Verwersdijk oz 164
B 475 Wijk 6-562 en 568
Verp.nrs 599-608
Stadsmelkbedrijf van de familie Van Witteloostuijn Verwersdijk 164, een oud zestiende of vroeg zeventiende-eeuws pandje met trapgevel, was de hele 19e eeuw een melkhandel/boerderij van de familie Van Witteloostuijn. Vanaf 1821 woonde hier de in Monster geboren melkboer Jacobus van Witteloostuijn (1797-1844) en zijn vrouw Wijntje Mooiman. Hij was toen 24 jaar en had het pand net gekocht. Het terrein liep achter verschillende huizen aan de Verwersdijk door, rond het achterliggende slop de Asput. Dat slop geeft nog steeds tevens toegang tot het Hofje van Pauw.
Zijn voorganger Hendrik Mulder betaalde in 1809 patent voor het beroep van tuinder. Vermoedelijk hield hij geen koeien, maar wel had hij in een voormalig huisje achter in de Asput een varkensschuur. Maar ook reeds halverwege de zeventiende eeuw was er achter dit huis een grote stal of pakhuis. Het huis (en een groot deel van de pandjes in de omgeving) was toen eigendom van slager Arent Corstiaensz Oversloot. Het pand moet bij de buskruitramp van 1654 zwaar beschadigd zijn. Eerste generatie Van Witteloostuijn Melkboer Jacob van Witteloostuyn stierf op dit adres in 1844, reeds op 47-jarige leeftijd. Bij de inventarisatie van zijn nalatenschap bestond zijn veestapel toen uit: 49 koeien, twee hokkelingen (halfwassen koeien, die nog niet gekalfd hadden), twee paarden, een stier, zes vette varkens en twintig hoenders. Het vee bevond zich die zomer op zijn land in de Plaspoelpolder in Rijswijk en de Voordijkhoornse polder in Hof van Delft. In de Voordijkhoornsepolder stonden ook nog aardappelen en kool te velde. Verder had hij half juni reeds voor f 840 hooi in voorraad. De bedrijfsinventaris omvatte verder: twee boerenwagens, een kar, twee spoelingkisten, een spoelingschouw (boot) met zeil en toebehoren. (Spoeling was een afvalproduct van de jeneverstokerijen dat zeer gewild was als veevoer.) Verder bestond het boerengereedschap onder andere uit: een melkjuk, 48 melktesten (om de melk in te romen te zetten), boterteemsen, twee karntonnen met toebehoren voor het boter maken, twee botervlootjes, veertien botertonnen, koperen schalen en een ijzeren evenaar met koperen gewichten. Ook waren er attributen voor het kaasmaken, zoals een wringkuip, een wringtobbe, een kruimeltobbe, een kaasmes om de stremmende melk klein te snijden en een kaaspers en een weikuip waarin de wei die bij het kaasmaken overbleef op te vangen als varkensvoer. Tenslotte was er nog een spekbak. Tweede generatie In 1849 nam zoon Reinier Johannes (1825-1892) het bedrijf over van zijn moeder. In 1863 kreeg hij vergunning om een steiger voor zijn pand op te richten. Zijn bedrijf is wat bescheidener van omvang dan dat van zijn vader. In maart 1867, kart na een heftige longziekte onder het vee, had hij 22 koeien op stal staan, in 1889 29. Sinds 1872 mocht hij ook vier varkens houden. Toen Reinier op 4 juni 1892 na 43 jaar boeren overleed, werd de zaak opnieuw door een notaris beschreven. In het voorhuis was toen een winkel met toonbank, kastje, vliegenkast en een jalousie. Het huis bevatte verder onder meer een opkamer en diverse bedsteden. Zijn veestapel bestond op dat moment uit: 32 koeien (zeven op land in de Plaspoelpolder dat hij huurde van zijn broer Dirk van Witteloostuijn, boer op de Buitenwatersloot; twaalf op land dat hij pachtte van baronesse Sirtema van Grovestins, vermoedelijk in de Krakeelpolder; en dertien op zeven hectare eigen land in Klein Vrijenban buiten de Haagpoort). Verder had hij twee paarden en drie varkens en een partij kippen. De nalatenschap omvatte daarnaast nog een derde deel in het bovengenoemde stuk bouwland, genaamd ‘Slingerbosch’, in de Voordijkhoornsepolder (1,95 ha), dat bij anderen in gebruik was. De waarde van zijn hooivoorraad (in juni) werd getaxeerd op f 800. De inventaris van het bedrijf bestond verder uit een boerenwagen, een driewielige kar, drie kruiwagens, een melkwagen, tien melkkannen; melktesten en een kaaspers; een spoelingkist
en spoelingpomp; een put met koemest en een mestwagen en nog wat gereedschap. In huis was een partij spek, een partij boter en een kleine voorraad melk. Een andere broer van Reinier, Johannes Reinier, boerde op de Vlamingstraat, waar hij getrouwd was met de dochter van de veehandelaar Philip Lugtigheid. Derde generatie De weduwe van Reinier, Geertruida van den Bos, zette waarschijnlijk het bedrijf voort met haar zoon Jacobus (landbouwer) die in de belendende Molenstraat nr 36 was gaan wonen. Een half jaar na de dood van Reinier was er in 1893 monden klauwzeer onder de 35 koeien in de stal. De weduwe overleed in 1911 op Verwersdijk 164 als melkverkoopster. Zoon Jacobus kort daarna in 1916 op 55-jarige leeftijd in de Molenstraat. In november 1917 werd de winkel in melk, boter, kaas en eieren met stallen, schuur, kaarnmolen en mestputten in veiling gezet. Het huis had volgens de omschrijving toen een melkkelder en grote opkamer en er waren drie stallen met bij elkaar ruimte voor 42 koeien. In de tweede stal was ook plaats voor twee paarden en zaten varkenshokken. In de Asput achter het huis was verder een stenen wagenschuur, met daarnaast een stuk tuingrond. Pension Van 1917 tot 1922 was het pand eigendom van veehandelaar Gerard Lugtigheid. Hoe het pand in die jaren gebruikt werd is nog onduidelijk. Het huis met de aanbouwen erachter werd in 1922 verkocht aan logementhouder Hendrik Meewis. Een deel van de stalruimte achter het huis werd toen verbouwd tot feestzaal. Een ander deel van de stallen in de Asput werd apart verkocht. Het huis werd in die periode door een groot aantal kamerbewoners bewoond. Daartoe waren onder meer
op zolder elf slaapkamertjes getimmerd plus een grotere kamer aan de achterzijde. Van 1933 tot 1947 was journalist Arie Dijkshoorn de eigenaar.
Renovatie Na de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw aangekocht door de Hervormde Kerk die in het zaaltje erachter gebruikte voor catechisatielessen en voor feesten en partijen van diverse christelijke verenigingen. Het kreeg toen de naam "De Verborgen Schat". Het pand werd in 1950 grondig 'gerestaureerd'. Vergelijking van een foto uit de tijd van Van Witteloostuyn en die van de huidige situatie maakt duidelijk wat er is gebeurd: de onderpui is radicaal gewijzigd; de entree verhuisde naar de zijkant, het oude klassieke voorvertrek waar je zo binnenstapte verdween (evenals de opkamer). Bij goede observatie blijkt ook dat de trapgevel een treetje meer kreeg, omdat dat 'authentieker' werd geacht. Inmiddels is de gevel vrij recent nogmaals opgepoetst. Dertig jaar geleden was het enige tijd een restaurant met bovenwoning, nu is er het project- en communicatiebureau BOP gevestigd.
Bronnen: kadasteradministratie patentregister 1811 bevolkingsregister 1825 digitale stamboom waarbrieven 7 i 265, 7L 98v, 7 L 139 en 7 M 54 boedelbeschrijving notaris SA Scholten 27-8-1844, akte 156 boedelbeschrijving notaris Kleijn van Willigen 1892, akte 2473 Registers voor aangifte van ziek vee, secretariearchief 6081 advertentie Delftsche Courant 1917, nr 259 Wim Weve, Huizen in Delft in de 16e en 17e eeuw (2013), p. 73 bouwregistratiekaart
Tekening van het logement omstreeks 1940 door H. Rosse.