Colofon U i tg a v e K e r kin ac t i e
Postbus 456 3500 AL Utrecht Telefoon (030) 880 14 56 Fax (030) 880 14 57 E-mail
[email protected] Website www.kerkinactie.nl Giro 456 T ekst
ds O.J. Ruff R ed ac tie en in terview s
Anja de Zeeuw E in d red ac tie
Henk van IJken D ru kw e r kb eg e l e id in g
Bureau Logistiek SoW O p maak en d ru k
Libertas Grafische Communicatie, Bunnik Foto's
ANP B es t el len
Afd. Brochureverkoop Telefoon (030) 880 17 24 E-mail
[email protected]
Wanneer in de tekst in algemene zin ‘ hij’ of ‘ zij’ staat, wordt daarmee ook ‘ zij’ of ‘ haar’ bedoeld. Kerkinactie is de organisatie voor missionair en diaconaal werk in binnen- en buitenland van de Samen op Weg-kerken en tien oecumenisch georiënteerde kerken en organisaties in Nederland. Het Diaconaat van Kerkinactie in Nederland zet zich in voor kwetsbare mensen en groepen in de samenleving. © Utrecht, november 2002
De rol van de kerk bij een ramp Ds. O.J. Ruff
INHOUD Voorwoord
3
1. Inleiding
5
2. Lessen uit het verleden 3. Interviews met betrokkenen 4. De rol van de kerk bij een ramp
6 12 17
5. Stappenplan om tot een draaiboek te komen
21
6. Aanbevelingen voor een draaiboek
23
7. Uitvoering van het draaiboek
24
8. De rol van Kerkinactie
26
9. De rol van het Regionaal Dienstencentrum (RDC)
26
Bijlage 1: Taken van medewerkers
27
Bijlage 2: Organogram
28
Bijlage 3: Alarmeringssysteem (belboom)
29
Bijlage 4: Adressen
30
Literatuurlijst
32
Voorwoord De vuurwerkramp in Enschede was voor het Diaconaat van Kerkinactie aanleiding om in Nederland een nationale actie op touw te zetten. Kerkinactie riep kerken en gemeenten op om financieel bij te dragen aan extra pastoraat voor de slachtoffers in Enschede. Aan deze oproep is royaal gehoor gegeven: er werd ruim €425.000 bijeengebracht voor dit doel. Tegelijkertijd bleek er, zowel bij verschillende plaatselijke kerken en gemeenten als bij Kerkinactie, grote behoefte te zijn aan goed ontwikkeld beleid voor het handelen van de kerk als zich een ramp voordoet. Kerkinactie heeft sinds 1 mei 2001 op projectbasis een parttimer, ds O.J. Ruff, in dienst die zich bezighoudt met het ontwikkelen van dit beleid. Om deze beleidsmedewerker te ondersteunen, werd een stuurgroep in het leven geroepen onder de naam `pastorale nazorg bij rampen'. Dat de roomskatholieke kerk dit project ondersteunt, blijkt concreet uit de deelname van een afgevaardigde van deze kerk aan de stuurgroep. De stuurgroep bestaat uit: - drs. Anja van der Hart (luchthavenpredikant), - drs. Anneke Kemper (pastor psychiatrisch ziekenhuis Enschede), drs. Esther van der Vate (pastor vuurwerkramp Enschede), - ds Jan Blankert (voormalig luchthavenpredikant en predikant in Edam-Volendam, nu predikant in Zuidwesthoek), - drs. Berend van Dijken (algemeen secretaris International Christian Maritime Association), - drs. Evert Jan Veldman (predikant in Enschede en parttime werkzaam voor de nazorg van de slachtoffers van de vuurwerkramp). Na een periode van oriëntatie van de beleidsmedewerker is de stuurgroep bij elkaar gekomen in september 2001 en maart en juni 2002. De leden van de stuurgroep spraken over de inhoud van het te ontwikkelen beleid. In deze gesprekken werd het steeds duidelijker dat dit niet zozeer moest leiden tot een ontwerp van een kerkelijk rampenplan op zich, als wel tot een ontwerp van een draaiboek dat een onderdeel kan vormen van het gemeentelijk rampenplan. Dit ontwerp kwam gereed in juli 2002 en hebt u nu gedrukt in handen. We hopen dat het voor kerkelijke gemeenten en parochies een steun is bij het opstellen van hun eigen draaiboek.
Dank is verschuldigd aan de leden van de stuurgroep ‘ pastorale nazorg bij rampen’ , die op kritische wijze ondersteuning gaven aan de totstandkoming van deze publicatie. Ds Jaspert Slob oud-directeur Kerkinactie
1 Inleiding Een ramp zet de alledaagse werkelijkheid op z'n kop. Als er een plaatsvindt, heeft dit grote gevolgen. Een ramp is volgens de Rampenwet een gebeurtenis: 1. waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen of materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad, en 2. waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schade te herstellen. Het gaat dus om een catastrofale gebeurtenis, waarbij een gezamenlijke én goed gecoördineerde inzet vereist is. De gemeente heeft een rampenplan, waarin de draaiboeken van de verschillende hulpverlenende instanties zijn opgenomen. De kerk komt in dit rampenplan niet voor, terwijl zij juist veel kennis heeft van en ervaring met het opvangen en begeleiden van de mens in nood. Dit is immers één van haar uitgangspunten. De kerk heeft ook geen draaiboek dat deel uitmaakt van het gemeentelijke rampenplan. Daardoor is het moeilijk om de samenwerking van de kerk met andere disciplines goed te coördineren. Hierdoor kan de hulp vanuit de kerk niet ten volle worden benut. Het is daarom noodzakelijk dat de burgerlijke gemeente de kerk met een eigen draaiboek in het rampenplan opneemt. Om tot zo'n draaiboek te komen, is onderstaand plan voor de lokale kerken, gemeenten en parochies geformuleerd. Dit plan is geen blauwdruk, maar een raamwerk voor een draaiboek voor plaatselijke kerkelijke gemeenten. Het.doet aanbevelingen, zodat plaatselijke kerkelijke gemeenten zelf een draaiboek voor een rampenplan kunnen invullen. Het is wenselijk dat dit gebeurt in een samenwerkingsverband van lokale kerkelijke gemeenten.
2 Lessen uit het verleden Nederland heeft rampen meegemaakt. Verschillende hulpinstanties, regulier en niet-regulier, zijn bij die rampen betrokken geweest. Ook de kerk heeft zich steeds ingezet. Haar rol is altijd een grote geweest. Tegenwoordig wordt met de rol van de kerk niet altijd rekening gehouden. Maar wat was de rol van de kerken precies? Is die in de loop van de tijd veranderd? In gesprekken met direct betrokkenen bij rampen komt dit aan de orde.
Watersnoodramp In de nacht van 1 februari 1953 werd Nederland getroffen door een vreselijke watersnoodramp. Een ramp die Nederland zo diep trof dat de toenmalige regering een plan ontwikkelde om een dergelijke ramp te voorkomen. De Deltawerken zijn hiervan het gevolg. De kerk heeft in die dramatische periode een belangrijke rol gespeeld bij de opvang en begeleiding van slachtoffers en nabestaanden. Zij ving mensen op en organiseerde hulpacties en collectes. De grootste financiële steun kwam van de Nederlandse overheid. `De kerk werd volledig bij de hulpverlening, de herdenking, de nazorg en de wederopbouw betrokken', herinnert de hervormde emerituspredikant A.P. Nauta zich uit die tijd. Ds Nauta was destijds verbonden aan de hervormde gemeente te Elkerzee/Scharendijke. `Het was een tijd waarin de kerk een centrale rol vervulde in de levens van mensen. Ik weet nog goed hoe bij deze ramp `kleine dingen' belangrijk waren voor mensen. Ik kreeg verscheidene verzoeken zoals: `wilt u even kijken of mijn viskommetje er nog staat?' of `kunt u even kijken of mijn kat nog op zolder is?' De kerk beschikt over een enorm netwerk. Daar hebben wij in onze opvang en begeleiding van de mensen, met name in de nazorg, goed gebruik van gemaakt', aldus ds Nauta.
SLM-ramp Bij de vliegramp op de Surinaamse luchthaven Zanderij op 7 juni 1989 verleende de kerk ook hulp bij de opvang en begeleiding van slachtoffers en hun familie. Het luchthavenpastoraat op Schiphol, met tal van kerkelijke vrijwilligers, ving familieleden op die naar Suriname gingen. Maar ook slachtoffers en familie die uit Suriname terugkwamen, konden op de steun van de kerken rekenen in zowel pastorale als financiële zin. Er werden herdenkingsdiensten gehouden, die plaats hadden wanneer één of meer lichamen van slachtoffers op Schiphol aankwamen. Het luchthavenpastoraat coördineerde het geheel. De hulpverlening van de kerk ging verder. Voor de nazorg aan de slachtoffers en familie werd er één persoon vrijgesteld. Deze verzorgde en regel-
de verdere opvang en begeleiding, in samenwerking met reguliere hulpinstanties. Tot op heden wordt deze ramp jaarlijks op 7 juni herdacht. Deze herdenking begint met een interreligieuze dienst. Familieleden van de slachtoffers hebben aangegeven hier veel behoefte aan te hebben.
Bijlmerramp De vliegramp in de Bijlmermeer op 4 oktober 1992 heeft nabestaanden, andere Bijlmerbewoners en de politiek jarenlang beziggehouden. Niet eerder was een vliegramp met een dergelijke catastrofale omvang binnen de Nederlandse landsgrenzen voorgekomen. De hulp werd, zoals de Rampenwet voorschrijft, gecoördineerd door de burgemeester van Amsterdam. Het gemeentelijke rampenplan trad in werking. Alle hulpdiensten die deel uitmaakten van dat plan waren - zo snel als dat kon - op de rampplek aanwezig. De kerk was niet opgenomen in het plan en is daarom ook niet direct door de lokale overheid betrokken bij de hulpverlening. Toch heeft ze tijdens deze ramp haar eigen rol in de opvang en begeleiding gespeeld. Vliegramp Bijlmer
Vlak na het neerstorten van het vliegtuig vond de opvang op diverse plekken binnen het stadsdeel plaats. De kerken in de Bijlmer stelden kerkgebouw De Nieuwe Stad , op steenworp afstand van de rampplek, open voor iedereen die zich getroffene voelde. Bij het begrip `getroffene' moet worden vermeld dat de kerk, anders dan de overheid, ieder wilde steunen die zich getroffene voelde. Mensen kwamen binnenlopen, de één ontredderd, de ander verward en weer een ander liep doelloos rond. Pastores en andere kerkelijke vrijwilligers probeerden hen zo goed mogelijk bij te staan. Al snel werd de opvang gecentraliseerd: de Bijlmersporthal vormde het centrale punt voor opvang van de getroffenen. In de sporthal was de kerk volledig betrokken bij de hulpverlening. Pastores en kerkelijke vrijwilligers waren aanwezig. Er werd in het begin goed samengewerkt met andere hulpinstanties. Twee weken na de ramp ging de sporthal als opvangcentrum dicht. Maar kerkgebouw De Nieuwe Stad bleef open. Het kreeg de functie van een inloopcentrum. Er werd vanuit de kerk een taakgroep opgericht. Deze taakgroep kwam voort uit de samenwerking van vrijwillige hulpverleners in het opvangcentrum in de sporthal. In de taakgroep zaten mensen uit de verschillende etnische bevolkingsgroepen. Hun taak was slachtoffers zo goed mogelijk bij te staan.
Vuurwerkramp De blauwe lucht boven Enschede kleurde op zaterdagmiddag 13 mei 2000 zwart van de rookwalmen. Enkele momenten hiervoor vonden in de wijk Roombeek enorme explosies plaats. Een vuurwerkopslagplaats ging in vlammen op. `Ik stond op het balkon van mijn huis. Ik hoorde twee doffe dreunen, die mij deden denken aan het doorbreken van de geluidsbarrière,' vertelt dominee E.J. Veldman die in het nabijgelegen Hengelo woont. Hij probeerde contact te krijgen met de scriba van zijn kerk. Maar tevergeefs. `Je kwam Enschede niet in. Je kon eigenlijk weinig doen. Die eerste dag verliep ongelofelijk chaotisch,' vervolgt de dominee. `De kerkdienst op de zondag na de vuurwerkramp stond helemaal in het teken van de ramp. Iedereen was in een shock . Op die zondag werd volgens het rooster Avondmaal gevierd. Symbolen om verdriet met elkaar te delen en het ervaren van de stilte in deze viering troostten de mensen, die zich nog niet goed bewust waren van de reikwijdte van deze ramp. Op maandagmorgen begon het organiseren. Omdat de kerken geen rampenplan voorhanden hadden, moest alles worden geïmproviseerd. Ds Veldman: `Al spoedig realiseerden wij ons dat de kracht van de kerken vooral zou liggen in de activiteiten op middellange en lange termijn. En ook dat wat ons is overkomen, ons te boven gaat. Om de getroffenen goed te kunnen bijstaan moet tijd, geld en energie worden vrijgemaakt. Daarom maakten wij gebruik van onze netwerken. Wij vroegen de traumapastor van de Bijlmer, dominee Ruff, ons te vertellen wat we konden
verwachten. Vanuit onze eigen kring hebben wij een groslijst aangelegd van vrijwilligers met verschillende kwaliteiten die inzetbaar waren. Mensen die goed konden luisteren, maar ook mensen die de handen uit de mouwen konden steken. Van het Diaconaat van Kerkinactie kregen wij steun voor activiteiten op de middellange en lange termijn: zij opende een girorekening en ging geld werven voor pastorale nazorg. Later kwam ook de roomskatholieke kerk erbij. Uit de geldwerving hebben we het project `Pastoraat na ramp' kunnen opstarten. Wij voeren veel individuele gesprekken met getroffenen. Dat is de rode draad in het project.'
Nieuwjaarsramp De rol van de kerk bij een ramp is het duidelijkst naar voren gekomen bij de tragische brand in café `Het Hemeltje' in Volendam in de Nieuwjaarsnacht van 2001. Pastoor J. Berkhout van de Vincentiusparochie in Volendam vertelt: `Het eerste dat ik deed was: proberen informatie te krijgen bij het informatiecentrum. Wat ik ook deed, ook al zei ik dat ik pastoor was, ik kreeg geen enkele informatie. Ik had geen concepten. Ik had geen know how. Ik ben maar gewoon begonnen. Ik ging zo snel mogelijk naar het Academisch Medisch Centrum (AMC). In het AMC zag ik de ouders van de getroffen kinderen in diep verdriet. Pastores van het AMC stonden hen bij. Er werd gebeden bij de bedden. Radeloosheid voerde de boventoon. De contacten die je in die eerste uren met de slachtoffers en hun familie had gelegd, vormden de basis voor de contacten in een later stadium.' `Inmiddels had zich in de parochie een eigen crisisteam gevormd. De pastorie werd een soort praatcentrum en open huis. Hulpverleners konden er elkaar ontmoeten en stoom afblazen. Ik van mijn kant ben als pastor ook naar de brandweer gegaan om de brandweerlieden op de één of andere manier bij te staan. Al werkend realiseer je je dat de ramp een enorme impact heeft op de omgeving en op de hele gemeenschap. Daarom ga je ook parochianen bezoeken van wie geen directe familie was omgekomen, want de hoofdzaak blijft: mensen bezoeken. Ook degenen die God van dit alles de schuld gaven. Dat is wat de kerk juist in crisissituaties doet: bij de mensen zijn. Ook bij uitvaartdiensten en herdenkingsdiensten is de kerk nadrukkelijk aanwezig. Bij de uitvaartdiensten bijvoorbeeld is de liturgie met jongeren samengesteld. Het werd een dienst waarin zij zich konden herkennen. Ik heb dit als zeer indrukwekkend ervaren,' aldus pastoor Berkhout. Ds J.W. Blankert, die ten tijde van de ramp in Volendam predikant van EdamVolendam was, herinnert zich dat de kerk in de nacht van de ramp bij de alarmering werd overgeslagen. Maar de dag daarop was zij volop betrokken bij het overleg met het gemeentebestuur en de andere instanties. Zij was vertegenwoordigd in de stuurgroep voor nazorg. `In dit
overleg met andere hulpverleners heeft de kerk een belangrijke inbreng gehad. Het was de kerk die samen met Slachtofferhulp opkwam voor een laagdrempelige hulpverlening. Dit houdt in dat de eerste- en tweedelijns hulpverleners pas in een later stadium aan bod zouden komen. Dit is van wezenlijk belang, omdat hiermee wordt voorkomen dat getroffenen als patiënten worden behandeld,' aldus ds Blankert.
Nieuwjaarsramp Volendam
Conclusies Uit het voorgaande kunnen wij concluderen dat de rol van de kerk in de hulpverlening bij rampen dezelfde is gebleven. Zij heeft altijd het uitgangspunt gehanteerd: in crisissituaties bij mensen zijn. Maar de positie van de kerk is veranderd. In de afgelopen decennia is zij meer en meer op de achtergrond geraakt. Uit een vluchtige analyse van een aantal actuele gemeentelijke rampenplannen blijkt dat taken die goed door kerkelijke instanties kunnen worden uitgevoerd en die in het verleden ook door de kerk zijn uitgevoerd, onderbelicht blijven. Het gaat dan om de nazorg, de verwerking, het
praten over zingevingvraagstukken en de herdenking. Zo is vreemd genoeg in het rampenplan van de gemeente Amsterdam de nazorg een taak van de gemeentesecretaris. Een andere conclusie is dat de kerk beschikt over een groot netwerk. Tijdens de rampen in 1953, 1989, 1992, 2000 en 2001 heeft zij hier goed gebruik van gemaakt.
Voor dit hoofdstuk zijn gesprekken gevoerd met directe hulpverleners van de genoemde rampen.
3 Interviews met betrokkenen Ds Hanna Hirsch over lessen voor de kerk na de Bijlmerramp: `Gooi de kerk open en gebruik je vele mogelijkheden' `Op de avond van de ramp was het eerste dat ik deed: naar de rampplek fietsen. Alle collega's deden dat. We wilden er zijn. De politie stuurde ons naar de sporthal. We zetten als pastores een ploegendienst op om daar aanwezig te zijn voor de getroffenen. Naast de opvang in de sporthal ontstond er al die zelfde avond een open huis in kerkcentrum De Nieuwe Stad. De Nieuwe Stad was toen nog een kerkgebouw onder een garage in de Bijlmer. Na twee weken werd de opvang in de sporthal opgeheven, maar het open huis in De Nieuwe Stad ging door. Wie wilde langskomen, was welkom. Als pastores gingen we in onze wijken na wie van de eigen gemeenteleden getroffen was. In mijn wijk was niemand heel direct getroffen, maar iedereen kende wel slachtoffers. We hebben op de eerste zondag na de ramp een troostdienst gehouden. Ook op de zondagen erna hebben we dat gedaan. Langzaam kon de aandacht ervoor in de kerkdiensten verminderen. In feite deden we als pastores niet veel bijzonders: we lieten al het andere werk wekenlang liggen en waren intensief bezig met huisbezoek, pastoraat, proberen de chaos te boven te komen. Daarnaast hielden we het open huis in De Nieuwe Stad open. Al in de sporthal werd duidelijk dat de context van een ramp een belangrijke rol speelt in de opvang. Zo ontstonden er na de Bijlmerramp, door de grote diversiteit van de bewoners, landengroepen. Vaak liepen maatschappelijk werk en pastoraat door elkaar, wat ik soms verwarrend vond. De ramp kwam in de Surinaamse gemeenschap extra hard aan, want enkele jaren daarvoor was er ook al een vliegtuig neergestort op Zanderij, het vliegveld bij Paramaribo. De ervaring die toen is opgedaan én het grote netwerk van hulpverleners werden nu ingezet. Wat kerken in ieder geval na een ramp moeten doen, is een kerkcentrum openstellen dat in de buurt ligt. De pastores in die plaats moeten samenwerken: het zijn de eigen mensen die de opvang moeten verzorgen. Bij de Bijlmerramp kwamen er ook mensen uit de stad en van het luchthavenpastoraat helpen. Zij richtten zich later met name op de maatschappelijke problemen van illegale slachtoffers. Zoals problemen met huisvesting, uitkeringen, verzekeringen, schadeclaims en het verkrijgen van een status.
Het is belangrijk dat kerken en religieuze groepen die slachtoffers opvan-
gen dicht bij de cultuur van hun gemeente en hun mensen blijven. Zo werden door sommige groepen op de rampplek rituelen uitgevoerd om de doden rust te geven. Als kerken hielden we troostdiensten en herdachten we de slachtoffers. Ik zou tegen andere kerken die hiermee te maken krijgen, willen zeggen: `gebruik de mogelijkheden die je hebt, want dat zijn er veel. Gooi de kerk open, houd avondwakes, laat zingen en bidden, ga bij elkaar zitten en huil, schreeuw of word stil. Ook al heb je niet veel te zeggen, als kerk heb je toch woorden, heb je een verhaal. Kerken kunnen hun grote netwerken inzetten. En gebruik daarnaast je gezag en invloed - je kunt als kerk bij veel maatschappelijke instanties binnenkomen.' Zelf heb ik slechte herinneringen aan de publiciteit. De druk van de media mag beslist minder groot zijn, media mogen zich terughoudender opstellen. Ik adviseer iemand aan te wijzen voor perswoordvoering in crisissituaties. Maar ach, welke zaken je ook van tevoren bedenkt, het loopt in de werkelijkheid toch anders. Hoe gek het misschien ook klinkt: de ramp heeft een goede uitwerking gehad op de oecumene in Amsterdam-Zuidoost. Ik heb veel contact gehad met de rooms-katholieke parochie en met het Leger des Heils. Dat zou zonder de ramp niet zo tot stand zijn gekomen. Er was ook contact met moskeeën. Nu konden we zaken gezamenlijk en centraal aanpakken.' Hanna Hirsch was anderhalf jaar als predikante verbonden aan de Lutherse gemeente van Amsterdam, toen op 4 oktober 1992 de Bijlmerramp plaatsvond.
Drs. Evert Jan Veldman over lessen voor de kerk na de vuurwerkramp in Enschede: `Loop vooruit op een ramp en ga uit van de kwaliteiten va n me n s e n ' Op zaterdagmiddag 13 mei stond ik op het balkon van mijn huis in Hengelo, hemelsbreed acht kilometer van de rampplek. Ik hoorde twee doffe dreunen, die mij deden denken aan het doorbreken van de geluidsbarrière. Ik merkte verder dat de wind even toenam. Mijn dochtertje van zeven kwam binnen van het buitenspelen en vloog mij in de armen. Ze zei: `pappa, er is iets heel ergs gebeurd.' Tien minuten later, toen zij lekker op haar kamer aan het spelen was, hoorde ik het nieuws op de radio. Ik probeerde de scriba van de Opstandingskerk te bellen; het gebied waar de explosie had plaatsgevonden grensde aan het gebied van onze kerk. Er waren kerkleden die in dat gebied woonden en ik overlegde met de scriba hoe we er zo snel mogelijk achter konden komen hoe het met hen ging.
Daarna was telefonisch contact met Enschede erg moeilijk. Ook waren er duidelijke berichten dat je Enschede niet inkwam. Eigenlijk kon je weinig doen. Die eerste dag was ongelofelijk chaotisch. Eigenlijk heb ik weinig meer gedaan dan kijken naar de berichtgeving op tv en werken aan de viering van de volgende dag. Die moest helemaal omgegooid worden. Inmiddels werden de Diekmanhallen ingericht. Toen we elkaar weer telefonisch konden bereiken als collega's spraken we af dat we op maandagmorgen als eerste bij elkaar zouden gaan zitten en bespreken wat we in het weekend meemaakten en voelden. Op zondag werd duidelijk dat de kerkleden ongedeerd waren en dat er grote schade was aan de huizen. Tijdens de viering was de kring veel kleiner dan normaal: mensen konden de kerk soms niet bereiken. We hielden een kerkdienst die in het teken van de ramp stond. We waren allemaal in een shock. Zoals altijd op de tweede zondag van de oneven maanden vierden we Avondmaal. We beseften dat het geweldig goed was om symbolen te hebben om verdriet met elkaar te delen. Die Tafelviering vormde een eerste moment waarop we ons bewust waren van het belang van stilte en symboliek om dingen met elkaar te vieren. Het was een ondersteunende viering voor iedereen die er op dat moment was. De reikwijdte van de ramp drong toen nog niet goed tot ons door.
Vanaf maandagmorgen begon het organiseren. Omdat we als kerken geen rampenplan hadden, moesten we ter plekke alles verzinnen. Toen bleek dat er gelukkig ook veel dingen goed gaan op intuïtie. We hadden lak aan alle organisatielagen van de kerk en gingen met elkaar na wie wat goed kon, wie welke ruimte in z'n ziel en z'n kop had en wie goed contact kon onderhouden met de pers. Op die morgen woonde direct al een afgevaardigde van de roomskatholieke pastores ons gesprek bij; diezelfde middag ging ik `s middags met deze afgevaardigde mee naar het beraad in hun kring, om zaken op elkaar af te stemmen. Meteen vanaf de eerste bijeenkomst hebben we als pastores gekeken naar wat ons te doen stond. We realiseerden ons dat de kracht van de kerken vooral zou liggen in de activiteiten op middellange en langere termijn. Hoewel we de reikwijdte van het gebeurde nog niet helemaal beseften, voorzagen we wel dat dit ons normale functioneren te boven zou gaan. Wilden we in september aan de gang gaan als kerken en parochies, dan zou er extra inzet nodig zijn om niet te vergeten en om de getroffenen op een goede manier bij te staan. Daar moest tijd, geld en energie voor worden vrijgemaakt. Die eerste week zochten we contact met Otto Ruff die in de Bijlmer traumapastor was. We praatten met hem over wat we konden verwachten. Voor ons waren de gesprekken met hem om twee redenen belangrijk: we spraken met iemand bij wie we voelden dat hij wist wat het was, dat hij met zijn ervaring en pastorale vaardigheden aanvoelde waar we zaten. Ook hielp het ons bij het ordenen dat we praatten met iemand van buiten die ons kon vertellen wat we konden verwachten, ten minste, die dat vermoedde. We hebben toen ook afgesproken een groslijst aan te leggen van vrijwilligers met verschillende kwaliteiten die inzetbaar waren. Ten eerste mensen die goed konden luisteren, ten tweede mensen die de handen uit de mouwen konden steken bij praktische zaken en ten slotte mensen die konden organiseren. In het begin deden veel vrijwilligers wat hun oor en hand vonden om te doen. Later kwam er wat meer samenhang. Als pastores hebben we van tijd tot tijd bijeenkomsten gehouden, waarin vrijwilligers hun ervaringen konden delen en bij elkaar konden schuilen. Onvergetelijk was de eerste bijeenkomst: daarbij was ook Otto Ruff met een aantal moeders uit de Bijlmer aanwezig. Zij spraken over hun woede en verdriet en maakten ons ervan bewust dat het pastoraat na een ramp niet over was na één of twee jaar. We moesten eerder denken aan een periode van vijf jaar. Die eerste week zocht het Diaconaat van Kerkinactie contact met ons en vroeg wat zij voor ons kon doen. We smeedden het ijzer toen het heet was en zeiden: er moet iets op de middellange en lange termijn georganiseerd worden. Kerkinactie stelde voor een girorekening te openen en geld te
15
werven voor pastorale nazorg. We hebben die alerte reactie en solidariteit erg op prijs gesteld. Later kwam de rooms-katholieke kerk erbij, die ook fondsen wierf voor het pastoraat na de ramp. Het project "Pastoraat na ramp" was vanaf het begin - 1 januari 2001 - oecumenisch en moest dat blijven. De rooms-katholieke pastor Esther van de Vate stapte voor zeventig procent in dit project; ik kreeg van de Opstandingskerk ruimte om deze taak voor dertig procent op me te nemen. We voeren veel individuele gesprekken met getroffenen. Dat is de rode draad door het project heen. Nu treedt er een verschuiving op in het project. Roombeek, het rampgebied, is bouwterrein. De wijk is in een wederopbouwfase en de kerk moet zich daarmee bemoeien. We houden een studiedag over de vraag hoe de kerk present wil zijn in Roombeek. Ik heb zelf geleerd dat je goed moet kijken naar specifieke kwaliteiten van mensen, en niet naar hun plek in de kerkelijke organisatie, als het gaat om het opstellen van een rampenplan. Ik denk dat kerken moeten vooruitlopen op een ramp. Ze moeten al van tevoren contact hebben met de burgerlijke gemeente en laten merken dat ze meedenken. Aanvullend op het rampenplan is dat de kerk niet alleen een plaatselijk, maar ook bovenplaatselijk netwerk heeft. Daardoor kan gebruik gemaakt worden van ervaringen van mensen, niet alleen in het nadenken over, maar ook in het omgaan met rampsituaties. Zo werd ik zelf tijdens de MKZ-crisis in 2001 gebeld door pastores uit Overijsselse dorpen waar stallen werden geruimd. Niet omdat ik veel verstand heb van MKZ, maar omdat ik iets heb geleerd van reacties van mensen die iets traumatisch meemaken dat hun begrip te boven gaat. Zo werd er weer gebruik gemaakt van het netwerk van de kerken.' Drs. Evert Jan Veldman was bijna vijfjaar als predikant aan de gereformeerde Opstandingskerk in Enschede verbonden, toen op 13 mei 2000 de vuurwerkramp plaatsvond. Voor dit hoofdstuk zijn gesprekken gevoerd met directe hulpverleners van de genoemde rampen.
4 De rol van de kerk bij een ramp 17 Eén van de opdrachten van de kerk is om de mens in nood bij te staan. In hoofdstuk 2 is weergegeven hoe zij in de loop der tijd aan deze opdracht invulling heeft gegeven. Wat heeft de kerk te bieden als een ramp zich voordoet? a. menskracht Als mensen slachtoffer zijn van een ramp komen, bewust of onbewust, vragen boven die te maken hebben met `de zin van het bestaan'. Vragen als: waarom overkomt mij dit, waaraan heb ik dit verdiend? Kerken hebben bij uitstek ervaring met zingevingsvragen. Zij hebben mensen in dienst die getraind zijn in het omgaan met deze vragen. Predikanten, priesters, pastoraal werkers en andere kerkelijke werkers kunnen pastorale en psychosociale zorg verlenen. Dit betekent in geen geval dat de kerk zich het alleenrecht voorbehoudt op deze existentiële vragen. Zingevingsvragen komen later expliciet aan de orde, maar zij zijn er al impliciet in de acute fase van de ramp. Haar uitgangspunt - de mens in nood bijstaan - is voor de kerken reden laagdrempelige hulp te geven (zie bijvoorbeeld de alinea's over de Nieuwjaarsramp in Volendam). De getroffen mens mag in eerste instantie niet als patiënt worden benaderd en behandeld. Hij is een mens in nood, zijn mens-zijn is aangetast. Daarom moet hij als mens worden ontmoet. Daarnaast heeft de kerk een netwerk van vrijwilligers die op verschillende fronten direct inzetbaar zijn. Zij kunnen een luisterend oor bieden, een schouder zijn om tegenaan te leunen, helpen met het invullen van registratieformulieren, koffie en thee schenken en een gesprek aangaan met de slachtoffers. b. middelen Kerkgebouwen, wijkgebouwen, inloopcentra enz. De kerken bezitten gebouwen die snel voor crisisopvang kunnen worden ingericht. Er zijn daarvoor verschillende ruimtes beschikbaar en er zijn over het algemeen goede sanitaire voorzieningen. Ook de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het gebouw zijn van belang, zowel voor ieder die opvang nodig heeft, als voor politie, brandweer, ambulance en andere diensten. Rituelen en symbolen Op momenten van groot verdriet kan een mens de wanhoop nabij zijn. Woorden schieten vaak te kort. Rituelen en symbolen kunnen de mens helpen zijn emotionele evenwicht te hervinden. Juist mensen die drama
tische gebeurtenissen hebben meegemaakt, maken gebruik van rituelen en symbolen. Er kan worden gebeden, er kunnen kaarsen worden aangestoken. In sommige culturen maakt ook zingen deel uit van de rouwverwerking. Deze uitdrukkingsvormen komen in kerkgebouwen goed tot hun recht.
c. pastorale zorg Huisbezoek
De kerken leggen sinds jaar en dag pastorale huisbezoeken af. Kenmerkend voor veel slachtoffers van rampen is dat ze de neiging hebben zich terug te trekken uit het dagelijks leven. Het is duidelijk dat een langdurig isolement een mens geen goed doet. Het verdriet en de pijn kunnen daardoor niet met anderen worden gedeeld. Een slachtoffer kan erg onzeker zijn en zijn wereld kan klein worden. Hij kan niet anders dan vanuit de rampzalige situatie denken, praten en handelen. Het leven is een ramp geworden. Vaak vindt hij niet zelf de kracht om uit dit isolement te komen.
Vuurwerkramp Enschede
Daarom zal de kerk naar hem toe moeten gaan en zien hoe ontregeld zijn leven is geraakt. Betalingen zijn te vaak uitgesteld met het gevolg dat er schulden ontstaan, boodschappen worden niet gedaan, het huishouden raakt in het slop enzovoort. Door de pastorale huisbezoeken kan het leven een andere wending krijgen en weer als zinvol(ler) worden ervaren. Lotgenotengroep De wereld van het slachtoffer wordt beheerst door de ramp. Daardoor bevindt hij zich in een isolement. Wanneer hij in contact komt met lotgenoten, kan dit isolement worden doorbroken. Hij komt dan tot het besef dat hij niet de enige is die zich zo ellendig en opgesloten voelt. Als lotgenoten bij elkaar worden gebracht, kunnen ze zich in de verhalen van anderen herkennen. Ook kunnen ze dingen bij zichzelf ontdekken waarvan ze zich nog niet eerder bewust waren. Voor het eerst kan er met elkaar gelachen en gehuild worden. Een beetje bevrijding kan zichtbaar worden. Herdenkingsmomenten Herdenken is een belangrijk onderdeel van het rouwproces en kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Zo zijn er herdenkingsdiensten en stille tochten waaraan mensen massaal deelnemen. Het grote aantal deelnemers geeft slachtoffers het gevoel dat ze er niet alleen voor staan. De pijn en het verdriet worden mede gedragen. De kerk is nauw betrokken bij deze activiteiten. Maar net zo belangrijk is het dat de nabestaanden of direct betrokkenen hun geliefde herdenken op de dag dat hij zijn verjaardag zou hebben gevierd of op de verjaardag van één van de nabestaanden. Of dat er in huiselijke kring een herdenkingsdienst plaatsvindt een week ná het overlijden van de geliefde of op de veertigste dag na het overlijden. Bij deze gelegenheden wordt geregeld om de aanwezigheid van een geestelijk verzorger gevraagd. Samen met familie of vrienden zo'n bijeenkomst voorbereiden, bevordert de verwerking van de rouw. De begraafplaats is een plek waar nabestaanden naar toe gaan om met hun geliefde te zijn. Het is niet ongebruikelijk dat nabestaanden een geestelijk verzorger vragen hen naar het graf te begeleiden en daar een gebed uit te spreken. In de zondagse kerkdiensten kunnen slachtoffers worden herdacht in de voorbeden. Ook kan in de kapel een kaars worden aangestoken ter nagedachtenis van hen. d. diaconaat Kerken geven niet alleen geestelijke maar ook materiële hulp; een taak die de diaconie op zich neemt. De diaconie kan zorgen voor een inzameling van gelden om slachtoffers te ondersteunen. Diaconale gelden kun
nen worden gebruikt voor de leniging van de financiële en andere materiële noden van het individuele slachtoffer of voor het inzetten van kerkelijke werkers. Bovendien heeft de diaconie diaconale consulenten die slachtoffers kunnen helpen, bijvoorbeeld bij het onder controle krijgen en houden van de financiële situatie.
e. netwerk De kerken hebben in de loop van de tijd een netwerk opgebouwd, waarvan zij geregeld gebruik maken. De waarde van dit netwerk is groot. Intern heeft zij vrijwilligers, pastorale werkers en andere kerkelijke hulpverleners. Daarnaast heeft zij interkerkelijke contacten. Een voorbeeld hiervan is het oecumenisch samenwerkingsverband, de Raad van Kerken in Nederland. Bij een ramp kunnen vrijwilligers, pastorale werkers en pastores van de verscheidene kerkgemeenschappen samen hulp verlenen. De kerk heeft ook externe contacten met bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk, de Riagg en de sociale dienst.
5 Stappenplan om tot een draaiboek te komen Het is van groot belang dat kerken in goede onderlinge samenwerking hulp verlenen bij een ramp. Het is wenselijk dat de samenwerking ook de andere religieuze organisaties insluit. Op deze wijze kan optimaal hulp worden gegeven.
De voorbereiding 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Plaatselijke kerken bespreken met elkaar de noodzaak van het opzetten van een eigen draaiboek voor een rampenplan. In deze bespreking moet ook aan de orde komen of andere religieuze organisaties betrokken worden bij de hulpverlening als zich een calamiteit voordoet. Natuurlijk zal dit met hen moeten worden besproken. Het draaiboek van de plaatselijke kerken moet aansluiten op en passen in het rampenplan van de gemeente. Daarom treden de kerken in overleg met de gemeente om haar hulp in tijden van een ramp aan te bieden. Zij brengt daarbij haar eigen mogelijkheden in. In overleg bekijken de kerken en de burgerlijke rampenorganisatie hoe een kerkelijk draaiboek bij rampen ingepast kan worden in het rampenplan van de overheid. De plaatselijke kerken werken vervolgens de gemaakte afspraken uit in een eigen draaiboek bij rampen. Zij inventariseren wat zij te bieden hebben: zie hoofdstuk 3. Als er kerkgebouwen zijn die op grond van de criteria voldoen als opvanglocatie, dan is het zaak te inventariseren welke ruimten voor opvang in aanmerking komen. Ook moet worden bezien welke middelen er al voorhanden zijn, zoals telefoons, portofoons, EHBO-materiaal, computers, radio- en tv-toestellen. Als de opvang niet in een kerkgebouw plaatsheeft, maar op een andere locatie, moet daar een soort stiltecentrum gecreëerd en ingericht worden. Dit moet in een gesprek met de gemeentelijke overheid en de andere hulpinstanties aan de orde komen. Ook zal bekeken moeten worden of de verschillende instanties - inclusief de kerken - samen periodiek een rampoefening kunnen houden, waarbij de verschillende hulpverlenende instanties herkenbaar zijn. Daarnaast is het nuttig als hulpverleners van betrokken instanties elkaars cursussen volgen. Daardoor komen ze meer van elkaar te weten. Ze kunnen op deze manier ook eerder onderkennen wanneer het nodig is andere disciplines in te schakelen. Door het samenwerkingsverband van kerken wordt een coördinator aangesteld met enkele plaatsvervangers (zie het overzicht van taken en het organogram in de bijlagen 1 en 2). Uit de kring van beschikbare pastores wordt een soort `toezichthou
1. 8.
9. 10.
11. 12.
13.
14.
der' met enkele plaatsvervangers aangewezen. Deze toezichthouder ziet erop toe dat ze van tijd tot tijd rust nemen. Ook wordt uit de kring van pastores een perswoordvoerder aangesteld. Duidelijke, heldere én feitelijke informatie is in een chaotische situatie als een ramp belangrijk. Uit de kring van beschikbare kerkelijke vrijwilligers wordt een hoofd van de vrijwilligers met enkele plaatsvervangers aangewezen. De coördinator wordt in zijn werk ondersteund door het hoofd van de kerkelijke vrijwilligers, de toezichthouder, de perswoordvoerder en de vertegenwoordiger van Kerkinactie. De coördinator deelt de andere beschikbare pastores en vrijwilligers in groepen in en maakt duidelijk wat ieders taken zijn. Alle namen van de beschikbare pastores, kerkelijke vrijwilligers en kerkgebouwen moeten bekend zijn bij de gemeente. De kerkgebouwen waar opvang voor slachtoffers kan plaatsvinden, moeten bekend zijn bij politie, brandweer en ambulancedienst. Er moet een telefoonlijst zijn waarop de namen van alle beschikbare mensen en gebouwen staan vermeld. Ook de nummers van de andere hulpdiensten moeten op die lijst staan. Het spreekt vanzelf dat ook het bevoegd gezag en andere hulpdiensten de lijst van de kerk in hun bezit moeten hebben (zie het voorbeeld van het alarmeringssysteem in bijlage 3). Pastores en kerkelijke vrijwilligers moeten worden getraind voor deze vorm van opvang en begeleiding.
Voor dit hoofdstuk is mede gebruik gemaakt van de brochure `Een ramp in onze gemeente, wat doet de kerk?'van het RDC Noord-Holland en van een inleiding van drs. Anja van der Hart.
6 Aanbevelingen voor een draaiboek Iedere plaatselijke situatie is anders. Daarom worden hieronder aanbevelingen gedaan voor onderwerpen die in een draaiboek horen. Lokale kerken kunnen die gebruiken om zelf een draaiboek op maat te maken. -
doelstelling, betekenis van de kerken voor de rampenbestrijding, grenzen van de kerken in de hulpverlening. hoe wordt er onderling gealarmeerd, als er een ramp gebeurt? hoe zit de organisatie in elkaar? communicatiemiddelen: telefoonlijnen, mobiele telefoons, semafoons enz. wie doet wat? welke middelen zijn er verder voorhanden (kerkgebouw, ruimtes, computers enz.) beschikbaar personeel (bereikbaarheid, inzetbaarheid, telefoonnummers zowel privé als op het werk). nazorgplan, waarin ook staat hoe en waar samengewerkt kan worden met andere organisaties. aanstellen van een perswoordvoerder.
Voor dit hoofdstuk is mede gebruik gemaakt van het rampenplan van de gemeente Amsterdam.
7 Uitvoering van het draaiboek Opvangfase korte termijn
1. Het bevoegd gezag belt de coördinator dan wel zijn plaatsvervanger. Deze belt vervolgens de toezichthouder of diens plaatsvervanger en het hoofd van de vrijwilligers of diens plaatsvervanger en Kerkinactie. Het is wenselijk dat deze personen een mobiele telefoon hebben. De toezichthouder of zijn plaatsvervanger en het hoofd van de vrijwilligers of zijn plaatsvervanger bellen de nummers 1 op de lijst van de verschillende groepen (zie hoofdstuk 4 punt 11). De nummers 1 bellen weer de nummers 2 op de lijst enz. Er moet net zo lang gebeld worden, totdat er met iedereen op de lijst persoonlijk contact is geweest (zie het voorbeeld van het alarmeringssysteem in bijlage 3). 2. In het kerkgebouw waar de opvang plaatsvindt of - als er geen gebruik wordt gemaakt van een kerkgebouw: in de centrale opvangplaats - komt de groep bijeen. De puntjes worden nog even op i gezet: checken of bijvoorbeeld de portofoon of mobiele telefoons in het bezit zijn van de juiste personen. Het herkenningsteken moet zichtbaar zijn. De coördinator onderhoudt het contact met het bevoegd gezag en de coördinatoren van de reguliere hulpdiensten. 3. De hulpverleners hebben registratieformulieren en een pen bij de hand voor het noteren van de personalia van de slachtoffers, verwanten en vrienden. De kerkelijke vrijwilligers geven deze formulieren af aan het hoofd van de vrijwilligers. De pastores geven deze formulieren aan de toezichthouder. Uiteindelijk komen de formulieren bij de coördinator. Deze geeft ze weer door aan het bevoegd gezag. 4. De hulpverleners dienen duidelijke en heldere informatie te geven aan slachtoffers, verwanten en vrienden. 5. Zoveel mogelijk blijft de hulpverlener bij de slachtoffers met wie hij contact heeft. Dit geldt ook voor de opvang en begeleiding van familie en vrienden van de slachtoffers. Deze eerste contacten zijn van belang voor contacten in een later stadium. 6. Als dat nodig is, verwijzen hulpverleners door naar professionele hulp. 7. Van tijd tot tijd nemen de kerkelijke hulpverleners rust. De landelijke vertegenwoordiger vangt de pastores, andere kerkelijke hulpverleners en vrijwilligers pastoraal op. 8. De kerkelijke hulpverleners staan ook andere hulpverleners van de ramp bij.
Nazorgfase middellange termijn 1. Als het slachtoffer weer zijn woning kan betrekken, is het afleggen van huisbezoeken onontbeerlijk voor een goede pastorale begeleiding. 2. Bij rampslachtoffers is een bezoek van minstens twee keer in de week geen overbodige luxe. Trek genoeg tijd uit voor een gesprek. 3. Houd er rekening mee dat problemen, van welke aard ook, op je pad kunnen komen (bijvoorbeeld financiële problemen, werkeloosheid, problemen in de relationele sfeer). 4. Het slachtoffer kan de hulpverleners vragen om als begeleider/ondersteuner mee te gaan naar andere hulpinstellingen. 5. Geef hem/haar alle ruimte en biedt hem alle gelegenheid om zijn pijn en verdriet te tonen. Dit betekent dat hij in eerste instantie in zijn eigen belevingswereld moet blijven. Hij ervaart deze wereld als veilig. 6. Blijf als hulpverlener trouw in de bezoeken en in wat je zegt. Forceer niets. Maar wees wel een partner in het gesprek. Laat niet tot in lengte van dagen hetzelfde verhaal vertellen. Probeer na verloop van tijd voorzichtig afspraken te maken door hem bijvoorbeeld huiswerk of opdrachten te geven. 7. Probeer de persoon een gevoel van veiligheid en geborgenheid te geven, zodat zelfvertrouwen kan groeien. 8. Ook de familie, vrienden of hulpverleners bij de ramp kunnen een beroep doen op hulp vanuit de kerk. Nazorgfase lange termijn 1. Breng iemand, als hij daar behoefte aan heeft, in contact met lotgenoten. 2. Laat deze groep van lotgenoten in een informele, huiselijke sfeer bij elkaar komen. Het liefst buitenshuis, bijvoorbeeld op een locatie in een bosrijke omgeving. 3. Wees in de groep de begeleider en laat ieder volledig aan het woord. Maak hierover duidelijke afspraken. 4. Rond zo'n groepsgesprek goed af en doe daarna iets ontspannends, maak bijvoorbeeld een boswandeling. 5. Bereid de deelnemers voor op de terugkeer naar huis. 6. Spreek een volgende ontmoeting af. 7. Ga door met huisbezoeken en kijk of ze minder frequent nodig zijn. Deze lijst kan nog verder worden aangevuld.
Voor dit hoofdstuk is mede gebruik gemaakt van de brochure `Een ramp in onze gemeente, wat doet de kerk' van het RDC Noord-Holland en van een inleiding van Anja van der Hart.
8 De rot van Kerkinactie Kerkinactie wijst één persoon aan, die aanspreekpunt is voor de rampenhulpverlening door de kerken. Hij ondersteunt de plaatselijke kerken en adviseert de coördinator. Ook vangt hij de pastores en overige kerkelijke werkers pastoraal op. Als zich een ramp voltrekt, moet de verantwoordelijkheid voor de hulpverlening door de kerk zoveel mogelijk bij de plaatselijke kerkelijke gemeenten liggen. Ook de coördinatie daarvan is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de lokale kerken - deze ligt bij de coordinator. Hebben de plaatselijke kerken bovenplaatselijke ondersteuning nodig, dan nemen ze contact op met het Diaconaat van Kerkinactie, dat vervolgens het Regionaal Dienstencentrum (RDC) inlicht. Bij een ramp doet Kerkinactie zonodig een oproep aan alle hervormde, gereformeerde en lutherse kerken en gemeenten en vraagt om ondersteuning in de vorm van voorbeden, inzamelingsacties enz. Ook overlegt ze met de rooms-katholieke kerk over invulling van verdere samenwerking bij de ramp. Bij Kerkinactie moeten de namen van alle coördinatoren van de lokale kerken met hun adressen en telefoonnummers bekend zijn; evenals de adressen en telefoonnummers van de lokale overheden en van de hulpdiensten. Bij een ramp die zich uitstrekt over een groot gebied en waarbij meer burgerlijke gemeentes betrokken zijn, treedt het landelijk kerkelijk rampenplan in werking. Dit plan moet nog worden ontworpen.
9 De rol van het Regionaal Dienstencentrum (RDC) Als bij een ramp de plaatselijke kerken om bovenplaatselijke ondersteuning vragen, kan het RDC via Kerkinactie worden ingeschakeld. In de voorbereidingsfase zullen kerkelijke werkers getraind worden in de pastorale hulpverlening bij rampen. Deze trainingen kunnen het beste per regio worden gegeven. Het RDC kan hierbij een facilitaire rol vervullen. Het kan ruimtes beschikbaar stellen voor het houden van trainingen en informatiebijeenkomsten. In bijlage 4 staan de adressen van de regionale dienstencentra en van Kerkinactie.
Bijlage 1 T ak e n va n me de we r k e r s Coördinator: coördineert en is eindverantwoordelijk voor de pastorale hulpverlening. Onderhoudt contacten met het bevoegd gezag en andere coördinatoren van de hulpdiensten. Wordt als eerste gebeld bij een ramp. Belt vervolgens volgens afspraak de anderen (toezichthouder, hoofd vrijwilligers, perswoordvoerder en Kerkinactie). Hij heeft van tijd tot tijd overleg over de stand van zaken met de toezichthouder, het hoofd van de vrijwilligers, de perswoordvoerder en de verantwoordelijke van Kerkinactie. Hierbij wordt de coördinator eventueel door anderen geadviseerd. Hij is eindverantwoordelijk voor de verslaglegging over de pastorale hulpverlening. Perswoordvoerder: is verantwoordelijk voor juiste en heldere feitelijke informatie richting media. Daarom staat hij in direct contact met de coördinator, van wie hij ook feitelijke informatie krijgt. De perswoordvoerder overlegt van tijd tot tijd met de coördinator, de verantwoordelijke persoon van Kerkinactie, de toezichthouder en het hoofd van de vrijwilligers. In deze overlegsituaties adviseert hij de coördinator. Toezichthouder: als hij door de coördinator wordt gebeld, belt hij de andere pastores volgens een tevoren bedacht systeem op. Hij houdt tijdens de hulpverlening toezicht op de pastores en is er verantwoordelijk voor dat de pastores rust nemen. Hij overlegt van tijd tot tijd met de coördinator, de verantwoordelijke van Kerkinactie, het hoofd van de vrijwilligers en de perswoordvoerder. In deze overlegsituaties adviseert hij de coördinator. Hoofd vrijwilligers: als hij door de coördinator wordt gebeld, belt hij de andere vrijwilligers op. Hij houdt in de gaten dat de vrijwilligers van tijd tot tijd pauzeren. Hij overlegt van tijd tot tijd met de coördinator, de verantwoordelijke van Kerkinactie, de toezichthouder en de perswoordvoerder. In deze overlegsituaties adviseert hij de coördinator. Kerkinactie:
heeft iemand in dienst die bij een ramp als aanspreekpunt fungeert. Als dat nodig is, onderhoudt deze persoon de contacten met het betreffende RDC. Hij overlegt van tijd tot tijd met de coördinator, de toezichthouder,
het hoofd van de vrijwilligers en de perswoordvoerder. In deze overlegsituaties adviseert hij de coördinator. Hij ondersteunt de pastores en vrijwilligers ter plaatse. Kerkinactie onderhoudt het contact met de rooms-katholieke kerk. Kerkinactie roept kerkelijke gemeenten op om de getroffenen - op wat voor manier dan ook - te steunen. Bovendien heeft Kerkinactie de coördinatie in handen bij een ramp die zich over een groot gebied uitstrekt.
Bijlage 2 Organogram
D irectoraat K erkinactie
C oördinator
T oezichthouder
H oofd vrijw illigers
Pastores
V rijw illigers
Persw oordvoerder
Bijlage 3
(belboom)
Alarmeringssysteem
Bevoegd gezag
Coördinator Diaconaat Kerkinactie
Perswoordvoerder
Hoofd vrijwilligers
Toezichthouder
Vrijwilliger 1
Pastor 1
Vrijwilliger 2
Pastor 2
Vrijwilliger 3
Pastor 3
Enz.
Enz.
Bijlage 4: lidressen Regionale Dienstencentra RDC Fryslân Postbus 108, 8900 AC Leeuwarden tel. (058) 294 87 48 fax (058) 294 87 20 www.rdcfryslan.nl
[email protected] Bezoekadres: Jacob Catsstraat 2 8913 CM Leeuwarden
De Karspel Postbus 66 9410 AB Beilen tel. (0593) 37 10 10 fax (0593) 37 10 11
[email protected] Bezoekadres: Kampstraat 4 Beilen
RDC Gelderland Postbus 1238 6801 BE Arnhem tel. (026) 355 17 55 fax (026) 44 33 009 www.rdc-gelderland.nl
[email protected] Bezoekadres: Arnhem Building 6e etage Oude Oeverstraat 120 Arnhem
Bureau van de Provinciale Synode en het RDC in NoordBrabant en Limburg Postbus 447 5600 AK Eindhoven tel. (040) 212 19 55 fax (040) 212 48 03
[email protected] Bezoekadres: Geldropseweg 165 Eindhoven
Jeugd werkbureau LAVA Nieuwe Oeverstraat 55 6811 JB Arnhem tel. (026) 389 24 24 fax (026) 389 20 99 www.lava-jeugdwerk.nl
[email protected] RDC Groningen-Drenthe Rummerinkhof 2-4 9751 SL Haren tel. (050) 534 45 22 fax (050) 534 66 92
[email protected]
RDC Noord-Holland Postbus 1319 1500 AH Zaandam tel. (075) 655 95 10 fax (075) 612 33 80 www.rdc-nh.nl
[email protected] Bezoekadres: Vinkenstraat 36A Zaandam
RDC Overijssel en Flevoland Postbus 3 8140 AA Heino tel. (0572) 346 800 fax (0572) 346 810 www.rdc-overijssel-flevoland.nl
[email protected] Bezoekadres: De Haarstraat 14 8141 EX Heino RDC Utrecht Postbus 79 3980 CB Bunnik tel. (030) 251 03 45 fax (030) 251 09 71 www.rdc-utrecht.nl info@rdc-utrecht. nl Bezoekadres: Regulierenring 2d
Bureau Dienstverlening GKN in Zuid-Holland Galgkade 3 3133 KN Vlaardingen tel. (010) 434 05 43 Diaconaal Maatschappelijk Activeringscentrum GKN Groot Hertoginnelaan 45 2517 EC Den Haag tel. (070) 345 32 00 fax: (070) 356 38 63 www.dmazh.nl
[email protected]
RDC Zeeland Postbus 200 4460 AE Goes tel. (0113) 246 370 fax (0113) 246 389 www.rdczeeland.nl mail@rdczeeland. nl Bezoekadres: Stationspark 45 Goes Zuid-Holland Provinciaal Bureau NHK in Zuid-Holland Postbus 263 3130 AG Vlaardingen tel. (010) 445 43 00 fax (010) 460 41 41 www.kerknet.smra.nl/pkb_zh
[email protected] Bezoekadres: Galgkade 3 Vlaardingen
Kerkinactie Postbus 456 3500 AL Utrecht tel. (030) 880 14 56 fax (030) 880 14 57
[email protected] www.kerkinactie.nl Bezoekadres: Landelijk Dienstencentrum Samen op Weg-kerken Joseph Haydnlaan 2a 3533 AA Utrecht
literatuurlijst Banna, Y. en Y Moy, De voorouders 1991. ISBN 90-9005078-7
en haar Winti.
Powel, Amsterdam,
Bommel, A. van, Islam en ethiek in de gezondheidszorg. Oase, Den Haag, 1993. ISBN 90-7479204-9 Bot, M., Een laatste groet, uitvaart- en rouwrituelen in multicultureel Nederland. Both, Rotterdam, 1998. ISBN 90-61770130 Klashorst, P. van de, P. Kloos en A.A. Gerbrands, Dodendans: ontdekkingsreis rond de dood in verschillende culturen. Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam, 1990. ISBN 90-6832-218-4 Linden, C. ter, Een land waar je de weg niet kent, omgaan met rouwenden, Meinema, Zoetermeer, 1999, ISBN 90-21136228 Mayer-Hirsch, N., Het huis van de levenden, Beth haChajiem: Joodse gebruiken bij de dood. Ambo, Baarn, 1989. ISBN 90-2594416-7 Oomen, M. en J. Palm, En de goden verhuisden mee: Portretten van nietwesterse gelovigen. KIT Uitgeverij/Novib, Amsterdam, 1997. Sahadeo, S., Stervensbegeleiding van islamitische patiënten. Stichting Centrale School Nieuwenoord, Leiden, 1990. Stephen, H.J.M., Dede oso: De dood en rouwverwerking bij Creoolse Surinamers in Suriname en Nederland. Z.pl., 1992. ISBN 90-800960-1-6 Pessireron, S., Rouwen in zeven 'Nederlandse' culturen. Utrecht, 1999. ISBN 90-802978-52 Rampenplan Amsterdam, gemeente Amsterdam. Veen, F. van der, Een ramp in onze gemeente, wat doet de kerk? Brochure Regionaal Dienstencentrum Noord-Holland, Zaandam, 2001.
[Achterkant publicatie] De gemeente heeft een rampenplan, waarin de draaiboeken van de verschillende hulpverlenende instanties zijn opgenomen. De kerk komt in dit rampenplan niet voor, terwijl zij juist veel kennis heeft van en ervaring met het opvangen en begeleiden van de mens in nood. Dit is immers een van haar uitgangspunten. De kerk heeft, ook geen draaiboek dat deel uitmaakt van het gemeentelijke rampenplan. Daardoor is het moeilijk om de samenwerking van de kerk niet andere disciplines goed te coördineren. Hierdoor kan de hulp vanuit de kerk niet ten volle worden benut. Het is daarom noodzakelijk dat de burgerlijke gemeente de kerk met een eigen draaiboek in het rampenplan opneemt. Om tot zo'n draaiboek te komen, is een plan voor de lokale kerken, gemeenten en parochies geformuleerd. Dit plan is geen blauwdruk, maar een raamwerk voor een draaiboek voor plaatselijke kerkelijke gemeenten. Het doet aanbevelingen, zodat plaatselijke kerkelijke gemeenten zelf een draaiboek voor een rampenplan kunnen invullen. Het is wenselijk dat dit gebeurt in een samenwerkingsverband van lokale kerkelijke gemeenten.