LCP NETHERLANDS WERK IN UITVOERING BIJ PENSIOENFONDSEN 2015
Inzicht in de pensioenbeheer-, vermogensbeheer- en transactiekosten van Nederlandse pensioenfondsen.
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. Pension Fund Consulting ALM Consulting Actuarial Services Corporate Consulting Training Communication www.lcpnl.com
2
Insight Clarity Advice Actuarieel adviesbureau Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. adviseert pensioenfondsen, (internationale) ondernemingen, ondernemingsraden en verzekeraars. Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. is onderdeel van Lane Clark & Peacock LLP (LCP). LCP heeft eigen kantoren in Nederland (Utrecht), België (Brussel), Engeland (Londen en Winchester), Ierland (Dublin) en de Verenigde Arabische Emiraten (Abu Dhabi). Wij bedanken de mensen van LCP die dit rapport mogelijk hebben gemaakt: Sarah Gunn Linda van Houten Jeroen Koopmans Bram van den Langenberg Evert van Ling Johan van Soest Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jeroen Koopmans, Evert van Ling of Johan van Soest van ons kantoor te Utrecht. Dit rapport mag gereproduceerd worden in zijn geheel of in delen, zonder toestemming vooraf, mits de bron duidelijk wordt vermeld. Bekijk een volledige lijst van onze diensten op www.lcpnl.com. Utrecht, november 2015 © Lane Clark & Peacock Netherlands B.V.
3
Inhoud p5 p7 1.
Voorwoord Management samenvatting
p20 5.
Pensioenbeheerkosten
p22 5.1
Totale pensioenbeheerkosten
p26 5.2 Administratiekosten
p7 1.1 Ontwikkelingen in volle gang
p27 5.3
p8 1.2 Aantal pensioenfondsen
p28 5.4 Accountantskosten
p8 1.3
p29 5.5
Overige kosten
Pensioenbeheerkosten
Controle- en advieskosten
p8 1.4
Vermogensbeheerkosten,
transactiekosten en rendement
p30 6.
Kosten van vermogensbeheer,
p9 1.5
Kostenverantwoording door de
transactiekosten en rendement
p31 6.1
Vermogensbeheerkosten en
pensioenfondsen
transactiekosten p10 2.
Aanbevelingen
p12 3.
Inleiding
p12 3.1 p13 3.2 p13 3.3
p34 6.2 Beleggingsrendement p36 6.3
Conclusies kosten versus rendement
Ontwikkelingen in volle gang
p37 7.
Kostenverantwoording
Verantwoording afleggen
p37 7.1
Kwalitatieve beoordeling
AFM-onderzoek naar verantwoording
bestuursverslagen
beleggingskosten
p41 7.2 Bevindingen
p13 3.4
DNB publiceert gegevens individuele
p42 7.3
Best practices
pensioenfondsen op haar website
p14 3.5
Hervormingen en uitvoeringskosten
p42 8.
Tot slot
p15 4.
Opzet van het onderzoek
p15 4.1
Algemene gegevens geanalyseerde
pensioenfondsen p17 4.2 Kostensoorten p19 4.3
Kwalitatieve analyse
1
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
5
Voorwoord
Voorwoord Dit jaar brengen wij ons vierde rapport uit met een analyse van de door Nederlandse pensioenfondsen gemaakte uitvoeringskosten, nu over de 241 jaarverslagen. Economische stabiliteit lijkt nog ver weg. De beursindices vertonen regelmatig schommelingen van meer dan 2% per dag en de rente op de kapitaalmarkt wordt door de centrale banken kunstmatig historisch laag gehouden. Daarbij komen de zorgen over de economische ontwikkelingen in Azië en de impact van de exodus uit het Midden Oosten. Pensioenfondsen worden geconfronteerd met deze onzekerheden. Tegelijkertijd dienen de fondsen zo goed mogelijk hun pensioenverplichtingen na te komen. We kunnen constateren dat het de pensioenfondsen in 2014 gemiddeld genomen gelukt is om de dekkingsgraden op peil te houden. Door de sterk gedaalde marktrente zijn de pensioenverplichtingen van pensioenfondsen weliswaar enorm toegenomen, maar we zien ook dat de rendementen die pensioenfondsen in 2014 gerealiseerd hebben veelal ruim boven de 20% liggen. Uit de jaarverslagen 2014 is het doorgaans lastig op te maken of deze rendementen vooral behaald zijn door de rentehedge of door de strategische asset allocatie. Daarvoor is het echt nodig dat pensioenfondsen inzicht geven in het beleggingsrendement inclusief en exclusief de rentehedge. De pensioenfondsen hanteren in hun jaarverslagen steeds meer de door de Pensioenfederatie gegeven “Aanbevelingen Uitvoeringskosten”. Dat is een goede ontwikkeling. Toch constateren we nog grote verschillen tussen pensioenfondsen in de mate waarin de uitvoeringskosten worden verantwoord. In dit rapport geven we daar een nadere analyse van. Daarbij hebben wij ook gekeken naar de aanbevelingen van de AFM van mei dit jaar. We kunnen in dit rapport alleen op hoofdlijnen inzicht geven in de kosten die door pensioenfondsen gemaakt worden. Individuele pensioenfondsen kunnen hiermee een indruk krijgen van hun resultaten ten opzichte van andere fondsen. Daarmee verkrijgt het fonds echter nog geen compleet inzicht. Daarvoor is een goede objectieve benchmark nodig. De sector heeft daar behoefte aan, maar ook de overheid en niet in de laatste plaats de deelnemers aan de pensioenfondsen. LCP heeft daarom het initiatief genomen voor een zeer kostenefficiënte pensioenfondskostenbenchmark, waarop positief gereageerd is. Hopelijk zullen nog meer pensioenfondsen zich hierbij aansluiten, zodat elk pensioenfonds zich binnen de eigen peergroup met andere fondsen kan meten. Utrecht, november 2015 Lane Clark & Peacock Netherlands B.V.
Voorwoord
jaren 2012 tot en met 2014. Dit rapport bevat de resultaten op basis van
Jeroen Koopmans Partner LCP Netherlands
De mate van inzicht en het kostenniveau zijn in 2014 vergelijkbaar met een jaar eerder. Helaas zien we nog steeds fondsen die de kostenratio’s op een afwijkende manier vaststellen. Er moet bovendien voor gewaakt worden dat het blijft bij een kwantitatieve exercitie. De volgende stap, waarbij het bestuur verantwoording aflegt over de gemaakte kosten, wordt nog weinig gemaakt.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
7
1. Management samenvatting
1.1 Ontwikkelingen in volle gang Vorig jaar hebben wij in ons rapport geconstateerd dat het pensioenstelsel in Nederland sterk aan het veranderen is. De AOW-wetgeving is inmiddels voor de tweede maal in twee jaar aangepast en het fiscale kader voor pensioenregelingen is verder versoberd. De pensioenfondsen hebben daarvoor de nodige inspanningen moeten leveren, maar ook de invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in 2014 en de voorbereidingen op de invoering van het nieuwe FTK en de Wet
Aanvaarding van de Wet algemeen pensioenfonds zal leiden tot nieuwe ontwikkelingen. Een aantal verzekeraars heeft aangekondigd in 2016 met een APF te starten. Ook enkele grote internationale ondernemingen hebben plannen in die richting. Ten slotte zijn er de grote uitvoeringsorganisaties van pensioenfondsen die zich aan het beraden zijn op een APF. Vooral de kleinere ondernemingspensioenfondsen wachten op de wetgeving en het aanbod aan uitvoerders dat straks beschikbaar zal zijn. Het bundelen van krachten in een APF zal voor deze fondsen naar verwachting leiden tot een verbetering van de efficiency, zonder dat de eigen identiteit volledig verdwijnt. Uit onderzoek van de AFM bleek dat het bereiken van voldoende schaalgrootte een manier is om de uitvoeringskosten en kosten van vermogensbeheer in de hand te houden. Ook uit ons onderzoek komt dat ten dele naar voren. Uiteraard zullen wij in de toekomst ook APF’s gaan volgen. Pensioenfondsen, inclusief APF’s, zullen zich zowel op het terrein van de kwaliteit van dienstverlening als de kosten daarvan met elkaar moeten meten om hun (voort)bestaan tegenover deelnemers en pensioengerechtigden te rechtvaardigen. Tegelijkertijd hebben organisaties in het algemeen de neiging steeds ondoorzichtiger te worden naarmate zij groter worden. In het recente verleden hebben grote beursgenoteerde ondernemingen dit nog maar eens bevestigd. Het is daarom belangrijk dat zij op transparante wijze verantwoording afleggen over het gevoerde beleid en de resultaten daarvan. Dat geldt ook voor pensioenfondsen, waarvan de politiek wenst dat zij onderling vergelijkbaar zijn. De vormgeving van de haalbaarheidstoets is mede daarop gebaseerd. Met de introductie van de LCP kostenbenchmark beogen wij de onderlinge vergelijkbaarheid van de jaarresultaten te realiseren.
Management samenvatting
pensioencommunicatie in 2015 hebben aandacht gevraagd.
8
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 1. Management samenvatting
1.2 Aantal pensioenfondsen In 2013 is er een verdere vermindering van het aantal pensioenfondsen te zien geweest. Vooral pensioenfondsen met minder dan 10.000 deelnemers worden opgeheven. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot een verlaging van de totale uitvoeringskosten, hetgeen mogelijk verklaard kan worden door de vele “eenmalige” inspanningen die pensioenfondsen in 2014 hebben moeten verrichten. De grootste kostenpost voor pensioenfondsen betreft de vermogensbeheerkosten en daarbij hebben wij nog geen significante kostenreductie waargenomen. 1.3 Pensioenbeheerkosten De 241 door ons geanalyseerde pensioenfondsen beslaan ruim 99% van de Nederlandse pensioenfondsenmarkt. Ongeveer 96% van deze fondsen heeft in het jaarverslag 2014 de pensioenbeheerkosten als bedrag per deelnemer gepubliceerd.
€ 120
Jaarlijks spenderen de pensioenfondsen circa € 1,0 miljard aan pensioenbeheerkosten. Dit komt neer op € 120 per deelnemer per jaar,
De 3-jaarsgemiddelde
gemeten over een 3-jaarsperiode. Vorig jaar was dit 3-jaarsgemiddelde
uitvoeringskosten bedragen
ook al € 120. Zonder het ABP en PFZW bedragen de kosten per deelnemer
€ 120 per deelnemer.
€ 146 per jaar. De variatie in het niveau van de uitvoeringskosten is bijzonder groot. De gemiddelde kosten per deelnemer in boekjaar 2014 waren met € 122 per deelnemer wat hoger dan het 3-jarig gemiddelde. Ongeveer 80% van de pensioenbeheerkosten wordt besteed aan administratie. Een andere grote kostenpost betreft de controle- en advieskosten (exclusief de kosten voor de accountantscontrole). Deze zijn nauwelijks afhankelijk van de omvang van het pensioenfonds. In hoofdstuk 5 wordt in meer detail ingegaan op de pensioenbeheerkosten.
0,52%
De vermogensbeheerkosten bedroegen in 2014 gemiddeld 0,52% van het pensioenvermogen.
0,08%
1.4 Vermogensbeheerkosten, transactiekosten en rendement Circa 95% van de pensioenfondsen rapporteerde de vermogensbeheerkosten en 77% de transactiekosten. De gewogen gemiddelde gerapporteerde vermogensbeheerkosten bedroegen in 2014 0,52% van het gemiddelde pensioenvermogen, 2 basispunten minder dan in 2013. De gerapporteerde transactiekosten in 2014 waren gemiddeld 0,08% van het pensioenvermogen, 1 basispunt minder dan in 2013. Alhoewel pensioenfondsen in totaal 3 basispunten minder aan kosten hebben gerapporteerd, namen - als gevolg van het toenemen van het totaal belegde vermogen - de totale kosten
De transactiekosten
van vermogensbeheer toe van € 5,7 miljard in 2013 naar € 6,3 miljard
bedroegen in 2014
in 2014 (te splitsen in € 5,4 miljard beheerkosten en € 0,9 miljard
gemiddeld 0,08% van
transactiekosten). De grootste fondsen gaven in vergelijking met de
het pensioenvermogen.
andere pensioenfondsen meer uit aan beheerkosten en minder aan transactiekosten.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
9
1. Management samenvatting
Van de onderzochte pensioenfondsen was het gemiddelde gerapporteerde beleggingsrendement in 2014 gelijk aan 18,0%, waar dit in 2013 3,4% was. Over de jaren 2012, 2013 en 2014 hebben we geen relatie gevonden tussen de vermogensbeheerkosten (inclusief transactiekosten) van pensioenfondsen en het behaalde beleggingsrendement. We zien wel aanmerkelijke kostenverschillen tussen bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen. Op basis van onze relatief kostenbesparingen is, zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de performance. Wij zijn ons ervan bewust dat deze besparingen in eerste instantie bereikt moeten worden door te optimaliseren binnen het bestaande beleggingsbeleid. Het kostenniveau is immers niet het enige aspect op basis waarvan pensioenbeleid gevormd wordt. De kosten die verband houden met vermogensbeheer en de behaalde beleggingsrendementen worden behandeld in hoofdstuk 6. 1.5 Kostenverantwoording door de pensioenfondsen In voorgaande jaren merkten we al op dat het bestuur van een pensioenfonds zelden een oordeel geeft over de omvang van de gemaakte kosten en daarover verantwoording aflegt. Dit jaar hebben wij een eerste aanzet gemaakt om de mate van kostenverantwoording op een zo objectief mogelijke wijze per pensioenfonds te toetsen. Daarbij komen vragen aan de orde zoals: •
Worden de drie door de Pensioenfederatie voorgeschreven kostenratio’s berekend en gepubliceerd conform de Aanbevelingen?
•
Wordt een toelichting op het kostenniveau gegeven?
•
Wordt het kostenniveau vergeleken met een externe benchmark?
•
Geeft het bestuur een oordeel over de hoogte van de kosten?
We zijn tot de conclusie gekomen dat deze mate van kostenverantwoording ook in de jaarverslagen 2014 maar beperkt wordt gegeven. Gemiddeld scoren pensioenfondsen 40% van de maximale score. Het is ons opgevallen dat grote pensioenfondsen, met deelnemersaantallen vanaf 100.000, aanmerkelijk meer verantwoording afleggen dan de kleinere pensioenfondsen. De 13 grootste pensioenfondsen scoorden gemiddeld 58%. Voorbeelden van een goede kostenverantwoording zijn naar onze mening te vinden in de jaarverslagen van Stichting Pensioenfonds DSM Nederland, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten. In hoofdstuk 7 gaan we nader op deze kwalitatieve analyse in.
Management samenvatting
beperkte historische informatie lijkt het aannemelijk dat er ruimte voor
10
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 2. Aanbevelingen
In dit rapport hebben wij enkele aanbevelingen en overwegingen opgenomen, die naar onze mening bijdragen aan het verbeteren van de transparantie en de vergelijkbaarheid van de kosten van pensioenfondsen en meer inzicht kunnen geven in de beweegredenen van pensioenfondsen om deze kosten te maken. Hierna volgen de hoofdlijnen van deze aanbevelingen en overwegingen. Wij nodigen u graag uit de onderbouwing ervan in hoofdstukken 5, 6 en 7 te lezen. •
Publiceer jaarverslag op publiek deel van website Alle pensioenfondsen dienen zich te houden aan de in de Pensioenwet opgenomen verplichting om het jaarverslag te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Ter vergroting van de transparantie en vergelijkbaarheid is het aan te bevelen dat de pensioenfondsen het jaarverslag ook op het publieke deel van hun website publiceren.
•
Gebruik uniforme deelnemerdefinitie en unieke aantallen deelnemers Ter verbetering van de vergelijkbaarheid dienen pensioenfondsen in hun jaarverslag dezelfde aantallen deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden te vermelden als aan DNB wordt gerapporteerd in de verslagstaten. De kosten per deelnemer dienen vervolgens vastgesteld te worden door de totale pensioenbeheerkosten in een jaar te delen door de som van het aantal actieven en het aantal pensioengerechtigden. Los van het feit dat diverse pensioenfondsen de kosten per deelnemer stelselmatig anders berekenen, hebben we regelmatig geconstateerd dat het aantal deelnemers in het jaarverslag niet aansluit bij het aantal deelnemers dat aan DNB wordt gerapporteerd in de verslagstaten.
•
Betrek alle pensioenbeheerkosten bij vaststellen kostenratio Bij ondernemingspensioenfondsen komt het regelmatig voor dat een deel van de pensioenbeheerkosten niet worden doorberekend aan het fonds, maar door de onderneming worden gedragen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de kosten van huisvesting en personele kosten. Sommige pensioenfondsen nemen deze kosten wel mee in de berekening van de pensioenbeheerkosten per deelnemer, andere fondsen melden in het jaarverslag alleen dat deze kosten er zijn en een derde groep maakt hierover geen opmerking. Ook komt het met enige regelmaat voor dat pensioenfondsen “eenmalige” kosten niet meenemen bij de vaststelling van de kostenratio, of dat een pensioenfonds alleen de administratiekosten meeneemt. Uit oogpunt van transparantie en vergelijkbaarheid dienen alle verschuldigde pensioenbeheerkosten verwerkt te worden in de kostenratio, inclusief (een schatting van) de kosten die separaat door de werkgever gemaakt worden. Pas dan kunnen belanghebbenden bij een pensioenfonds zich een totaalbeeld vormen over de efficiency van de uitvoering.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
11
2. Aanbevelingen
•
Geef inzicht in toerekening pensioenbeheerkosten aan vermogensbeheer Ieder pensioenfonds houdt zich bezig met vermogensbeheer, maar de mate waarin en de wijze waarop verschilt sterk per fonds. Een pensioenfonds kan een deel van de pensioenbeheerkosten toerekenen aan vermogensbeheer. Deze toerekening heeft een geringe impact op de vermogensbeheerkosten, maar kan een groot effect hebben op de pensioenbeheerkosten. De wijze waarop de toerekening plaats vindt dient inzichtelijk te zijn en door de jaren heen consistent te worden toegepast.
•
Uniformeer inzicht in beleggingsrendementen Uit de jaarverslagen van veel pensioenfondsen is niet op te maken of het gerapporteerde rendement een bruto of netto rendement is, noch of het inclusief of exclusief het rendement op derivaten is. Naar onze mening dient het jaarverslag hierover heldere en complete informatie te geven.
een pensioenfonds dient inzicht te worden gegeven in de beleggingsrendementen exclusief het resultaat uit derivaten die aangehouden worden ter afdekking van risico’s. Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de risicoafdekking dient het jaarverslag inzicht te geven in zowel het resultaat uit derivaten als het deel van het risico dat afgedekt zou moeten zijn. Om dit inzichtelijk te maken, bevelen we aan om het behaalde beleggingsrendement te rapporteren als bruto rendement inclusief resultaat uit derivaten, het netto rendement inclusief resultaat uit derivaten èn het netto rendement exclusief resultaat uit derivaten. Het verdient ook aanbeveling om aanvullend te melden in hoeverre het behaalde resultaat uit derivaten afweek van het beoogde resultaat. •
Geef oordeel over kosten in bestuursverslag Het cijfermatige inzicht in kosten is de laatste jaren enorm vergroot. Diverse fondsen hebben de kosten van vermogensbeheer heronderhandeld, en we moedigen fondsen aan dit te blijven doen. Desondanks wordt in het bestuursverslag nog zelden een eigen oordeel van het pensioenfonds gegeven over het niveau van en de ontwikkeling in de pensioenbeheerkosten en de vermogensbeheerkosten. Een eerste stap kan daarbij zijn om de eigen kosten af te zetten tegen een algemene externe benchmark. Vervolgens kan het pensioenfonds beoordelen of de geconstateerde verschillen bewust of onbewust bestaan, in hoeverre ze acceptabel zijn of dat maatregelen gewenst zijn. Het getuigt van kracht en bewustzijn als dit oordeel in het bestuursverslag wordt opgenomen.
Aanbevelingen
Om inzicht te krijgen in de beleggingsperformance van
12
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 3. Inleiding
3.1 Ontwikkelingen in volle gang Vorig jaar hebben wij in ons rapport geconstateerd dat het pensioenstelsel in Nederland sterk aan het veranderen is. De AOW-wetgeving is inmiddels voor de tweede maal in twee jaar aangepast en het fiscale kader voor pensioenregelingen is verder versoberd. Vrijwel alle deelnemers zijn daar de afgelopen jaren mee geconfronteerd, doordat hun pensioenregeling werd aangepast en/of doordat zij langer moesten doorwerken tot de ingangsdatum van de AOW. De pensioenfondsen hebben daarvoor uiteraard de nodige inspanningen moeten leveren, maar zij hebben ook aandacht moeten geven aan de invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen in 2014 en de voorbereidingen op de invoering van het nieuwe FTK en de Wet pensioencommunicatie in 2015. Het wetsvoorstel voor het APF (het Algemeen Pensioen Fonds) ligt nu bij de Eerste Kamer en een aantal verzekeraars heeft aangekondigd in 2016 met een APF te starten. Ook enkele grote internationale ondernemingen hebben plannen in die richting. Ten slotte zijn er de grote uitvoeringsorganisaties van pensioenfondsen die zich aan het beraden zijn op een APF. Vooral de kleinere ondernemingspensioenfondsen wachten op de wetgeving en het aanbod aan uitvoerders dat straks beschikbaar zal zijn. Aan het door pensioenfondsen samen oprichten van een APF kan een sterke business case ten grondslag liggen: verdere professionalisering van het bestuur en de uitvoeringsorganisatie en het vergroten van de omvang van de aan vermogensbeheerders opgedragen mandaten, mogelijk met behoud van de identiteit binnen een eigen solidariteitskring. Uit het onderzoek van de AFM van mei 2015 bleek dat schaalgrootte een van de drivers is voor lagere kosten van vermogensbeheer. Op basis van de informatie die wij uit de jaarverslagen van pensioenfondsen halen, hebben wij deze conclusie (nog) niet kunnen onderschrijven. Uiteraard zullen wij in de toekomst ook APF’s gaan volgen. Pensioenfondsen, inclusief APF’s, zullen zich met elkaar moeten meten en hun (voort)bestaan moeten rechtvaardigen. Daarbij is absoluut niet gezegd dat dit enkel een kwestie is van kosten. De eigen identiteit is ook belangrijk, alsmede aspecten als kwaliteit van de communicatie, voorlichting, rendementen, uitkeringszekerheid, administratieve performance en flexibiliteit om zich aan maatschappelijke ontwikkelingen aan te passen.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
13
3. Inleiding
3.2 Verantwoording afleggen Voor een deelnemer is het van belang dat het hem duidelijk is welk pensioen hij op kortere of langere termijn kan verwachten bij zijn pensioenfonds. Op grond daarvan moet hij in staat zijn te beoordelen of hij aanvullende maatregelen zou moeten nemen. Pensioenfondsen moeten die pensioenverwachtingen goed managen, door belanghebbenden van relevante, complete en voor de doelgroep begrijpelijke informatie te voorzien. Dat houdt onder andere in dat de fondsen uitleg moeten geven over de samenhang tussen ontvangen bijdragen, gemaakte kosten, genomen beleggingsrisico’s en behaalde rendementen. Die uitleg dient ook helderheid te geven over de afwegingen die het bestuur daarbij heeft gemaakt. Op basis van het dit jaar ingevoerde nieuwe Financieel Toetsingskader dient voortaan ook toegelicht te worden hoe dit past binnen de met sociale partners besproken risicohouding. 3.3 AFM-onderzoek naar verantwoording beleggingskosten De AFM doet in haar in mei 2015 gepubliceerde rapport enkele aanbevelingen aan de pensioenfondsen ten aanzien van hun kostenrapportage. Onder andere wordt aanbevolen de gemaakte kosten te toetsen aan de hand van een externe benchmark. Uit ons onderzoek naar de jaarverslagen 2014 blijkt dat dit nu door slechts 16% van de pensioenfondsen wordt gedaan. 3.4 DNB publiceert gegevens individuele pensioenfondsen op haar website Al vele jaren publiceert De Nederlandsche Bank (en in het verleden de Pensioen- en Verzekeringskamer) geaggregeerde gegevens over verzekeraars en pensioenfondsen. Op 17 september 2015 publiceerde premies, toeslagpercentages en kortingspercentages) van de individuele pensioenfondsen. Vanaf 2016 gaat DNB ook inzicht in de kosten van deze pensioenfondsen publiceren. Hoewel wij voorstander zijn van zoveel mogelijk transparantie, vragen wij ons af of het op de weg van een toezichthouder ligt om informatie, die in het kader van haar toezichtfunctie ontvangen is, herkenbaar op haar website te publiceren. Nu betreft het nog geen gevoelige informatie, maar is er ook geen transparantie over het beleid van DNB op dit punt. Dat is wel aan te bevelen.
Inleiding
DNB op haar website voor het eerst enkele gegevens (aantallen, totale
14
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 3. Inleiding
In dit kader herhalen wij onze aanbeveling van vorig jaar dat pensioenfondsen, naast de wettelijke verplichting om het jaarverslag te deponeren bij de Kamer van Koophandel (wat overigens nog niet altijd gebeurt), deze te publiceren op de eigen (publieke) website, zodat iedere geïnteresseerde daar kennis van kan nemen. Overigens blijkt dat de door DNB gepubliceerde aantallen deelnemers niet altijd aansluiten op de in de jaarverslagen vermelde aantallen. Soms zijn deze verschillen herleidbaar tot dubbeltellingen (bijvoorbeeld deelnemers met arbeidsongeschiktheidspensioen worden voor het jaarverslag zowel bij de actieve deelnemers als bij de pensioengerechtigden geteld), maar soms ook niet. In het kader van transparantie en vergelijkbaarheid is het aan te bevelen dat de pensioenfondsen in hun jaarverslag de door DNB gehanteerde definities gebruiken. 3.5 Hervormingen en uitvoeringskosten De wijzigingen in de pensioenwetgeving in 2014 en 2015 hebben geleid tot extra communicatie met de deelnemers, aanpassingen in de IT-sfeer, wijzigingen in de premie etc. Dit heeft ongetwijfeld extra uitvoeringskosten veroorzaakt. We constateren niettemin dat de gemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer in 2014 gelijk waren aan 2013. Wij vermoeden dat de “eenmalige” extra kosten 2014 hebben opgewogen tegen de door pensioenfondsen gerealiseerde kostenbesparingen op andere fronten. Voor 2015 verwachten we alsnog een kostenverhoging, door de vele wijzigingen die in 2015 van pensioenfondsen verwacht worden. Vanaf 2016 zou dan een daling van de pensioenbeheerkosten voor de hand liggen.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
15
4. Opzet van het onderzoek
4.1 Algemene gegevens geanalyseerde pensioenfondsen DNB publiceert op haar website regelmatig statistische gegevens over alle pensioenfondsen die onder haar toezicht staan. Per 31 december 2014 stonden er in totaal nog 365 pensioenfondsen onder toezicht van DNB, per saldo 17 minder dan een jaar eerder. In de eerste zes maanden van 2015 is het aantal onder toezicht staande pensioenfondsen al met 26 verder afgenomen. Van de 365 pensioenfondsen per 31 december 2014 hebben, volgens de gegevens van DNB, nog 245 fondsen eigen pensioenverplichtingen. Met andere woorden, 120 pensioenfondsen hebben geen eigen pensioenverplichtingen, bijvoorbeeld omdat zij volledig verzekerd zijn, alleen verplichtingen voor risico deelnemer hebben, of de verplichtingen al hebben overgedragen aan een andere uitvoerder in verband met de (voorgenomen) liquidatie van het pensioenfonds. Sinds 17 september 2015 publiceert DNB bovendien gegevens van individuele pensioenfondsen. Hierbij zitten ook (volledig) verzekerde pensioenfondsen. Daarbij wordt de focus gelegd op pensioenfondsen met ten minste 100 deelnemers, die niet in een vergevorderd stadium van liquidatie zijn. Per eind 2014 betroffen dit 278 pensioenfondsen. Van deze pensioenfondsen waren er volgens onze gegevens per 31 december 2014 al 17 in liquidatie, zodat we die niet meegenomen hebben in ons onderzoek. Van 17 andere fondsen hebben wij geen jaarverslag 2014 kunnen verkrijgen. Bovendien hebben wij 3 fondsen buiten beschouwing gelaten, omdat dit een VUT-, Vroegpensioen- of Anw-fonds betrof. Wij
241
Ons onderzoek is
hebben ons onderzoek derhalve gebaseerd op de jaarverslagen van 241
gebaseerd op de
pensioenfondsen. De karakteristieken van de pensioenfondsen worden
jaarverslagen van 241
getoond in onderstaande figuren.
pensioenfondsen.
Verdeling naar soort pensioenfonds
11
Bedrijfstakpensioenfonds (BPF) Beroepspensioenfonds (BRF)
170
Opzet van het onderzoek
Ondernemingspensioenfonds (OPF)
60
16
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 4. Opzet van het onderzoek
Verdeling naar aantal deelnemers (actief + pensioengerechtigd) 11 2
50
51
kleiner dan 1.000 1.000 - 10.000 10.000 - 100.000 100.000 - 1.000.000 groter dan 1.000.000
127
In ons onderzoek van vorig jaar hadden wij 234 pensioenfondsen meegenomen. Naast het nodige aantal geliquideerde pensioenfondsen zijn er in 2014 enkele nieuwe pensioenfondsen opgericht. Bovendien hebben we over 2014 de jaarverslagen ontvangen van een aantal, vooral kleine, pensioenfondsen die eerder niet waren opgenomen in ons onderzoek.
99%
De representativiteit van de pensioenfondsen in ons onderzoek is groot. De 241 door ons geanalyseerde pensioenfondsen hebben,
De geanalyseerde
gemeten naar pensioenvermogen, betrekking op ruim 99% van de
jaarverslagen
totale pensioenfondsenmarkt. Gemeten naar aantal deelnemers is de
hebben betrekking
representativiteit 98%.
op 99% van de pensioenfondsenmarkt.
In lijn met onze bevindingen in voorgaande jaren blijft het opvallend dat de (rekenkundig) gemiddelde dekkingsgraad van bedrijfstakpensioenfondsen afneemt naarmate het aantal deelnemers stijgt, terwijl het omgekeerde geldt voor ondernemingspensioenfondsen. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen is in 2014 nauwelijks veranderd, ondanks de sterk gedaalde marktrente. De gemiddelde dekkingsgraad eind 2013 en eind 2014 was gelijk aan 113%. Blijkbaar was de renteafdekking in combinatie met het behaalde beleggingsrendement precies voldoende om de dekkingsgraad op peil te houden. Bij de twee grootste pensioenfondsen daalde de gemiddelde dekkingsgraad van 107% naar 102%. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door een lagere renteafdekking bij deze fondsen, in combinatie met de sterke rentedaling in 2014. In de volgende tabel staan de ongewogen gemiddelde dekkingsgraden ultimo 2014, per fondsgrootte en fondstype. Hierbij telt de dekkingsgraad van ieder pensioenfonds even zwaar mee, onafhankelijk van de grootte van het fonds.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
17
4. Opzet van het onderzoek
Gemiddelde dekkingsgraad per 31 december 2014 Aantal deeinemers
OPF
BPF
BRF
Totaal
Kleiner dan 1.000
112%
n.v.t.
124%
112%
1.000 - 10.000
114%
112%
108%
114%
10.000 - 100.000
118%
110%
121%
113%
100.000 - 1.000.000
n.v.t.
110%
n.v.t.
110%
Groter dan 1.000.000
n.v.t.
102%
n.v.t.
102%
Totaal
114%
110%
113%
113%
De gewogen gemiddelde dekkingsgraad kan berekend worden als het totale pensioenvermogen gedeeld door de totale pensioenverplichtingen. Bij dit gemiddelde tellen grote pensioenfondsen zwaarder mee. De gewogen gemiddelde dekkingsgraad komt dan uit op 108% (vorig jaar: 110%). De drie grootste pensioenfondsen van Nederland bepalen al ongeveer de helft van deze gewogen dekkingsgraad. Voor deze drie komt de gewogen dekkingsgraad uit op 102% (vorig jaar: 107%) en voor de overige pensioenfondsen op 115% (vorig jaar: 114%). 4.2 Kostensoorten Ons onderzoek is gericht op de pensioenbeheerkosten en vermogensbeheerkosten (inclusief transactiekosten) zoals die door pensioenuitvoerders in hun jaarverslagen 2012 tot en met 2014 zijn gepubliceerd. 4.2.1 Pensioenbeheerkosten Met betrekking tot de pensioenbeheerkosten hebben wij ervoor gekozen om, conform voorgaande jaren, als basis een 3-jaarsgemiddelde te hanteren, zodat eventuele eenmalige kosten bij een pensioenfonds het algemene beeld niet onnodig vertekenen. Uiteraard gaan wij ook in op de kostenniveaus van 2014 zelf. Daar waar kosten gerelateerd worden aan aantallen deelnemers, is in dit onderzoek de deelnemerdefinitie uit de “Aanbevelingen Uitvoeringskosten” aan het aantal actieve deelnemers plus het aantal pensioengerechtigden. In deze definitie worden gewezen deelnemers derhalve niet meegenomen. Het detail waarin deze pensioenbeheerkosten inzichtelijk gemaakt worden in de jaarverslagen, varieert aanzienlijk tussen de pensioenfondsen. Waar diverse fondsen uitgebreid inzicht geven in de verschillende kosten die gemaakt zijn, gebeurt dat bij een aantal andere pensioenfondsen in het geheel niet. Om de totale kosten toch enigszins te verbijzonderen, hebben
Opzet van het onderzoek
van de Pensioenfederatie toegepast. Het aantal deelnemers is daarbij gelijk
18
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 4. Opzet van het onderzoek
wij in ons onderzoek de diverse kosten zoveel mogelijk gerubriceerd naar de volgende kostensoorten: •
Administratiekosten
Dit betreft in ons onderzoek een ruim begrip, waaronder ook personeelskosten en huisvesting van een eventueel pensioenbureau vallen. •
Controle- en advieskosten
Deze kosten betreffen voornamelijk actuarieel en juridisch advies. Hieronder vallen ook de controlekosten van de waarmerkend actuaris, aangezien deze vaak niet separaat inzichtelijk zijn. De advieskosten met betrekking tot de beleggingen zijn zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten bij deze rubriek. •
Accountantskosten
Dit betreft voornamelijk de accountantskosten die betrekking hebben op de controle van de jaarrekening, welke kosten verplicht separaat verantwoord dienen te worden in de jaarrekening. De advieskosten van de accountant worden, voor zover dit inzichtelijk is gemaakt door de pensioenfondsen, geschaard onder de rubriek “Controle- en advieskosten”. •
Overige kosten
Onder overige kosten vallen bijvoorbeeld de bestuurskosten, de kosten voor intern toezicht en de verschuldigde kosten aan toezichthouders DNB en AFM. Ook indien een pensioenfonds de pensioenbeheerkosten niet nader heeft gespecificeerd, zijn deze verwerkt onder overige kosten. Indien een deel van de pensioenbeheerkosten wordt toegerekend aan de vermogensbeheerkosten, dan is deze aftrek meestal ook op deze plek verwerkt. In hoofdstuk 5 wordt cijfermatig ingegaan op de pensioenbeheerkosten van pensioenfondsen in de jaren 2012, 2013 en 2014. 4.2.2 Kosten van vermogensbeheer en transactiekosten In de door de Pensioenfederatie opgestelde “Aanbevelingen Uitvoeringskosten” uit 2013 worden met betrekking tot de kosten van vermogensbeheer op hoofdlijnen de volgende kosten onderscheiden: •
vaste beheerkosten van beleggingen;
•
prestatieafhankelijke vergoedingen;
•
kosten bewaarloon;
•
belastingen; en
•
overige kosten.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
19
4. Opzet van het onderzoek
In de aanbevelingen worden daarnaast transactiekosten separaat gerubriceerd. Inmiddels hebben wij voldoende historische data verzameld om ook met betrekking tot de kosten van vermogensbeheer de gepubliceerde gegevens over de jaren 2012, 2013 en 2014 te hanteren om een 3-jaarsgemiddelde vast te stellen. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de kosten van vermogensbeheer bij de pensioenfondsen in de afgelopen drie jaren. Tevens besteden wij aandacht aan de behaalde beleggingsrendementen over dezelfde periode. 4.3 Kwalitatieve analyse Naast de kwantitatieve analyse naar de kosten en beleggingsrendementen van pensioenfondsen hebben wij dit jaar aandacht besteed aan de kwalitatieve beoordeling van de verantwoording die de besturen van pensioenfondsen in de jaarverslagen hebben gegeven. Daarbij hebben we getoetst of de kostenratio’s zijn vastgesteld conform de richtlijnen, of de kostenverantwoording een eigen plek heeft gekregen in het bestuursverslag, of de gemaakte kosten worden toegelicht et cetera. In hoofdstuk 7 wordt deze kwalitatieve analyse nader beschreven en maken
Opzet van het onderzoek
we de resultaten inzichtelijk.
20
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 5. Pensioenbeheerkosten
De totale pensioenbeheerkosten zijn onderverdeeld in administratiekosten, controle- en advieskosten, accountantskosten en overige kosten. In onderstaande figuren wordt globaal inzicht gegeven in de verdeling van de totale pensioenbeheerkosten in deze kostensoorten. Hierbij maken wij onderscheid in pensioenfondsen tot 1.000 deelnemers, van 1.000 tot 10.000 deelnemers, van 10.000 tot 100.000 deelnemers en van 100.000 tot 1.000.000 deelnemers. Dit betreft 239 van de 241 geanalyseerde pensioenfondsen. Pensioenbeheerkosten per kostensoort, tot 1.000 deelnemers (50x)
19%
43% 7%
Administratie Controle en advies Accountant Overig
31%
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, 1.000 tot 10.000 deelnemers (127x)
16% Administratie
4%
Controle en advies Accountant
17%
63%
Overig
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
21
5. Pensioenbeheerkosten
16% 2%
Administratie
7%
Controle en advies Accountant Overig
75%
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, 100.000 tot 1.000.000 deelnemers (11x) 14% 1% 2%
Administratie Controle en advies Accountant Overig
83%
Controle en advieskosten, accountantskosten en overige kosten zijn niet echt afhankelijk van het aantal deelnemers, Deze kosten maken daardoor bij de kleinere pensioenfondsen een groter deel (37-57%) uit van de pensioenbeheerkosten dan bij de grotere pensioenfondsen (17-25%). De onderverdeling van de kosten is in de loop der jaren relatief gelijk gebleven. Zo besteden de pensioenfondsen met deelnemersaantallen tussen 1.000 en 10.000 al vier jaar achter elkaar 63% van de totale pensioenbeheerkosten aan administratie. Hierna wordt eerst in detail ingegaan op de omvang van de totale pensioenbeheerkosten. In de daaropvolgende onderdelen 5.2 tot en met 5.5 gaan wij nader in op de diverse kostensoorten.
Pensioenbeheerkosten
Pensioenbeheerkosten per kostensoort, 10.000 tot 100.000 deelnemers (51x)
22
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 5. Pensioenbeheerkosten
€ 1,0mrd
5.1 Totale pensioenbeheerkosten De 241 geanalyseerde pensioenfondsen hebben in de jaren 2012, 2013 en 2014 in totaal gemiddeld circa € 1,0 miljard per jaar betaald aan
De kosten van
pensioenbeheerkosten. Dit bedrag is exclusief vermogensbeheer- en
pensioenbeheer bedragen
transactiekosten, die in hoofdstuk 6 aan de orde komen.
gemiddeld € 1,0 miljard per jaar.
In totaal ontvingen de 241 onderzochte pensioenfondsen in de laatste drie jaar gemiddeld circa € 31,4 miljard per jaar aan premie. De kosten ten behoeve van pensioenbeheer zijn dus ongeveer 3,2% van de ontvangen bijdragen, in lijn met onze bevindingen vorig jaar. De 3-jaarsgemiddelde totale pensioenbeheerkosten van de onderzochte
€ 120
pensioenfondsen zijn, net als vorig jaar, gelijk aan € 120 per deelnemer. Dit betreft een met aantallen gewogen gemiddelde, waardoor de twee grootste fondsen, ABP en PFZW, een grote invloed op het gemiddelde
De 3-jaarsgemiddelde
hebben. De gewogen gemiddelde pensioenbeheerkosten van deze twee
pensioenbeheerkosten
pensioenfondsen zijn gelijk aan € 83 per deelnemer, terwijl de kosten voor
zijn € 120 per deelnemer.
de 239 overige fondsen gelijk zijn aan € 146 per deelnemer. Omdat beide fondsen samen, zowel naar belegd vermogen als naar aantal deelnemers, bijna de helft van het onderzochte universum uitmaken, geeft een totaal resultaat vaak een verkeerd beeld, zowel van deze twee pensioenfondsen als van de andere pensioenfondsen. Daarom worden in het vervolg van dit rapport de resultaten bij de twee grootste pensioenfondsen regelmatig separaat benoemd. Bij de analyse van de kosten per deelnemer constateren wij ook dit jaar grote verschillen tussen in omvang vergelijkbare pensioenfondsen. De pensioenbeheerkosten 2014 zijn – voor de nu onderzochte pensioenfondsen – met € 122 per deelnemer fractioneel hoger dan in 2013 (€ 121). Voor deze fondsen bedroegen de pensioenbeheerkosten in 2012 nog € 117 per deelnemer. De totale pensioenbeheerkosten nemen in euro’s toe naarmate een pensioenfonds meer deelnemers heeft, maar de gemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer dalen dan over het algemeen. Van de 127 pensioenfondsen met 1.000 tot 10.000 deelnemers bedragen de gemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer € 344 per jaar. De onderlinge variatie is echter groot, zoals uit de volgende grafiek blijkt.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
23
5. Pensioenbeheerkosten
1.000
pensioenfondsen
900
gemiddelde: € 344
800
Kosten (€)
700 600 500 400 300 200 100 0 1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
8.000
9.000
10.000
Aantal deelnemers
De 3-jaarsgemiddelde kosten liggen voor deze pensioenfondsen tussen € 120 en € 893 per deelnemer. De dalende lijn geeft de lineaire trend1 weer. Hieruit blijkt dat schaalgrootte van belang is voor het verkleinen van de gemiddelde pensioenbeheerkosten per deelnemer. Toch moet de nodige voorzichtigheid betracht worden bij het trekken van conclusies. Uit de figuur is af te lezen dat een behoorlijk aantal kleinere pensioenfondsen in staat is de pensioenbeheerkosten te beperken tot het niveau dat bij de grotere fondsen wordt gezien. In de grafiek is te zien dat bij pensioenfondsen met vergelijkbare aantallen deelnemers soms zeer grote verschillen bestaan tussen de gemiddelde kosten per deelnemer. Het is belangrijk dat besturen, deelnemersraden, belanghebbenden- en verantwoordingsorganen van de pensioenfondsen met relatief hogere kosten zich bewust zijn van deze verschillen, nagaan waar deze verschillen door veroorzaakt worden en zich een oordeel vormen over de vraag of deze gerechtvaardigd zijn en dat toelichten in het jaarverslag.
In dit rapport worden de resultaten in een aantal figuren getoond tezamen met een lineaire trendlijn, welke door middel van de zogenoemde “kleinste kwadratenmethode” is geschat. Deze trendlijn is vooral bedoeld om het verband tussen het aantal deelnemers en de kosten te tonen. Vooral door de grote kostenverschillen tussen in omvang vergelijkbare pensioenfondsen is het lineaire verband tussen deze twee variabelen echter relatief zwak. 1
Pensioenbeheerkosten
Pensioenbeheerkosten per deelnemer, fondsgrootte 1.000 – 10.000 deelnemers
24
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 5. Pensioenbeheerkosten
Transparantie De Pensioenfederatie had tot doel gesteld om 100% van de pensioenfondsen te bewegen om de pensioenbeheerkosten per deelnemer inzichtelijk te maken in het jaarverslag over boekjaar 2014. Dit percentage betrof een weging naar pensioenvermogen, waardoor dit doel makkelijker gehaald wordt indien de grootste fondsen hieraan zouden voldoen.
96%
Uit ons onderzoek blijkt dat 96% van de 241 geanalyseerde pensioenfondsen de kosten per deelnemer in het jaarverslag 2014
Over 2014 rapporteerde
hebben gepubliceerd, waaronder alle bedrijfstakpensioenfondsen en
96% van de
beroepspensioenfondsen. Vorig jaar was dit nog 94%. Wanneer wij een
pensioenfondsen de
met het pensioenvermogen gewogen percentage berekenen, dan komt dit
kosten per deelnemer.
uit op bijna 100%. Publicatie van pensioenbeheerkosten per deelnemer, verdeling naar aantal deelnemers groter dan 1.000.000
100%
100.000 - 1.000.000
100%
10.000 - 100.000
100%
98%
1.000 - 10.000
86%
kleiner dan 1.000 0%
10%
20%
30%
40% 50%
60%
70%
80%
90% 100%
In de jaarverslagen wordt stapsgewijs meer aandacht besteed aan het onderwerp kosten dan in voorgaande jaren. Zeker in de toelichting bij de jaarrekening worden de pensioenbeheerkosten beter dan in voorgaande jaren gespecificeerd. Er kan echter nog wel een flinke slag gemaakt worden. Het is belangrijk dat een bestuur aan de belanghebbenden bij het pensioenfonds uitlegt welke overwegingen zij heeft gehad bij genomen beleidsbesluiten, om de daaruit voortvloeiende pensioenbeheerkosten te accepteren. Hiermee voorkomen de pensioenfondsen dat zij door de buitenwereld alleen vergeleken worden op de harde cijfers. Ook voor de pensioenfondsen gaat het uiteindelijk om de prijs-kwaliteitverhouding. In hoofdstuk 7 gaan we nader in op de kwalitatieve analyse die wij hebben uitgevoerd. Bijzonderheden met betrekking tot kosten 2014 De door ons berekende kosten per deelnemer in 2014 zijn gelijk aan € 122. Hierbij worden de totaal door de pensioenfondsen gepubliceerde pensioenbeheerkosten gedeeld door de som van het totaal aantal actieve
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
25
5. Pensioenbeheerkosten
deelnemers en pensioengerechtigden. De door de pensioenfondsen in hun circa 6% lager uit, op € 114 per deelnemer. Dit verschil kent meerdere oorzaken, waarvan wij hierna de meest voorkomende toelichten: Andere deelnemerdefinitie Diverse pensioenfondsen hanteren een andere definitie ter bepaling van het aantal deelnemers. Het grootste deel hiervan berekent de kosten per deelnemer (nog steeds) over het totaal aantal deelnemers, inclusief de slapers. De overige pensioenfondsen hebben gekozen voor een “normdeelnemer”, die echter per pensioenfonds verschilt. In een beperkt aantal gevallen worden de kosten per deelnemer overigens genoemd op basis van beide definities. Saldering pensioenbeheerkosten met baten Een aantal pensioenfondsen heeft ervoor gekozen om de kosten per deelnemer te baseren op met baten gecorrigeerde pensioenbeheerkosten. Vaak betreft dit dan de vrijval uit de kostenvoorziening, maar het komt ook voor dat een deel van de pensioenbeheerkosten niet wordt meegenomen omdat die “voor rekening van de werkgever komen”. Toerekening vermogensbeheerkosten Pensioenfondsen rekenen een deel van de pensioenbeheerkosten aan vermogensbeheer. Daar is niets op tegen, waarbij men zich moet realiseren dat een dergelijke toerekening meestal slechts gering effect heeft op de kosten van vermogensbeheer, maar een relatief groot effect kan hebben op de pensioenbeheerkosten per deelnemer. Het is dus van belang dat inzichtelijk gemaakt wordt welk deel van de pensioenbeheerkosten als vermogensbeheerkosten aangemerkt zijn, op welke wijze dit onderbouwd wordt en dat sprake is van een consistente gedragslijn. Dit aanvullende inzicht wordt vaak niet gegeven. Onvolledige of overvolledige kosten Meerdere pensioenfondsen komen zelf op lagere kosten per deelnemer doordat zij, bewust of onbewust, niet alle pensioenbeheerkosten meetellen bij de berekening. Diverse malen zijn “eenmalige projectkosten” niet verwerkt in de kostenberekening, maar het komt ook voor dat een pensioenfonds alleen de administratiekosten meeneemt. Een enkel pensioenfonds berekende overigens de pensioenbeheerkosten te hoog, doordat de aan verzekeraars verschuldigde garantiekosten en/of solvabiliteitsvergoedingen ten onrechte zijn aangemerkt als pensioenbeheerkosten. Vanaf boekjaar 2015 zijn pensioenfondsen verplicht om de drie kostenratio’s aan DNB te rapporteren in de jaarverslagstaten. Deze verslagstaten worden gecontroleerd door accountants. Wij verwachten dat dit een disciplinerende werking zal hebben, zodat bovenstaande punten volgend jaar niet meer aan de orde zullen zijn.
Pensioenbeheerkosten
jaarverslagen gepubliceerde kosten per deelnemer komen per deelnemer
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 5. Pensioenbeheerkosten
5.2 Administratiekosten De administratiekosten vormen voor pensioenfondsen het grootste deel van de pensioenbeheerkosten, al hebben we in de inleiding van dit hoofdstuk al geschreven dat dit niet altijd geldt voor de kleine pensioenfondsen. Het ABP vermeldt in haar jaarverslag nagenoeg alle pensioenbeheerkosten als “overige kosten”, zodat deze in ons onderzoek ook bij de “overige kosten” zijn opgenomen. Door alle andere pensioenfondsen werd in de jaren 2012 tot en met 2014 gemiddeld circa € 666 miljoen besteed aan administratiekosten. Dit is gelijk aan 79% van de totale pensioenbeheerkosten van deze fondsen. Indien deze 79% ook voor het ABP maatgevend zou zijn, dan komen de totale gemiddelde administratiekosten voor de pensioenfondsen uit op circa € 800 miljoen per jaar. Voor pensioenfondsen met deelnemersaantallen tussen de 10.000 en 100.000 zijn de 3-jaars gemiddelde administratiekosten € 125 per deelnemer (conform vorig jaar). De kleinere pensioenfondsen, met deelnemersaantallen tussen 1.000 en 10.000, waren gemiddeld € 218 per deelnemer kwijt aan administratiekosten. Voor pensioenfondsen met minder dan 1.000 deelnemers lopen de gemiddelde administratiekosten per deelnemer op tot € 340 per deelnemer, waarbij deze variëren tussen € 46 en bijna € 1.500. Dit wordt inzichtelijk gemaakt in de volgende figuur. Administratiekosten per deelnemer, fondsgrootte tot 1.000 deelnemers 1.600
pensioenfondsen
gemiddelde: € 340
1.400 1.200 1.000 Kosten (€)
26
800 600 400 200 0
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1.000
Aantal deelnemers
Conclusies dienen met enige voorzichtigheid getrokken te worden. Gemiddeld genomen geldt dat de administratiekosten per deelnemer afnemen naarmate het aantal deelnemers toeneemt. Het blijkt echter dat grotere pensioenfondsen lang niet altijd lagere administratiekosten per deelnemer hebben dan de kleinere fondsen.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
27
5. Pensioenbeheerkosten
5.3 Controle- en advieskosten kostenpost voor een pensioenfonds. Een kleine 12% van de pensioenfondsen vermeldt de controle en advieskosten echter niet apart. De pensioenfondsen die deze kosten wel apart hebben vermeld, besteden hier gemiddeld ongeveer € 236.000 per jaar aan. Ook hier is de variëteit groot. Zo is voor de pensioenfondsen met deelnemersaantallen tussen 10.000 en 100.000 het 3-jaarsgemiddelde € 339.000, waarbij deze gemiddelde controle- en advieskosten uiteen lopen van € 3.000 tot € 2,4 miljoen per jaar. Zie ook de volgende figuur. Totale controle- en advieskosten, fondsgrootte 10.000 tot 100.000 Totale controle- en advieskosten, fondsgrootte 10.000 tot 100.000 deelnemers deelnemers 2.500 pensioenfondsen
gemiddelde: € 339
Kosten (x€ 1.000)
2.000
1.500
1.000
500
0 10.000 20.000 30.000 40.000 50.000 60.000 70.000 80.000 90.000 100.000 Aantal deelnemers
Ongeveer 16% van de 51 pensioenfondsen in deze categorie heeft helemaal geen uitsplitsing gemaakt naar deze controle- en advieskosten. Naar onze mening is op dit punt nog verbetering van de verslaglegging nodig. Dit geldt ook voor de getoonde controle- en advieskosten aan de onderkant van de range, die ons erg onwaarschijnlijk voorkomen. In de figuur is verder te zien dat de trendlijn licht dalend is. In voorgaande jaren hadden we geconstateerd dat de controle- en advieskosten nauwelijks afhankelijk lijken van de grootte van het pensioenfonds, maar voor de groep pensioenfondsen met deelnemersaantallen tussen 10.000 en 100.000 lijkt het nu dat de controle- en advieskosten afnemen naarmate het pensioenfonds groter is. Precies het tegenovergestelde zien we bij de pensioenfondsen met minder dan 10.000 deelnemers, waar de controle- en advieskosten juist toenemen naarmate het aantal deelnemers groter is. We merken echter nogmaals op dat betrouwbaarheid van de lineaire trendlijn beperkt is, mede door het geringe aantal waarnemingen aan het eind van de reeks.
Pensioenbeheerkosten
De controle- en advieskosten vormen een tweede belangrijke
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 5. Pensioenbeheerkosten
Overigens dient te worden bedacht dat voor de grote pensioenfondsen er een verschuiving kan optreden tussen administratiekosten en advieskosten, omdat daar minder gebruik wordt gemaakt van externe adviseurs en meer van een interne adviesafdeling. 5.4 Accountantskosten De gemiddeld gerapporteerde accountantskosten bedragen € 61.000 per jaar (vorig jaar: € 66.000). Voor de 127 pensioenfondsen met deelnemersaantallen tussen 1.000 en 10.000 komt het 3-jaars gemiddelde van de accountantskosten uit op circa € 48.000. Ook hier zijn grote verschillen tussen de fondsen te constateren. Twee pensioenfondsen hebben, ondanks de wettelijke verplichting hiertoe, geen accountantskosten gepubliceerd in het jaarverslag. Van de overige 125 worden de accountantskosten getoond in de volgende figuur. In de figuur is een trend waarneembaar dat grotere pensioenfondsen hogere accountantskosten hebben dan kleinere pensioenfondsen. Totale accountantskosten, fondsgrootte 1.000 tot 10.000 deelnemers 180
pensioenfondsen
160 Kosten (x€ 1.000)
28
gemiddelde: € 48
140 120 100 80 60 40 20 0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
8.000
9.000 10.000
Aantal deelnemers
Net als voorgaande jaren hebben bedrijfstakpensioenfondsen gemiddeld aanmerkelijk lagere accountantskosten dan de ondernemings- en beroepspensioenfondsen, bij vergelijkbare omvang. Gemiddeld zijn de kleine BPF’en 15% minder kwijt voor de accountantscontrole, oplopend tot gemiddeld ruim 30% voor middelgrote BPF’en.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
29
5. Pensioenbeheerkosten
5.5 Overige kosten pensioenbeheerkosten. Het relatief hoge percentage wordt mede veroorzaakt doordat het ABP nagenoeg alle pensioenbeheerkosten als “overige kosten” heeft gerubriceerd. Zonder dit fonds is het totale aandeel van de overige kosten circa 13%. Tot de overige kosten behoren onder andere contributies aan de toezichthouders en bestuurskosten, maar regelmatig zijn deze kosten niet nader gespecificeerd in de jaarverslagen. Voor zover een pensioenfonds niet of nauwelijks een uitsplitsing heeft gemaakt van de pensioenbeheerkosten, hebben wij de kosten gerubriceerd onder “overige kosten”. Hierin zullen dan ook waarschijnlijk administratiekosten en advieskosten zitten.
Pensioenbeheerkosten
De overige kosten bedragen gemiddeld 27% van de totale
30
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
In oktober 2013 heeft de Pensioenfederatie een herziene nadere uitwerking gepubliceerd van de “Aanbevelingen Uitvoeringskosten” uit november 2011 en de “Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer” uit maart 2012. De kosten van vermogensbeheer wil de Pensioenfederatie graag als percentage van het gemiddeld belegde vermogen zien. Tevens wordt aanbevolen om inzicht te geven in de transactiekosten, eveneens als percentage van het gemiddeld belegde vermogen. Onder transactiekosten worden onder andere de kosten van aan- en verkoop van beleggingstitels begrepen.
95%/77%
Vermogensbeheerders waren in het verleden niet gewend om deze kosten inzichtelijk te maken. De pensioenfondsen en hun vermogensbeheerders
Van de 241 pensioenfondsen
hebben de laatste jaren grote slagen gemaakt. In het jaarverslag over
rapporteert 95% de
2011 had ongeveer 2/3e van de pensioenfondsen inzicht gegeven in
vermogensbeheerkosten.
de vermogensbeheerkosten. Ruim 25% had zich toen gewaagd aan
77% geeft ook inzicht in
een inschatting van de transactiekosten. Inmiddels, in 2014, heeft
transactiekosten.
maar liefst 95% van de pensioenfondsen een opgave gedaan van de vermogensbeheerkosten en heeft 77% van de fondsen ook een inschatting gegeven van de transactiekosten. Gewogen naar het pensioenvermogen, zoals de Pensioenfederatie toetst, zijn deze percentages zelfs 98% respectievelijk 95%. In de volgende figuur geven wij inzicht in de mate waarin pensioenfondsen de vermogensbeheerkosten hebben gepubliceerd in 2014, onderverdeeld naar vermogensklassen. Publicatie van vermogensbeheerkosten, verdeling naar pensioenvermogen 100%
groter dan € 100 miljard
100% 93%
€ 10 miljard - € 100 miljard
93% 100%
€ 1 miljard - € 10 miljard
87% 95%
€ 100 miljoen - € 1 miljard
71% 74%
kleiner dan € 100 miljoen 68% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
Vermogensbeheerkosten
60%
70%
80%
90% 100%
Transactiekosten
In lijn met voorgaande jaren is in de figuur te zien dat de kosten van vermogensbeheer meer gepubliceerd worden naarmate het pensioenfonds een groter pensioenvermogen heeft. Bij de fondsen tot € 100 miljoen maakt ongeveer 70% de kosten van vermogensbeheer en de
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
31
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
transactiekosten inzichtelijk, terwijl nagenoeg alle pensioenfondsen met een pensioenvermogen van meer dan € 1 miljard dat doen. Net als vorig jaar heeft in 2014 één van de grote pensioenfondsen niet de totale kosten als percentage van het vermogen gepubliceerd. Het betreffende pensioenfonds heeft in het jaarverslag wel uitgebreid verslag gedaan van vermogensbeheerkosten, als percentage per beleggingsklasse, maar het heeft verzuimd om dit vervolgens op
6.1 Vermogensbeheerkosten en transactiekosten Van de 228 pensioenfondsen die de vermogensbeheerkosten als percentage van het gemiddeld belegd vermogen hebben gerapporteerd, komen de met het vermogen gewogen kosten uit op circa 0,52% van het
0,52%
De gewogen gemiddelde
gemiddelde pensioenvermogen in 2014. Dit percentage is 2 basispunten
vermogensbeheerkosten
lager dan in 2013. De gerapporteerde kosten variëren wederom sterk,
bedragen 0,52% van het
tussen 0,07% en 1,17%.
gemiddelde pensioenvermogen.
In lijn met onze bevindingen van voorgaande jaren geldt dat voor de twee grootste pensioenfondsen van Nederland het totale kostenpercentage significant hoger ligt dan het gemiddelde van alle andere pensioenfondsen. Deze twee fondsen rapporteren gemiddeld 0,68% aan vermogensbeheerkosten (2013: 0,69%), terwijl dit voor de overige fondsen 0,38% van het gemiddelde pensioenvermogen is (2013: 0,39%). Dit kan overigens het gevolg van een bewust gekozen beleggingsbeleid zijn, omdat men verwacht deze hogere uitgaven terug te verdienen met structureel hogere beleggingsopbrengsten of omdat het een verbetering van het risicoprofiel betekent. In hoofdstuk 6.2 wordt nader ingegaan op de gepubliceerde beleggingsrendementen. Het gewogen gemiddelde van de gepubliceerde transactiekosten komt uit op 0,08% van het gemiddelde pensioenvermogen in 2014, ook in lijn met 2013 (0,09%). Ook hier is de variatie enorm, waarbij een
0,08%
De gewogen gemiddelde
pensioenfonds transactiekosten publiceert van 0,006% en een ander
transactiekosten bedragen
fonds aangeeft 0,52% van het belegde vermogen hieraan besteed te
0,08% van het gemiddelde
hebben. Bij de transactiekosten geldt dat de twee grootste fondsen
pensioenvermogen.
van Nederland het gemiddelde juist verlagen. Daar waar de “kleinere” pensioenfondsen (tot € 10 miljard pensioenvermogen) gemiddeld circa 0,11% transactiekosten rapporteren, komen de twee grootste fondsen uit op gemiddeld 0,05%. Het totaal van de in de jaarverslagen 2014 gerapporteerde kosten van vermogensbeheer bedroeg € 5,3 miljard en de transactiekosten waren € 0,8 miljard. Als we de gerapporteerde kostenpercentages ook toepassen op de pensioenfondsen die hier niet over gerapporteerd hebben in 2014, dan zijn deze kosten € 5,4 miljard respectievelijk € 0,9 miljard. Daarmee komen de totale kosten die gemoeid waren met vermogensbeheer in 2014 neer op € 6,3 miljard.
€ 6,3mrd Het totaal van
vermogensbeheer- en transactiekosten kwam in 2014 uit op € 6,3 miljard.
Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
totaalniveau inzichtelijk te maken.
32
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Zoals we hiervoor hebben geconstateerd, zijn de vermogensbeheerkosten in 2014, als percentage van het gemiddelde pensioenvermogen, van een vergelijkbaar niveau als in 2013. Het totaal gemiddeld belegd vermogen van de 241 onderzochte pensioenfondsen is in 2014 ten opzichte van 2013 gestegen met circa € 115 miljard. De toegenomen schaalgrootte lijkt nauwelijks te hebben geleid tot inkoopvoordelen voor de pensioenfondsen. Mogelijk komt dit doordat in toenemende mate gebruik is gemaakt van dienstverlening door vermogensbeheerders, of doordat meer in complexe, en daardoor vaak duurdere, producten belegd is. Wellicht zijn er ook andere oorzaken voor aan te wijzen. In de jaarverslagen zou daar nog een betere toelichting op mogen worden gegeven. Gegeven de hoogte van de totale vermogensbeheerkosten zou het naar onze mening goed zijn indien pensioenfondsen nagaan of zij, al dan niet samen met andere pensioenfondsen, hun inkoopkracht beter kunnen uitnutten. Overigens hebben we in de jaarverslagen kunnen lezen dat enkele tientallen pensioenfondsen er in geslaagd zijn om de vermogensbeheerkosten te verminderen door nieuwe afspraken met de beheerders te maken. Ongeveer de helft van alle pensioenfondsen heeft in 2014 lagere vermogensbeheerkosten gerapporteerd dan in 2013, en voor bijna een kwart van alle pensioenfondsen was deze daling 5 basispunten of meer. Bij ruim 15% van de pensioenfondsen werden echter stijgingen van de vermogensbeheerkosten gerapporteerd van 5 basispunten of meer. In hoofdstuk 4 schreven wij al dat de Pensioenfederatie in haar Aanbevelingen de totale vermogensbeheerkosten onderscheidt in vaste beheerkosten, prestatieafhankelijke vergoedingen, bewaarloon, belastingen en overige kosten. Wij hebben geanalyseerd in hoeverre de pensioenfondsen deze rubricering gehanteerd hebben. De categorieën “bewaarloon” en “belastingen” werden bijna nergens gepubliceerd. Waar dit wel gebeurde betrof dit een niet-materieel bedrag. Wij hebben in ons onderzoek daarom het bewaarloon gerubriceerd onder de “vaste beheerkosten” (hetgeen ook door diverse pensioenfondsen is gedaan), en de belastingen onder “overige kosten”. Na deze herrubricering blijkt dat in 2014 gemiddeld circa 63% van de vermogensbeheerkosten (exclusief transactiekosten) is besteed aan de vaste beheerkosten. Circa 31% werd besteed aan prestatieafhankelijke vergoedingen. Over ongeveer 71% van het gemiddeld belegde pensioenvermogen is blijkens de jaarverslagen een prestatieafhankelijke vergoedingen berekend, Dit betreft 60 van de 241 fondsen. In totaal was met de gerapporteerde prestatieafhankelijke vergoedingen € 1,7 miljard gemoeid. In 2013 was dit nog € 1,5 miljard. We merken overigens op dat uit de jaarverslagen van de overige 181 pensioenfondsen niet is op te maken of daar geen prestatieafhankelijke vergoedingen verschuldigd waren, dan wel deze niet apart zijn gespecificeerd. Er zijn duidelijke verschillen waarneembaar tussen de verschillende soorten pensioenfondsen, zoals in de volgende figuren te zien is. In de figuren zijn ook de vermogensbeheerkosten 2014 vermeld, als percentage van het gemiddeld belegde vermogen (exclusief transactiekosten).
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
33
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Verdeling vermogensbeheerkosten bij Ondernemingspensioenfondsen 5% 12% Beheer- en bewaarkosten Prestatieafhankelijke vergoedingen
83%
Verdeling vermogensbeheerkosten bij Bedrijfstakpensioenfondsen 6%
Beheer- en bewaarkosten Prestatieafhankelijke vergoedingen
36%
Overig
0,58% 58%
Verdeling vermogensbeheerkosten bij Beroepspensioenfondsen 2% 3%
Beheer- en bewaarkosten Prestatieafhankelijke vergoedingen
0,51%
Overig
95%
De hogere vermogensbeheerkosten bij de BPF’en ten opzichte van de OPF’en wordt voor een groot deel veroorzaakt door het verschil in prestatieafhankelijke vergoedingen. Wanneer de vermogensbeheerkosten exclusief de prestatieafhankelijke vergoedingen vergeleken worden, dan komen deze voor de BPF’en uit op 0,37% en voor de OPF’en op 0,27%. Het is ons niet duidelijk of dit verschil verklaard kan worden door een ander
Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Overig
0,31%
34
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
beleggingsbeleid. Wel hebben we gezien dat het beeld niet verandert als we ABP en PFZW buiten beschouwing zouden laten. Verder valt het op dat beroepspensioenfondsen relatief veel betalen voor de vaste beheer- en bewaarkosten, namelijk 0,50%. Bovendien geldt dat de gemiddelde vermogensbeheerkosten van de beroepspensioenfondsen een sterke daling hebben laten zien, van 0,68% in 2013 naar 0,51% in 2014. Nagenoeg alle beroepspensioenfondsen hebben in 2014 lagere vermogensbeheerkosten gerapporteerd, waarbij de twee grootste fondsen verantwoordelijk zijn voor verreweg de grootste daling. 6.2 Beleggingsrendement Het beheren van geld kost geld. Tussen de pensioenfondsen is grote variatie zichtbaar in de omvang van de beheerkosten. Soms is daarvoor een goede reden aan te wijzen. Bovengemiddelde vermogensbeheerkosten kunnen bijvoorbeeld gerechtvaardigd worden indien hiervoor, op de lange termijn, ook bovengemiddelde beleggingsrendementen behaald worden. Hieraan worden soms ook prestatieafhankelijke vergoedingen gekoppeld. De afgelopen jaren hebben wij tijdens ons onderzoek getracht om inzicht te krijgen in enerzijds de kosten van vermogensbeheer en anderzijds de behaalde beleggingsrendementen. Dit is een gewaagde exercitie gebleken, waarbij de nodige kanttekeningen gezet kunnen worden. De eerste kanttekening is dat wij alleen hebben gekeken naar de kosten en beleggingsrendementen in 2012, 2013 en 2014, door gebrek aan detailinformatie over eerdere jaren. Wij onderkennen meteen dat hiermee het lange termijn karakter van de door pensioenfondsen gekozen beleggingsstrategieën niet meegenomen wordt. Om vervolgens een goede vergelijking tussen behaalde beleggingsrendementen te kunnen maken, is het essentieel dat de gepubliceerde beleggingsrendementen vergelijkbaar zijn. Helaas hebben wij, net als voorgaande jaren, moeten constateren dat dit lang niet altijd het geval is. Om enerzijds de performance van de beleggingsportefeuille en anderzijds het effect van de strategische renteafdekking goed te kunnen monitoren en vergelijken, zijn de volgende onderdelen van belang: Rendement inclusief en exclusief renteafdekking Het beleggingsrendement van een pensioenfonds wordt bepaald door strategische en tactische beleggingskeuzes. Onderdeel hiervan is de keuze om een deel van het renterisico af te dekken. Het resultaat dat behaald wordt op deze renteafdekking is dan ook onderdeel van het totale beleggingsrendement van een pensioenfonds. Tijdens onze analyse hebben wij geconstateerd dat het merendeel van de pensioenfondsen niet inzichtelijk heeft gemaakt of het gerapporteerde beleggingsrendement inclusief of exclusief
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
35
6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
renteafdekking is. Wij vermoeden dat in de meeste gevallen het totale rendement (inclusief renteafdekking) getoond wordt. Wij hebben echter gezien dat dit niet altijd gebeurt. Naar onze mening zouden pensioenfondsen ook op dit punt duidelijkheid moeten geven door beide rendementen te tonen in het jaarverslag. Bruto en netto rendement Vervolgens blijkt bij de meeste pensioenfondsen niet duidelijk beleggingskosten is. Pensioenfondsen die dit wel inzichtelijk maken in het jaarverslag, zitten niet op één lijn, zodat het ene pensioenfonds bruto rendementen publiceert en het andere pensioenfonds netto rendementen. Wij verwachten dat pensioenfondsbesturen op de hoogte zijn van de vier verschillende rendementen. Deze informatie wordt echter slechts beperkt gedeeld in de jaarverslagen. Aangezien wij ons onderzoek baseren op de jaarverslagen van pensioenfondsen, blijven wij voorzichtig met het trekken van stellige conclusies. In de volgende figuur worden de door de pensioenfondsen behaalde rendementen, berekend als het gemiddelde van de over 2012, 2013 en 2014 gepubliceerde rendementspercentages, afgezet tegen de gemiddeld verschuldigde kosten van vermogensbeheer (inclusief transactiekosten) in dezelfde periode. Om de cijfers zo vergelijkbaar mogelijk te houden, tonen we alleen de 191 pensioenfondsen die over alle drie de jaren zowel het rendement als de kosten hebben gepubliceerd. Hierbij hebben wij onderscheid gemaakt tussen de drie soorten pensioenfondsen. Van de pensioenfondsen die inzicht hebben gegeven in de rendementen met en zonder renteafdekking, hebben wij de beleggingsrendementen inclusief de renteafdekking meegenomen. Gemiddelde vermogensbeheerkosten (inclusief transactiekosten) ten opzichte van gemiddeld beleggingsrendement over 2012, 2013 en 2014 18%
Gemiddeld beleggingsrendement
16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 0,0%
OPF 0,1%
0,2%
0,3%
0,4%
0,5%
0,6%
0,7%
0,8%
Gemiddelde vermogensbeheerkosten
BPF 0,9%
1,0%
BRF 1,1%
1,2%
Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
of het getoonde beleggingsrendement vóór of ná aftrek van de
36
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 6. Kosten van vermogensbeheer, transactiekosten en rendement
Op basis van de informatie over de gerapporteerde kosten en rendementen in de laatste drie jaren kunnen wij geen verband ontdekken dat hogere kosten leiden tot hogere rendementen. Pensioenfondsen met kostenniveaus tot 0,5% behalen vergelijkbare rendementen als de fondsen met hogere kosten. Dit beeld verandert niet als we alleen kijken naar de vermogensbeheerkosten (exclusief transactiekosten). In de afgelopen drie jaren is het gemiddelde beleggingsrendement van de pensioenfondsen gelijk geweest aan 11,4%. Het 3-jaars gemiddelde rendement van bedrijfstakpensioenfondsen was 11,3%, van ondernemingspensioenfondsen 11,6% en van beroepspensioenfondsen 12,1%.
18,0%
Van de 241 geanalyseerde pensioenfondsen heeft 95% in 2014 een beleggingsrendement gepubliceerd. Gewogen met het pensioenvermogen
Het gemiddelde
is dit zelfs bijna 100%. Het totaal behaalde beleggingsrendement in 2014
beleggingsrendement in
bedraagt 18,0% (2013: 3,4%). Het laagste gepubliceerde rendement in 2014
2014 bedraagt 18,0%.
bedraagt 1,7% en het hoogste 45,1%. We constateren bovendien dat de twee grootste pensioenfondsen in 2014 met gemiddeld 14,8% een aanmerkelijk lager rendement hebben behaald dan de rest, waar een gemiddeld rendement van 21,5% gerapporteerd werd (gewogen met het pensioenvermogen). Vorig jaar presteerden ABP en PFZW met een gemiddeld rendement van 5,4% beter dan de overige pensioenfondsen (1,8%). Voor beide jaren zou dit mogelijk verklaard kunnen worden doordat beide pensioenfondsen een lagere renteafdekking aanhouden dan de overige pensioenfondsen, al geven de jaarverslagen van andere pensioenfondsen daar nog weinig inzicht in. 6.3 Conclusies kosten versus rendement Zoals we hiervoor al beschreven hebben, kunnen we nog steeds geen directe relatie vinden tussen de vermogensbeheerkosten van pensioenfondsen en het behaalde beleggingsrendement, of beter: de behaalde outperformance. In paragraaf 6.1 hebben we wel gezien dat OPF’en gemiddeld aanmerkelijk lagere vermogensbeheerkosten hebben dan BPF’en en BRF’en. Op basis van onze beperkte historische gegevens lijkt het redelijk om te verwachten dat er ruimte voor besparingen is, zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van de performance. Deze besparingen moeten in eerste instantie bereikt worden door te optimaliseren binnen het bestaande (beleggings) beleid, omdat sturen op enkel de kosten voorbij gaat aan alle vormen van risicomanagement. In verband met de genoemde kanttekeningen zullen wij verder geen conclusies trekken uit de getoonde kosten en rendementen. Ook onthouden wij ons vooralsnog van het publiceren van gemiddelde rendementen per soort of omvang pensioenfonds, mede omdat het lang niet altijd duidelijk is welke rendementen door de pensioenfondsen gepubliceerd worden.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
37
7. Kostenverantwoording
De pensioenfondsen hebben zich de afgelopen jaren in toenemende mate geconformeerd aan de door de Pensioenfederatie gepubliceerde “Aanbevelingen Uitvoeringskosten”. Naar onze mening is dat een goede zaak. De afgelopen jaren is het vooral de focus van pensioenfondsen geweest om cijfermatig te voldoen aan deze richtlijnen. Volgens ons gaat verantwoording over de gemaakte kosten echter verder dan het louter rapporteren van kostenratio’s. In eerste instantie verwachten we een toelichting op de getoonde kosten, maar vervolgens zou het bestuur ook een oordeel moeten geven over de omvang van de gemaakte kosten. In onze analyse van de jaarverslagen 2014 hebben wij daarom meer aandacht gegeven aan een kwalitatieve toetsing van de jaarverslagen. Hiertoe hebben we een 14-tal aspecten geformuleerd die naar onze mening een positieve bijdrage kunnen leveren aan de verantwoording van de kosten die door pensioenfondsen gemaakt worden. Alle aspecten wegen in onze beoordeling even zwaar en scoren een 1 of zijn eenvoudig te constateren, maar voor andere aspecten is dat lastiger en is een zeker arbitrair oordeel onvermijdelijk. Niettemin geeft de totaalscore naar onze mening wel een goede indruk van de mate waarin de jaarverslagen de gewenste informatie geven. We beseffen ons dat onze ongewogen scoringswijze van de jaarverslagen op deze 14 aspecten niet altijd recht doet aan de aandacht die een aantal fondsen heeft besteed aan een beperkt aantal van deze aspecten. Wij moedigen deze pensioenfondsen aan om daarmee door te gaan, maar in volgende jaren ook rekening te houden met de overige aspecten. 7.1 Kwalitatieve beoordeling bestuursverslagen In deze paragraaf geven we een korte toelichting op ieder getoetst aspect en tonen we de gemiddelde score van de pensioenfondsen op dat onderdeel. In paragraaf 7.2 volgen enkele algemene conclusies. 7.1.1 Kostenratio’s conform aanbevelingen Het eerste aspect betreft de vraag of het pensioenfonds de drie kostenratio’s (kosten per deelnemer, en de vermogensbeheerkosten en transactiekosten, beide als percentage van gemiddeld belegd vermogen) heeft berekend conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie en die ook zodanig hebben gerapporteerd. Pensioenfondsen die de slapers hebben meegenomen bij de kosten per deelnemer, of die (alleen) de kosten per normdeelnemer hebben getoond, kregen voor dit onderdeel een 0. Datzelfde geldt voor pensioenfondsen die alleen de administratiekosten per deelnemer hebben gerapporteerd, of die geen inschatting hebben gegeven van de transactiekosten (als percentage
Kostenverantwoording
een 0, waarna de totaalscore is gedeeld door 14. De meeste aspecten
38
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 7. Kostenverantwoording
van het gemiddeld belegd vermogen). Fondsen die een percentage vermogensbeheerkosten inclusief en exclusief transactiekosten hebben gerapporteerd, hebben wel een 1 gekregen. Van de 241 onderzochte pensioenfondsen voldeed 68% aan de vereisten op dit aspect. Bedrijfstakpensioenfondsen deden het met 85% aanmerkelijk beter dan ondernemingspensioenfondsen (61%). 7.1.2 Kostenratio’s in kerncijfers Het is niet verplicht om de drie kostenratio’s op te nemen in de kerncijfers van het jaarverslag. Het staat ook niet in de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Niettemin zijn wij van mening dat de kostenratio’s daar thuis horen. Het liefste samen met de bruto en netto beleggingsrendementen (inclusief en exclusief rentehedge). Het opnemen van de kostenratio’s in de kerncijfers kan bovendien er toe leiden dat deze nauwkeuriger getoetst worden door de accountant, waardoor de eerder beschreven verschillen in berekeningswijze mogelijk ingeperkt kunnen worden. Slechts in 11% van de jaarverslagen 2014 waren de kostenratio’s in de kerncijfers opgenomen, waarbij OPF’en het met 12% net iets beter deden dan BPF’en (8%). 7.1.3 Kostenverantwoording op één plek in jaarverslag Bij een goede verantwoording van de kosten staan deze op één logische en direct vindbare plek in het jaarverslag. Het is natuurlijk mogelijk om de verantwoording over pensioenbeheerkosten op een andere plek te doen dan de verantwoording over vermogensbeheerkosten, zolang de kostenverantwoording maar op een voor de hand liggende locatie gebeurt. Daarbij denken wij aan een separaat hoofdstuk of een separate paragraaf in het bestuursverslag welke gewijd is aan kostenverantwoording. Gezien de vanzelfsprekendheid van dit aspect, hadden we verwacht dat de pensioenfondsen hier het hoogste op zouden scoren en dat is met 81% ook het geval. OPF’en doen het hierbij beter dan BPF’en. 7.1.4 Pensioenbeheerkosten: algemene toelichting Dit criterium ziet alleen toe op de vraag of pensioenfondsen een toelichting geven op de pensioenbeheerkosten en de berekening van de pensioenbeheerkosten per deelnemer. De enkele vermelding dat de kosten berekend zijn op basis van de aanbevelingen van de Pensioenfederatie, achten wij te mager. In het jaarverslag 2014 geeft 70% van de pensioenfondsen een toelichting. BPF’en doen dat met 80% beter dan OPF’en (65%).
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
39
7. Kostenverantwoording
7.1.5 Pensioenbeheerkosten: vergelijking met vorig jaar De meeste pensioenfondsen die de kosten per deelnemer rapporteren, laten ook weten wat die kosten in een voorgaand jaar waren. Als het gaat om verantwoording over kosten, lijkt het ons voor de hand te liggen dat een verklaring gegeven wordt waarom de kosten hoger, lager of hetzelfde zijn ten opzichte van het voorgaande jaar. Indien hiervoor (een aanzet tot) een verklaring werd gegeven, heeft een pensioenfonds een punt gekregen. Het fonds dat verklaarde dat de kosten in 2014 hoger waren dan in 2013, omdat in 2013 de kosten lager waren dan in 2014 heeft niettemin op dit aspect geen score behaald. In 2014 gaf 54% van de pensioenfondsen een verklaring. BPF’en deden dit met 72% aanmerkelijk vaker dan OPF’en (49%). 7.1.6 Pensioenbeheerkosten: vergelijking met externe benchmark Onderdeel van de kostenverantwoording kan een vergelijking met een externe kostenbenchmark zijn. De AFM heeft in haar recente aanbevelingen
In 2014 heeft slechts 14% van de pensioenfondsen de kosten vergeleken met een externe benchmark. BPF’en deden dat wat vaker dan OPF’en (18% versus 12%), maar wellicht opvallend is dat 27% van de beroepspensioenfondsen dit deed. 7.1.7 Pensioenbeheerkosten: oordeel bestuur over kostenniveau Uiteindelijk gaat het er bij kostenverantwoording ook om dat het bestuur van het pensioenfonds een eigen oordeel geeft over de hoogte van de kosten. Waarom vindt het bestuur het huidige niveau acceptabel? Op welke onderdelen is het bestuur bereid om hogere kosten te maken, en om welke reden? Slechts 6% van de pensioenfondsen heeft zich in 2014 gewaagd aan een eigen oordeel over de pensioenbeheerkosten. Op dit criterium hebben de fondsen daarmee het slechts gepresteerd. 7.1.8 Toelichting op toerekening van pensioenbeheerkosten aan vermogensbeheerkosten Het is mogelijk om een deel van de pensioenbeheerkosten toe te rekenen aan de vermogensbeheerkosten, bijvoorbeeld als een pensioenfonds een eigen vermogensbeheerafdeling heeft. Pensioenfondsen konden een punt scoren op dit criterium als werd toegelicht waarom een deel van de pensioenbeheerkosten is toegerekend aan vermogensbeheer, en hoe een bepaalde verdeelsleutel tot stand is gekomen.
Kostenverantwoording
hier ook aan gerefereerd.
40
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 7. Kostenverantwoording
Ook indien een pensioenfonds geen pensioenbeheerkosten heeft toegerekend aan vermogensbeheer, dan zouden wij hierover een opmerking verwachten in het bestuursverslag. Vermogensbeheer is immers een kerntaak van ieder pensioenfonds, zodat het voor de hand ligt daaraan een deel van de personele en/of bestuurskosten toe te rekenen. In 2014 heeft 23% van de pensioenfondsen een dergelijke toerekening cijfermatig onderbouwd. Daarbij zat er weinig verschil tussen OPF’en en BPF’en. 7.1.9 Vermogensbeheerkosten: vermelding kosten per beleggingscategorie Naast het rapporteren van de vermogensbeheerkosten op totaalniveau, wordt het inzicht vergroot als pensioenfondsen de kosten per beleggingscategorie vermelden. In de jaarverslagen 2014 heeft 73% van de pensioenfondsen dit gedaan. BPF’en scoorden 83% en OPF’en 69%. Hierbij merken we op dat in een aantal gevallen niet alle gerapporteerde vermogensbeheerkosten nader werden gespecificeerd naar beleggingscategorie. Die fondsen hebben in zo’n geval wel een punt gekregen. 7.1.10 Vermogensbeheerkosten: algemene toelichting Dit criterium is vergelijkbaar met criterium 4, maar nu met betrekking tot de vermogensbeheerkosten. In 2014 heeft 79% van de pensioenfondsen een toelichting gegeven. BPF’en scoorden hier met 93% erg goed, tegen 75% door OPF’en. 7.1.11 Vermogensbeheerkosten: vergelijking met vorig jaar Dit criterium is vergelijkbaar met criterium 5, maar nu met betrekking tot de vermogensbeheerkosten. In 2014 gaf 46% van de pensioenfondsen een verklaring voor het verschil met de vermogensbeheerkosten van vorig jaar. 7.1.12 Vermogensbeheerkosten: vergelijking met externe benchmark Dit criterium is vergelijkbaar met criterium 6, maar nu met betrekking tot de vermogensbeheerkosten. In 2014 heeft slechts 16% van de pensioenfondsen de kosten vergeleken met een externe benchmark. De drie typen pensioenfondsen scoorden hier vergelijkbaar.
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
41
7. Kostenverantwoording
7.1.13 Vermogensbeheerkosten: oordeel bestuur over kostenniveau Dit criterium is vergelijkbaar met criterium 7, maar nu met betrekking tot de vermogensbeheerkosten. Slechts 12% van de pensioenfondsen heeft zich in 2014 gewaagd aan een oordeel over de vermogensbeheerkosten. Gegeven de omvang van de vermogensbeheerkosten is op dit aspect duidelijke verbetering gewenst. 7.1.14 Vermogensbeheerkosten: toelichting relatie met gerealiseerde rendementen We horen regelmatig dat de verschuldigde vermogensbeheerkosten moeten worden gezien in relatie met de behaalde beleggingsrendementen. Dit onderschrijven wij, maar we verwachten in de toelichting in de jaarverslagen dan ook dat een dergelijke relatie gelegd wordt. Een pensioenfonds dat meldt dat het in private equity belegt, met een kostenniveau van 4%, en aangeeft dat het in relatie moet worden gezien met het behaalde rendement zonder dat nader toe te lichten, scoort op dit krijgt het 1 punt. Slechts 9% van de pensioenfondsen legde in 2014 daadwerkelijk een relatie tussen de kosten en de rendementen. 7.2 Bevindingen De gemiddelde score per pensioenfonds was 40%. Omgerekend is dit minder dan 6 van de 14 genoemde criteria. Ruim 20 fondsen hebben een score van minder dan 20%. Dat betekent dat zij aan slechts een of twee
40%
Op de kwalitatieve analyse
onderdelen voldoen. Gelukkig zijn er ook bijna net zoveel fondsen die meer
over de verantwoording van
dan 70% scoren.
de gemaakte kosten scoorden
De 13 grootste pensioenfondsen van Nederland, dit zijn de fondsen met 100.000 deelnemers en meer, scoorden gemiddeld met 58% aanmerkelijk beter dan de overige pensioenfondsen. De 50 pensioenfondsen met minder dan 1.000 deelnemers scoorden gemiddeld 26%. De mate waarin inzicht wordt gegeven en verantwoording wordt afgelegd over de gemaakte kosten lijkt dus positief gerelateerd aan het aantal mensen aan wie verantwoording moet worden afgelegd. Niettemin is een duidelijke verbetering nodig. In onderstaande figuur maken we de totale resultaten uit de vorige paragraaf inzichtelijk.
de fondsen 40% van de maximale score.
Kostenverantwoording
aspect geen punten. Als dit inzicht cijfermatig ook echt gegeven wordt, dan
42
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015 7. Kostenverantwoording
Score kwalitatieve analyse per onderdeel Ratio's conform aanbevelingen Ratio's in kerncijfers Verantwoording vindbaar PB-kn: algemene toelichting PB-kn: vergelijking vorig jaar PB-kn: vergelijking benchmark PB-kn: oordeel bestuur Toerekening PB naar VB-kn VB-kn: per categorie VB-kn: algemene toelichting VB-kn: vergelijking vorig jaar VB-kn: vergelijking benchmark VB-kn: oordeel bestuur VB-kn: relatie met rendement
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
7.3 Best practices Een vijftal pensioenfondsen scoorden in ons kwalitatieve onderzoek een 0. Zij hebben dus aan geen enkel door ons gedefinieerd criterium voldaan. Wij zijn benieuwd naar de afwegingen van de betreffende pensioenfondsen om niet of nauwelijks te rapporteren over de kosten die zij maken. Een aantal pensioenfondsen heeft zich naar onze mening weten te onderscheiden met de mate en wijze waarop zij om zijn gegaan met kostentransparantie en kostenverantwoording. Goede voorbeelden vinden wij in de jaarverslagen 2014 van Stichting Pensioenfonds DSM Nederland, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid en Stichting Pensioenfonds Medisch Specialisten. 8. Tot slot De informatie in dit rapport en de daaruit getrokken conclusies zijn gebaseerd op wat een geïnformeerde lezer kan halen uit de jaarverslagen van de pensioenfondsen. Geen van de pensioenfondsen is benaderd voor extra uitleg of om nadere gegevens te verstrekken. Hoewel alles in het werk is gesteld om ervoor te zorgen dat de informatie in dit rapport nauwkeurig is, aanvaardt LCP geen enkele aansprakelijkheid voor eventuele fouten of voor handelingen van derden.
Tot slot
LCP Netherlands Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2015
Jeroen Koopmans
Evert van Ling
Johan van Soest
Partner
Partner
Senior Consultant
[email protected]
[email protected]
[email protected]
+31 (0)6 5099 9120
+31 (0)6 2453 3001
+31 (0)6 5373 3998
Lane Clark & Peacock (LCP) is een Europees actuarieel adviesbureau. LCP heeft vestigingen in Londen, Winchester, Brussel, Dublin, Utrecht en Abu Dhabi. Lane Clark & Peacock LLP Lane Clark & Peacock LLP Lane Clark & Peacock Belgium CVBA London, UK Winchester, UK
Lane Clark & Peacock Ireland Limited
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V.
Lane Clark & Peacock UAE
Tel: +44 (0)20 7439 2266
Tel: +44 (0)1962 870060
Brussels, Belgium
Dublin, Ireland
Utrecht, Netherlands
Abu Dhabi, UAE
[email protected]
[email protected]
Tel: +32 (0)2 761 45 45
Tel: +353 (0)1 614 43 93
Tel: +31 (0)30 256 76 30
Tel: +971 (0)2 658 7671
[email protected]
[email protected] [email protected]
[email protected]
Lane Clark & Peacock Netherlands B.V. Pension Fund Consulting ALM Consulting Actuarial Services Corporate Consulting Training Communication www.lcpnl.com