WIJZIGINGEN BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2015 (VERSIE 10 JULI 2015)
Wijziging bijzondere bijstand aanvulling levensonderhoud jongeren
Aanleiding Artikel 25, tweede lid, luidt momenteel als volgt: De aanvullende bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de norm als bedoeld in artikel 21, sub a, van de wet en de norm als bedoeld in artikel 20, eerste lid, sub a, van de wet. In geval van gehuwden die beiden jonger zijn dan 21 jaar wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm voor gehuwden waarvan 1 persoon jonger is dan 21 jaar. (NB: er is geen toelichting op dit artikel) Door de eerste volzin krijgen de alleenstaanden c.q. alleenstaande ouders van 18, 19 en 20 jaar nu de hoge norm van € 962,63 van artikel 21, sub a, van de Participatiewet (NB: bedrag per 1 juli 2015, inclusief vt). Dit is (veel) hoger dan het minimumjeugdloon en geen prikkel om uitkeringsverlatende activiteiten te ontplooien. In de vorige beleidsregels (Richtlijnen bijzondere bijstand 2011) was hier wel rekening mee gehouden. De aanvullende bijzondere bijstand bedroeg toen het verschil tussen de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder en de norm voor een alleenstaande (ouder) van 18, 19 of 20 jaar, waarbij rekening is gehouden met het feit, dat de toenmalige Toeslagenverordening niet van toepassing was op 18, 19 en 20 jarigen. Bij het opstellen van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 is over het hoofd gezien, dat de Toeslagenverordening niet meer geldt c.q. dat de norm voor de alleenstaande (ouder) van 21 jaar en ouder 20% hoger is. Daarom dient artikel 25 te worden aangepast. Voorstel is dat ervoor wordt gekozen om voor deze leeftijdscategorie aan te sluiten bij de wijze waarop Zoetermeer dit heeft geregeld. Door deze wijziging zal de bijstand voor een alleenstaande (ouder) van 18, 19 of 20 jaar € 687,59 bedragen (dat is de lage wettelijke jongerennorm ad € 237,61 met aanvullende bijzondere bijstand ad € 449,98, bedragen per 1 juli 2015) in plaats van € 962,63. Voorgestelde wijziging (wijziging geel gearceerd) Artikel 25, tweede lid, gewijzigd: De hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand voor de alleenstaande resp. alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar bedraagt het verschil tussen 50% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 van de wet en de norm als bedoeld in artikel 20, eerste lid, sub a resp. artikel 20, tweede lid, sub a van de wet. In geval van gehuwden die beiden jonger zijn dan 21 jaar wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm voor gehuwden waarvan 1 persoon jonger is dan 21 jaar.
Wijziging terugwerkende kracht
Aanleiding Artikel 3 (Tijdstip van de aanvraag), vijfde lid, luidt nu als volgt: Een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering moet worden ingediend binnen één maand na de rechterlijke uitspraak waarbij het bewind is ingesteld. Naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen een beschikking, waarbij een aanvraag op grond van dit artikel gedeeltelijk is afgewezen, is gebleken dat die termijn te kort is. Het vijfde lid moet dus worden aangepast. Dat kan ook gelden voor de situaties in artikel 3, derde en vierde lid (kosten begrafenis/crematie en rechtsbijstand). Als er feiten of omstandigheden zijn, waardoor een aanvraag niet binnen de gestelde termijn kan worden ingediend, moet er een mogelijkheid zijn om af te wijken van die termijn. Daarom wordt voorgesteld een nieuw zesde lid toe te voegen.
1
Voorgestelde wijziging (wijziging geel gearceerd) Artikel 3, vijfde lid, gewijzigd: Een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering moet worden ingediend binnen twee maanden na de rechterlijke uitspraak waarbij het bewind is ingesteld. Artikel3, zesde lid, nieuw: Als er feiten of omstandigheden zijn, waardoor een aanvraag voor kosten als bedoeld in het derde tot en met vijfde lid van dit artikel niet binnen de gestelde termijn kan worden ingediend, kan er worden afgeweken van die termijn.
Toepassing kostendelersnorm (KDN) bij draagkracht
Aanleiding Bij een aanvraag om bijzondere bijstand heeft het college op grond van artikel 35 Participatiewet de volledige vrijheid in de wijze waarop de draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld. Het college heeft een discretionaire bevoegdheid om te bepalen welk draagkrachtpercentage in aanmerking wordt genomen. De invoering van de kostendelersnorm (KDN) beperkt deze vrijheid van het college niet. Gemeenten kunnen de beleidskeuze maken dat bij het bepalen van de draagkracht wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm, zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Daarnaast kunnen zij ook opteren voor de mogelijkheid om juist wel rekening te houden met kostendelers. Argumenten tegen: De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen t.a.v. de algemeen noodzakelijke bestaanskosten te verdisconteren en stapeling van uitkeringen binnen een huishouden te voorkomen, waarbij de wetgever het van groot belang vindt dat het lonend blijft om op zoek te gaan naar werk. Met de toepassing van de kostendelersnormen (bij de algemene bijstand) worden die schaalvoordelen afdoende verrekend. Daar komt bij dat hantering van de KDN bij de draagkrachtberekening de uitvoering van de bijzondere bijstand onnodig ingewikkeld maakt. Verder zal het niet toepassen van de KDN geen uitbundiger beroep op de bijzondere bijstand met zich meebrengen. Alleen bij wel hanteren van de KDN lijkt de doelgroep fors te worden ingeperkt. Argumenten voor: De draagkracht is door het kunnen delen van de woonkosten hoger, waardoor er meer zal kunnen worden gereserveerd om zelf te kunnen voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan. Alles overziende wordt voorgesteld om de KDN niet te hanteren. Voorgestelde wijziging (wijziging geel gearceerd) Artikel 1, tweede lid, sub b gewijzigd: De bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5,onder c van de wet zonder toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet. Aan de toelichting op de artikelen 7 t/m 13 (Draagkracht, vermogen en inkomen) wordt de volgende zin toegevoegd: Tenslotte is ervoor gekozen om bij de beoordeling van de draagkracht de kostendelersnorm niet toe te passen (zie de definitie van bijstandsnorm in artikel 1).
2
Bijzondere bijstand schoolkosten
Aanleiding Tot 1 januari 2015 was deze materie geregeld in artikel 18 van de Richtlijnen bijzondere bijstand 2011. Verstrekking van categoriale bijzondere bijstand is als gevolg van de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 niet meer mogelijk. Individuele verstrekking in de vorm van maatwerk is wel mogelijk. Daarom wordt voorgesteld een nieuw artikel 16a in te voegen. Voorgestelde wijziging (wijziging geel gearceerd) Artikel 16-a Bijkomende noodzakelijke kosten van basis- en voortgezet onderwijs 1.
a. b. c. 2. a. b. c. 3.
Personen met een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm met een hem of haar ten laste komend kind tussen de 4 en 18 jaar, dat basis- of voortgezet onderwijs volgt, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de noodzakelijke schoolkosten voor: de benodigde schoolspullen en materialen zoals een schooltas, schriften, pennen, een rekenmachine, agenda en dergelijke; school-gerelateerde sport en/of gymkleding voor zover door de school specifieke kleding en/of kleuren worden voorgeschreven en de sport- en/of gymkleding via de school dient te worden aangeschaft; de aanschaf van een computer, laptop of tablet voor zover een digitale leeromgeving door de school wordt geëist. De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste: € 50,-- voor leerlingen in het basisonderwijs per kind per schooljaar; € 150,--voor leerlingen in het voortgezet onderwijs per kind per schooljaar en: € 250,-- voor brugklassers per kind voor het eerste schooljaar in het voortgezet onderwijs. Voor de vrijwillige ouderbijdrage, schoolreisjes, excursies of schoolkampen wordt geen tegemoetkoming verstrekt.
Toelichting op artikel 16-a (nieuw) Verstrekking van categoriale bijzondere bijstand is als gevolg van de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 niet meer mogelijk. Individuele verstrekking in de vorm van maatwerk is wel mogelijk. In dit artikel is aangegeven wanneer en voor welke kosten wel of geen tegemoetkoming kan worden verstrekt. Voor de vrijwillige ouderbijdrage, schoolreisjes, excursie, schoolkampen, etc. wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Ouders zijn niet verplicht de ouderbijdrage te betalen, het is immers een vrijwillige bijdrage. Dergelijke bijdragen komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het is voorts de verantwoordelijkheid van de school om ervoor te zorgen, dat zoveel mogelijk kinderen aan de door school georganiseerde uitstapjes kunnen deelnemen. In het geval de school de kosten niet voor haar rekening wil nemen en een kind als gevolg daarvan niet aan de activiteiten kan deelnemen, kan in uitzonderlijke gevallen een beroep op het bepaalde in artikel 26 van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand worden gedaan (hardheidsclausule). Dat kan echter alleen als er naar het oordeel van het College sprake is van “onbillijkheden van overwegende aard”.
3
Aan het College van Burgemeester en Wethouders Pijnacker-Nootdorp Postbus 1 2640 AA Pijnacker Pijnacker, 25 augustus 2015
Geacht College, De AWI kan zich vinden in de voorgestelde wijzigingen in artikel 25, lid 2, artikel 3, lid 5 en 6 en artikel 16-a. T.a.v. het voorstel om de kostendelersnorm niet toe te passen maakt de AWI de volgende kanttekening. Wij kunnen ons in het algemeen vinden in de keuze om de kostendelersnorm niet standaard toe te passen voor de bijzondere bijstand. Wel leidt deze keuze ertoe dat voor de toetreding in sommige gevallen niet 110% van de geldende bijstandsnorm (rekening houdende met kostendelersnorm alg. bijstand) is, maar bijvoorbeeld 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm die wordt gehanteerd. Wij vragen ons af hoe deze keuze uitpakt bij de leenbijstand en woonkostentoeslag. Bij leenbijstand moet in de drie jaar na de verstrekking iedere maand 10% van de toepasselijke bijstandsnorm terugbetaald worden. Wij denken de regeling nu zo te begrijpen dat als vier personen zonder familierelatie in één flat wonen en bijvoorbeeld leenbijstand aanvragen voor een koelkast of andere inrichtingskosten, de aanvragende persoon van deze vier bewoners (die samen de koelkast gebruiken), die koelkast sneller toegewezen krijgt dan iemand die alleen woont. Wij hebben daar moeite mee omdat de vier personen samen makkelijker een koelkast kunnen kopen en de kosten door vier delen, dan iemand die alleen woont. Daarnaast vrezen we dat t.a.v. de afbetalingsregeling de algemene toepasselijke bijstandsnorm wel geldt voor de afbetaling. Daardoor wordt voor de ene aanvrager van de 4 personen het afbetalingsbedrag ook nog eens lager dan die voor degene die alleen woont (immers zijn bijstandsnorm is lager). Dat lijkt niet eerlijk. De kosten van een alleenstaande of alleenstaande ouder zijn nu eenmaal hoger. Niet alleen kan de ene kostendeler van de vier, de kosten voor de koelkast niet delen met de andere bewoners, maar ook is zijn maandelijkse aflossing lager. Uiteindelijk is het zo dat wat na 3 jaar niet kan worden afgelost, wordt kwijtgescholden. Dat zou dus betekenen dat de aanvrager met 3 andere bewoners niet alleen - de kosten kan delen met de ander, maar ook - een lagere aflossing hoeft te betalen, waardoor - de kans bestaat dat hij een grotere kwijtschelding krijgt van dat deel dat niet afgelost kan worden. Bij de bijzondere bijstand voor extra hoge huurkosten, stellen wij voor om de kostendelersnorm juist wel toe te passen bij de bepaling of er bijzondere bijstand moet worden verleend voor woonkosten zoals huur. Motivatie hiervoor dat de versoepeling van de bijzondere bijstand zal leiden tot compensatie van de huurkosten waarvan nu juist landelijk wordt ingevoerd dat die kosten kunnen worden
4
gedeeld met de andere bewoners. Het gaat om de compensatie van huurkosten die boven de huurtoeslag liggen, dus het gaat om de mensen die een extra dure huurwoning bewonen. Samenvattend zien wij bij inrichtingskosten en woonkosten argumenten om juist wel rekening te houden met de kostendelersnorm. De Adviesraad Werk & Inkomen adviseert daarom het College om het niet toepassen van de kostendelersnorm, te beperken tot die onderdelen van de bijzondere bijstand die gericht zijn op individuele kosten (medische bijstand, schoolkosten, juridische bijstand en dergelijke). Het buiten werking stellen van de kostendelersnorm zou juist niet moeten gebeuren als dit gaat over de kosten die samen gedeeld kunnen worden, zoals inrichtingskosten, aanschaf duurzame gebruiksgoederen en de toeslag voor woonkosten boven de huurtoeslag. Met vriendelijke groet, namens de Adviesraad Werk & Inkomen Pijnacker-Nootdorp
Piet van Adrichem Voorzitter
c.c.
Gemeente Pijnacker-Nootdorp, mevrouw W. van der Burg-Legerstee Gemeente Pijnacker-Nootdorp, de heer L. Suijker
5