Werken met beeldbestanden (deel I) (deel II vanaf pagina 6)
Op 9 december van vorig jaar organiseerde Wereldmediatheek een tweede vorming rond het werken met allerlei beeldbestanden. Zowat een half jaar eerder had Roger De Becker een eerste, meer inleidende vorming gegeven over digitale beelden. Een verslag van deze vorming is verschenen in ons vorige tijdschrift, en kan je nog eens nalezen in de Leeshoek van onze website. De deelnemers aan deze workshop waren na afloop erg tevreden, maar wie heel vaak werkt met digitale beelden, bleef wat op zijn honger. WMT-medewerker Maarten Callebert voelde zich daarom geroepen de draad op te nemen waar Dhr. De Becker hem had laten liggen, en ging prompt breien aan een vervolg. Opnieuw was de belangstelling (én de waardering achteraf) erg groot. Zoals jullie van ons gewoon zijn, krijgen jullie hier een uitgebreid verslag, in twee delen. In dit eerste deel frissen we nog even op hoe een digitaal beeld is opgebouwd. Vervolgens laten we ons licht schijnen in het voor velen duistere domein van de beeldgrootten (resoluties, dot per inch, afmetingen,...). Tenslotte gaan we in op enkele veel gebruikte beeldbestandsformaten. Volgende keer, in het tweede deel, kan je nalezen hoe je een digitaal beeld aanmaakt (fotografisch of grafisch), bewaart, afdrukt of verwerkt in een presentatie.
De opbouw van een digitaal beeld Bits en Bytes Om te beginnen is het interessant te kijken hoe een digitaal beeld is opgebouwd. Een digitaal beeld bestaat uit een verzameling van vele eentjes (1) en nulletjes (0), in een bepaalde volgorde. De computer kent namelijk enkel deze twee waardes (aan en uit). Hij kan enkel rekenen in dit tweedelige (binaire) stelsel. Eén enkel eentje of nulletje noemen we een ‘bit’, de afkorting van ‘binary digit’. In de computerwereld wordt vaak een veelvoud van 8 gebruikt; een serie van 8 bits noemen we dan een Byte (‘by eight’). Zo’n byte geeft ons dus 256 verschillende combinaties (00000000 = 0, 11111111 = 255). 1024 (210) Bytes noemen we een KiloByte (KB), ongeveer 1 miljoen Bytes is een MegaByte (MB) enz… Resolutie Stel, je maakt een simpele tekening door bepaalde vakjes van een stukje ruitjespapier in te vullen en andere niet. Zo krijg je een hoekig beeldje. Op dezelfde manier wordt ook een digitaal beeld gemaakt. In een bepaald raster krijgt elk ‘vakje’ een bepaald kleur, wat dus resulteert in een beeld. Hoe groter dit raster (hoe meer vakjes), hoe meer we in detail kunnen gaan. In computertermen heet de grootte van zo' n raster de ‘resolutie’ van het beeld. Als we nu zeggen dat het (witte) papier 1 is en de (zwarte) pen 0, dan kunnen wij ons rasterbeeld ‘digitaliseren’ door het te noteren als een opeenvolging van 1’tjes en 0’etjes. Met 1 bit per rasterpunt kunnen we dus perfect een zwart/wit beeld ' coderen' , vertalen naar de digitale code. Willen we nu ook grijswaarden gebruiken, dan zullen we meer bits per rasterpunt nodig hebben om het te beschrijven. Als we kiezen voor 8 bits, dan beschikken we over 256 grijsnuances.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 1/14 .
Kleuren Alle kleuren op het scherm van onze computer bestaan uit een mengeling van 3 hoofdkleuren: rood, geel en blauw. De drie kleuren samen (in gelijke hoeveelheid) vormen wit; alle kleuren ‘uit’ maakt zwart. Groen en rood samen geven geel, enz… Dit mengen van (gekleurd) licht noemt men ' additieve kleurenmenging' . Heel anders is het als we (gekleurde) verf of inkt op wit papier gaan mengen, de zg. ' subtractieve kleurenmenging' . De basiskleuren van de drukker (en de schilder!) zijn cyaan, magenta en geel. Menging van deze drie kleuren in gelijke verhoudingen geeft geen wit, zoals bij additieve kleurenmenging, maar zwart. Géén kleur (op wit papier) geeft natuurlijk wit. Drukkers gebruiken eigenlijk nog een vierde kleur, nl. zwart, omdat je in de praktijk geen mooi diepzwart kan krijgen door enkel gebruik te maken van de drie basiskleuren. Daarom spreekt men van ' CMYK'(Cyaan, Magenta, Yellow en blacK). Met 8 bits per basiskleur (rood, geel of blauw) kunnen we 16,7 miljoen digitale kleuren verkrijgen: 256 roodtinten x 256 geeltinten x 256 blauwtinten. Per kleur hebben we nu dus 3 x 8 = 24 bits nodig. We kunnen dit binair weergeven, maar een ander methode is om dit hexadecimaal te schrijven, in de vorm #RRGGBB. Hexadecimaal betekent een zestiendelig rekenstelsel. Omdat we niet toekomen met onze decimale cijfers (van 0 tot 9), voegen we er nog 6 aan toe (van A tot F). Met twee ‘cijfers’ (van 0 tot F) kunnen we dus 16 x 16 = 256 waardes beschrijven. Omzetting van het hexadecimale getal 3C doen we zo: (3x161) + (12x160) = 48 + 12 = 60. De kleur ' #3399FF'is dus een mengeling van 51/255 rood, 153/255 groen en 255/255 blauw.
De grootte van een digitaal beeld Resolutie Zoals eerder beschreven kunnen we meer detail geven aan een beeld naarmate we ons raster (de resolutie) vergroten. Nemen we bv. een raster van 20 vakjes breed en 20 vakjes hoog, dan hebben we 20 x 20 = 400 vakjes die we kunnen vullen. Een resolutie van 20 x 20 geeft ons dus 400 pixels informatie. De resolutie van een Amerikaans (NTSC-) televisietoestel of een kleine computermonitor bedraagt 640 x 480, ofwel 307.200 pixels. Grotere monitors (1280 x 1024) hebben een resolutie van 1,3 miljoen pixels. In het domein van de digitale fotografie spreekt men van 1,3 MP of MegaPixel. Altijd geldt: hoe hoger de resolutie, hoe meer detail en scherpte, maar ook hoe ' zwaarder'(en moeilijker te ' hanteren' ) je beeldbestand. Bij digitale beelden komt het er dus op aan een juiste balans te vinden tussen resolutie (scherpte en detail) en hanteerbaarheid (op een website zijn te ' zware'beelden hinderlijk). Dots Per Inch Om de fysieke afmetingen van ons beeld te kennen, moeten we eerst bepalen hoeveel beeldpunten (pixels) we op een cm gaan plaatsen. Dit drukken we meestal uit in Dots Per Inch (DPI). Photoshop gebruikt als een van de weinige de minder verwarrende term Pixels Per Inch. Zo staan er op een gemiddeld beeldscherm ongeveer 72 pixels per inch (2,54 cm). Op elke pixel zitten a.h.w. drie ' lampjes' , die elk branden op een bepaalde sterkte, wat de kleur van de pixel bepaalt. Voor drukwerk is de standaard 300 DPI. Fabrikanten van printers hebben echter de term ‘Dots’ nogal letterlijk genomen, en bedoelen eigenlijk ' inktpuntjes' , i.p.v. ' de vakjes in ons raster'(wat de drukker met ' dots'bedoelt). Een printer van 1440 DPI kan eigenlijk hooguit een foto afdrukken van 360 DPI (1440 gedeeld door 4 kleuren). Zeer verwarrend dus! 2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 2/14 .
Het veranderen van de DPI-waarde van een digitale foto wijzigt dus in principe niets aan de kwaliteit of bestandsgrootte van het digitale beeld, zolang de resolutie dezelfde blijft. Ook een beeld met een uiterst lage resolutie kunnen we in theorie immers zeer groot afdrukken... al zal de scherpte niet om naar huis te schrijven zijn. Afgedrukt Nu we de resolutie van het beeld kennen en de DPI, kunnen we gaan uitrekenen hoe groot het beeld op papier zal zijn. Dit doen we met de eenvoudige regel: resolutie delen door DPI. Zo is een beeld van 640 pixels breed en 480 pixels hoog aan 300 DPI gelijk aan 640/300 inch op 480/300 inch of 2,13 inch op 1,6 inch. Eén inch is 2,54 cm, dus: 5,4 cm op 4 cm. Als we een beeld met een goede kwaliteit willen afdrukken op foto-formaat, hebben we toch snel een beeld nodig van 2 MegaPixel (bvb. 1600 x 1200 = 13,5 x 10,2 cm aan 300 DPI). Bestandsgrootte Vermits we weten dat elke pixel van een kleurenbeeld 24 bits nodig heeft (zie hoger), kunnen we gemakkelijk vaststellen hoeveel bits nodig zijn om een beeld te beschrijven, dus hoeveel plaats een beeld op onze computer (of onze cd...) inneemt. Bv.: 640 x 480 x 24 bits = 7.372.800 bits = 921,6 KB. Maar omdat elk digitaal bestand nog wat extra informatie bevat, kunnen we zeggen dat een beeld met resolutie 640 x 480 ongeveer 1 MB in beslag neemt. Dit betekent dat je slechts 1 zo’n beeld op een diskette (1,4 MB) zou kunnen zetten! Gelukkig kunnen we onze beelden comprimeren, zodat ze minder ruimte innemen. Door bijvoorbeeld kleuren te elimineren die je toch niet gebruikt, zodat je geen 24bit per pixel nodig hebt (GIF, PNG). Of door groepen pixels bij elkaar te brengen, wat kan gepaard gaan met kwaliteitsverlies (JPG), en dan noemen we dit “lossy”. Een slimme ordening van de pixels, zonder kwaliteitsverlies, bestaat ook (PNG, LZW); dan spreken we van "lossless". (Zie verder onder “Beeldbestandsformaten”) Een algemene formule om de bestandsgrootte te berekenen zou dus kunnen zijn: pixels x bits compressie
+ extra
De grootte van een vectorbeeld Vectorbeelden zijn een geval apart. Ze zijn opgebouwd aan de hand van wiskundige formules die lijnen, vlakken en krommen beschrijven. Bv.: een cirkel, met een middelpunt, een straal, een randdikte en een invulkleur. Vectorbeelden zijn oneindig schaalbaar: ze kunnen zonder het minste kwaliteitsverlies eindeloos worden vergroot. In de architectuur kunnen ze hierdoor beelden op ware grootte maken wat vaak heel belangrijk is. Vectorbeelden hebben geen resolutie, geen DPI, geen raster met pixels. Pas als het nodig is (bv. om het beeld op het scherm te laten zien, of om het vectorbeeld af te drukken) wordt het vectorbeeld omgezet naar pixels, altijd op de hoogst mogelijke resolutie en DPI. Door hun aard is hun bestandsgrootte erg klein, zeker als je weet dat je ze metersgroot nog altijd haarscherp kan afdrukken. Een cirkel met een kilometer doorsnede kan je immers beschrijven in enkele bytes. Je kan een vectorbeeld echter niet comprimeren met bv. JPG of GIF, omdat die werken met pixels, wat een vectorbeeld nu juist niet heeft. Vectorbeelden worden meestal gebruikt voor tekst (lettertypes!), logo’s, illustraties, technische tekeningen op ware grootte, internet (Flash),… 2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 3/14 .
Beeldbestandsformaten Een lijst van de meest gebruikte bestandsformaten en hun voor- en nadelen kan je vinden in de vorige editie van WMTNieuws, of op onze website. Hier gaan we wat dieper in op enkele veel gebruikte compressieformaten. JPEG De meest gebruikte en gekende compressie is JPEG of JPG, afkorting van Joint Photographic Experts Group. Deze zeer complexe compressie, ontwikkeld door een grote groep van experts, is vooral bedoeld om fotografisch materiaal met ' natuurlijke' taferelen te comprimeren, en zeker niet voor door de computer gegenereerde beelden. De foto wordt namelijk verdeeld in een raster, waarbij elk deeltje wordt vergeleken met een ander. Door enkel de gelijkenissen en verschillen vast te stellen, kunnen we de hoeveelheid data verminderen. Maar JPEG gaat nog een stap verder, en elimineert alle voor het menselijke oog onzichtbare details (zoals kleine kleurnuances), om nog meer bits te kunnen besparen. Het beeld dat we krijgen ziet er dus behoorlijk hetzelfde uit als het origineel, maar bevat veel minder informatie. Voor foto’s en illustraties met een hoog contrast is JPEG niet geschikt, en ook niet voor door de computer gegenereerde beelden waarbij erg verschillende kleuren precies naast elkaar liggen. JPEG bewijst vooral zijn nut bij beelden van natuurlijke taferelen (foto' s), waarbij er bijna altijd sprake is van kleurovergangen. Gebruik dus geen JPEG voor teksten, logo’s, tekeningen, want je zal in je gecomprimeerde beeld zichtbare fouten terugvinden. Let ook op voor ' mengvormen' , zoals tekst op een foto of een foto met een (met de computer aangebrachte) rand. Dit soort beelden zal zich altijd moeilijk laten comprimeren. Vermijd in dit geval compressie. Nog een eigenaardig fenomeen is dat een grijswaarden-foto moeilijker te comprimeren is met JPEG dan een kleurenfoto. Terwijl we net leerden dat een grijswaarden-foto (8 bits per pixel) 3 keer minder informatie bevat dan een kleuren-foto (24 bits per kleur), moeten we vaststellen dat dit niet opgaat bij een JPEG, en dat er zelfs bijna geen verschil is. Dit komt omdat JPEG het oog “beetneemt”: ons oog is niet zo goed in het onderscheiden van kleuren, maar wel in het waarnemen van contrastverschillen (die in een grijswaarden-foto veel meer van belang zijn). Hierdoor kan de JPEG-compressie minder “truuks” toepassen om het beeld te verkleinen. GIF Naast JPEG komen we, vooral op het internet, ook vaak GIF tegen. Dit Graphics Interchange Format gebruikt de door Unisys gepantenteerde LZW compressie. Deze compressie leest eigenlijk een digitaal beeld “regel per regel”. Hij begint linksboven met de eerste pixel en kijkt hoeveel pixels van dezelfde kleur hierop volgen enz. Deze compressie is dus vooral geschikt voor beelden met veel precies dezelfde kleuren (bvb. zwarte tekst op een witte achtergrond). GIF is ook beperkt in het aantal kleuren dat per beeld kan worden gebruikt. De kleuren worden namelijk opgeslagen in een tabel, die maximaal 256 kleuren kan bevatten. Hoe minder kleuren de GIF bevat, hoe kleiner de uiteindelijke bestandsgrootte. GIF is dus ideaal voor tekst (titels), illustraties, logo’s, knoppen op websites en andere computer gegenereerde grafische elementen. Enige uitzondering op dit laatste is “gradients”, of overvloeiingen van de ene kleur naar de andere. Deze zijn niet natuurlijk, maar bevatten te veel kleurschakeringen om toe te komen met 256 kleuren.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 4/14 .
Grappig bij GIF is dat je een illustratie met veel horizontale lijnen veel meer kan comprimeren dan een illustratie met veel verticale lijnen. Dit komt door de horizontale manier van comprimeren (zie boven). Gif heeft nog enkele interessante opties: transparantie en animatie. Je kan namelijk één kleur uit de tabel kiezen als transparant kleur. Hierdoor is de achtergrond (van bv. een webpagina) zichtbaar achter de illustratie, en ben je dus niet afhankelijk van rechthoekige vorm van je digitaal beeld. Animatie krijg je door (met speciale software) meerdere GIF’jes in één enkel bestand op te slaan, die daarna na elkaar worden getoond op het scherm en dus een animatie vormen. Dit heet ' Animated GIF' . GIF is zowat het enige bestandsformaat dat dit kan! Lossless compressies: LZW en PNG Bij het gebruik van JPEG wordt een deel van de oorspronkelijke informatie weggegooid om plaats te besparen. Hierdoor gaat de kwaliteit dus ook achteruit (al is dat niet altijd met het blote oog te zien). Als we de JPEG openen in een beeldbewerkingsprogramma, en vervolgens opnieuw opslaan, zal opnieuw informatie worden weggegooid. Met andere woorden: telkens als je een JPEG opnieuw bewaart, gaat de kwaliteit achteruit (kopiëren of verplaatsen heeft geen invloed). Hierdoor is JPEG enkel geschikt voor het opslaan van het eindresultaat, niet voor het origineel! Natuurlijk willen we het origineel ongeschonden bewaren, zodat we ten allen tijde wijzigingen kunnen aanbrengen, en kunnen starten vanuit de beste kwaliteit. We kunnen het origineel ongecomprimeerd laten, en opslaan in TIFF, PSD, BMP, PCT of een ander nietgecomprimeerd formaat. Willen we toch plaats besparen, dan kunnen we het beeld comprimeren zonder kwaliteitsverlies, zg. “lossless” compressie. GIF is zo’n lossless compressie, maar dan mag je beeld niet meer dan 256 verschillende kleuren bevatten. Willen we dezelfde compressietechniek toepassen op een beeld met meer dan 256 kleuren, dan kan dat in TIFF met LZW-compressie. Een nieuw lossless formaat is PNG. Deze is open-source (zie later) ontwikkeld, wat betekent dat niemand er plots een patent kan op nemen (zoals met LZW compressie wel is gebeurd), en dat het een platform-onafhankelijk formaat is (en dus geschikt voor PC, Mac, Linux,…). TIFF is namelijk niet platform-onafhankelijk, wat soms problemen kan opleveren. Een PNG kan (zonder kwaliteitsverlies!) een 24- of zelfs 48-bit kleurenbeeld opslaan, dat ongeveer de helft kleiner is dan het origineel (een JPEG kan gerust 10 keer kleiner zijn dan het origineel, maar met kwaliteitsverlies). PNG kan ook transparantie bevatten zoals GIF, maar gaat nog verder doordat het ook semi-transparante delen kan hebben (8 bit alpha channel = 256 transparantie-graden). Animaties met PNG hebben hun eigen formaat: MNG.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 5/14 .
Werken met beeldbestanden (deel II) Op 9 december van vorig jaar organiseerde Wereldmediatheek een tweede vorming rond het werken met allerlei beeldbestanden, gegeven door onze medewerker Maarten. Het was het vervolg op een inleidende vorming door Roger De Becker, een half jaar eerder. In de vorige editie van WereldmediatheekNieuws publiceerden we het eerste deel van het verslag van deze vorming, over de opbouw en de grootte van digitale beelden, en over de verschillende beeldformaten. Nu hebben we het over hoe je een digitaal beeld aanmaakt (fotografisch of grafisch), bewaart, afdrukt of verwerkt in een presentatie.
Een goed origineel Laat ons eerst even overlopen welke factoren verantwoordelijk zijn voor een kwalitatief hoogwaardig beeld. Een digitale fotocamera Nog even samenvatten waar je best rekening mee houdt als je een digitale camera aanschaft: - Om goede foto-afdrukken te kunnen maken (10 x 15 cm) heb je een toestel nodig met minimum 2 MegaPixels (effectief, niet ‘geinterpolleerd’). Wil je foto’s kunnen maken die geschikt zijn voor affiches e.d., kijk dan maar uit naar een 4 of 5 MP. - Let op de waarden van de optische zoom (door de lens). Digitaal zoomen is louter een software-truck, die beelden van slechte kwaliteit oplevert. - Kies voor verwisselbare memory cards als opslagmedium. Het type is van minder belang. - Li-ion batterijen gaan het langste mee, maar zijn het duurste. Ni-MH AA(A)-batterijen houden het niet zo lang uit, maar omdat ze goedkoper zijn kan je bv. meerdere sets opgeladen meenemen. Desnoods gebruik je Alkaline batterijen. - Kies je voor een compact point-and-shoot model of een kwalitatief betere spiegelreflexcamera? Digitale reflexcamera' s zijn de laatste tijd enorm in prijs gedaald. Zo heb je al een Canon EOS 300D voor 1000 euro, waarop je je ' oude'EOSlenzen kan gebruiken. Ook Nikon komt met zijn D70 in deze prijsklasse. Elke camera heeft zijn eigen kleurkarakteristieken, wat soms een kwestie is van persoonlijke smaak. Ook reageert niet elke camera even snel (shutter-lag), wat bij een bewegend onderwerp (kinderen bijvoorbeeld, maar eigenlijk geldt dit voor alle mensen) wel eens vervelend kan zijn. Op iedere digitale camera kan je voor elke foto de beeldkwaliteit instellen. De ene spreken over ‘fine’ en ‘basic’, andere over ‘high’ en ‘normal’. Probeer deze instellingen eens uit. Soms bepaal je er de resolutie van je beeld mee (bv. 640 x 480, 1024 x 768,…), in andere gevallen kies je hiermee het compressieniveau (bv. JPEG 10, JPEG 50, RAW of geen compressie,…). De kwaliteit van deze compressies is erg afhankelijk van de aard van het geschoten beeld. Het heeft geen zin om foto’s te maken aan een kwaliteit die te hoog is (bv. voor internet). Een te lage instelling maakt beelden wellicht ongeschikt om ze af te drukken. Als je de kans niet hebt om voor je aankoop de camera eens te testen, lees er dan tenminste enkele reviews op na op internet.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 6/14 .
Scannen: een analoog beeld digitaliseren Heb je geen digitale camera, dan kan je ook je ‘analoge’ foto’s laten digitaliseren bij ontwikkeling van je filmrolletje. Bij de meeste fotoservices kan je je beelden bij ontwikkeling meteen op een cd laten branden, zodat je ze achteraf ook digitaal kan bewerken. Iedere fotoservice heeft zo zijn eigen systeem, maar de bekendste zijn wel die van Kodak: de PhotoCD en Picture-CD. Op de Photo-CD kunnen 100 beelden, telkens in 5 verschillende resoluties. De beelden op de Photo-CD worden opgeslagen in het Kodak PCD-formaat, wat een goede kwaliteit oplevert. De Picture-CD is nieuwer, en slaat de beelden op in JPEG in de resolutie 1024 x 1536. Om je foto' s bij de ontwikkeling op een cd te laten betaal je zo’n 4 à 5 euro. Natuurlijk kan je je beelden ook zelf inscannen. Met een flatbedscanner kan je naast foto’s ook tekeningen en drukwerk digitaliseren. Wil je met je flatbed ook negatieven (of dia’s) inscannen, dan heb je een ‘transparancy unit’ nodig, een soort lichtbakje dat je op je scanner legt. Verwacht van zo' n scans geen schitterende kwaliteit: een flatbed is immers gemaakt om grote oppervlaktes (A4) te scannen. Voor negatieven en dia' s bestaan daarom speciale scanners, die bij het digitaliseren elk detail respecteren. Elke scanner heeft een maximum resolutie waarop hij kan scannen, meestal gelijk aan het aantal sensoren op de chip. Je kan bijna altijd het beste scannen op deze hoogste resolutie, en naderhand (indien nodig) het beeld verkleinen met beeldbewerkingssoftware. Let wel, sommige fabrikanten van scanners hebben de slechte (commerciële) gewoonte om hun maximum resolutie digitaal op te drijven (zg. ' interpolleren' ). Laat je hierdoor niet vangen: dit is een valse, misleidende resolutie, die niet garant staat voor een beter kwaliteit! Scannen van drukwerk kan soms leiden tot vreemde resultaten. Soms gaan zich patronen vormen in het beeld die niet te zien waren op het origineel. Dit heet ‘moiré’, een optisch effect dat ontstaat doordat 2 rasters boven elkaar komen te staan. Het ene raster zit in het origineel (de kleine puntjes van een gedrukte foto, die je met een vergrootglas makkelijk kan zien). Het andere raster ontstaat door het scannen, wanneer de scanner het beeld in pixels verdeelt. Je kan moiré vermijden door bij het scannen de ‘descreen’ functie van je scan-software aan te vinken. Heeft je scanner deze functie niet, dan kan je ook de resolutie verlagen of een ‘vervaag’-filter gebruiken (blur). Je verliest hiermee wel aan scherpte en kwaliteit. Een schermafdruk maken Een andere manier om een beeld te bekomen, is het te plukken vanop je scherm. Dit soort van beelden heeft meestal geen hoge resolutie, maar voor sommige toepassingen (niet voor drukwerk!) komt zo' n beeld wel van pas. De meest eenvoudige manier om een beeld van je scherm te gebruiken, is met de ’print screen’ (PrtSc) knop op je toetsenbord (Windows). Vervolgens kan je het beeld in een ander programma (bv. een tekstverwerker) ‘plakken’. De Mac-ers onder ons doen het met de toetsencombinatie ‘Apple-Shift-3’ (MacOS), waarbij het beeld wordt opgeslagen als een bestand op je bureaublad. Je kan ook kiezen om slechts een deel van je scherm te selecteren voor de ‘foto’. Om op Windows enkel het actieve window te kopiëren, druk je ‘Alt-PrtSc’. Op MacOS gebruik je de toetsencombinatie ‘Apple-Shift-4’ om vervolgens met je muis het gewenste deel van je scherm te selecteren. Ook om een foto van een internetpagina te gebruiken kan je op deze manier te werk gaan. Een andere manier om hem te kopiëren is met de rechtermuisknop erop te klikken en te kiezen voor ‘Kopieer afbeelding’. Wil je de oorspronkelijke data (bv. in JPG of GIF) gebruiken, kies dan voor ‘Bewaar afbeelding als…’ en kies een locatie waar je het beeld wil bewaren. Let bij het gebruik van beelden van het internet wel op auteursrechten. Je kan niet zomaar alle foto’s van het internet gebruiken voor publicaties.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 7/14 .
Er bestaan ook enkele speciale programma’s voor het maken van schermafdrukken. Snag-It van techsmith.com is een bekend programma, dat bv. naast beelden ook tekst kan kopiëren. Voor de Mac heb je het programma Snapz Pro van ambrosiasw.com, die het bv. ook mogelijk maakt filmpjes te maken van je scherm (waarbij je dus ook het pijltje van je muis ziet bewegen!). Zelf maken Een origineel kan je zelf ook digitaal creëren. Dit kan op twee manieren: tekenen (draw) en schilderen (paint). Willen we een titel maken of een logo, een illustratie of een plattegrond, dan tekenen we dit het beste door gebruik te maken van vectoren. Op die manier behaal je de beste resultaten in elke situatie. Mogelijke programma’s om te tekenen zijn Adobe Illustrator, CorelDraw, Macromedia Freehand en Flash. De originelen bewaren we in hun eigen formaat. Om onze beelden met iemand te delen kunnen we bv. PDF gebruiken. Om te schilderen, te schetsen of collages te maken gebruiken we een paint-programma. Let erop dat je je digitale ‘vel papier’ of ‘doek’ meteen groot genoeg maakt als je begint, want je kan de tekening achteraf niet vergroten zonder kwaliteitsverlies. Digitaal schilderen en schetsen met een muis is niet echt handig. Liever gebruik je een tekentablet zoals een Wacom of iets dergelijks. Interessante softwareprogramma’s zijn: Adobe Photoshop (Elements), MS Paint, CorelPaint, Paint Shop Pro, Painter, enz.
Beeldbestanden bewaren Bewaring voor onmiddellijk gebruik Beelden die we geregeld nodig hebben, of waarmee we nog aan het werk zijn, bewaren we best op de (externe) harde schijf. Die is snel en altijd bij de hand. Hebben we onze beelden met een digitale camera genomen, dan staan die meestal op een geheugenkaartje. Heeft je computer een Card Reader, of heb je er een op aangesloten, dan kan je ook je origineel daarop laten staan. Om beelden te verplaatsen van de ene computer naar de andere, zijn er nu de handige USB-sticks, ontwikkeld ter vervanging van de onbetrouwbare diskette. Je steekt de USB-stick gewoon in een USB-poort, en je kan hem meteen gebruiken alsof het een harde schijf zou zijn. Zorg er altijd voor dat je het origineel bewaart, en dus niet ' overschrijft'nadat je er een bewerking op gedaan hebt (tenzij je dit echt wil natuurlijk). Vooraleer een origineel beeld te gaan bewerken kies je dus best meteen ‘Bewaar als’ of ‘Save As’, en geef je het een nieuwe naam vooraleer je ermee aan de slag gaat. Archiveren Hebben we het beeld niet meteen meer nodig, dan is het handig om je origineel te archiveren. Langdurige bewaring van digitale beelden op je computer zou de harde schijf snel vol doen lopen. Het meest gebruikte archiveringsmedium is toch wel de cd: relatief goedkoop en makkelijk op te bergen. Schrijf duidelijk op de cd welke beelden ze bevat (met een stift, nooit met een pen!), om jouw beelden later makkelijk te kunnen terugvinden. Op het boekje in de jewel case kan je meer details kwijt. Voor nog meer overzicht over je archief, bestaat er speciale software. Deze ' Disk Catalogue Software'houdt alle bestandsnamen bij die op je cd’s staan, zodat je makkelijk kan terugvinden op welke cd een bepaald bestand staat. Belangrijk is wel je cd’s goed te labelen en eventueel te sorteren.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 8/14 .
Beelden printen Zelf afprinten Als we zelf onze digitale beelden willen afdrukken, hebben we de keuze tussen inkjet, laser en dye-sublimation. Van originelen met een goede resolutie hebben (150 tot 300 DPI) kunnen we kwalitatieve prints maken. Voor zwartwitbeelden (tekeningen, illustraties, logo’s, teksten) gebruiken we best een DPI-waarde van 600 DPI. Inkjetprinters zijn relatief goedkoop, en geven over het algemeen de beste resultaten. Meestal kan je kiezen tussen een 4 kleuren- of 6 kleuren-systeem, waarbij het laatste tot meer kleurnuances in staat is. De kleuren kunnen ofwel elk apart in een cartridge zitten, ofwel samen in een bundel. Inkt in aparte cartridges per kleur is op termijn een stuk voordeliger: als je geel leeg is, hoef je de rest niet mee weg te gooien. Bij het afdrukken met een inkjet is de kwaliteit van het papier ook van groot belang, zowel voor het inktverbruik als voor de kwaliteit van de print. Wil je een mooie afdruk, kies dan voor een goed glossy foto-papier. Laserprinters zijn goed in het afdrukken van tekst en illustraties (zeg maar vectoren), maar heel wat minder in het afdrukken van digitale beelden. De kleurenlaserprinters zijn niet anders: ze kunnen goed overweg met schema’s in kleur, of kleurige teksten, maar niet met foto’s. Wil je echt mooie foto-prints (10 x 15 cm), dan kan je misschien eens kijken naar een dye sublimation printer. Die is daar speciaal voor ontwikkeld. Ze gebruiken meestal geen inkt, maar een soort vellen die na opwarming gasvormig worden en als het ware in het papier dringen. Hierdoor krijg je heel mooie kleuren zonder dat je een duidelijk raster ziet. De beelden kunnen ook beter tegen verkleuring van de zon. De meeste hebben zelfs nog een extra beschermende laag die de foto’s verstevigt. Voor dit soort printers hoef je geen inkt of papier te kopen, maar enkel een soort all-in-one cartridges. Zo’n cartridge bevat kleurvellen en papier voor een vast aantal foto’s. Het voordeel is dat je zo duidelijk de kostprijs per foto kunt bepalen. Bij de drukker Zijn je digitale beeldbestanden bedoeld voor afdruk, in een magazine of op een affiche, dan liggen de eisen natuurlijk wat hoger. De drukker vraagt meestal bestanden van meer dan 250 DPI. Wil je een affiche afdrukken op een A1 formaat (84 x 59,4 cm), dan moet de resolutie tenminste 53.340 x 37.719 pixels bedragen, wat dus erg veel is. De meeste drukkers krijgen het liefst goede kwaliteit JPEG’s als het over foto’s gaat en PDF’s als het om gecombineerde beelden gaat (vectoren en foto). Kan hij niet met PDF’s werken, maak dan een rasterbeeld op hoge resolutie en bewaar dit bv. als PNG. Gebruik liever geen TIFF, omdat dit problemen kan geven tussen Mac en PC. De drukker werkt met een 4-kleuren-proces (CMYK). Hij krijgt de beelden het liefst meteen in deze structuur digitaal aangeleverd. Ondersteunt jouw software geen CMYK, dan kan de drukker zelf de omzetting doen. Om een PDF te maken bestaan dure en ingewikkelde programma’s. Meestal geven die niet eens goede resultaten, omdat ze verkeerd zijn ingesteld. Wil je het toch zelf doen, gebruik dan een eenvoudige PDF-printer. Dit is een programmaatje dat doet alsof het een printer is, en waarmee je dus vanuit elk programma een PDF-bestand kan ‘printen’. Een voorbeeld van een gratis PDF-printer voor Windows is ' PDF-creator' : http://sourceforge.net/projects/pdfcreator. Groot voordeel van een PDF is dat de lay-out redelijk vast staat en dat het resultaat platformonafhankelijk is. Omdat vele drukkers werken met Mac is dat niet onbelangrijk. Drukkers zijn namelijk vaak geneigd om zelf kleine dingen aan de lay-out aan te passen. 2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 9/14 .
Via fotoservice Wil je je digitaal gefotografeerde foto’s bekijken ‘zoals vroeger’, zonder dat je zelf bezig moet zijn met printer, inkt en papier? Dan kan je je digitale bestanden laten afdrukken bij een fotoservice. Deze drukt je foto’s af precies zoals gewone foto’s van een filmrolletje. Je kan je beelden op verschillende manieren aan de fotoservice geven om af te drukken. Zo kan je in veel fotozaken je geheugenkaartje uit je digitaal fototoestel of een cd-rom met de (bewerkte) beelden afgeven, eventueel een selectie maken en je bestelling doorgeven. Op de website van enkele bekende ketens en fotowinkels kan je je digitale beelden ook ‘uploaden’: je verstuurt ze ‘vanuit uw luie stoel’ naar de fotozaak. De afdrukken liggen dan meestal enkele dagen later in het dichtstbijzijnde filiaal om te worden opgehaald. Enkele bekende sites zijn: kruidvat.be, hema.be, spector.be en agfanet.com. Let wel: vele digitale camera’s nemen foto’s in het formaat 4/3 (bv. 1280 x 1024), terwijl de foto’s worden afgedrukt in het (kleinbeeld) formaat 2/3 (bv. 1200 x 1800). Dit betekent dat ofwel een deel van je foto boven en onder wegvalt, ofwel dat links en rechts van de foto witte banden komen te staan. Het beste is dus op voorhand je foto’s om te zetten in de juiste verhouding (' croppen' ), zodat je zelf bepaalt hoe ze op papier komen. Op dia Je kan ook je digitale beelden op dia laten zetten, zodat je ze kan projecteren met een diaprojector. Een professionele ‘shooter’ is een speciale printer die de beelden op film zet. Dit kan je bv. laten doen bij Wereldmediatheek. Omdat de beelden meestal redelijk groot worden geprojecteerd, is het van belang een foto te hebben met voldoende hoge resolutie. Het absolute minimum is 1 MegaPixel. De shooter van Wereldmediatheek schiet beelden van 2048 x 1366 tot 4096 x 2732 pixels. Als het beeld kleiner is, wordt het dus opgeblazen; groter heeft geen zin. Ook hier moeten we opnieuw rekening houden met het 2/3-formaat. Wil je randen gebruiken (links en rechts), zorg dan dat deze randen zwart zijn (zodat er geen licht door kan). Houd er ook rekening mee dat bij het printen en door het inramen nog wat van de rand verloren gaat. Als je zorgt voor een zwart ' kadertje'rond je beeld, dan gaan de randjes niet verloren achter het raampje.
Beelden presenteren In Word Invoegen Je kan beelden in een Word-document voegen via het menu: Invoegen > Figuur > Uit bestand…, of je kan ze gewoon plakken vanuit het clipboard (Copy-Paste). Wil je dat de beelden er goed uitzien op papier, dan moet zoals gezegd de resolutie voldoende zijn. Je kan je beelden in ongeveer elk beeldbestandsformaat invoegen (jpg, gif, bmp, tif, pct, png, pcd, pcx, cdr, eps…). Zo kan je kiezen voor het meest geschikte formaat. Hanteer je de Copy-Paste methode, dan komt het beeld als .bmp in je document, dus zonder compressie! Publiceren Wil je je Word-document digitaal publiceren via e-mail, web of een ander digitaal medium, zoek dan naar de beste verhouding tussen beeldkwaliteit en bestandsgrootte, door de juiste compressie toe te passen (jpg, png,…). Wil je de afmetingen van je beeld aanpassen om de bestandsgrootte te verkleinen, doe dit dan in een beeldbewerkingsprogramma. De schaal van de beelden aanpassen in Word laat de bestandsgrootte immers onveranderd.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 10/14 .
Wordt het Word-document vooral vanop het scherm gelezen, en is het afdrukken dus niet zo van belang, dan volstaat 72 dpi om er op het beeldscherm goed uit te zien. Omdat niet iedereen beschikt over Microsoft Word, is het interessant om je Word-bestand om te zetten in PDF (zie ook hoger). Hierdoor ziet je document er op iedere computer goed uit zoals jij het hebt bedoeld. Bovendien is het platformonafhankelijk, waardoor je document op elk soort computer (en zelfs op handhelds) kan worden gelezen. Enkele programma’s die omzettingen kunnen doen naar PDF: - PDFCreator: www.sourceforge.net/projects/pdfcreator (open-source) - PDF995: www.pdf995.com (reclameboodschap per print opdracht) - PrintToPDF (MacOS 8-9): www.jwwalker.com/pages/pdf.html (shareware) - MacOSX: ‘Bewaar als PDF’ bij printopdracht (geen installatie nodig) In PowerPoint Invoegen Een beeld invoegen in PowerPoint (PPT) gaat ongeveer hetzelfde als in Word. Je kan kiezen tussen het gebruik van het menu (Invoegen > Figuur > Uit bestand…) of eenvoudig ' copypasten' . Aangezien PPT-presentaties meestal op het scherm van een computer worden getoond (al dan niet geprojecteerd), hoeven de beelden niet groter te zijn dan de schermresolutie. Voor schermvullende beelden kies je dus best voor een resolutie van bv. 800 x 600 pixels. Wil je de bestandsgrootte van het uiteindelijke PPT bestand laag houden, gebruik dan compressie (JPG, GIF, …), en laad het beeld in via het menu, en niet via Copy-Paste (zie uitleg bij Word hierboven). Publiceren Om een PowerPoint-presentatie te kunnen bekijken hebben we specifieke software nodig. Heb je de laatste PowerPoint (onderdeel van MS Office) niet op jouw computer geïnstalleerd, gebruik dan een PowerPoint Viewer, die je bij Microsoft gratis kan downloaden en installeren. Er is een versie voor PC en Mac: http://office.microsoft.com/downloads (Windows) http://www.microsoft.com/mac/downloads.aspx#Office98 (Mac OS 7-9) Bij het opslaan van een PPT-bestand kan je kiezen voor een .ppt-bestand of een .pps-bestand. Wil je dat de afgewerkte presentatie onmiddellijk start als je er dubbel op klikt, gebruik dan .pps. Moet er nog aan de presentatie worden gewerkt, bewaar dan je presentatie als .ppt. Bewaar grote bestanden (als video- en audiobestanden) liever niet in de presentatie zelf, maar enkel een link naar die bestanden. Stop deze grote bestanden in dezelfde map als de .ppt of .pps. Zet je de presentatie op een cd, zorg er dan voor dat deze structuur dezelfde blijft. Sommige projectors, bv. van Sony, hebben een ingebouwde PowerPoint Viewer. Zo kan je de presentatie afspelen zonder computer. Je hoeft gewoon een Memory Stick met de PPTbestanden in het apparaat te steken. Wil je je PPT presentatie op het internet zetten, hou er dan rekening mee dat de gebruiker PowerPoint software op zijn computer moet hebben geïnstalleerd. Het beste is toch om het .ppt of .pps bestand te ‘zippen’ (met XP: rechter-klik > kopiëren naar… -> gecomprimeerde map; met andere Windows versies kan je WinZip gebruiken) voor je het op internet plaatst. PPT heeft ook een functie ‘Opslaan als webpagina’. Deze kan in sommige gevallen interessant zijn, zolang de presentatie niet te ingewikkeld is. Het voordeel is dat de gebruiker geen PPT-software nodig heeft. Wat niet betekent dat het ook platform-onafhankelijk is: eigenlijk werkt dit systeem alleen goed op Internet Explorer voor Windows.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 11/14 .
Slideshows Een slideshow is een manier om verschillende beelden in een bepaalde volgorde na elkaar te tonen, eventueel met bijhorende soundtrack. Onze digitale beelden kunnen we op het scherm bekijken of projecteren met een data-projector. Beelden hoeven dus niet groter te zijn dan de maximale schermresolutie (800 x 600 of 1024 x 786). Om de beelden te ordenen en automatisch of handmatig op het scherm te laten verschijnen hebben we specifieke software nodig. Deze bestaan voor pc en mac, van gratis tot duur. Hieronder een lijstje van enkele bruikbare programma’s: - ACDSee: www.acdsee.com - PicturesToExe: www.wnsoft.com - ScreenGear (mac): www.screengear.com - iPhoto (macos X): www.apple.com/benl/iphoto Deze slideshow-programma’s maken meestal een .exe-bestand aan, waarin zowel de beelden als het afspeelprogramma verwerkt zijn. Met andere woorden, je slideshow begint onmiddellijk te spelen als je op het icoontje dubbelklikt. Het bestand kan je vervolgens op een cd zetten of door je publiek vanop je website laten downloaden. Een andere manier is je slideshow omzetten naar een filmpje, om weg te schrijven naar VHS of DVD, of om digitaal te verspreiden. Video/DVD Van je slideshow een filmpje maken, doet meestal de totale bestandsgrootte enorm toenemen, en de kwaliteit afnemen. Anderzijds zijn er ook wat voordelen aan verbonden. Zo ben je minder afhankelijk bent van wat de software kan. Zo' n videobestand is (als je de juiste videocompressie gebruikt) meestal ook platform-onafhankelijk. Een ander voordeel is dat je zo' n versie ook op DVD of VCD zetten, zodat je de slideshow met een DVD-speler kan afspelen. Een voor het internet gecomprimeerd filmpje kan je ook op je website plaatsen om te bekijken, maar dit valt meestal nogal groot (lees: traag) uit. Daarom kies je misschien in bepaald gevallen beter voor een web-galerij (zie onder). Nog een voordeel is de grote keuze aan visuele effecten (m.n. beeldovergangen), die onafhankelijk zijn van het programma dat het afspeelt of van de mogelijkheden van je computer. Zo kan je bv. bewegende beelden (opgenomen met een videocamera) en stilstaande beelden (opgenomen met fotocamera) met elkaar combineren. Omzetting van je dia-presentatie naar een filmpje gaat, zoals gezegd, ten koste van de beeldkwaliteit. Video heeft namelijk een relatief lage resolutie, nl. 768 x 576 (voor PAL), lager dus dan de meeste computer beeldschermen. Ander nadeel is de enorme grootte van videobestanden. Omdat video bedacht is om bewegend beeld te tonen, bevat een videobestand sowieso 25 beeldjes per seconde, ook als het beeld stilstaat! Een foto 5 seconden laten zien, vraagt dus 125 identieke beeldjes na elkaar. Niet meteen zuinig, dus. Gelukkig bestaan er videocompressies die ' de schade beperken' , maar die zijn vooral gebaseerd op bewegende beelden. Niet ideaal dus voor een diavoorstelling, dus. Daarom is het best om enkel voor deze optie te kiezen als je de presentatie op een tv-toestel wil tonen, en dus niet op een computer. Wil je een digitale diashow projecteren, kies je best voor een echt slideshow-programma. Via e-mail Willen we onze beelden naar iemand doorsturen via e-mail, dan is het vooral zaak de bestandsgrootte te beperken, ten eerste door de resolutie zo laag mogelijk te houden, bv. 400 x 300 pixels. En natuurlijk gaan we het beeld comprimeren, liefst in een internet-vriendelijk formaat: jpeg, gif of pdf. Hou er rekening mee dat je niet weet welk programma de ontvanger heeft om de beelden te bekijken. Let daarom op met .psd- en .tiff-beelden.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 12/14 .
Maak je e-mail-bericht liefst niet groter dan 2MB, want sommige internet-providers laten geen grotere mails door. Ben je van plan grote e-mails te sturen naar iemand, breng hem dan het liefst op voorhand op de hoogte. Zo kan hij zorgen voor voldoende plaats in de Inbox van zijn provider (die variëren meestal van 5MB tot 50MB). Op het web Ook op het web geldt: hoe kleiner hoe fijner. Hou de foto’s dus zo compact mogelijk door resolutie en compressie op de juiste manier te bepalen. Maar hoe zetten we nu onze beelden op het net? Dit kan op verschillende manieren. Je kan het overlaten aan de foto-service waar je je beelden hebt laten ontwikkelen en digitaliseren. Meestal is bij deze service de optie om je beelden voor een beperkte tijd online te plaatsen, vooral met als doel extra afdrukken te bestellen. Slideshow-software bevat vaak een functie om je beelden online te zetten in een zogenaamde ‘gallery’. Je moet hiervoor dan wel over internet-ruimte beschikken. Meestal maken deze programma’s een map aan met één of meerdere HTML-pagina’s en al jouw foto’s (inclusief thumbnails: verkleinde beelden waarop je klikt om het groter beeld te zien). Deze map plaats je dan integraal op je webruimte, zodat de foto' s via het internet kunnen worden bekeken. Heb je zelf geen webruimte, dan kan je gebruik maken van de gratis online-systemen. Deze hebben uiteraard de nodige beperkingen, maar voor een kleine galerij zijn die meestal wel geschikt. Enkele voorbeelden: webshots.com, pnavy.com, gallery.cybertarp.com, iphotohost.com, lycos.be, msn.be… Ben je zelf wat vertrouwd met HTML, dan kan je uiteraard zelf wat in elkaar steken, en je foto’s online zetten via FrontPage of FTP. Heb je geen HTML-ervaring, maar doet de vormgeving er niet toe, dan kan je ook gewoon je map met gecomprimeerde foto’s los op je webruimte gooien (uploaden via FTP bv.). Op die manier vindt de bezoeker een map met de lijst van alle foto’s. Om er één te bekijken moet hij op de naam klikken.
Software Om af te sluiten nog een woordje over beeldbewerkings-software. Types Er zijn verschillende types software: commercieel, shareware, freeware en open-source. Bij commerciele software, zoals Adobe PhotoShop, Macromedia Flash of CorelDraw, betaal je voor de ontwikkeling, support, updates etc. De prijzen voor commerciële software lopen uiteen van goedkoop tot zeer duur. Shareware-programma' s mogen vrij worden verspreid via internet en cd-roms, en mag je zonder veel beperking uittesten op je computer. Als het programma je bevalt, dan betaal je de (meestal erg democratische) prijs rechtstreeks aan de software-ontwikkelaar. Er is ook een hele reeks gratis programma’s te vinden op het internet, de zg. freeware. Meestal krijg je er geen support bij. De software-ontwikkelaar kan voor zijn werk worden beloond via een donatie (donationware), via appreciatie (postcardware) of via in de software ingebakken reclame (adware), maar ook, en dat is erger, door persoonlijke informatie van jou te ' stelen'en verder te verkopen, zonder dat jij iets in het snuitje hebt (spyware). Een stroming die vooral tegen dit laatste ‘gevaar’ ingaat is de open-source-software. Dit is gratis software waarvan ook de broncode vrijgegeven wordt. Iemand met verstand van programmeren kan dus ook meteen zien of er bv. persoonlijke informatie naar ergens gestuurd wordt, of kan reclameboodschappen eenvoudig verwijderen. Met andere woorden, deze software is de meest ‘eerlijke’ software: je weet precies wat er gebeurt (of anderen hebben het 2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 13/14 .
voor je uitgezocht). Open-source heeft nog ander voordelen: zo kunnen er meerder mensen tegelijk (soms honderden) aan de software werken om verbeteringen aan te brengen, fouten eruit te halen en nieuwe mogelijkheden te implementeren. Je kan zelfs een programmeur inhuren om een specifieke functie die jij nodig hebt erin aan te brengen! Zoiets mag je totaal vergeten met commerciële software. Het open-source principe is eenvoudig: je mag de code (het programma) zoveel aanpassen als je wil, als je het uiteindelijke resultaat maar opnieuw gratis ter beschikking stelt van de ‘community’. Meer informatie over open-source vind je op http://www.gnu.org Grafische software Commercieel Adobe PhotoShop is ongeveer het meest bekende beeldbewerkingspakket, verkrijgbaar in 3 smaken: - ‘LE’ is een gratis versie die vaak bij scanners of digitale fototoestellen zit, maar erg beperkt is in zijn mogelijkheden. - ‘Elements’ is een elementaire versie van PhotoShop die enkele professionele mogelijkheden achterwege laat, maar niettemin erg volledig is voor een democratische prijs (100 euro). - ‘PhotoShop Pro’ is de volledige versie, die wordt gebruikt door de professionals. Dit is het onevenaarbare pakket voor beeldbewerking en conversie. Ieder belangrijk softwaremerk heeft natuurlijk zijn beeldbewerkings-software. Deze zijn voor alledaags gebruik meestal wel goed, maar minder bekend. Enkele voorbeelden zijn: CorelPaint en Paint Shop Pro. Op vlak van draw software (die dus met vectoren kan werken) komen we bijna uitsluitend commerciële pakketten tegen, zoals Adobe Illustrator, Macromedia Freehand, Flash, Canvas en CorelDraw. Share- en Freeware Enkele voorbeelden van PhotoShop-achtige beeldbewerkings-software: MS Paint, Serif PhotoPlus (oude versies), Pixia, Ultimate Paint, … Nog enkele programma’s die net wat anders zijn: ACDSee (organiseer en publiceer je foto’s, met enkele basisfuncties voor het verbeteren van je beelden, voor 50 dollar), Apple iPhoto (gelijke functionaliteit als ACDSee, maar voor Mac en gratis), IrfanView (gratis converter/editer), GraphicConverter (de beste converter/editer voor de mac, met redelijk wat PhotoShop-allures, voor 30 dollar). Open-Source. Open-source beeldbewerkings-software is erg schaars. Het enige pakket met een gebruiksinterface gelijkaardig aan PhotoShop is GIMP. Dit pakket heeft een Windows- en een Macversie, maar is oorspronkelijk ontwikkeld voor Linux. Er is nog veel werk om dit pakket meer gebruiksvriendelijk te maken, met alle functies die PhotoShop ook heeft. De meeste opensource beeldbewerking gebeurt eigenlijk via commando’s, of wordt aangestuurd via een programmeertaal. Deze hebben dus geen gebruikersinterface: GDLib, PDFLib, ImageMagick,… Door de patenten op het GIF formaat (zie boven) kunnen de meeste opensource programma’s geen GIF beelden aanmaken (wel inlezen), en maken dan ook vooral gebruik van PNG als alternatief.
2004 Wereldmediatheek vzw – Vorming – Werken met beeldbestanden – 14/14 .