‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’ Toepassing van ergonomische principes bij het tillen, tillen dragen en verzorgen van kindere met een beperking in Suriname. kinderen
Deel I Theoretische onderbouwing
In opdracht van: Poliklinisch oliklinisch Revalidatiecentrum Paramaribo, afdeling Ergotherapie, M.G. Goedschalk Auteurs: M. J. Brandsma A. Teunissen Senioradviseur: A.J. Koop- van Rijn Hogeschool van Amsterdam, opleiding ergotherapie ergothera
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
2
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’ Toepassing van ergonomische principes bij het tillen, tillen dragen en verzorgen van kinderen met een beperking in Suriname.
Deel I Theoretische onderbouwing
Augustus 2011, Amsterdam School of Health Professions Auteurs:
Mariëtta Brandsma Anoek Teunissen
Trefwoorden:
Ergonomische principes, prin kinderen, ergotherapie, mytylschool ytylschool en Suriname
Amsterdam School of Health Professions
©2011 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs, auteu de ASHP en de Hogeschool van Amsterdam. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk is vermeld. Op de volgende wijze kunt u refereren aan de handleiding van v het adviesrapport ‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’: Brandsma, M.J., Teunissen, A., Koop-van van Rijn, A.J. (2011). Voorkom klachten, weet hoe je tilt!: deel I theoretische onderbouwing. Amsterdam School for Health Professions, Amsterdam.
Deel I Theoretische onderbouwing
3
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
4
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Voorwoord Voor u ligt de theoretische onderbouwing van het ergonomie project ‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt’. Het project is tot stand gekomen in opdracht van mevr. M. G. Goedschalk, ergotherapeut aan het Poliklinisch Revalidatiecentrum in Paramaribo, Suriname. Binnen het ergotherapeutisch team was behoefte aan een up-to-date met betrekking tot het toepassen van ergonomie bij het tillen en dragen en verzorgen van kinderen. Tevens was er bij de assistenten van de mytylschool en bij verschillende ouders/verzorgers van kinderen van de mytylschool vraag naar ondersteuning over hoe het kind te tillen en te verzorgen om klachten te voorkomen. Vooral het praktisch bezig kunnen zijn binnen een andere cultuur was voor ons de keuze om met dit project aan de slag te gaan. Met veel enthousiasme zijn wij als junioradviseurs dan ook aan het werk gegaan en naar Suriname afgereisd. Een sterk punt van onze samenwerking was dat wij allebei expertise op een verschillend vlak hadden opgedaan en elkaar hierbij konden aanvullen. Mariëtta heeft veel praktijkervaring met ergonomie vanuit haar beide stages en huidige werkervaring als ergotherapeut (poliklinsche revalidatie met o.a. chronische pijn) en Anoek heeft een wetenschappelijke achtergrond vanwege haar vooropleiding Bewegingswetenschappen en heeft ervaring met het doen van literatuurstudies. Deze theoretische onderbouwing is het eerste deel van ons project en beargumenteert de twee andere deelverslagen, te noemen; het adviesrapport, deel II en de handleiding scholing, deel II, waarbij gelijk ook een instructie-dvd bij hoort. Het gehele project is uitgevoerd vanuit (ergotherapeutische) literatuur, modellen en interventies, observaties, analyses, interviews en een nauwe samenwerking met verschillende betrokkenen van het Poliklinisch Revalidatiecentrum en de mytylschool in Paramaribo, Suriname Graag willen wij iedereen bedanken die aan de totstandkoming van dit product een bijdrage heeft geleverd. Mariëtta Brandsma Anoek Teunissen September, 2011
Deel I Theoretische onderbouwing
5
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
6
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Inhoudsopgave Inleiding
9
1. Surinaamse samenleving, gezondheid en context van het project 1.1 Inleiding 1.2 Ligging en demografie 1.2.1 Ligging 1.2.2 Demografie 1.3 Gezondheid en ziekte 1.4 Organisatie van gezondheidszorg in Suriname 1.4.1 Epidemiologisch overzicht 1.4.2 Zorgaanbieders 1.4.3 Zorgfinanciers 1.5 Invloed van religie en cultuur op gezondheid 1.6 Context van project 1.6.1 Poliklinisch Revalidatiecentrum Paramaribo 1.6.2 Ergotherapie 1.6.3 Mytylschool
11 11 11 11 11 11 12 12 12 12 14 14 14 14 16
2. Ergonomie bij fysieke belasting 2.1 Inleiding 2.2 Definitie fysieke belasting 2.2.1 Tillen en dragen 2.2.2 Duwen en trekken 2.2.3 Trillen en schokken 2.2.4 Statische werkhoudingen 2.2.5 Repeterende bewegingen 2.2.6 Energetische belasting 2.3 Incidentie en prevalentie van klachten aan het bewegingsapparaat 2.4 Factoren die een relatie hebben met ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat 2.4.1 Werk gerelateerde fysieke belasting 2.4.2 Verzorgen van kinderen met een beperking in een school/instelling 2.4.3 Verzorgen van kinderen met een beperking door verzorgers 2.4.4 Conclusie van factoren die een relatie hebben met ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat 2.5 Gevolgen van fysieke belasting 2.5.1 Psychosociale gevolgen 2.5.2 Maatschappelijke gevolgen 2.5.3 Conclusies van gevolgen van fysieke belasting 2.6 Interventies ter preventie en reductie van klachten aan het bewegingsapparaat 2.6.1 Primaire preventie 2.6.2 Secundaire preventie 2.6.3 Interventies ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat bij de verzorging van kinderen met een beperking 2.6.4 Discussie 2.6.5 Conclusies interventies ter preventie en reductie van klachten aan het bewegingsapparaat 2.7 Gevolgen voor ons advies
17 17 17 17 20 20 20 21 21 21 22 22 22 23 24
Deel I Theoretische onderbouwing
24 25 25 26 26 26 27 27 28 28 29
7
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
3. Richtlijnen voor fysieke belasting in de zorg 3.1 Inleiding 3.2 Algemene zorgrichtlijnen 3.2.1 Wassen en aankleden van cliënt 3.2.2 Mobilisatie van cliënt 3.2.3 Transport van cliënt 3.3 Tillen en dragen van kinderen met een beperking 3.3.1 Tillen en dragen van kinderen met een hersenbeschadiging 3.3.2 Adviezen bij tillen en dragen van kinderen 3.3.3 Tiltechnieken voor het tillen en dragen van kinderen met een beperking 3.3.4 Hulpmiddelen bij tillen en dragen 3.4 Gevolgen voor ons advies
30 30 30 30 30 31 31 31 32 33 38 38
4. De ergotherapeut als adviseur voor ergonomie 4.1 Inleiding 4.2 Visie van ergotherapeuten in Nederland op hun rol bij preventie/reductie van klachten aan het bewegingsapparaat 4.3 Visie van ergotherapeuten in Suriname op hun rol bij preventie/reductie van klachten aan het bewegingsapparaat 4.4 Verschillen in de visie en werkwijze ergotherapeuten in Nederland en Suriname 4.5 Visie op onze rol bij de preventie/reductie van klachten aan bewegingsapparaat bij de verzorging van kinderen in Suriname 4.6 Methodiek ergotherapeut als adviseur voor ergonomie 4.6.1 Inhoud van het advies 4.6.2 Gehanteerde adviesaanpak
40 40 40
44 45 45
5. Methodiek en modellen 5.1 Inleiding 5.2 Health counseling model van F. Gerards 5.3 Bekwaamheidsladder 5.4 Didactisch model van Van Gelder 5.5 Leerstijlen van Kolb
47 47 48 50 51 52
Literatuur
55
Bijlage
59
Deel I Theoretische onderbouwing
41 43 43
8
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Inleiding De kinderen met een lichamelijke beperking die op de mytylschool verblijven worden bij de verzorging vaak getild en gedragen. Dit vergt een grote fysieke belasting van het personeel van de mytylschool en van de ouders in de thuissituatie. Er zijn weinig hulpmiddelen in Suriname beschikbaar om deze fysieke belasting te verminderen. Door deze tilbelasting hebben ouders, klasseassistenten en leerklachten een grotere kans op klachten aan het bewegingsapparaat. Er is onder ouders, klasseassistenten en leerkrachten behoefte aan kennis en vaardigheden op het gebied van ergonomie bij de verzorging van de kinderen op de mytylschool. Voor het project is daarom de volgende vraagstelling geformuleerd: “Het bevorderen van deskundigheid op het gebied van ergonomische principes, ter voorkoming/ vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat bij de verzorging en begeleiding van kinderen. Belanghebbenden zijn ergotherapeuten, ouders, klasseassistenten en leerkrachten van mytylschool.” (Samenwerkingsovereenkomst, 2011) Met dit project willen we antwoord geven op de bovenstaande vraagstelling. Deze theoretische onderbouwing zal de literatuur basis leggen voor zowel het adviesrapport (deel II) als de handleiding scholing (deel III). De theoretische onderbouwing is als volgt opgebouwd. Er wordt gestart met een hoofdstuk over de Surinaamse samenleving, gezondheid en in het bijzonder over de context van het project. Vervolgens wordt de literatuurstudie over ergonomie bij fysieke belasting gepresenteerd. In hoofdstuk 3 worden dan de richtlijnen voor fysieke belasting in de zorg omschreven, wat zowel algemeen als toespits op kinderen zal zijn. Hierna komt een hoofdstuk over de ergotherapeut als adviseur voor de ergonomie. In dit hoofdstuk wordt zowel de visie van de Nederlandse ergotherapeuten als die van de ergotherapeuten uit Suriname naast elkaar gelegd. Waarbij we zullen kijken of hier verschil in zit, waarna wij onze eigen visie zullen beschrijven. Tevens zullen wij in dit hoofdstuk het adviesmodel presenteren waarmee wij het advies hebben opgesteld. In het laatste hoofdstuk worden alle methodieken en modellen die zijn gebruikt in ons project nader toegelicht. Met name gedragsverandering neemt hierin een belangrijke plaats.
Deel I Theoretische onderbouwing
9
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
10
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
1. Surinaamse samenleving, gezondheid en context van het project 1.1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de Surinaamse samenleving en gezondheidszorg. Hiermee trachten we een beschrijving te geven van de context waarin ons project plaatsvindt. Er zal eerst algemeen ingegaan worden op de organisatie van de gezondheidszorg in Suriname en daarna zal specifieker beschreven worden hoe het Poliklinisch Revalidatiecentrum Paramaribo, de afdeling ergotherapie daarbinnen en de mytylschool - waarbinnen ons project plaatsvond - werkzaam zijn. 1.2 Ligging en demografie 1.2.1 Ligging De Republiek Suriname beslaat een oppervlak van 163.820 km² en is hiermee ruim viermaal zo groot als Nederland. Het land bevindt zich aan de noordelijke kust van Zuid-Amerika, net boven de evenaar. Het wordt doorgaans echter gerekend tot het Caribisch Gebied vanwege de sociaaleconomische overeenkomsten met de landen uit die regio, tevens ademt het land een caribische sfeer uit. In het westen grenst Suriname aan Guyana, in het oosten aan Frans-Guyana (overzees gebiedsdeel van Frankrijk). In het zuiden grenst Suriname bovendien aan Brazilië en in het noorden aan de Atlantische oceaan (Nederlandse ambassade, 2011). Door het vrijwel ontbreken van verbindingswegen naar buurlanden komt de geïsoleerde ligging op het continent ook tot uiting. De Marowijnerivier in het oosten en de Corantijnrivier in het westen vormen de grens met Frans-Guynana en Guyana (Nederlandse ambassade, 2011). Suriname heeft een tropisch klimaat met een hoge luchtvochtigheid. De gemiddelde dagtemperatuur ligt rond 27 graden. Het grootste deel van het landoppervlak (ca. 80%) bestaat uit tropisch regenwoud met zeer diverse flora en fauna. Belangrijke delfstoffen voor het land zijn bauxiet, goud en ook olie (Nederlandse ambassade, 2011). 1.2.2 Demografie Volgens de laatste volkstelling wonen er 492.829 mensen in Suriname. Hiervan woont de meerderheid in het kustgebied. Bijna de helft van de Surinaamse bevolking woont in en rond de hoofdstad Paramaribo. Het Surinaamse binnenland is zeer dun bevolkt. Grote delen hiervan zijn moeilijk toegankelijk en zelfs geheel niet bevolkt (Nederlandse ambassade, 2011). De Surinaamse bevolking kent door haar geschiedenis een zeer diverse samenstelling. De bevolkingsgroepen zijn afkomstig uit verschillende werelddelen. De Indianen, of inheemsen zijn de enige oorspronkelijke bewoners. De samenstelling van bevolkingsgroepen is op dit moment; Hindoestanen (27%), Creolen (18%), Javanen (15%), Marrons (14,5%), Inheemsen (3%), Chinezen (2%), Europeanen (1%), en Guyanese en Braziliaanse minderheden (Nederlandse ambassade, 2011). De groepen onderscheiden zich van elkaar door hun culturele uitingen, hun waarden en normen, en geestelijke belevingswereld. De volgende religies worden in Suriname beoefend; het Hindoeïsme (27,4%), het Protestants Christendom (25,2%), het Rooms-Katoliek Christendom (22,8%), de Islam (19,6%) en de Marron en Inheemse religies (5%) (Nederlandse ambassade, 2011). De officiële taal in Suriname is Nederlands. Omdat iedere bevolkingsgroep nog een eigen ‘thuistaal’ heeft, is het Sranantongo (Surinaams) de taal die in het dagelijkse leven veel gesproken wordt (Nederlandse ambassade, 2011). 1.3 Gezondheid en ziekte Algemene ziekten die in Suriname veel voorkomen zijn: - HIV: eind 2003, waren er in Suriname, cumulatief, bijna 2500 geregistreerde gevallen. Als gevolg van de ziekte stierven in dat jaar 143 mensen. Op een kleine bevolking zijn dat grote aantallen. Er Deel I Theoretische onderbouwing
11
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
-
-
-
zijn veel mensen die zich niet willen laten testen. Vermoedelijk zijn er nog veel meer besmettingen. Van de nieuwe HIV-gevallen valt 40 procent in de groep 15-29-jarigen. Volgens schattingen van UNAIDS is 1,7 procent van de volwassen bevolking geïnfecteerd. Bij specifieke groepen als prostituees en homoseksuele mannen ligt de infectiegraad veel hoger. Respectievelijk 24 en 7 procent. In Suriname is HIV sinds 2000 de zesde doodsoorzaak. In de leeftijdsgroep 24-49 jaar is het de belangrijkste doodsoorzaak (CCM for The Global Fund in Suriname, 2011). Hart- en vaatziekten: ook in Suriname zijn op dit moment hart- en vaatziekten doodsoorzaak nummer 1, men denkt dat dit de komende jaren zo blijft (ministerie van volksgezondheid in Suriname, 2011). Kanker: kanker wordt als doodsoorzaak nummer 3 genoemd. Volgens de statistieken overlijden er in Suriname jaarlijks zo’n 280 mensen aan kanker. Het is niet bekend wat het aantal nieuwe gevallen van kanker per jaar in Suriname is (ministerie van volksgezondheid in Suriname, 2011). Diabetes: in Suriname neemt vooral type 2 diabetes epidemische vormen aan (ministerie van volksgezondheid in Suriname, 2011).
In Suriname komen ziektes die voor Nederland bijna verdwenen of minder bekend zijn, zoals: - Bloedarmoede bij kinderen door ‘thalassemie’: een bloedziekte die in ernstige en minder ernstige vorm voorkomt. Een aangeboren afwijking van de rode bloedlichaampjes ‘sikkelcelziekte’ komt onder Surinamers voor (van der Werf, S., 2002). - Tuberculose: in Suriname was tuberculose jarenlang goed onder controle. het aantal TBCgevallen is echter weer aan het stijgen. Dit loopt parallel aan de HIV-epidemie. Het aantal TBCgevallen is weer aan het stijgen naar een geschat aantal van 533 nieuwe TBC-gevallen in 2007 (CCM for The Global Fund in Suriname, 2011). - Malaria: jarenlang is malaria in Suriname goed onder controle geweest. De ziekte is echter weer in opmars door de opkomst van goudzoekers in het binnenland. De goudvelden vormen een ideale voedingsbodem voor de malariamug, door hun poelen met stilstaand water. Doordat goudzoekers van plaats naar plaats trekken verspreiden zo opnieuw malaria (CCM for The Global Fund in Suriname, 2011). - Hepatitis-A en B: veel mensen in de tropen zijn hiermee in aanraking gekomen, ze dragen het virus met zich mee of zijn er immuun voor (van der Werf, S., 2002). - Denque (knokkelkoorts): is een virusziekte die ook door muggen wordt overgebracht. Omdat de mug die de ziekte overbrengt het liefst broedt in schoon (regen)water dat blijft staan in afval. De ziekte komt ook (en vooral) in de stedelijke gebieden voor (ministerie van volksgezondheid in Suriname, 2011). - Lepra: de Dermatologische Dienst van het Ministerie van Volksgezondheid registreert jaarlijks nog zo’n vijftig gevallen van lepra. Belangrijkste oorzaak voor het ontstaan van de ziekte is armoede. Door de slechte hygiënische omstandigheden die vooral in de armste wijken veelvuldig voorkomen gedijt de ziekte het best (ministerie van volksgezondheid in Suriname, 2011) - Kwik: bepaalde groepen in de Surinaamse samenleving zoals de goudwinnaars lopen bij de winning en verwerking van goud in het binnenland gevaar op blootstelling aan metallisch kwik (ministerie van volksgezondheid in Suriname, 2011) 1.4 Organisatie van gezondheidszorg in Suriname De gezondheidszorg in Suriname in de ziekenhuizen en klinieken is redelijk goed is, maar niet van Europees niveau. In Paramaribo zijn specialisten op alle mogelijke terreinen aanwezig, medische voorzieningen in het binnenland zijn veelal minimaal (Nederlandse ambassade, 2011).
Deel I Theoretische onderbouwing
12
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
1.4.1 Epidemiologisch overzicht In Suriname is de gemiddelde levensverwachting naar schatting rond 71-72 jaar. De volgende tabel die staat weergegeven in het Meerjarensectorplan gezondheidzorg 2004-2008, bevat een aantal gegevens met betrekking tot moeder- en kindsterfte: Sleutelindicatoren Geboortecijfer (per 1.000) Overall sterfte (per 1.000) Levensverwachting bij geboorte (in jaren) Moedersterfte (per 100.000 ‘life births’) Kindersterfte (per 1.000 ‘life births’) Kindersterfte <5 jaar (per 1.000 life ‘births’) (Bron: CMO Rapport, 2001)
22 7,0 71,1 154,4 15,9 21
Uit het CMO rapport uit 2001 komt naar voren dat Suriname kampt met een dubbele ziektelast. “De prevalentie van typisch bij middeninkomenlanden passende ziekten is dalende, terwijl de meer westerse aandoeningen gestaag in opkomst zijn.” Het lijkt dat HIV/AIDS in toenemende mate slachtoffers eist. 1.4.2 Zorgaanbieders Door de Stichting Regionale Gezondheids Dienst wordt in het kustgebied van Suriname eerstelijnszorg aangeboden. Dit wordt gedaan door particuliere huisartsen, en door huisartsen die door werkgevers zijn aangetrokken om werknemers en hun families te behandelen. Door de ziekenhuizen in Paramaribo en Nickerie wordt intramurale zorg aangeboden. In de klinieken van de Stichting Medische Zending ‘Primary Health Care’ Suriname, ontvangen inwoners van de binnenlanden eerstelijnszorg (Meerjarensectorplan gezondheidzorg 2004-2008). In totaal heeft Suriname een zestal ziekenhuizen, daarvan zijn vier overheidsziekenhuizen. In Paramaribo zijn dit: ’s Lands Hospitaal, Academisch Ziekenhuis en Psychiatrisch Centrum Suriname. In Nickerie District is dit het Streek Ziekenhuis Nickerie. Het Sint Vincentius Ziekenhuis en het Diaconessenhuis, zijn de twee particuliere ziekenhuizen die tevens in Paramaribo gevestigd zijn De belangrijkste “public health”-instelling is het Bureau Openbare Gezondheidszorg van het Ministerie van Volksgezondheid (Meerjarensectorplan gezondheidzorg 2004-2008). Iedereen in Suriname heeft officieel recht op een goede behandeling bij ziekte, in de praktijk gaat dit echter niet helemaal op. Ondanks hun recht op geneeskundige verzorging vanuit de staat, gaan veel patiënten naar de particuliere arts, in de verwachting dat ze daar beter geholpen worden (van der Werf, S., 2002). In verschillende verhalen geeft men ook aan dat artsen vaak liever voor particulieren werken, omdat dat meer verdient. De kwaliteit van de staatsgezondheidszorg is vaak ook minder. 1.4.3 Zorgfinanciers In Suriname zijn verschillende manieren van verzekeren. De belangrijkste instanties die belast zijn met de financiering van de zorg zijn het Staats Ziekenfonds (SZF), het Ministerie van Sociale Zaken (SOZAVO), het Ministerie van Volksgezondheid (VG) en het Ministerie van Financiën (MvF). Mensen in dienst van de overheid zijn automatisch verzekerd via het SZF, daarnaast kunnen mensen zich vrijwillig verzekeren via het SZF. Het SZF vergoedt een breed pakket aan diensten. Ongeveer 30% van de bevolking is via het SZF verzekerd. Het SZF wordt gefinancierd vanuit premies. Mensen met ‘on- en minvermogen’ kunnen zich laten verzekeren via het ministerie van Sociale Zaken (SOZAVO) en krijgen een Sociale Zaken Kaart. Met deze kaart kunnen mensen basiszorg vergoed Deel I Theoretische onderbouwing
13
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
krijgen. De SOZAVO is verantwoordelijk voor de financiële ondersteuning aan een groep die naar schatting 30% van de bevolking bevat (Meerjarensectorplan gezondheidzorg 2004-2008). Mensen in dienst van bepaalde bedrijven krijgen een particuliere verzekering via het bedrijf. De meeste bedrijven sluiten bij deze verzekeraars een ziektekostenverzekering af voor hun medewerkers en families. Het resterende gedeelte van de bevolking is onverzekerd en heeft onvoldoende toegang tot vergoedingen voor medische zorg (Meerjarensectorplan gezondheidzorg 2004-2008). 1.5 Invloed van religie en cultuur op gezondheid Goed luisteren en tijd nemen in een gesprek is erg belangrijk, zeker in Suriname. In principe spreken wij dezelfde taal, maar in de Surinaamse cultuur kunnen dezelfde woorden in de gezondheidszorg toch iets anders betekenen. ‘Puffen’ betekent voor een Surinamer dat hij last heeft van winden laten. ‘Tof’ betekent dat iemand een hardvochtig persoon is en niet dat het een aardig iemand is. De relatie tussen artsen en patiënten in Suriname is anders. De arts heeft in Suriname meer gezag (van der Werf, S., 2002). Zwarte en witte magie kan een belangrijke rol spelen voor zowel Hindoes, Creolen als Moslims. (Boevink, G., e.a., 2004). 1.6 Context van project 1.6.1 Poliklinisch Revalidatiecentrum Paramaribo Op 30 november 1975 is in Paramaribo het poliklinisch revalidatiecentrum geopend. Het Revalidatiecentrum Paramaribo is onderdeel van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo en is gevestigd aan de Margarethalaan (Buitenhuis, 2011). Het multidisciplinair team in het revalidatiecentrum bestaat uit een revalidatiearts, acht fysiotherapeuten, drie ergotherapeuten, twee orthopedisch instrumentmakers, een logopedist en één verpleegkundige (Buitenhuis, 2011). De doelen van het revalidatiecentrum zijn: - evaluatie van lichamelijke en geestelijke handicap; - evaluatie van de functionele mogelijkheden van de mens met een handicap; - optimaliseren van de motorische en functionele mogelijkheden; - sociaal-maatschappelijk (re)integreren van de mens met een handicap (Buitenhuis, 2011). De doelgroepen die behandeld worden binnen het revalidatiecentrum zijn divers en omvatten onder andere: - kinderen mytylschool (CP, spina bifida) - neurologie (CVA, dwarslaesie) - orthopedie (amputatie) - handletsel (reuma, trauma’s) (Buitenhuis, 2011) 1.6.2 Ergotherapie Op dit moment zijn er 3 ergotherapeuten werkzaam in het Revalidatiecentrum Paramaribo, Academisch Ziekenhuis Paramaribo (AZP) en de mytylschool. Dit zijn de enige plekken in Suriname waar ergotherapie aangeboden wordt. Gezien de diversiteit in settings en behandelingen hebben de ergotherapeuten zich enigszins opdeelt in de settings. Dit betekent dat de ene ergotherapeut meer bezig is op de mytylschool en de andere meer in het AZP. Deze verschillende werkplekken en doelgroepen geven de ergotherapeuten de kans om het vak in de volle breedte uit te oefenen (Buitenhuis, 2011). De voornaamste behandelingen vinden plaats in het revalidatiecentrum, waar zich ook de afdeling ergotherapie bevindt. De ergotherapie afdeling is een ruime afdeling met verschillende ruimtes: een Deel I Theoretische onderbouwing
14
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
therapiezaal, oefenbadkamer, vergaderzaal, prikkelarme ruimte voor kinderen en kantoor. Zie figuur 1.1 voor enkele afbeeldingen van de afdeling. Naast de behandelingen op de ergotherapieafdeling, AZP en de mytylschool leggen ergotherapeuten indien nodig ook werk- en huisbezoeken af (Academisch Ziekenhuis Paramaribo, 2011).
Figuur1.1: Foto’s van de ergotherapieruimte. 1. Oefenruimte 2. Oefenkeuken 3. Prikkelarme ruimte.
Voor behandeling bij de ergotherapie is een verwijzing nodig van een huisarts, specialist of fysiotherapeut. Een behandeling duurt doorgaans een half uur tot een uur. Na een intake bij de ergotherapie wordt vastgesteld hoe de verdere behandeling eruit komt te zien. Vervolgens wordt samen met de patiënt een behandelplan opgesteld. Het aantal behandelingen is afhankelijk van de klacht en de ernst daarvan (Academisch Ziekenhuis Paramaribo, 2011). De ergotherapeuten hebben een cliëntgerichte werkwijze en zijn gericht op het verhogen van participatie. Deze benaderingswijze is voor enkele patiënten soms nog wat onwennig, gezien zij gewend zijn dat (para)medici hen vertellen wat zij moeten doen (Schut et al., 2008). Ook ouders, partners, familieleden, verzorgers en andere betrokken van de patiënten krijgen instructie en informatie over de behandeling. Zij kunnen de individuele therapie bijwonen en zo leren hoe ze de cliënt zo goed mogelijk kunnen stimuleren en helpen. (Academisch Ziekenhuis Paramaribo, 2011). De volgende werkzaamheden vinden onder andere plaats op de afdeling ergotherapie: - behandelen en adviseren van kinderen en volwassenen - opzetten van groepen (o.a. arbeidsgroep) - opleiden van ADL-assistenten - ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal - ontwikkelen van visie en beleid - begeleiden van stagiaires (Buitenhuis, 2011). Wekelijks vindt er vakgroep overleg plaats tussen de ergotherapeuten. Interdisciplinaire overleggen binnen het revalidatiecentrum vinden vaak in de wandelgangen of telefonisch plaats (Rutten et al., 2011). Er zijn vastgestelde tarieven voor ergotherapie. De behandeling wordt geheel of gedeeltelijk vergoed door particuliere verzekeraars, de werkgever of het staatsziekenfonds . Aan de huis- en werkbezoeken zijn extra kosten verbonden (Academisch Ziekenhuis Paramaribo, 2011). Uit de vragenlijst die bij de opdrachtgever afgenomen is blijkt dat de vraag voor dit afstudeerproject is ontstaan door vragen vanuit ouders van kinderen met een beperking en medewerkers van de mytylschool betreffende het tillen. De klachten als gevolg van het tillen die het meest worden
Deel I Theoretische onderbouwing
15
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
genoemd bij de opdrachtgever zijn rugklachten. Alleen op individuele basis zijn er ergotherapeutische interventies geweest ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat. Voor de thuissituatie zien de ergotherapeuten met name mogelijkheden om de ouders algemene tiltechnieken te leren, specifieke adviezen in de thuissituatie te geven en kinderen te stimuleren om meer zelf te gaan doen (Goedschalk, M., schriftelijk interview, 16-06-2011). 1.6.3 Mytylschool De mytylschool is in 1965 opgericht, aangezien lichamelijk gehandicapte kinderen op dat moment niet naar een reguliere basisschool konden en waren uitgesloten van onderwijs. Sinds die tijd is de mytylschool gegroeid in aantal leerlingen, docenten en klasse assistenten. De school is verhuisd naar de Margarethalaan en grenst aan het revalidatiecentrum (Stichting Mytylschool Suriname, 1999). Op de mytylschool zitten ongeveer 50 kinderen met een leeftijd tussen de vijf en zestien jaar. Veel voorkomende ziektebeelden zijn Cerebrale Parese en spina bifida. De vijftig kinderen zijn verdeeld over zes klassen namelijk de observatiegroep, de speel-leergroep, de kleutergroep, groep één, groep twee en groep drie. Om op de Mytylschool toegelaten te kunnen worden, is een verwijzing van de revalidatiearts nodig. Nieuwe kinderen gaan naar de observatiegroep zodat de docenten kunnen beoordelen op welk niveau ze zitten. Hierna gaan de kinderen over naar een passende groep (Rutten et al., 2011). Naast de lessen die aangepast zijn aan het niveau van de kinderen krijgen de kinderen ook therapieën. Twee à drie ochtenden per week wordt er ergotherapie aan een klas gegeven. Daarnaast krijgen een aantal kinderen ook individuele ergo- of fysiotherapie aangeboden (Goedschalk, M., schriftelijk interview, 16-06-2011). Er is weinig contact tussen de docenten van de mytylschool en de ouders van de kinderen. De kinderen worden veelal met de bus naar school gebracht en gehaald, waardoor de ouders niet op de mytylschool komen. Twee maal per jaar vindt er een ouderochtend plaats waar de ouders de docenten en therapeuten kunnen spreken om informatie uit te wisselen en vragen te stellen (Rutten et al., 2011). Daarnaast hebben een aantal kinderen die therapie hebben een communicatieschrift, maar hier wordt weinig over de verzorging gecorrespondeerd. Er is geen structureel overleg tussen ergotherapeuten en medewerkers van de mytylschool over de behandeling van de kinderen (Rutten et al., 2011). Het is voor de ergotherapeuten onduidelijk hoe het tillen, dragen en verzorgen van kinderen door de docenten en assistenten op de mytylschool en in de thuissituatie nu verloopt, zij willen hier graag meer inzicht in krijgen. Voor de mytylschool zien zij onder andere mogelijkheden in het aanleren van tiltechnieken bij het personeel, dat personeel de kinderen stimuleert meer zelf te doen, dat het personeel contact opneemt met de ouders van de kinderen en de ergotherapeuten als er problemen bij de verzorging ontstaan (Goedschalk, M., schriftelijk interview, 16-06-2011).
Deel I Theoretische onderbouwing
16
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
2. Ergonomie bij fysieke belasting 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk vormt een op wetenschappelijke literatuur gebaseerde onderbouwing voor het belang en de effectiviteit van het toepassen van ergonomische principes bij fysieke belasting. Eerst zal worden toegelicht waaruit fysieke belasting kan bestaan, wanneer fysieke belasting een risico gaat vormen voor de gezondheid van de uitvoerder en wat de gevolgen van die risico’s kunnen zijn. Dit zal zowel in het algemeen worden toegelicht als in het bijzonder op de situatie van het tillen, dragen en verzorgen van kinderen met een beperking, waar dit project zich op richt. Daarna zal de effectiviteit onderzocht worden van interventies om de fysieke belasting te verminderen, zodat de beste methode voor ons advies ontwikkeld kan worden. Tot slot zullen we toelichten hoe we de informatie die we verkregen hebben op basis van deze literatuurstudie gaan verwerken in ons advies en de scholing aan de doelgroep en opdrachtgevers. 2.2 Definitie fysieke belasting Fysieke belasting wordt omschreven als het uitoefenen van mechanische druk op onderdelen van het bewegingsapparaat (spieren inclusief pezen, banden en gewrichten). Binnen fysieke belasting worden 6 vormen van belasting onderscheiden (Kuiper et al., 2005, h6): • Tillen en dragen • Duwen en trekken • Trillen en schokken • Statische werkhoudingen • Repeterende bewegingen • Energetische belasting Deze vormen zullen hieronder nader toegelicht worden en de risico’s die hieraan verbonden zijn worden benoemd. Tevens zal een link gelegd worden tussen de vormen van fysieke belasting en het uitvoeren van zorgtaken bij kinderen met een beperking. 2.2.1 Tillen en dragen Tillen De definitie van tillen is: “een handeling waarbij een object met de handen wordt beetgepakt en vervolgens zonder mechanische hulpmiddelen wordt verplaatst, zonder dat de taakuitvoerder zich lopend verplaatst” (Peereboom en de Langen, 2008), h4). Deze vorm van fysieke belasting vormt een grote mechanische belasting bij het verzorgen van kinderen met een beperking. De activiteiten waarbij dit voorkomt zijn: 1. transfers in bed (transfers omhoog of zijwaarts, draaien, rollen 2. tillen voor bij transfers van en naar bed, stoel of toilet (LOCOmotion, 2003b): • van zit <-> zit (bijvoorbeeld uit de rolstoel naar een gewone stoel); • van lig <-> zit (bijvoorbeeld uit bed naar een stoel); • van lig <-> lig (bijvoorbeeld vanuit bed naar een douchebrancard); • van zit <-> sta (bijvoorbeeld gaan staan vanuit een stoel). Het handmatig tillen van lasten kan in verband worden gebracht met het ontstaan van gezondheidsklachten. Het betreft hierbij vooral klachten aan het bewegingsapparaat zoals klachten aan de rug, nek, schouders of heupen. Mensen die regelmatig gewichten zwaarder dan 25 kilo dragen hebben ongeveer 2 keer zoveel kans op rugklachten. De kans op rugklachten is zelfs 3,5 keer zo hoog als iemand minstens 25 keer per dag een last van 11,3 kg tilt (Peereboom en de Langen, 2008), h4). Op basis van onderzoek op het gebied van tillen zijn enkele richtlijnen opgesteld over welke Deel I Theoretische onderbouwing
17
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
lichaamsbewegingen bij het tillen toegestaan zijn en vanaf wanneer de bewegingen een risico vormen (Knibbe en Knibbe, 1995): • Een rompbuiging tot 20 graden is toelaatbaar • Een rompbuiging tussen de 20 en 60 graden is ontoelaatbaar tenzij er ondersteuning van de romp is of een beperkte duur van de houding • een rompbuiging van meer dan 60 graden is in alle gevallen ontoelaatbaar. • Het heffen van de armen is toelaatbaar tot 60 graden • het heffen van de schouders dient hierbij voorkomen te worden. • Het buigen van de nek is toelaatbaar tot 25 graden • Het draaien tijdens het tillen dient in alle gevallen voorkomen te worden. In figuur 2.1 worden buigingen van het bewegingsapparaat bij tillen weergegeven (via de gaatjes in hoofd en armen). Buigingen die toelaatbaar zijn in het groen, de buigingen die een licht risico vormen in het oranje en ontoelaatbare buigingen in het rood weergegeven.
Figuur 2.1 buigingen van het bewegingsapparaat bij het tillen. Buigingen in het groen zijn toelaatbaar, in het oranje vormen een licht risico en rood is ontoelaatbaar. Overgenomen uit ‘De Statman, Achtergrond en onderbouwing’ (Knibbe en Knibbe, 1995).
NIOSH-formule Voor het beoordelen van risico’s bij tilsituaties wordt gebruik gemaakt van de wereldwijd geaccepteerde NIOSH-formule (Zie figuur 2.2; Kuiper et al., 2005, h6). Bij deze formule wordt het aanbevolen gewichtslimiet (RWL = recommended weight limit) berekend door 23 kg (vastgestelde maximale tilgewicht) te vermenigvuldigen met 6 verschillende reductiefactoren die het aanbevolen gewichtslimiet (RWL) beperken. Dat levert de volgende formule op: RWL = 23 kg * Hf * Vf * Df * Ff * Af * Cf RWL = recommended weight limit H = horizontale afstand handen tot enkels (Hf = 25/H in cm.) V = verticale afstand van handen tot de vloer (Vf = 1 – 0,003 * [ V – 75 ] in cm) D = afstand die tillast in verticale richting aflegt (Df = 0,82 + 4,5/D in cm.) F = Frequentiefactor = tilfrequentie, verkrijgen via tabellen. A = asymmetrie-factor = hoek die de last maakt t.o.v. rechte lijn tussen de voeten ( Af = 1 – 0,0032 * A in graden ) C = contact met last (grip) = contact factor, Cf volgens een tabel. Deel I Theoretische onderbouwing
18
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Figuur 2.2: Visuele weergave van de verschillende factoren van de NIOSH-formule. Overgenomen uit ‘Arbeid en gezondheid’ (Kuiper et al., 2005, h6).
Wanneer alle factoren bepaald zijn kan het aanbevolen gewichtslimiet (RWL) berekend worden, zowel aan het begin als aan het einde van te tilbeweging. Om in te schatten of er sprake is van een gezondheidsrisico door tillen wordt het gehanteerde gewicht (G) gerelateerd aan de laagste RWL-waarde van de tilbeweging. Het risico op het optreden van gezondheidsrisico’s wordt uitgedrukt met de tilindex (TI): TI = G /RWL Hierbij is een TI-waarde van kleiner dan 1 een veilige tilsituatie. Hoe groter de TI-waarde hoe groter de risico’s voor de gezondheid. Dragen De definitie van dragen is: “Het met de handen lopend horizontaal verplaatsen van voorwerpen zonder mechanische hulpmiddelen” (Peereboom en de Langen, 2008, h4). Deze vorm van fysieke belasting vormt een grote mechanische belasting bij het verzorgen van kinderen met een beperking, met name bij transfers en assistentie bij mobiliteit (LOCOmotion, 2003b). Voor het beoordelen van draagsituaties zijn normen ontwikkeld (Kuiper et al., 2005, p213). Bij een acceptabel draaggewicht houdt men rekening met de volgende aspecten: een- of tweehandig dragen, de draagafstand, de draaghoogte en draagfrequentie.
Deel I Theoretische onderbouwing
19
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Om de zwaarte van til- en draagsituaties te bepalen worden 5 werkomstandigheden beoordeeld (Kuiper et al., 2005, h6): 1. Werkduur (hoe langer, hoe zwaarder de fysieke belasting); 2. Symmetrisch dragen (asymmetrisch dragen vergroot krachten op bewegingsapparaat); 3. Grip op het object (van invloed op draagbaarheid object); 4. Statische werkhoudingen (langdurig werken in 1 houding verhoogt fysieke belasting); 5. Warmtebelasting tijdens werkzaamheden (werken in hoge of lage temperatuur verhoogt fysieke belasting); 6. (beperkte) hoofdruimte (als iemand gebogen moet werken vergroot dit de krachten op bewegingsapparaat). 2.2.2 Duwen en trekken De definitie van duwen en trekken luidt: “het uitoefenen van een kracht met de handen door een persoon op een object, waarbij de grootste component van de uitgevoerde kracht horizontaal gericht is”. Bij het duwen is deze kracht van het lichaam af gericht en bij het trekken naar het lichaam toe gericht (Peereboom en de Langen, 2008, h5). Deze vorm van fysieke belasting uit zich bij de verzorging van kinderen met een beperking met name bij het duwen van een rolstoel, hulpmiddel of speelkar (LOCOmotion, 2003b). Er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 vormen van duwen en trekken (Kuiper et al., 2005, h6): 1. Waarbij het lichaam stil blijft en alleen de armen of benen bewegen, zoals in een staande of zittende werkhouding. 2. Waarbij het hele lichaam in beweging komt en meebeweegt in de richting van het object, zoals bij het duwen van een kar. Bij het duwen en trekken van objecten worden met name de armen, schouders en rug mechanisch belast. Wanneer de intensiteit (geleverde kracht), duur en/of frequentie van het duwen of trekken te hoog is kunnen spieren, pezen en gewrichten in rug, schouders en armen overbelast raken. Over het algemeen zijn de krachten die uitgeoefend worden met duwen of trekken lager dan bij tillen en dragen. Daarentegen vormen andere factoren zoals schokken bij bewegen, uitglijden, sterke krachten bij verandering van richting of afremmen van beweging een verhoogd risico op klachten aan het bewegingsapparaat (Peereboom en de Langen, 2008, h5). Bij het beoordelen van duw- en treksituaties moet rekening gehouden worden met de vier volgende factoren: 1. Massa van object 2. Plaatsingsnauwkeurigheid/bewegingssnelheid 3. Lichaamshouding (sprake van buigen of draaien) 4. Werkomstandigheden (grondoppervlakte, drempels, helling, wielen) 5. Duur van duwen/trekken 2.2.3 Trillen en schokken De definitie van trillen en schokken is “met het hele lichaam en/of met de armen trillen en schokken bij het werken met trillende apparaten” (Kuiper et al., 2005, h6). Dit is niet van toepassing op de verzorging van kinderen met een beperking en zal niet verder toegelicht worden. 2.2.4 Statische werkhoudingen Een statische werkhouding is een houding (bukken, knielen, staan, zitten, reiken) die langer dan 4 aaneengesloten seconden volgehouden wordt. Lang niet alle houdingen die langer dan 4 seconden volgehouden worden vormen arbeidsrisico’s. Hoe meer kracht of ongemak een bepaalde houding veroorzaakt, des te korter houden mensen dit vol (Kuiper et al., 2005, h6). Deze vorm van fysieke belasting komt met name voor bij het begeleiden van kinderen met een beperking bij het assisteren bij het eten, de verzorging van een kind op een speelmat of het wassen Deel I Theoretische onderbouwing
20
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
van een kind op een bed (LOCOmotion, 2003b). Deze statische belasting vormt om 2 redenen een risico (Knibbe en Knibbe, 1995): 1. Men moet het gewicht van de eigen romp, armen en hoofd ondersteunen vanuit de rugspieren; 2. Het kost veel spierkracht om het gewicht van de romp, armen en hoofd te stabiliseren in een bepaalde houding. Bij het beoordelen van de belasting van de werkhoudingen spelen ook de uitgeoefende kracht, de totale tijdsduur van de houding en de afwisseling met andere houdingen een rol (Kuiper et al., 2005, h6). Het aandeel statische werkhoudingen op een werkdag wordt bepaald door alle periodes waarin een belastende houding 4 seconden of langer wordt ingenomen bij elkaar op te tellen (Peereboom en de Langen, 2008, h7). 2.2.5 Repeterende bewegingen Men spreekt van repeterende bewegingen wanneer meer dan 2 uur per dag of een uur achter elkaar steeds dezelfde of bijna dezelfde bewegingen worden gemaakt. Dit zijn houdingen die korter dan 4 seconden aaneengesloten duren en frequent plaatsvinden. Als bij het repeterend bewegen gewichten van meer dan 3 kg gehanteerd worden dient eerst de mogelijkheid van tilproblematiek onderzocht te worden (Kuiper et al., 2005, h6). Deze vorm van fysieke belasting is niet van toepassing op de verzorging van kinderen met een beperking en zal niet verder toegelicht worden. 2.2.6 Energetische belasting Energetische belasting is de fysiologische reactie van het lichaam (de bloedsomloop, ademhaling en stofwisseling) op de geleverde arbeid bij dynamische handelingen (Peereboom en de Langen, 2008, h10). Deze belasting treedt vooral op bij dynamische arbeid geleverd door de grote spiergroepen (minimaal een derde van de totale spiermassa) (Kuiper et al., 2005, h6). Bij deze vorm van arbeid is er sprake van een hoog energieverbruik, doordat er veel spiergroepen betrokken zijn. Hiermee hangt samen een hoge zuurstofopname, hoge hartslag en hoge zweetproductie. Er is sprake van overbelasting bij een gevoel van algehele lichamelijke vermoeidheid, waarbij het lichaam zich onvoldoende kan herstellen van de geleverde arbeid. Risico’s hiervan zijn blessures, verminderde concentratie en verminderde weerstand. De kans op overbelasting hangt mede af van persoonskenmerken als leeftijd, geslacht en getraindheid (Peereboom en de Langen, 2008, h10). De hoogte van de energetische belasting wordt bepaald door de manier van werken (dynamische belasting), de intensiteit en duur daarvan en de arbeidsomstandigheden (bijv. klimaat) (Kuiper et al., 2005, h6). 2.3 Incidentie en prevalentie van klachten aan het bewegingsapparaat Over de incidentie en prevalentie van klachten aan het bewegingsapparaat in Suriname zijn geen gegevens bekend, maar om een globaal beeld te krijgen van de omvang en aard van de klachten zullen hieronder enkele gegevens uit Nederlandse studies toegelicht worden. In Nederland is een studie gedaan onder 3664 deelnemers ouder dan 25 jaar waarbij door middel van vragenlijsten musculoskeletale pijn, kenmerken van de pijn (locatie, duur, verloop), de gevolgen van de pijn (gezondheidszorg, ziekte, beperkingen) en sociodemografische kenmerken (geslacht, leeftijd, relatiestatus en woonregio) geïnventariseerd zijn. Van deze groep rapporteerde 74.5% pijnklachten aan het bewegingsapparaat gedurende de afgelopen 12 maanden. De meest voorkomende klachten waren rugpijn (26.9%), schouderpijn (20.9%) en nekpijn (20.6%). 3 op de 10 mensen met klachten rapporteerden beperkingen in dagelijks leven als gevolg van de pijn en ziekmelding vanwege rugklachten kwam voor onder een kwart van de beroepsbevolking. Klachten aan het bewegingsapparaat kwamen voor onder alle subgroepen van de onderzoekspopulatie, dus socio-demografische kenmerken kunnen niet gebruikt worden om risicogroepen te identificeren (Picavet en Scouten, 2003). Deel I Theoretische onderbouwing
21
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Zoals in bovenstaande studie is aangetoond vormt rugpijn een veel voorkomende klacht aan het bewegingsapparaat. In epidemiologische studies onder de Nederlandse bevolking rapporteert 6090% ooit last te hebben gehad van lage rugpijn. De incidentie van lage rugpijn onder de Nederlandse bevolking wordt geschat op 50-250 gevallen per 1000 personen per jaar. Van de mensen die zich met lage rugklachten bij de huisarts melden zijn 95% van de klachten aspecifiek, wat inhoudt dat er geen anatomische afwijkingen te vinden zijn die de klachten verklaren. Bij de specifieke rugklachten vormt veelal een discusafwijking van het segment L4-L5 of L5-S1 de verklaring van de klachten (CBO, 2003, h1). In de volgende paragraaf zal dieper in gegaan worden op mogelijke oorzaken van klachten aan het bewegingsapparaat. 2.4 Factoren die een relatie hebben met ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat In deze paragraaf zal gezocht worden naar situaties en factoren bij fysieke belasting die een relatie hebben met het ontstaan of in stand houden van klachten aan het bewegingsapparaat. Eerst zal deze relatie bij werk gerelateerde fysieke belasting in het algemeen behandeld worden, daarna zal dieper worden ingegaan op het verzorgen van kinderen met een beperking. 2.4.1 Werk gerelateerde fysieke belasting Verschillende recente reviewartikelen hebben getracht een causaal verband aan te tonen tussen werkhoudingen/werkbelasting bij beroepsgroepen en het ontstaan van lage rugpijn. Er zijn verschillende beroepen in de studies onderzocht, waaronder veel zorgmedewerkers en administratief medewerkers. De geïncludeerde artikelen in de reviews zijn statistisch geanalyseerd op causaliteit, dus of de werkhouding/werkbelasting heeft geleid tot het ontstaan van lage rugpijn. Er is sterk bewijs gevonden dat er geen causaal verband is tussen het werken in afwijkende werkhoudingen (knielen, hurken, afwijkende rug houdingen en oncomfortabele lichaamshoudingen) en het ontstaan van lage rugklachten (Roffey et al., 2010a). Tevens is er geen causaal verband gevonden tussen zwaar of herhaaldelijk tillen tijdens werk en het ontstaan van lage rugklachten. Er is wel een associatie tussen bepaalde vormen van tillen en het vóórkomen lage rugpijn, dit komt vaker voor bij beroepen waar veel getild moet worden (Wai et al., 2010a). Voor het dragen en verplaatsen van last tijdens het werk is een temporele relatie gevonden met het ontstaan van lage rugpijn. Dit houdt in dat de studies een toename van de rugklachten zagen tijdens de onderzoeksperiode, maar dat niet met zekerheid gesteld kan worden dat deze klachten door het werk zijn ontstaan. Om die reden kan ook hier geen causaal verband tussen werkhoudingen/werkbelasting en het ontstaan van rugklachten vastgesteld worden (Wai et al., 2010b). Tot slot is voor het assisteren van patiënten in de zorg geen causaal verband gevonden met het ontstaan lage rugpijn. Wel is het aannemelijk gebleken dat bepaalde subtaken van het assisteren van patiënten, zoals assisteren bij mobiliteit een bijdrage kunnen leveren aan lage rugpijn (Roffey et al., 2010b). Uit bovenstaande artikelen blijkt er geen causale relatie te zijn tussen werkhoudingen/werkbelasting bij verschillende beroepsgroepen en het ontstaan van lage rugpijn. Wel is er in sommige reviews een associatie of temporele relatie te vinden, maar dit vormt onvoldoende bewijs voor causaliteit. Er kan dus beter gesproken worden van een associatie: klachten aan het bewegingsapparaat komen vaker voor bij bepaalde vormen van fysieke belasting. De auteurs geven als mogelijke verklaring voor de afwezigheid van een causaal verband het invoeren van hulpmiddelen ter verlichting van het werk en/of training in het veilig werken (Roffey et al., 2010b). De geïncludeerde studies in de reviews zijn bijna allemaal uitgevoerd in hoog ontwikkelde landen. Het is onduidelijk of deze resultaten te generaliseren zijn naar een land als Suriname waar minder hulpmiddelen ter beschikking staan en minder expertise op het gebied van ergonomisch werken is. 2.4.2 Verzorgen van kinderen met een beperking in een school/instelling Klachten aan het bewegingsapparaat komen vaak voor onder personeel in de zorg dat werkt met kinderen met een beperking. Uit een epidemiologische studie onder het verzorgend personeel van 19 mytylscholen in Japan bleek de prevalentie van rugklachten 45% binnen 1 maand te bedragen. De Deel I Theoretische onderbouwing
22
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
auteurs van dit onderzoek constateren dat deze prevalentie van rugklachten hoger is dan in andere sectoren (bij fabrieksmedewerkers en ziekenhuisverpleegkundigen 20-30%) (Muto et al., 2006). Het verhoogd voorkomen van rugklachten is te verklaren door de werkinhoud, de houdingen die ingenomen worden bij het werk en psychosociale factoren die het risico op rugklachten vergroten. Deze factoren zullen nader toegelicht worden. De hoge prevalentie van rugklachten is deels te verklaren door de werkinhoud van personeel dat werkt met kinderen met een beperking. De rugklachten in de studie onder personeel van 19 mytylscholen kwamen met name voor bij personeel betrokken bij bewegingsondersteuning, toiletgang en voeding van kinderen. (Muto et al., 2006). Een andere studie heeft onder personeel van een kinderdagverblijf en 2 instellingen voor kinderen met een beperking gekeken naar de werkinhoud en -houdingen van het personeel waarbij de belasting van de rug met behulp van EMG is gemeten. In verhouding met het kinderdagverblijf wordt in de instelling voor ernstig gehandicapte kinderen relatief weinig tijd besteed aan groepsactiviteiten en veel aan toiletgang, voeding en wassen. De meest voorkomende houding van de verpleging bij ernstig gehandicapte kinderen was zitten op de vloer. De EMG-belasting neemt hierbij toe met de tijd van het zitten, het optillen tijdens het zitten en het draaien van de borst bij het zitten. Deze draaibewegingen van de borst zijn moeilijk te voorkomen als iemand op de grond zit. Tijdens het zitten op een stoel met leuning werd een lagere EMG-belasting van de rug gemeten, daarom wordt deze houding aanbevolen (Okuno et al., 1997). De houding van de rug van personeel dat werkt met kinderen met een beperking kan tevens een voorspeller vormen voor het ontstaan van rugklachten. In een studie onder 18 medewerkers met lage rugpijn en 15 medewerkers zonder klachten van een mytylschool werd de tijd die doorgebracht werd in verschillende statische rug houdingen gemeten met een accelerometer (versnellingsmeter, meet in dit geval versnelling in bewegingen van de rug). Medewerkers met rugklachten brachten meer tijd door in een statische rug houding en brachten meer tijd door met een gebogen rug van meer dan 10 graden (Wong et al., 2009). Bewegingen waarbij ver voorover gebogen wordt zijn risicovol en dienen beperkt te worden (Okuno et al., 1997). Om risico’s op rugklachten te verminderen wordt frequente wisseling van lichaamshouding en het creëren van bewustzijn t.a.v. werkhouding aangeraden (Wong et al., 2009). Naast fysieke belasting kunnen ook psychosociale factoren (bijvoorbeeld werkdruk of depressie) onder personeel dat werkt met kinderen met een beperking een oorzaak zijn voor het ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat. Uit een grootschalig werk tevredenheidsonderzoek onder personeel van alle openbare scholen en kinderdagverblijven in Nagota City in Japan bleek de prevalentie van lage rugklachten hoger bij personeel van scholen voor kinderen met een lichamelijke beperking. De rugklachten van deze groep zijn niet alleen gecorreleerd aan hoge fysieke belasting, maar ook aan lange duur van het werk, hoge eisen van het werk en lage sociale support (Tsuboi et al., 2002). Daarnaast werd in de studie die hierboven is genoemd onder personeel van 19 mytylscholen in Japan geconstateerd dat de rugklachten hoger waren onder verzorgers met depressieve symptomen en bij werkstress (zoals werkdruk), weinig controle over het werk, weinig gebruik van techniek, interpersoonlijke conflicten en een lage tevredenheid over de balans tussen werk/prive (Muto et al., 2006). Hieruit blijkt dat zowel de eisen die gesteld worden aan het werk als de tevredenheid over het werk en het welzijn van medewerkers een bijdrage kunnen leveren aan het al dan niet ontstaan van rugklachten. 2.4.3 Verzorgen van kinderen met een beperking door verzorgers Verzorgers van kinderen met een lichamelijke beperking ervaren meer lichamelijke klachten dan verzorgers van kinderen zonder lichamelijke beperking. In een grootschalige studie onder 468 verzorgenden van kinderen met cerebrale parese bleek dat zij vaker last hadden van rugklachten (35%), hoofdpijn (24%), buikpijn, astma, reuma en pijnervaring (Brehaut et al., 2004). Hieruit blijkt dat rugklachten de meest voorkomende lichamelijke klachten zijn. Uit een andere studie blijkt dat de prevalentie van lage rugklachten veel hoger was onder verzorgers van kinderen met een lichamelijke Deel I Theoretische onderbouwing
23
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
beperking (71,1%) dan verzorgers van kinderen met een niet lichamelijk beperkende chronische aandoening (43,5%) (Tong et al., 2003). De primaire zorgverleners binnen de gezinssituatie aan kinderen met een beperking zijn vaak vrouwen. Er is een studie gedaan onder vrouwelijke zorgverleners in de thuissituatie die zich met name richtte op lage rugklachten en de situaties waarbij deze klachten ontstaan. De lage rugpijn was verhoogd wanneer de zorgverlener fysieke ondersteuning moet bieden bij de transfers van het kind. Factoren die correleren met lage rugpijn zijn: transfermogelijkheden van het kind, stemming van de verzorgende en een geschiedenis van lage rugpijn bij de verzorgende (Tong et al., 2003). Hieruit blijkt dat zowel fysieke factoren als de stemming van de verzorgende een rol spelen bij het ontstaan van rugklachten. Daarnaast kan het zorgen voor kinderen met een beperking ook gevolgen hebben voor het welzijn van de verzorgers. Hier zal dieper op ingegaan worden in paragraaf 2.5.1. De inrichting van de woonomgeving van een gezin met een kind met een beperking kan tevens een oorzaak vormen voor het ontstaan van rugklachten bij de moeders. In Turkije bleken veel huizen niet geschikt te zijn voor kinderen die in een rolstoel zitten of hulp nodig hebben bij de mobiliteit. De hoogte van drempels, keukens, stopcontacten, kasten, schappen, spiegels en raamopeningen bleken hoger dan voorgeschreven. Hierdoor werd de zelfstandigheid van de kinderen beperkt en moesten de moeders vaker assisteren bij taken. De ernst van de beperkingen van de kinderen in huis bleek samen te hangen met de rugklachten van de moeder, daarom wordt in het artikel de aanbeveling gedaan om beschermende rug programma’s voor de verzorgers en inventarisatie thuis bij de revalidatie op te nemen (Düger et al., 2003). 2.4.4 Conclusie van factoren die een relatie hebben met ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat In deze paragraaf zijn studies geanalyseerd die factoren en situaties onderzocht hebben die een relatie hebben met het ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat. Er is geen causaal verband gevonden tussen verschillende vormen van fysieke belasting bij het werk en het ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat. Dit wordt mogelijk verklaard door het gebruik van hulpmiddelen en het toepassen van tiltechnieken bij zware belasting. Het moet worden onderzocht of dit ook van toepassing is op een minder ontwikkeld land als Suriname. Klachten aan het bewegingsapparaat komen verhoogd voor onder personeel in de zorg dat werkt met kinderen met een beperking. Dit is enerzijds afhankelijk van de werkinhoud: assisteren bij de mobiliteit, toiletgang en voeding van kinderen vormt een zware belasting. Het personeel zit vaak op de grond bij het verzorgen van en spelen met de kinderen, wat een verhoogde belasting voor de rug vormt. Daarnaast spelen de werkhoudingen ook een rol bij het al dan niet ontstaan van rugklachten: statische werkhoudingen en houdingen waarbij de rug veel gebogen wordt vormen een risico. Tot slot hebben psychosociale factoren als eisen die gesteld worden aan het werk, de tevredenheid over het werk en het welzijn van medewerkers een rol bij het ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat. Ook onder de ouders/verzorgers van kinderen met een beperking komen klachten aan het bewegingsapparaat verhoogd voor, met name als ondersteuning geboden moet worden bij de transfers van het kind. Factoren die correleren met lage rugpijn zijn: transfermogelijkheden van het kind, stemming van de verzorgende en een geschiedenis van lage rugpijn bij de verzorgende. Als de woning van het gezin niet aangepast is aan het verzorgen van een kind met een beperking, kan dit ook tot verhoogde rugklachten bij de ouders/verzorgers leiden. 2.5 Gevolgen van fysieke belasting De risico’s op klachten aan het bewegingsapparaat als gevolg van fysieke belasting (bij de verzorging van kinderen met een beperking) zijn in de voorgaande paragrafen uitgebreid aan bod gekomen. Naast deze fysieke gevolgen zijn er ook psychosociale en maatschappelijke gevolgen die samenhangen met klachten van het bewegingsapparaat en/of het verzorgen van kinderen met een
Deel I Theoretische onderbouwing
24
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
beperking. 2.5.1 Psychosociale gevolgen Klachten aan het bewegingsapparaat kunnen negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de persoon. De pijn vormt een belemmerende factor voor het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en kan leiden tot angst voor beweging en vermijding van activiteiten (Thomas en France, 2007). Het vermijden van activiteiten die pijn veroorzaken houdt de pijnklachten in stand of kan deze klachten verergeren. Dit vormt veelal een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden voor herstel (Pincus et al., 2006). Daarom dienen activiteiten gestimuleerd te worden ondanks de pijn (CBO richtlijn aspecifieke lage rugklachten, 2003). Uit onderzoek blijkt dat moeders van kinderen met een beperking een verminderde fysieke gezondheid hebben dan moeders van kinderen zonder beperking. De mate waarin de fysieke gezondheid verminderd is, is afhankelijk van de ontwikkelingsachterstand en gedragsproblemen van het kind. De mate van de handicap van het kind is een voorspeller voor de hoeveelheid stress bij zowel het kind als de moeder. De stress van de moeder is een medeoorzaak voor de lagere fysieke gezondheid van de moeder (Eisenhower et al., 2009). Daarentegen zijn een goede zelfredzaamheid van het kind en een goede relatie tussen de moeder en het kind bevorderlijk voor het welzijn van moeder en kind (Hauser-Cram et al., 2001). Er is in bovenstaande artikelen een sterke relatie gevonden tussen de ernst van de handicap van het kind en de gezondheid en welzijn van de verzorger, de behandeling zou zich daarom op het hele gezin moeten richten in plaats van het kind alleen (Hauser-Cram et al., 2001; Brehaut et al., 2004; Raina et al., 2005). 2.5.2 Maatschappelijke gevolgen Het zorgen voor een kind met een beperking kan op twee manieren nadelige gevolgen hebben voor de maatschappij. Enerzijds zijn de verzorgers relatief veel tijd kwijt met de verzorging van het kind waardoor zij minder kunnen werken en anderzijds komen er in deze doelgroep veel klachten aan het bewegingsapparaat voor wat kan leiden tot hoge medische kosten en werkverzuim. Beide factoren zullen hieronder nader worden toegelicht. Zoals uit bovenstaande paragrafen blijkt komen klachten aan het bewegingsapparaat veel voor onder verzorgers van kinderen met een beperking. Deze klachten brengen hoge maatschappelijke kosten met zich mee. Gegevens over de maatschappelijke kosten in Suriname zijn niet bekend, maar in Nederland is onderzoek gedaan naar de maatschappelijke kosten van lage rugklachten. Lage rugklachten zijn de op 5 na duurste ziekte met betrekking tot medische zorg en de duurste bron van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (van Tulder et al., 1995). Factoren die (langer) werkverzuim voorspellen bij acute lage rugpijn zijn: ernstige beperkingen door lage rugpijn, oudere leeftijd, vrouwelijk geslacht, sociale dysfunctie, sociaal isolement, en fysiek zwaar werk (Steenstra et al., 2005). Verzorgers van kinderen met een beperking zijn vaak van het vrouwelijk geslacht en voeren fysiek zwaar werk uit, daarom hebben zij een verhoogd risico op werkverzuim bij acute lage rugpijn. Onder de primaire verzorgers van kinderen met een cerebrale parese (CP) is onderzoek gedaan naar de maatschappelijke gevolgen van het zorgen voor een kind met een beperking. Er zijn minder werkende verzorgers van kinderen met CP(66,0%) dan in de algehele populatie van verzorgers (81,2%) en wanneer de verzorgers van kinderen met CP werkten was het minder vaak fulltime. De verzorgers van kinderen met CP verdienden tevens minder dan verzorgers van kinderen zonder beperking, terwijl er geen grote verschillen in opleiding waren. Ook gaven verzorgers van kinderen met CP vaker aan dat zorg voor familie hun voornaamste bezigheid was (Brehaut et al., 2004). In deze studie werden ook verhoogde fysieke en mentale klachten onder verzorgers van kinderen met CP gevonden, maar het is niet onderzocht of dit tot een verhoogd werkverzuim heeft geleid. Op basis van bovenstaande gegevens valt te verwachten dat de aanwezigheid van lage rugklachten bij deze verzorgers het werkverzuim verhoogt.
Deel I Theoretische onderbouwing
25
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
2.5.3 Conclusies van gevolgen van fysieke belasting Een verhoogde fysieke belasting kan fysieke, maatschappelijke en psychosociale gevolgen hebben. De fysieke klachten aan het bewegingsapparaat door de 6 vormen van fysieke belasting zijn eerder in dit hoofdstuk aan bod gekomen. De pijnklachten aan het bewegingsapparaat kunnen leiden tot vermijding van activiteiten en werkverzuim. Klachten aan het bewegingsapparaat komen verhoogd voor onder verzorgers van kinderen met een beperking. Moeders van kinderen met een beperking hebben een verminderde fysieke gezondheid die samenhangt met de ernst van de handicap van het kind en de stress die hiermee gepaard gaat. Het zorgen voor een kind met een beperking in de thuissituatie brengt op 2 manieren hoge maatschappelijke kosten met zich mee: de verzorger heeft vaak minder mogelijkheden om naast de zorg te werken en klachten aan het bewegingsapparaat komen verhoogd voor wat ziekteverzuim en medische kosten met zich meebrengt. 2.6 Interventies ter preventie en reductie van klachten aan het bewegingsapparaat In deze paragraaf worden verschillende interventies besproken ter preventie of reductie van klachten aan het bewegingsapparaat. Ook worden specifieke interventies besproken die gericht zijn op de verzorging van kinderen met een beperking. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 vormen van preventie van klachten aan het bewegingsapparaat (van Tulder et al., 2004) 1. Primaire preventie: voorkomen van het ontstaan van klachten aan het bewegingsapparaat; 2. Secundaire preventie: voorkomen van het persisteren of verergeren van klachten aan het bewegingsapparaat. Hieronder zal eerst ingegaan worden op interventies voor de primaire en secundaire preventie van klachten aan het bewegingsapparaat. Daarna zullen interventies toegelicht worden op het gebied van de verzorging van kinderen. Deze zijn van toepassing op zowel de primaire als secundaire preventie. 2.6.1 Primaire preventie Uit een systematisch overzicht van de literatuur op het gebied van preventie van rugklachten (van Tulder et al., 2004) is gebleken dat ruggordels ter ondersteuning van de romp, rug scholing/educatie en ergonomische interventies (hulpmiddelen) niet effectief zijn gebleken om het ontstaan van rugklachten te voorkomen. Wel lijken oefeningen om de (rug)spieren te versterken een preventieve werking te hebben. Echter, in 3 recente literatuurstudies onder personeel in de zorg, wordt aangetoond dat bewegingsoefeningen en training alleen onvoldoende effectief zijn om klachten aan het bewegingsapparaat te voorkomen (Dawson et al., 2007; van Tullar et al., 2010; Bos et al., 2006). Deze 3 studies pleiten voor een multi-componentiele aanpak. Bos et al., geven aan dat training en educatie in combinatie met het gebruik van geschikte hulpmiddelen een preventieve werking hebben. Van Tullar et al., voegen aan bovenstaande combinatie een preventief beleid vanuit de organisatie en een breed gedragen ergonomische training toe (van Tullar et al., 2010). Deze multi-componentiele aanpak waarbij wordt samengewerkt met de medewerkers en managers van een organisatie komt tot uiting in de toepassing van ‘Participatory Ergonomics’ (PE). Hierbij worden de medewerkers en managers geschoold in ergonomische principes en wordt in overleg met hen gedacht over mogelijke ergonomische interventies. Hierbij wordt de expertise van de adviseur op het gebied van ergonomie gecombineerd met de expertise van de medewerkers en managers over de organisatie (Cole et al., 2005). Het blijkt dat deze PE interventies effectief zijn ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat, het verminderen van blessures onder werknemers en de claims die daarmee gepaard gaan en het verminderen van dagen werkverzuim (Rivilis et al., 2008). Voor succesvolle PE interventies is het van belang om de juiste mensen te betrekken, een geschikte Deel I Theoretische onderbouwing
26
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
ergonomische training aan de werknemers te geven en een duidelijke taakverdeling te maken (van Eerd et al., 2010). Verschillende studies geven aan dat het verhogen van therapietrouw en het stimuleren van gedagsveranderingen belangrijk zijn voor het effect van de interventie op de preventie van rugklachten (van Tulder et al., 2004; Driessen et al., 2010). Hier dient rekening mee gehouden te worden bij de implementatie van een interventie. In deel III ‘Handboek scholing’ zullen wij toelichten hoe wij trachten de therapietrouw te verhogen en de gedragsverandering te bewerkstelligen bij onze interventies. 2.6.2 Secundaire preventie In de CBO richtlijn aspecifieke lage rugklachten worden aanbevelingen gedaan om rugklachten te verminderen of verergeren te voorkomen bij acute en chronische lage rugklachten (CBO richtlijn aspecifieke lage rugklachten, 2003). Bij acute lage rugklachten (0-12 weken) worden de volgende aanbevelingen gedaan: • Beweging ondanks de pijn stimuleren; • Activiteiten volgens een tijdschema uitbreiden; • Geen bedrust nemen; • Als na 4-6 weken geen verbetering optreedt ondersteunen met actieve oefeningen gericht op functioneren. Bij chronische lage rugklachten (>12 weken) worden naast bovenstaande aanbevelingen de volgende adviezen gegeven: • Oefentherapie met een gevarieerd programma dat opgebouwd wordt onder supervisie; • Er is beperkt bewijs voor rug scholing voor verbetering in functioneren, dit kan het beste uitgevoerd worden in combinatie met andere therapievormen; • Pijnstilling zinvol voor periode korter dan 4 weken, injecties niet aanbevolen; • Gedragstherapie zinvol om ervaren pijnintensiteit te verminderen; • Multidisciplinaire aanpak aanbevolen wanneer chronische aspecifieke rugklachten samengaan met groot verlies van functioneren en waarbij eerdere behandelingen onvoldoende resultaat hebben. 2.6.3 Interventies ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat bij de verzorging van kinderen met een beperking Het trainen van zelfstandigheid bij kinderen met een beperking is een belangrijk middel om klachten aan het bewegingsapparaat bij de verzorgers te voorkomen. Rosenbaum (2003) stelt zelfs dat het belangrijkste doel bij de behandeling van kinderen met een cerebrale parese het trainen van zelfstandigheid dient te zijn. Hiermee wordt de ontwikkeling van het kind het meest gestimuleerd. De richtlijn Cerebrale parese stelt dat het trainen van handvaardigheid bij kinderen gericht moet zijn op het stimuleren van zelfstandigheid in aan- en uitkleden, persoonlijke verzorging en zelfstandig eten (CBO, 2007). Helaas zijn er tot op heden onvoldoende wetenschappelijke studies van hoge kwaliteit uitgevoerd om het effect van zelfstandigheidstraining op het uitvoeren van vaardigheden door de kinderen vast te stellen (Steultjens et al., 2004). Als het kind onvoldoende mogelijkheden heeft om zelfstandiger te worden in de persoonlijke verzorging dient gekeken te worden naar manieren waarop de verzorging minder belastend wordt voor de verzorger. Er zijn 2 studies bekend die de effectiviteit van interventies ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat bij verzorgers van kinderen binnen een school hebben onderzocht. De eerste studie heeft onder 9 kinderdagverblijven (71 verzorgenden) een extensie-georiënteerd oefenprogramma vergeleken met het aanbieden van een brochure over ergonomie (controlegroep). De interventie bestond uit 6 sessies, 2 keer per week met oefeningen om lumbale extensie van de rug te bevorderen en stabilisatoren van rug te versterken. Dit oefenprogramma bleek effectief om Deel I Theoretische onderbouwing
27
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
klachten van rug- en nekpijn te verminderen en de functionele invaliditeit door rugklachten te verminderen (Pillastrini et al., 2009). Wel zijn 6 oefensessies betrekkelijk weinig om een trainingseffect te bewerkstelligen en is een follow-up periode van 2 maanden relatief kort. Onduidelijk is of de gemeten effecten stand hebben gehouden na de 2 maanden. Een andere studie heeft het gebruik van hulpmiddelen bij de verzorging van kinderen met een beperking onderzocht. Hierbij werd de effectiviteit van het gebruik van een tilstoel met handvatten, broek met kniebeschermers en een tailleband waarmee een begeleider een staand kind kan ondersteunen gemeten op preventie van musculoskeletale pijn bij verzorgers (controlegroep werkte zonder deze hulpmiddelen). Deze hulpmiddelen kunnen bovenarmpijn voorkomen en de belasting van de lage rug verkleinen, maar ze waren niet significant bij de preventie van rugklachten en depressie (Muto et al., 2008). Deze licht positieve resultaten van deze interventies zijn in overeenstemming met de uitkomsten uit de studies van primaire preventie en zullen waarschijnlijk effectiever zijn bij een multicomponentiele aanpak. 2.6.4 Discussie In de praktijk worden door ergotherapeuten, fysiotherapeuten en Arbo coaches veel verschillende interventies gebruikt ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat. Echter, er is beperkt wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van deze methoden. Het is lastig gebleken de effectiviteit van studies ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat vast te stellen, vanwege een aantal factoren (van Tulder et al., 2004): • In verschillende studies die zijn gedaan, worden diverse uitkomstmaten beschreven van gevolgen die worden voorkomen: hierdoor zijn de gevonden effecten lastig te vergelijken; • Het is lastig om het effect van een preventieve studie vast te stellen, omdat slechts een beperkt aantal van de deelnemers klachten aan het bewegingsapparaat zal ontwikkelen en het moeilijk vast te stellen is of het ontbreken daarvan aan de interventie te danken is; • Aangezien de ontstaansmechanismen van lage rugklachten vaak onduidelijk zijn, is het moeilijk om causale factoren die leiden tot de rugklachten te veranderen; • Het is moreel vaak niet te rechtvaardigen om een controlegroep uit te sluiten van de interventie. Daarnaast is het vaak ook moeilijk te voorkomen dat de controlegroep in aanraking komt met de interventie. Deze redenen verklaren mede het beperkte bewijs op het gebied van interventies ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat. Er is behoefte aan meer gedegen preventief onderzoek bij een grote onderzoekspopulatie met een lange follow-up periode. 2.6.5 Conclusies interventies ter preventie en reductie van klachten aan het bewegingsapparaat Op het gebied van primaire preventie van klachten aan het bewegingsapparaat is gebleken dat alleen bewegingsoefeningen aanbieden onvoldoende preventieve werking heeft. In verschillende studies wordt gepleit voor een multicomponentiële aanpak van educatie, training en het aanbieden van hulpmiddelen. Medewerkers van een organisatie kunnen hierbij betrokken worden om mee te denken over oplossingen door middel van ‘Participatory Ergonomics’ interventions. Als er eenmaal klachten aan het bewegingsapparaat ontstaan zijn dient bedrust voorkomen te worden en bewegen ondanks de pijn gestimuleerd te worden. Bij chronische rugklachten worden oefentherapie en indien nodig een multidisciplinair oefenprogramma aanbevolen. Bij de verzorging van kinderen met een beperking is de training van de zelfstandigheid van het kind een belangrijk speerpunt om zowel klachten bij de verzorgers te voorkomen als de ontwikkelingsvaardigheden van het kind te stimuleren. Wanneer het kind onvoldoende mogelijkheden heeft hiertoe, kunnen bewegingsoefeningen en het gebruik van hulpmiddelen door de verzorgers mogelijk een preventieve werking hebben.
Deel I Theoretische onderbouwing
28
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Bovenstaande studies hebben vaak beperkt bewijs voor de effecten van de interventies. Dit komt mede doordat het bij preventieve studies lastig is om grote effecten van de interventie vast te stellen. 2.7 Gevolgen voor ons advies Uit bovenstaand hoofdstuk zijn een aantal belangrijke punten gekomen die wij willen meenemen bij het opstellen en uitvoeren van ons advies. Op welke manier wij deze punten willen toepassen zal hieronder worden toegelicht. Voor dit project is het belangrijk om allereerst te inventariseren hoe omvangrijk de problematiek bij het tillen, dragen en verzorgen van kinderen met een beperking is. Dit zullen we zowel onderzoeken bij de verzorging op de mytylschool als tijdens huisbezoeken om de verzorging in de thuissituatie in kaart te brengen. Bij het analyseren van de verzorging van kinderen door personeel van de mytylschool en de verzorgers zullen we zowel letten op de werkinhoud als op de houding die bij de taken wordt ingenomen. We willen de objectieve fysieke belasting in kaart brengen door middel van video-opnames die we gaan analyseren. Dit zullen we doen aan de hand van de volgende vormen van fysieke belasting: tillen en dragen, duwen en trekken, statische belasting en energetische belasting. Hierbij houden we rekening met de verzwarende factoren zoals in paragraaf 2.2 omschreven staan. Om de risico’s verbonden aan de fysieke belasting bij verschillende tilhoudingen objectiveerbaar te maken willen we de NIOSH-formule die in paragraaf 2.21 is toegelicht toepassen. We zullen 2 exemplaren van de Statman (zoals in paragraaf 2.21 toegelicht) overdragen aan de opdrachtgevers om belastende houdingen visueel in kaart te brengen. De kenmerken van de omgeving tijdens de huisbezoeken worden in kaart gebracht aan de hand van de criteria zoals beschreven in het artikel van Düger et al. (2003). Hierbij zullen we adviezen verstrekken over de inrichting van de woning, de werkhoudingen bij de verzorging en de mogelijkheid onderzoeken om hulpmiddelen bij de verzorging in te zetten. We zullen onderzoeken of de kinderen meer gestimuleerd kunnen worden in het trainen van zelfstandigheid bij de verzorging. Nadat we de huidige situatie in kaart gebracht hebben zullen we ons richten op een preventieprogramma voor de medewerkers van de mytylschool en de verzorgers in de thuissituatie. Dit zal een algemeen programma worden gericht op zowel de primaire als secundaire preventie, al naar gelang er klachten aanwezig zijn bij de verzorgers. Wij adviseren een multicomponentiele preventie-aanpak waarbij training en educatie (dmv. interactieve workshops) indien mogelijk in combinatie met het gebruik van geschikte hulpmiddelen aangeboden wordt aan het personeel van de mytylschool en de ouders van de kinderen. We willen de toehoorders laten meedenken over knelpunten aan de hand van filmpjes die we zullen gaan tonen van verzorgingssituaties (PEintervention). Door middel van deze overdracht trachten we meer bewustwording van (belastende) werkhoudingen te creëren. Bij onze aanpak zullen wij rekening houden met het belang van gedragsverandering zodat middels therapietrouw het effect van onze interventies verhoogd wordt. Om deze reden is een gedegen overdracht aan de opdrachtgevers een belangrijk speerpunt, zodat dit project voortgezet kan worden.
Deel I Theoretische onderbouwing
29
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
3. Richtlijnen voor fysieke belasting in de zorg 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden aanbevelingen gedaan om de fysieke belasting te verminderen bij de zorg. De adviezen zullen van algemeen naar specifiek behandeld worden: eerst de zorg in het algemeen, dan bij bepaalde zorgtaken, daarna bij het tillen en dragen van kinderen en tot slot het tillen en dragen van kinderen met een beperking. Wij hebben voor deze opbouw gekozen, omdat het van belang is om eerst algemene kennis over ergonomische richtlijnen in de zorg te vergaren, die vervolgens toepasbaar zijn bij de verzorging van kinderen met een beperking. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de risico’s van klachten aan het bewegingsapparaat verbonden aan de verschillende vormen van fysieke belasting (zie paragraaf 2.2). De aanbevelingen zullen wij zoveel mogelijk proberen toe te passen op de situatie van de verzorging van kinderen van de mytylschool. 3.2 Algemene zorgrichtlijnen In de praktijkrichtlijn fysieke belasting (Arboconvenant Academische Ziekenhuizen, 2003) worden aanbevelingen gedaan voor hulpverleners in de zorg. De algemene adviezen die worden gegeven bij fysieke belasting zijn: • Streef naar symmetrische werkhoudingen (rug/nek recht tot licht gebogen, schouder laag en ontspannen, pols in middenstand, licht gestrekte knieën); • Werk tussen heup- en schouderhoogte; • Werk dichtbij het lichaam; • Voorkom een gebogen/gedraaide houding; • Vermijd grotere reikafstanden; • Vermijd werken boven schouderniveau of met schouderhoogstand; • Voorkom werken met handen achter het lichaam; dus ook het trekken van een kar achter je; • Beperk het bukken, hurken of knielen; • Probeer rustig/gelijkmatig te bewegen (niet schokkend of explosief met een ruk); • Varieer in houding en beweging; wissel taken af; • Beperk de duur van continue spierspanning; • Voorkom volledige spiervermoeidheid; pauzeer liever vaker en kort dan één keer een lange pauze; • Draai door je voeten te verplaatsen, niet met je romp. 3.2.1 Wassen en aankleden van cliënt Wanneer een zorgverlener hulp biedt bij het wassen en aankleden en de toiletgang van een cliënt worden de volgende aanbevelingen gedaan (Arboconvenant Academische Ziekenhuizen, 2003): Werk tussen heup- en borsthoogte; • Reik niet verder dan je arm lang is. Hierbij mag je niet meebuigen; • Werk niet langer dan 1 minuut met een matig gebogen en/of gedraaide rug/nek; • Hurk, buk of kniel niet langer dan een halve minuut achtereen; • Probeer waar mogelijk steun te nemen aan een vaststaand object. Hiermee wordt het steunvlak vergroot. 3.2.2 Mobilisatie van cliënt Wanneer een zorgverlener hulp biedt bij de mobilisatie van een cliënt worden de volgende aanbevelingen gedaan (Arboconvenant Academische Ziekenhuizen, 2003): • Bereid de patiënt voor op de handeling, vertel wat de bedoeling is; • Maak zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheden die de patiënt heeft om mee te werken bij de uitvoering van de transfer; • Stimuleer de patiënt verbaal en non-verbaal zoveel mogelijk om mee te werken tijdens de transfer; Deel I Theoretische onderbouwing
30
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
• Vermijd het alleen verplaatsen, als de last/patiënt teveel inspanning vergt; • Zorg voor een aangepaste werkhoogte; • Maak de verplaatsafstand zo klein mogelijk; • Zorg dat benodigd materiaal goed bereikbaar is, zoveel mogelijk binnen handbereik; • Zorg voor voldoende werkruimte; • Kies een uitgangshouding waarbij je goed in evenwicht blijft; • Maak gebruik van je eigen lichaamsgewicht; • Fixeer de rug zoveel mogelijk; • Houd de knieën gebogen; • Vermijd een gedraaide positie van de rug tijdens de actie; • Indien je tijdens het verplaatsen moet draaien, verplaats dan ook je voeten in de Draairichting; • Zorg voor een gelijke krachtverdeling over je armen; • Maak zoveel mogelijk gebruik van hulpmiddelen. 3.2.3 Transport van cliënt Wanneer een zorgverlener hulp biedt bij het transport in de rolstoel of tillift van een cliënt worden de volgende aanbevelingen gedaan (Arboconvenant Academische Ziekenhuizen, 2003): • Zorg voor een goede duwhoogte; • Zorg dat de zwenkwielen en het de grote wielen van de rolstoel in de rijrichting staan; • Breng de rolstoel/tillift rustig op gang; • Duwen gaat voor trekken; • Draai en duw niet gelijktijdig. 3.3 Tillen en dragen van kinderen met een beperking Kinderen met een beperking kunnen zich minder goed zelf verplaatsen dan leeftijdsgenoten die geen lichamelijk beperkende aandoening hebben. Om deze reden zullen deze kinderen vaker en langer getild en gedragen moeten worden, wat een vergrote fysieke belasting vormt voor de verzorgers. In deze paragraaf worden een aantal adviezen gegeven voor bij het tillen en dragen en een aantal tiltechnieken toegelicht. 3.3.1 Tillen en dragen van kinderen met een hersenbeschadiging Kinderen met een hersenbeschadiging kunnen afwijkend reageren op aanraking of optillen. Hieronder staan de meest voorkomende reacties (Spiekhout et al., 2001, h6): • Bij het optillen kan het kind het hoofd naar achter bewegen, zijn lichaam strekken en stijf worden. Eventueel kunnen de benen ook scharen. Deze beweging wordt weergegeven in figuur 3.1. Hierdoor wordt het lastiger het kind op te tillen; • Bij snel bewegen treedt een schrikreactie op waardoor het kind een onverwachte beweging maakt; • Bij het oppakken kan een kind slap aanvoelen, waardoor het lijkt of het uit uw handen glijdt; • Kinderen die veel wilde bewegingen maken kunnen extra onrustig worden bij het optillen, waardoor het tillen en dragen lastiger wordt. Bij deze kinderen is het extra belangrijk om de adviezen voor het tillen in acht te nemen en een juiste tiltechniek te gebruiken zodat het tillen en dragen soepeler verloopt voor kind en verzorger (Spiekhout et al., 2001, h6).
Deel I Theoretische onderbouwing
31
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Figuur 3.1. Mogelijke reactie van een kind met hersenbeschadiging: het lichaam strekt zich en wordt stijf waarbij de benen scharen. Figuur overgenomen uit het boek ‘Als je kind het niet zelf kan’ (Spiekhout et al., 2001, h6).
3.3.2 Adviezen bij tillen en dragen van kinderen Uit de praktijkinformatie ‘Kleine kinderen tillen’ worden 3 algemene adviezen gegeven (LOCOmotion, 2005): 1. Laat kinderen zelf doen wat ze kunnen; 2. Zorg voor een goede en comfortabele uitgangshouding; 3. Gebruik een goede werktechniek. Zoals uit het vorige hoofdstuk al naar voren kwam is het belangrijk om te kijken wat het kind zelf kan doen en de zelfstandigheid van het kind te stimuleren. Pas wanneer het kind onvoldoende zelf kan doen dient de verzorger te tillen met een verantwoorde tiltechniek. Deze 3 algemene adviezen komen tot uiting in onderstaande specifieke adviezen voor de verzorging van kinderen. In de ergonomiewijzer fysieke belasting in de kinderopvang worden een aantal adviezen gegeven op basis van ergonomische normen die gesteld zijn op het gebied van arbeidsrisico’s (FCB Dienstverlenen in Arbeidsmarktvraagstukken, 2006): • kinderen die zwaarder zijn dan 23 kilo mogen niet door 1 persoon getild worden. Til liever met behulp van een tillift of met 2 personen; • lichtere kinderen alleen tillen met de gunstigste tiltechniek; • tijdens de zwangerschap en tot 3 maanden na de bevalling mogen zwangere vrouwen niet meer dan eenmaal per uur 5 kilo tillen of dragen; • werken met een gebogen rug mag maximaal 4 minuten duren; anders moeten deze activiteiten plaatsvinden op volwassen zit- en werkhoogte; • aangeraden wordt, om niet langer dan 4 minuten op de grond te zitten; • werken met geheven armen mag maximaal 3 minuten duren; • beperk het hurken en knielen tot maximaal 15 minuten per dag. Voor het tillen en dragen van kinderen met een beperking worden daarnaast een aantal specifieke adviezen gegeven (Spiekhout et al., 2001, h6): • Probeer zo weinig mogelijk te tillen: als een kind zich zelf (bijvoorbeeld door te kruipen) kan verplaatsen stimuleer dit dan; • Neem de tijd om te tillen: het oppakken en dragen van kinderen dient rustig te gebeuren om spanningen bij het kind en/of de ouder te voorkomen. Eventueel kan het kind iets in de handen gegeven worden ter afleiding; • Zorg voor voldoende ruimte om te tillen: bedenk eerst hoe het kind getild kan worden en waarlangs het gedragen wordt. Zorg dat de draagafstand beperkt wordt en er geen obstakels op de route liggen; • Probeer zoveel mogelijk te tillen van en naar dezelfde hoogte. Omhoog en omlaag tillen vormt een extra belasting; • Houdt de rug zoveel mogelijk recht tijdens het tillen en laat de armen en benen het werk doen. Houdt het kind hierbij zo dicht mogelijk tegen het lichaam aan; • Span de buikspieren, beenspieren en bilspieren aan bij het tillen, hiermee wordt de onderrug verstevigd. Deel I Theoretische onderbouwing
32
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
3.3.3 Tiltechnieken voor het tillen en dragen van kinderen met een beperking Hieronder zullen voor verschillende situaties waarbij kinderen met een beperking getild dienen te worden stapsgewijs toegelicht worden. Deze situaties zijn met name van toepassing wanneer het kind zich niet zelfstandig kan oprichten en/of verplaatsen. Bij sommige tilsituaties zal worden aangegeven hoe het kind gestimuleerd kan worden om meer zelf te doen. Onderstaande tiltechnieken en plaatjes zijn afkomstig uit het boek ‘Als je kind het zelf niet kan’ (Spiekhout et al., 2001, h6). Tillen Optillen van een jong kind dat op zijn rug ligt 1. De verzorger knielt naast het kind op de grond en rolt het kind via zijn heup op zijn zij (zie figuur 3.2 plaatje a); 2. De verzorger brengt een arm tussen de beentjes om de buik van het kind te ondersteunen; 3. De verzorger brengt de andere arm onder de oksel van het kind door zodat het kind verder gedraaid kan worden op zijn buik, waarbij zijn lichaam komt te rusten op de onderarm van de verzorger (zie figuur 3.2 plaatje b); 4. De verzorger brengt het kind tegen zijn bovenbenen aan, zet een voet naar voren en laat de benen van het kind op het bovenbeen rusten; 5. De verzorger staat helemaal op, waarbij het kind dicht tegen zich aangehouden wordt (zie figuur 3.2 plaatje c).
Figuur 3.2. Schematische weergave van het optillen van een jong kind dat op zijn rug ligt.
Optillen van een ouder kind dat op zijn rug op de grond ligt Optillen van de grond vormt een zware belasting voor de verzorger, omdat over een grote verticale afstand getild moet worden. Indien mogelijk kan deze situatie voorkomen worden door het kind eerst naar een hoger oppervlakte te laten klimmen vanaf de grond (evt. met ondersteuning). Als het kind deze mogelijkheden niet heeft kan onderstaande tiltechniek toegepast worden. 1. Om het kind in een gemakkelijke tilhouding te krijgen wordt het eerst op zijn zij gerold (van de verzorger af), met de benen gebogen; 2. De verzorger knielt op een knie achter het kind ; 3. De verzorger brengt een arm onder de knieën van het kind en wacht tot de benen minder stijf worden. De verzorger beweegt daarbij met lichte schommelbewegingen de gebogen knieën van het kind, zodat het kind minder gespannen wordt (zie figuur 3.3 plaatje a); 4. De verzorger brengt de andere arm onder de schouder van het kind en brengt het kind met een kiepbeweging tot zithouding (zie figuur 3.3 plaatje b); 5. De verzorger brengt het kind dicht tegen het bovenlichaam aan en laat de benen van het kind op het bovenbeen rusten (zie figuur 3.3 plaatje c);
Deel I Theoretische onderbouwing
33
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
6. De verzorger gaat staan door de benen te strekken, terwijl de rug zo recht mogelijk gehouden wordt (zie figuur 3.3 plaatje d). Wanneer een kind zichzelf tot zit kan brengen gelden alleen stap 5 en 6.
Figuur 3.3. Schematische weergave van het optillen van een ouder kind dat op zijn rug ligt.
Optillen van een kind dat op de grond zit Dit is een variatie op de manier die hierboven is beschreven, waarbij het kind niet zijwaarts wordt getild, maar recht voor de verzorger. 1. De verzorger gaat op de knieën achter het kind zitten en vertelt hem wat er gaat gebeuren. 2. De verzorger pakt het kind onder zijn knieën vast terwijl zijn bovenarmen steun geven aan de schouders van het kind; 3. De verzorger trekt het kind in deze houding dicht tegen zich aan en voelt of hij het kind zo kan optillen; 4. De verzorger komt meer rechtop zodat hij op de knieën staat (zie figuur 3.4 plaatje a); 5. De verzorger zet een voet naar voren en staat dan op. Bij kinderen met beperkte hoofdbalans kan het kind tegen het borstbeen van de verzorger leunen (zie figuur 3.4 plaatje b).
a
b
Figuur 3.4. Schematische weergave van het optillen van een kind dat op de grond zit.
Deel I Theoretische onderbouwing
34
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Neerleggen van een kind in bed of op de grond Bekijk of het kind vanaf de grond of vanuit de rolstoel zelf op bed kan klimmen, eventueel met ondersteuning van de verzorger. Indien dit niet mogelijk is kan onderstaande techniek toegepast worden. 1. Als het kind met de rug naar de verzorger op schoot zit, wordt het gewicht van het kind op 1 van de benen van de verzorger geplaatst zodat de benen van het kind straks over het andere been gelegd kunnen worden; 2. De verzorger brengt een arm onder de oksel van het kind langs en pakt de bovenarm van het kind. 3. Nu wordt het kind gedraaid zodat de benen van het kind over het andere been van de verzorger liggen (zie figuur 3.5 plaatje a); 4. De verzorger gaat staan en houdt het kind zo dicht mogelijk tegen zijn lichaam bij het lopen naar de plek waar het kind gelegd wordt; 5. De verzorger knielt rustig op de plek waar het kind gelegd wordt en laat het kind rustig zakken (zie figuur 3.5 plaatje b); 6. De verzorger laat het kind het grondoppervlak eerst even voelen en leg het kind dan op zijn zij neer. Daarna kan het kind op de rug gerold worden (zie figuur 3.5 plaatje c).
Figuur 3.5. Schematische weergave van het neerleggen van een kind op de grond.
Overwippen van een kind van een stoel naar een rolstoel Dit is een goede transfer om het kind te trainen zichzelf te verplaatsen als het een goede rompbalans en voldoende kracht in de armen heeft. 1. De verzorger zet de rolstoel direct naast de stoel; 2. De armleuning en voetsteun van de rolstoel losmaken, indien mogelijk het kind dit zelf laten uitvoeren; 3. Het kind dient voor in te rolstoel te komen en de benen geplaatst in de richting van verplaatsing; 4. Het kind pakt de leuning van de rolstoel vast en verplaatst zich al schuivend door met de handen af te zetten naar de rolstoel. Bij het trainen van deze vaardigheid kan de verzorger het kind ondersteunen door het kind bij de heupen vast te pakken; 5. Het kind schuift zich achterin de stoel en plaatst de armleuning en voetsteun, eventueel met hulp van de verzorger. Indien het kind een verminderde rompbalans heeft en/of onvoldoende kracht in de armen kan het kind verplaatst worden op onderstaande manier: 1. De verzorger zorgt dat de stoelen zo dicht mogelijk bij elkaar staan, het liefst in een hoek van 90 graden en zet de rolstoel op de rem; 2. De verzorger gaat met het gespreide benen voor het kind staan; Deel I Theoretische onderbouwing
35
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
3. de verzorger plaatst 1 knie tussen de benen van het kind en laat nog wat ruimte over om de knie te buigen; 4. De verzorger legt zijn armen om de heupen van het kind of pakt de broekriem vast. Tevens vraagt de verzorger het kind om de armen om de verzorger heen te slaan; 5. De verzorger leunt iets achterover waardoor het gewicht van het kind naar voren komt (zie figuur 3.6); 6. De verzorger strekt de benen en draait het kind naar de andere stoel; 7. De verzorger brengt het gewicht op het andere been en buigt de knie, waardoor het kind zakt in de andere stoel.
Figuur 3.6. Schematische weergave van het overwippen van een kind van een stoel naar een rolstoel.
Neerzetten van een kind in een autostoel Het kind kan met de rolstoel naar de auto rijden. Vaak is het voor een kind lastig om zelf de transfer te maken naar een autostoel op de manier die hierboven beschreven staat bij de zelfstandige verplaatsing van stoel naar rolstoel. Als het kind hier niet toe in staat is kan het kind op onderstaande manier uit de rolstoel getild en verplaatst worden. In de situatie in Suriname zal dit met name de transfer naar de schoolbus betreffen. 1. De verzorger tilt het kind op zoals hierboven beschreven; 2. De verzorger loopt naar de auto toe en maakt deze open met de hand die onder de knieën van het kind zit en trekt met de andere hand het kind dicht tegen zich aan (zie figuur 3.7 plaatje a); 3. De verzorger zet 1 voet in de auto en laat een deel van het gewicht van het kind daarop steunen; 4. De verzorger zet het kind in het stoeltje en plaatst deze meteen goed achterin (zie figuur 3.7 plaatje b).
a
b
Figuur 3.7. Schematische weergave van het neerleggen van een kind in een autostoel.
Deel I Theoretische onderbouwing
36
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Dragen Er zijn verschillende manieren om een kind te dragen. Welke manier het meest geschikt is hangt van de grootte van het kind, de mogelijkheden van het kind en de voorkeur van de verzorger. Een aantal manieren zullen hieronder worden toegelicht. Dragen van een klein kind tegen de schouder De verzorger draagt het kind tegen zijn schouders en houdt 1 arm onder de bips van het kind. Het hoofdje van het kind kan op de schouder steunen (zie figuur 3.8 plaatje a). Dragen van een klein kind op de heup De verzorger laat het kind leunen op de ronding van zijn arm en pakt de bovenbenen van het kind vast. De benen van het kind zijn hierbij licht gebogen. De verzorger zorgt hierbij dat de benen van het kind niet teveel tegen elkaar aan klemmen door het buitenste been iets meer te buigen (zie figuur 3.8 plaatje b). Dragen van een ouder kind op de heup De benen van het kind zijn gespreid en het kind zit op de heup van de verzorger, waarbij 1 been zich voor en een been achter het lichaam van de verzorger bevindt. De verzorger geeft met 1 arm steun onder het zitvlak en kan eventueel met de andere arm het kind naar zich toe trekken (zie figuur 3.8 plaatje c).
a
b
c
Figuur 3.8. Schematische weergave van het dragen van een kind. Plaatje a: Dragen van een klein kind tegen de schouder. Plaatje b: Dragen van een klein kind tegen de heup. Plaatje c: Dragen van een ouder kind op de heup.
Dragen van een kind op de schouders Het kind zit achter het hoofd van de verzorger en heeft zijn benen gespreid langs het hoofd van de verzorger. De verzorger houdt hierbij de handen van het kind vast (zie figuur 3.9 plaatje a). Dragen van een kind in liggende houding Hiervoor tilt de verzorger het kind op zoals hierboven in beschreven bij tillen. Bij het dragen houdt de verzorger de ene arm onder de oksels van het kind en de andere arm onder de buik en benen. Bij deze manier van tillen wordt de rug van het kind gestrekt en wordt het kind gestimuleerd om het hoofd op te tillen. De arm onder de oksels van het kind kan wat hoger gehouden worden dan de andere arm, zodat het kind beter kan rondkijken (zie figuur 3.9 plaatje b). Dragen van een kind met 2 personen Dragen met twee personen is een ergonomische oplossing wanneer een kind van meer dan 23 kilo van de ene zitplaats naar de andere gedragen moet worden. De ene verzorger pakt de armen en schouders vast en de andere de benen van het kind onder de knieën. Het kind houdt de armen Deel I Theoretische onderbouwing
37
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
gevouwen voor zijn lichaam, zodat de verzorger de onderarmen vast kan pakken. Hierbij is het belangrijk dat de verzorgers tegelijk beginnen met tillen, bijvoorbeeld door af te tellen en door hun knieën buigen bij het optillen. (zie figuur 3.9 plaatje c).
a
b
c
Figuur 3.9. Schematische weergave van het dragen van een kind. Plaatje a: Dragen van een kind op de schouders. Plaatje b Dragen van een kind in liggende houding. Plaatje c: Dragen van een kind met 2 personen.
3.3.4 Hulpmiddelen bij tillen en dragen Er zijn verschillende hulpmiddelen die het tillen en dragen voor de verzorger makkelijker kunnen maken. Voor het dragen van kleine kinderen tot 9 maanden kunnen babydragers gebruikt worden, zoals draagzakken, draagdoeken en babyzitjes (zie figuur 3.10 plaatje a en b) Het voordeel hiervan is dat de verzorger de handen vrij heeft en het kind dicht tegen zich aan draagt. Nadeel is dat het dragen op deze manier op den duur zwaar kan worden. Voor een ouder kind dat een beperkte mobiliteit heeft is een rolstoel een ergonomische oplossing om te verplaatsen. Wanneer het tillen van een groter kind te zwaar wordt (meer dan 23 kilo) voor de verzorgers kan een tillift gebruikt worden (zie figuur 3.10 plaatje c). Er zijn ook verrijdbare hulpmiddelen, zoals douchestoelen, douchebrandcards of aangepaste fietsjes of karretjes. In Suriname zal bekeken worden welke van deze hulpmiddelen beschikbaar zijn en of deze kunnen worden toegepast bij de verzorging van de kinderen.
a
b
c
Figuur 3.10. Schematische weergave van hulpmiddelen bij het tillen en dragen van een kind. Plaatje a: Dragen van een kind in een draagzak. Plaatje b Dragen van een kind in een draagdoek. Plaatje c: Dragen van een kind met behulp van een tillift..
3.4 Gevolgen voor ons advies Wij zullen de algemene ergonomische richtlijnen in de zorg als achtergrond gebruiken voor ons advies. Deze aanbevelingen zijn toepasbaar op vele situaties binnen ons project en vormen de basis voor het verminderen van de fysieke belasting.
Deel I Theoretische onderbouwing
38
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Bij de verzorging van kinderen van de mytylschool zullen we de drie principes bij het tillen van kinderen toepassen: eerst kijken wat het kind zelf kan, daarna proberen om de situatie van de verzorger zo comfortabel mogelijk te maken en tot slot tillen met een goede techniek. Voor het tillen, dragen en verzorgen van kinderen met een beperking zullen we eerst bekijken wat het kind zelf kan en waar het kind hulp bij nodig heeft. Voor de onderdelen waar het kind hulp bij nodig heeft zullen we de verzorgers bovenstaande til- en draagtechnieken aanleren. Ook zal het gebruik van hulpmiddelen zoals een draagzak of een tillift op de mytylschool en in de thuissituatie onderzocht worden.
Deel I Theoretische onderbouwing
39
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
4. De ergotherapeut als adviseur voor ergonomie 4.1 Inleiding Om een beeld te vormen van de rollen en taken van ergotherapeuten ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat en welke interventies worden toegepast door ergotherapeuten is een korte enquête opgesteld (zie bijlage I). Deze enquête is zowel afgenomen in Nederland als in Suriname om de visie van de ergotherapeuten te kunnen vergelijken. De bevindingen uit de enquêtes zullen we in dit hoofdstuk presenteren. Op basis van deze bevindingen zullen wij onze visie weergeven op de rollen en taken die ergotherapeuten hebben ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat bij de verzorging van kinderen in Suriname. Deze visie zullen we verder uitwerken bij het advies dat gegeven wordt aan de opdrachtgever. Het advies zal opgebouwd worden volgens een ergotherapeutisch adviesmodel, dat in de laatste paragraaf toegelicht zal worden. 4.2 Visie van ergotherapeuten in Nederland op hun rol bij preventie/reductie van klachten aan het bewegingsapparaat Bovengenoemde enquête is afgenomen onder 8 ergotherapeuten die allen werkzaam zijn binnen de chronische pijnbehandeling in 2 verschillende instellingen. Wij hebben gekozen om deze groep ergotherapeuten te ondervragen gezien bij de chronische pijnbehandeling de meeste interventies ter voorkoming of reductie van klachten aan het bewegingsapparaat plaatsvinden. Bevindingen ergotherapeuten in Nederland De interventies die ergotherapeuten het meest toepassen ter voorkoming of vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat zijn het doornemen van ergonomische principes, aandacht voor energieverdeling en het doornemen/oefenen van activiteiten. Hieronder staat weergegeven hoe vaak de verschillende antwoorden genoemd zijn: Interventies ergonomische principes doornemen Energieverdeling Doornemen/oefenen van activiteiten Inzicht geven Spiegelen van gedrag Voorlichting geven Stimuleren eigen keuzes te maken Fysiek corrigeren
frequentie 7 6 6 3 3 2 2 1
Het toepassen van ergonomische principes vormt bijna altijd een onderdeel van de chronische pijnbehandeling. De frequentie waarin dit wordt toegepast verschilt per cliënt en per therapeut, de antwoorden verschillen van dagelijks tot 1 keer per paar weken. Alle ergotherapeuten maken bij de het toepassen van ergonomische principes gebruik van de gouden regels voor een goede houding bij onder andere zitten, staan, liggen, bukken, tillen en reiken. 3 ergotherapeuten noemen dat zij specifiek aandacht aan tiltechnieken besteden. 3 ergotherapeuten noemen dat zij de ergonomische principes toepassen bij praktische activiteiten. Verder letten de ergotherapeuten bij het toepassen van ergonomische principes op de inrichting van de ruimte, het tempo waarin de activiteiten gedaan worden en een afwisseling van inspanning en rust. Alle ergotherapeuten zien het toepassen van ergonomische principes bij de behandeling als zinvol. De ergotherapeuten geven verschillende effecten aan waardoor ze het toepassen van ergonomische principes als zinvol ervaren:
Deel I Theoretische onderbouwing
40
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Effecten van ergonomische principes bij behandeling Cliënt geeft aan er veel aan gehad te hebben Verbeterde belastbaarheid Minder klachten cliënt Soepeler bewegen Kwaliteit van leven verbetert bij minder belasting Bewustzijn creëren uitvoering bewegingen Lichaamssignalen beter ontvangen
frequentie 3 2 2 2 3 2 1
Ergotherapeuten nemen het meest de rol van coach of behandelaar aan bij de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat. Hieronder staan frequenties van de rollen die genoemd zijn: Rollen ergotherapeuten Coach Behandelaar Adviseur Onderzoeker
frequentie 6 5 3 1
Er is zijn 2 ergotherapeuten die aangeven gebruik te maken van een wetenschappelijke basis voor de behandeling ter voorkoming van klachten aan het bewegingsapparaat. 2 andere ergotherapeuten geven aan deels te werken op basis van literatuur en deels op basis van ervaring. Er zijn 3 ergotherapeuten die geen gebruik maken van een wetenschappelijke basis voor hun behandeling en 1 heeft geen antwoord gegeven. Er is weinig eenduidigheid onder de ergotherapeuten wanneer de doelen bij een behandeling ter voorkoming of vermindering van klachten van het bewegingsapparaat behaald zijn. Er worden verschillende antwoorden gegeven die hieronder weergegeven worden: Criteria voor behalen doelen bij behandeling Als cliënt inzicht heeft in ergonomische principes Als cliënt ergonomische principes kan toepassen Als cliënt tevreden is over eigen handelen Als cliënt beter met klachten om kan gaan Hogere score uitvoering en tevredenheid op COPM Als cliënt in staat is tot gedragsverandering Als cliënt een hoger activiteitenniveau heeft
frequentie 4 3 3 2 2 1 1
4.3 Visie van ergotherapeuten in Suriname op hun rol bij preventie/reductie van klachten aan het bewegingsapparaat In Suriname hebben we dezelfde korte enquête als in Nederland afgenomen over de rollen en taken van ergotherapeuten ter preventie van klachten aan het bewegingsapparaat in Suriname en welke interventies worden toegepast bij de behandeling. De enquête is afgenomen bij alle 3 ergotherapeuten die werkzaam zijn in Suriname. De uitkomsten hebben we vergeleken met de antwoorden die we in Nederland onder de ergotherapeuten verkregen hebben. Bevindingen visie ergonomie ergotherapeuten Suriname De ergotherapeuten noemen voorlichting over ergonomische principes het meest als interventie bij het voorkomen en verminderen van klachten aan het bewegingsapparaat bij mensen die veel tillen en dragen. Deel I Theoretische onderbouwing
41
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Verder geven de ergotherapeuten aan het liefst in de praktijk/(thuis)situatie te observeren en feedback te geven over ergonomische principes. Ook wordt door een ergotherapeut genoemd dat ze kijkt hoe het tillen voorkomen kan worden door het gebruik van hulpmiddelen. 2 van de 3 ergotherapeuten passen het onderwerp ‘ergonomische principes’ regelmatig toe in hun behandeling. Door beide ergotherapeuten wordt genoemd dat het onderwerp ‘ergonomische principes’ regelmatig voorkomt bij de zorg door mantelzorgers. Daarnaast schrijven de ergotherapeuten dat het onderwerp ook doorgenomen wordt tijdens een behandeling bij het observeren van het dagelijks functioneren van de patiënt, als de werkhouding belastend kan zijn. Soms hebben de ergotherapeuten een specifieke adviesvraag voor werkplekken of bij reumatische aandoeningen, waarbij ergonomische principes aan bod komen. 1 ergotherapeut vertelt dat zij weinig gebruik maakt van ergonomische principes bij de behandeling, gezien er veelal niet naar gevraagd wordt. Zij schrijft dat ze er alleen aan toe komt tijdens een huisbezoek of als een cliënt weinig vooruit gaat. Er worden veel verschillende ergonomische principes toegepast tijdens de behandeling. Hieronder worden de gegeven antwoorden weergegeven. Ergonomische principes Werkhouding Tiltechnieken Draaglast Duur van de belasting Afwisseling statische en dynamische belasting Gebruik maken van grote spiergroepen Bij verplaatsen van personen: de persoon zoveel mogelijk zelf laten doen. Niet onnodig tillen: voorwerpen zo mogelijk schuiven, gebruik maken van hulpmiddelen (tillift, schuifplank, draaischijf, glijlaken) Hoe de hulpmiddelen te gebruiken. Opletten inrichting van de omgeving Bij zware lasten: hulp inroepen van extra persoon
Frequentie 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1
Alle ergotherapeuten zien het toepassen van het onderwerp ‘ergonomische principes’ tijdens een behandeling als zinvol. Als reden benoemen de ergotherapeuten dat mensen hun lichaam niet onnodig belasten en klachten voorkomen kunnen worden. 2 ergotherapeuten noemen specifiek de mantelzorger als doelgroep, die als extra kwetsbaar wordt gezien. Een ergotherapeut schrijft dat mantelzorgers de zorg voor hun familielid als taak zien en niet altijd grenzen kennen , waardoor er veel en zwaar getild wordt, wat in veel gevallen tot rugklachten leidt. 1 ergotherapeut geeft aan dat je pas effect van de interventie ziet als de principes werkelijk worden toegepast, iets dat enige tijd en herhaling kost. Alle drie ergotherapeuten nemen de rollen adviseur en behandelaar aan bij de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat. 1 ergotherapeut noemt naast de rollen adviseur en behandelaar, ook de rol als voorlichter. Geen van de ergotherapeuten maakt direct gebruik van een wetenschappelijk basis voor de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat.
Deel I Theoretische onderbouwing
42
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Er is 1 ergotherapeut die aangeeft deels te werken op basis van literatuur op het gebied van zithouding en tiltechnieken. De 2 andere ergotherapeuten geven aan te werken op basis van kennis uit de opleiding en ervaring. Daarnaast vult een ergotherapeut hierbij aan geleerd te hebben van nieuwe inzichten zoals die verschenen zijn in het tijdschrift van Ergotherapie Nederland. De doelen bij een behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat zijn volgens 2 ergotherapeuten behaald wanneer er daadwerkelijk minder klachten gerapporteerd zijn of wanneer de ergonomische principes door de patiënt of mantelzorger begrepen en toegepast worden. De andere ergotherapeut schrijft hierover nog ; wanneer de persoon de kennis en vaardigheden heeft om op een adequate wijze te kunnen handelen en er een goede balans is tussen activiteit en rust en zodoende om kan gaan met de klachten. 4.4 Verschillen in de visie en werkwijze ergotherapeuten in Nederland en Suriname Ergotherapeuten in Nederland en Suriname zien beiden het toepassen van ergonomische principes bij de behandeling als zinvol. Wel zijn er accentverschillen tussen de behandeling in Nederland en die in Suriname: • In Nederland wordt vaker aandacht besteed aan ergonomische principes tijdens de behandeling, maar dit kan ook verklaard worden door de doelgroep chronische pijn waarbinnen de Nederlandse ergotherapeuten werkzaam zijn. • In Suriname richten ergotherapeuten zich met name op de voorlichting over ergonomische principes; in Nederland wordt daarnaast ook veel aandacht besteed aan energieverdeling en het doornemen/oefenen van activiteiten. • In Suriname vormen mantelzorgers een specifieke doelgroep waar ergonomische principes worden toegepast bij de verzorging. In Nederland worden mantelzorgers niet genoemd als doelgroep voor de behandeling. • In Nederland wordt vaker de rol van coach aangenomen bij de behandeling ter voorkoming of vermindering van klachten van het bewegingsapparaat; in Suriname is dit vaker de rol van adviseur. In beide settingen wordt daarnaast vaak de rol van behandelaar genoemd. 4.5 Visie op onze rol bij de preventie/reductie van klachten aan bewegingsapparaat bij de verzorging van kinderen in Suriname De doelgroep voor onze ergotherapeutische interventies zijn de docenten en klasse assistenten van de mytylschool en de ouders/verzorgers van de kinderen. Wij zullen voor dit project de rol van adviseur voor ergonomie aannemen. In hoofdstuk 2 staat omschreven dat er onvoldoende evidentie is dat bewegingsoefeningen en training alleen effectief zijn om klachten aan het bewegingsapparaat te voorkomen. Er wordt gepleit voor multi-componentiële aanpak waarbij training en educatie in combinatie met het gebruik van geschikte hulpmiddelen worden aangeboden. Wij zijn van mening dat het aanbieden van educatie en training over ergonomische principes bij de verzorging bij kan dragen aan een minder belastende werkhouding en tegelijkertijd meer bewustwording kan creëren van de fysieke belasting tijdens de verzorging. Dit is een belangrijke stap om een gedragsverandering te bewerkstelligen. Daarnaast willen we de fysieke belasting bij de verzorging terugdringen door de zelfstandigheid van de kinderen te stimuleren. Wij achten het zeer belangrijk voor de toekomst van het kind dat de zelfredzaamheid van het kind vergroot wordt. Bij onze interventies zullen wij tevens rekening houden met de omgevingsfactoren en de mogelijkheid om hulpmiddelen bij de verzorging in te zetten, zodat de fysieke belasting verminderd wordt en de mogelijkheden voor de zelfstandigheid van het kind vergroot worden.
Deel I Theoretische onderbouwing
43
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Gezien er geen ruimte binnen ons project is voor individuele behandeltrajecten zullen wij ons beperken tot groepsgewijs voorlichting geven over ergonomische principes bij de verzorging en het oefenen van zorgactiviteiten (deels in groepsverband). Hier zal dieper op ingegaan in deel III Handboek scholing. Uit hoofdstuk 2 en 5 blijkt dat het verhogen van therapietrouw en het stimuleren van gedagsveranderingen belangrijk zijn voor het effect van de interventie op de preventie van rugklachten. Om een gedragsverandering binnen onze doelgroep te creëren is oefening en herhaling nodig. Om dit te bereiken zullen we trachten een breed draagvlak te creëren voor ons project door multidisciplinair samen te werken. Een gedragsverandering willen we bewerkstelligen door te zorgen voor een gedegen overdracht, zodat onze interventies voortgezet en geëvalueerd kunnen worden. 4.6 Methodiek ergotherapeut als adviseur voor ergonomie Tijdens het uitvoeren van het project zullen wij de rol als adviseur aannemen. Hiervoor wordt als achtergrond de methodiek van adviseren uit Grondslagen van ergotherapie(Kinébanian e.a., 2006, h23) gebruikt. Adviseren is te beschouwen als het geven van raad, informatie en/of instructie aan een ander. Onze taak als adviseur is dat we een advies van goede inhoudelijke kwaliteit bieden, dat het adviesproces goed verloopt en dat we voor de acceptatie en implementatie van het advies een zo optimaal mogelijk draagvlak creëren. Samengevat komt dit neer op de volgende effectiviteitenformule: E =f (KAM). De Effectiviteit van een advies is een functie (f) van de Kwaliteit en de Acceptatie van het advies en het Managen (KAM) van het adviesproces (Kinébanian e.a., 2006, h23). Met betrekking tot het project is er sprake van indirect advies. De geadviseerden zijn de opdrachtgevers (ergotherapeuten) en de belanghebbenden zijn docenten en assistenten van mytylschool en de ouders /verzorgers van de kinderen van de mytylschool. Het onderstaand figuur geeft dit weer (Kinébanian e.a., 2006, h23).
Figuur 4.1. Schematische weergave van indirect adviseren; de geadviseerde is niet de belanghebbende van het advies.
Deel I Theoretische onderbouwing
44
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
4.6.1 Inhoud van het advies De inhoud van het advies de aard van het ergotherapeutische advies. In het adviesrapport zullen om deze reden de analyses en adviezen worden opgedeeld in (1) het handelen van de persoon/ personen, (2) het handelen van het systeem van de persoon/personen en (3) de omgeving (Kinébanian e.a., 2006, h23). Het onderstaand schema van figuur 4.2 geeft dit weer (Kinébanian e.a., 2006, h23).
Figuur 4.2. Schematische weergave van de inhoud van het advies.
4.6.2 Gehanteerde adviesaanpak Het proces van adviseren verloopt cyclisch; van de vraag van de opdrachtgever naar het implementeren en beheren van het advies, oftewel het ‘Adviesrapport’ en de ‘Handleiding Scholing’. Hierbij is het belangrijk dat er verschillende fasen worden doorlopen in het adviesproces (Kinébanian e.a., 2006, h23). Onderstaand geeft het adviesfasenmodel weer zoals wij deze gebruiken voor het doorlopen van het adviesproces.
Figuur 4.3. Schematische weergave van het adviesfasenmodel (Kinébanian e.a., 2006, h23). Deel I Theoretische onderbouwing
45
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Het adviesfasenmodel zal door ons op de volgende manier worden doorlopen: 1. Verhelderen van vraag; dit zal worden gedaan door interviews met de ergotherapeuten naar de aanleiding en achtergrond van dit project. 2. Analyseren hulpvraag; dit zal o.a. gedaan worden door middel van interviews met de docenten en assistenten van de mytylschool en de ouders van de kinderen en door observatie van het tillen, dragen en verzorgen op de mytylschool en tijdens huisbezoeken. Hiermee wordt de huidige stand van zaken bij de verzorging en de vragen en wensen van de verzorgers in kaart gebracht. 3. Typeren; alle informatie, knelpunten en mogelijke oplossingen worden op een rijtje gezet waarvoor een plan van aanpak wordt gemaakt. De tot dan toe verkregen informatie, met plan van aanpak zullen gepresenteerd worden aan de opdrachtgever tijdens de tussentijdse evaluatie. Mogelijke oplossingsrichtingen zullen in het adviesrapport gepresenteerd aangedragen worden. 4. Selecteren: de meeste adequate oplossingen zullen worden geselecteerd, waarbij het adviesplan geschreven wordt. 5. Implementeren: er zal een overdracht plaatsvinden doormiddel van workshops, de adviezen van de huisbezoeken en het daadwerkelijk adviesrapport. 6. Beheren en evalueren; doormiddel van het handboek scholing is het bedoeling dat voldoende ondersteuning is om de adviezen uit het adviesrapport voort te zetten. Daarnaast kan de instructie-dvd met ergonomische principes bij de verzorging visuele ondersteuning bieden om deze interventie voort te zetten.
Deel I Theoretische onderbouwing
46
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
5. Methodiek en modellen 5.1 Inleiding Het toepassen van ergonomische principes bij het tillen, dragen en verzorgen van kinderen gaat niet in één keer. Hiervoor is een gedragsverandering nodig. Zeker als men zijn hele leven al op een andere manier getild, gedragen en verzorgd heeft. Het is de bedoeling dat er een gedragsverandering gaat plaatsvinden bij zowel de assistenten en docenten van mytylschool als de ouders van kinderen. Om deze gedragsverandering te bewerkstellingen is gekeken naar een goede benaderingswijze. Vanuit de literatuur zijn er verschillende theorieën over gedragsverandering. Wij zijn uitgekomen op het Health counseling model van F. Gerards (2006). Om het proces van gedragsverandering invulling te geven maken wij als ondersteuning gebruik van de bekwaamheidsladder van Tijmes & van Beek (2006). Als ondersteuning voor het maken van kwalitatief goede workshop hebben we gekozen voor het didactisch model van Van Gelder (1973). Om aan te sluiten bij verschillende leerstijlen die we kunnen verwachten bij het geven van de workshops hebben we nog gebruik gemaakt van de leerstijlen van Kolb (Kinébanian e.a., 2006, h11.12). In de paragrafen hierna zullen de verschillende modellen worden toegelicht.
Deel I Theoretische onderbouwing
47
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
5.2 Health counseling model van F. Gerards Het Health Counselingsproces kent drie fasen. In de verschillende fasen kunnen weer afzonderlijke stappen worden onderscheiden (Gerards, F., 2006). Figuur 5.1 geeft de fasen en stappen in een overzicht weer.
Figuur 5.1 Overzicht van de fasen en stappen in het Health Counselingsproces (Gerards, F., 2006)
Deel I Theoretische onderbouwing
48
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
De fasen en stappen van het Health Counselingsproces zullen in het kort nader worden toegelicht. Fase 1: Voorbereiding Stap 1: Bewustwording Bij deze stap gaat het erom dat de verzorger tot het inzicht komt dat en hoe bepaalde gedragingen van invloed kunnen zijn op ontstaan, voortduren en herstel van de klacht. De mededeling over het verband tussen klacht en gewenst gezondheidsresultaat leidt niet automatisch tot een verandering van gedrag. Hiervoor is bewustwording bij de verzorger nodig. Er dient veel aandacht besteed te worden aan de voorwaarden die deze bewustwording mogelijk maken en bevorderen. Zo dient er bijvoorbeeld het juiste sociaal-emotioneel klimaat gecreëerd te worden waarin de verzorger zich kan openstellen voor informatieopname en- verwerking (Gerards, F., 2006). Stap 2: Motiveren Deze stap houdt het taxeren en het zo nodig bevorderen van de motivatie in. De verzorger overweegt de voor- en nadelen van het af te leren en aan te leren gedrag, nadat de bewustwording tot stand is gekomen. Deze afweging resulteert in het vaststellen van een of meerdere motieven. De verzorger geeft op grond van deze motieven aan of hij zijn gedrag al dan niet wil veranderen (Gerards, F., 2006). Stap 3: Besluitvorming In deze stap dient vervolgens de vraag gesteld te worden of de verzorger het doel daadwerkelijk kan bereiken, als hij tot een positieve intentieverklaring komt. Dit betekent dat in deze fase de begeleiding zich in de eerste plaats richt op de opsporing van barrières, die vervolgens moeten worden opgeruimd (Gerards, F., 2006). Fase 2: Uitvoering Stap 4: Start van de gedragsverandering De hulp waardoor de daadwerkelijke gedragsverandering tot stand kan komen wordt in deze fase geboden. De verzorger ontvangt hiervoor duidelijke instructies omtrent het nieuwe gedrag. Wat, hoe, wanneer en hoe vaak iets gedaan moet worden, moet duidelijk zijn. Hierover worden eenduidige afspraken gemaakt. Onder meer instructie, zelfregistratie, een contract sluiten en zelfcontroleprocedures zijn belangrijke technieken in deze stap (Gerards, F., 2006). Fase 3: Nazorg Stap 5: Gedragsbehoud Het nieuwe doel is nu consolidatie van het nieuwe gedrag. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen consolidatie op korte en op lange termijn (Gerards, F., 2006). In het geval van dit project zal het gaan om consolidatie op lange termijn. Voor consolidatie op lange termijn worden situaties opgespoord waarin het voor de verzorger moeilijk is om het nieuwe gedrag vol te houden. Dit zijn zogenoemde risicosituaties. Er wordt begeleiding geboden om het nieuwe gedrag te consolideren. Door de verzorger wordt alles in het werk gesteld om de risicosituaties van gedragsbehoud te leren kennen en een geschikte coping respons te vinden (Gerards, F., 2006). Stap 6: Preventie van terugval Fouten kunnen ontmoedigen en demoralisering tot gevolg hebben. Als gevolg hiervan kan de verzorger het nieuwe gedrag helemaal opgeven. Een belangrijk onderdeel is om na te gaan hoe de verzorger de gemaakte fouten attribueert, dat wil zeggen: waar schrijft hij de fouten aan toe? Het is belangrijk de verzorger te leren fouten zo te hanteren dat hij staking van het geadviseerde gedrag vermijdt (Gerards, F., 2006). Uiteindelijk zal de daadwerkelijke praktische uitvoering van ons project zich tot de eerste fase beperken. Door de observaties en gesprekken bij de verzorgers thuis en de assistenten en docenten op school proberen we ze bewust te maken van bepaalde gedragingen die van invloed kunnen zijn op Deel I Theoretische onderbouwing
49
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
het ontstaan en voortduren van bepaalde klachten. Met name tijdens de workshops proberen we de verzorgers te motiveren en laten we ze een bewuste keuze maken, waarna men mogelijk eventueel met individuele instructies en/of vervolg workshops verder kan. Wij zullen ondersteunende materialen bieden om de voortgang van de gedragverandering in de volgende fasen goed voort te kunnen zetten. Met name de laatste stappen van het model zijn van groot belang als het gaat om adviezen die door de verzorger lang moeten worden volgehouden (Gerards, F., 2006). Om deze reden is het voor ons van belang dat wij tijdens onze korte periode in Suriname iets achterlaten als een handboek en een instructie-dvd zodat het project verder voortgezet kan worden en ook de laatste stappen van het model kunnen worden uitgevoerd. Naast het Health Counseling model van F. Gerards hebben wij nog gekeken naar het ASE model. Dit model stelt dat gedrag verklaard wordt vanuit de intentie om dat gedrag te vertonen en dat de intentie op haar beurt wordt verklaard vanuit drie hoofddeterminanten, namelijk (Kok, H. e.a., 2005); - Attitude (A): hoe positief staat iemand ten aanzien van het gedrag (voor- en nadelen)? - Sociale invloed (S): hoe positief staat de omgeving ten aanzien van het gedrag? (waargenomen gedrag, waargenomen meningen, normen, ervaren steun)? - Eigen effectiviteitsverwachting (E): kan iemand het gedrag vertonen (mogelijkheden, vaardigheden)? Uiteindelijk is onze voorkeur uitgegaan naar het Health Counseling model van F. Gerards. Dit model legt de nadruk op actieve participatie, hetgeen weer aansluit bij bijvoorbeeld ‘PE-intervention’ (zie hoofdstuk 2.6). Ook is het voordeel van het Health Counseling model dat het gestructureerd is, iets wat we bij het ASE model enigszins missen. Daarentegen houdt het ASE model meer ruimte over voor de inbreng van de adviseur. Dit is een nadeel van het Health Counseling model dat we voor lief nemen. 5.3 Bekwaamheidsladder (Tijmes & van Beek, 2006) Het eigen maken van nieuwe principes/vaardigheden gaat niet vanzelf. Zeker als activiteiten al vanaf het begin op een andere manier worden uitgevoerd. Voor het aanleren van nieuwe activiteiten is een bepaalde mate van gedragverandering nodig. De stappen van gedragsverandering zijn uit te zetten tegenover de bekwaamheidsladder. Tijmes & van Beek laten met de bekwaamheidsladder het proces van deze verandering in stappen zien. Namelijk van; 1. onbewust – onbekwaam 2. bewust – onbekwaam 3. bewust - bekwaam 4. onbewust – bekwaam Hieronder zal het model schematisch worden weergeven.
Onbewust Bekwaam Bewust bekwaam Bewust Onbekwaam Onbewust Onbekwaam Figuur 5.2 Schematische weergave van de bekwaamheidsladder van Tijmes & van Beek, 2006
De stappen van de bekwaamheidsladder zoals ze in figuur 5.2 zijn weergegeven kunnen zowel voor de therapeut als de docenten en assistenten en de ouders van de kinderen van de mytylschool het proces van gedragsverandering inzichtelijk maken. Men ziet hierdoor dat gedragsverandering een Deel I Theoretische onderbouwing
50
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
proces is en dat men gewoontes in bijvoorbeeld tillen en dragen van kinderen niet zomaar van de één op de andere dag kan veranderen, maar dat hier tijd voor nodig is. Om de teleurstelling te voorkomen dat men de nieuwe geleerde technieken niet gelijk goed toepast, kan dit model inzicht bieden. 5.4 Didactisch model van Van Gelder (Van Gelder e.a. 1973) Het didactisch model van Van Gelder is een klassiek onderwijsmodel. Je kunt hiermee goed nadenken over de voorbereiding van een ‘les’ in de meer traditionele betekenis van het woord. Dit model sluit met name goed aan bij situaties van leerstof-overdracht of training van welomschreven vaardigheden (Doolaard. J., 2006). Wij vinden dat dit model structuur biedt om de workshops op een kwalitatieve manier te ontwerpen. Daarnaast is het voor de opdrachtgever hierdoor makkelijk om de workshop opnieuw aan te bieden, aangezien het gestructureerd de onderdelen en werkvormen van de workshop weergeeft. Om deze reden hebben wij besloten dit model als leidraad te gebruiken voor het ontwikkelen van onze workshops. In figuur 5.3 wordt het model schematisch weergegeven, daaronder worden de onderdelen van het model kort toegelicht.
Figuur 5.3 Schematische weergave van het didactisch model van Van Gelder (Doolaard. J., 2006)
De beginsituatie beschrijft de kennis en vaardigheden die de doelgroep heeft bij aanvang van de scholing. Voor het formuleren van het doel dien je antwoord te kunnen geven op de vraag: wat wil ik bereiken. Leerdoelen geven richting aan het leerproces(Doolaard. J., 2006). De leerstof is het geheel aan kennis en vaardigheden dat aangeboden wordt. Er worden verschillende indelingen van de didactische werkvormen gehanteerd, door gebrek aan eenduidigheid worden de didactische werkvormen achterwege gelaten (Doolaard. J., 2006). Om deze reden zullen ook wij onze eigen visie over werkvormen die het beste aansluiten bij de workshop hanteren, waardoor we met onze werkvormen goed aan kunnen bij de leerstijlen van Kolb (paragraaf 5.5). Leeractiviteiten zijn de wijze waarop de cursisten zich de leerstof toe-eigenen (luisteren, oefenen etc.). De leeractiviteiten worden naast de mogelijkheden van de cursisten en het doel dat nagestreefd wordt, mede bepaald door de leerstof, de keuze van de didactische werkvormen en de leermiddelen. Als leiders van de workshops kunnen we gebruik maken van verschillende leer- en hulpmiddelen: van schriftelijk materiaal tot simulator, van auditieve media tot visuele media of een combinatie hiervan (Doolaard. J., 2006). De manier waarop we deze leer- en hulpmiddelen inzetten zal aansluiten bij de verschillende leerstijlen van Kolb, welke in de volgende paragraaf zal worden toegelicht.
Deel I Theoretische onderbouwing
51
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
5.5 Leerstijlen van Kolb D.A. Kolb (Amerikaanse psycholoog) stelt dat leren een beroep doet op verschillende leervaardigheden. Om te leren, gaan mensen verschillend te werk. Kolb gaat ervan uit dat het koppelen van aangereikte kennis aan ervaringen het leren bevordert. Mensen gaan daarbij zeer verschillend te werk. Kolb onderscheidde vier verschillende leerstijlen bij mensen(Kinébanian e.a., 2006, h11.12). 1. Accommodeerdersleerstijl; wordt gekenmerkt door het directe experimenteren met nieuwe dingen: het ondervinden door middel van ervaringen opdoen. Degene die op deze manier leert, wil graag oefenen en vindt praktische bruikbaarheid het belangrijkste. 2. Divergeerdersleerstijl; wordt gekenmerkt door het beschouwen van nieuwe informatie vanuit verschillende invalshoeken. In een open leersituatie worden nieuwe mogelijkheden bekeken en wordt daarmee ervaring opgedaan. 3. Assimileerdersleerstijl; wordt gekenmerkt door het ondernemen van activiteiten op grond waarvan zo veel mogelijk achtergronden van de informatie worden uitgezocht en geordend. Op basis daarvan worden nieuwe begrippen en theorieën gevormd. 4. Convergeerdersleerstijl; wordt gekenmerkt door een behoefte aan helderheid en structuur en door de wens op direct met de nieuwe informatie te oefenen en deze toe te passen. Het leren van volwassenen voltrekt zich volgens Kolb als een cyclisch proces. Hij onderscheidt in dat proces vier stadia (Kinébanian e.a., 2006, h11.12): 1. het stadium van de concrete ervaring (CE); 2. het stadium van de reflectieve observatie (RO); 3. het stadium van de vorming van abstracte begrippen en concepten (AC); 4. het stadium van de toetsing van deze begrippen in nieuwe situaties/experimenten (AE).
Figuur 5.4 Schematische weergave van de leercyclus van Kolb (Kinébanian e.a., 2006, h11.12).
Het leren begint volgens Kolb in een van deze vier stadia, afhankelijk van de voorkeur van de volwassene. Vanuit het eerste stadium begint de volwassene te leren door eerst concrete ervaringen op te doen, waarna de volgende drie stadia worden doorlopen (Kinébanian e.a., 2006, h11.12).
Deel I Theoretische onderbouwing
52
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Alle stadia van de cyclus vindt Kolb even belangrijk. Het geleerde is uiteindelijk het resultaat van de integratie tussen deze vier stadia. Een stadium overslaan heeft tot gevolg dat iets niet goed geleerd wordt (Kinébanian e.a., 2006, h11.12). Kolb stelt dat elk stadium verschillende soorten vaardigheden vereist. Iemand die optimaal leert, beheerst al deze vaardigheden, maar zo goed ontwikkeld zijn de vaardigheden bij veel mensen niet. Dat wordt ook zichtbaar in de wijze waarop mensen opdrachten uitvoeren of taken aanpakken (Kinébanian e.a., 2006, h11.12). Voor ons adviseurs en ergotherapeuten is het van belang tijdens de workshops goed aan te sluiten bij de leerstijl van de cursist zodat het leereffect zo groot mogelijk is. Het is voor ons echter niet mogelijk om achter iedere cursist zijn persoonlijke leerstijl te komen. Daarom zullen wij bij de verschillenden leerstijlen van de cursisten proberen aan te sluiten door in onze workshops alle aanpakken te verwerken passende bij de verschillende leerstijlen. Hierdoor hopen we dat iedereen een keer met zijn eigen leerstijl met de stof over ergonomische principes in aanmerking komt. Tabel 5.1 geeft de verschillende aanpakken bij de verschillende leerstijlen weer. Leerstijl van de cliënt
Aanpakstijl van de ergotherapeut
Convergeerdersleerstijl Divergeerdersleerstijl Assimileerdersleerstijl Accommodeerdersleerstijl
Instructieaanpak Reflectieaanpak Zelfstudieaanpak Oefenaanpak
Tabel 5.1 Weergave van de verschillende aanpakken bij de verschillende leerstijlen van Kolb (Kinébanian e.a., 2006, h11.12)
Deel I Theoretische onderbouwing
53
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
54
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Literatuur 1. Academisch Ziekenhuis Paramaribo (2011). Revalidatiecentrum: Ergotherapie. Geraadpleegd op 05-08-2011, < http://www.azp.sr/nl/revalidatiecentrum/ergotherapie>. 2. Arboconvenant Academische Ziekenhuizen (2003). Praktijkrichtlijn Fysieke Belasting© JanssenVos communicatie. 3. van Beek, M., Tijmes, I. (2006) Leren coachen, basisboek theorie en methode. Amsterdam: Boom/Nelissen. 4. Boevink, G., Duchenne- van den Berge, W., Stegerhoek, R. (2003) Zakboekje communicatie hulpverlening allochtonen. Woerden: NIGZ 5. Bos, E.H., Krol, B., Van Der Star, A. en Groothoff, J.W. (2006) The effects of occupational interventions on reduction of musculoskeletal symptoms in the nursing profession. Ergonomics: 49(7), 706-723. 6. Buitenhuis, M. (2011). Ergotherapie in Suriname: Revalidatiecentrum. Geraadpleegd op 05-082011,
. 7. Brehaut, J.C., Kohen, D.E., Raina, P., Walter, S.D., Russell, D.J., Swinton, M., O'Donnell, M. en Rosenbaum, P. (2004) The health of primary caregivers of children with cerebral palsy: how does it compare with that of other Canadian caregivers? Pediatrics: 114(2), 182-191. 8. CBO (2003). Richtlijn aspecifieke lage rugklachten. Alphen aan den Rijn: Van Zuiden Communications B.V. 9. CBO (2007). Richtlijn diagnostiek en behandeling van kinderen met spastische Cerebrale Parese. Utrecht: Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen. 10. CCM for The Global Fund in Suriname (2011). Ziektes: HIV/AIDS, Malaria, Tuberculose. Geraadpleegd op 18-05-2011, 11. Cole, D., Rivilis, I., van Eerd, D. Cullen, K., Irvin, E. en Kramer, D. (2005) Effectiveness of participatory ergonomic (PE) intervention: a systemic review Summary. Torontho ON , Canada: Institute for work and health. 12. Dawson, A.P., McLennan, S.N., Schiller, S.D., Jull, G.A., Hodges, P.W. en Stewart, S. (2007) Interventions to prevent back pain and back injury in nurses: a systematic review. Occupational and Environmental Medicine: 64(10), 642-650. 13. Doolaard. J. (2006) Handboek geestelijke verzorging in zorginstellingen. Kampen: Kok ten Have 14. Driessen, M.T., Proper, K.I., van Tulder, M.W., Anema, J.R., Bongers, P.M. en van der Beek, A.J. (2010). The effectiveness of physical and organisational ergonomic interventions on low back pain and neck pain: a systematic review. Occupational and Environmental Medicine: 67(4), 277285. 15. Düger, T., Yilmaz, O., Aki, E., Kayihan, H. en Karaduman, A. (2003) The environmental barriers of children with Muscular Dystrophies and its effect on mother's low back pain. Disability & Rehabilitation: 25(20), 1187-1192. 16. van Eerd, D., Cole, D., Irvin, E., Mahood, Q., Keown, K., Theberge, N., Village, J., St. Vincent, M. en Cullen, K. (2010). 'Process and implementation of participatory ergonomic interventions: a systematic review', Ergonomics: 53(10), 1153-1166. 17. Eisenhower, A.S., Baker, B.L. en Blacher, J. (2009). Children's delayed development and behavior problems: impact on mothers' perceived physical health across early childhood. Social Science & Medicine: 68(1), 89-99. 18. FCB Dienstverlenen in Arbeidsmarktvraagstukken (2006). ERGONOMIEWIJZER Het hoe en waarom van verminderen van fysieke belasting in de kinderopvang en in peuterspeelzalen. Utrecht: FCB Dienstverlenen in Arbeidsmarktvraagstukken. 19. Gerards, F., Borgers, R. (2006) Health Counseling, het aviesgesprek in de (para)medische en verpleegkundige zorg. Soest: Uitgeverij Nelissen 20. Kinébanian, A., le Granse, M. (2006) Grondslagen van de ergotherapie. Maarsen: Elsevier gezondheiszorg. Deel I Theoretische onderbouwing
55
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
21. Knibbe, J J en Knibbe, N.E. (1995) StatMan. Achtergrond en verantwoording. Tiel: ARJO Nederland BV. 22. Kok, H., Molleman, G., Saan, H., Ploeg, M. (2005) Handboek Preffi 2.0: richtlijn voor effectieve gezondheidsbevordering en preventie. Woerden: NIGZ 23. Kuiper, C., Heerkens, Y., Balm, M., Bieleman, A., & Nauta, N. (2005). Arbeid & Gezondheid. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 24. LOCOmotion (2005). ‘Praktijkinformatie Gezond Werken: kleine kinderen tillen.’ Utrecht: FCB Dienstverlenen in Arbeidsmarktvraagstukken. 25. LOCOmotion, Bennekom (Knibbe, N.E. , Knibbe, J.J. en Geuze, L.) (2003a) Werkpakket ‘Aanpak fysieke belasting gehandicaptenzorg’. Utrecht: JanssenVos communicatie. 26. LOCOmotion, Bennekom (Knibbe, N.E. , Knibbe, J.J. en Geuze, L.) (2003b) Rugboekje zorgverleners gehandicaptenzorg. Utrecht: JanssenVos communicatie. 27. Ministerie van volkgezondheid (2004) Meerjaren Sectorplan Gezondheidszorg 2004 – 2008 "Gezondheidszorg: ieders zorg". Republiek Suriname 28. Ministerie van volksgezondheid in Suriname (2011). Informatie voor patiënten. Geraadpleegd op 17-05-2011 29. Muto, S., Muto, T., Seo, A., Yoshida, T., Taoda, K. en Watanabe, M. (2006) Prevalence of and risk factors for low back pain among staffs in schools for physically and mentally handicapped children. Industrial Health: 44(1), 123-127. 30. Muto, S., Muto, T., Seo, A., Yoshida, T., Taoda, K. en Watanabe, M. (2008). Effect of nursing assistance tools on preventing musculoskeletal pain among staff in schools for disabled children. Journal of Occupational Health: 50(3), 245-250. 31. Nederlandse ambassade (2011). Suriname. geraadpleegd op 11-05-2011, . 32. Okuno, M., Uketa, S., Nakaseko, M. en Tokunaga, R. (1997) Work and workload of nursing personnel in a nursery school and two institutions for handicapped children. Independent Health: 35(2), 202-211. 33. Pillastrini, P., Mugnai, R., Bertozzi, L., Costi, S., Curti, S., Mattioli, S. en Violante, F.S. (2009). Effectiveness of an at-work exercise program in the prevention and management of neck and low back complaints in nursery school teachers. Independent Health: 47(4), 349-354. 34. Pincus, T., Vogel, S., Burton, A.K., Santos, R. en Field, A.P. (2006) Fear avoidance and prognosis in back pain: a systematic review and synthesis of current evidence. Arthritis & Rheumatism: 54(12), 3999-4010. 35. Peereboom, K.J. en de Langen N.C.H. (2008) Handboek fysieke belasting. Den Haag: SDU Uitgevers 36. Picavet, H.S. en Schouten, J.S. (2003). Musculoskeletal pain in the Netherlands: prevalences, consequences and risk groups, the DMC(3)-study. Pain: 102(1-2), 167-178. 37. Roffey, D.M., Wai, E.K., Bishop, P., Kwon, B.K. en Dagenais, S. (2010a). Causal assessment of awkward occupational postures and low back pain: results of a systematic review. Spine Journal: 10(1), 89-99. 38. Roffey, D.M., Wai, E.K., Bishop, P., Kwon, B.K. en Dagenais, S. (2010b). Causal assessment of workplace manual handling or assisting patients and low back pain: results of a systematic review. Spine Journal: 10(7), 639-651. 39. Rosenbaum P. (2003) Cerebral palsy: what parents and doctors want to know. British Medical Journal: 326, 670–674. 40. Rivilis, I., Van Eerd, D., Cullen, K., Cole, D.C., Irvin, E., Tyson, J. en Mahood, Q. (2008) Effectiveness of participatory ergonomic interventions on health outcomes: a systematic review. Applied Ergonomics: 39(3), 342-358. 41. Rutten, L., Tames, M., Weidijk, R. & Wiedijk, M. (2011). Schrijven: zo goed je kan! Theoretische onderbouwing. Hogeschool van Amsterdam, Opleiding Ergotherapie
Deel I Theoretische onderbouwing
56
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
42. Schuijt, K. Soede, R. Pol, S. van der. (2008). Assessments voor kinderrevalidatie in Paramaribo,theoretische onderbouwing. Scriptie. Domein gezondheid: Hogeschool van Amsterdam. 43. Spiekhout,J., Rengenhart, E., Diesfeldt, A., da Costa, S., Dirks, T. en van den Berg , H. (2001) Als je kind het zelf niet kan.(2edruk) Houten/Diegum: Bohn Stafleu Van, Loghum. 44. Steenstra, I.A., Verbeek, J.H., Heymans, M.W. en Bongers, P.M. (2005). Prognostic factors for duration of sick leave in patients sick listed with acute low back pain: a systematic review of the literature. Occupational and Environmental Medicine: 62(12), 851-860. 45. Steultjens, E., Dekker, J., Bouter, L.M., van de Nes, J.C.M., Lambregts, B. en van en Ende, C.H.M. (2004). Occupational therapy for children with cerebral palsy: a systematic review. Clinical Rehabilitation: 18(1), 1-14. 46. Stichting Mytylschool Suriname (1999). Hoe begon het en wat doen we precies. Geraadpleegd op 05-08-2011, 47. Thomas, J.S. en France, C.R. (2007). Pain-related fear is associated with avoidance of spinal motion during recovery from low back pain. Spine: 32(16), E460-466. 48. Tong, H.C., Haig, A.J., Nelson, V.S., Yamakawa, K.S., Kandala, G. en Shin, K.Y. (2003). Low back pain in adult female caregivers of children with physical disabilities. Archives of Pediatric & Adolescent Medicine: 157(11), 1128-1133. 49. Tsuboi, H., Takeuchi, K., Watanabe, M., Hori, R. en Kobayashi, F. (2002) Psychosocial factors related to low back pain among school personnel in Nagoya, Japan. Independent Health: 40(3), 266-271. 50. van Tullar, J.M., Brewer, S., Amick, B.C., Irvin, E., Mahood, Q., Pompeii, L.A., Wang, A., Van Eerd, D., Gimeno, D. en Evanoff. B (2010) Occupational safety and health interventions to reduce musculoskeletal symptoms in the health care sector. Journal of Occupational Rehabilitation: 20(2), 199-219. 51. van Tulder, M.W. van en Koes B.W. (2004) Evidence-based handelen bij lage rugpijn : epidemiologie, preventie, diagnostiek, behandeling en richtlijnen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 52. van Tulder, M.W., Koes, B.W. en Bouter, L.M. (1995). A cost-of-illness study of back pain in The Netherlands. Pain: 62(2), 233-240. 53. van der Werf, S. (2002) Allochtonen in de multiculturele samenleving. Bussum: Coutinho 54. Wai, E.K., Roffey, D.M., Bishop, P., Kwon, B.K. en Dagenais, S. (2010a). Causal assessment of occupational lifting and low back pain: results of a systematic review. Spine Journal: 10(6), 554566. 55. Wai, E.K., Roffey, D.M., Bishop, P., Kwon, B.K. en Dagenais, S. Causal assessment of occupational carrying and low back pain: results of a systematic review. Spine Journal: 10(7), 628-638. 56. Wong, K.C., Lee, R.Y. en Yeung, S.S. (2009) The association between back pain and trunk posture of workers in a special school for the severe handicaps. BMC Musculoskeletal Disorders: 10, 4351.
Deel I Theoretische onderbouwing
57
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
58
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Bijlage
Vragenlijsten visie ergotherapeuten in Nederland en Suriname
Beste ergotherapeuten, Wij zijn twee korte leerroute studenten ergotherapie aan de hogeschool van Amsterdam. Momenteel zijn we gestart met ons afstudeerproject, genaamd: Ergonomische principes in de schoolen thuissituatie. Het gaat hierbij om de toepassing van ergonomische principes bij verzorging en begeleiding van kinderen door leerkrachten op mytylschool en door ouders in de thuissituatie in Paramaribo, Suriname. Binnenkort (31 mei) zullen wij vertrekken naar Suriname om o.a. voorlichting en advies te geven m.b.t. ergonomie aan de docenten en ouders van de kinderen van de mytylschool. Het is hierbij belangrijk om goed inzicht te krijgen in de verschillen in cultuur en diversiteit. Om deze reden willen wij jullie een aantal vragen stellen om inzicht te krijgen in jullie visie over de taken en rollen die ergotherapeuten hebben in het kader van voorkomen en verminderen van klachten aan het bewegingsapparaat. In Suriname zullen wij dezelfde vragen stellen aan de ergotherapeuten daar. Hierdoor hopen we met het ontwerpen van het adviesplan en de workshops beter rekening te kunnen houden- en aan te sluiten bij de Surinaamse cultuur en samenleving. Wij willen jullie vragen de onderstaande vragen te beantwoorden en voor 25 mei (per mail) weer terug te sturen. In Nederland zullen wij jullie antwoorden bundelen tot een kort verslag. Het is geen diepgaand onderzoek, maar een inventarisatie om zo de kwaliteit van ons project te verbeteren. De antwoorden op de vragen zullen om deze reden voor ons erg waardevol kunnen zijn! Wij willen jullie alvast bedanken voor de medewerking. Met vriendelijke groet, Mariëtta Brandsma ([email protected]) Anoek Teunissen ([email protected]) Studenten ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam
Vragen: 1.Welke interventies pas je als ergotherapeut toe bij het voorkomen en verminderen van klachten aan het bewegingsapparaat? 2. Pas je vaak het onderwerp ‘ergonomische principes’ toe tijdens een behandeling? - Zo ja, hoe vaak en wanneer? - Zo nee, waarom niet? (ga verder naar vraag 5) 3. Als je het onderwerp ‘ergonomische principes’ toepast tijdens behandeling, welke principes gebruik je dan en waarom?
Deel I Theoretische onderbouwing
59
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
4. Zie je het toepassen van het onderwerp ‘ergonomische principes’ tijdens een behandeling als zinvol? - Zo ja, waarom wel? - Zo nee, waarom niet? 5. Welke rollen neem je aan als ergotherapeut bij de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat? 6. Maak je gebruik van een wetenschappelijk basis voor de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat? - Zo ja, van welke? 7. Wanneer zijn de doelen bij een behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat volgens jou behaald? -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Beste ergotherapeuten, Wij zijn twee korte leerroute studenten ergotherapie aan de hogeschool van Amsterdam. Momenteel zijn we gestart met ons afstudeerproject, genaamd: Ergonomische principes in de schoolen thuissituatie. Het gaat hierbij om de toepassing van ergonomische principes bij verzorging en begeleiding van kinderen door leerkrachten op mytylschool en door ouders in de thuissituatie. Het is belangrijk om goed aan te sluiten bij de cultuur en visie van de instelling. Om deze reden willen wij jullie een aantal vragen stellen om inzicht te krijgen in jullie visie over de taken en rollen die ergotherapeuten hebben in het kader van voorkomen en verminderen van klachten aan het bewegingsapparaat. In Nederland hebben wij dezelfde vragen gesteld aan de ergotherapeuten die werkzaam zijn op de polikliniek en in een revalidatiecentrum. Hierdoor hopen we met het ontwerpen van het adviesplan en de workshops beter aan te sluiten bij de cultuur en visie van de instelling. Zouden jullie onderstaande vragen willen beantwoorden en voor 24 juni (per mail) weer terug willen sturen? Wij zullen de antwoorden bundelen tot een kort verslag. Het is geen diepgaand onderzoek, maar een inventarisatie om zo de kwaliteit van ons project te verbeteren. De antwoorden op de vragen zullen om deze reden voor ons erg waardevol kunnen zijn! Wij willen jullie alvast bedanken voor de medewerking. Met vriendelijke groet, Mariëtta Brandsma ([email protected]) en Anoek Teunissen ([email protected]) Studenten ergotherapie, Hogeschool van Amsterdam Vragen: 1. Welke interventies pas je als ergotherapeut toe bij het voorkomen en verminderen van klachten aan het bewegingsapparaat bij mensen die veel tillen en dragen? Deel I Theoretische onderbouwing
60
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
2. Pas je vaak het onderwerp ‘ergonomische principes’ toe tijdens een behandeling? - Zo ja, hoe vaak en wanneer? - Zo nee, waarom niet? (ga verder naar vraag 5) 3. Als je het onderwerp ‘ergonomische principes’ toepast tijdens een behandeling, welke principes gebruik je dan en waarom? . 4. Zie je het toepassen van het onderwerp ‘ergonomische principes’ tijdens een behandeling als zinvol, zie je effect en hoe? - Zo ja, waarom wel? - Zo nee, waarom niet? 5. Welke rollen neem je aan als ergotherapeut bij de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat? 6. Maak je gebruik van een wetenschappelijk basis voor de behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat? - Zo ja, van welke? 7. Wanneer zijn de doelen bij een behandeling ter voorkoming en vermindering van klachten aan het bewegingsapparaat volgens jou behaald?
Deel I Theoretische onderbouwing
61
‘Voorkom klachten, weet hoe je tilt!’
Deel I Theoretische onderbouwing
62