35
35
HOOFDSTUK 3
Wat eten we vanavond?
WOORDEN
1
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: jam – school – slager – boodschappen – vegetariër
2
Dorien eet geen vlees. Ze is
2
Moniek houdt van zoet. Ze eet graag
3
Johan, ik ga naar de stad. Ik ga
4
Ik koop vlees niet in de supermarkt. Ik koop vlees bij de
5
Mijn dochter neemt brood en melk mee naar
op brood. doen. . .
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4
3
.
1
kop glas brood vlees
a b c d
slager bakker thee koffie
Lees de woorden. Is het een groente? 1 2 3 4 5
de aardappel de appel de banaan champignon sperziebonen
ja £ £ £ £ £
nee £ £ £ £ £
35
35
35
36
36
4
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: heb zin in – kiezen . . . uit – kosten – is gek op – houd . . . van 1
patat met kip en groente met
Wat wil je eten? Je kunt aardappels.
2
Waar
jij
?
Ik houd van brood met ei. 3
Tosca
4
Ik
5
Hoeveel
melk. een boterham met banaan. de appels?
Een euro per kilo, mevrouw.
5
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
6
7
dorst duur niets zoet halen
a b c d e
alles drinken bezorgen goedkoop zout
Kies het goede woord. 1
Op de pizza zit kaas, tomaat en . . . . a salami b school
2
Meneer, ik wil graag een . . . kaas van u. Dat kan, mevrouw. a kop b pond
3
Ga je mee naar de . . . ? Ik ga groente en fruit kopen. a markt b bakker
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4
houden kiezen zin hebben gek zijn
a b c d
op van uit in
36
36
36
37
37
8
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: boterham – eten – pinda’s – groente – fris 1
Vind je het
lekker?
Ja, de kip met de rijst is heerlijk. 2
Wil je bier? Nee, ik wil liever iets
3
Wat heb je op je
. Heb je cola? ?
Kaas met tomaat. 4
Ik eet ’s middags vaak
5
Marjon vindt sperziebonen een lekkere
. Ik vind ze lekker. . Ik houd niet van
sperziebonen.
9
10
Kies het goede woord. 1
Dag meneer, wilt u iets . . . ? Ja, ik wil graag een kop koffie van u. a bezorgen b bestellen
2
Wat . . . jij? Een pizza Hawaï, denk ik. a begin b neem
3
Eric . . . vanavond pasta met gehakt en tomaat. Lekker, hè! a maakt b snijdt
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: lunch – avondeten – ontbijt 1
Om 07.30 uur eet ik mijn
.
2
Om 13.00 uur eet ik mijn
.
3
Om 18.30 uur eet ik mijn
.
37
37
37
38
38
11
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: zoute – zoet – hartig
12
13
1
Anne houdt van
2
Anne is gek op
3
Anne vindt
op brood, bijvoorbeeld jam. . Ze houdt veel van chips en patat. pinda’s niet lekker.
Kies het goede woord. 1
Een brood, graag. Wilt u een . . . of een wit brood? a bruin b duur c goedkoop
2
Ik . . . op vrijdag altijd vis. a snijd b koop c kost
3
Zij ontbijt . . . zeven uur en half acht. Ik ontbijt om acht uur. a in b bij c tussen
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: liever – zo – heerlijk – bijvoorbeeld – mooie 1
Paul houdt van fruit, van appels en bananen
2
Je kunt in dit restaurant
3
Wil je koffie?
eten. Het eten is goed.
Nou, ik heb
14
.
thee.
4
Oh, kijk,
sperziebonen! Doet u mij maar een halve kilo!
5
Appels vind ik lekker. Bananen vind ik niet
lekker.
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
de prijs de klant eten de boterham de appel
a b c d e
drinken het fruit kosten de verkoper het brood
38
38
38
39
39
15
16
Kies het goede woord. 1
Kan ik je iets te drinken . . . ? Oh, lekker, een glaasje wijn, alsjeblieft. a aanbieden b nemen
2
Dominique . . . geen vleeswaren op brood. Ze vindt het niet lekker. a drinkt b lust
3
Een bruin, alstublieft. Wilt u het brood . . . hebben? Ja, graag. a gemaakt b gesneden
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: wit – beurt – tomaat – iets – ons 1
drinken?
Wil je
Lekker. Een cola, graag. 2
Ik vind brood met kaas en
3
Ik ga brood kopen, twee
4
Twee
5
Wie is er aan de
lekker. en een bruin.
champignons, alstublieft. ?
Ik. Een kilo aardappels, alstublieft.
17
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: kilo – gram – pond – ons 1
Een
is honderd gram.
2
Vijf ons is een
3
Twee pond is een
4
Duizend
. . is een kilo.
39
39
39
40
40
18
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
19
de supermarkt gram de appel de klant de salami
a b c d e
kilo de banaan de vleeswaren de winkel de verkoper
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: kleine – goedkoop – gezellig – lekker – warm 1
In café The JR Corner is het heel
2
In deze straat zijn veel
. winkels, bijvoorbeeld de bakker en de
slager. 3
Wat vind je van het eten? Ik vind het erg
20
. eten. Ik eet liever brood.
4
Ik houd niet van
5
Twee euro voor vijf kilo appels? Dat is
!
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: water – meestal – tas – soort – nooit 1
Welk
brood wilt u? Bruin, wit of volkoren?
Een volkoren brood, graag. 2
Wilt u een
voor uw boodschappen?
Nee, dank u. 3
Gerda eet
fruit bij het ontbijt.
4
Tanja eet
vis. Ze houdt niet van vis.
5
Heb je een glaasje
voor me? Ik heb dorst.
40
40
40
41
41
21
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: alstublieft – waarom – mag – aanbieden – alsjeblieft 1
Victor,
eet jij geen brood?
Ik lust het niet. 2
Katrien,
ik een boterham?
Ja, alsjeblieft. 3
Dora, wil je iets drinken? Ja, thee
4
.
Mevrouw, wilt u bestellen? Ja, een koffie,
5
.
Mag ik u iets te drinken
?
Lekker, koffie graag. Dank u.
22
Wat hoort bij elkaar? 1 2 3 4 5
23
lekker ontbijt de wijn champignons pinda’s
a b c d e
sperziebonen heerlijk lunch hartig het bier
Kies het goede woord. 1
Ik wil graag een pizza . . . . Dat kan. Welke pizza wilt u? a bestellen b bezorgen
2
Nou, . . . hè! Ja, dank je! a proost b prijs
3
In café De Roos is het meestal . . . . Ja, ik kom er ook graag. a gezellig b duur
41
41
41
42
42
24
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: halen – lust – neem – mag – bezorgen 1
Welke pizza wil je? Ik
2
een pizza dello Chef.
Mevrouw De Vries,
ik u iets te drinken aanbieden?
Oh, lekker. Een kopje thee graag. 3
We kunnen de pizza’s over een half uur bezorgen. Oh, maar u wilt het
?
Dat kan ook. Dan zien we u in de pizzeria. 4
We komen de pizza over een half uur
5
Wil je wat eten? Ja, ik
25
.
wel een boterham.
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: iets – zo – tussen – proost – bijvoorbeeld
26
1
Auke houdt van groente. Sperziebonen
2
Marjan,
3
Godelieve vindt vis niet
4
We eten
5
Ik wil graag
.
, hè! Op je verjaardag! lekker. twaalf en twee uur. drinken. Kan dat?
Kies het goede woord. 1
Ik vind . . . met rijst, tomaat en sperziebonen erg lekker. a gehakt b fruit
2
Eet jij vaak . . . ? Ja. Ik eet ze met pasta of op brood. a tomaten b fris
3
Houd jij van . . . op brood? Nee, ik houd niet van zoet. a kaas b jam
42
42
42
43
43
27
28
Kies het goede woord. 1
Hanneke is . . . . Ze eet geen vlees, wel vis. a duur b fris c vegetariër
2
Mag ik een glas . . . ? Ik heb dorst. a banaan b koek c water
3
Wie is er aan de . . . ? Ik. Een pond champignons graag. a verkoper b beurt c dorst
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: liever – supermarkt – maakt – dorst – prijs 1
In de
2
Wie
kun je bijna alles kopen. vanavond het eten?
Sonja. 3
Heb je
4
Wat is de
? Drink dan water! van de sperziebonen?
Een euro per kilo, mevrouw. 5
Wil je thee? Nee, dank je, ik heb
koffie.
43
43
43
44
44
29
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: eten – bruin – boodschappen – duur – witte 1
Esther houdt van
2
Ik maak vandaag het
3
Een
4
Erica doet
wijn. . We eten pasta met kaas. gesneden, alstublieft. met haar dochter. Ze koopt groente, vlees en
fruit. 5
30
31
Drie euro voor een halve kilo appels? Dat is
!
Kies het goede woord. 1
Wil je iets drinken? Ja, . . . graag. Cola bijvoorbeeld. a bier b wijn c fris
2
Hans eet . . . vis. Hij houdt niet van vis. a meestal b graag c nooit
3
Bij het . . . drink ik wijn. a ontbijt b avondeten c glas
Kies het goede woord. 1
Groente en fruit . . . ik op de markt. a koop b maak
2
Mijn zoon van veertien jaar koopt brood voor zijn lunch op . . . . Hij vindt mijn brood niet lekker. a water b school
3
Hebben we nu . . . ? Dan gaan we naar huis. a al b alles
44
44
44
45
45
32
Schrijf de goede woorden in de zinnen. Kies uit: soorten – kleine – mooie – tas – warme 1
In Coevorden zitten veel
2
Dit zijn
winkels.
bananen. En ze zijn goedkoop!
Doet u mij maar een kilo. 3
Oh, lekker,
4
Hoeveel
kip. Ik heb wel zin in kip! brood heeft u?
Ik denk twintig. 5
Heb je een
voor de boodschappen?
Ja, mam.
33
34
Kies het goede woord. 1
Henk, . . . heb je geen appels? Ze zijn duur in de supermarkt. Ik koop ze morgen op de markt. a waarom b wanneer
2
Ik koop vlees . . . bij de slager. Op de markt koop ik het niet. a nooit b meestal
3
Vijf . . . tomaten, alstublieft. Een pond tomaten, oké. a kilo b ons
Kies het goede woord. 1
Henny, kun je me nog een cola geven, . . . ? a alstublieft b alsjeblieft
2
Dag meneer, heeft u voor mij een ons salami, . . . ? a alsjeblieft b alstublieft
45
45
45