer er een tekort is aan gymnastiekcapaciteit. De bepalingen die hiervoor nodig zijn, zijn gehandhaafd in de modelverordening. Ad BBB. Met behulp van de bepalingen in bijlage III, deel C wordt de omvang van de toekenning van voorzieningen geregeld. Aan de ene kant betreft deze wijziging een redigeerslag. De voorzieningen staan nu ‘gebundeld’ in plaats van verspreid over deel C.
29
Daarnaast worden de diverse drempelwaarden genoemd die overschreden moeten worden, voordat een school voor uitbreiding, ingebruikneming of medegebruik in aanmerking komt. Zie hiervoor de algemene toelichting. Daarnaast is de tekst gewijzigd voor wat betreft de eerste inrichting met meubilair en/of olp. Beide voorzieningen zijn geïntegreerd tot één voorziening. Recht op toekenning ontstaat wanneer er uitbreiding van het gebouw noodzakelijk is. Tot slot is de voorziening uitbreiding met een speellokaal komen te vervallen. Ad CCC. De minimumoppervlakte van een leslokaal is in overeenstemming gebracht met de bepalingen hierover in het Bouwbesluit. Daarnaast is de minimumnorm voor het speellokaal alleen nog van toepassing voor het speciaal basisonderwijs. Ad. DDD. Het betreft hier geen inhoudelijke wijziging van de meetinstructie. Aangesloten wordt bij de NEN2580 waarin een en ander is vastgelegd. Waar de norm afwijkt, zijn in de verordeningen aanvullende bepalingen opgenomen. Ad. EEE. Ter verduidelijking is in dit tekstgedeelte opgenomen dat de normbedragen inclusief BTW zijn. Ad. FFF. Deze wijziging betreft de aanpassing van de normbedragen voor de diverse onderwijshuisvestingsvoorzieningen die op basis van normbedragen worden toegekend. In principe geldt een bedrag per toegekende vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Bij de omrekening van de bedragen is uitgegaan van de oude normbedragen. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2007 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2008 (*). Voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van al dan niet tijdelijke huisvesting, geldt een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. Voor eerste inrichting (onderwijsleerpakket en meubilair) wordt bij uitbreiding het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. Voor alle duidelijkheid: het basisbedrag wordt dus niet bij elke uitbreiding toegekend. Zie verder de algemene toelichting voor een uitgebreide toelichting op deze materie. * N.B.: in de voorgestelde nieuwe verordening in 2012 zijn in bijlage IV inmiddels de bedragen opgenomen die gelden vanaf 1 januari 2011. Overgang. Bij de overgang van oud naar nieuw is een tweetal zaken van belang: a. het vaststellen van de beschikbare capaciteit in vierkante meters bruto vloeroppervlakte (in plaats van het aantal groepen) zoals bepaald in bijlage III, deel A. Zie hiervoor de algemene toelichting. b. het vastleggen van het niveau van inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. In verband met de gewijzigde berekeningsmethode is het zaak vast te stellen dat de school voldoende is ingericht. Eventueel kan, wanneer dat niet het geval is, het tekort nog eenmaal volgens de oude methode worden vastgesteld en toegekend.
30
N.a.v. VNG Ledenbrief 10/012 van 28 januari 2010 doorgevoerde wijzigingen volgt hierbij de volgende toelichting:
1. Introductie In deze toelichting geven wij per aanpassing een toelichting op de wijziging van de modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Daarbij wordt ingegaan op de reden voor de wijziging, de gehanteerde uitgangspunten en welke elementen de wijziging kent. 2. Achtergrond aanpassingen Ad A. Met de wijziging van artikel 1 lid a wordt aangesloten bij de formele tenaamstelling van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ad B In artikel 2 onder b wordt het begrip ‘gebouwen’ nader gedefinieerd door op te nemen ‘gebouwen van een school voor basisonderwijs’. Met deze wijziging wordt aangesloten bij de omschrijving in artikel 2 onder c. Ad C In artikel 2 onder b en onder c wordt ‘zoals onderscheiden in bijlage I’ gewijzigd in ‘zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9’ resp. ‘1.10’. Met deze wijziging kan vervallen ‘overzicht onderhoud primair onderwijs’ onder het onderdeel 1.9. Zie ook de toelichting onder punt 10. Ad D De tekst in artikel 4 lid 2 tot en met 4 betekende dat ten onrechte de veronderstelling is gewekt dat de procedure voor de Europese aanbesteding alleen van toepassing was op investeringen op basis van de feitelijke kosten. Met de nu gekozen redactie is de gemeente verplicht per lid op te nemen welke voorzieningen huisvesting onderwijs worden bekostigd op basis van de genormeerde kosten (lid 2) of de feitelijke kosten (lid 3). Ad F/G In artikel 15 lid 1 wordt toegevoegd het lid f, waarmede is bepaald dat ook de wijze van aanbesteding onderdeel uitmaakt van het verplichte overleg tussen het college en de schoolbesturen. Gesproken moet worden de wijze van aanbesteding en de voorwaarden die daarbij van toepassing zijn. De gemeente kan hierbij ook de voorwaarden van het gemeentelijk aanbestedingsbeleid inbrengen. Daarnaast moet in dit overleg duidelijk worden of voor de investeringen de voorwaarden van de Europese aanbesteding van toepassing zijn. Met het toevoegen van dit lid vervalt in artikel 15 lid 2 en worden in artikel 15 de leden 3 tot en met 5 vernummerd tot 2 tot en met 4. Daarnaast vervalt in bijlage IV deel B. Ad H In artikel 26 lid 1 wordt verwezen naar het vorige ‘artikel’, terwijl in de tekst staat opgenomen het vorige ‘lid’. De wijziging betreft zodoende een tekstuele aanpassing zodat er een juiste verwijzing plaatsvindt. Ad I In artikel 28 moet in plaats van ‘de beschikking’ worden gelezen ‘het besluit’. Het betreft zodoende een tekstuele aanpassing. Ad J Uitgangspunt van de herziene redactie van artikel 33 is dat bij medegebruik overleg plaatsvindt tussen de hoofdgebruiker en de medegebruiker over de hoogte van de vergoeding die voor het medegebruik wordt betaald. De hoogte van de vergoeding is daarbij afhankelijk van de werkelijke kosten voor de hoofdgebruiker, maar ook van afspraken over die kosten die voor rekening van de hoofdgebruiker komen en die kosten die de medegebruiker voor zijn rekening neemt. Wordt geen overeenstemming bereikt over
31
de hoogte van de vergoeding medegebruik dan bepaalt artikel 33 dat de over vergoeding die de medegebruiker moet betalen aan de hoofdgebruiker wordt gebaseerd op de hoogte van de bekostiging voor de materiële instandhouding die de school ontvangt van het ministerie van OCW. De hoogte van deze bekostiging is onderdeel van de lumpsumvergoeding aan het schoolbestuur. Met het opnemen van dit laatste deel in de tekst van artikel 33 vervalt in bijlage IV deel C. Ad K Bij de vereenvoudiging van de verordening (ledenbrief 08/052 18 april 2008) is ‘het aantal groepen’ vervangen door het aantal leerlingen. In bijlage I onder 1.5. is ten onrechte ‘groepen’ blijven staan. Met deze wijziging wordt de tekst in overeenstemming gebracht met de uitgangspunten van de vereenvoudiging. Ad L/M In de Ledenbrief van 18 april 2008 (08/052) is in de toelichting op pagina 13 het volgende opgenomen: ‘de paragrafen over de aparte voorziening en additionele middelen voor onderwijskundige vernieuwingen zijn geschrapt. Wij gaan ervan uit dat deze middelen de afgelopen vijf jaar zijn ingezet om bestaande gebouwen aan te passen. De onderwijskundige vernieuwing is, zoals voorheen, verwerkt in de vierkante meter norm en de daarop gebaseerde normbedragen’. De hieruit voortvloeiende wijziging is in de genoemde Ledenbrief uitsluitend verwerkt in bijlage IV. Om deze reden is de aanpassing van de tekst in bijlage 1 deel A onder 1.9 noodzakelijk. Ad N Met de nu aangebrachte aanpassing van bijlage I deel A onder 1.10 wordt exact beschreven wat tot de voorziening onderhoud behoort. Gelijktijdig kan in bijlage I vervallen het afzonderlijk opgenomen ‘overzicht onderhoud primair onderwijs’. (Ad O en P = n.v.t. in Moerdijjk, is speciaal onderwijs.) Ad Q Met de nu aangebrachte aanpassing van bijlage I deel B onder 1.10 wordt exact beschreven wat tot de voorziening onderhoud behoort. Gelijktijdig kan in bijlage I vervallen het afzonderlijk opgenomen ‘overzicht onderhoud primair onderwijs’. (Ad R = n.v.t. in Moerdijk, is speciaal onderwijs.) Ad U t/m AB Met de wijzigingen die zijn vermeld onder 5 (artikel 15 lid f) en 8 (artikel 33) vervallen in bijlage IV de delen B en C. Dit heeft tot gevolg dat ook de aanhef van bijlage IV wordt gewijzigd. Bijlage is nu beperkt tot de normvergoedingen. Om deze reden begint bijlage IV met de tekst ‘In onderstaande normbedragen …………………….’. Daarnaast is de tekst die betrekking heeft op de wijze waarop de normvergoedingen worden vastgesteld aangepast en ondergebracht in het algemene gedeelte.
32
N.a.v. de overige wijzigingen volgt hierbij de volgende toelichting: A,B,D. De aangevraagde voorzieningen worden met name beoordeeld op het aantal leerlingen van de laatste teldatum voorafgaand aan de aanvraag. Dit is 1 oktober van het voorgaande kalenderjaar. Daarnaast dienen de te verwachten investeringen op grond van de ingediende aanvragen betrokken te worden bij de voorbereiding van de gemeentelijke kadernota van het volgend kalenderjaar. Deze ramingen moeten reeds in april voorbereid worden. Derhalve wordt voorgesteld om de indieningsdatum te wijzigen in 1 februari (i.p.v. 1 april) conform de modelverordening van de VNG. De andere twee data zijn hierop ook aangepast. C.
Na de dualisering van gemeentelijke medebewindsbevoegdheden (Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden 8 maart 2006) is het college verantwoordelijk voor het vaststellen van het bekostigingsplafond en het onderwijshuisvesting programma en - overzicht. De raad blijft ook na de dualisering verantwoordelijk voor het vaststellen van het bedrag op de begroting dat beschikbaar is voor onderwijshuisvesting. Artikel 11 is op deze situatie aangepast. Daarnaast is artikel 11 in overeenstemming gebracht met artikelen 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daartoe is het vierde lid geschrapt.
E.
Het college stelt in de beleidsregel voor bekostiging gebruik en vervoer naar gymnastiekruimte voor primair onderwijs gemeente Moerdijk nadere regels voor het beschikbaar stellen van een vergoeding aan de basisscholen, zodat ze in staat zijn voldoende gymnastiekruimten te huren bij de gemeente en/of commerciële derden.
F
De raad had in haar vergadering van 9 juni 1999 besloten dat de gemeente vervoerskosten van school naar gymnastiekruimte bekostigd, voorzover de afstand hemelsbreed minimaal 1 kilometer bedraagt. Vervoer naar het zwembad wordt gelijk gesteld met vervoer naar een gymzaal voorzover de zwemles in de plaats treedt van een gymles. Op grond van artikel 140 Wet op het Primair Onderwijs dient de gemeenteraad hiervoor bij verordening een regeling vast te stellen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs en waarbij de scholen naar dezelfde maatstaf worden behandeld. In het nieuwe artikel 2 van de beleidsregel voor bekostiging gebruik en vervoer naar gymnastiekruimte basisonderwijs zijn door het college de nadere criteria uitgewerkt wanneer recht op gymvervoer bestaat waarbij de scholen naar dezelfde maatstaf worden behandeld.
G
Verwijzingen zijn geactualiseerd naar de teksten in de WPO. Daarnaast is in de verordening bijlage III, Deel B met de splitsingstabel verwijderd en nu geplaatst onder de beleidsregel voor bekostiging gebruik en vervoer naar gymnastiekruimte voor primair onderwijs. De berekening van de bekostiging is ter verduidelijking daarmee in één document ondergebracht. In de splitsingstabel is tevens de splitsing van het genormeerd aantal van 5 groepen gewijzigd van de splitsing 2 groepen (4-5 jaar) en 3 groepen (6-12 jaar) in 1 groep (4-5 jaar) en 4 groepen (6-12 jaar). Deze splitsing sluit beter aan bij de werkelijke afspiegeling van de verdeling van de groepen bij de betreffende basisscholen Maria, De Springplank en Willem de Zwijger met 5 groepen.
H
In de toelichting is verduidelijkt wanneer een school voor voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor een huurvergoeding van een sportterrein. De gemeente Moerdijk heeft met de Stichting Sportaccommodatie “De Knip” en Atletiek Vereniging Groene Ster, in overeenkomsten vastgelegd dat Het Markland College gebruik mag maken van de atletiekbaan (sportterrein), waarbij de Atletiekvereniging naar de school alleen de kosten van instandhouding doorberekend en geen stichtingskosten omdat de gemeente die reeds gefinancierd heeft. Een huurvergoeding van de gemeente aan Het Markland College voor de stichtingskosten van de eigenaar van het sportterrein is dus niet aan de orde.
I
Het klokuurbedrag voor basisonderwijs op grond van de leeftijd van de gymzaal en de oppervlakte is alleen van toepassing bij basisscholen met eigen gymzalen. In de gemeente Moerdijk is dit niet van toepassing omdat er geen basisscholen zijn met een eigen gymzaal. In de beleidsregel voor
33
bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs is deze bepaling daarom niet opgenomen, maar aangesloten bij het te betalen klokuur bedrag dat de basisschool moet betalen in de dichtstbijzijnde beschikbare gymnastiekruimte van de gemeente dan wel een derde. Het is daarom nodig om de berekening van een vergoeding van de stichtingkosten, als deze is opgenomen in het huurbedrag van een derde, aan het voortgezet onderwijs op te nemen in de verordening. J
De raad heeft in 2003 reeds gelden verstrekt voor bouwkundige aanpassingen in het kader van brandveiligheid (incl. leges) ter verkrijging gebruikersvergunning voor een school voor (speciaal) basisonderwijs. Als op grond van gewijzigde wet- en regelgeving wederom aanpassing nodig is, kunnen (speciale) basisscholen deze voorziening aanvragen.
K
In de praktijk werd bij een aantal basisscholen het toegekende onderhoud niet uitgevoerd. Over het onderhoud dat het college heeft toegekend op het jaarlijks vast te stellen Onderwijs Huisvesting Programma, dient conform artikel 15 overleg gevoerd te worden met het bevoegd gezag over de wijze van uitvoering. Het college wil dan striktere afspraken maken over de aanbesteding, de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen, waarbij het uitgangspunt is het vergoeden van de feitelijke kosten.
L
Om de 3 jaar wordt een geactualiseerde Meerjaren Onderhoud Plan voor de basisscholen opgesteld met het prijspeil van het jaar van de actualisatie. Het is derhalve nodig om voor het opgenomen onderhoud voor latere onderwijs huisvesting programma’s een indexering toe te passen op dit prijspeil. De CROW index wordt door de gemeente Moerdijk al toegepast voor de overige gemeentelijke gebouwen en is bruikbaar gebleken. Voor de onderwijsgebouwen is daarom bij dezelfde indexeringsmethodiek aangesloten. Met deze begeleidingkosten worden bedoeld de kosten die het schoolbestuur (of door schoolbestuur ingehuurd bouwkundig bureau) bij de uitvoering zal maken voor de technische ondersteuning (opstellen technische omschrijving, verzorgen van aanbesteding, controleren van werktekeningen, bewaken van het proces, toezicht houden op de kwaliteit van de uitvoering, signaleren van meer- en minderwerk, voeren van overleg met aannemers en verzorgen van de eindoplevering). Dat de gemeente deze kosten moet vergoeden aan het schoolbestuur wordt bevestigd door een uitspraak van de Raad van State op 11 juni 2008 uitspraak (zaaknummer 200705694/1). De uitspraak betekent voor de gemeente dat de gemeente vrij is om te kiezen voor het vergoeden van de werkelijk door het schoolbestuur gedeclareerde kosten, of de vergoeding voor technische ondersteuning te baseren op een percentage van de kosten van de activiteit. In het verleden is in overleg met schoolbesturen overeenstemming bereikt over de toepassing van 4% voor begeleidingskosten als het schoolbestuur verantwoordelijk is voor de uitvoering van het onderhoud waarvoor gemeente gelden verstrekt.
34