Handleiding WEISS
WEISS - The Water Emission Inventory planning Support System
Leen Van Esch, Inge Uljee en Guy Engelen VITO, Unit Ruimtelijke Milieuaspecten Idzi Hubrecht en Greet Vos Vlaamse Milieumaatschappij
Juli 2013
Alle rechten, waaronder het auteursrecht, op de informatie vermeld in dit document berusten bij de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (“VITO”), Boeretang 200, BE-2400 Mol, RPR Turnhout BTW BE 0244.195.916. De informatie zoals verstrekt in dit document is vertrouwelijke informatie van VITO. Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van VITO mag dit document niet worden gereproduceerd of verspreid worden noch geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het instellen van claims, voor het voeren van gerechtelijke procedures, voor reclame of antireclame en ten behoeve van werving in meer algemene zin aangewend worden
II
Inhoud
INHOUD HOOFDSTUK 1.
Opzet van de handleiding__________________________________________ 6
HOOFDSTUK 2.
Structuur van de WEISS folder ______________________________________ 8
HOOFDSTUK 3.
Openen van WEISS ______________________________________________ 10
3.1.
Openen van een bestaande versie
10
3.2.
WEISS starten voor een nieuw studiegebied
12
HOOFDSTUK 4. 4.1.
Invoer data ____________________________________________________ 14
Het instrument stoffen
14
4.2. Het instrument bronnen 15 4.2.1. Importknoppen voor point sources en estimations _________________________ 15 4.2.2. Individuele diffuse bronnen ___________________________________________ 18 4.2.3. Schermopbouw van het instrument Sources voor puntbronnen ______________ 19 4.2.4. Schermopbouw van het instrument Sources voor diffuse bronnen ____________ 19 HOOFDSTUK 5.
Geografische spreiding diffuse bronnen _____________________________ 22
5.1.
Het EVV instrument
22
5.2.
Punten – Add point values
22
5.3.
Lijnen – Linear distribution
23
5.4.
Lijnen – Proportional distribution
24
5.5.
Oppervlakken – Areal weighted distribution
25
5.6.
Oppervlakken – Dasymetric mapping
25
5.7.
Oppervlakken – Multi-resolution dasymetric mapping
27
5.8.
Oppervlakken – Multi-resultion fixed weight dasymetric mapping
28
5.9.
Oppervlakken – Multi-resolution selection
29
5.10. Oppervlakken – Read raster HOOFDSTUK 6.
30
Transport naar oppervlaktewater __________________________________ 32
6.1.
Stofstromen van WEISS
32
6.2.
Definitie van paden in het instrument Sources
35
6.3.
Het instrument afstroming
36
6.4.
Het instrument rioolsysteem
37
HOOFDSTUK 7. 7.1.
Rekenen en analyse _____________________________________________ 40
Het instrument Berekenen
40
3
7.2.
Het instrument stofstroomschema
41
7.3.
Het instrument Top 10
46
7.4.
Het instrument Bruto/Netto
47
7.5.
Het instrument Netto emissie
48
7.6.
Het instrument RWZI
49
7.7.
Resultaten bewaren
50
HOOFDSTUK 8.
VERSIE MANAGEMENT __________________________________________ 51
4
Inhoud
5
HOOFDSTUK 1 Opzet van de handleiding
HOOFDSTUK 1. OPZET VAN DE HANDLEIDING
Dit document is de handleiding van het WEISS systeem. Het bevat illustratieve voorbeelden uit een eenvoudige demotoepassing die gebaseerd is op het gevulde WEISS systeem voor Vlaanderen. Dezelfde demotoepassing wordt ook gebruikt in de oefeningenbundel. WEISS staat voor Water Emission Inventory planning Support System en is een instrument om de emissiebronnen naar water te inventariseren, ruimtelijk te alloceren en de sectorale bijdragen en de ruimtelijke patronen te analyseren. WEISS is een flexibel systeem waarbij nieuwe stoffen, nieuwe bronnen en nieuwe ruimtelijke patronen kunnen toegevoegd worden van zodra hierover informatie beschikbaar komt. Versiemanagement zorgt ervoor dat meerdere versies binnen een jaar en tussen verschillende jaren in één systeem geïntegreerd kunnen worden. Bovendien laat het versiemanagement toe om scenario’s aan te maken en op te slaan. Deze handleiding is opgezet als een praktisch instrument om met WEISS te werken. Het bevat de volgende onderdelen: Structuur van de WEISS folder Openen van WEISS Invoer van data Geografische spreiding diffuse bronnen Rekenen en analyseren Versiemanagement
6
HOOFDSTUK 1 Opzet van de handleiding
7
HOOFDSTUK 2 Structuur van de WEISS folder
HOOFDSTUK 2. STRUCTUUR VAN DE WEISS FOLDER
Bij de installatie van WEISS op de harde schijf worden twee folders gecreeeerd: Bin en Vlaanderen: - Folder Bin: deze bevat de executabel (EISS.exe) om de WEISS software te starten -
Folder Vlaanderen (de naam van de folder verwijst naar de naam van het studiegebied en kan dus variëren wanneer WEISS voor verschillende studiegebieden wordt opgezet): o
Subfolder Emissions: hierin worden de emissiekaarten weggeschreven volgens de structuur:
De kaarten worden standaard weggeschreven in een programma-eigen binair formaat. Dit formaat neemt weinig schijfruimte in, maar het kan enkel gevisualiseerd worden in WEISS zelf. Wanneer in het instrument Berekenen de optie wordt aangevinkt om ook de kaarten in ascii formaat weg te schrijven, dan zullen deze hier ook bewaard worden. De grootte van deze bestanden kan sterk oplopen voor grotere toepassingen (= groot gebied, veel stoffen en veel bronnen) en wanneer getallen met veel cijfers na de komma worden weggeschreven. Het voordeel is dat het ascii formaat geschikt is om in GIS-programma’s verder te verwerken. o
Subfolder GIS_Data bevat cartografische data die voor de toepassing van WEISS op een studiegebied noodzakelijk zijn:
Gebiedsindelingen: gebiedsindelingen die ingezet kunnen worden om zones op de kaarten af te bakenen (visualisatie), maar die ook gebruikt worden voor de choropletenkaarten en om tabellen samen te stellen voor willekeurige gebiedsindelingen. Voor de berekeningen is de rasterversie in ascii formaat noodzakelijk, waarbij de ligging van het raster en de resolutie overeenkomt met deze van het systeem (voor WEISS toegepast op Vlaanderen - resolutie: 100m; xy-coördinaat van het roosterpunt links onder: 22000, 153000; aantal kolommen: 2400, aantal rijen: 950). Voor de visualisatie is het mogelijk om facultatief de corresponderende shapefile op te geven. Voorbeelden van gebiedsindelingen zijn gemeenten, VHA-zones en afstroomgebieden van de Vlaamse waterlichamen. Daarnaast is het ook mogelijk om een kaartlaag met lijnsegmenten (in shapefile) toe te voegen. Voorbeelden zijn hier het patroon van de wegen, de spoorwegen en de waterwegen. 8
HOOFDSTUK 2 Structuur van de WEISS folder
EVV_data: in de folder Emissie verklarende variabele worden alle GIS-data bewaard die nodig zijn om de EVV-kaarten te maken. De gebruiker kan hier nog een eigen onderverdeling kiezen om het voor een lange lijst aan EVV overzichtelijk te houden.
EF: een emissiefactor kan weergegeven worden als een uniek nummer, maar het kan ook als een kaart in WEISS voorkomen wanneer in de EF regionale verschillen in rekening gebracht worden. In dit laatste geval worden in deze subfolder de kaarten bewaard. Voor de Vlaamse toepassing wordt hier eveneens de data over de puntbronnen en de EFtabel van de bijschattingen ondergebracht.
Runoff: deze folder bevat alle invoerbestanden van de afstroming module.
Sewage system: deze folder bevat alle invoerbestanden van het rioleringssysteem.
o
Subfolder Legends: van zodra in WEISS een bepaalde kaart gevisualiseerd wordt, wordt de overeenkomstige legende weggeschreven in een bestand. Het kan hier gaan om een kaart van de EVV of om een emissiekaart. De bestanden die de legende van een EVV bevatten, zijn te herkennen aan de naam van de EVV. De naam van de emissiekaartbestanden begint met de naam van het knooppunt in het transportschema, gevolgd door de naam van de stof en vervolgens de naam van de bron. De naam van de emissiekaart eindigt met Total of met een gebiedsindeling, afhankelijk van het feit of het gaat om de legende van de rasterkaart (Total) of de choropletenkaart (gebiedsindeling).
o
Vlaanderen.ini: dit bestand bevat ondermeer de ruimtelijke kenmerken van het rooster waarvoor de berekeningen zullen plaatsvinden (voor WEISS Vlaanderen: resolutie 100m, xy-coördinaat van het roosterpunt links onder: 22000, 153000; aantal kolommen: 2400, aantal rijen: 950) en de naam van de achterliggende databank.
o
Vlaanderen.mdb: de achterliggende databank in MS Access
9
HOOFDSTUK 3 Openen van WEISS
HOOFDSTUK 3. OPENEN VAN WEISS
Dubbelklik op EISS.exe (aanwezig in de folder Bin) - Wanneer de foutmelding zou verschijnen dat er een aantal dll-bestanden ontbreken, dan kunnen deze via vcredist_x86.exe (aanwezig in de folder Bin) opgeroepen worden. -
Wanneer de software correct geïnstalleerd is verschijnt het venster zoals het hieronder is afgebeeld met daarin: de menubalk, de selectiebalk, het werkveld, het instrumentenveld en de statusbalk.
Menubalk
Selectiebalk
Instrumentenveld Werkveld Instrumentengroep
3.1. -
Statusbalk
OPENEN VAN EEN BESTAANDE VERSIE Kies via Bestand/Openen of via de knop of via de toetsencombinatie Ctrl+O voor het gewenste ini-bestand (bv. Vlaanderen.ini in de folder Vlaanderen) o
De instrumenten die beschikbaar zijn in de instrumentengroep verschijnen in het instrumentenveld, en, het venster
Sources wordt geopend in het Werkveld.
10
HOOFDSTUK 3 Openen van WEISS
o
Aan de linkerkant van dit venster bevindt zich de lijst met de aanwezige emissiebronnen, met een indeling van puntbronnen en diffuse bronnen in een boomstructuur met maximaal vier niveaus (bv. Sector/Subsector 1/Subsector 2/Bron). De puntbronnen worden met een rood (cursor) kruisje aangegeven en de diffuse bronnen met een blauw (druppel) symbool.
Figuur: Voorbeeld van de hiërarchische structuur van de bronnen in WEISS o
De andere instrumenten zijn te activeren door op het icoon te klikken in het instrumentenveld. Zodra een instrument geactiveerd is opent zich het geëigende venster. Dit is te herkennen aan de naam van het instrument in de titelbalk voorafgegaan (aan de linkerzijde) door het icoontje. Elk instrument biedt een specifieke functionaliteit die te activeren is door knoppen in een selectiebalk, door check boxen, radio buttons, tabbladen of door drop-downlijsten in het venster.
o
Zodra het venster van een instrument wordt gemaximaliseerd, zal het icoontje zich tonen helemaal links op de menubalk van WEISS.
11
HOOFDSTUK 3 Openen van WEISS
Icoontje van het gemaximaliseerde EVV instrument
3.2.
WEISS STARTEN VOOR EEN NIEUW STUDIEGEBIED
Deze handleiding wordt geïllustreerd met voorbeelden uit het WEISS systeem voor Vlaanderen. Uiteraard kan WEISS ook opgezet worden voor een ander studiegebied en gevuld worden met de data die voor dit studiegebied beschikbaar zijn. Zo zijn de grootte van het studiegebied en de nauwkeurigheid waarmee de emissiebronnen gekend zijn bepalende factoren in het kiezen van de rekenresolutie van het systeem. WEISS Vlaanderen werkt met een resolutie van 1 ha, maar de celgrootte kan vrij gekozen worden. WEISS functioneert best voor resoluties in de range 25m tot 1km. Om een volledig ingevuld systeem hanteerbaar (schijfruimte, rekentijd, analysetijd) te houden kan men best opteren voor een resolutie die aangepast is aan de grootte van het studiegebied. De precieze verhouding van de resolutie t.o.v. de grootte van het studiegebied is afhankelijk van de gebruikte hardware, maar redelijke verhoudingen zijn: 50 m resolutie voor een studiegebied van maximaal 10000 km2; 100 m resolutie voor een studiegebied van maximaal 40000 km2; 1000 m resolutie voor een studiegebied van maximaal 400.000 km2. Bovendien moet ernaar gestreefd worden dat het studiegebied zoveel mogelijk een op zich staand gebied is om grensproblemen uit te sluiten betreffende riolering en afstromingsprocessen. De geografische kenmerken van het WEISS systeem moeten zodanig gekozen wordt dat het rooster het volledige studiegebied bestrijkt en liefst nog iets ruimer opgesteld is (bv. een kilometer marge aan de randen). Dit zijn de stappen om een nieuwe toepassing te starten: - Kies voor Bestand/Nieuw -
Het dialoogvenster ‘Nieuw studiegebied’ verschijnt waarin een aantal ruimtelijke kenmerken van het nieuwe WEISS moeten gedefinieerd worden. Daarnaast moet ook de naam, een locatie en een versienummer opgegeven worden.
12
HOOFDSTUK 3 Openen van WEISS
Naam: naam van het studiegebied. Dit bepaalt ook de naam van de hoofdfolder (waarin de subfolders Emissions, GIS_Data en Legends worden gecreëerd), de naam van de ini-file en de naam van de database. Project map: locatie van de hoofdfolder Eerste versie: versienummer, verwijst bijvoorbeeld naar het jaar waarin de emissiebronnen actief zijn Aantal rijen: aantal rijen van het rooster Aantal kolommen: aantal kolommen van het rooster Resolutie: grootte van de rastercellen in meter X linksonder: x-waarde van de coördinaat van het roosterhoekpunt links onderaan Y linksonder: y-waarde van de coördinaat van het roosterhoekpunt links onderaan
-
Het leeg venster Bronnen wordt geopend. Nu kan de gebruiker het systeem beginnen vullen met emissiebronnen (zie HOOFDSTUK 4).
13
HOOFDSTUK 4 Invoer data
HOOFDSTUK 4. INVOER DATA
WEISS is opgevat als een software-omgeving met een brede waaier aan functionaliteiten om de emissiebronnen naar water zo nauwkeurig mogelijk te lokaliseren, hierbij rekening houdend met het feit dat het om een grote variëteit aan emissiebronnen gaat die elk op hun eigen manier en met eigen achterliggende data ruimtelijk gelokaliseerd worden. Bij het vullen van het systeem moet eerst gedefinieerd worden voor welke stoffen de inventarisatie zal gebeuren. Het is enkel voor deze stoffenlijst dat de emissiegegevens uit de lijst van puntbronnen en bijschattingen automatisch ingeladen kunnen worden en ook voor individuele diffuse bronnen kunnen enkel emissiefactoren ingevuld worden voor de stoffen die in de stoffenlijst aanwezig zijn.
4.1.
HET INSTRUMENT STOFFEN
De stoffenlijst is te bekijken in de instrumentengroep Emissies, meer bepaald door activering van het instrument Stoffen. Naast de stofgroep, het symbool (afkorting van de stof) en de naam bevat het ook de eenheid en twee unieke nummers per stof (External ID: indeling van de VMM en het CAS nummer). Wanneer het vakje Som voor een stofgroep aangevinkt wordt kunnen de resultaten bekeken worden voor de som van alle stoffen binnen die stofgroep. Dit is vooral relevant voor de PAK16-analyse. In de laatste drie kolommen kan ook aangevinkt worden welke stoffen rapporteringsverplichtingen hebben onder de E-PRTR en onder de Kaderrichtlijn Water. Deze 14
HOOFDSTUK 4 Invoer data
stoffenlijst is niet limitatief. Met de knoppen Groep Toevoegen en Stof toevoegen kunnen nieuwe stoffen toegevoegd worden van zodra nieuwe informatie ter beschikking komt.
4.2.
HET INSTRUMENT BRONNEN
De bronnen kunnen geraadpleegd worden in de instrumentengroep Emissies via de knop Bronnen De volgorde van de bronnen in WEISS wordt bepaald door de manier waarop ze aan bod komen in de invoertabellen. De hiërarchie wordt opgebouwd in een boomstructuur met maximaal vijf niveaus. Een nieuwe toepassing kan op twee manieren met de relevante emissiebronnen gevuld worden: 1. Starten vanuit de puntbronnen en de bijschattingen door gebruik te maken van de specifieke importknoppen die via het menu Extra toegankelijk zijn: ‘Importeer puntbronnen…’ en ‘Importeer bijschattingen …’. Hier moet telkens het pad naar de invoertabellen gedefinieerd worden. ‘Import point sources…’ moet gekozen worden wanneer individuele bronnen met xycoördinaten en gekende emissietotalen ingevoerd moeten worden. Bijschattingen verwijzen naar de resterende emissies van dezelfde sectoren als de puntbronnen, voor de bronnen waarvan de individuele emissies niet gekend zijn. Het gaat dus om wat extra ingeschat wordt om de sector volledig te kunnen weergeven in WEISS. Bijschattingen zijn diffuse bronnen, waarbij de grootte van de bron (de zogenaamde emissie verklarende variabele) ingeschat wordt op basis van het watergebruik. Voor elke sector worden specifieke emissiefactoren per eenheid van waterhoeveelheid ingeschat. 2. Starten vanuit diffuse bronnen door in de selectiebalk van het instrument Bronnen nieuwe bronnen toe te voegen via de knop Bron toevoegen, eventueel voorafgegaan door Sector toevoegen om de boomstructuur van Sector/Subsector1/Subsector2/Bron op te bouwen. Het gaat hier dan telkens om een diffuse bron. 4.2.1.
IMPORTKNOPPEN VOOR POINT SOURCES EN ESTIMATIONS
Vereist formaat voor het invoeren van puntbronnen en bijschattingen Deze invoertabellen moeten in het csv-formaat (comma seperated value) ingevoerd worden. Vaak komen ze oorspronkelijk uit een Excel bestand. Bij het wegschrijven naar csv moet rekening worden gehouden met: - De cijfers mogen geen duizendscheiders bevatten en ook geen spaties. Dit geldt ook voor de xy-coördinaten van de puntbronnen. Het decimaal teken mag aangegeven worden met een punt of een komma. -
Er mogen geen ‘vreemde’ tekens aanwezig zijn in tekstvelden, zoals: < (kleiner dan) > (groter dan) : (dubbelpunt) " (dubbel aanhalingsteken) / (schuine streep)
15
HOOFDSTUK 4 Invoer data
\ (backslash) | (verticale streep) ? (vraagteken) * (asterisk) Er is één invoertabel vereist voor de puntbronnen (zie GIS_data/EF/Puntbronnen). Daarnaast zijn er twee invoertabellen voor de bijschattingen: - Tabel met de parameters van de EVV (zie: GIS_data/EVV_data/Bijschattingen/EVV_Bijschatting.csv) -
Tabel met de EF per eenheid van watergebruik per sector en de transportparameters (zie GIS_data/EF/Bijschattingen/EF_Bijschattingen.csv)
Hieronder wordt weergegeven aan welke voorwaarden de invoertabellen moeten voldoen opdat ze correct geïmporteerd worden in WEISS. WEISS leest de gegevens in op basis van de volgorde van de kolommen. Er mogen bijgevolg geen nieuwe kolommen ingevoerd worden tussen reeds bestaande kolommen. -
Invoertabel puntbronnen (zie bv.: Vlaanderen/GIS_data_demo/130409_AW_WEISS_Input_Puntlozingen_2010_EPRTR): de tabel met de puntbronnen. In het vet gedrukt staan de kolommen die effectief geïmporteerd worden in WEISS. Kolom A: Meetput JV Jaar Datum DTS Kolom B: NACE Meetput Sector EIW Kolom C: NACE Meetput Sector EIW Naam Kolom D: NACE Meetput Sector JV Kolom E: NACE Meetput Sector JV Naam Kolom F: NACE Meetput Subsector EIW Kolom G: NACE Meetput Subsector EIW Naam Kolom H: Exploitatie Naam Kolom I: Meetput Nummer uniek ID voor elke meetput (laat toe om een onderscheid te maken tussen twee meetputten van dezelfde puntbron) Kolom J: Meetput Type Code twee opties wat de transportroute naar het oppervlaktewater betreft: RIO (riool) of OPPW (oppervlaktewater) Kolom K: Meetput Eindpunt Effluent X Coördinaat x-coördinaat, uitgedrukt volgens het projectiesysteem Belgische Lambert 72 Kolom L: Meetput Eindpunt Effluent Y Coördinaat y-coördinaat, uitgedrukt volgens het projectiesysteem Belgische Lambert 72 Kolom M: Par Omschrijving Kolom N: Std Vracht Eenheid Symbool MAW In WEISS kunnen in de instrumentengroep Analyses de resultaten uitgedrukt worden in willekeurig in te stellen eenheden (ton, kg, g, mg, µg). Deze kolom zou kunnen aangeven in welke eenheid de emissies oorspronkelijk zijn uitgedrukt. Deze eenheid moet 16
HOOFDSTUK 4 Invoer data
stofspecifiek zijn en één van bovenstaande vijf mogelijkheden weergeven. Kolom O: Meetput JV Bruto Vracht OG DTS Kolom P: Exploitatie ID Kolom Q: Exploitatie CBB Nummer Kolom R: Exploitatie Straatnaam Kolom S: Exploitatie Huisnummer Kolom T: Exploitatie Postcode Kolom U: Exploitatie Gemeente Kolom V: Exploitatie NIS Code Kolom W: Exploitatie Lambert X Coördinaat Kolom X: Exploitatie Lambert Y Coördinaat Kolom Y: Meetput Lambert X Coördinaat Kolom Z: Meetput Lambert Y Coördinaat Kolom AA: Par ID Kolom AB: Par Symbool Dit bevat de afkorting van de stof. Deze afkorting zal verschijnen in de tabellen, in de titel van de emissiekaarten en in de naamgeving van geproduceerde bestanden. -
Invoertabel Bijschattingen EVV (zie bv.: GIS_data_demo/EVV_data/Bijschattingen/2010/EVV_Bijschatting_2010.csv). In het vet gedrukt staan de kolommen die effectief geïmporteerd worden in WEISS. Kolom A: Year verwijst naar de versie Kolom B: Code Kolom C: Name de naam van de emissie verklarende variabele Kolom D: Unit de naam van de emissie verklarende variabele Kolom E: Algoritme Type algoritme dat gebruikt wordt om de EVV te maken Kolom F: Landuse map Locatie van de landgebruikskaart die gebruikt wordt bij de dasymmetrische kartering. Kolom G: Landuse weights Tabel die voor elke sector aangeeft welke landgebruiksklassen meegenomen worden en met welk gewicht Kolom H: Landuse weights Field id Naam van de kolom die verwijst naar de landgebruiksklasse Kolom I: Landuse weights Field value Naam van de kolom die verwijst naar het gewicht voor elke sector Kolom J: Region map Locatie van de gemeentekaart Kolom K: Variable Tabel die voor elke gemeente het watergebruik van elke sector bevat Kolom L: Variable Field id
17
HOOFDSTUK 4 Invoer data
Naam van de kolom die verwijst naar de gemeente Kolom M: Variable Field value Naam van de kolom die verwijst naar het watergebruik per sector -
Invoertabel Bijschattingen EF (zie bv. GIS_data_demo/EF/Bijschattingen/2010/EF_Bijschattingen_2010.csv). In het vet gedrukt staan de kolommen die effectief geïmporteerd worden in WEISS. Kolom A: Jaar Kolom B: NACE Sector EIW Kolom C: NACE Sector EIW Naam Kolom D: NACE Sector JV Kolom E: NACE Sector JV Naam Kolom F: NACE Subsector EIW Kolom G: NACE Subsector EIW Naam Kolom H: Par Omschrijving Kolom I: EF Concentratie Eenheid Eenheid van de emissiefactor Kolom J: Emissie factor Kolom K: Emissie verklarende variabele Naam van de emissie verklarende EVV_Bijschatting_2010.csv Kolom L: Par ID Kolom M: Par Symbool Kolom N: Rendement IWWT Kolom O: Percentage IWWT
variabele,
zoals
gedefinieerd
in
Nadat de vereiste csv bestanden gedefinieerd werden, zal de bronnenstructuur automatisch opgebouwd worden voor de gedefinieerde stoffen in het instrument Bronnen. De volgorde van de bronnen in WEISS wordt bepaald door de manier waarop ze aan bod komen in de invoertabellen.
4.2.2.
INDIVIDUELE DIFFUSE BRONNEN
Naast de bijschattingen zijn er nog veel andere diffuse bronnen die niet met één importroutine ingeladen kunnen worden in WEISS omdat ze een te specifieke aanpak vergen. Het detailniveau waarmee de bruto en netto emissies doorgerekend kunnen worden is immers sterk afhankelijk van de beschikbare data. Nieuwe diffuse bronnen kunnen echter ook individueel toegevoegd worden in het instrument
Bronnen via Bron toevoegen, eventueel voorafgegaan door Sector
toevoegen. Een diffuse bron zal met een rood kruisje gemarkeerd worden wanneer er voor deze bron nog geen ruimtelijk patroon in het instrument
EVV gedefinieerd werd.
18
HOOFDSTUK 4 Invoer data
Dit zal niet snel gebeuren voor de bijschattingen, aangezien de parameters van de EVV via de externe tabel ingeladen worden. Voor de overige diffuse bronnen moet gekozen worden uit negen verschillende EVV algoritmen om de ruimtelijke allocatie zo nauwkeurig mogelijk te doen, rekening houdende met de beschikbare gegevens. Voor meer info over deze EVV algoritmen wordt verwezen naar HOOFDSTUK 5. 4.2.3.
SCHERMOPBOUW VAN HET INSTRUMENT SOURCES VOOR PUNTBRONNEN
Voor een puntbron ziet het
bronnen-scherm er als volgt uit:
Dit wordt geïllustreerd voor de puntbron: het bedrijf Algist Bruggeman uit subsector 2 ‘Vervaardiging van voeding’ uit de sub-sector 1 ‘Voeding’, uit de sector ‘Industrie’, waarvan de ligging met XY-coördinaten gekend is en ook de emissies door het bedrijf gerapporteerd worden (onder meer voor E-PRTR). Elke puntbron kan aangeklikt worden in het overzicht om de individuele emissiewaarden te raadplegen en zo nodig aan te passen. Wanneer een stof geselecteerd wordt door ze aan te klikken, verschijnt in het informatiescherm onderaan de lijst van puntbronnen de eenheid waarin de emissiecijfers zijn uitgedrukt (stofspecifiek).Voor elke puntbron wordt ook aangegeven of het een rioollozer (RIO) of een oppervlaktewaterlozer (OPPW) is.
4.2.4.
SCHERMOPBOUW VAN HET INSTRUMENT SOURCES VOOR DIFFUSE BRONNEN
Voor een diffuse bron ziet de rechterkant van het scherm er anders uit. Dit wordt in de onderstaande figuur getoond voor dezelfde sub- -sector 2 ‘Vervaardiging van voeding’ uit subsector 1 ‘Voeding’, uit de sector ‘Industrie’ waarvan sprake in de vorige paragraaf (4.2.3).
19
HOOFDSTUK 4 Invoer data
Voor een diffuse bron worden volgende parameters gedefinieerd: - Dimensie: de manier waarop de bron zich voordoet in de ruimte: als punten, lijnen of vlakken -
Emissieverklarende Variabele (EVV): de grootte van de bron, het ruimtelijk patroon hiervan wordt telkens zo goed mogelijk ingeschat op basis van de beschikbare data en de uitwerking ervan vindt plaats via het scherm
EVV
-
Pad: met percentages die sommeren tot 100 voor de vier mogelijkheden (water, oppervlakte, riolering en verlies) wordt aangegeven welk pad de stoffen typisch volgen, vertrekkende van de bron tot aan het oppervlaktewater (zie HOOFDSTUK 6). Het percentage IWZI (individuele zuivering) en regenwater moet gedefinieerd worden van zodra een deel via de riolering getransporteerd wordt.
-
Emissie factoren: geven de hoeveelheid stof weer die per eenheid van de emissie verklarende variabele jaarlijks vrijkomen ter hoogte van de bron. Dit kan ook een fractie bevatten dat niet naar het water gaat. Dit onderscheid wordt verduidelijkt met de parameter Verlies en maakt in het stofstroomschema het verschil tussen het knooppunt ‘Bruto emissie’ en ‘Bruto emissie naar water’.
-
Rendement IWZI: percentage zuivering indien individuele zuivering plaatsvindt, in te stellen per stof.
-
Regengevoeligheid: parameter per stof die aangeeft in hoeverre het voorkomen van een stof ter hoogte van een overstort gekoppeld is aan een extreem regenevenement, 100 of blanco is default.
20
HOOFDSTUK 4 Invoer data
21
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
HOOFDSTUK 5. GEOGRAFISCHE SPREIDING DIFFUSE BRONNEN
5.1.
HET EVV INSTRUMENT
De geografische spreiding van de diffuse bronnen wordt gedefinieerd in het instrument EVV. EVV staat voor Emissie verklarende variabele en verwijst naar het ruimtelijk patroon dat op basis van een variëteit aan achterliggende data kan gecreëerd worden om de emissiebronnen zo nauwkeurig mogelijk te lokaliseren. Dit instrument van WEISS is toegankelijk via de instrumentengroep Emissies door op de knop
EVV te klikken.
In dit hoofdstuk worden de verschillende beschikbare allocatiealgoritmes besproken die in WEISS voorhanden zijn. Volgende tabel geeft een overzicht. Volgend op de tabel wordt elk algoritme met meer detail beschreven. Zo wordt voor elk EVV-type het invoerscherm getoond en worden de vereiste parameters kort toegelicht. Punten - Add point values
5.2.
Lijnen - Linear distribution - Proportional distribution
Oppervlakken - Areal weighted distribution - Dasymetric mapping - Multi-resolution dasymetric mapping - Multi-resolution fixed weight dasymetric mapping - Multi-resolution selection - Read raster
PUNTEN – ADD POINT VALUES
Dit ‘Point to raster’-algoritme laat toe om een puntenbestand te converteren naar het rooster van het studiegebied. Het is mogelijk om met punten te werken die meerdere variabelen bevatten. Een voorbeeld is een puntenbestand waarin voor elke X,Y-locatie het totaal aantal leden van een gezin gekend is. In dit algoritme moet de variabele geselecteerd worden die men op de rasterkaart wenst voor te stellen. Het algoritme aggregeert de waarden van punten die in dezelfde rastercel terechtkomen. Parameters: Bestand: locatie van de shapefile (puntenbestand) Laag: naam van de shapefile Kolom: kolom uit de attributentabel van de shapefile die de te spreiden waarden bevat
22
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
5.3.
LIJNEN – LINEAR DISTRIBUTION
In dit algoritme wordt een lijnenbestand geconverteerd naar een raster, waarbij statistische informatie beschikbaar is op een regionaal niveau die gerelateerd is aan de lijnen (bijvoorbeeld het aantal gereden kilometers per gemeente). Voor elke rastercel wordt de lengte van de erin aanwezige lijnen berekend en wordt vervolgens het belang bepaald van elke rastercel ten opzichte van het totaal voor de regio. Tenslotte worden de berekende fracties vermenigvuldigd met de regionale cijfers. Parameters: Lijn bestand: locatie van de shapefile (lijnenbestand) Laag: naam van de shapefile Gebiedsindeling: de kaart met de regio-indeling in ascii formaat, met resolutie en ligging zoals het WEISS systeem Variabele: het rekenblad (in dbf1-formaat) dat voor elke regio de waarden bevat die gespreid moeten worden Kolom met ID: kolom uit het rekenblad Variabele die de nummering van de regio’s beschrijft zoals gedefinieerd in de gebiedsindeling Kolom met waarde: kolom uit het rekenblad Variabele die de te spreiden waarden bevat
1
Het dbf-formaat kan vanaf MS Excel 2007 niet meer bewaard worden. Bijgevolg kan dit bestand best gewijzigd worden in MS Access of via ArcGIS. 23
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
5.4.
LIJNEN – PROPORTIONAL DISTRIBUTION
Dit algoritme kan toegepast worden voor een ‘Polyline to raster’ conversie wanneer in het lijnenbestand voor elk lijnsegment het aantal gekend is dat men wenst te spreiden over de rastercellen die door deze lijn worden doorkruist. Dit aantal mag bijgevolg niet uitgedrukt zijn per eenheid van lengte. Een voorbeeld is het aantal voertuigen per wegsegment. Parameters: Bestand: locatie van de shapefile (puntenbestand) Laag: naam van de shapefile Kolom: kolom uit de attributentabel van de shapefile die de te spreiden waarden bevat
24
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
5.5.
OPPERVLAKKEN – AREAL WEIGHTED DISTRIBUTION
Een polygonenbestand met totalen per gebied kan met dit algoritme verwerkt worden tot een rasterkaart waarbij alle cellen in het gebied een gelijk deel van het totaal toegewezen krijgt. Het polygonenbestand moet eerst verrasterd worden volgens de resolutie van het systeem (en ingevoerd in WEISS als ascii-bestand). De waarden voor de gebieden worden in een rekensheet aangeleverd. Het algoritme zal deze waarden gelijkmatig spreiden over alle rastercellen van een gebied. Parameters: Gebiedsindeling: de kaart met de regio-indeling in ascii formaat, met resolutie en ligging zoals de WEISS-toepassing Variabele: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elke regio de te spreiden waarden bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Variabele die de nummering van de regio’s bevat (conform de Gebiedsindeling) Kolom met waarde: de kolom uit het rekenblad Variabele die de per regio te spreiden waarden bevat
5.6.
OPPERVLAKKEN – DASYMETRIC MAPPING
Dasymetrische kartering is een techniek voor ruimtelijke interpolatie die bedoeld is om gegevens die beschikbaar zijn voor grotere administratieve eenheden (bv. emissies per gemeente) te herverdelen naar kleinere geografische eenheden met hogere homogeniteit (bijvoorbeeld cellen ingenomen door wonen in een 1 ha-rooster dat over elke gemeente wordt gelegd). In plaats van de statistische gegevens gelijkmatig te spreiden over de regio, wordt gebruik gemaakt van extra ruimtelijke informatie in een steunkaart om de allocatie zo nauwkeurig mogelijk te doen. Vaak wordt hiervoor een landgebruikskaart ingezet. Met gewichten wordt ingesteld hoe belangrijk de verschillende klassen van de steunkaart zijn voor de allocatie, en dus hoeveel gewicht toegekend krijgen. Bijvoorbeeld in een dasymetrische kartering van de bevolking op basis van een landgebruikkaart zal men de bevolking voornamelijk lokaliseren in de verstedelijkte landgebruiken en veel minder in de landbouwgebieden. Het algoritme van dasymetrische kartering is bovendien
25
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
zodanig ontwikkeld dat het de gewichten corrigeert indien de verdeling van de klassen in elke regio afwijkt ten opzichte van de verdeling van de klassen over het hele studiegebied (het onder- of oververtegenwoordigd zijn van bepaalde klassen ten opzichte van de gemiddelde situatie). Indien in een bepaalde regio waarden moeten gespreid worden zonder dat de relevante klassen aanwezig zijn waaraan ze toegekend moeten worden volgens de ingestelde gewichten, worden de waarden gelijkmatig gespreid over de ganse regio. Parameters: Steunkaart: de steunkaart in ascii formaat, met resolutie en ligging zoals de WEISS-toepassing Gewichten: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elke klasse van de steunkaart het relatieve belang bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Gewichten die de nummering van de klassen bevat (conform de Steunkaart) Kolom met gewichten: de kolom uit het rekenblad Gewichten die het belang per klasse bevat. Deze gewichten moet sommeren tot 1 Gebiedsindeling: de kaart met de regio-indeling in ascii formaat, met resolutie en ligging zoals de WEISS-toepassing Variabele: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elke regio de te spreiden waarden bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Variabele die de nummering van de regio’s bevat (conform de Gebiedsindeling) Kolom met waarde: de kolom uit het rekenblad Variabele die de per regio te spreiden waarden bevat
26
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
5.7.
OPPERVLAKKEN – MULTI-RESOLUTION DASYMETRIC MAPPING
Dit is een speciale versie van het dasymetric mapping algoritme. De ruimtelijke resolutie van de steunkaart (bijvoorbeeld een landgebruikskaart) kan hier verschillend zijn van deze van de WEISStoepassing. Dit is uitermate interessant wanneer de resolutie van de WEISS-toepassing moeilijk te verzoenen is met het detailniveau dat aanwezig is op de steunkaart en mogelijk interessante ruimtelijke informatie verloren dreigt te gaan. De steunkaart kan in dit algoritme met meer ruimtelijk detail opgenomen worden. Voor elke cel in WEISS (op de grovere resolutie) wordt het aandeel van de verschillende landgebruiken in rekening gebracht. Indien in een bepaalde regio waarden moeten gespreid worden zonder dat de relevante klassen aanwezig zijn waaraan ze toegekend moeten worden volgens de ingestelde gewichten, worden de waarden gelijkmatig gespreid over de ganse regio. Parameters: Steunkaart: de steunkaart in ascii formaat, met ligging zoals het WEISS systeem Opgelet!! De resolutie mag afwijken van deze van het WEISS systeem Gewichten: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elk klasse van de steunkaart het relatieve belang bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Gewichten die de nummering van de klassen bevat (conform de Steunkaart) Kolom met gewichten: de kolom uit het rekenblad Gewichten die het belang per klasse bevat. Deze gewichten moeten sommeren tot 1 Gebiedsindeling: de kaart met de regio-indeling in ascii formaat, met resolutie en ligging zoals de WEISS-toepassing Variabele: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elke regio de te spreiden waarden bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Variabele die de nummering van de regio’s bevat (conform de Gebiedsindeling) Kolom met waarde: de kolom uit het rekenblad Variabele die de per regio te spreiden waarden bevat
27
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
Opmerking!! In de regiokaart met de Vlaamse gemeenten mogen de gemeenten in de rasterkaart niet vertaald zijn volgens hun NISCODE. Een nummering van 1 tot en met 308 moet gekozen worden omdat de Multi resolution algoritmes hun kaarten opslaan in 16 bits integer getallen en als gevolg maar cijfers kunnen bevatten tot het maximum van 32767.
5.8.
OPPERVLAKKEN – MULTI-RESULTION FIXED WEIGHT DASYMETRIC MAPPING
In dit algoritme betekent ‘fixed weight’ dat bij het instellen van de gewichten per klasse van de steunkaart geen automatische correctie meer gebeurt voor de manier waarop de klassen binnen de regio zich verhouden ten opzichte van de verdeling in het volledige studiegebied. Dit algoritme is interessant wanneer de gebruiker geen inschatting kan/wil maken van het relatieve belang van de klassen ten opzichte van elkaar doch enkel een selectie kan/wil maken van klassen waarover de statistische data vervolgens gelijkmatig gespreid worden. De waargenomen patronen binnen één regio zijn dan het resultaat van het variërend aantal geselecteerde cellen (al dan niet op fijnere resolutie). Indien in een bepaalde regio waarden moeten gespreid worden zonder dat de relevante klassen aanwezig zijn waaraan ze toegekend moeten worden volgens de ingestelde gewichten, worden de waarden gelijkmatig gespreid over de ganse regio. Parameters: Steunkaart: de steunkaart in ascii formaat, met ligging zoals de WEISS-toepassing Opgelet!! De resolutie mag afwijken van deze van het WEISS systeem Gewichten: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elk klasse van de steunkaart het relatieve 28
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
belang bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Gewichten die de nummering van de klassen bevat (conform de Steunkaart) Kolom met gewichten: de kolom uit het rekenblad Gewichten die het belang per klasse bevat. Dit gewicht moet sommeren tot 1 Gebiedsindeling: de kaart met de regio-indeling in ascii formaat, met resolutie en ligging zoals de WEISS-toepassing Variabele: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elke regio de te spreiden waarden bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Variabele die de nummering van de regio’s bevat (conform de Gebiedsindeling) Kolom met waarde: de kolom uit het rekenblad Variabele die de per regio te spreiden waarden bevat
Opmerking!! In de regiokaart met de Vlaamse gemeenten mogen de gemeenten in de rasterkaart niet vertaald zijn volgens hun NISCODE. Een nummering van 1 tot en met 308 moet gekozen worden omdat de Multi resolution algoritmes hun kaarten opslaan in 16 bits integer getallen en als gevolg maar cijfers kunnen bevatten tot het maximum van 32767.
5.9.
OPPERVLAKKEN – MULTI-RESOLUTION SELECTION
In deze variant op Multi-resolution fixed weight dasymetric mapping is er geen sprake van statistische data voor de regio’s. Met 0 en 1 kunnen de klassen uit een steunkaart geselecteerd
29
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
worden waarover de variabele gelijkmatig gespreid moet worden. De in te zetten steunkaart kan een verschillende resolutie hebben dan die van de WEISS-toepassing. Parameters: Steunkaart: de steunkaart in ascii formaat, met ligging zoals de WEISS-toepassing Opgelet!! De resolutie mag afwijken van deze van het WEISS systeem Gewichten: het rekenblad (in dbf-formaat) dat voor elke klasse van de steunkaart het relatieve belang bevat Kolom met ID: de kolom uit het rekenblad Gewichten die de nummering van de klassen bevat (conform de Steunkaart) Kolom met gewichten: de kolom uit het rekenblad Gewichten dat het belang per klasse bevat. Meestal gaat het hier om een waarde 0 (niet meenemen) of een waarde 1 (meenemen). Bijgevolg moeten de gewichten hier niet sommeren tot 1
5.10. OPPERVLAKKEN – READ RASTER Dit algoritme importeert bestaande rasters en converteert deze van het ascii formaat naar het WEISS formaat. Hierbij moet het geïmporteerde raster dezelfde resolutie en dezelfde ligging hebben als deze van de WEISS-toepassing. Parameters: Bestand: raster in ascii formaat
30
HOOFDSTUK 5 Geografische spreiding diffuse bronnen
31
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
HOOFDSTUK 6. TRANSPORT NAAR OPPERVLAKTEWATER
In WEISS wordt het pad van de bron naar het oppervlaktewater beschreven aan de hand van onderstaand stofstroomschema. Dit schema is niet aanpasbaar en geldt voor elke stof-broncombinatie. Op basis van de kenmerken van elke bron, ingesteld in het instrument Bronnen, worden de paden bepaald. 6.1.
STOFSTROMEN VAN WEISS
Het stofstroomschema bevat 27 knooppunten waarin de massabalans wordt gerapporteerd en 12 posities waar het ruimtelijk patroon kan bevraagd en gevisualiseerd worden aan de hand van een kaart. De gekleurde vlakjes in de knooppunten of op de verbindingen bevatten de ladingen. De achtergrondkleuren van de vlakjes hebben de volgende betekenis: Blauw: de lading in de knoop of op de verbinding, te visualiseren als kaart; Grijs: de lading in de knoop of op de verbinding, NIET te visualiseren als kaart; Roze: een lading die het systeem verlaat door verlies naar lucht, bodem of grondwater, verwijdering, of door het overstromen naar een regio buiten Vlaanderen. Niet te visualiseren op kaart.
32
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
De betekenis en het verband tussen de knooppunten wordt verduidelijkt in onderstaande tabel: Massabalans (Vlaamse totalen, locaties kunnen verschillen) Bruto emissie = EF * EVV input Verlies, voornamelijk naar 2 = 1-3 lucht Bruto emissie naar water 3=1-2 Deel van de bruto emissie 4=3-5-6-7 naar water dat naar de afstroming gaat (locatie van de bron) Deel van de opgevangen 5=3-6-4-7 bruto emissie dat publiek (in het riool) wordt opgevangen (locatie van de bron) Deel van de opgevangen 6=3-5-4-7 bruto emissie dat privaat (in een IBA) wordt opgevangen (locatie van de bron) Deel van de bruto emissie 7=3-4-5-6 dat rechtstreeks in het water geloosd wordt (locatie van de bron) Deel van de emissie dat 8=4-9-10-11 tijdens de afstroming verdwijnt naar lucht, bodem of grondwater (locatie van de bron) Deel van de emissie die via 9=4-8-10-11 de afstroming naar het buitenland vloeit (locatie van de bron) Deel van de afstroming 10=4-8-9-11 emissies die in het publieke riool verdwijnen (locatie van de bron) Deel van de emissie naar 11=4-8-9-10 de oppervlakte dat via afstroming in het water terecht komt (op de plaats waar het in het water terecht komt) Lekkage van het publieke 12=5+10-13-14-15-16 riool
Nr in Omschrijving schema 1 2 3 4
5
6
7
8
9
10
11
12
Positie in het stofstroomschema blokje Bruto emissie vanuit blokje Bruto emissie blokje Bruto emissie naar water vanuit blokje Bruto emissie naar water
vanuit blokje Bruto emissie naar water
vanuit blokje Bruto emissie naar water
vanuit blokje waternetwerk en grondwater
vanuit blokje Harde en onverharde oppervlaktes
vanuit blokje Harde en onverharde oppervlaktes
vanuit blokje Harde en onverharde oppervlaktes
vanuit blokje Harde en onverharde oppervlaktes
vanuit blokje Publieke riolering
33
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
Emissies in de overstorten van het afvalwaterriool, gemengd riool en het regenwater-riool (locatie van het overstort) Emissies die in het regenwater riool opgevangen worden (locatie van het lozingspunt, overstortbijdrage is reeds verwijderd) Emissies in het water aan een uitlaat van een riool dat niet is aangesloten aan een RWZI (locatie van de lozingspunten) Emissies die bij een RWZI binnenkomen (locatie van de RWZI's) Emissies in het water die ongezuiverd geloosd worden door het RWZI (locatie van de RWZI's) Emissies die bij een RWZI binnenkomen en die naar de zuivering gaan Emissies die door zuivering in een RWZI uit het geloosde water gehaald zijn Emissies in het water dat gezuiverd geloosd wordt door het RWZI Lekkage van de private opvang (locatie van de bron) Emissies in het water dat opgevangen wordt door een IBA (locatie van de bron) Emissies die door zuivering in een IBA uit het geloosde water gehaald zijn Emissies in het water dat gezuiverd geloosd wordt door het IBA (locatie van de bron)
13=5+10-12-14-15-16
vanuit blokje Publieke riolering en blokje Overstort
14=5+10-12-13-15-16
vanuit blokje Publieke riolering en blokje Regenwaterriolering.
15=5+10-12-13-14-16
vanuit blokje Publieke riolering system en blokje Niet gekoppeld aan RWZI
16=5+10-12-13-14-15
vanuit blokje Publieke riolering
17=16-18
vanuit blokje RWZI en blokje Stormwaterbekken
18=16-17
vanuit blokje Behandelingsbekken
19=18-20
vanuit blokje Behandelingsbekken
20=18-19
vanuit blokje Behandelingsbekken
21=6-22-25-26
vanuit blokje Private Riolering
22=6-21-25-26
vanuit blokje Private Riolering
23=22-24
vanuit blokje IWZI
24=22-23
vanuit blokje IWZI
34
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
25
26
27
6.2.
Emissies in het water van een entiteit dat geen IBA heeft (locatie van de bron) Emissies in het privaat opgevangen regenwater (locatie van de bron Netto emissies naar het oppervlakte water (locatie van de lozingspunten en locatie van de bron in geval van Private Riolering)
25=6-21-22-26
vanuit blokje Private Riolering en blokje Niet gekoppeld aan IWZI
26=6-21-22-25
vanuit blokje Private Riolering en blokje Regenwaterriolering
27=11+13+14+15+17+20 blokje Oppervlaktewaterwater +24+25+26+7
DEFINITIE VAN PADEN IN HET INSTRUMENT SOURCES
Het pad van de polluenten van bron naar oppervlaktewater voor elke emissiebron wordt gedefinieerd in de instrumentengroep Emissies, meer bepaald in het instrument Bronnen. - Voor een puntbron zijn er twee mogelijkheden: het gaat om een rioollozer of om een oppervlaktewaterlozer. - Voor een diffuse bron wordt de transportroute beschreven aan de hand van volgende parameters (zie HOOFDSTUK 4): o Pad: Water/Oppervlakte/Riool /Verlies o Percentage IWZI o Percentage regenwater o Rendement IWZI Transportroutes puntbronnen Er zijn twee mogelijke opties: - Oppw: de puntbron is een oppervlaktewaterlozer. Dit impliceert dat de puntbron zelf aan zuivering heeft gedaan, waardoor de stoffen het pad van de Private Riolering zullen volgen en vervolgens via het knooppunt IWZI met een zuivering van 0% in het oppervlaktewater terechtkomen; -
RIO: de puntbron betreft een rioollozer. Het rioolmasker zal bepalen waar de emissies uiteindelijk in het oppervlaktewater terechtkomen. Wanneer de (x,y)-coördinaat van de meetput echter niet in het rioolmasker gelegen is, dan zullen de emissies afgevoerd worden via de Private Riolering, en vervolgens via het pad Niet gekoppeld aan WZI. Deze route werd gekozen zodat een onderscheid gemaakt kan worden met de oppervlaktewaterlozers. Het is immers van belang om dit onderscheid te kennen, aangezien rioollozers buiten een rioolmasker kunnen wijzen op een fout in de toepassing (foute locatie van de meetput of in het rioolmasker zelf) en dus verder onderzoek vergen vanwege de ontwikkelaar.
Transportroutes bijschattingen: Instelbare parameters in de Invoertabel Bijschattingen EF zijn het rendement van de IWZI en het percentage IWZI. Standaard verloopt het pad van de bijschattingen voor 100% langs de riolering en zal het rioolmasker bepalen of er een Private Riolering of een Publieke riolering actief is. Er wordt vanuit gegaan dat er in het geval van de Private Riolering telkens 100% via de IWZI gaat en dat hier een zuivering van 50% zal plaatsvinden.
35
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
6.3.
HET INSTRUMENT AFSTROMING
Het instrument Afstroming bepaalt de hoeveelheid polluenten die door middel van afstroming het oppervlaktewater bereiken. Het rekent met onderstaande invoerkaarten:
-
Afstromingscoëfficiënten: de kaart met de afstromingscoëfficiënten (Bron: Wetspa, VUB). Geeft de fractie (tussen 0 en 1) weer van de in deze cel gegenereerde bruto-emissie die uiteindelijk in het oppervlaktewater terechtkomt.
Figuur: Afstromingscoëfficiënten voor Vlaanderen -
Ontvangende waterlopen: de kaart waarvan elke gridcel die een rivier bevat een uniek id kent.
36
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
1
9 -
6.4.
3
4
5
6
7
8
2
10
Afstroomgebieden: de kaart die voor elke cel van het studiegebied aangeeft waar een deel van de bruto-emissies in de rivier zullen terechtkomen, m.a.w. de link met de kaart van de Ontvangende waterlopen. Deze kaart wordt buiten WEISS gemaakt en in WEISS ingelezen. Ze is onder meer gebaseerd op een gedetailleerd digitaal hoogtemodel van het studiegebied.
3
3
3
1
2
5
5
3
4
4
7
7
5
6
6
9
10
7
8
8
9
9
10
10
10
HET INSTRUMENT RIOOLSYSTEEM
Het instrument Rioolsysteem bepaalt de eigenschappen van het rioleringssysteem. In WEISS is de flexibiliteit voorzien om het rioleringssysteem met verschillende gradaties van nauwkeurigheid mee te nemen. Zo is er in Vlaanderen zeer gedetailleerde informatie beschikbaar over de ligging van de riolering, het type riolering, de ligging van de overstorten, uitlaten, RWZI parameters enz. Deze detailinformatie tracht WEISS maximaal mee te nemen in zijn berekeningen. Anderzijds zijn er ook studiegebieden waarbij enkel de ligging van de RWZI’s gekend is en het toelevergebied, eventueel inclusief een aansluitingspercentage. Het invulscherm van het Rioolsysteem ziet er veeleisend uit, maar is net zodanig opgezet dat het met deze twee uitersten van databeschikbaarheid kan rekenen. In deze handleiding wordt de eenvoudige versie beschreven. Voor de complexe variant, zoals in Vlaanderen, werd extra software ontwikkeld die afgestemd is op de structuur van de rioleringsdatabank van de Vlaamse Milieu Maatschappij. Het zou te ver leiden om dit allemaal in deze algemene handleiding te beschrijven.
37
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
In het instrument zijn specificaties aan te leveren voor de afvoer van het afvalwater, van het regenwater en een aantal algemene kenmerken van het rioleringsysteem. -
Voor afvoer van het afvalwater zijn volgende instellingen noodzakelijk: o Rioolmasker: afbakening van het toelevergebied, met een uniek nummer dat overeenstemt met het nummer van het lozingspunt (rasterkaart in ascii) o Rioleringsnetwerk: ligging van de lozingspunten (tekstbestand in txt) o Fractie aangesloten: het percentage van de emissiebronnen in het toelevergebied dat emissies levert aan de RWZI. Dit kan 100% zijn wanneer het rioolmasker samenvalt met een bufferzone rond de riolering waarbij we veronderstellen dat alle erin aanwezige bronnen gezuiverd worden door de RWZI. Er is echter meer kans dat het gebied ruimer gekozen werd en dus ook niet gerioleerd gebied bevat, waardoor het percentage naar beneden bijgesteld moet worden. o Als onderdeel van de afvoer van afvalwater zijn voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) de volgende kenmerken aan te leveren: Eigenschappen: een rekenblad (csv-bestand) dat indien gekend, voor elke RWZI en stof combinatie het zuiveringsrendement, het aandeel RWA en de influentvracht bevat Standaard rendement: een default zuiveringsrendement voor elke stof Standaard deel stormwater: een default aandeel RWA voor elke RWZI
-
Voor afvoer van het regenwater zijn volgende instellingen noodzakelijk:
38
HOOFDSTUK 6 Transport naar oppervlaktewater
o o o
-
Rioolmasker: afbakening van het toelevergebied, met een uniek nummer dat overeenstemt met het nummer van het lozingspunt (rasterkaart in ascii) Rioleringsnetwerk: ligging van de lozingspunten (tekstbestand in txt) Fractie aangesloten: het percentage van de emissiebronnen in het toelevergebied dat emissies levert aan de regenwaterafvoer. Dit kan 100% zijn wanneer het rioolmasker samenvalt met een bufferzone rond de regenwaterriolering waarbij we veronderstellen dat alle erin aanwezige bronnen erop aangesloten zijn Er is echter meer kans dat het gebied ruimer gekozen werd en dus ook niet gerioleerd gebied bevat, waardoor het percentage naar beneden bijgesteld moet worden.
Tenslotte zijn in het onderdeel Overig nog volgende parameters instelbaar: o Lekkage publieke riolering (%): de hoeveelheid vracht die verloren gaat door lekkage in het rioleringsnetwerk. Deze wordt in Vlaanderen gelijkgesteld aan 4%, maar is flexibel in te stellen. o Lekkage private riolering (%): de hoeveelheid vracht die verloren gaat door lekkage in de Private Riolering. Deze wordt in Vlaanderen gelijkgesteld aan 0%, maar is flexibel in te stellen. o Overstortpercentage (%): De hoeveelheid vracht die verloren gaat door het in werking treden van de overstorten. Deze wordt in Vlaanderen gelijkgesteld aan 2%, maar is flexibel in te stellen. o Fractie afstroming naar putjes: met deze rasterkaart wordt per cel aangegeven welk aandeel van de afstroming via rioolputjes in het rioleringsnetwerk terechtkomt. Dit aandeel werd voor Vlaanderen ingeschat op basis van een verstedelijkingsindicator.
Figuur: rasterkaart met de Fractie afstroming naar rioolputjes voor Vlaanderen
39
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
HOOFDSTUK 7. REKENEN EN ANALYSE
In de instrumentengroep Analyses kunnen de berekeningen opgestart worden en kunnen de resultaten geanalyseerd worden aan de hand van verschillende analytische instrumenten, zoals het stofstroomschema, kaarten en tabellen. De beschikbare instrumenten worden achtereenvolgens beschreven.
7.1.
HET INSTRUMENT BEREKENEN
De berekeningen gebeuren met het instrument Berekenen.
Het is aan de gebruiker om aan te geven voor welke stof(fen) en bron(nen) of combinaties van bronnen op het niveau van de sectoren, de subsectoren enz. hij berekeningen wenst uit te voeren. Te definiëren bij de berekeningen: - Versie: de versie van het databestand waarvoor de berekening wordt uitgevoerd. Ze is te selecteren in de drop-downlijst in de selectiebalk van de toepassing.
40
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
-
Selecteer stof: De stof(fen) waarvoor de berekening wordt uitgevoerd in het onderdeel worden geselecteerd door eerst de (stoffen) Groep te selecteren, zoniet alle groepen en vervolgens binnen de groep de precieze Stof, zoniet alle stoffen die deel uitmaken van de groep.
-
Selecteer bron: De bronnen worden geselecteerd in de boomstructuur, ingedeeld in de structuur tot op vier niveaus. Hierbij kan op elk niveau een selectie gemaakt worden, waarbij steeds alle onderliggende bronnen en hiërarchische aggregaties ervan berekend worden. Men kan de berekeningen dus uitvoeren voor één specifieke bron door ze te selecteren, maar evenzeer voor een sub-sector of sector, of voor alle bronnen door het hoogste niveau, namelijk de tekst Sectors te selecteren.
-
Schrijf ascii kaarten: als deze optie aangezet wordt, zal WEISS voor alle berekende kaarten een ascii versie wegschrijven samen met het interne digitale formaat. De ascii-kaarten kunnen geopend worden door standaard GIS-paketten, terwijl het interne digitale formaat enkel beperkt is tot WEISS. De ascii-kaarten worden opgeslaan in de hoofd data folder.
Opgelet!! Uiteraard vergt het meer rekentijd naargelang men berekeningen uitvoert hoger in de boomstructuur en dus meer bronnen meeneemt. De rekentijd stijgt ook drastisch wanneer de resultaten naar ascii formaat weggeschreven moeten worden. Bij het wegschrijven naar ascii wordt aangeraden om dit weloverwogen enkel voor de gewenste bronnen te doen, om te besparen op schijfruimte.
7.2.
HET INSTRUMENT STOFSTROOMSCHEMA
Met het instrument Stofstroomschema kunnen de resultaten bekeken worden voor elk knooppunt van het stofstroomschema: onder de vorm van een massabalans en onder de vorm van een hele reeks kaarten (rasterkaarten en choropletenkaarten). De opbouw van het stofstroomschema is al uitvoerig toegelicht in het vorige hoofdstuk. Kaarten zijn beschikbaar voor elke knoop of verbinding in het stofstroomschema dat in een blauw vlakje wordt weergegeven. De analyse met behulp van de kaarten wordt in deze paragraaf verder verduidelijkt.
41
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
Choropletenkaarten zijn rasterkaarten waarbij de emissies binnen bepaalde gebiedsgrenzen opgeteld worden en waarbij het gebied ingekleurd wordt volgens dit totaal, uitgedrukt per eenheid van oppervlak. Volgende figuur toont een voorbeeld van een choropletenkaart in WEISS, met de gemeenten als gebiedsindeling (uitgedrukt per ha).
Een choropletenkaart is bijzonder nuttig voor de voorstelling van de emissies gesommeerd voor de administratieve, hydrologische of fysische entiteiten. Ze zijn ook nuttig om de puntbronnen te aggregeren per grotere administratieve, hydrologische of fysische entiteit en ze zodoende duidelijker in beeld te brengen (meer dan één gekleurde cel). Volgende figuur toont het voorbeeld voor puntbronnen, gelegen ten noorden van Kortrijk, met bovenaan de rasterversie, middenin een rasterversie ingezoomd in het rood omlijnde gebied en onderaan de choropletenversie voor Vlaanderen.
42
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
WEISS laat dus toe om tot op celniveau de ruimtelijke details te analyseren, maar maakt het ook mogelijk om dit te doen op een meer geaggregeerd niveau op basis van door de gebruiker aangeleverde gebiedsindelingen. Voorbeelden zijn gemeenten, hydrologische bekkens, landbouwgebieden, de afvoergebieden van de waterlichamen, enz. De gebiedsindelingen worden ingeladen in de Kaartencatalogus (in de selectiebalk). Deze knop geeft toegang tot een dialoog met twee tabbladen: - Gebiedsindelingen waarin de rasterversies van de gebiedsindelingen gedefinieerd worden (nodig voor het opstellen van de choropletenkaarten en de tabellen)
43
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
-
Kaartlagen waarin de shapefiles gedefinieerd worden om een overlay met polygonen en lijnen te bewerkstelligen. Dit dient enkel ter visualisatie op kaart. Voorbeelden hier zijn de VHAwaterlopen en een wegenkaart.
In het dialoogvenster van Gebiedsindelingen moeten de paden naar de vereiste rasterbestanden gedefinieerd worden. De rasterkaart moet opgesteld zijn in ascii formaat met dezelfde resolutie en ligging als deze van het WEISS-raster. Aangezien de gebieden op de rasterkaart meestal een onleesbare nummering bevatten (bv. voor de gemeenten nummering van 1 tot 308), kan in het onderdeel Namen een rekensheet gedefinieerd worden (in dbf formaat), waarbij voor de nummers (Kolom met raster ID) de corresponderende naam wordt opgegeven (Kolom met naam). Dit is bijzonder nuttig wanneer de resultaten in tabelvorm opgevraagd worden, aangezien deze namen in de tabellen terug te vinden zijn.
Nadat de gebiedsindelingen gedefinieerd werden in de Kaartencatalogus, zijn er drie manieren om van deze verschillende gebiedsindelingen gebruik te maken: -
Als kaartlaag om de leesbaarheid van de rasterkaarten te vergroten. Ze dient enkel om de visualisatie te verbeteren. Ze is te selecteren via de knop in de selectiebalk. Boven de streep worden de shapefiles opgelijst, onder de streep gaat het om rasterbestanden (gedefinieerd in het onderdeel Gebiedsindelingen). Volgende figuur is een voorbeeld waarbij twee shapefiles met lijnsegmenten gedefinieerd werden (VHA- waterlopen en gemeentewegen) en vijf gebiedsindelingen in rasterformaat. Ook deze laatste kunnen op de kaart getekend worden om de situering te vergemakkelijken.
44
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
Shapefiles voor visualisatie
Rasterkaarten voor gebiedsindelingen
-
Als indeling voor de choropletenkaarten. De rastercellen binnen deze gebieden worden gesommeerd en het gebied wordt ingekleurd volgens de gesommeerde waarde per eenheid van oppervlakte. Wanneer hier voor Totaal gekozen wordt, dan wordt de oorspronkelijke rasterkaart getoond.
-
Als indeling voor de tabellen (top 10, bruto/netto en netto emissie): naast totalen, kunnen de resultaten ook per gebiedsindeling weergegeven worden. De keuze tussen het totaal en een willekeurige gebiedsindeling wordt op dezelfde plaats gemaakt als bij de keuze tussen de rasterkaart en de choropletenkaart.
45
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
Aan de rechterzijde van de selectiebalk zijn een aantal knoppen beschikbaar om de kaarten in te kleuren en om ze vlot te kunnen raadplegen. Wanneer een kaart voor de eerste keer geopend wordt, dan zal er een standaard legende-indeling gebruikt worden. Deze bestaat uit zeven klassen, die geschaald worden tussen het minimum en het maximum van de dataset met een lineaire klassenindeling. Via de legend editor kan de gebruiker deze legende volledig aanpassen aan zijn wensen.
De eerste knop is de Legend editor. Hier kan het aantal klassen gekozen worden (Number of classes). De volgorde die best aangehouden kan worden is eerst de klassengrenzen kiezen (via Generate class bounds), vervolgens de bijhorende labels genereren (Generate labels) – hier kan het aantal cijfers na de komma gekozen worden, en tenslotte de gewenste inkleuring te kiezen (via Generate colours). Opgelet, aangezien de klassenindeling gebaseerd is op een frequentiediagram van de steekproefgegevens, zal bij het inkleuren van de choropletenkaarten de inkleuring wat scheefgetrokken worden omdat grote gebieden veel rastercellen vertegenwoordigen die telkens met dezelfde waarde worden ingekleurd. In het ideale geval zou elk gebied door één rastercel voorgesteld moeten worden bij de berekening van de frequentieverdeling van de steekproef. Zoom in Zoom uit Zoom in op een specifiek gebied dat met de cursor kan getekend worden Pan Toon de gegevens Zoom volledig uit
7.3.
HET INSTRUMENT TOP 10
Met het instrument Top 10 kan de gebruiker door middel van een tabel en staafdiagrammen inzicht krijgen in de belangrijkste emissiebronnen in het studiegebied. De gewenste stof(fen) en bron(nen) kunnen gekozen worden en in de selectiebalk zijn vier drop down menu’s ter beschikking om de analyse verder te specificeren.
46
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
Keuze voor het volledig studiegebied of voor een eigen gebiedsindeling
Conversie eenheid
Plaats in het stofstroomschema
Aggregatieniveau
Volgende figuur toont het resultaat van het instrument Top 10 voor de subsector Voeding, waarbij de uitsplitsing tot op het niveau van de vier onderliggende bronnen heeft plaatsgevonden. De gebiedsindeling zijn de deelbekkens en de analyse vond plaats op het knooppunt van de netto emissies waarbij de emissies uitgedrukt werden in kilogram. De staafdiagrammen zijn een weergave van het belang van de bron. De belangrijkste bron binnen elk deelgebied wordt steeds weergegeven met een staafdiagram van maximale breedte.
7.4.
HET INSTRUMENT BRUTO/NETTO
In het instrument Bruto/Netto worden de bruto emissies, de netto emissies en de verhouding van beiden in tabelvorm weergegeven voor een stof-bron/subsector/sector combinatie naar keuze. In de selectiebalk zijn drie drop down menu’s ter beschikking om de analyse nader te specificeren.
47
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
Keuze voor het volledig studiegebied of voor een eigen gebiedsindeling
Conversie eenheid
Aggregatieniveau
Volgende figuur toont het resultaat van het instrument Bruto/netto voor de subsector voeding, waarbij de resultaten geaggregeerd werden op het niveau van de sub-subsector en opgesplitst per bekken.
7.5.
HET INSTRUMENT NETTO EMISSIE
In het instrument Netto emissie kan voor eender welke positie in de bronnenstructuur de bijdrage van de verschillende transportroutes tot het oppervlaktewater bevraagd worden in de vorm van een tabel. Naast de absolute bijdragen, waarbij conversie van eenheden mogelijk is, wordt ook het relatief belang van elke transportroute aangegeven. Dit relatief belang wordt met een taartdiagram nog extra verduidelijkt. In de selectiebalk zijn twee drop down menu’s ter beschikking om de analyse nader te specificeren.
Keuze voor het volledig studiegebied of voor een eigen gebiedsindeling Conversie eenheid
48
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
Volgende figuur toont het resultaat van het instrument Netto emissie voor de bron Corrosie schil gesloten bebouwing. De waarden zijn deze voor gans Vlaanderen en zijn uitgedrukt in kg.
7.6.
HET INSTRUMENT RWZI
In het instrument RWZI wordt in tabelvorm per RWZI het verschil getoond tussen het berekend influent, op basis van de ingevoerde emissiebronnen, en het gemeten influent. Op die manier krijgt men een idee van de onverklaarde vracht per RWZI. Het percentage drukt de verhouding uit tussen de onverklaarde vracht en het gemeten influent. De enige instelbare parameter in dit instrument is de stof. Onderstaande figuur toont het voorbeeld voor koper voor een WEISS toepassing waarvoor een groot deel van de gekende emissiebronnen al ingevoerd zijn.
49
HOOFDSTUK 7 Rekenen en analyse
7.7.
RESULTATEN BEWAREN
Wanneer naverwerking in GIS-programma’s gewenst is, dan kunnen de raster- en choropletenkaarten worden bewaard in ascii formaat door tijdens het visualiseren te kiezen voor Bestand/Exporteren. De rasterkaarten kunnen ook in bulk worden bewaard door in het instrument Berekenen het relevante hokje aan te vinken. Alle kaarten die berekend worden, worden dan weggeschreven naar de harde schijf. Let erop dat dit erg veel schijfruimte kan kosten indien voor een groot aantal bronnen en/of stoffen gerekend wordt. Alle kaarten en ook legendes kunnen als bitmap gekopieerd worden door met de rechtermuis in het kaartveld (het legendeveld) te klikken en te kiezen voor de optie Copy as bitmap. De resolutie van de bitmap is deze van het scherm tijdens het kopiëren. Deze optie is erg handig voor het invoegen van kaartbeelden in rapporten of presentaties. De tabellen kunnen via een eenvoudige Copy/Paste naar Excel overgedragen worden. De staaf- en taartdiagrammen kunnen nog niet bewaard worden.
50
HOOFDSTUK 8 VERSIE MANAGEMENT
HOOFDSTUK 8. VERSIE MANAGEMENT
WEISS ondersteunt versiemanagement. Dit betekent dat verschillende versies in één toepassing geïntegreerd kunnen worden. Versies kunnen verwijzen naar verschillende jaren, maar ook binnen één jaar kunnen er verschillende versies uitgewerkt worden, bijvoorbeeld als onderdeel van scenario-oefeningen. De keuze voor een versie gebeurt in de selectiebalk met het drop-down keuzemenu. Voor elke versie opent zich een verschillend venster van de bronnen en de EVV’s.
Een afgesloten versie is in de lijst te herkennen aan een asterisk (*). Een nieuwe versie wordt gemaakt met de knop Versie management in de selectiebalk links van het drop-down keuzemenu. Een nieuwe versie kan gebaseerd worden op een vorige afgesloten versie. Meerdere open versies kunnen naast elkaar bestaan. Opgelet! Versies die nog niet afgesloten zijn, komen niet in aanmerking om er een nieuwe versie op te baseren.
51