Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Vroege Vogels en Nachtuilen Een onderzoek naar Controle over het Werkrooster, P-E Fit, Herstelbehoefte en Slaapklachten
Gloria van Vonderen
Naam: G.N.M. van Vonderen Studentnummer: 5962196 Opdracht: Masterscriptie Arbeids- & Organisatiepsychologie Datum: 29-08-2012 Docent: M. van Hooff 1
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Inhoudsopgave Pagina Voorwoord
3
Abstract
4
1. Inleiding
5
1.1 Controle over Werkrooster & Fit tussen M-E en Werkrooster
9
1.2. Herstelbehoefte
11
1.3 Slaapklachten
14
2. Methoden
17
2.1 Procedure
17
2.2 Deelnemers
19
2.3 Materialen
19
3. Resultaten
23
3.1 Voorbereidende analyses
23
3.2 Onderzoeks- en toetsingsresultaten algemeen
25
3.3 Onderzoeks- en toetsingsresultaten hypothesen
27
4. Discussie
31
4.1 Tekortkomingen
35
4.2 Theoretische en praktische betekenis
37
5. Literatuurlijst
39
6. Bijlagen
47
2
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Voorwoord Dit onderzoek vormt de afsluiting van mijn leerzame Arbeids- en Organisatiepsychologie master. Onderzoek doen in de praktijk vraagt veel geduld. Wat mij tegenviel was dat je weinig controle hebt op externe factoren: het is afwachten of organisaties mee willen doen aan je onderzoek. Maar ik heb wel geleerd dat je moet doorzetten en dat uiteindelijk alles goed komt. Wat dat betreft is het fijn dat het hebben van geen controle over externe factoren nu aan de orde is gekomen. Hierdoor heb ik geleerd me flexibel op te stellen. Daarnaast ben ik ook erg enthousiast over het onderwerp van dit onderzoek. Het uitpluizen van de theorie en de bijbehorende modellen heb ik met veel plezier gedaan. Ik wil Madelon bedanken voor haar hulp en vertrouwen als scriptie begeleidster. Ze heeft me altijd geënthousiasmeerd om door te zetten. Daarnaast wil ik Déhora Consultancy Group bedanken voor hun ideeën en de contacten met organisaties.
3
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Abstract Het werken op onregelmatige arbeidstijden kan negatieve gezondheidsuitkomsten opleveren voor werknemers. Mogelijk kan dit gereduceerd worden door werknemers controle over het werkrooster te geven. Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in welke mate controle over het werkrooster herstelbehoefte en slaapklachten kan tegengaan, middels een match tussen het bioritme en het werkrooster van werknemers, ook wel P-E fit genoemd. De objectieve en subjectieve P-E fit werd gemeten. Tijdens dit onderzoek hebben twee zorginstellingen meegewerkt, beide instellingen hebben afdelingen waarin de werknemers zelfroosteren en afdelingen waarin de werknemers niet zelfroosteren. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag zijn vragenlijsten uitgezet en door 64 deelnemers volledig ingevuld. Uit de resultaten van deze studie blijkt dat controle over het werkrooster niet gerelateerd is aan P-E fit. P-E fit blijkt ook niet gerelateerd te zijn aan herstelbehoefte. Uit de resultaten kwam wel naar voren dat subjectieve P-E fit negatief gerelateerd blijkt te zijn aan slaapklachten. Verder blijkt in dit onderzoek dat P-E fit geen rol speelt in de relatie tussen controle over het werkrooster en de negatieve gezondheidsuitkomsten. Resultaten van deze studie dragen bij aan de kennis over controle over het werkrooster, P-E fit, herstelbehoefte en slaapklachten.
4
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
1. Vroege Vogels en Nachtuilen Ongeveer 55 procent van de werkende bevolking van Nederland werkt op onregelmatige tijden. Dit wil zeggen dat deze mensen soms of regelmatig werken buiten de periode van 7 uur ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds. Daarnaast werken mensen onregelmatig wanneer zij soms of regelmatig op zaterdag of zondag werken (CBS, 2011). Het werken op onregelmatige werktijden levert echter voor veel mensen psychische klachten op, bijvoorbeeld depressies (Natvik, Bjorvatn, Moen, Mageroy, Sivertsen, & Pallesen, 2011). Eerder onderzoek (Jansen, Kant, Kristensen, & Nijhuis, 2003) liet zien dat zij meer werkprivé conflicten ervaren. Daarnaast bleek uit onderzoek van Saksvik, Bjorvatn, Hetland, Sandal, en Pallesen (2011) dat werknemers die op onregelmatige tijden werken meer lichamelijke klachten ervaren, zoals darm- en slaapklachten. Niet iedereen is echter gevoelig voor het ontwikkelen van klachten door werken op onregelmatige tijden: de één ervaart meer klachten dan de ander (Saksvik et al., 2011). Onderzoek (Natvik et al., 2011) liet inderdaad zien dat verscheidende biologische- en persoonlijkheidsfactoren van invloed zijn op de ontwikkeling van klachten door het werken op onregelmatige tijden. Een voorbeeld hiervan is leeftijd. Oudere werknemers zouden meer lichamelijke en psychische klachten ervaren (Saksvik et al., 2011). Uit onderzoek van Saksvik en collega’s (2011) bleek echter dat met name het circadiane ritme van mensen kan verklaren waarom de één meer klachten ervaart dan de ander. Het circadiane ritme wordt beïnvloed door de biologische klok. De biologische klok is een mechanisme en een ritme in mensen dat ervoor zorgt dat allerlei lichamelijke functies binnen een bepaalde periode plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is de menstruatie cyclus, die een maandritme heeft. De biologische klok stuurt ook het circadiane ritme aan. Dit wordt intern en automatisch gedaan (Besoluk, Önder, Deveci, 2011). Het circadiane ritme is een slaap- en waakritme dat 24 uur duurt (Duguay & Cermakian, 2009). Zeitgebers geven een 5
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
indicatie weer van de tijd, zoals een klok, licht of donker (Mistlberger & Rusak, 2005). Deze Zeitgebers zorgen ervoor dat het circadiane ritme een 24-uurs cyclus van een dag heeft. Licht is voor mensen de belangrijkste Zeitgeber. Andere Zeitgebers, zoals sociale interactie, temperatuurverschillen en eetpatronen kunnen ook een rol spelen in het circadiane ritme. Het circadiane ritme zorgt ervoor dat ons gedrag en onze fysiologische processen zodanig worden georganiseerd dat zij het meest in ons voordeel zijn en bij de omgeving passen (Saksvik et al., 2011). Het circadiane ritme van mensen is over het algemeen voor iedereen gelijk door de bovengenoemde Zeitgebers. Onder stabiele omstandigheden zijn er echter toch verschillen tussen mensen in hun circadiane ritme en hoe mensen reageren op verstoringen van hun circadiane ritme (Natale & Denesi, 2002). Een voorbeeld van een verstoring van het ritme is het werken in de nacht (Silva-Costa, Rotenberg, Griep, & Fisher, 2010). Mensen reageren verschillend op het werken in de nacht: de één ervaart meer klachten dan de ander. Het beschrijven van deze inter-individuele verschillen wordt gedaan aan de hand van Morningness-Eveningness, M-E (Besoluk, Önder, & Deveci, 2011; Saksvik et al., 2011). M-E wordt gedefinieerd als verschillen in voorkeuren tussen mensen in hun slaap- en waakritme. Ook verwijst het naar het tijdstip op de dag waarop mensen zich het meest alert voelen en het best presteren (Cavallera, Boari, Labbrozzi, & Bello, 2011; Fransisco & Morales, 2007). M-E kan gezien worden als een continuüm dat loopt van extreme morningness tot extreme eveningness en alle tussenliggende typen (Besoluk, Önder, & Deveci, 2011; Urban, Magyarod, & Rigo, 2011). Morningness verwijst naar ochtendmensen, die ’s ochtends juist actief zijn (Besoluk, Önder, & Deveci, 2011; Cavallera et al., 2011). Dit komt onder andere door het hormoon melatonine. Dit stofje dat geproduceerd wordt door de pijnappelklier reguleert het slaap- en waakritme. Wanneer het melatonineniveau hoger wordt, leidt dit ertoe dat mensen slaperig worden. De productie van melatonine is afhankelijk van blootstelling aan licht. Hoe meer licht, hoe minder melatonine er geproduceerd wordt.
6
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Melatonine vertoont in ochtendmensen al vroeg in de avond een piek, waardoor ochtendmensen al vroeg naar bed gaan (Besoluk, Önder, & Deveci, 2011; Waterhouse, 2009). Daarnaast ligt de lichaamstemperatuur van ochtendmensen het laagst in het eerste deel van de nacht. Dit zorgt ervoor dat de lichaamstemperatuur bij ochtendmensen ’s ochtends weer toeneemt. Daardoor zijn ochtendmensen actiever in de ochtend. Wanneer de lichaamstemperatuur namelijk het laagst is, betekent dit dat het lichaam het minst alert is. Avondmensen zijn juist in de namiddag of avond actiever (Bailey & Heitkemper, 2001). Het melatonineniveau bereikt bij avondmensen pas later in de ochtend zijn piek. Dit leidt ertoe dat zij later naar bed gaan en langer uitslapen. Daarnaast is de lichaamstemperatuur het laagst in de vroege ochtend, waardoor avondmensen ’s ochtends nog niet alert zijn (Besoluk, Önder, & Deveci, 2011). Uit onderzoek van Randler (2009) bleek dat avondmensen meer vermoeid zijn wanneer zij ’s ochtends moeten presteren. Ook bleek dat ochtendmensen slaapklachten kunnen ervaren wanneer zij ’s avonds moeten werken, omdat hun biologische klok hen de volgende ochtend weer vroeg wekt. Deze processen zouden verklaard kunnen worden door een zogeheten sociale jetlag. Een sociale jetlag is een verschijnsel waarbij de biologische klok niet in lijn is met de sociale klok. Een sociale klok kan gezien worden als een Zeitgeber, deze speelt dus ook een rol in het circadiane ritme en geeft een indicatie van de tijd weer. Een voorbeeld van een sociale klok is het werkrooster (Wittmann, Dinich, Merrow, & Roenneberg, 2006). Ochtendmensen die bijvoorbeeld een avond shift draaien kunnen een sociale jetlag ervaren. De biologische klok geeft namelijk aan dat zij moeten slapen, terwijl de sociale klok aangeeft dat zij moeten doorwerken. Voor avondmensen die bijvoorbeeld een ochtendshift draaien geldt hetzelfde. Zij kunnen een sociale jetlag ervaren, omdat hun biologische klok aangeeft dat zij nog langer moeten doorslapen, terwijl de sociale klok aangeeft dat zij moeten werken. Dit kan leiden tot negatieve gezondheidsuitkomsten voor de werknemers die lijken op een
7
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
jetlag, zoals vermoeidheid (Randler, 2009). Omdat negatieve gezondheidsuitkomsten negatieve gevolgen hebben voor zowel individuele werknemers als voor organisaties, moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen (Demerouti, Bakker, Geurts, Taris, 2009). Eén van de negatieve gevolgen voor organisaties kan zijn dat werknemers meer verzuimen en minder goed presteren (Blasche & Wolfgang, 2011). Voor werknemers betekent dit dat zij minder goed presteren en een verminderd welzijn ervaren (Blasche & Wolfgang, 2011; Siltaloppi, Kinnunen, Feldt, & Tolvanen, 2011). Beide partijen zijn erbij gebaat om deze negatieve gevolgen van een misfit tussen de biologische klok en de sociale klok te reduceren. M-E is een constante factor: men blijft over het algemeen een ochtend- of avondmens (Furnham & Hughes,1999). Het werkrooster kan echter wel beïnvloed worden. Onderzoek (Grzywacz, Carlson, & Shulkin, 2008; Schultz, McClain, Thomas, 2003; Yang & Zheng, 2011) suggereert dat controle over de tijdstippen waarop werknemers werken mogelijk de negatieve gezondheidsuitkomsten, die gepaard gaan met een misfit, kan reduceren. Een aantal studies laten de effectiviteit van controle over het werkrooster zien middels andere mechanismen. Tot op heden richten deze studies zich namelijk met name op de werkprivé balans van werknemers (Hill, Erickson, Holmes, Ferris, 2010; Schultz, McClain, Thomas, 2003; Yang & Zheng, 2011). Onderzoek (Geurts, Beckers, Taris, Kompier, & Smulders, 2009; Shockley & Allen, 2007) liet inderdaad zien dat werknemers met controle over hun werkrooster minder negatieve gezondheidsuitkomsten ervoeren door minder werkprivé conflicten. Ander onderzoek (Randler 2009; Wittmann et al., 2006) suggereert dat werknemers een match moeten maken tussen hun bioritme en hun werkrooster om zo de negatieve gezondheidsuitkomsten van onregelmatig werken te voorkomen. Het is goed voorstelbaar dat werknemers die controle over hun werkroosters hebben middels verschillende mechanismen negatieve gezondheidsuitkomsten reduceren. Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in het effect van controle over
8
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
werkroosters en hoe dit effect mogelijk de negatieve gezondheidsuitkomsten van een misfit tussen bioritme en het werkrooster kan tegengaan. Daarbij zal gekeken worden naar een onderliggend mechanisme, namelijk P-E fit, in de relatie tussen controle over het werkrooster, herstelbehoefte en slaapklachten. P-E fit theorie veronderstelt dat een match tussen de karakteristieken van een werknemer en zijn/haar werkomgeving leidt tot een verhoogd welzijn van werknemers (Grzywacz, Carlson, & Shulkin, 2008; Tziner & Meier, 2002). Herstelbehoefte en slaapklachten zullen meegenomen worden in dit onderzoek, omdat onderzoek (Randler, 2009) liet zien dat herstelbehoefte en slaapklachten een gevolg kunnen zijn van een sociale jetlag. De onderzoeksvraag luidt als volgt: in welke mate leidt controle over het werkrooster tot een P-E fit en daardoor tot minder herstelbehoefte en slaapklachten? Allereerst zal er worden gekeken naar controle over het werkrooster en het effect daarvan op een fit tussen M-E en het werkrooster. Vervolgens zullen de negatieve gezondheidsuitkomsten besproken worden: herstelbehoefte en slaapklachten.
1.1 Controle over Werkrooster & Fit tussen M-E en Werkrooster Flexibele werktijden worden gekenmerkt door hun variabiliteit. Het organiseren van werkroosters op een flexibele manier betekent dat er variatie mogelijk is in de duur, werkplek en begin- en eindtijd (Geurts et al., 2009; Hill et al., 2010). Werknemers kunnen bijvoorbeeld zelf beslissen hoe lang zij werken en op welke plek zij werken. Dit moet wel binnen de grenzen en eisen van de organisatie blijven. Werknemers hebben dan meer autonomie en kunnen invloed uitoefenen op het regelen van de arbeidstijden (McNall, Masuda, & Nicklin, 2010). Dit kunnen werknemers doen door bijvoorbeeld onderling van dienst te ruilen. Daarnaast kunnen zij zich in laten tekenen op vaste roosters. Tevens kunnen werknemers meer controle ervaren wanneer zij hun wensen en behoeften opgeven op individuele roosters 9
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
middels zelfroosteren. In dit onderzoek wordt verondersteld dat werknemers die een zekere mate van controle over het werkrooster krijgen, een werkrooster creëren dat past bij hun eigen voorkeuren. Het proces dat hier aan ten grondslag ligt, wordt verklaard aan de hand van het Person-Environment (P-E) fit model (Edwards & Rothbard, 1999). Het P-E Fit model geeft een interactie weer tussen karakteristieken van een werknemer en de werkomgeving waarin de werknemer functioneert (Tziner & Meir, 2002). Negatieve gezondheidsuitkomsten worden volgens het model niet afzonderlijk door de omgeving of de werknemer veroorzaakt, maar door de “misfit” tussen werknemer en werkomgeving. Er kan bijvoorbeeld een “misfit” ontstaan wanneer de persoonskarakteristieken, zoals het bioritme, van een werknemer niet past bij het werkrooster. Het model stelt dat een werknemer een werkplek zou moeten zoeken die past bij zijn persoonskarakteristieken, interesses, mogelijkheden en vaardigheden (Kreiner, 2006; Ton & Hansen, 2001). Onderzoek van Tziner en Meier (2002) liet inderdaad zien dat werknemers een fit proberen te creëren tussen hun persoonlijkheid, zoals extraversie, en hun werkplek. Ander onderzoek (Grzywacz, Carlson, & Shulkin, 2008) liet zien dat werknemers met controle over hun werkrooster een fit maken tussen hun werk- en privéverantwoordelijkheden. In het huidig onderzoek wordt verondersteld dat werknemers dus in lijn met het P-E fit een match proberen te creëren tussen M-E en hun werkrooster. Doordat zij een match ervaren met wat zij zelf kunnen en wat de werkeisen van hen vragen, kunnen zij zich waarschijnlijk beter aanpassen aan de werkeisen. Dit leidt ertoe dat zij een verhoogd welzijn ervaren (Bougard, Moussay, Gauthier, Espié, & Davenne, 2009; Ton & Hansen, 2001; Tziner & Meier, 2002;) Het ervaren van een misfit hangt samen met spanningsverschijnselen, zoals vermoeidheid. Werknemers moeten namelijk meer inspanning leveren om aan de werkeisen te kunnen voldoen (Besoluk, Onder, & Deveci, 2011). Werknemers zullen deze spanningsverschijnselen waarschijnlijk tegengaan door een goede P-E fit te maken tussen hun
10
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
bioritme en hun werkrooster. Ochtendmensen zullen dan waarschijnlijk een ochtendshift nemen. Zij zijn ’s ochtends namelijk actief en hoeven geen extra inspanning te leveren wanneer zij in de ochtend werken. Avondmensen daarentegen proberen een shift te krijgen die in de namiddag of avond is. Onderzoek van Besoluk en collega’s (2011) liet inderdaad zien dat ochtendmensen beter presteren wanneer zij ’s ochtends werktaken moeten voltooien. Avondmensen daarentegen presteerden beter wanneer zij in de namiddag of in de avond werktaken moesten vervullen. Op basis van voorgaande theorieën wordt in dit huidig onderzoek verwacht dat werknemers die meer controle krijgen over hun werkrooster een type dienst zullen uitkiezen die passen bij hun M-E. De eerste hypothese van dit onderzoek is daarom als volgt:
Hypothese 1: Er is een positieve relatie tussen controle over het werkrooster en een PE fit, met betrekking tot M-E en het werkrooster.
1.2 Herstelbehoefte Werknemers worden blootgesteld aan eisen die worden bepaald door het werk. Dit betekent dat een werknemer moeite moet doen om aan die eisen te kunnen voldoen (De lange, Taris, Kompier, Houtman, Bongers, 2003). Hoe meer eisen er aan een werknemer worden gesteld hoe meer inspanning zij moeten verrichten. Werknemers zullen daardoor onder andere vermoeid worden. Vermoeidheid is een toestand die veroorzaakt wordt door de inspanning die iemand heeft geleverd om aan werkeisen te voldoen (Sonnentag & Zijlstra, 2007). Deze processen kunnen verklaard worden aan de hand van het Effort-Recovery Model, het E-R model, van Meijman en Mulder (1998). Het model suggereert dat inspanning op het werk leidt tot activiteit van psycho-biologische systemen, zoals het Hypothalamic-Pituitary11
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Adrenal (HPA) systeem. Deze psycho-biologische systemen zorgen ervoor dat je hartslag sneller gaat, bloeddruk verhoogd wordt en je meer vermoeid bent. Het is niet erg dat werknemers inspanning moeten leveren voor hun werk. Maar het is wel van belang dat deze psycho-biologische systemen niet voortdurend geactiveerd worden. Op de lange termijn kunnen werknemers namelijk uitgeput raken en verminderd lichamelijk en psychologisch welzijn ervaren. Het langer doorwerken of het hebben van veeleisende werktaken zijn voorbeelden waarbij het systeem voordturend geactiveerd wordt (Demerouti et al., 2009; Sonnentag & Zijlstra, 2006). Om dit tegen te gaan is het noodzakelijk dat werknemers herstellen. Dit kunnen zij doen door hun inspanning op de korte termijn te reguleren. Herstel is het proces waarbij de energie, inspanning en activiteit van psychobiologische systemen weer gestabiliseerd worden. Werknemers keren dan terug naar een toestand waarbij er geen eisen worden gesteld (Demerouti et al., 2009; Van Hooff, Geurts, Beckers, & Kompier, 2011). Dit kunnen werknemers doen door bijvoorbeeld psychologische afstand te nemen van hun werk, door na werktijd te ontspannen of tijdens werktijd een pauze te nemen (Korpela & Kinnunen, 2011; Demerouti et al., 2009). Eén van de eerste indicatie van vermoeidheid en onvoldoende herstel gerelateerd aan werk, is herstelbehoefte (Sluiter, de Croon, Meijman, Frings-Desen, 2003). Het gevoel om tijdelijk geen werkeisen te willen hebben en de drang om te stoppen met werk, wordt ook wel herstelbehoefte genoemd (van Veldhoven & Meijman, 1994). Herstelbehoefte wordt gezien als een vroeg stadium van lange termijn spanning. In hoe verre iemand herstelbehoefte heeft, is gerelateerd aan de duur van de dag, intensiteit van de werkeisen en de mate van autonomie van iemand op zijn/haar werk (Demerouti et al., 2009). Uit onderzoek van Jansen, Kant, van Amelsfoort, Nijhuis en Brandt (2003) bleek dat mensen die op onregelmatige tijden werken meer herstelbehoefte ervaren dan werknemers die op regelmatige tijden werken. Onderzoek (Jansen et al., 2003) suggereert dat dit komt doordat
12
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
zij werkeisen als veeleisender ervaren. Dit zou mogelijk kunnen komen doordat werknemers, die op onregelmatige tijden werken, een mismatch ervaren tussen hun M-E en hun type shift. Werknemers die avondmensen zijn en in de ochtend werken, zullen waarschijnlijk een hogere werkeisen intensiteit ervaren. Dit komt omdat hun lichaam ’s ochtends nog niet alert is. Dit kan ertoe leiden dat zij meer benodigde inspanning nodig hebben om de werktaken te kunnen voltooien. Ook zorgen deze extra werkeisen ervoor dat de psycho-biologische systemen in lijn met het E-R model voortdurend geactiveerd blijven. Op de korter termijn leidt dit er mogelijk toe dat zij meer herstelbehoefte hebben. Anderzijds is de inspanning bij ochtendmensen waarschijnlijk groter wanneer zij ’s avonds moeten werken. Zij zullen zich dan extra moeten inspannen om de werkeisen uit te voeren. Hun lichaam is dan namelijk minder alert. Onderzoek (Geurts et al., 2009) suggereert dat werknemers hun herstelbehoefte kunnen reguleren door controle over hun werkrooster. In dit onderzoek wordt daarom verondersteld dat werknemers die een match maken tussen hun bioritme en hun werkrooster minder inspanning hoeven te leveren om aan de werkeisen voldoen. Er ontstaat dan waarschijnlijk een match tussen de inspanning die een persoon moet leveren en wat het werk van hem eist. In dit onderzoek wordt op basis van hypothese 1 en voorgaande theorieën veronderstelt dat werknemers die meer controle over hun werkrooster krijgen hun bioritme zullen matchen bij hun werkrooster en daardoor minder herstelbehoefte ervaren. De hypothese is daarom als volgt:
Hypothese2: Er is een negatieve relatie tussen P-E Fit, met betrekking tot M-E en het werkrooster, en herstelbehoefte.
13
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
1.3 Slaapklachten Hoe langer mensen wakker blijven, hoe meer behoefte zij krijgen aan slaap (Waterhouse, 2009). Slaap is de toestand van inactiviteit en afwezigheid van een wakend bewustzijn. Het lichaam komt in deze toestand tot rust (Siegel, 2009). Slaap kan dus ook wel worden gezien als een proces waarbij mensen natuurlijk herstellen (Van Hooff, Geurts, Kompier, & Taris, 2007). Tijdens slaap wordt de energie weer opgeladen en verdwijnt de moeheid. Slaap speelt zelf dus ook een belangrijke rol in het herstelproces (Demerouti et al., 2009). Onderzoek (Pilcher, Van der Wood, & O’Conell, 2011) liet zien dat slaapgebrek gepaard gaat met verminderd concentratievermogen en taakprestatie. Eerder onderzoek (Lima, Vaerla, Silveria, Parente, & Araujo, 2010) liet zien dat slaaptekort leidt tot vermoeidheid. Uit ander onderzoek van Äkerstedt (2009) blijkt dat met name mensen die op onregelmatige tijden werken deze negatieve effecten van slaaptekort ervaren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze werknemers een verstoord slaap- en waakritme hebben (Lima et al., 2010). Een verstoord slaap- en waakritme gaat gepaard met het ervaren van slaapklachten. De vijf meest voorkomende slaapklachten zijn: moeite hebben om in slaap te vallen en op te staan, te vroeg wakker worden, het gevoel hebben een dutje te moeten doen en niet voldoende uitgerust zijn (Fooley, Monjan, Andrew, Brown, & Simonseck, 1995). Een mogelijke verklaring voor het ervaren van slaapklachten door een verstoord biologische klok kan zijn dat werknemers die op onregelmatige tijden werken, een mismatch ervaren tussen hun M-E en hun type shift. Slaapklachten bij avondmensen kunnen mogelijk verklaard worden door een slaaptekort. Avondmensen die een ochtendshift hebben, slapen een paar uur minder omdat zij de dag ervoor laat naar bed gaan. Zij gaan laat naar bed omdat hun lichaam ’s avonds nog
14
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
alert is en hun melatonineniveau nog niet zo hoog is, waardoor ze nog niet slaperig zijn (Taillard, Philip, Bioulac, 1999). Een mogelijke verklaring voor het ontstaan van slaapklachten door slaaptekort kan zijn dat avondmensen niet alle slaapfasen doorlopen. Tijdens de slaap doorloopt men een aantal fasen. De diepe slaapfase is met name belangrijk voor mensen, omdat er lichamelijk herstel optreedt tijdens deze fase. Het is daarom van belang alle fasen te doorlopen. Wanneer niet alle slaapfasen doorlopen zijn, slapen mensen onrustiger, hebben zij het gevoel niet voldoende uitgerust te zijn en worden zij eerder wakker (Äkerstedt, 2009). In dit onderzoek wordt daarom verondersteld dat ochtendmensen die ‘s avonds moeten werken, waarschijnlijk slaapklachten ervaren. Dit kan verklaard worden doordat het melatonineniveau van ochtendmensen in de late avond verhoogd is, omdat zij al vroeg opstaan. Een verhoging van het melatonineniveau kan ertoe leiden dat mensen moe worden (Bailey & Heitkemper, 2001). Doordat zij op een later tijdstip naar bed gaan dan dat hun lichaam aangeeft, kunnen zij slaapklachten ervaren. Mogelijk kan dit komen doordat hun lichaam extra inspanning moet verrichten om alert te blijven. Onderzoek van Van Hooff en collega’s (2007) liet zien dat werknemers die veel inspanning moeten leveren tijdens hun werktijd meer slaapklachten kunnen ervaren. Dit komt doordat de psycho-biologische systemen langer geactiveerd worden, waardoor de slaapkwaliteit achteruit gaat (Cropley, Dijk, & Stanely, 2006). Daarnaast kan dit ertoe leiden dat zij niet in slaap kunnen vallen omdat psycho-biologische systemen nog geactiveerd zijn en zij wellicht geforceerd gaan slapen (Lima et al., 2010). Een andere verklaring voor het ontstaan van slaapklachten is het compenseren van slaaptekort tijdens vrije tijd (Wittmann et al., 2006). Onregelmatigheden in slaap door bijvoorbeeld op verschillende tijdstippen op te staan en te slapen, tijdens werkdagen en vrije dagen kan juist leiden tot slaapklachten. Dit komt doordat de biologische klok van deze
15
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
mensen verstoord is. Onderzoek (Lima et al., 2010; Wittmann et al., 2006) liet zien dat een verstoord waak- en slaapritme gepaard gaat met het ervaren van slaapklachten. Mogelijk kan dit komen doordat werknemers zich niet goed kunnen herstellen. Zij werken en rusten op verschillende tijdstippen uit dan dat hun lichaam alert of vermoeid is. Mensen kunnen hun slaap dan forceren, waardoor psycho-biologische systemen geactiveerd blijven. Ook kunnen mensen dan slaapklachten ervaren door slaaptekort. Ochtendmensen die bijvoorbeeld ’s avonds moeten werken zullen dan waarschijnlijk slaapklachten ervaren omdat zij tijdens vrije dagen wel vroeg naar bed zullen gaan. Ditzelfde geldt voor avondmensen: avondmensen die een ochtendshift moeten draaien, zullen waarschijnlijk slaapklachten ervaren, omdat zij tijdens hun vrije tijd pas later naar bed gaan (Ferguson, Baker, Lamon, Kennaway & Dawson, 2010; Witmann et al., 2006). Onderzoek (Wittman et al., 2006) suggereert dat werknemers hun slaap- en waakritme kunnen reguleren door controle over het werkrooster. Werknemers kunnen dan een match maken tussen hun slaap- en waakritme en hun type shift. Er ontstaat dan mogelijk een match tussen de tijdstippen waarop mensen gaan slapen, werken en hun M-E voorkeuren. Op basis van voorgaande onderzoeken veronderstel ik dat werknemers die meer controle over hun werkrooster krijgen een P-E fit maken en daardoor minder slaapklachten ervaren. De hypothese is daarom als volgt:
Hypothese 3: Er is een negatieve relatie tussen P-E Fit, met betrekking tot M-E en het werkrooster, en slaapklachten
We hebben gezien dat het werken op onregelmatige tijden gepaard gaat met negatieve gezondheidsuitkomsten, zoals herstelbehoefte en slaapklachten. Controle over het werkrooster zou deze negatieve gezondheidsuitkomsten kunnen reduceren middels een onderliggend 16
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
mechanisme, namelijk P-E fit. Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom controle over het werkrooster zo effectief is.
Hypothese 4: P-E fit medieert de relatie tussen controle over het werkrooster en herstelbehoefte en slaapklachten.
Figuur 1. Procesmodel
Herstelbehoefte Controle over werkrooster
P-E fit (= M-E & werkrooster)
Slaapklachten
2. Methode 2.1 Procedure De hypothesen in dit onderzoek werden getoetst met behulp van de onderstaande procedure. Er zijn verschillende zorginstellingen voor het onderzoek benaderd. In totaal zijn er 8 zorginstellingen benaderd. De zorginstellingen die benaderd zijn kenmerken zich aan hun onregelmatige arbeidstijden. Aannemelijk is dan ook dat de effecten van onregelmatige werktijden goed te meten zijn in zorginstellingen. Een belangrijke eis om voor deelname in aanmerking te komen was dat de zorginstelling afdelingen had waarbij de werknemers zelfroosteren en afdelingen had waarbij de werknemers niet zelfroosteren. In dit onderzoek werd zelfroosteren namelijk gekozen als operationalisatie van controle over het werkrooster. 17
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Eén zorginstelling had toegezegd om mee te werken aan het onderzoek, maar deed op het laatste moment niet mee. Andere instellingen wilden niet mee doen door interne conflicten in de organisatie. Weer andere instellingen konden niet mee doen, omdat zij niet volledig aan de eisen voldeden. Uiteindelijk bleven er twee zorginstellingen over. Uitnodigingen om deel te nemen aan het onderzoek werden via de zakelijke mail naar de werknemers van zorginstelling 1 verstuurd. De werknemers van de andere zorginstelling ontvingen de vragenlijsten per post. De e-mail en vragenlijst per post bevatte een korte omschrijving van het onderzoek middels een informed consent. Hierin werd het doel van het onderzoek beschreven als de beleving van onregelmatige werktijden en roosteren. Daarnaast bevatte de e-mail en de vragenlijst per post een schatting van de tijd die de deelnemers spenderen aan het invullen van de vragenlijst, ongeveer tien minuten. De e-mail bevatte ook een link naar de online vragenlijst. Tot slot werden de werknemers verzekerd dat de antwoorden anoniem verwerkt zouden worden. De deelnemer gaf geïnformeerde toezegging voor de deelname. Bij zorginstelling 1 kregen de respondenten een maand de tijd om de vragenlijsten op een geschikt moment in te vullen. Na twee weken werd er een herinneringsmail gestuurd. Bij zorginstelling 2 kregen de respondenten drie weken de tijd om de vragenlijsten op een geschikt moment onder werktijd in te vullen. Dit werd gedaan om de respondenten voldoende tijd te gunnen om de vragenlijsten in te vullen. De vragenlijsten van de online surveytool zijn in willekeurige volgorde aangeboden en willekeurig toegewezen aan de respondenten. Hierdoor werd het effect van volgorde opgeheven. De respondenten zijn na afloop van het invullen van de vragenlijst bedankt voor hun deelname. Daarnaast werd gevraagd om de inhoud van de vragenlijsten, zolang het onderzoek liep, niet met collega’s te bespreken.
18
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
2.2 Deelnemers In zorginstelling 1 zijn in totaal 60 mensen werkzaam die zelfroosteren en 40 personen die niet zelfroosteren. Van instelling 2 deden er 2 afdelingen mee aan het onderzoek: waarvan 95 werknemers zelfroosteren en 95 niet zelfroosteren. Van de 290 verstuurde vragenlijsten zijn er 74 door werknemers ingevuld (25,5 % respons). Hiervan waren 10 vragenlijsten verkeerd of onvolledig ingevuld en deze zijn daarom niet meegenomen in verdere analyses. Hierdoor bleef data van 64 deelnemers over. In de zelfroosteren groep zijn 33 deelnemers overgebleven, van de niet zelfroosteren groep zijn 31 deelnemers overgebleven. Van de overgebleven 64 deelnemers werkten 30 deelnemers bij instelling 1 en 34 deelnemers bij instelling 2. 91 % van de deelnemer is vrouwelijk. Het merendeel van de deelnemers heeft een MBO opleiding afgerond, namelijk 63 %. De leeftijden varieerden tussen de 19 en 60, met een gemiddelde leeftijd van 43,6 en een standaarddeviatie van 12,3 jaar, zie tabel 1. 31 deelnemers hebben thuiswonende kinderen, waarvan 58 % procent 2 thuiswonende kinderen heeft. De leeftijd van het jongste en thuiswonende kind was bij 31 % van de respondenten boven de 12 jaar. Het merendeel van de deelnemers werkt deeltijds, namelijk 71 %.
Materialen Er werden meerdere digitale en papieren vragenlijsten gebruikt voor dit onderzoek. Middels de vragenlijsten waren de volgende constructen onderzocht: Controle over het werkrooster, M-E, Onregelmatige arbeidstijden, Herstelbehoefte en Slaapklachten. De constructen werden met verschillende schalen gemeten, zodat originele antwoordschalen van de vragenlijsten behouden konden worden. Voor deze studie werden Nederlandse vertalingen van bestaande vragenlijsten gebruikt. Controle over het werkrooster. Controle over het werkrooster werd gemeten aan de 19
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
hand van 1 vraag: “Pas je zelfroosteren toe?”, zie Appendix A. De respondenten hadden de mogelijkheid om ja of nee in te vullen. Wanneer respondenten de antwoord “ja” hadden ingevuld, betekent dit dat zij controle over het werkrooster hebben. Een werknemer heeft geen controle over het werkrooster wanneer degene een “nee” als antwoord had aangekruist. Morningess-Eveningness. M-E werd gemeten aan de hand van de “Composite Scale of Morningness” (CSM) vragenlijst, ontwikkeld door Smith, Reilly en Midkiff (1989), zie Appendix B. De vragenlijst bestaat uit 13 meerkeuze items, die beantwoord kunnen worden aan de hand van 4 of 5 antwoordmogelijkheden afhankelijk van de vraag. De vragenlijst heeft een α van .87. Een voorbeelditem van het CSM is: “Hoe gemakkelijk vindt u het, in normale omstandigheden om ’s morgens op te staan?”. De totaalscore op deze vragenlijst is een range tussen de 13 en 55. Het maximaal te behalen score op deze vragenlijst is 55, hetgeen overeenkomt met een hoge mate van morningness. De minimale score is gelijk aan 13, hetgeen overeenkomt met een hoge mate van eveningness. Een score tussen de 13 – 22 betekent dat iemand een avondmens is. Wanneer iemand scoort tussen de 23 – 43 betekent dit dat degene een intermediate- type is: de werknemer is in dit geval noch avondmens noch een ochtendmens. Een score tussen de 43 – 55 betekent dat degene een ochtendmens is. De gemiddelde score van de M-E schaal is 36,58 met een standaarddeviatie van 6,88. Onregelmatige arbeidstijden. Onregelmatige arbeidstijden werden gemeten aan de hand van een aantal items, zie Appendix A. Deze vragenlijst bestaat uit 6 items die verschillende vragen stelden naar onregelmatige arbeidstijden. Daarnaast bevat de vragenlijsten controlevragen over onregelmatige arbeidstijden. Een voorbeelditem van een vraag over onregelmatige arbeidstijden is: “Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de feitelijke situatie een ochtenddienst gedraaid?”. De respondenten kregen verschillende antwoordmogelijkheden. Er waren invulantwoorden, waarbij respondenten een getal moesten invullen. Daarnaast konden respondenten op een vijfpunts Likert-schaal hun antwoord
20
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
aangeven. Herstelbehoefte. Herstelbehoefte werd gemeten aan de hand de herstelbehoefte-schaal van de VBBA vragenlijst, ontwikkeld door Van Veldhoven en Meijman (1994), zie Appendix C. Deze vragenlijst bevat 11 items die aan de hand van 2 antwoordmogelijkheden, ja of nee, beantwoord kunnen worden. De vragenlijst heeft een α van .88. Een voorbeelditem van de herstelbehoefte-schaal is: “Het kost mij over het algemeen meer dan een uur voordat ik helemaal hersteld ben na mijn werk”. Het maximaal te behalen score op deze vragenlijst is 11, hetgeen overeenkomst met een hoge mate van herstelbehoefte. De minimale score is gelijk aan 0. Dit komt overeen met een lage mate van herstelbehoefte. De herstelbehoefte-schaal had een gemiddelde score van van 4,24 en een standaarddeviatie van 3,35. Slaapklachten. Slaapklachten werden gemeten aan de hand van de slaapklachtenschaal van de VBBA-vragenlijst, ontwikkeld door Van Veldhoven en Meijman (1994), Zie appendix D. Deze vragenlijst bevat 5 items die aan de hand van 2 antwoordmogelijkheden kunnen worden beantwoord: ja of nee. Na het verwijderen van vraag 5 bij de vragenlijst over slaapklachten leverde dit een cronbach’s alpha een .73 in plaats van .67 op. Vraag 5 van de slaapklachten-schaal is: “Kunt u als u ’s nachts wakker wordt moeilijk weer inslapen?”. Een andere voorbeelditem van de slaapklachten-schaal is: “Ik word verschillende keren wakker in de nacht”. De maximaal te behalen score op deze vragenlijst is 5, hetgeen overeenkomt met het ervaren van veel slaapklachten. De minimale score op deze vragenlijst is 0. De werknemer ervaart in dit geval weinig slaapklachten. De slaapklachten-schaal had een gemiddelde score van 1,70 met een standaard deviatie van 1,31. Controlevariabelen. De variabelen algemene regelmogelijkheden, sekse, leeftijd, thuissituatie, leeftijd thuiswonende kinderen, werken in vol- of deeltijds, arbeidscontract en opleidingsniveau werden opgenomen in de vragenlijsten om andere verklaringen uit te sluiten. Algemene regelmogelijkheden werd gemeten om te controleren of werknemers die
21
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
zelfroosteren ook meer regelmogelijkheden over het werk hebben en daadwerkelijk controle over het werkrooster ervaren. De mate van regelmogelijkheden op het werk werd gemeten aan de hand van een schaal van het “Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA)”, ontwikkeld door Veldhoven & Meijman (1994), zie Appendix E. De schaal uit het VBBA is “regelmogelijkheden”. Deze vragenlijst heeft oorspronkelijk 12 items, echter zijn de eerste drie items niet meegenomen in verdere analyses. Reden hiervoor is omdat de vragenlijsten foutief zijn afgedrukt, waardoor de eerste drie vragen onduidelijk waren voor de respondenten. Uiteindelijk bevat de vragenlijst 9 items. De cronbach’s alpha was nog steeds goed met een α van .77. De respondenten kregen vier antwoordmogelijkheden, variërend van “bijna nooit”tot “bijna altijd”. Een voorbeelditem van regelmogelijkheden over het werk is: “Kunt u zelf uw werkrooster in belangrijke mate meebepalen?”. De gemiddelde schaalscore werd berekend van de 12 items. De algemene regelmogelijkheden schaal had een gemiddelde score van 2,45 en een standaarddeviatie van 0,46. Verder werd sekse als controlevariabele meegenomen in het onderzoek omdat van vrouwen verondersteld wordt dat zij meer gezondheidsproblemen ervaren dan mannen door onregelmatige werktijden (Hansen, 2001). Daarnaast wordt gesuggereerd dat oudere werknemers door onregelmatige werktijden meer psychische en lichamelijke klachten ervaren dan jongere werknemers (Saksvik et al., 2011). Verder wordt verondersteld dat werknemers die full-time werken groter herstelbehoefte hebben dan werknemers die part-time werken, omdat werknemers die part-time werken meer tijd hebben om te herstellen (Jansen et al., 2003). Uit ander onderzoek (Geurts et al., 2009; Shockley & Allen, 2007) blijkt dat werknemers met thuiswonende kinderen met behulp van zelfroosteren minder werk-prive conflicten ervaren waardoor zij minder herstelbehoefte en slaapklachten hebben. Tot slot wordt verondersteld dat werknemers met een hoger opleidingsniveau een hogere mate van baan autonomie ervaren dan werknemers met een lager opleidingniveau, wat zou kunnen
22
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
leiden tot P-E fit (Morgeson, Delaney-Klinger & Hemingway, 2005). Gezien de omvang van de onderzoeksgroep zijn niet alle controle variabelen meegenomen in verdere analyses. Daarnaast is de spreiding van de respondenten van sommige variabele niet groot genoeg om in verdere analyses meegenomen te worden. Een voorbeeld hiervan is de variabele sekse. De volgende variabelen zijn wel meegenomen: Algemene regelmogelijkheden, Leeftijd, Thuiswonende kinderen en Opleiding.
Resultaten Voorbereidende analyses Voordat de hypothesen daadwerkelijk werden getoetst, zijn er allereerst algemene analyses uitgevoerd. In lijn met wat er verwacht zou kunnen worden laat een analyse van een t-test een significant effect van Controle over het werkrooster zien, t (62) = - 2.51, p = .014. Werknemers die zelfroosteren gaven aan meer algemene regelmogelijkheden over het werk te hebben (M = 2,24, SD = 0.46) dan werknemers die niet zelfroosteren (M = 1.94; SD = 0.46). In de Algemene regelmogelijkheden vragenlijst werd ook gevraagd of werknemers hun werkrooster in belangrijke mate konden mee bepalen. In lijn met wat er verwacht zou kunnen worden laat een analyse van een t-test een significant effect van controle over het werkrooster zien, t (61) = -4,11, p < ,05. Werknemers die zelfroosteren gaven aan hun werkrooster in belangrijke mate mee te kunnen bepalen (M = 3,39, SD = 0.66) dan werknemers die niet zelfroosteren (M = 2,63, SD = 0,81). Om een P-E fit tussen M-E en het werkrooster te berekenen is gekeken naar de Objectieve en Subjectieve P-E fit. Objectieve P-E fit werd berekend om te kijken of respondenten objectief een werkrooster kiezen dat past bij hun bioritme. Subjectieve P-E fit werd berekend omdat de subjectieve ervaring van mensen centraal staat bij zelfrapportages 23
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
(Spector, 2006). De Objectieve P-E fit werd gemeten door allereerst de mediaan te nemen van de Morningness-Eveningness (M-E) schaal en kunstmatig 2 groepen te maken, waarbij de ene groep meer een ochtendmens is en de andere groep meer avondmens is. Er zijn 2 groepen gemaakt, omdat alle deelnemers op de M-E schaal tussen de 23 – 43 scoorden, hetgeen overeenkomt met een intermediate-type. Dit betekent dat alle respondenten relatief noch ochtendmensen, noch avondmensen zijn. Na het maken van 2 groepen werd het percentage PE fit van ochtendmensen en avondmensen berekend. Vervolgens werd het totaal aantal diensten, ochtend-, middag-, avond- en nachtdienst, van een respondent bij elkaar opgeteld. Wanneer een respondent meer een ochtendmens is, werd het aantal ingevulde ochtenddiensten gedeeld door het aantal totaal diensten en vermenigvuldigd met 100 %. Wanneer een respondent meer een avondmens is, werd het aantal ingevulde avonddiensten gedeeld door het totaal aantal diensten en vermenigvuldigd met 100 %. Subjectieve P-E fit werd gemeten door de scores van de vragen: “Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de gewenste situatie een ochtenddienst willen draaien”?, “Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de feitelijke situatie een ochtenddienst willen draaien”?, “Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de gewenste situatie een avonddienst willen draaien”? en “Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de feitelijke situatie een avonddienst willen draaien”? te hercoderen. Wanneer respondenten voor zowel de ochtenddienst als avonddienst vragen “Even veel als in de feitelijke situatie” als antwoord hadden ingevuld, wil dit zeggen dat er een subjectieve P-E fit is. Alle andere antwoorden gaven aan dat de respondent geen subjectieve P-E fit had. De scores van de twee vragen bij elkaar opgeteld, resulteerde in de volgende scores: 0, 1 of 2. 0 betekent een subjectieve misfit, 1 staat voor enigszins subjectieve fit en 2 komt overeen met een subjectieve fit.
24
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Onderzoeks- en toetsingsresultaten algemeen Tabel 1 laat zien dat de gemiddelden van de zelfroosteren groep lager ligt voor zowel Objectieve P-E fit als Subjectieve P-E fit. Uit tabel 2 blijkt dat beide P-E fit schalen niet significant gerelateerd zijn aan zelfroosteren en niet zelfroosteren. Verder ligt de gemiddelde Herstelbehoefte van de niet zelfroosteren groep hoger dan de zelfroosteren groep, zoals weergegeven in tabel 1. Herstelbehoefte blijkt enkel significant gerelateerd te zijn aan Algemene regelmogelijkheden, zoals tabel 2 weergeeft. Werknemers die meer regelmogelijkheden over het werk hebben, ervaren minder herstelbehoefte. Verder blijkt de controlevariabele Leeftijd gerelateerd te zijn aan Thuiswonende kinderen. Hoe ouder een respondent is, hoe meer thuiswonende kinderen degene heeft. De controlevariabele Leeftijd blijkt daarnaast significant gerelateerd te zijn aan Slaapklachten. Oudere respondenten ervaren meer slaapklachten dan jongere respondenten. Slaapklachten hing ook samen met de controlevariabele Opleiding. Lager opgeleiden blijken meer slaapklachten te ervaren dan hoger opgeleiden. Verder blijkt Subjectieve P-E fit significant gerelateerd te zijn aan Opleiding. Werknemers die hoger opgeleid zijn ervaren meer een subjectieve P-E fit.
25
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Tabel 1 Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van Controlevariabelen, Objectieve P-E fit Subjectieve P-E fit, Herstelbehoefte en Slaapklachten Scores van de zelfroosterengroep en de niet zelfroosterengroep.
Zelfroosterengroep
Leeftijd Thuiswonende kinderen
a
Niet- zelfroosterengroep
M
SD
M
SD
43
12,5
45
11,6
-
-
Opleiding ᵇ
5,64
0,90
5,48
1,24
Algemene regelmogelijkheden
2,45**
0,46**
1,94**
0,46**
P-E fit
32,31
24,25
41,10
23,41
Subjectieve P-E fit
1,18
0,79
1,27
0,91
Herstelbehoefte
4,24
3,35
5,23
3,84
Slaapklachten
1,70
1,31
1,68
1,62
Noot. n = 64. a 0 = nee, 1 = ja, ᵇ 1 = Laag opgeleid, 7 = Hoog opgeleid, schaal loopt van 0 tot 100 %, 0 = subjectieve misfit, 1 = enigszins subjectieve P-E fit, 2 = subjectieve P-E fit, * p < ,05, ** p < ,01.
26
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Tabel 2 Correlaties tussen de onderzoeksvariabelen van werknemers 1 1. Leeftijd
2
3
4
5
6
7
-
2.Thuiswonende kinderen
,27*
-
-,16
-,08
-
4. Algemene regelmogelijkheden
,09
0,5
-,14
-
5. Objectieve P-E fit
,04
,09
,03
-,10
-
6. Subjectieve P-E fit
-,02
,06
-,26*
,07
,47
-
7. Herstelbehoefte
-,07
-,25
-,00
-,32*
-,07
-,10
-
8. Slaapklachten
-,27*
-,02
-,24*
-,16
-,07
-,14
,18
3. Opleiding
8
a
-
Noot. n = 64. a 1 = Laag opgeleid, 7 = Hoog opgeleid. * p < ,05.
Onderzoeks- en toetsingsresultaten hypothesen H1: Er is een positieve relatie tussen controle over het werkrooster en een P-E fit tussen M-E en werkrooster Zoals tabel 1 laat zien, lag de gemiddelde Objectieve P-E fit van werknemers die zelfroosteren lager (M = 32.31; SD = 24.25) dan de gemiddelde P-E fit van werknemers die niet zelfroosteren (M = 41.10; SD = 23.41). Dit is in tegenstelling tot wat er verwacht werd. Om het hoofdeffect van Controle over het werkrooster op Objectieve P-E fit op significantie te toetsen, is gebruik gemaakt van een t-test. De t-test was niet significant, t (62) = 1.74, p = 1.46, ns. Het hebben van meer Controle over het werkrooster heeft dus geen effect op een Objectieve P-E fit tussen M-E en het werkrooster. Zoals tabel 1 laat zien, lag de gemiddelde Subjectieve P-E fit van werknemers die zelfroosteren lager (M = 1.18; SD = 0.79) dan de gemiddelde Subjectieve P-E fit van 27
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
werknemers die niet zelfroosteren (M = 1.27; SD = 0.91). Dit is in tegenstelling tot wat er verwacht werd. Om het hoofdeffect van Controle over het werkrooster op Subjectieve P-E fit te toetsen, is wederom gebruik gemaakt van een t-test. De t-test was niet significant, t (61) = 0.40, p = 0.69, ns. Het hebben van meer Controle over het werkrooster heeft dus geen effect op de subjectieve ervaring van P-E fit tussen M-E en het werkrooster. Op basis van resultaten van de Objectieve en Subjectieve P-E fit is hypothese 1 hiermee niet ondersteund.
H2: Er is een negatieve relatie tussen P-E fit en herstelbehoefte Om de hoofdeffecten van P-E fit op Herstelbehoefte te toetsen, is gebruik gemaakt van een hiërarchische regressieanalyse. Gegeven het feit dat er een kleine onderzoeksgroep onderzocht is, zal er eenzijdig getoetst worden. Een marge van P < .05 werd gebruikt voor dit onderzoek. Er is een hiërarchische analyses uitgevoerd met de afhankelijke variabele Herstelbehoefte. Hierin zijn de controlevariabelen Leeftijd, Thuiswonende kinderen, Opleidingsniveau, Algemene regelmogelijkheden opgenomen in stap 1 en Objectieve P-E fit in stap 2a en Subjectieve P-E fit in stap 2b. De regressieanalyse liet in de eerste stap een significant effect van Thuiswonende kinderen op Herstelbehoefte zien, (β = -.26, t(57) = -2.08, p < .10): werknemers die thuiswonende kinderen hebben rapporteerden meer herstelbehoefte dan werknemers die geen thuiswonende kinderen hebben. Verder liet de regressieanalyse in de eerste stap een significant effect van Algemene regelmogelijkheden op Herstelbehoefte zien, (β = -.32, t(57) = -2.66, p < .05): werknemers die meer regelmogelijkheden over hun werk hebben, rapporteerden minder herstelbehoefte dan werknemers die weinig regelmogelijkheden over hun werk hebben. De controlevariabelen verklaarden samen een significante hoeveelheid variantie van Herstelbehoefte, (R² = .42, F (4, 57) = 2.97, p < .05). Toevoeging van Objectieve P-E fit in stap 2a (β = -.07, t(56) = -.56, p > .05, ns) resulteerde niet in een significante toename in de verklaarde variantie (ΔR² = .01, Fchange (5, 56) = .31, 28
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
p > .05, ns). Toevoeging van Subjectieve P-E fit in stap 2b (β = -.09, t(55) = -.70, p > .05, ns) resulteerde niet een significante toename in de verklaarde variantie, (ΔR² = .01, Fchange (5, 55) = .49, p > .05, ns). Objectieve P-E fit en Subjectieve P-E fit lieten beiden geen significant effect zien op Herstelbehoefte en namen niet significant toe in verklaarde variantie. Om beide redenen is hypothese 2 niet ondersteund.
H3: Er is een negatieve relatie tussen P-E fit en Slaapklachten Om de hoofdeffecten van P-E fit op Slaapklachten te toetsen, is gebruik gemaakt van een hiërarchische regressieanalyse. Gegeven het feit dat er een kleine onderzoeksgroep onderzocht is, zal er eenzijdig getoetst worden. Een marge van p < .05 werd gebruikt voor dit onderzoek. Hierin zijn de controlevariabelen Leeftijd, Thuiswonende kinderen, Opleidingsniveau, Algemene regelmogelijkheden opgenomen in stap 1 en Objectieve P-E fit in stap 2a en Subjectieve P-E fit in stap 2b. De regressieanalyse liet in de eerste stap een significant effect van Leeftijd op Slaapklachten zien, (β = -.26, t(57) = -2.07, p < .05): oudere werknemers rapporteerden meer slaapklachten dan jonge deelnemers. Daarnaast liet de regressieanalyse een significant effect van Opleiding op Slaapklachten zien, (β = -.29, t(54) = -2.36, p < .05): laag opgeleide werknemers rapporteerden meer slaapklachten dan hoog opgeleide deelnemers. De controlevariabelen verklaarden samen een significante hoeveelheid variantie van Slaapklachten, (R² = .40, F (4, 57) = 2.68, p < .05). Toevoeging van Objectieve P-E fit in stap 2a (β = -.04, t(56) = -.33, p > .05, ns) resulteerde niet in een significante toename in de verklaarde variantie (ΔR² = .00, Fchange (6, 56) = .11, p > .05, ns). Toevoeging van Subjectieve P-E fit in stap 2b (β = -.24, t(55) = -1.93, p < .10) resulteerde in een significante toename in de verklaarde variantie, (ΔR² = .05, Fchange (5, 55) = 3.73, p < .10). Naarmate respondenten meer een Subjectieve P-E fit ervaren, rapporteren zij minder slaapklachten. Objectieve P-E fit liet geen relatie met Slaapklachten zien en leverde geen
29
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
significante toename in verklaarde variantie. Subjectieve P-E fit heeft wel een relatie met Slaapklachten en leverde een significante toename in verklaarde variantie. Om beide redenen is hypothese 3 hiermee gedeeltelijk ondersteund.
Tabel 3 Hiërarchische regressieanalyse van P-E fit op Herstelbehoefte en P-E fit op Slaapklachten. Herstelbehoefte β
R²
Slaapklachten ΔR²
β
R²
ΔR²
,400
,106
Stap 1 Leeftijd
,014
-,263**
Thuiswonende kinderen
-,238*
,007
Opleiding
-,064
-,293**
Algemene
-,319**
-,187
Leeftijd
,046
-,260**
Thuiswonende kinderen
-,255*
,009
Opleiding
-,053
-,291**
Algemene
-,332**
-,192
Regelmogelijkheden Stap 2a
Regelmogelijkheden Objectieve P-E fit
-,068
,421
,005
-,040
Stap 2b Leeftijd
,038
-,343**
Thuiswonende kinderen
-,233*
,068
Opleiding
-,088
-,378**
Algemene
-,316**
-,163
Regelmogelijkheden Subjectieve P-E fit
-,089
,409
,007
-,236*
,493* ,051*
Noot.* p < ,10, ** p < ,05.
30
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
H4: P-E fit medieert in de relatie tussen Controle over het Werkrooster en Herstelbehoefte en Slaapklachten Om van mediatie te kunnen spreken, moet er volgens Baron en Kenny (1986) voldaan zijn aan 3 voorwaarden. De voorwaarden zijn: 1) de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele moet significant zijn 2) de onafhankelijke variabele moet invloed hebben op de mediator variabele 3) de mediator moet van invloed zijn op de afhankelijke variabele De relatie tussen de onafhankelijke variabele, Controle over het Werkrooster, en de afhankelijke variabelen, Herstelbehoefte en Slaapklachten, bleek niet significant te zijn. Daarnaast kwam uit de vorige hypothesen naar voren dat er geen significant effect is gevonden voor Controle over het Werkrooster op de mediator P-E fit. Verder bleek de mediator P-E fit niet significant gerelateerd te zijn aan de negatieve gezondheidsuitkomsten, Herstelbehoefte en Slaapklachten. Enkel Subjectieve P-E fit bleek significant gerelateerd te zijn aan Slaapklachten. Vanwege het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden (Baron & Kenny, 1986) van de drie voorwaarden voor een mediatie-analyse kan Objectieve en Subjectieve P-E fit niet worden meegenomen in verdere mediatie-analyse. Objectieve en Subjectieve P-E fit medieren niet in de relatie tussen Controle over het Werkrooster, Herstelbehoefte en Slaapklachten: hypothese 4 is hiermee niet ondersteund.
6. Discussie Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in welke mate controle over het werkrooster middels een onderliggend mechanisme, P-E fit tussen bioritme en het werkrooster, herstelbehoefte en slaapklachten kan tegengaan. 31
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
De resultaten van het onderzoek lieten, tegen de verwachtingen inzien dat controle over het werkrooster niet gerelateerd is aan P-E fit. Hypothese 1 werd daarmee niet ondersteund. De tweede hypothese, die stelde dat P-E fit mogelijk gerelateerd is aan minder herstelbehoefte, werd tegen de verwachtingen in ook niet bevestigd. Verder lieten de resultaten zien dat subjectieve P-E fit gerelateerd is aan minder slaapklachten. Hypothese 3 is hiermee gedeeltelijk bevestigd, in lijn met het P-E fit model (Tziner & Meir, 2002). De hypothese is gedeeltelijk bevestigd, omdat enkel subjectieve P-E fit gerelateerd is aan minder slaapklachten. Bij objectieve P-E fit was dit niet het geval. Hypothese 4 werd ook niet ondersteund: in dit onderzoek kwam het onderliggende mechanisme P-E fit als mediatie niet naar voren. De resultaten van dit onderzoek zouden kunnen betekenen dat werknemers die meer controle hebben over hun werkrooster geen P-E fit maken tussen hun bioritme en hun werkrooster. Het ervaren van een subjectieve P-E fit gaat wel gepaard met minder slaapklachten. Er zijn enkele verklaringen in de onderzoeksopzet aan te wijzen voor de uitgebleven effecten. Een verklaring van het uitgebleven effect van controle over het werkrooster op P-E fit is mogelijk te wijten aan de manier waarop controle over het werkrooster is gemeten. Controle over het werkrooster werd gemeten aan de hand van één vraag. Er werd gevraagd of de werknemers zelfroosteren. Wanneer werknemers op deze vraag “ja” invulde, werd verondersteld dat zij meer controle over hun werkrooster hebben. Deze gedachte kwam overeen met de data: werknemers die zelfroosteren gaven ook aan hun werkrooster in belangrijke mate mee te kunnen bepalen dan werknemers die niet zelfroosteren. De toetsing van controle over het werkrooster is echter eenzijdig, of zij daadwerkelijk het rooster krijgen dat zij willen is onduidelijk. De werknemers roosteren bij zelfroosteren zichzelf in, maar deze roosters worden altijd gecontroleerd door een roostermaker die de roosters definitief maakt. Een suggestie voor verder onderzoek zou daarom zijn om controle over werkrooster middels
32
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
meerdere vragen te toetsen. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect van objectieve P-E fit op herstelbehoefte en slaapklachten kan zijn dat de subjectieve P-E fit van werknemers bij zelfrapportages een groter verband laat zien. Een verband tussen de subjectieve P-E fit en de negatieve gezondheidsuitkomsten van respondenten. De subjectieve ervaring van werknemers wordt namelijk veel onderzocht in de werkstress literatuur (Spector, 2006). Het blijkt een goede manier om te onderzoeken hoe mensen negatieve gezondheidsuitkomsten ervaren. In dit onderzoek is het toetsen van de subjectieve ervaring van het effect van controle over het werkrooster op de negatieve gezondheidsuitkomsten dan wellicht een betere manier dan het berekenen van een objectieve P-E fit. Een andere verklaring voor het uitblijven van een effect van een objectieve P-E fit op herstelbehoefte en slaapklachten kan zijn dat de respondenten die deelnamen aan dit onderzoek allen intermediate-typen zijn. Zij zijn noch avondmensen, noch ochtendmensen. Omdat er geen uitgesproken ochtend- of avondmensen representatief zijn in de huidige data, kan verondersteld worden dat het moeilijk is om de objectieve P-E fit vast te stellen. Mogelijk vindt er dan geen werkelijke match plaats tussen het bioritme en het werkrooster, omdat de deelnemers allen tot de tussengroep behoren. Dit zou kunnen verklaren waarom er geen relatie gevonden is tussen objectieve P-E fit, herstelbehoefte en slaapklachten. Een alternatieve verklaring voor het uitblijven van een effect tussen subjectieve P-E fit en herstelbehoefte kan ook te wijten zijn aan het feit dat de respondenten allen intermediatetypen zijn. Mogelijk hoeven de respondenten geen extra inspanning te leveren om aan de werkeisen te voldoen, omdat zij allen noch ochtend- of avondmensen zijn. Respondenten ervaren mogelijk al enigszins een match tussen de inspanningen die zij moeten leveren en wat het werk van hen eist, waardoor zij minder herstelbehoefte ervaren. Belangrijk is om in vervolg onderzoek daarom een meer gevarieerde groep respondenten te onderzoeken.
33
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Toekomstig onderzoek zou zich daarnaast ook kunnen richten op nachtdiensten. Onderzoek (Seo, Matsumoto, Park, Shinkoda, & Noh, 2000) liet namelijk zien dat avondmensen minder slaapklachten ervaren en minder herstelbehoefte hebben door het werken in de nacht in vergelijking tot ochtendmensen. Mogelijk zou toekomstig onderzoek nachtdiensten als extra shift mee kunnen nemen in het onderzoek, om het contrast tussen ochtend- en avondmensen groter te maken. Verondersteld wordt dat ochtendmensen in dat geval meer negatieve gezondheidsuitkomsten ervaren dan avondmensen door het werken in de nacht en dat avondmensen nachtdiensten prefereren boven ochtenddiensten. Tot slot bleek dat de werknemers die zelfroosteren om verschillende redenen hun eigen rooster bepalen. In de vragenlijst over onregelmatige werktijden werd aan de respondenten die zelfroosteren gevraagd waar zij het meest rekening mee houden bij het bepalen van hun rooster. Zij konden hun keuzes ordenen van 1 tot 5, waarbij 1 stond voor het meest belangrijk en 5 voor het minst belangrijk. De keuzes waren: ontspanning/hobby’s, tijd voor gezin, zo veel mogelijk vrije tijd na diensten, zorgtaken en gezondheid. De meerderheid van de respondenten (60%) hield rekening met tijd voor het gezin. Slechts 8 respondenten gaven aan dat zij hun gezondheid het belangrijkst vonden bij het bepalen van hun werkrooster. Dit zou kunnen betekenen dat werknemers die meer controle over hun werkrooster hebben in dit onderzoek geen P-E fit maken, maar op basis van hun controle over het werkrooster diensten kiezen die passen bij de gezinssituatie. Dit sluit aan op eerder onderzoek (Hill, Erickson, Holmes, Ferris, 2010; Schultz, McClain, Thomas, 2003; Yang & Zheng, 2011) dat liet zien dat werknemers die meer controle over het werkrooster hebben een werkrooster kiezen die past bij hun gezinssituatie. Vervolgonderzoek zou mogelijk verschillende mechanismen in de relatie tussen controle over het werkrooster en negatieve gezondheidsuitkomsten verder kunnen onderzoeken. Geconcludeerd kan worden dat werknemers in dit onderzoek op basis van hun controle over het werkrooster, weinig rekening
34
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
houden met hun gezondheid.
4.1 Tekortkomingen Er zijn een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de validiteit van dit onderzoek. Allereerst een kanttekening bij de operationalisatie van dit onderzoek. Er is gebruik gemaakt van zelfrapportages wat volgens velen resulteert in een overschatting van de relaties tussen constructen door common method variance. Onderzoek naar common method variance (Spector, 2006) liet echter zien dat drie factoren de problemen met common method variance afzwakken. Het eerste tegenargument is: het gebruik van vragenlijsten garandeert geen significant resultaat. Een ander argument stelt dat mogelijke bevooroordeelde variabelen, zoals sociaal wenselijke antwoorden, over het algemeen geen sterkere correlaties tussen de variabelen laten zien. Tot slot een argument dat stelt dat mono-method correlaties niet bij voorbaat hogere correlaties laten zien dan multi-method correlaties. Al met al kan verondersteld worden dat common method variance niet automatisch andere variabelen meet wanneer hetzelfde meetinstrument wordt gebruikt (Spector, 2006). Op basis van bovenstaande argumenten kan gesuggereerd worden dat common method variance de resultaten van dit onderzoek niet significant heeft bevooroordeeld. Een andere kanttekening bij de validiteit van dit onderzoek is het gebruik van crosssectioneel onderzoek. Daardoor is er geen causaal verband mogelijk (Mook, 2001). Crosssectioneel houdt in dat vragenlijsten op één moment gemeten zijn bij een respondent. Dit kan ertoe geleid hebben dat er andere variabelen mee zijn genomen dan de gewenste constructen. Het humeur van een respondent kan bijvoorbeeld een rol spelen bij hoe hij/zij de vragenlijst invult. Voor dit onderzoek kan echter verondersteld worden dat het gebruik van vragenlijsten passend is, omdat respondenten gevraagd worden naar hun subjectieve ervaring over controle over het werkrooster, P-E fit, herstelbehoefte en slaapklachten. Meer onderzoek met andere
35
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
methoden is nodig om een beter beeld te krijgen van P-E fit in de relatie tussen controle over het werkrooster, herstelbehoefte en slaapklachten. Dit onderzoek kan echter een aanzet zijn voor verder causaal en/of longitudinaal onderzoek. Verder is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van bestaande groepen. Doordat er bestaande afdelingen met elkaar vergeleken zijn, zou het kunnen dat er meerdere verschillen tussen de afdelingen spelen dan het verschil tussen wel of geen controle over het werkrooster. Mogelijk heerst er ook een andere cultuur tussen de afdelingen, waardoor andere onbedoelde variabelen zijn meegenomen in het onderzoek. Een mogelijke variabele is werkdruk. Wellicht heeft één afdeling een hogere werkdruk dan de andere afdeling, waardoor werknemers in deze afdeling meer negatieve gezondheidsuitkomsten ervaren door een hogere werkdruk. Vervolgonderzoek zou daarom een onderzoek in één dezelfde afdeling kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een voormeting en een nameting. Op deze manier kunnen verschillen tussen afdelingen waarschijnlijk opgeheven worden. Tot slot valt de generaliseerbaarheid van de data te betwisten. In dit onderzoek bestond het merendeel van de deelnemers uit vrouwen. Van vrouwen wordt verondersteld dat zij meer negatieve gezondheidsuitkomsten ervaren als gevolg van onregelmatig werken dan mannen (Hansen, 2001). Dit zou mogelijk kunnen verklaren waarom de gemiddelden herstelbehoefte en slaapklachten hoog waren. Verder kan verondersteld worden dat vrouwen met name rekening willen houden met hun gezinssituatie (Shockley & Allen, 2007). Dit zou ook kunnen verklaren waarom er in dit onderzoek geen onderliggende mechanisme P-E fit, tussen M-E en het werkrooster, gevonden is. Daarnaast was de responsrate laag en waren er weinig vragenlijsten ingevuld door de deelnemers aan dit onderzoek. Dit kan ervoor gezorgd hebben dat er weinig effecten zijn gevonden. Toch is er in dit onderzoek met een kleine steekproef een significant effect gevonden voor de relatie tussen subjectieve P-E fit en slaapklachten. Mogelijk worden er
36
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
meerdere effecten gevonden wanneer toekomstig onderzoek een grotere steekproef neemt. Een mogelijke verklaring voor een lage responsrate zou kunnen zijn dat dit onderzoek is uitgevoerd in de zorgsector. Zorginstellingen kenmerken zich door een hoge werkdruk (CBS, 2008). Dit heeft er wellicht toe geleid dat de deelnemers van dit onderzoek weinig tijd en zin hadden om de vragenlijsten in te vullen. Daarnaast kan verondersteld worden dat werknemers met een hoge werkdruk sowieso een hoge mate van herstelbehoefte en slaapklachten hebben. Daardoor werd het effect van controle over het werkrooster op de negatieve gezondheidsuitkomsten wellicht verkleind. Daarnaast werken vrouwen met name in de zorgsector (CBS, 2008), wat zou kunnen verklaren waarom het merendeel van de respondenten vrouwen zijn. Een suggestie voor vervolgonderzoek zou dan ook zijn om andere sectoren mee te nemen in het onderzoek, om de generaliseerbaarheid te vergroten. Er kan echter ook verondersteld worden dat de data uit twee organisaties komen, waardoor er met enige voorzichtigheid gezegd kan worden dat de data een zekere mate van generaliseerbaarheid hebben.
4.2 Theoretische en Praktische Betekenis De tekortkomingen van deze studie in acht genomen geven de resultaten bevestiging dat subjectieve P-E fit gerelateerd is aan minder slaapklachten. Dit betekent dat werknemers die een match ervaren tussen hun bioritme en werkrooster, de negatieve gezondheidsuitkomsten die lijken op een social jetlag tegen kunnen gaan (Wittmann et al., 2006). Daarnaast sluit dit aan bij eerder onderzoek (Tziner & Meier, 2002) dat veronderstelt dat negatieve gezondheidsuitkomsten gereduceerd kunnen worden door een P-E fit tussen de karakteristieken van een werknemer en de werkomgeving. Verder dragen de resultaten van dit onderzoek bij aan de kennis over controle over het werkrooster, P-E fit, herstelbehoefte en slaapklachten. Tot heden is er nog nooit gekeken naar
37
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
het effect van controle over het werkrooster op een P-E fit tussen M-E, werkrooster, herstelbehoefte en slaapklachten. De bevinding betekent voor de praktijk dat werknemers bij het bepalen van hun rooster hun gezondheid in acht moeten nemen. Subjectieve P-E fit gaat gepaard met minder slaapklachten. Slaapklachten kunnen negatieve gevolgen opleveren voor zowel de werknemer als de organisatie (Lima, Vaerla, Silveria, Parente, & Araujo, 2010; Pilcher, Van der Wood & O’Conell, 2011). Het ervaren van slaapklachten gaat namelijk gepaard met ziekte verzuim, verminderde concentratie en slechte prestaties. Dit moet daarom zo veel mogelijk voorkomen worden. Het is daarom raadzaam dat werknemers bij het bepalen van hun rooster zo veel mogelijk rekening houden met hun bioritme (Wittmann et al., 2006). Al met al kan gezegd worden dat meer onderzoek naar controle over het werkrooster, P-E fit, herstelbehoefte en slaapklachten nodig is. Daarnaast zou er meer aandacht moeten komen in organisaties voor gezond zelfroosteren voor werknemers. Op deze manier kunnen werknemers gezond aan het werk, ook al werken zij op onregelmatige arbeidstijden.
38
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Literatuur Äkerstedt, T., & Wright, K. P. (2009). Sleep loss and fatigue in shiftwork and shift work disorder. Sleep Medicine Clinics, 4, 257 – 271. Bailey, S. L., & Heitkemper, M. M. (2001). Circadian rhythmicity of cortisol and body temperature: morningness – eveningness effects. Chronobiology International, 18, 249 - 261. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator – mediator variable distinction in social psychological research: conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173 – 1182. Besoluk, S., Önder, I., & Deveci, S. (2011). Morningness-Eveningness preferences and academic achievement of university students. Chronobiology International, 28, 118 – 125. Blasche, G., & Wolfgang. M. (2011). Recovery intention: its association with fatigue in the working population. Occupational Environmental Health, 84, 859 – 865. Bougard, C., Moussay, S., Gauthier, A., Espié, S., & Davenne, D. (2009). Effects of waking time and breakfast intake prior to evaluation of psychomotor performance in the early morning. Chronobiology International, 26, 324 – 336. Cavallera, G. M., Boari, G., Labbrozzi, D., & Bello, E. D. (2011). Morningness-Eveningness personality and creative thinking among young people who play recreational sport. Social Behavior and Personality, 39, 503 – 518. Cropley, M., Dijk, D., & Stanley, N. (2006). Job strain, work rumination, and sleep in school teachers. European Journal of Work and Organizational Psychology, 15, 181 – 196.
39
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Demerouti, E., Bakker, A. B., Geurts, S. A. E., & Taris, T. W. (2009). Daily recovery from work-related effort during on-work time. Occupational Stress and Well Being, 7, 85 – 123. De Lange, A., Taris, T., Kompier, M., Houtman, I., & Bongers, P. (2003). The very best of the millennium: longitudinal research and the demand-control-(support) model. Journal of Occupational Health Psychology, 8, 282 – 305. Dik, B. J., & Hansen J. C. (2011). Moderation of P-E Fit – Job Satisfaction Relations. Journal of Career Assessment, 19, 35 – 50. Duguay, D., & Cermakian, N. (2009). The crosstalk between physiology and circadian clock proteins. Chronobiology International, 26, 1479 – 1513. Edwards, J. R., & Rothbard, N. P. (1998). Work and family stress and well-being: an examination of person-environment fit in the work and family domains. Organizational Behavior and Human Decisions Processes, 77, 85 - 129. Ferguson, S. A., Baker, A. A., Lamond, N., Kennaway, D. J., & Dawson, D. (2010). Sleep in a live-in mining operation: The influence of start times and restricted non-work activities. Applied Ergonomics, 42, 71 – 75. Francisco, J., & Morales, D. (2007). Morning and evening-types: Exploring their personality styles. Personality and Individual Differences, 43, 769 – 778. Fooley, D. J., Monjan, A. A., Brown, S., L., Simonseck, E.M. (1995). Sleep complaints among eldery persons: an epidemiologic study of three communities. Journal of Sleep Research & Sleep Medicine, 18, 425 – 432. Furnham, A., & Hughes, K. (1999). Individual difference correlates of nightwork and shiftwork rotation. Personality and Individual Differences, 26, 941 – 959. 40
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Geurts, S. A. E., Beckers, D. G. J., Taris, T. W., Kompier, M. A. J., & Smulders, P. G. W. (2009). Worktime demands and work-family interference: does worktime control buffer the adverse effect of high demands? Journal of Business Ethics, 84, 229 – 241. Grzywacz, J. G., Carlson, D. S., & Shulkin, S. (2008). Schedule flexibility and stress: Linking formal flexible arrangements and perceived flexibility to employee health. Community, Work & Family, 2, 199 – 214. Hansen, J. (2001) Increased breast cancer risk among women who work predominantly at night. Epidemiology, 12, 74 – 77. Hill, E. J., Erickson, J. J., Holmes, E. K., & Ferris, M. (2010). Workplace flexibility, work hours, and work-life conflict: finding an extra day or two. Journal of Family Psychology, 24, 349 – 358. Jansen, N. W. H., Kant, J., Kristensen, T. S., & Nijhuis, F. J. N. (2003). Antecedents and consequences of work-family conflict: a prospective cohort study. Journal of Occupational and Environmental Medicine, 45, 479 – 491. Jansen, N. W. H., Kant, J., van Amelsfoort, L. G. P. M., Nijhuis, F. J. N., & Brandt, P. A. (2003). Need for recovery from work: evaluating the short-term effects of working hours, patterns and schedules. Ergnomics, 46, 664 – 680. Kompier, M. (2003) Job design and well-being. In: Schabracq et al. (Eds.) The handbook of work & health psychology, second edition, Wiley, p.429-453. Korpela, K., & Kinnunen, U. (2011). How is leisure time interacting with nature related to the need for recovery from work demands? Testing multiple mediators. Leisure Sciences, 33, 1 – 14.
41
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Kreiner, G. E. (2006). Consequences of work-home segmentation or integration: a person environment fit perspective. Journal of Organizational Behaviour, 27, 485 – 507. Lima, A. M. A., Varela, G. C. G., Silveira, H. P., Parente, R. D. G., & Aroujo, J. F. (2010). Evening chronotypes experience poor sleep quality when taking classes with early starting times. Sleep Science, 1, 40 – 44. McNall, L. A., Masuda, A. D., & Nicklin, J. M. (2010). Flexible work arrangements, job satisfaction, and turnover intentions: the mediating role of work-to-family enrichment. The Journal of Psychology, 144, 61 – 81. Meijman, T. F., & Mulder, G. (1998). Psychological aspects of workload. In: P. J. D. Drenth. & H. Thierry (Eds), Handbook of Work and Organizational Psychology (Vol. 2., pp. 5 – 33). Hove: Psychology press. Mistlberger, R. E. & Rusak, B. (2005). Circadian rhythms in mammals: formal properties and environmental influences. Principles and Practice of Sleep Medicine (p. 1 – 30). Philadelphia, PA: Elsevier Saunders. Morgeson, F. P., Delaney-Klinger, K., & Hemingway, M. A. (2005). The Importance of Job Autonomy, Cognitive Ability, and Job-Related Skill for Predicting Role Breadth and Job Performance. Journal of Applied Psychology, 90, 399-406. Natale, V., & Danesi, E. (2002). Gender and circadian typology. Biological Rhythm Research, 33, 261 – 269. Natvik, S., Bjorvatn, B., Moen, B. E., Mageroy, N., Sivertsen, B., & Pallesen, S. (2011). Personality factors related to shift work tolerance in two- and three-shift workers. Applied Ergnomics, 42, 719 – 724.
42
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Pilcher, J. J., Vander Wood, M. A., O’Connell, K. L. (2011). The effects of extended work under sleep deprivation conditions on team-based performance. Ergnomics, 54, 587 – 596. Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimatingindirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, and Computers, 36 , 717-731. Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2008). Asymptotic and resampling strategies for assessing and comparing indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research Methods, 40, 879-891. Randler, C. (2009). Proactive people are morning people. Journal of Applied Social Psychology, 39, 2787 – 2797. Saksvik, I. B., Bjorvatn, B., Hetland, H., Sandal, G. M., & Pallesen, S. (2011). Individual differences in tolerance to shift work – A systematic review. Sleep Medicine Review, 15, 221 – 235. Seo, Y., Matsumoto, K., Park, Y., Shinkoda, H., Noh, T. (2000). The relationship between sleep and shift system, age and chronotype in shiftworkers. Biological Rhythm Research, 31, 559 – 579. Schultz, K. L., McClain, J. O., & Thomas, L. J. (2003). Overcoming the dark side of worker flexibility, Journal of Operations Management, 21, 81 – 92. Shockley, K. M., & Allen, T. D. (2007). When flexibility helps: Another look at the availability of flexible work arrangements and work-family conflict. Journal of Vocational Behavior, 71, 479 – 493.
43
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Siegel, J. M. (2009). Sleep viewed as a state of adaptive inactivity. Nature Reviews Neuroscience, 10, 747 – 753. Siltaloppi, M., Kinnunen, U., Feldt T., & Tolvanen, A. (2011). Identifying patterns of recovery experience and their links to psychological outcomes across one year. Occupational Environmental Health, 84, 877 – 888. Silva-Costa, A., Rotenberg, L., Griet, R. H., & Fischer, F. M. (2010). Relationship between sleeping on the night shift and recovery from work among nursing workers – the influence of domestic work. Journal of Advances Nursing, 67, 972 – 981. Sluiter, J. K., de Croon, E. M., Meijman, T. F., & Frings-Dresen, M. H. W. (2003). Need for recovery from work related fatigue and its role in the development and prediction of subjective health complaints. Occupational & Environmental Medicine, 60, 62 – 70. Smith, C. S., & Reilly, C., & Midkiff, K. (1989). Evaluation of three circadian rhythm questionnaires with suggestions for an improved measure of morningness. Journal of Applied Psychology, 74, 728 – 738. Spector, P. E. (2006). Method variance in organizational research. Organizational Research Methods, 9, 221 – 232. Sonnentag, S., Zijlstra, F. R. H. (2006). Job characteristics and off-job activities as predictors of need for recovery, well-being and fatigue. Journal of Applied Psychology, 91, 330 – 350. Taillard, J, Philip, P., & Bioulac, B. (1999). Morningness/eveningness and the need for sleep. Journal of Sleep Research, 8, 291 – 295.
44
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Ton, M. N., & Hansen, J. C. (2001). Using a person-environment fit framework to predict satisfaction and motivation in work and marital roles. Journal of Career Assessment, 9, 215 – 331. Tziner, A. Meir, E. H. (2002). Occupational congruence and personal task-related attributes: how do they relate to work performance? Journal of Career Asessment, 10, 401 – 412. Urbán, R., Magyaródi, T., & Rigó, A. (2011). Morningness-Eveningness, chronotypes and health-impairing behaviors in adolscents. Chronobiology International, 28, 238 – 247. Van Hooff, M. L. M., Geurts, S. A. E., Kompier, M. A. J., & Taris, T. W. (2007). Workdays, in-between workdays and weekends: a diary study on effort and recovery. Occupational Environmental Health, 80, 599 – 613. Van Hooff, M. L. M., Geurts, S. A. E., Beckers, D. G. J. & Kompier, M. A. J. (2011). Daily recovery from work: the role of activities, effort and pleasure. Work & Stress, 25, 55 – 74. Van Veldhoven, M. J.P.M., & Sluiter, J. K. (2009). Work-related recovery opportunities: testing scale properties and validity in relation to health. Occupational Environmental Health, 82, 1065 – 1075. Van Veldhoven, M.J.P.M., & Meijman, T. F. (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting met een vragenlijst: de vragenlijst beleving en beoordeling van de arbeid (VBBA). Amsterdam: NIA. Waterhouse, J. (2009). Melatonin: some introductory comments. Biological Rhythm Research, 40, 3 – 6.
45
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Wittmann, M., Dinich, J., Merrow, M., & Roenneberg, T. (2006). Social jetlag: misalignment of biological and social time, Chronobiology International, 23, 497 – 509. Yang, S., & Zheng, L. (2011). The paradox of de-coupling: A study of flexible work program and workers’ productivity. Social Science Research, 40, 299 – 3111
46
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Appendix A Vragenlijst Onregelmatige arbeidstijden De volgende vragen gaan over onregelmatige arbeidstijden. Wil je aangeven in hoe verre iedere vraag op jou van toepassing is door steeds het best passende antwoord in te vullen.
1. Welke type diensten zijn er in jouw functie? (Het is mogelijk meerdere antwoorden aan te kruisen)
0 0 0 0
Ochtenddienst Dagdienst Avonddienst Nachtdienst
2. Pas je zelfroosteren toe? ( Indien jouw antwoord op deze vraag “Nee”is, ga je verder naar vraag “6” van deze vragenlijst)
0 0
Ja Nee
3. Bij het bepalen van jouw rooster, waar houd je het meest rekening mee? (Je kunt de antwoorden ordenen, door een cijfer, lopend van 1 tot 5, achter de tijdsbesteding te schrijven. Wanneer je een antwoord het cijfer 1 geeft, betekent dit dat je dit antwoord het meest belangrijk vindt. Wanneer je een antwoord het cijfer 5 geeft betekent dit dat je dit het minst belangrijk vindt). Tijdsbesteding Ontspanning / Hobby’s Tijd voor gezin Zo veel mogelijk vrije tijd na mijn diensten Zorgtaken Gezondheid
Cijfer (1 tot en met 5)
4. Pas jij je rooster in de onderhandelingsfase aan?
0 0 0 0
(Bijna) Nooit Soms Vaak (Bijna) Altijd
47
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
5. Hoe tevreden ben je met het zelfroosteren?
0 0 0 0 0
Zeer ontevreden Ontevreden Noch ontevreden, noch tevreden Tevreden Zeer tevreden
Hieronder wil ik je graag een aantal vragen stellen over ochtend- en avonddiensten 6. Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de feitelijke situatie een ochtenddienst gedraaid? (Bijvoorbeeld bij 10 keer per maand, vul je 10 in)
7. Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de gewenste situatie een ochtenddienst willen draaien?
0 0 0 0 0
Veel minder dan in de feitelijke situatie Iets minder dan in de feitelijke situatie Even veel als in de feitelijke situatie Iets meer dan in de feitelijke situatie Veel meer dan in de feitelijke situatie
8. Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de feitelijke situatie een avonddienst gedraaid? (Bijvoorbeeld bij 10 keer per maand, vul je 10 in)
9. Hoe vaak heb je de afgelopen maand in de gewenste situatie een avonddienst willen draaien?
0 0 0 0 0
Veel minder dan in de feitelijke situatie Iets minder dan in de feitelijke situatie Even veel als in de feitelijke situatie Iets meer dan in de feitelijke situatie Veel meer dan in de feitelijke situatie
48
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Hieronder wil ik je graag een aantal vragen stellen over (middag) dag- en nachtdiensten 10. Hoe vaak heb je de afgelopen maand een (middag) dagdienst gedraaid? (Bijvoorbeeld bij 10 keer per maand, vul je 10 in)
11. Hoe vaak heb je de afgelopen maand een nachtdienst gedraaid? (Bijvoorbeeld bij 10 keer per maand, vul je 10 in)
49
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen Appendix B
Vragenlijst Morningness- Eveningness De volgende vragen gaan over uw bioritme. Wilt u aangeven in hoe verre iedere vraag op u van toepassing is door steeds het best passende antwoord in te vullen.
1. Enkel rekening houdend met het ritme waarbij u zich persoonlijk het beste voelt, hoe laat zou u opstaan als u volledig vrij bent om uw dag te plannen? o o o o o
05:00 – 06:30 (‘s ochtends) 06:30 – 07:45 (’s ochtends) 07:45 – 09:45 (’s ochtends) 09:45 – 11:00 (’s ochtends) 11:00 – 12:00 (’s ochtends)
2. Enkel rekening houdend met het ritme waarbij u zich persoonlijk het beste voelt, hoe laat zou u gaan slapen als u volledig vrij bent om uw avond te plannen? o o o o o
20:00 – 21:00 (’s avonds) 21:00 – 22:15 (’s avonds) 22:15 – 00:30 (’s avonds) 00:30 – 01:45 (’s nachts) 01:45 – 03:00 (’s nachts)
3. Hoe gemakkelijk vindt u het, in normale omstandigheden, om ‘s ochtends op te staan? o o o o
Helemaal niet gemakkelijk Enigszins gemakkelijk Redelijk gemakkelijk Heel gemakkelijk
4. Hoe alert voelt u zich tijdens het eerste halfuur na het ontwaken ’s ochtends? o o o o
Helemaal niet alert Enigszins alert Redelijk alert Heel alert
5. Hoe moe voelt u zich tijdens het eerste halfuur na het ontwaken ’s morgens ? 50
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
o o o o
Heel moe Redelijk moe Redelijk fris Heel fris
6. U hebt besloten om wat fysieke inspanning te doen. Een vriend stelt voor dat u dit twee keer per week doet gedurende één uur en het beste tijdstip voor hem/haar is van 7:00 tot 8:00 ’s ochtends. Als u alleen rekening houdt met het ritme waarbij u zich persoonlijk het beste voelt, hoe zou u het ervan af brengen? o o o o
Ik zou in goede vorm zijn Ik zou in redelijke vorm zijn Ik zou het moeilijk hebben Ik zou het zeer moeilijk hebben
7. Hoe laat voelt u zich ‘s avonds moe en hebt u als gevolg daarvan, behoefte aan slaap? o o o o o
20:00 – 21:00 (’s avonds) 21:00 – 22:15 (’s avonds) 22:15 – 00:30 (’s avonds) 00:30 – 01:45 (’s nachts) 01:45 – 03:00 (’s nachts)
8. U wilt een topprestatie leveren voor een test waarvan u weet dat het u mentaal zal uitputten en die twee uren zal duren. U bent volledig vrij om uw dag te plannen. Enkel rekening houdend met het ritme waarbij u zich persoonlijk het beste voelt, welk moment van de dag zou u kiezen? o o o o
8:00 – 10:00 (’s ochtends) 11:00 – 13:00 (’s middags) 15:00 – 17:00 (’s middags) 19:00 – 21:00 (’s avonds)
9. Men spreekt van ochtend- en avondmensen. Welk type denk u zelf dat u bent? o o o o
Zonder twijfel een ochtendmens Meer een ochtend- dan een avondmens Meer een avond- dan een ochtendmens Zonder twijfel een avondmens
51
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
10. Wanneer zou u het liefst opstaan wanneer u een hele dag moet werken (8 uur) en wanneer u volledig vrij zou zijn om uw tijd in te delen? o o o o
Voor 6:30 (’s ochtends) 6:30 – 7:30 (’s ochtends) 7:30 – 8:30 (’s ochtends) 8:30 of later (’s ochtends)
11. Als u altijd om 6:00 zou moeten opstaan, hoe zou u dat vinden? o o o o
Heel moeilijk en onaangenaam Redelijk moeilijk en onaangenaam Een beetje onaangenaam, maar niet echt een groot probleem Gemakkelijk en niet onaangenaam
12. Hoe lang duurt het voor u “bij uw positieven komt” wanneer u ’s ochtends wakker wordt na een nacht slapen? o o o o
0-10 minuten 11-20 minuten 21-40 minuten meer dan 40 minuten
13. Gelieve aan te duiden in welke mate u ’s ochtends of ’s avonds actief bent. o o o o
Uitgesproken actief ‘s ochtends (‘s ochtends alert en ’s avonds moe) In zekere mate ’s ochtends actief In zekere mate ‘s avonds actief Uitgesproken actief ‘s avonds (‘s ochtends moe en ‘s avonds alert)
52
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Appendix C Vragenlijst Herstelbehoefte De volgende uitspraken gaan over uw herstelbehoefte. Wilt u aangeven in hoe verre iedere uitspraak op u van toepassing is door steeds het best passende antwoord (ja of nee) in te vullen. Ja o o o
Nee o o o
4. Na het avondeten voel ik mij meestal nog fit 5. Ik kom meestal pas op een tweede vrije dag tot rust 6. Ik kan mij moeilijk concentreren in de vrij uren na mijn werk 7. Als ik net van mijn werk kom kan ik moeilijk aandacht geven aan anderen
o o o o
o o o o
8. Het kost mij over het algemeen meer dan een uur voordat ik helemaal hersteld ben na mijn werk 9. Als ik thuis kom, wil ik het liefst met rust gelaten worden 10. Na het werk ben ik vaak te moe voor andere activiteiten 11. Gedurende het laatste deel van de werkdag ben ik door moeheid niet op mijn best
o
o
o o o
o o o
1. Ik vind het moeilijk om te ontspannen aan het einde van een werkdag 2. Aan het einde van een werkdag ben ik echt op 3. Door mijn werk voel ik me nogal uitgeput aan het einde van een werkdag
53
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Appendix D Vragenlijst Slaapklachten De volgende uitspraken gaan over eventuele slaapklachten. Wilt u aangeven in hoe verre iedere uitspraak op u van toepassing is door steeds het best passende antwoord (ja of nee) in te vullen.
1. Wordt u ’s nachts vaak meerdere malen wakker? 2. Vindt u dat u ’s nachts meestal goed slaapt? 3. Slaapt u meestal gemakkelijk in? 4. Komt u naar uw gevoel meestal slaap tekort? 5. Kunt u als u ’s nachts wakker wordt moeilijk weer inslapen?
Ja o o o
Nee o o o
o o
o o
54
Masterscriptie, Vroege Vogels en Nachtuilen
Appendix E Vragenlijst Regelmogelijkheden op het werk
De volgende uitspraken gaan over de inhoudelijke aspecten van uw werk. Wilt u aangeven in hoe verre iedere uitspraak op u van toepassing is door steeds het best passende antwoord (van (bijna) Nooit tot (bijna) Altijd) in te vullen.
(Bijna) Nooit
Soms
Vaak
(Bijna) Altijd
1. Kunt u gemakkelijk een dagje vrij nemen wanneer u daar behoefte aan heeft? 2. Kunt u zelf beslissen wanneer u vakantie neemt? 3. Kunt u uw werkplek even verlaten, bijvoorbeeld om een praatje met een collega te maken? 4. Kunt u zelf bepalen wanneer u pauzeert? 5. Kunt u zelf uw werkrooster in belangrijke mate meebepalen? 6. Kunt u het tijdstip waarop u begint en stopt met werken zelf bepalen? 7. Kunt u gemakkelijk thuiswerken wanneer u daar behoefte aan heeft? 8. Kunt u zelf bepalen hoe u uw werk uitvoert? 9. Kunt u uw werk zelf indelen? 10. Kunt u zelf de inhoud van uw werkzaamheden bepalen?
o
o
o
o
o o
o o
o o
o o
o o
o o
o o
o o
o
o
o
o
o
o
o
o
o o o
o o o
o o o
o o o
11. Kunt u meebeslissen over de aard van uw werkzaamheden? 12. Kunt u zelf bepalen hoeveel tijd u aan een bepaalde activiteit besteedt?
o
o
o
o
o
o
o
o
55