Vraag 1 Welke neurotransmitter is betrokken bij de zweetsecretie: a. Acetylcholine b. Norepinefrine c. Serotonine d. Endorfine.
Vraag 2 Er is sprake van long-loop feedback regulatie bij remming van de secretie van: a. prolactine door dopamine b. GnRH door testosteron c. GH door somatostatine d. CRH door ACTH
Vraag 3 Mensen met ernstige nierziekten hebben vaak anemie: a. als gevolg van beschadiging van erythrocyten door het hoge ureumgehalte in het bloed b. als gevolg van beschadiging van erythrocyten door de lage pH-waarde in het bloed c. als gevolg van onvoldoende aanmaak en secretie van erytropoëtine (EPO) d. door een toename van het aldosteron gehalte in het bloed.
Vraag 4 In het kapsel van Bowman vindt voornamelijk a. filtratie plaats b. absorptie plaats c. restitutie plaats d. secretie plaats.
Vraag 5 Het antidiuretisch hormoon (ADH, vasopressine) a. stimuleert waterafgifte door de nier b. remt waterafgifte door de nier c. stimuleert de vorming van natrium-kanalen in de nier d. b. en c. zijn beide juist.
Vraag 6 Aldosteron beïnvloedt de Na+- en K+-resorptie in het laatste deel van de distale tubuli en in de verzamelbuizen van de nieren als volgt: a. aldosteron verhoogt de Na+ en K+ concentratie in het bloed b. aldosteron verlaagt de Na+ concentratie en K+ concentratie in het bloed c. aldosteron verhoogt de Na+ concentratie en verlaagt de K+ concentratie in het bloed d. aldosteron verlaagt de Na+ concentratie en verhoogt de K+ concentratie in het bloed.
Vraag 7 Het gedwongen vochtverlies via de urine wordt veroorzaakt doordat: a. het lichaam onder alle omstandigheden afvalproducten produceert die via de nier het lichaam moeten verlaten b. de mogelijkheden van de nier om urine te concentreren begrensd zijn c. de tubulaire terugresorptie capaciteit begrensd is d. a en b zijn beide van belang.
Vraag 8 De osmolariteit in de cortex en het merg van de nier a. neemt toe van de buiten- naar de binnenkant b. neemt af van de buiten- naar de binnenkant c. is vooral hoog rond de glomeruli d. is vooral hoog rond het macula densa.
Vraag 9 De klaring van een stof via de nier geeft aan: a. de hoeveelheid (gram) van een stof die via de urine wordt uitgescheiden b. de hoeveelheid (gram) van een stof die via de urine wordt uitgescheiden per seconde c. de hoeveelheid bloedplasma (liter) die moet worden gefiltreerd om de stof volledig te verwijderen d. de hoeveelheid bloedplasma (liter) die moet worden gefiltreerd om de stof volledig te verwijderen per seconde.
Vraag 10 Zet de diverse lagen/onderdelen van de wand van het spijsverteringskanaal in de juist volgorde van lumen naar buiten: a. submucosa, mucosa, serosa, myenterische zenuw plexus b. mucosa, submucosa, myenterische zenuw plexus, serosa c. epitheellaag, serosa, submucosa, mucosa d. submucosa, myenterische zenuw plexus, circulaire gladde spierlaag, mucosa.
Vraag 11 Welk hormoon wordt in de maag geproduceerd? a. Secretine b. Cholecystokinine (CCK) c. Gastrine d. Glucose-afhankelijk insulinotrofisch eiwit (GIP).
Vraag 12 Waar wordt glycogeen gevormd? a. Skeletspieren b. Maag c. Pancreas d. Zowel b en c zijn juist.
Vraag 13 Tijdens de post-absorptieve toestand van de spijsvertering a. Stijgt de triglycerolspiegel in het bloed b. Stijgt de eiwitspiegel in het bloed c. Neemt de lever voedingsstoffen op waarmee glucose wordt geproduceerd d. Stijgt de insulinespiegel in het bloed.
Vraag 14 De afbraak van pepsinogeen tot pepsine a. Vindt plaats in de pancreas b. Vindt plaats in de maag c. Wordt gestimuleerd door zoutzuur d. Zowel b en c zijn juist.
Vraag 15 Een stijging van het bloedglucosegehalte leidt tot: a. Een afname van het aantal glucose transporteurs in de celmembraan van spiercellen b. Een toename van synthese en secretie van ketolichamen door de lever c. Een toename van het aantal glucose transporteurs in de celmembraan van spier- en vetcellen d. Een toename in de eiwitafbraak door spiercellen.
Vraag 16 Welke van de onderstaande macronutriënten bevat de meeste energie per gram? a. Vetten b. Koolhydraten c. Eiwitten d. Lipoproteinen.
Vraag 17 Wat is het belangrijkste hormoon voor de regulatie van het basale energieverbruik van het gehele lichaam? a. Leptine b. Epinefrine c. Schildklierhormoon d. Neuropeptide Y.
Vraag 18 Insuline is betrokken bij a. opname van vet in de pancreas b. opname van glucose in spierweefsel c. afbraak van eiwitten in de maag d. afbraak van glycogeen in de lever.
Vraag 19 De contractiekracht van glad spierweefsel in de maag a. wordt alleen veroorzaakt door het basale electrische ritme b. wordt veroorzaakt door een neuronale en hormonale regulatie van actiepotentialen bovenop het basale elektrische ritme c. wordt alleen veroorzaakt door neuronale impulsen d. wordt alleen veroorzaakt door hormonale impulsen
Vraag 20 Het onstolbaar maken van bloed door toevoeging van citraat berust op a. de activatie van plasmine b. de remming van weefsel thromboplastine c. de binding van calcium-ionen d. de activatie van antithrombine III
Vraag 21 Bij een patient wordt in verband met kanker de schildklier chirurgisch verwijderd. Er gebeurt het volgende met de bloedconcentraties van Thyroid Stimulerend Hormoon (TSH) en van prolactine: a. Beide blijven gelijk b. TSH stijgt en prolactine blijft gelijk c. TSH stijgt en prolactine stijgt d. TSH daalt en prolactine daalt
Vraag 22 De adenohypofyse (= voorkwab) scheidt het volgende hormoon af: a. Follikel Stimulerend Hormoon (FSH) b. Cortisol c. Testosteron d. Adrenaline
Vraag 23 Een kenmerk van steroïdhormonen is dat zij: a. intracellulair worden opgeslagen als prohormonen b. werken via een plasmamembraan receptor c. derivaten zijn van cholesterol d. een korte halfwaardetijd hebben
Vraag 24 Bloedplaatjes a. scheiden stoffen uit die leiden tot vasoconstrictie b. scheiden stoffen uit die andere plaatjes activeren c. versnellen na activatie het stollingsproces d. zowel a, b als c
Vraag 25 Bloedplaatjes hechten aan collageenvezels in de beschadigde vaatwand door middel van: a. vorming van protrombinase complex b. de Von Willebrandfactor c. associatie met granulocyten d. zowel b als c
Vraag 26 Het laatste deel van de stollingscascade, dat uiteindelijk resulteert in de vorming van fibrinedraden wordt de "final common pathway" genoemd. Hiertoe behoren: a. thrombomoduline en thrombine b. thrombine en de von Willebrand factor c. het prothrombinase-complex en plasminogeen d. thrombine en fibrinogeen
Vraag 27 Tot de specifieke (adaptive) afweer behoren: a. de vorming van maagzuur b. de ontstekingsreactie c. de vorming van antilichamen d. extravasatie van granulocyten
Vraag 28 Een persoon krijgt voor het eerst van zijn leven een injectie met tetanus-toxoid. a. Dit is een voorbeeld van actieve immunisatie b. Deze injectie leidt binnen een week tot een sterke stijging van de concentratie antilichamen tegen dit gif c. deze injectie heeft tot doel een acuut-fase reactie in het lichaam op te wekken d. deze injectie leidt tot de vorming van antilichamen door T-lymfocyten
Vraag 29 Voor het goed functioneren van de groeiende dominante follikel, is belangrijk de zogenoemde “theca-granulosa cel unit”. Hieronder wordt verstaan: a. de vorming van een bloed-eicel barrière door stevige verbindingen tussen beide celtypen b. het doorgeven van de stimulering door FSH en LH via de theca-cellen aan de granulosa-cellen c. de samenwerking tussen beide celtypen bij de productie van oestrogeen d. het handhaven van het juiste evenwicht in de productie van inhibine en activine
Vraag 30 Het enzym aromatase katalyseert de omzetting van: a. progesteron naar testosteron b. testosteron naar oestrogeen c. cholesterol naar progesteron d. oestrogeen naar progesteron
Vraag 31 Tijdens de secretie-fase van het endometrium: a. stijgt de concentratie in het bloed van FSH b. daalt de concentratie in het bloed van progesteron c. bevat de cervix dun en waterig slijm d. daalt de concentratie in het bloed van LH
Vraag 32 Oestrogenen: a. leiden tot proliferatie van het endometrium b. stimuleren de melkproductie c. werken in veel weefsels via omzetting tot testosteron d. hebben een katabool effect
Vraag 33 Wat is juist? a. Prolactine wordt geproduceerd in de hypothalamus b. Een van de manieren om de melkproductie te stimuleren is het geven van hoge doses oestrogenen c. Laat in de zwangerschap is de concentratie van estriol laag d. Oxytocine stimuleert de melkejectie uit de tepels van de borst
Vraag 34 Tot de verdedigingslinies van het lichaam tegen vrije radicalen behoren onder andere de ‘scavengers’ (wegvangers):vitamine E (α-tocoferol), vitamine C en glutathion (GSH). a. Als remmer van lipideperoxidase-kettingreacties is glutathion effectiever dan Vitamine E b. Glutathion is betrokken bij het opruimen van waterstofperoxide c. Vitamine C werkt vooral in de celmembranen d. Vitamine E werkt vooral na binding aan transferrine.
Vraag 35 Bij het ouder worden a. neemt het niergewicht toe b. daalt het vermogen tot ammoniak-produktie in de distale tubuli van het nefron c. stijgt de nachtelijke aldosteronproduktie d. stijgt het creatininegehalte in het bloed.
Vraag 36 Tot de verdedigingslinies van het lichaam tegen vrije radicalen behoren onder andere de ‘scavengers’ (wegvangers):vitamine E (α-tocoferol), vitamine C en glutathion (GSH). a. Als remmer van lipideperoxidase-kettingreacties is glutathion effectiever dan Vitamine E b. Glutathion is betrokken bij het opruimen van waterstofperoxide c. Vitamine C werkt vooral in de celmembranen d. Vitamine E werkt vooral na binding aan transferrine.
Vraag 37 Welke stelling is juist? a. Op 20-jarige leeftijd is het brekend vermogen van de ooglens groter dan dat van de cornea b. fysiologische presbyopie wordt veroorzaakt door een vermindering van de gezichtsscherpte (visus) c. met het klimmen der jaren gaat de reukzin sneller achteruit dan de smaakzin d. na de menopauze neemt bij vrouwen de sexuele respons sterk af.
Vraag 38 Bij het ouder worden a. neemt het niergewicht toe b. daalt het vermogen tot ammoniak-produktie in de distale tubuli van het nefron c. stijgt de nachtelijke aldosteronproduktie d. stijgt het creatininegehalte in het bloed.
Vraag 39 Tot de enzymen of enzymsystemen betrokken bij de verdediging tegen zuurstofradicaal reacties behoren onder andere superoxidedismutase (SOD), katalase en de glutathion-redox cyclus. a. Voor een goed functioneren van de glutathion-redox-cyclus is het spore-element selenium noodzakelijk b. Katalase zet het hydroxyl-radicaal om in een niet-toxische metaboliet c. Superoxidedismutase repareert radicaalschade aan DNA d. Katalase ruimt lipofuscine op.
Vraag 40 Ouderen hebben een toegenomen kans op vallen, onder andere door orthostatische hypotensie. De meest voorkomende oorzaak hiervoor is: a. claudicatio intermittens b. een verminderde nierfunctie c. een verminderde baroreceptorreflex d. spataderen in de benen.
Open vraag 1 a. Welke hypothalamus- en hypofyse hormonen zijn betrokken bij de regulatie van de concentratie van cortisol in het plasma? b. Geef aan hoe de plasma concentraties van deze hormonen veranderen wanneer er sprake is van primaire hypersecretie van cortisol door de bijnierschors.
Hypothalamus: CRH Hypofyse: ACTH; cortisol werkt remmend op ACTH secretie
Open vraag 2 Wat zijn de 4 hoofdfuncties binnen het maag-darmkanaal? Geef van ieder een korte beschrijving en de plaats waar de processen optreden.
Vertering: Absorptie: Secretie: Motiliteit:
oplossen van voedsel en afbraak in kleine moleculen opname van stoffen in bloed en lymfe uitscheiding van stoffen en enzymen in het lumen van het spijsverteringskanaal contracties van de wand van het spijsverteringskanaal
Open vraag 3 Beschrijf de verschillende stadia van opname van vet vanuit het maag-darmkanaal in lymfe. Emulsificatie: binding van galzouten en fosfolipiden aan vet. Micelle vorming: minuscule druppeltjes bestaande uit een kern van vet-oplosbare vitaminen, cholesterol, galzouten, vetzuren, monoglyceriden en fosfolipiden Transport via diffusie door de epitheelcellen en (aldaar) Chylomicron-vorming
Open vraag 4 Wat gebeurt er bij langdurige zware inspanning met de plasmaniveaus van glucose, glucagon en insuline en met de opname van glucose in skeletspierweefsel?
Glucose: Glucagon: Insuline: Opname glucose
daalt (korte termijn mogelijke kleine stijging) stijgt daalt stijgt ( door toename GLUT-4 transporters op plasmamembraam)
Open vraag 5 Waarop berust de anti-stollingswerking van aspirine en wat is de reden dat dit bij langdurig gebruik in lage doseringen gegeven wordt?
Onderdrukking prostaglandine en thromboxane synthese. Lage dosering: alleen COX inhibitie plaatjes en niet van endotheelCellen; minder maagzweren
Open vraag 6 Beschrijf de processen die betrokken zijn bij de bescherming tegen de nadelige effecten van zuurstofradicalen.
Preventie: goede electron overdracht mito’s; binding vrije metaalionen Wegvangen of omzetten: via scavengers en enzymen Reparatie: DNA, eiwitten
Open vraag 7 Met het ouderworden neemt zowel de primaire als de secundaire immuunrespons af. Beschrijf deze processen. Welk orgaan is hierbij betrokken? Welke ziekteprocessen treden door een vertraagde resistentie bij ouderen eerder op? Primair: IgM -> IgG geactiveerde B-lymfocyten Secindair: hogere IgG productie (geheugen B-lymfocyten) Thymus B-celsysteem verminderde activiteit Infecties, kanker, auto-immuunziekten, paraproteinemie
Open vraag 8 Stress en zware training kunnen aanleiding geven tot een onregelmatige of zelfs uitblijven van de menstruatie. Geef aan welke hormonen hierbij betrokken zijn.
Cyclusstoornissen : hypothalamus Stress
Zware training
Ondergewicht Minimaal 22% vet nodig voor behoud normale cyclus (voor menarche 17%)
CRH Opioïden
GnRH
Hypogonadotroop/hypo-oestrogeen