Tilburg University Master Rechtsgeleerdheid, accent Privaatrecht
Verwarming van koude uitsluiting. Moet koude uitsluiting worden afgeschaft of kunnen de koude gevolgen worden opgewarmd?
Jaclyn van der Linden 501402 Begeleider: prof. mr. P. Vlaardingerbroek juni 2014
Voorwoord Vol trots presenteer ik u als lezer mijn afstudeerscriptie. Deze scriptie dient als afsluiting van mijn master Rechtsgeleerdheid, met als accent Privaatrecht. En dient tevens als afsluiting van mijn studententijd. Het was een lange, hobbelige weg, maar aangezien ik altijd met plezier naar school ben gegaan, vind ik het bijna jammer dat deze tijd is afgelopen. Binnen het accent Privaatrecht heb ik voornamelijk vakken binnen het Personen- en Familierecht gevolgd. Het onderwerp voor deze scriptie is dan ook ontstaan tijdens één van de betreffende colleges over huwelijkse voorwaarden. Tijdens het college werden voorbeelden besproken van de schrijnende gevolgen die koude uitsluiting kan hebben. Deze scriptie is ontstaan uit de vraag: kan het niet anders?
Het is een heel proces geweest om van een idee voor een onderwerp te komen tot een afstudeerscriptie en daar heb ik dan ook zeker hulp bij gekregen. Als eerste wil ik dan ook prof. mr. P. Vlaardingerbroek bedanken voor zijn begeleiding. Zeer prettig om te ervaren dat een begeleider daadwerkelijk de tijd neemt om te helpen een scriptie naar een hoger plan te tillen. Als tweede wil ik mijn klasgenoten, vrienden en vriendinnen bedanken voor alle geboden afleiding en ontspanning. Daarnaast wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om een aantal bijzondere mensen te bedanken die mij gedurende mijn gehele studie, maar zeker ook tijdens het schrijven van deze scriptie hebben gesteund. Dank je wel papa, mama, opa, Jim en Chris. Zonder jullie zou ik het nooit hebben gered. Last but not least, bedankt voor degene die in gedachten altijd bij ons zijn.
Veel plezier met het lezen van mijn scriptie!
Jaclyn van der Linden 501402 Dordrecht, juni 2014 2
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 De problemen van koude uitsluiting ................................................................................... 4 Paragraaf 1.1. Koude uitsluiting in het huwelijksvermogensrecht…………………………………..5 Paragraaf 1.2 De omvang van koude uitsluiting..................................................................................6 Paragraaf 1.3 De voordelen van koude uitsluiting…………………………………………………………………………..7 Paragraaf 1.4 De nadelen van koude uitsluiting. ................................................................................. 8 Paragraaf 1.4.1 Het recht op pensioenverevening en koude uitsluiting.. ........................................ 9 Paragraaf 1.5 Erfrecht en koude uitsluiting. ...................................................................................... 10 Paragraaf 1.5.1 De onderhoudsplicht van artikel 1:81 BW na overlijden. .................................... 10 Paragraaf 1.5.2 De erfrechtelijke nadelen van koude uitsluiting. .................................................. 11 Paragraaf 1.5.3 Verkrijging krachtens levensverzekering. .......................................................... 122 Paragraaf 1.6. Tussenconclusie……………………………………………………………………..13 Hoofdstuk 2 De verwarming van Koude Uitsluiting ............................................................................. 14 Paragraaf 2.1 Verzachting uit de rechtspraak………………………………………………………14 Paragraaf 2.1.1 Algemene uitspraken betreffende huwelijkse voorwaarden. ................................ 14 Paragraaf 2.1.2 Vergoedingsrecht. ................................................................................................ 15 Paragraaf 2.1.3 Onvoorziene omstandigheden. ............................................................................. 16 Paragraaf 2.1.4 Natuurlijke verbintenis. ........................................................................................ 17 Paragraaf 2.1.4 Wilsgebreken……………………………………………………………………18 Paragraaf 2.2 Pogingen tot het vinden van verzachtende omstandigheden welke bij de Hoge Raad zijn gestrand. ..................................................................................................................................... 19 Paragraaf 2.2.1 Ongerechtvaardigde verrijking. ............................................................................ 20 Paragraaf 2.2.2 De wederzijdse verplichting elkander hulp en bijstand te verschaffen. ............... 21 Paragraaf 2.2.3 Redelijkheid en billijkheid (vergoeding wegens arbeid). ..................................... 22 Paragraaf 2.2.4 Verrekeningen van de kosten van de huishouding. .............................................. 23 Paragraaf 2.3 Rapport “Koude Uitsluiting”....................................................................................... 23 Paragraaf 2.4 Recente rechtspraak. ................................................................................................... 25 Paragraaf 2.5 Tussenconclusie. ......................................................................................................... 26 Hoofdstuk 3 Verzachtingen van zuivere scheiding van goederen in België ......................................... 27 Paragraaf 3.1 Het huwelijk en de echtscheiding in België. ............................................................. 277 Paragraaf 3.3 Natuurlijke verbintenis. ............................................................................................. 288 Paragraaf 3.4 Verrijking zonder oorzaak........................................................................................... 29 Paragraaf 3.4.1 Vergoeding wegens arbeid……………………………………………………….29 Paragraaf 3.4.2 Vergoeding wegens werkzaamheden…………………………………………….29 Paragraaf 3.4.3 Terugkomen op een financiering…………………………………………………30 Paragraaf 3.5 Wilsgebreken. ............................................................................................................. 31 Paragraaf 3.6 Het toepassen van Belgische mogelijkheden in Nederland......................................... 31 Paragraaf 3.7 Tussenconclusie. ......................................................................................................... 33 Hoofdstuk 4 De rol van de notaris....................................................................................................... 344 Paragraaf 4.1 Verplichtingen van een notaris.................................................................................. 344 Paragraaf 4.2 De rol van de notaris volgens het rapport “Koude uitsluiting”. ................................ 355 3
Paragraaf 4.3 Het verbeteren van de voorlichting van partijen in de literatuur. ................................ 37 Paragraaf 4.4 Tussenconclusie. ....................................................................................................... 388 Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................ 39 Paragraaf 5.1 Conclusies. .................................................................................................................. 39 Paragraaf 5.2 Aanbevelingen. ......................................................................................................... 400 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 42
4
Hoofdstuk 1 De problemen van koude uitsluiting Huwelijkse voorwaarden kunnen in allerlei varianten worden afgesloten. De variant waarbij iedere vorm van een gemeenschap wordt uitgesloten, te weten de koude uitsluiting, is gedaald in populariteit, desalniettemin komt het nog regelmatig voor. Dit eerste hoofdstuk bespreekt de plaats van koude uitsluiting en haar omvang. Het afsluiten van deze vorm van huwelijkse voorwaarden leidt ten tijde van het beëindigen van het huwelijk regelmatig tot problemen, welke hierna zullen worden besproken. Daarbij wordt aangegeven wat de voor- en nadelen van koude uitsluiting zijn. Tevens worden er enkele erfrechtelijke kwesties, waarbij koude uitsluiting een rol speelt, behandeld.
Paragraaf 1.1. Koude uitsluiting in het huwelijksvermogensrecht. Volgens titel 8 van Boek 1 Huwelijkse voorwaarden kunnen echtgenoten in alle vrijheid volledig afwijken van het wettelijke stelsel van de gemeenschap van goederen door het sluiten van huwelijkse voorwaarden voor of tijdens het huwelijk.1 Artikel 1:121 BW geldt als enige beperking voor deze contractvrijheid en bepaalt dat huwelijkse voorwaarden niet in strijd mogen zijn met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde (lid 1). Er mag niet worden overeengekomen dat een van de echtgenoten tot een groter aandeel in de schulden zal zijn gehouden, dan zijn aandeel in de goederen van de gemeenschap beloopt (lid 2). Deze bepaling ziet alleen op huwelijkse voorwaarden waarbij de echtgenoten een (beperkte) gemeenschap van goederen zijn overeengekomen.2 Echtgenoten kunnen niet afwijken van de rechten die uit het ouderlijk gezag voortkomen, noch van de rechten die de wet aan de langstlevende echtgenoot toekent (lid 3). Voor de vorm van huwelijkse voorwaarden zijn echtgenoten gehouden aan artikel 1:115 BW, namelijk het op straffe van nietigheid gestelde vereiste van een notariële akte. Echtgenoten kunnen verschillende vormen van huwelijkse voorwaarden overeenkomen onder
1
B. Breederveld, Contractvrijheid in het huwelijksvermogensrecht, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2013/71. 2 B. Breederveld, Contractvrijheid in het huwelijksvermogensrecht, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2013/71.
5
andere een beperkte gemeenschap, een finaal verrekenbeding, een periodiek verrekenbeding3 en koude uitsluiting. Koude uitsluiting is een vorm van huwelijke voorwaarden, waarbij de echtgenoten iedere gemeenschap van goederen uitsluiten en waarbij zij geen aanvullende afspraken maken over de verrekening van inkomen of vermogen (behalve een eventuele verrekening van huishoudkosten). Alle activa en passiva blijven van de echtgenoot die deze heeft ingebracht. Het betreft een buitenwettelijk stelsel, waarbij partijen gebruik maken van hun contractsvrijheid met betrekking tot het opstellen van huwelijkse voorwaarden. Zoals eerder genoemd zijn wel de dwingendrechtelijke regels van het huwelijksrecht van toepassing. Titel 6 van Boek 1 BW geldt voor alle huwelijken ongeacht de vorm (met uitzondering van de van tafel en bed gescheiden echtgenoten; artikel 1:92a BW) geheel van dwingend recht, behalve ten aanzien van de regeling van de draagplicht en de fourneerplicht ter zake van de kosten van de huishouding (artikel 1:84 lid 3 BW) en ten aanzien van de leer van de economische deelgerechtigheid (artikel 1:87 lid 4 eerste volzin, BW). Van deze verplichtingen kunnen echtgenoten bij overeenkomst afwijken. Titel 6 van Boek 1 BW geeft in de artikelen 1:81 tot en met 92 BW echtgenoten een aantal verplichtingen waar zij niet van kunnen afwijken, deze verplichtingen zijn: Echtgenoten zijn verplicht elkaar getrouwheid, hulp, bijstand en het nodige te verschaffen. Zij dienen de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden, alsmede in de kosten van de opvoeding te voorzien. Desgevraagd dienen zij elkaar in te lichten over het gevoerde bestuur en de stand van goederen en schulden. Daarnaast zijn er regels omtrent het bestuur van goederen. Echtgenoten dragen volledige aansprakelijkheid voor alle verbintenissen betreffende de gewone gang van de huishouding en dienen elkaar om vereiste toestemming te vragen bij belangrijke rechtshandelingen.
Paragraaf 1.2 De omvang van koude uitsluiting. Tot 1970 was koude uitsluiting een zeer populaire vorm van huwelijkse voorwaarden. Deze populariteit werd behoorlijk getemd door de komst van verschillende verrekenbedingen. Begrijpelijk is dan ook de vraag of het nog relevant is om te trachten koude uitsluiting te verzachten, mede aangezien notarissen koude uitsluiting niet meer aan zouden raden. De eerste reden om koude uitsluiting nog te willen verzachten is dat scheiding van reeds gesloten 3
Een beroep op een verrekenbeding waar een vervaltermijn aan verbonden is, waarbij geen verrekening meer kan worden gevorderd na het verlopen van deze termijn (en er dus een koude uitsluiting ontstaat) wordt door de Hoge Raad sinds het arrest Rensing-Polak aangemerkt als onaanvaardbaar naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Tenzij er omstandigheden kunnen worden aangetoond, die een beroep op het beding rechtvaardigen. HR 19 januari 1996 NJ 1996, 617.
6
huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting nog jaren kunnen voorkomen.4 Waar in 1997 14,4% van de huwelijkse voorwaarden zuiver koude uitsluiting betrof, was dat in 2003 gedaald naar een laagtepunt van 10,9%. Echter, na 2003 zijn deze aantallen weer gaan stijgen naar 18,3% van de huwelijkse voorwaarden in 2009. Hoewel koude uitsluiting dus niet in groten getale wordt gesloten, betreft het zeker niet een klein aantal gevallen. Koude uitsluiting wordt bijna altijd (in 90,9% van de gevallen) voor aanvang van het huwelijk gesloten. Aan het begin van het huwelijk werken vaak beide partners nog en is er van een klassiek rollenpatroon nog geen sprake.5 Veel van de nadelen van koude uitsluiting (die in paragraaf 1.4 zullen worden besproken) zijn dan nog niet aan de orde.
Paragraaf 1.3 De voordelen van koude uitsluiting. Er zijn goede redenen te noemen waarom een echtpaar voor koude uitsluiting zou kiezen, namelijk: - De verhaalsrechten van schuldeisers in gemeenschapsregimes zijn zeer ruim aangezien de gehele gemeenschap aansprakelijk is voor schulden, zie onder andere de artikelen 1:85, 95, 100 lid 2 en 102 BW. - Koude uitsluiting voorziet in de wens van autonomie, waarbij partners de vrijheid hebben hun huwelijk naar eigen inzicht in te richten. Contractvrijheid is een groot goed binnen het Nederlandse rechtssysteem. - Het veiligstellen van een privévermogen binnen andere huwelijksregimes wordt bemoeilijkt door de strikte regels van het wettelijke huwelijksregime, zoals het vermoeden van een gemeenschap (wat een partij moet kunnen weerleggen om een goed tot zijn privévermogen te laten behoren) en zaaksvervanging volgens de artikelen 1:96 BW en 3:167 BW. - Een paar dat in een regime van koude uitsluiting is gehuwd, kan altijd besluiten een goed gezamenlijk te kopen. Zij zijn dan beiden gedeeltelijk eigenaar van dit goed geworden. Dit goed zal bij een scheiding dan ook tussen hen beiden moeten worden verdeeld. Zij hebben dan zelf een eenvoudige gemeenschap in de zin van Boek 3 laten ontstaan.6 - De ethische bezwaren die tegen koude uitsluiting bestaan gelden niet voor iedereen. Zo is het zonder ethische bezwaren aanvaardbaar dat bijvoorbeeld (her)trouwende bejaarden, schatrijke renteniers, bewust of noodgedwongen kinderloze koppels en personen die van het instituut huwelijk een oneigenlijk gebruik maken, de vermogensrechtelijke banden wensen te 4
H.C.F. Schoordijk, “Het huwelijk als partnership”, WPNR 2003, 6525. F.W.J.M. Schols, “CNR-Huwelijksvoowaardenonderzoek, deel 1: algemene en koude voorwaarden”, WPNR 2012,6956. 6 A. Verbeke,’ Ongelijkheid in huwelijks- en samenlevingscontracten’ Tijdschrift Conflicthantering 2009, nr. 8 5
7
beperken tot het wettelijk noodzakelijke (artikel 1:81 en 1:88).7
Paragraaf 1.4 De nadelen van koude uitsluiting. Een algemeen groot nadeel van scheiden is dat uit de statistieken blijkt dat de koopkracht van vrouwen, bij wie de kinderen na de scheiding blijven wonen, gemiddeld met 21% daalt. De koopkracht van mannen stijgt juist met gemiddeld 33%.8 Koude uitsluiting vormt hier geen uitzondering op. Het grootste bezwaar tegen koude uitsluiting is dat alle arbeidsinkomsten toekomen aan degene die arbeid verricht, zonder dat er een verrekening van overgespaard inkomen is. Dit is geen probleem als beide partners fulltime werken en beiden de mogelijkheid hebben om vermogen op te bouwen. Dit is over het algemeen de situatie aan het begin van een huwelijk (als de huwelijkse voorwaarden worden opgemaakt), wanneer er nog geen sprake is van kinderen. Huwelijkse voorwaarden gelden echter gedurende het gehele huwelijk, tenzij ze tussentijds worden gewijzigd, terwijl er in het huwelijk vaak cruciale veranderingen plaatsvinden. Pas dan ontstaan de problemen met koude uitsluiting. Zodra er binnen het huwelijk sprake is van kinderen ontstaat er regelmatig een klassiek rollenpatroon waarbij de man werkt en de vrouw het huishouden en de kinderen verzorgt en daarbij niet, parttime of zonder vergoeding voor de man werkt. Het werk dat de vrouw verricht levert geen of minder salaris/omzet op, terwijl de man de ruimte wordt geboden om zich op zijn werk te concentreren9. Hier hangt mee samen dat de man beschikkingsbevoegd blijft over het gehele vermogen.10 De vrouw zal haar man om toestemming moeten vragen bij financiële transacties in andere dan de in artikel 1:84 en 88 BW uitgesloten gevallen. Daarbij kunnen eventuele schuldeisers van de man zich verhalen op vermogen wat moreel gezien ook aan de vrouw toekomt. En in geval van een scheiding valt er niks te verrekenen of te verdelen, buiten 7
M.J.A. van Mourik & W. Burgerhart, De ontwikkeling in de praktijk der huwelijksen partnerschapsvoorwaarden in de periode 1997-2003, WPNR 2005, 6648, p. 1027-1043. 8 A.M. Bouwman, Vrouwen na scheiding fors in koopkracht terug, Webmagazine CBS 2004a. 9 Opvallend is dat bij de behandeling van de Wet tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw (de Lex van Oven) het voorstel om huishoudelijke arbeid van de vrouw te waarderen op geld en bij regeling van de draagplicht van de kosten van de huishouding (huidig 1:84 lid 1) door verschillende leden van de Tweede Kamer is verworpen. Acht men het onbillijk dat besparingen op het inkomen van de man kunnen worden toegeschreven aan de huiselijke arbeid van een vrouw, dan kunnen echtgenoten dit voorkomen door in gemeenschap van goederen te huwen. T.R. Hidma & J. van Duijvendijk-Brand, Huwelijkse voorwaarden in harmonie en conflict, Lelystad: Koninklijke Vermande 1994. 10 A.L.M. Soons, Ontwikkelingen in het huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 1991.
8
eventuele rechten op pensioen.11 Ervan uitgaande dat echtelijke taken niet alleen bestaan uit het verwerven van inkomen, maar ook uit het verzorgen en opvoeden van de kinderen en dat deze gezamenlijke taken onderling verdeeld worden, is het onbillijk te noemen dat de vrouw, die evengoed haar bijdrage heeft geleverd aan de echtelijke taken, niet evenredig meedeelt in het opgebouwde vermogen. Door het zich niet of nauwelijks bewegen op de arbeidsmarkt heeft de vrouw daar een achterstand opgelopen, waardoor zij een lagere verdiencapaciteit zal hebben. Hierdoor is het voor de vrouw na de scheiding moeilijk om eigen vermogen op te bouwen. Het recht op alimentatie zal een (r)entree op de arbeidsmarkt, gecombineerd met de zorg voor de kinderen en een achtergebleven vermogensvorming, niet kunnen compenseren.12 Tevens vervalt in beginsel het recht op alimentatie na een door de rechter vastgestelde termijn met een maximumduur van 12 jaar volgens artikel 1:157 BW. Paragraaf 1.4.1 Het recht op pensioenverevening en koude uitsluiting. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, moet in geval van een scheiding eventueel wel het recht op pensioen worden verdeeld. Het recht op pensioenverevening geeft de vereveningsgerechtigde (ex-)echtgenoot aanspraak op het uitvoeringsorgaan13 voor de helft van het tijdens het huwelijk door de pensioengerechtigde (ex-)echtgenoot opgebouwde ouderdomspensioen. Pensioenverevening vindt plaats na scheiding, ongeacht het tussen echtgenoten bestaande huwelijksvermogensregime. Mocht een echtpaar in het kader van de koude uitsluiting ook het recht op pensioenverevening willen uitsluiten, dan moet dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen bij huwelijkse voorwaarden of bij echtscheidingsconvenant.14 Bij uitsluiting van de WVPS moet een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van die overeenkomst worden overlegd aan het uitvoeringsorgaan. Enkel inschrijving in het huwelijksgoederenregister is onvoldoende. Ook kan bijvoorbeeld worden afgesproken dat de vereveningsgerechtigde minder toekomt dan de helft van het te verrekenen ouderdomspensioen.15
11
L.C.A. Verstappen en M.J.A. Mourik, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer: Kluwer 2014. 12 L.C.A. Verstappen, Koude uitsluiting en de scheefgroei van inkomens en vermogens na scheiding, Justitiële verkenning, jrg.37, nr.6, 2011 Scheiding en Ouderschap. Zie ook paragraaf 1.4.1 13 De pensioenverzekeraar 14 Volgens artikel 11 Wvps vindt wel verevening plaats bij huwelijken gesloten voor de in werking treding van die wet (1995), ook als zij (iedere) gemeenschap van goederen hebben uitgesloten of beperkt. Tenzij echtgenoten uitdrukkelijk anders hebben bepaald. 15 A.Heida, C.A. Kraan & Q.J. Marck, Echtscheidingsrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010.
9
Paragraaf 1.5 Erfrecht en koude uitsluiting. In de literatuur is veel geschreven over de nadelige gevolgen van koude uitsluiting in geval van echtscheiding. Minder aandacht is er voor de situatie van de minder bedeelde echtgenote, als zij na overlijden van de partner de langstlevende blijkt te zijn.16 Dit is opmerkelijk aangezien dit, net als een echtscheiding nadelig kan uitpakken voor de minder bedeelde echtgenoot. Uiteraard kunnen echtgenoten er via een uiterste wilsbeschikking voor zorgen dat zij elkaar verzorgd achterlaten, ongeacht welke huwelijkse voorwaarden er van toepassing zijn. In deze paragraaf wordt ervanuit gegaan dat dit niet is gebeurd en er een verdeling zal plaats vinden volgens het wettelijke erfrecht en het successierecht.
Paragraaf 1.5.1 De onderhoudsplicht van artikel 1:81 BW na overlijden. Tijdens het huwelijk zijn echtgenoten volgens artikel 1:81 BW verplicht elkaar het nodige te verschaffen. Kan er uit dit artikel worden afgeleid dat een dergelijke verplichting moet doorwerken na het overlijden van één van de echtgenoten en dat de langstlevende echtgenoot bij koude uitsluiting een wettelijke bescherming van zijn/haar verzorging geniet? Het antwoord op deze vraag is dat er geen rechtens afdwingbare verplichting rust op de eerststervende echtgenoot, c.q. diens erfgenamen om te voorzien in het levensonderhoud van de langstlevende.17 Dit kan echter wel als een morele verplichting worden gezien. In het arrest “De Visser/Harms”18 heeft de Hoge Raad aangenomen dat het tussen echtgenoten als een onafwijsbare plicht wordt beschouwd om, waar nodig, te zorgen voor het onderhoud van de weduw(e)(naar) en dat derhalve de vervulling van deze plicht zozeer beantwoordt aan hetgeen de echtgenoten van elkaar mogen verwachten dat hiermee (indien binnen de redelijke grenzen blijvend) voldaan wordt aan de verplichting van de ene echtgenoot jegens de ander, welke als natuurlijke verbintenis moet worden erkend. Dat deze natuurlijke verbintenis niet rechtens afdwingbaar is, is later nogmaals door de Hoge Raad bevestigd “omdat tijdens het huwelijk niet zeker is wie als eerste zal overlijden (of dat het huwelijk wellicht voortijdig wordt ontbonden) is het niet aanvaardbaar dat tijdens het huwelijk de ene echtgenoot als potentiële langstlevende van de andere echtgenoot verschaffing van het vermogen kan eisen ter voldoening van diens verzorgingsplicht.”19 16
Merkwaardig is dat dit niet is meegenomen in het later te bespreken Rapport Koude Uitsluiting. Zie hierover ook de kritiek van M.J.A. van Mourik, Boekbespreking koude uitsluiting, WPNR 2011, 6904. “Opmerkelijk is dat het oog alleen gericht is op (echt)scheiding, hoewel ook bij overlijden de koude uitsluiting lelijk kan opbreken”. 17 Asser/De Boer, 1* Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2010. nr.198. 18 HR 30 november 1945, NJ 1946, 62. 19 HR 4 december 1987, NJ 1988, 610.
10
Het aannemen van een natuurlijke verbintenis heeft vooral als voordeel dat voldoening van een natuurlijke verbintenis bij leven niet als schenking kan worden gezien. Een schenking moet uit de boedel worden gehaald voordat verdeling van de boedel kan plaatsvinden.20 Dit betekent overigens niet dat legitimarissen door een natuurlijke verbintenis geheel buiten spel kunnen worden gezet als de nalatenschap onvoldoende blijkt te zijn bij verdeling, maar natuurlijke verbintenissen komen volgens artikel 4:126 BW als laatste in aanmerking voor een inkorting.21 Artikel 1:81 BW biedt de langstlevende echtgenoot dus geen wettelijk afdwingbare verzorging. Wel kan er buiten het erfrecht sprake zijn van een natuurlijke verbintenis ten gunste van de langstlevende echtgenoot. Bijvoorbeeld door een onroerend goed, welke door de eerststervende echtgenoot is betaald, op naam van de langstlevende echtgenoot te zetten. 22
Paragraaf 1.5.2 De erfrechtelijke nadelen van koude uitsluiting. Als een partners in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, moet na overlijden van één van hen of van beiden eerst de huwelijksgemeenschap worden verdeeld, voordat men toekomt aan het verdelen van de nalatenschap. De helft van deze gemeenschap behoort toe aan de langstlevende echtgenoot. Na deze verdeling blijft de nalatenschap over, die moet worden verdeeld, waarbij de echtgenoot nogmaals meedoet. 23 Bij een gehuwd paar vallen alle goederen uit het vermogen van de eerstoverledene in de nalatenschap. De langstlevende echtgenoot zal dan meedoen in de verdeling, maar zal in de regel minder toebedeeld krijgen dan als er sprake zou zijn geweest van een gemeenschap van goederen. Waar koude uitsluiting nadelig is, in vergelijking met een gemeenschap van goederen, is dat alle goederen van de overledene bij erfrecht worden verkregen. De nalatenschap van de overledene valt dan volledig onder het successie- en schenkingsrecht. Volgens artikel 32 lid 1 sub 4 onder a SW is een partner tot € 616.880,0024 uitgesloten van erfbelastingen, verkrijgingen boven dit bedrag worden wel belast. Dit in tegenstelling tot de gemeenschap van goederen waar het eigen deel van de gemeenschap van de langstlevende (d.w.z. de helft) bij huwelijksvermogensrecht toekomt, wat dan ook buiten de successie- en schenkingsrechten valt. In het geval dat een echtgenoot zijn echtgenote (uitgaande van de standaardsituatie) een 20
Asser/De Boer, 1* Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2010. nr.198. A.R. de Bruin, W.G. Huijgen, B.E. Reinhartz & C.G. Breedveld-de Voog, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012. 22 Zie verder paragraaf 2.1.4 Natuurlijke verbintenis 23 A.R. de Bruin, W.G. Huijgen, B.E. Reinhartz & C.G. Breedveld-de Voog, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012. 24 Anno 2014 21
11
goed verzorgde oude dag wil verschaffen en haar daartoe krachtens huwelijksvermogensrecht een deel van zijn vermogen wil doen verkrijgen (zonder dat hierover successierecht betaald moet worden), dan zou het echtpaar als het overlijden in zicht komt, kunnen overwegen om vlak voor het overlijden van de man de huwelijkse voorwaarden om te zetten naar een gemeenschap van goederen.25 De vrouw krijgt dan buiten het erfrecht om de helft van zijn vermogen, via de verdeling van de gemeenschap. Het aangaan van een gemeenschap van goederen is hiermee een door de Hoge Raad aanvaarde manier om artikel 12 SW te omzeilen. Artikel 12 SW bepaalt dat een schenking, gedaan binnen 180 dagen voorafgaand aan het overlijden als erfrechtelijke verkrijging moet worden aangemerkt. Een andere manier om de langstlevende verzorgd achter te kunnen laten is mogelijk door bij huwelijkse voorwaarden te bepalen dat bepaalde onderdelen na overlijden aan de langstlevende echtgenoot toe moeten komen.26 Op voorgenoemde manieren kan er een besparing plaats vinden op successie- en schenkingsrecht, omdat er bij een gemeenschap geen voltooide eenzijdige waardeverschuiving plaatsvindt op het moment van overlijden. Er bestaat dan geen grond voor schenkingsrecht. En bij een verkrijging door de langstlevende echtgenoot via huwelijksvermogensrecht, kan de verkrijgende over dat deel niet met successierecht worden belast.27 De echtgenoten die elkaar een besparing op successie- en schenkingsrecht of bepaalde en/of extra goederen gunnen, dienen zoals aangegeven daartoe wel steeds zelf en bijtijdsstappen te ondernemen.
Paragraaf 1.5.3 Verkrijging krachtens levensverzekering. Als er door het overlijden van één van de partners een levensverzekering tot uitkering komt, is deze verkrijging volgens het civiele recht geen verkrijging volgens erfrecht. Echter, als de erflater de premies van deze levensverzekering geheel of gedeeltelijk zelf heeft betaald, wordt deze verkrijging volgens artikel 13 SW voor de heffing van successierecht fictief als verkrijging via erfrecht beschouwd. Echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, kunnen als zij deze premies uit de gemeenschap voldoen, dus nooit geheel om deze fictieve verkrijging via het erfrecht heen, aangezien de overledene altijd gedeeltelijk heeft meebetaald aan de premie. Een echtpaar gehuwd in koude uitsluiting (of andere huwelijkse 25
In HR 17 maart 1971, NJ 1972, 136 heeft deze omzetting (rechtmatig) slechts drie maanden van te voren plaats gevonden. 26 Hof Arnhem 23 januari 1964, NJ 1964,273 en Hof ‘s Hertogenbosch 16 februari 1967, NJ 1967, 446. 27 T.R. Hidma & J. van Duijvendijk-Brand, Huwelijkse voorwaarden in harmonie en conflict, Lelystad: Koninklijke Vermande 1994.
12
voorwaarden) kan wel zijn voordeel doen met deze regeling, want door voor elkaar de premie van de levensverzekering te betalen28, blijft er sprake van een civielrechtelijke verkrijging en volgt er geen heffing van successierecht. 29 Paragraaf 1.6 Tussenconclusie. Het huwelijksvermogensrecht biedt echtgenoten de vrijheid hun huwelijk naar eigen inzicht in te richten, met de huwelijkse voorwaarden die hen passend lijken. Een kleiner wordende, maar niet te verwaarlozen, groep echtgenoten kiest voor koude uitsluiting als huwelijkse voorwaarden. Belangrijke voordelen hiervan zijn dat men (in vergelijking tot andere huwelijksregimes) het eigen vermogen beter kan veilig stellen en men zich beter kan weren tegen schuldeisers van de echtgenoot. Grote nadelen treden op in het geval van een scheiding als de vrouw tijdens het huwelijk niet of nauwelijks heeft gewerkt om zorgtaken op zich te kunnen nemen. Aangezien er geen verdeling van vermogen plaats zal vinden, komt zij met lege handen en een achterstand op de arbeidsmarkt te staan. Ook in het geval van overlijden van de vermogende echtgenoot ontstaan voor- en nadelen. Een nadeel is dat er geen erfrechtelijke verdeling van de gemeenschap is, waardoor de partner van de erflater in de regel minder geld toe zal komen en alle verkrijgingen, met hogere waarde dan de uitgezonderde € 616.880,00 via het erfrecht volledig onder het successie- en erfrecht vallen. Dit kunnen echtgenoten alleen voorkomen door actief actie te ondernemen tegen deze gevolgen. Bijvoorbeeld door vlak voor het overlijden, de huwelijkse voorwaarden om te laten zetten in een gemeenschap van goederen. Ook is er geen rechtens afdwingbare onderhoudsverplichting. Een voordeel is dat de fictieve verkrijging van de levensverzekering van de overleden echtgenoot via het successierecht van artikel 13 SW voorkomen kan worden door elkaars premie te betalen. In dit hoofdstuk zijn onder andere de voor- en nadelen van koude uitsluiting besproken. De nadelen van koude uitsluiting hebben de gemoederen de laatste jaren bezig gehouden. Er is dan ook op tal van manieren geprobeerd de gevolgen van koude uitsluiting te verzachten. Op welke manieren dit is geprobeerd zal in het volgende hoofdstuk worden besproken. Daarnaast zal er in deze scriptie via een rechtsvergelijkend onderzoek gekeken worden naar welke verzachtingen voor koude uitsluiting er in België worden gebruikt en of deze ook in Nederland toepasbaar zijn. Tevens zal gekeken worden naar de rol van de notaris bij met name bij de voorlichting die partijen krijgen voor het sluiten van huwelijke voorwaarden. Dit onderzoek zal gedaan worden aan de hand van een literatuuronderzoek, een
28 29
De man moet dan de premie voor de vrouw betalen en andersom. W.G. Huijgen, J.E. Kasdorp, B.E. Reinhartz & J.W. Zwemmer, Compendium Erfrecht, Deventer: Kluwer 2005.
13
rechtsvergelijkend onderzoek en een jurisprudentieonderzoek. Als middelen voor het literatuur onderzoek zullen wetenschappelijke literatuur en artikelen gebruikt worden.
Hoofdstuk 2 De verwarming van Koude uitsluiting In het vorige hoofdstuk is besproken tegen welke problemen echtparen die koude uitsluiting als huwelijkse voorwaarden overeen zijn gekomen, kunnen aanlopen. Dat rechtswetenschappers, de politiek en de rechtspraak hun ogen niet hebben gesloten voor deze problematiek, blijkt uit de vele literatuur, de politieke discussie en de arresten die over dit onderwerp te vinden zijn. Meermaals is getracht een mogelijkheid te vinden waarmee de gevolgen van koude uitsluiting verzacht kunnen worden. Dit hoofdstuk is een beschrijving van de pogingen die in de drie bovengenoemde sectoren zijn ondernomen om de nadelen van koude uitsluiting te verminderen en daarmee koude uitsluiting te verwarmen.
Paragraaf 2.1 Verzachtingen uit de rechtspraak. Vaak is geprobeerd een grondslag te vinden voor de minder vermogende echtgenoot om een vordering tot verkrijging van een gedeelte van het vermogen van de meer vermogende echtgenoot in te kunnen stellen na afloop van het huwelijk, om zo de gevolgen van koude uitsluiting voor de eerste echtgenoot te verzachten. Vrijwel al deze pogingen zijn echter zonder resultaat gebleken. Deze paragraaf zal de arresten30 bespreken waarin de rechtsprekende instanties wel mogelijkheden tot verzachting van koude uitsluiting hebben aangenomen.
Paragraaf 2.1.1 Algemene uitspraken betreffende huwelijkse voorwaarden. Er is een aantal uitspraken waarin de toepassing van enkele algemene rechtsregels zijn bevestigd in het geval van huwelijkse voorwaarden. Dit zijn geen uitspraken die zich specifiek richten tegen koude uitsluiting, maar tegen huwelijkse voorwaarden in het algemeen. De volgende beslissingen in de rechtspraak kunnen echter ook in het geval van koude uitsluiting van belang zijn. In het arrest “Haviltex-criterium” oordeelt de Hoge Raad dat ook in het geval van huwelijkse voorwaarden het Haviltex-criterium geldt, wat inhoudt dat het aankomt op de zin die partijen
30
In alle besproken arresten zijn partijen gehuwd is koude uitsluiting, tenzij anders is aangegeven.
14
in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.31 En op grond van de redelijkheid en billijkheid kan worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden als partijen onderling overeenstemmend gedrag vertonen, dat afwijkt van de huwelijkse voorwaarden. 32
Paragraaf 2.1.2 Vergoedingsrecht. In het arrest “Kriek-Smit”33 heeft de Hoge Raad vastgesteld dat tussen echtgenoten die koude uitsluiting overeen zijn gekomen bij scheiding, een vergoedingsrecht34 kan ontstaan. Dit kan gebeuren als tijdens het huwelijk goederen op naam van de ene echtgenoot zijn verkregen, terwijl deze geheel of gedeeltelijk zijn betaald met geld van de andere echtgenoot of als een echtgenoot zonder aanwijsbare redenen geld heeft overgemaakt naar de rekening van de andere echtgenoot. In overeenstemming met de rechtszekerheid, zal er in beginsel een vergoeding zijn van het nominaal gefinancierde bedrag, zonder rente en verrekening van de waardevermeerdering of vermindering die de gefinancierde goederen ten tijde van het einde van het huwelijk hebben ondergaan. Dit is het uitgangspunt van het arrest, dat later door de Hoge Raad is herhaald35. Tevens geeft de Hoge Raad aan dat uitzonderingen niet geheel zijn uitgesloten. Zo zou bij de financiering van een woning sprake kunnen zijn van onvoorziene omstandigheden (zoals een grote waardestijging op de onroerendgoedmarkt), waardoor de echtgenoot te wiens gunste de financiering heeft plaatsgevonden, naar de eisen van redelijkheid en billijkheid niet kan volstaan met enkel een teruggave van het gefinancierde bedrag. Echter, de Hoge Raad heeft later aangegeven dat een onverwachte waardestijging op zich geen aanspraak geeft op teruggave van meer dan de nominale financiering, daarvoor moet er ook sprake zijn van bijkomende onvoorziene omstandigheden. Voor het aannemen van deze onvoorziene omstandigheden in het kader van een verrekening moet er sprake zijn van een bijzondere omstandigheid36, waarbij er een verbreking ontstaat van het evenwicht tussen de vordering tot terugbetaling van de destijds verschafte en nadien in koopkracht verminderde geldsom enerzijds en een uitzonderlijk gunstig resultaat van de belegging
31
HR 28 november 2003, NJ 2004, 116. HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399. 33 HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150. 34 Dit vergoedingsrecht is later opgenomen in artikel 1:87 BW. 35 HR 19 december 2003, NJ 2004, 185. 36 HR 5 oktober 1990, NJ 1991, 576. 32
15
anderzijds.37 Ook in het geval van een natuurlijke verbintenis38 zal er geen vergoeding plaatsvinden.
Paragraaf 2.1.3 Onvoorziene omstandigheden. Door Van Duijvendijk-Brand is betoogd dat in het geval van onvoorziene omstandigheden niet kan worden betoogd dat partijen de overeenkomst in dit geval niet wilden laten gelden, maar ook niet dat zij dit wel hadden gewild, aangezien de huwelijkse voorwaarden op het betreffende punt een leemte bevat. In zo’n geval komt de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid aan bod, waarbij de overeenkomst in het oog dient te worden gehouden. Uit de formulering van artikel 6:258 BW (wijzigingsbevoegdheid van de rechter) blijkt dat het toepassen van dit artikel slechts in uitzonderlijke gevallen mag gebeuren. Zo zou er sprake moeten zijn van een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden waarbij de gevolgen voor één partij zeer bezwaarlijk zijn.39 Deze beredenering wordt teruggezien in het latere “Melkquotum-arrest”. “Het Melkquotum-arrest” betreft de uitspraak ten aanzien van een echtpaar dat in 1977 was gehuwd. Beide partijen brachten bij aanvang van dit huwelijk een aantal hectaren weiland in. De vrouw stelde haar weiland ter beschikking aan de man, zonder hier een vergoeding voor te ontvangen. Na de invoering van de Beschikking superheffing 1985, kreeg de man een mede op de grond van de vrouw gebaseerd heffingsvrij melkquotum toegekend. Bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden bestond dit systeem nog niet, waardoor partijen hier bij het opstellen van hun huwelijkse voorwaarden ook geen rekening mee hadden gehouden. Volgens de Hoge Raad is het zo dat de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden door de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt beheerst en als gevolg van die overeenkomst kunnen tussen partijen geldende regels niet worden toegepast als dit in de gegeven omstandigheden naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Naar het oordeel van de Hoge Raad is er in dit geval sprake van een onvoorziene omstandigheid van dien aard, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mocht verwachten dat hij zou mogen volstaan met enkel een teruggave van de grond, zonder een verrekening van de waarde van het melkquotum voor zover dat in verband stond met het gebruik van die grond.40 Later is door diverse auteurs het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden tevergeefs aangedragen als mogelijke oplossing voor de
37
HR 15 september 1995, NJ 1996, 616. Zie paragraaf 2.1.3 39 J. van Duijvendijk-Brand, afrekenen bij (echt)scheiding, Deventer: Kluwer 1990. P. 106/107. 40 HR 29 september 1995, NJ 1996, 88. 38
16
problematiek rond koude uitsluiting.41
Paragraaf 2.1.4 Natuurlijke verbintenis. In het arrest “Helmondse kledingbokser” heeft de vrouw meegewerkt in het bedrijf van de man en stelt zij dat haar vastgestelde salaris in verhouding tot haar werkzaamheden te laag was. In 1979 heeft de vrouw een appartementsrecht betreffende een verhuurde winkelruimte gekocht en in eigendom verkregen door middel van een hypothecaire geldlening. In de loop der jaren heeft de man deze lening afgelost. Waar de man terugbetaling van deze geldsom vordert, stelt de vrouw dat de aflossing van de man moet worden gezien als een natuurlijke verbintenis jegens haar. Enerzijds “omdat door haar arbeid het vermogen van de man was toegenomen en anderzijds aangezien de aflossing een verzorging voor haar zou zijn in het geval de man zou komen te overlijden.” De Hoge Raad stelt “indien juist mocht blijken hetgeen de vrouw omtrent aard en omvang van haar werkzaamheden onevenredig lage beloning van haar werkzaamheden heeft gesteld, kan hieruit voor de man een — als natuurlijke verbintenis aan te merken dringende morele verplichting voortvloeien om aan de vrouw een vergoeding uit te keren of te haren behoeve een voorziening te treffen.”42 De Hoge Raad wijst de vordering van de man af en verwijst hierbij naar zijn eerdere uitspraak “De Visser/Harms” waarin hij omtrent een natuurlijke verbintenis het volgende stelde “zozeer aan hetgeen de echtgenoten van elkaar mogen verlangen, dat daarmede - voor zover de verzorging, gelet op de omstandigheden waaronder de echtgenoten leefden en de langstlevende achterblijft, het redelijk niet te boven gaat voldaan wordt aan een verplichting van den enen echtgenoot jegens de ander, welke als een natuurlijke verbintenis moet worden erkend,” en dat daarom, “de nakoming van een zodanige verzorgingsverplichting - hetzij bij handeling onder de levenden, hetzij bij uiterste wilsbeschikking - is voldaan aan een verbintenis en niet een schenking.”43 Het arrest “Le Miralda” betreft een echtpaar dat gedurende hun huwelijk een aantal woningen 41
Door Van Mourik (in M.J.A. van Mourik, ‘Huwelijkse voorwaarden en de eisen van de redelijkheid en billijkheid’ WPNR 1987, 5811.) wordt betoogd dat echtscheiding in de jaren “50” niet gebruikelijk was. Wanneer het dan toch tot een echtscheiding kwam, zou dit een onvoorziene omstandigheid zijn. De partij die door deze echtscheiding benadeeld wordt, zou dan kunnen stellen dat de andere echtgenoot hem/haar naar de eisen van redelijkheid en billijkheid niet aan de gevolgen van de overeenkomst kan houden. Daarbij betoogt Schoordijk (in H.C.F. Schoordijk, “Twee recente arresten van de Hoge Raad over koude uitsluiting van iedere gemeenschap en hun betekenis voor de rechtspraak (II, slot)”, WPNR 1988, 5859.), dat onvoorziene omstandigheden van toepassing zouden moeten zijn in het geval dat de man tijdens het huwelijk een baan aangeboden krijgt in het buitenland. De vrouw zegt haar baan op en gaat met haar man mee naar het betreffende land. Vervolgens kan de vrouw in dat land geen baan vinden. 42 HR 4 december 1987, NJ 1988, 610. 43 HR 30 november 1945, NJ 1946, 62.
17
heeft gekocht, grotendeels betaald met geld van de man, maar op naam van de vrouw. Onder deze woningen bevindt zich het appartement Le Miralda, door de man ter beschikking gesteld aan de vrouw. In dit arrest geeft de Hoge Raad aan dat er voor de beoordeling van een natuurlijke verbintenis een objectieve maatstaaf moet worden aangelegd. “Als een objectieve aanwijzing voor de aanwezigheid van een zodanige verbintenis mogen worden beschouwd de omstandigheid dat de prestatie bestond in het verstrekken door de man van gelden voor de aankoop van een geheel of mede op naam van de vrouw te plaatsen, gemeenschappelijke of alleen voor de vrouw bestemde woning, nu het voor de hand ligt dat een zodanige prestatie ertoe strekt te waarborgen dat de vrouw ook na het einde van het huwelijk in die woning kan blijven wonen en deze waarborg niet tot zijn recht zou komen, wanneer zij het gevaar loopt deze woning te moeten verkopen om aan een vergoedingsplicht jegens de man of diens erfgenamen te kunnen voldoen. Het verschaffen van een zodanige waarborg zal vaak naar maatschappelijke opvattingen kunnen worden beschouwd als een prestatie die aan de vrouw op grond van een dringende morele verplichting toekomt. Daarbij zal evenwel mede acht moeten worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen.”44 Het arrest “Premiewoning” is een bevestiging van “Le Miralda”. De voormalige echtelijke woning is door de vrouw als premiewoning aangekocht. De kosten voor de woning zijn tijdens het huwelijk door de man voldaan. Bij de beoordeling herhaalt de Hoge Raad de in “Le Miralda” genoemde overwegingen en voegt daaraan toe dat gekeken moet worden naar de situatie ten tijde van het aankopen van de woning en niet naar hoe partijen er aan het einde van het huwelijk financieel voor staan. Wanneer ten tijde van de aankoop de man wel en de vrouw niet de koopsom kon betalen, mag worden aangenomen dat de man voldeed aan de op hem rustende dringende morele verplichting om aan de vrouw huisvesting te verschaffen.45 In een later arrest bevestigt de Hoge Raad de eerdere uitgangspunten en gaat nog een stapje verder door aan te nemen dat onder een natuurlijke verbintenis ook kan vallen dat de man verplicht is te delen in de vermogensvermeerdering die plaats heeft gevonden op een pand dat mede op naam van de vrouw staat.46
Paragraaf 2.1.5 Wilsgebreken. Een beroep op een van de wilsgebreken slaagt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen. Het 44
HR 15 september 1995, NJ 1996,616. HR 17 oktober 1997, NJ 1998, 692. 46 HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 1. 45
18
arrest “Zeeuwse notaris” is een voorbeeld van een geslaagd beroep op dwaling artikel 6:228 BW. Een echtpaar, dat is gehuwd in gemeenschap van goederen, laat tijdens hun huwelijk bij de notaris een akte opmaken, waarin zij koude uitsluiting overeenkomen. Dit om de risico’s te beperken, die de man (een notaris) liep bij overname van het betreffende notariskantoor. De vrouw was slechts beperkt op de hoogte47 van de nieuwe voorwaarden en had naar de eisen van redelijkheid en billijkheid daar ook geen onderzoeksplicht naar, aangezien zij op haar echtgenoot mocht vertrouwen. De man heeft daarentegen volgens de Hoge Raad hoogst onzorgvuldig gehandeld, doordat hij heeft verzuimd zijn vrouw goed en onpartijdig in te lichten over de betreffende akte.48 Een beroep op misbruik van omstandigheden artikel 3:44 lid 4 BW is geslaagd in het geval de vrouw op verzoek van de man heeft ingestemd met het maken van huwelijkse voorwaarden en deze op grond van volmacht heeft ondertekend. Echter, zij miste in de huwelijkse voorwaarden een door partijen overeengekomen verrekenbeding van overgespaard inkomen. De man heeft destijds toegezegd dat het overeengekomen beding bij een nadere akte alsnog zou worden toegevoegd. De man streefde echter doelbewust het gehele saldo van de huwelijkse gemeenschap na en heeft dit beding niet meer toegevoegd. Er was in dit geval geen sprake van wilsovereenstemming tussen partijen omtrent de huwelijkse voorwaarden, aangezien de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. De huwelijkse voorwaarden waarin de vrouw afstand deed van haar aandeel in de huwelijkse gemeenschap moeten dan ook als nietig en krachteloos worden bestempeld. Door in de concept-akte van de huwelijkse voorwaarden een beding op te nemen, waarin staat dat partijen nadere regels over de verdeling zouden treffen, heeft de man (buiten de vrouw) zowel de notaris als de rechtbank misleid.49 Een beroep op één van de wilsgebreken slaagt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen en moet over het algemeen niet worden gezien als de manier om koude uitsluiting te verzachten.
Paragraaf 2.2 Pogingen tot het vinden van verzachtende omstandigheden welke bij de Hoge Raad zijn gestrand. In de literatuur is veelvuldig gediscussieerd over of en hoe de soms schrijnende gevolgen van 47
Het niet op de hoogte zijn van huwelijkse voorwaarden is lang niet altijd voldoende om dwaling aan te kunnen nemen. Aangezien het niet op de hoogte onder het eigen risico valt. (Ook als iemand woord- en leesblind is, moet diegene zelf maatregelen nemen om goed voorgelicht te worden. Zie Hof ’s-Gravenhage 15 september 2004, LJN: AR 219.) 48 HR 9 september 2005, NJ 2006, 99. 49 Hof 's-Gravenhage 22 december 1983, NJ 1985, 860.
19
koude uitsluiting verzacht zouden moeten worden. De auteurs Van Mourik, Schoordijk, Santen, Van Duijvendijk-Brand en Verbeke zijn voorstanders van het beperken van de gevolgen die koude uitsluiting kan hebben, door het relativeren van de gebondenheid aan de gesloten overeenkomst. Andere auteurs, zoals Luijten en Zonnenberg, hechten meer waarde aan de rechtszekerheid en zijn daardoor minder bereidwillig een opening te creëren om de overeenkomst te doorbreken.50 Deze discussie barstte aan het einde van de jaren “80” los51, kwam door het eerder besproken arrest “Kriek/Smit” in een stroomversnelling en is tot op heden nooit gestopt. Door de jaren heen zijn er in de literatuur verschillende mogelijke oplossingen aangedragen en wordt geprobeerd bestaande leerstukken toe te passen op koude uitsluiting. Echter, deze pogingen strandden vaak bij de gerechtelijke instanties. Hierna zullen de belangrijkste voorbeelden van mislukte pogingen worden weergeven.
Paragraaf 2.2.1 Ongerechtvaardigde verrijking. Volgens artikel 6:212 BW is hij die ongerechtvaardigd verrijkt is, ten koste van een ander, verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van de verrijking. Waar een ongerechtvaardigde verrijking de basis is van het vergoedingsrecht uit “Kriek/Smit”, heeft vooral Schoordijk betoogd dat een vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking niet kansrijk is, indien er sprake is van een contractuele verhouding tussen echtgenoten.52 In het arrest “Baartman/Huijbers” waar de man tijdens het huwelijk werkzaamheden heeft verricht aan het huis van de vrouw, waardoor dat huis in waarde was vermeerderd, stelde de man een vordering in op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Aangezien niet is voldaan aan alle bestanddelen uit artikel 6:612 BW wees de Hoge Raad deze vordering af. “Er is niet voldoende gebleken dat meneer door deze werkzaamheden is verarmd en niet dat hij het werk elders tegen betaling ook had kunnen uitvoeren. Daarbij voerde meneer de werkzaamheden uit in zijn vrije tijd en ontving hij in die periode een uitkering. Tevens kwam het geld voor materialen uit een gezamenlijke pot die door mevrouw werd aangevuld.”53 Volgens Van Mourik maken echtgenoten geen aanspraak op vergoedingen, voor zover de geleverde prestaties vallen onder artikel 1:81 BW. De aard van het huwelijk zou er niet om vragen deze
50
Zie Asser/De Boer 1* 2010/454 voor een overzicht van de literatuur omtrent dit onderwerp. De discussie werd gestart door Van Mourik in WPNR 1987/5811. 52 H.C.F. Schoordijk, “Aan een actie uit ongegronde verrijking dienen wij in geval van een contract niet toe te komen” WPNR 1976/5356. 53 HR 11 april 1986, NJ 1986, 622. 51
20
prestaties in de vergoedingssfeer te trekken.54 Van Duijvendijk-Brand geeft bijval door te stellen dat door het verrichten van huishoudelijke arbeid, voldaan wordt aan de verbintenis die voortvloeit uit artikel 1:81 BW. Er wordt dan niet onverschuldigd gepresteerd. In het geval van het arrest “Baartman/Huijbers” kon geen verarming worden vastgesteld, maar volgens Van Duijvendijk-Brand is er ook geen sprake van verrijking. Aangezien naar haar mening “enkel het leven van de werkende echtgenoot veraangenamen, door verrichting van de huishoudelijke taken door de andere echtgenoot, onvoldoende is om een verrijking vast te kunnen stellen.”55 In het arrest “Ridder te voet” had de vrouw inkomsten uit een erfenis, die volgens de huwelijkse voorwaarden gebruikt zouden kunnen worden voor de huishoudelijke kosten. Hier heeft het echtpaar nooit gebruik van gemaakt, aangezien de man in deze kosten voorzag. Na het huwelijk stelt de man een vordering in op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad overweegt dat nu de man tijdens het huwelijk van procespartijen de lasten van het huwelijk zonder voorbehoud voor zijn rekening heeft genomen e.a. zonder aanspraak te maken op de inkomsten uit de erfenis (waar hij volgens artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden recht op had), brengen de goede trouw, redelijkheid en billijkheid en de rechtsverhouding tussen partijen, met zich mee dat de man na de ontbinding van het huwelijk die kosten niet meer op grond van artikel 2 met terugwerkende kracht van de vrouw kan terugvorderen. De man heeft in zoverre zijn vorderingsrecht verwerkt.56 Verrekening kan volgens de Hoge Raad (in een later arrest) beter plaats vinden aan het einde van ieder kalenderjaar.57
Paragraaf 2.2.2 De wederzijdse verplichting elkander hulp en bijstand te verschaffen. Via artikel 1:81 BW worden echtgenoten verplicht elkaar wederzijdse hulp en bijstand te verlenen. Door verschillende auteurs werd geopperd dat dit artikel ook betekenis zou kunnen 54
M.J.A. van Mourik, Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2009. P. 121. T.R. Hidma & J. van Duijvendijk-Brand, Huwelijkse voorwaarden in harmonie en conflict. Preadvies, Lelystad: Koninklijke vermande B.V. 1994. P. 109-110. 56 HR 22 mei 1987, NJ 1988, 231. 57 HR 29 april 1994, NJ 1995,561. “In een geval waarin de kosten van de huishouding ten laste zijn gekomen van het inkomen van een echtgenoot die niet in die kosten behoefde bij te dragen, of in een geval waarin die kosten voor een groter bedrag ten laste van het inkomen van een echtgenoot zijn gekomen dan waartoe hij in die kosten moet bijdragen, aanleiding bestaat tot vergoeding door de andere echtgenoot. Afrekening ter zake zal in het algemeen niet plaatsvinden na iedere uitgave afzonderlijk. Tegen afrekening bij het einde van het huwelijk bestaat echter het praktische bezwaar dat de voor berekening van de over en weer verschuldigde bedragen benodigde gegevens veelal niet meer aanwezig zullen zijn. Het ligt daarom voor de hand aan te nemen dat de onderlinge afrekening periodiek plaats dient te vinden na het verstrijken van ieder kalenderjaar. Dit laatste ook omdat over die periode veelal de gegevens zullen moeten worden verzameld die nodig zijn voor het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting.” 55
21
hebben na de echtscheiding.58 Andere auteurs hebben zich tegen de toepassing van artikel 1:81 BW uitgesproken.59 De Hoge Raad is duidelijk in zijn oordeel: uit het “Bloemendaalse horeca arrest”60 is gebleken dat artikel 1:81 BW niet van toepassing is in het geval van een echtscheiding. Volgens de Hoge Raad blijkt uit de wetsgeschiedenis dat voor de verplichting elkaar in materieel opzicht het nodige te verschaffen, na scheiding (van tafel en bed) wordt vervangen door de verplichting tot het betalen van een uitkering om in het levensonderhoud te voorzien. Tevens geeft artikel 1:81 BW geen recht op verrekening van het opgebouwde pensioen.61
Paragraaf 2.2.3 Redelijkheid en billijkheid (vergoeding wegens arbeid). Volgens de Hoge Raad is een krachtens huwelijkse voorwaarden overeengekomen regel niet van toepassing als deze naar de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De enkele omstandigheid dat het vermogen van de man door arbeidsinspanningen van de vrouw is gestegen, is niet voldoende om de door partijen overeengekomen uitsluiting van iedere gemeenschap niet toe te passen.62 Echter, volgens Van Mourik worden de grenzen van artikel 1:81 BW overschreden als de meewerkende echtgenoot dertig uur per week besteedt aan huishoudelijke taken en daarbij twintig uur per week meewerkt in de onderneming van de andere echtgenoot. Na de scheiding heeft de meewerkende echtgenoot volgens Van Mourik recht op een huwelijksvermogensrechtelijke vergoeding (niet op achterstallig salaris) op grond van de redelijkheid en billijkheid.63 In het “Rijschoolhouder-arrest” heeft de man een eenmanszaak, te weten een rijschool. De vrouw werkt mee in deze onderneming en zorgt voor de kinderen. Na verloop van tijd werd de man arbeidsongeschikt en dreef de vrouw alleen de onderneming. De man overleed, waarop de erfgenamen in de successieaangiften een schuld van f 100.000,- opvoerden in de onderneming als vergoeding voor de vrouw. Dit naar eisen van redelijkheid en billijkheid aangezien er gesteld werd dat de vrouw door de jaren heen feitelijk ondernemer was geworden. De Hoge Raad geeft echter aan dat niet aannemelijk is gemaakt dat de 58
Vgl. P.W. van der Ploeg, WPNR 5273 (1974), p. 543-544; A.H.M. Santen, WPNR 5301 (1975), p. 201-206, A.H.M. Santen, Preadvies KNB 1978, p. 93 e.v., H.C.F. Schoordijk, WPNR 5839 (1987); H.C.F. Schoordijk, Het Huwelijk, 1984, p. 99 en WPNR 5868 (1988) alsmede Gr. van der Burght. Uit Rapport “Koude uitsluiting” hoofdstuk 2. 59 E.A.A. Luijten, WPNR 5865 (1988); alsmede Klaassen-Luijten-Meijer I, Huwelijksgoederenrecht, nr. 565; Genuanceerd zijn Van Mourik-Verstappen, nr. 9.3.1, zie ook en M.J.A. van Mourik, WPNR 5811 (1987). Uit Rapport “Koude uitsluiting” hoofdstuk 2. 60 HR 4 december 1987, NJ 1988,678. 61 HR 5 oktober 1990, NJ 1991,576. 62 HR 25 november 1988, NJ 1989, 529. 63 M.J.A. van Mourik, Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2009.p. 122.
22
onderneming op een gegeven moment geheel of gedeeltelijk voor het risico van de vrouw is gedreven en wijst de vordering daarmee af.64 Paragraaf 2.2.4 Verrekeningen van de kosten van de huishouding. In koude uitsluiting gehuwde paren kunnen in hun huwelijkse voorwaarden regelingen hebben opgenomen waarin zij de kosten van de huishouding verdelen. Hebben zij dit niet gedaan, dan geldt de wettelijke regeling van art 1:84 BW die de volgorde aangeeft waarin de verschillende inkomens moeten worden aangesproken. Pas als het eerste middel ontoereikend is moet naar het volgende middel gekeken worden. De kosten van de huishouding komen ten laste van het gemene inkomen, het eigen inkomen naar evenredigheid, het gemene vermogen en als laatste het privé vermogen naar evenredigheid. Terugvordering van teveel betaalde kosten door één van de echtgenoten is zeer lastig. Dit aangezien echtgenoten meestal geen nauwkeurige administratie bijhouden met betrekking tot de huishoudelijke kosten, is het na verloop van tijd moeilijk te achter halen hoeveel er zou moeten worden verrekend. Volgens de Hoge Raad ligt het dan ook meer voor de hand om periodiek af te rekenen, met inachtneming van artikel 1:87 BW.65 Paragraaf 2.3 Rapport “Koude Uitsluiting”. De discussie over koude uitsluiting leeft niet alleen bij juristen, koude uitsluiting heeft ook de aandacht van de politiek. Bijvoorbeeld in 2008, heeft een aantal leden van de Tweede Kamer een tweetal moties ingediend tegen de mogelijkheid van koude uitsluiting als huwelijkse voorwaarden. De eerste motie gaf aan dat de koude uitsluiting onbillijk zou zijn tegenover de niet-beroepsactieve echtgenoot of geregistreerde partner die niet in geld, maar wel in arbeid een bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen binnen de huwelijkse gemeenschap. De tussenkomst van een notaris zou deze economisch zwakkere partij nog onvoldoende beschermen bij het maken van huwelijkse voorwaarden.66 De tweede motie geeft aan dat het niet hoeven verdelen van het opgebouwde vermogen tot onrechtvaardige situaties kan leiden en dat landen als Hongarije en Zweden al wel voorzieningen zouden hebben getroffen voor dergelijke situaties.67 Naar aanleiding van beschreven moties tegen koude uitsluiting als huwelijkse voorwaarden is in opdracht van de Directie Wetgeving van het Miniserie van Justitie het rapport "Koude
64
HR 21 juni 1995, NJ 1996, 603. HR 22 mei 1987, NJ 1988, 231 en HR 29 april 1994, NJ 1995, 561. 66 Kamerstukken II, 2007/08, 28 867, nr. 20. 67 Kamerstukken II, 2007/08, 28 867, nr. 21. 65
23
uitsluiting"68 gepubliceerd door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van hetzelfde ministerie. Het doel van dit onderzoek was inzicht genereren in de problematiek van koude uitsluiting en mogelijke oplossingen aandragen. Als eerste erkent het rapport de onbillijke situaties die door het toepassen van koude uitsluiting kunnen ontstaan. Ten tweede geeft het rapport aan dat ondanks dat de wet geen specifieke bepalingen kent betreffende onbillijkheden ten gevolge van huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting, enkele leerstukken van het Burgerlijk Wetboek toch zouden kunnen worden ingezet als bescherming. Het rapport analyseert deze leerstukken in paragraaf 2.2 en concludeert hierbij dat de Hoge Raad zeer terughoudend is in het toepassen hiervan.69 Ook is in het onderzoek gekeken naar de oplossingen die andere Europese landen hebben gevonden voor de problemen die worden veroorzaakt door koude uitsluiting. Deze oplossingen worden gezocht in een betere voorlichting vooraf (eventueel aangevuld met volledige disclosure) en/of in uitzonderlijke gevallen een eventuele billijkheidscorrectie achteraf.70 Hoofdstuk 3 van dit onderzoek gaat verder in op oplossingen die in andere jurisdicties gevonden kunnen worden. Daarnaast bespreekt het rapport in haar conclusie enkele mogelijke oplossingen71, die in het Nederlandse rechtssysteem toepasbaar zijn, zoals door: * afzonderlijke voorlichting door een deskundige. Hierbij krijgt iedere partij voor het sluiten van de overeenkomst afzonderlijk van elkaar onafhankelijk juridisch advies van een juridisch adviseur. Dit geeft partijen de mogelijkheid vrijelijk alle mogelijke vragen te stellen en eventuele twijfels en zorgen te bespreken, zonder dat de andere echtgenoot zich in dat gesprek kan mengen. Daarbij kan worden overwogen in de wet een lijst met onderwerpen op te nemen die verplicht moeten worden besproken tijdens de voorlichting, om te oppervlakkige voorlichting te kunnen voorkomen. * betaling van een som ineens (ontleend aan het erfrechtelijke ‘salaire différé’ uit artikel 4:46 BW). In 2008 is het volgende amendement ingediend tot invoering van artikel 1:121a BW: “Indien partijen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels der wettelijke gemeenschap kan de echtgenoot die arbeid heeft verricht in het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in diens huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, aanspraak maken op een billijke vergoeding van de andere echtgenoot 68
Rapport Koude uitsluiting Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan. Bijlage bij Kamerstukken II 2011/12 28 867, nr.22. Hierna te noemen rapport "koude uitsluiting". 69 Rapport "koude uitsluiting" p. 50-53. 70 Rapport “koude uitsluiting” p. 184-185. 71 Rapport “koude uitsluiting” p. 258-268.
24
[…]”72 Later werd dit amendement ingetrokken en vervangen door de eerder besproken motie nr. 20. Invoering zou volgens het rapport moeten geschieden onder heldere criteria voor de toepassing (waarbij de onduidelijkheden die in het erfrecht zijn gerezen voorkomen moeten worden). Echter, het erfrecht laat zien dat toewijzing aan de somgerechtigde weinig kans van slagen heeft, gezien de lastige bewijspositie: aard, duur en omvang van de verrichte arbeid dient immers aannemelijk te worden gemaakt. * Specifieke billijkheidscorrectie. Deze correctie zou de rechter de mogelijkheid moeten geven om de huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting aan te kunnen passen als veranderende omstandigheden extreem ongunstig zouden zijn voor binnen het huwelijk geboren kinderen of wanneer de kinderen of de verzorgende ouder na het maken van de huwelijkse voorwaarden bijvoorbeeld ernstig ziek of gehandicapt zijn geraakt. * Algemene billijkheidscorrectie. Deze correctie biedt de mogelijkheid om de huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting aan te passen of opzij te zetten, indien die onredelijk zijn in het licht van de omstandigheden ten tijde van het sluiten daarvan, latere ontwikkelingen of alle omstandigheden van het geval.
Paragraaf 2.4 Recente rechtspraak. Uit een kleine greep uit de rechtspraak blijkt dat ook in de recente geschiedenis73 (en na publicatie van het rapport) de rechtsprekende instanties de terughoudende koers aan blijven houden die men de laatste jaren heeft gevaren. Een beroep op misbruik van omstandigheden of dwaling moet door de partij die zich hier op beroept voldoende onderbouwd kunnen worden. Dat de vrouw de destijds overeengekomen afspraken, als partijen eenmaal in een echtscheidingsproces zijn verwikkeld, als onrechtvaardig ervaart, levert op zichzelf onvoldoende grond op voor vernietiging van die afspraken, evenals de omstandigheid dat met de wetenschap van nu destijds misschien een andere keuze zou zijn gemaakt.74 Een beroep op onvoorziene omstandigheden van artikel 6:258 BW slaagt niet in het geval dat de vrouw aangeeft dat zij vanwege de christelijke geloofsovertuigingen ervan uit is gegaan dat het nooit tot een echtscheiding zou komen. Volgens de Hoge Raad omdat (naar objectieve maatstaven beoordeeld) huwelijkse voorwaarden voornamelijk een interne werking hebben, 72
Amendement van het lid Anker, Kamerstukken II 2007-08, 28 867, nr. 15. Waarbij gekeken is naar arresten vanaf januari 2014 tot maart 2014. 74 Rb. Amsterdam 25 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7855 73
25
waardoor zij ertoe strekt de vermogensrechtelijke verhouding tussen partijen te regelen, met het oog op onder meer een eventuele echtscheiding. Ook een onvolledige of onjuiste advisering door een notaris over de gevolgen van de overeengekomen koude uitsluiting is niet aan te merken als onvoorziene omstandigheid, alleen al omdat het geen omstandigheid betreft die is ingetreden na het sluiten van de huwelijkse voorwaarden. Evenmin kan een vermogenstoename aangemerkt worden als onvoorziene omstandigheid (of motivatie voor een vergoedingsrecht75), omdat dit een risico is dat partijen aanvaarden bij het sluiten van huwelijkse voorwaarden.76 Paragraaf 2.5 Tussenconclusie. Hoewel er vele mogelijke oplossingen zijn aangedragen om de gevolgen van koude uitsluiting te verzachten, is de rechtspraak zeer terughoudend in zijn oordeel. Zo zijn pogingen tot het verkrijgen van vergoedingsrecht op basis van onrechtvaardige verrijking artikel 6:212 BW, de verplichting elkander hulp en bijstand te verschaffen volgens artikel 1:81 BW, het verrekenen van verrichte arbeid op grond van de redelijkheid en billijkheid en verrekening van de kosten van de huishouding allen op niets uitgelopen. Slechts in enkele bijzondere gevallen is de rechtspraak afgeweken van de door partijen afgesloten huwelijkse voorwaarden, door een verzachting voor één van de partijen aan te nemen. Zo heeft de Hoge Raad de mogelijkheid tot een vergoedingsrecht aangenomen voor gevallen waarin tijdens het huwelijk goederen op naam van de ene echtgenoot zijn verkregen, terwijl deze geheel of gedeeltelijk zijn betaald met geld van de andere echtgenoot. En in het geval van een onvoorziene omstandigheid, als het toepassen van de huwelijkse voorwaarden in die gegeven omstandigheden, naar de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Tevens kunnen waarborgen, die voorzien in de verzorging van de andere echtgenoot als natuurlijke verbintenis worden aangemerkt. Ook een beroep op een van de wilsgebreken slaagt in zeer uitzonderlijke gevallen. In het rapport “Koude uitsluiting” worden enkele mogelijkheden om zorg te dragen voor verzachting van koude uitsluiting aangedragen, zoals afzonderlijke voorlichting vooraf door een deskundige, de som ineens en een specifieke of algemene billijkheidscorrectie. Geen van deze mogelijkheden is echter ingevoerd. Aangezien in Nederland over het algemeen ontevredenheid heerst over de manier waarop met de gevolgen van koude uitsluiting wordt omgaan en telkens wordt gezocht naar nieuwe invalshoeken om tot een verzachting van koude uitsluiting te komen, is het raadzaam om in andere landen te zoeken naar oplossingen die in ons systeem inpasbaar zijn. In het volgende 75 76
Hof Den Haag 30 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4440. Hof Arnhem-Leeuwarden 15 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BY8418.
26
hoofdstuk zal worden gekeken of er oplossingen te vinden zijn in België, die in Nederland toe te passen zijn.
Hoofdstuk 3 Verzachtingen van zuivere scheiding van goederen in België De rechter heeft in Nederland een beperkt aantal mogelijkheden om onbillijkheden naar aanleiding van koude uitsluiting te verzachten. Zoals in de vorige twee hoofdstukken besproken, blijven er ondanks deze mogelijkheden nog altijd onbillijke situaties ontstaan. Aangezien koude uitsluiting wereldwijd voorkomt, hebben ook andere landen met de onbillijkheden hiervan te maken gekregen. De mogelijke oplossing voor de problemen die zich in Nederland voordoen, zouden elders al gevonden kunnen zijn. In dit hoofdstuk zal er gekeken worden hoe men in België met deze problematiek omgaat. Ook zal er gekeken worden naar hoe de oplossingen uit het Belgische rechtssysteem op het Nederlandse rechtssysteem zouden kunnen worden toegepast. Paragraaf 3.1 Het huwelijk en de echtscheiding in België. In België wordt in het huwelijksvermogensrecht onderscheid gemaakt tussen twee basisstelsels: een stelsel van gemeenschap van goederen en een stelsel van scheiding van goederen. Het stelsel van scheiding van goederen brengt met zich mee dat er binnen een huwelijk twee eigen vermogens bestaan, waarbij iedere echtgenoot zelf het bestuur heeft over zijn eigen vermogen, volgens artikel 1466 BW. De artikelen 1387 – 1389 BW leggen echtgenoten minimale beperkingen op, waardoor er een grote contractuele vrijheid heerst binnen dit stelsel. Het stelsel van scheiding van goederen is vergelijkbaar met de koude uitsluiting in Nederland. In België kent men, in tegenstelling tot Nederland meerdere gronden voor een echtscheiding. De echtscheiding door onderlinge toestemming volgens artikel 230 BW is een vorm waarbij de echtgenoten een overeenstemming hebben bereikt over het ontbinden van het huwelijk. Daarbij moeten zij een volledig akkoord hebben bereikt met betrekking tot de vermogensrechtelijke, persoonlijke en alimentaire gevolgen van deze ontbinding. Daarnaast kan men scheiden op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk artikel 229 § 1 BW. Dit kan op verzoek van beide partijen. Partijen zijn dan wel akkoord over het ontbinden van het huwelijk, maar niet over de gevolgen van de ontbinden. Echtscheiding kan
27
dan volgens de voorwaarden77 uit § 2 worden uitgesproken. Tevens kan er echtscheiding plaatsvinden op eenzijdig verzoek van één van de echtgenoten, conform de voorwaarden78 uit § 3.79
Paragraaf 3.2 Bijdragen in de lasten van het huwelijk. Ongeacht het door echtgenoten gekozen huwelijksstelsel, zijn gehuwden in België verplicht bij te dragen in de lasten van het huwelijk en dit naar ieders vermogen volgens artikel 221 BW. Opvallend hierbij is dat door het Hof van Cassatie80 huishoudelijke werkzaamheden van de niet-beroepsactieve echtgenoot ook als bijdrage worden aangemerkt. Daarbij kunnen zowel de kosten van de verkrijging alsmede het onderhoud van een gemeenschappelijke woning als lasten van het huwelijk worden beschouwd. In de genoemde casus heeft het echtpaar een woning gekocht, die op naam staat van beide partners. Maar de woning werd alleen door de man gefinancierd. 81 Bij scheiding wenst de man op zijn betalingen terug te komen. Volgens het Hof van Cassatie is de vrouw, wanneer haar bijdrage in de lasten van het huwelijk (via huishoudelijk werk, zorg voor de kinderen, onbetaalde arbeid in de zaak van haar echtgenoot) in evenwicht zijn met de financiële bijdrage van de man, mede-eigenaar van de woning geworden. De man heeft enkel een terugvordermogelijkheid als hij kan aantonen dat er geen evenwicht is tussen wat beide partners hebben bijgedragen ten laste van het huwelijk. Als de woning niet is gefinancierd vanuit arbeid, maar uit een schenking of een erfenis, kan er wel een verrekening plaatsvinden, tot de waarde van de schenking of erfenis.82
Paragraaf 3.3 Natuurlijke verbintenis. 77
Opvallend is dat in het geval partijen 6 maanden gescheiden leven, echtscheiding direct kan worden uitgesproken. Als dit niet het geval is moet er een tweede zitting worden ingepland. Deze zal plaatsvinden als partijen 6 maanden gescheiden leven of 3 maanden na de eerste zitting. Na de tweede zitting, waarbij partijen hun wil bevestigen spreekt de rechter de scheiding uit. 78 De rechter spreekt echtscheiding onmiddellijk uit als partijen feitelijk al een jaar gescheiden leven. Als dit niet het geval is stelt de rechter een datum vast voor een tweede zitting, die één jaar na de feitelijke scheiding of één jaar na de eerste zitting zal plaatsvinden. Als de eisende echtgenoot echtscheiding sneller wil verkrijgen, zal onherstelbare ontwrichting van het huwelijk moeten worden bewezen, volgens artikel 229 § 1 BW. Dit kan bijvoorbeeld door het aantonen van overspel, mishandeling, zware strafrechtelijke veroordeling of een ernstige geestesstoornis. Mochten echtgenoten tijdens de scheidingsprocedure toch op gezamenlijk verzoek willen scheiden, dan wordt dit door de rechtbank uitgesproken als is voldaan aan de soepelere termijnen van echtscheiding op gezamenlijk verzoek. 79 K.Boele-Woelki & F.Swennen, Vergelijkenderwijs. Actuele ontwikkelingen in het Belgische en Nederlandse familierecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012. 80 Hof van Cassatie 22 april 1976, RW 1976-1977. 81 Dit principe zal door de rechtspraak niet worden toegepast in het geval er verkrijging van een gezinswoning wordt gevorderd, in het geval deze woning enkel op naam van één echtgenoot staat. Zie de noot onder Hof van Cassatie 22 april 1976, RW 1976-1977 van H.Casman. 82 Hof van Beroep Brussel 29 juni 2006, RTDF 2007, 848.
28
In het geval de beroepsactieve echtgenoot een deel van zijn inkomen, verkregen uit arbeid, op naam van de andere echtgenoot heeft geplaatst of de belofte heeft gedaan dit te doen, kan dit als een natuurlijke verbintenis worden gekwalificeerd, zodat de echtgenoot die de natuurlijke verbintenis heeft uitgevoerd hier niet op terug kan gekomen. Hoewel de natuurlijke verbintenis een geldige rechtsgrond is, is deze niet in rechte afdwingbaar. Maar wanneer deze vrijwillig werd uitgevoerd, is er volgens artikel 1235 lid 2 BW geen mogelijkheid tot het terugvorderen van de gedane prestaties.83 Om van een natuurlijke verbintenis te kunnen spreken, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. De persoon die de verbintenis uitvoert, handelt in de persoonlijke overtuiging dat hij daartoe is verplicht en de verbintenis wordt door de maatschappij als normaal bevonden en erkend.84
Paragraaf 3.4 Verrijking zonder oorzaak. Een andere mogelijkheid om de gevolgen van koude uitsluiting te verzachten ligt in de verrijking zonder oorzaak. Om een succesvol beroep te doen op het leerstuk verrijking zonder oorzaak moet door degene die het beroep doet aan vijf voorwaarden zijn voldaan: - verrijking van het ene vermogen; - verarming van het andere vermogen; - een causaal verband tussen deze verrijking en verarming; - de afwezigheid van een geldige juridische oorzaak; - de verarmde mag geen andere rechtsvordering ter beschikking staan. De theorie van de verrijking zonder oorzaak moet dus worden gezien als het laatste redmiddel.85 Dit leerstuk kan in verschillende hieronder besproken situaties op het stelsel van scheiding van goederen worden toegepast.
Paragraaf 3.4.1 Vergoeding wegens arbeid. Door de rechtspraak is verrijking zonder oorzaak als zelfstandige grondslag voor de verplichting tot het betalen van een vergoeding geaccepteerd in het geval de nietberoepsactieve echtgenoot heeft meegewerkt in de handelszaak van de andere echtgenoot. Hiervan is sprake wanneer de omvang van de geleverde prestaties de grenzen van de normale hulp- en bijdrageplichten van artikel 213 en 221 BW (die ook een samenwerkingsplicht inhoudt) overschrijden. En de geleverde arbeid tevens meer waarde had dan wat op grond van 83
Hof van Beroep Brussel 15 februari 2007, Rev.trim.dr.fam. 2008, 1329. J.Bael, CBR Jaarboek 2002-2003. Vereffening-verdeling na echtscheiding. Antwerpen: Maklu 2003. 85 C. Castelein & A. Maelfait, Cahiers voor de welzijnsdenker, Mechelen: Kluwer 2003. 84
29
de plicht tot samenwerking van een echtgenote kan worden verwacht.86 Het Hof heeft later in dezelfde zaak dit principe bevestigd, maar de vordering afgewezen op grond van een probleem met de bewijslast. Niet was aangetoond dat het eigen vermogen van de man was toegenomen door toedoen van de arbeidsinspanningen van de vrouw.87 In een later arrest is door het Hof van Beroep Luik wel bewezen geacht dat de vrouw, door dertig jaar lang te hebben meegewerkt in de handelszaak van de man, een aandeel had in de vermogensstijging. Het Hof oordeelde daarbij dat aan alle eerder genoemde eisen was voldaan en wees de vordering toe.88 Dat niet iedereen het met deze interpretatie eens is, blijkt als door het Hof van Beroep Antwerpen het verzoek van een man (en later zijn erfgenamen), die van 1973 tot de echtscheidingsprocedure in 1986 in het bedrijf van zijn vrouw had meegewerkt, wordt afgewezen. Volgens het Hof is de verrijking zonder oorzaak een subsidiaire rechtsfiguur die niet kan worden toegepast op een contractuele relatie. Tevens zou door het huwelijkscontract geen sprake kunnen zijn van het achterwege blijven van een geldige juridische oorzaak tussen de verrijking en de verarming. Dit aangezien een eventuele verrijking voortvloeit uit een bewuste keuze en dus de wil van de verarmde. Het Hof lijkt niet helemaal overtuigd van de eigen visie, aangezien het wel laat onderzoeken of de geleverde arbeid de grenzen van de bijstandsplicht heeft overschreden.89
Paragraaf 3.4.2 Vergoeding wegens werkzaamheden. Buiten een vergoeding voor arbeid is door de rechtspraak ook een vergoeding toegekend aan de partner die verbeteringswerkzaamheden heeft uitgevoerd aan een onroerend goed dat aan de andere partner toebehoorde. Ook hierbij is het volgens het Hof van Beroep Luik van belang dat de verrichte werkzaamheden buiten de plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk vallen.90
Paragraaf 3.4.3 Terugkomen op een financiering. Ook is het mogelijk via de verrijking zonder oorzaak terug te komen op een financiering van een goed dat op naam staat van de andere partner. Een beroep op dit leerstuk wordt vaak 86
Rechtbank Dendermonde 17 november 1995, T.G.R., 1988, 114. Hof van Beroep Gent 20 februari 1998, T.G.R., 1998,113. 88 Hof van Beroep Luik 2 maart 2005, JT 2005, 557, RTDF 2007, 826. 89 Hof van Beroep Antwerpen 30 november 2005, T.Not. 2006, 247. 90 Hof van Beroep Luik 16 januari 2002, TBBR 2004, 324. In dit geval had de man verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan de woning die op naam stond van de vrouw. Volgens het Hof had de man fundamentele werken aan de woning uitgevoerd, waardoor deze niet te kwalificeren waren als onderhoudswerken. Tevens vallen de werkzaamheden buiten de plicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk, omdat het onroerend goed geen gemeenschappelijk eigendom was. 87
30
gedaan als er geen andere rechtsgrond volgens het verbintenissenrecht openstaat en/of als er geen schriftelijk bewijs voor handen is.91 Het toepassen van de leer van verrijking zonder oorzaak werd door het Hof van Beroep Luik mogelijk geacht in het geval dat er door echtgenoot een investering was gedaan in een onroerend goed dat geheel op naam stond van de andere echtgenoot, Voor deze investering moet dan gebruik zijn gemaakt van een schenking of een nalatenschap van de eerste partner (hierbij gebruikt het Hof van Beroep de redenering dat deze middelen vallen onder het familiekapitaal van de eerstgenoemde echtgenoot). Volgens het Hof kan een financiering door middel van het gebruik van middelen uit arbeid niet vallen onder de verrijking zonder oorzaak, aangezien dit als een bijdrage in de lasten van het huwelijk moet worden beschouwd.92
Paragraaf 3.5 Wilsgebreken. Huwelijkscontracten zijn evenals in Nederland ook in België vatbaar voor vernietiging op grond van de wilsgebreken. Echter, er is niet veel rechtspraak over dit onderwerp, mede gezien de moeilijke bewijslast die dit onderwerp met zich meebrengt.93 Wel is een beroep op dwaling of bedrog afgewezen, in het geval de echtgenoot de huwelijksovereenkomst in financieel opzicht had verbeterd voor de andere echtgenoot, waarna korte tijd later deze laatste echtgenoot het huwelijk wilde ontbinden.94
Paragraaf 3.6 Het toepassen van Belgische mogelijkheden in Nederland. In de vorige paragrafen zijn enkele mogelijkheden besproken, die het Belgische recht biedt om de gevolgen van scheiding van goederen te kunnen verzachten. In deze paragraaf zal besproken worden of deze mogelijkheden toe te passen zijn binnen het Nederlandse systeem. Evenals Nederland, kent België een bijdrageplicht in de lasten van het huwelijk. Op grond van deze plicht kunnen vermogensrechtelijke gevolgen worden toegekend aan huishoudelijke activiteiten die door de niet-beroepsactieve echtgenoot zijn geleverd, aangezien deze activiteiten ook worden gezien als de lasten van het huwelijk. Het gevolg is dat geen recht tot terugvordering werd toegekend aan de partner die een woning op beider naam geheel heeft betaald. Als in Nederland de beroepsactieve echtgenoot recht op terugvordering van de kosten 91
K.Boele-Woelki & F.Swennen, Vergelijkenderwijs. Actuele ontwikkelingen in het Belgische en Nederlandse familierecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012. 92 Hof van Beroep Luik 2 februari 2005, RTDF 2007, 816. 93 K.Boele-Woelki & F.Swennen, Vergelijkenderwijs. Actuele ontwikkelingen in het Belgische en Nederlandse familierecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012. 94 Hof van Beroep Antwerpen 19 oktober 2010, AR 2010/8840.
31
van de woning die op naam staat van beide echtgenoten vordert, zal hij deze ook niet verkrijgen. Dit aangezien de rechter zal aannemen dat de woning mede op naam van de andere partner is gezet op grond van een natuurlijke verbintenis. In het geval dat de omschreven casus zich voordoet, zal dit in beide landen dus tot eenzelfde oplossing leiden, die op een andere grond is gebaseerd. Het erkennen van de huishoudelijke werkzaamheden als lasten van het huwelijk komt over als een warm begrip. Echter, koude uitsluiting zal door de toepassing hiervan niet warmer worden, aangezien er in Nederland al een andere oplossing voor het zelfde geval wordt geboden. Een extra reden om niet tot invoering van het erkennen van de huishoudelijke werkzaamheden over te gaan, is de moeilijke bewijslast. Ook de toepassing van de natuurlijke verbintenis en wilsgebreken, leveren geen nieuwe inzichten voor het Nederlandse systeem op. In België wordt verrijking zonder oorzaak toegepast om de gevolgen van scheiding van goederen te verzachten. Hoewel de zeer wisselende jurisprudentie hier absoluut geen zekerheid over geeft, zijn er drie situaties denkbaar waarin een vergoeding mogelijk is: vergoeding wegens arbeid, vergoeding wegens werkzaamheden en terugkomen op een financiering. Voor de laatste situatie kennen we in Nederland de vergoedingsplicht uit artikel 1:87 BW en hebben we dus geen oplossing uit het Belgische recht nodig. Voor de overige twee situaties kennen wij in Nederland slechts zeer terughoudende jurisprudentie. Waar in Nederland streng wordt getoetst aan de vereisten van ongerechtvaardigde verrijking art 6:212 BW, worden in België de bestanddelen verarming en verrijking ruim gezien. Bijvoorbeeld gedane inspanningen kunnen als verarming worden gezien. Naar mijn mening zou een ruimere interpretatie van het begrip verarming in Nederland wenselijk kunnen zijn in het geval dat de niet-beroepsactieve echtgenoot in zeer ruime mate om niet werkzaam is geweest in de onderneming van de beroepsactieve echtgenoot. Een vergoeding95 op grond van ongerechtvaardigde verrijking zou op zijn plaats zijn in het geval het bewijsbaar is dat de nietberoepsactieve echtgenoot gedurende een lange periode fulltime werkzaam is geweest in de onderneming van de andere echtgenoot. In de onderneming wordt op de meewerkende echtgenoot gerekend alsof het een personeelslid is. De meewerkende echtgenoot werkt dus niet alleen mee in het geval dat er tijdelijk extra hulp nodig is, maar het is voor de onderneming noodzakelijk dat de echtgenoot meewerkt. De verarming van de meewerkende echtgenoot zit hem in het feit dat het voor deze persoon onmogelijk was om inkomsten uit 95
Met een vergoeding wordt in dit geval bedoelt dat de meewerkende echtgenoot gederfd salaris ontvangt conform de betreffende CAO voor de periode waarin in is meegewerkt, inclusief de wettelijke rente. Er kan dus geen aanspraak worden gemaakt op verkrijging van de helft van het vermogen van de andere partner.
32
andere/betaalde arbeid te verkrijgen. Het uitvoeren van verbeteringswerkzaamheden levert naar mijn mening geen verarming en dus ook geen grondslag voor een vergoeding op. Paragraaf 3.7 Tussenconclusie. Het Belgische recht is, net zoals het Nederlandse recht, terughoudend met het verzachten van de gevolgen van koude uitsluiting, maar beidt wel enkele andere mogelijkheden tot verzachting dan de mogelijkheden die we in Nederland kennen. Als eerste erkent België de werkzaamheden in het huishouden en kwalificeert deze als de lasten van het huwelijk, dit heeft er alleen niet toe geleid dat er verzachtingen zijn toegestaan in situaties waarin we dat in Nederland niet doen. De wilsgebreken en de natuurlijke verbintenis zijn rechtsgronden die zowel in Nederland als in België worden erkend als manieren om koude uitsluiting te verzachten. Verrijking zonder oorzaak/ongerechtvaardigde verrijking wordt in België toegepast om onbillijkheden van scheiding van goederen te verzachten. Een beroep op verrijking zonder oorzaak slaagt, met wisselend succes, in het geval er door de ene echtgenoot gratis arbeid is geleverd, verbeteringswerkzaamheden zijn uitgevoerd of een echtgenoot terug wil komen op zijn financiering. In Nederland erkennen wij de toepassing van deze rechtsfiguur niet bij koude uitsluiting, terwijl er, naar mijn mening in het geval van geleverde arbeid, wel toepassing mogelijk zou kunnen zijn. Dit in het geval de echtgenoot die om niet mee heeft gewerkt in de onderneming van de andere echtgenoot een functie bekleedt, waar in het geval van niet meewerken iemand anders voor zou moeten worden aangenomen. De uren die de echtgenoot in de onderneming werkt zijn dus onmisbaar. De verarming van de meewerkende echtgenoot zit dan in het feit dat die persoon niet de mogelijkheid heeft gehad om elders betaald werk uit te voeren. Aangezien we in Nederland de rechtsfiguur ongerechtvaardigde verrijking al kennen, lijkt het slechts verruimen van de interpretatie van het bestanddeel verarming een realistische en in het Nederlandse systeem inpasbare oplossing.
Tot nu toe is steeds gesproken over mogelijkheden tot verzachting van koude uitsluiting achteraf. Partijen blijken vaak niet bewust te zijn van hetgeen zij conform de huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken. Deze onduidelijkheid kan achteraf tot onaangename verrassingen leiden. Deze onduidelijkheid kan verholpen worden door een goede voorlichting van partijen voor het afsluiten van de huwelijkse voorwaarden. Als beide partijen zich bewust zijn van waar ze “Ja” tegen zeggen, zal dit niet tot onverwachte situaties achteraf leiden. 33
In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden naar de rol die de notaris kan spelen bij het verwarmen van koude uitsluiting.
Hoofdstuk 4 De rol van de notaris Met het vervallen van artikel 1:119 BW per 1 januari 2012 is geen goedkeuring van de rechtbank meer nodig voor het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden.96 Huwelijkse voorwaarden dienen op straffe van nietigheid bij een notariële akte te worden gesloten. Een notaris is daarmee de enige jurist geworden die voorafgaande aan het huwelijk inzage en invloed heeft op hetgeen echtgenoten met elkaar overeen willen komen. De notaris zal partijen door middel van een voorlichting begeleiden bij het afsluiten van de huwelijkse voorwaarden. Waar in de vorige hoofdstukken steeds is gesproken over verwarming van koude uitsluiting achteraf, zal in dit hoofdstuk gekeken worden op welke manier de notaris onbillijkheden vóóraf kan voorkomen.
Paragraaf 4.1 Verplichtingen van een notaris. Volgens artikel 17 van de Wet op het notarisambt moet een notaris onafhankelijk, onpartijdig en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te werk gaan. Welke extra verplichtingen een notaris heeft in het kader van het opstellen van huwelijkse voorwaarden, blijkt duidelijk uit het arrest “Groningse huwelijkse voorwaarden”. In het arrest betreft het een in koude uitsluiting gehuwd echtpaar, waarbij de man notaris van beroep was. De man komt in financiële moeilijkheden, waar de vrouw niets van af weet. De bevoegde Kamer van Toezicht adviseert de man zijn huwelijkse voorwaarden om te zetten in een gemeenschap van goederen en zo geschiedde. Het motief van de wijziging werd als volgt verwoord: “Bij de man staat voorop een goede verzorging van zijn echtgenote en deze verzorging is naar de mening van verzoekers het best gegarandeerd wanneer tussen verzoekers de wettelijke algehele gemeenschap van goederen zal bestaan”. De notaris heeft mondeling toelichting gegeven op de inhoud van de nieuwe akte. Echter, de reden van de omzetting en de consequenties ervan waren de vrouw niet duidelijk. Bij scheiding van tafel en bed bleek dat het vermogen van de vrouw bijna geheel was aangewend voor het betalen van de schulden van de man. De vrouw stelt dat de notaris jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door, in strijd met hetgeen hem in verband met de hem bekende bijzondere aspecten van deze zaak betaamde, bij het verlijden van de akte na te laten haar voldoende te wijzen op de consequenties die de omzetting van het huwelijksgoederenregime voor haar zou kunnen hebben. De Hoge Raad overweegt het 96
A.L.G.A. Stille, Groene Serie Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2014.
34
volgende: “Onjuist is vooreerst dat een notaris bij het verlijden van een akte nimmer tot meer is gehouden dan tot een zakelijke toelichting op de inhoud van de akte: de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de notaris beroepshalve is gehouden tot het geven van verdergaande informatie, en met name tot het wijzen op specifieke aan de voorgenomen rechtshandeling verbonden risico's.” “De functie van de notaris in het rechtsverkeer brengt immers (en bracht ook destijds) mee dat hij beroepshalve gehouden is naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht.”97 Uit het eerder besproken arrest Zeeuwse notaris98 blijkt dat deze overweging niet alleen in casus geldt, maar ook wanneer koude uitsluiting wordt overeengekomen, zonder dat partijen adequaat worden voorgelicht over de gevolgen daarvan.99 Uit de jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat het de rol van de notaris is om beide partijen goed voor te lichten en misbruik te voorkomen. Paragraaf 4.2 De rol van de notaris volgens het rapport “Koude uitsluiting”. Binnen het eerder besproken rapport “Koude uitsluiting” is een zestal notarissen geïnterviewd over de betreffende problematiek, waarbij er een aantal opvallende punten naar voren zijn gekomen. De notarissen hebben binnen dit onderzoek aangegeven dat veel echtparen die bij de notaris komen met het idee koude uitsluiting overeen te komen, gezien de aanwezigheid van een eigen bedrijf of bescherming tegen schuldeisers,100 na de voorlichting van de notaris toch voor een verrekenbeding kiezen. Als partijen voor een andere transactie bij de notaris komen, vraagt de notaris altijd of de huwelijkse voorwaarden nog passend zijn, wat bij één van de respondenten in 60% van de gevallen tot aanpassing van het regime van koude uitsluiting leidt. Daarnaast gaven de geïnterviewden aan dat de financiële problemen naar aanleiding van koude uitsluiting in het algemeen meevallen, mede omdat deze problemen worden verzacht door bij de scheiding verzachtende afspraken te maken met de ex-partner.
97
HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766. HR 9 september 2005, NJ 2006, 99. 99 L.C.A. Verstappen en M.J.A. Mourik, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer: Kluwer 2009. P.39 100 Volgens de notarissen zijn de zes meest genoemde redenen om koude uitsluiting overeen te komen: - Bescherming tegen schuldeisers. - Bescherming van het eigen (familie) vermogen. - Voorlopig de handen vrij willen houden, waarbij altijd nog ad hoc kan worden besloten om iets gemeenschappelijk te maken. - Eén echtgenoot wil niets delen of verrekenen. - Eenvoud: partijen willen geen enkele discussie over inkomen en/of vermogen. - En bij ouderen (vooral als er geen gezamenlijke kinderen zijn): de wens om vermogensrechtelijk zelfstandig willen blijven. 98
35
Daarentegen kwam bij de expertmeeting101 naar voren dat de minst vermogende echtgenoot de gevolgen van koude uitsluiting eigenlijk altijd als zeer onbillijk ervaart. Tevens geven de notarissen aan dat hoewel de voorlichting van partijen is verbeterd, veel mensen niet in staat zijn om zich de juridische gevolgen van de huwelijkse voorwaarden goed voor ogen te houden. De verbetering van de voorlichting zit hem volgens de ondervraagde notarissen in het expliciet aandacht vragen voor wat er bij een eventuele echtscheiding moet gebeuren. Klanten krijgen ter voorbereiding op een gesprek een brochure en een uitgebreide vragenlijst toegezonden (dit moet partijen bewust maken van eventuele voor- en nadelen en biedt achteraf de mogelijkheid de wil van partijen aan te tonen102). Na het gesprek krijgen partijen een brief mee met uitleg over de gevolgen van de gemaakte keuzes. Het rapport “Koude uitsluiting” bespreekt daarnaast de mogelijkheid van een afzonderlijke voorlichting van partijen, met als doel de voorlichting aan partijen verder te verbeteren. Conform het Australische systeem103 zouden partijen afzonderlijk van elkaar door een juridisch adviseur worden voorgelicht. Partijen zijn op deze manier vrij om eventuele vragen te stellen en twijfels te uiten zonder dat de partner daarbij is. De Australische wet verplicht de adviseur daarbij een aantal onderwerpen104 te bespreken. Dit om partijen bewust te maken van de redelijkheid, de juridische gevolgen en de economische gevolgen die koude uitsluiting kan hebben. Na het uitbrengen van het advies wordt de inhoud in een verslag vastgelegd en na ondertekening aan de betreffende partij afgegeven. De door onderzoekers geraadpleegde experts zien in een aparte voorlichting geen oplossing voor het probleem. Als voordeel wordt genoemd dat met name de zwakkere partij betere informatie krijgt. De bezwaren van de experts zijn dat niet duidelijk is of partijen hier open voor staan, grondige voorlichting al plaatsvindt, aparte voorlichting slechts een schijneffect zou zijn en de bindende kracht van aktes groter wordt naarmate de voorlichting grondiger was.105106 De mogelijkheid tot een
101
Bestaande uit één rechter, vier notarissen en zeven advocaten. Waarbij sommige notarissen de beweegredenen van partijen vastleggen in een considerans in de akte van de huwelijkse voorwaarden. 103 Een belangrijk verschil tussen het Nederlandse en het Australische rechtssysteem is dat Australië de figuur van de onpartijdige notaris niet kent. 104 De onderwerpen die in de Australische wet verplicht zijn gesteld voor een voorlichtingsgesprek zijn: - Het effect van huwelijkse voorwaarden op de rechten en verplichtingen van partijen. - Zijn de huwelijkse voorwaarden ten tijde van het verlenen van het advies in het voordeel van de betreffende partij. - En zijn de huwelijkse voorwaarden ten tijde van het advies redelijk en billijk in het licht van omstandigheden die de partijen redelijkerwijs kunnen voorzien. 105 Zie: Hoge Raad 19 januari 2007, NJ 2007/575 (Meyer/ PontMeyer). 106 Naar mijn mening is het niet gewenst om afzonderlijke voorlichting aan partijen verplicht te stellen. Daarentegen zou een notaris partijen wel op de optie van afzonderlijke voorlichting moeten wijzen. Zodat 102
36
afzonderlijke voorlichting wordt door de onderzoekers daarentegen wel genoemd als optie om voorlichting van aanstaande echtelieden over de bijzondere aard van koude uitsluiting extra in de wet te verankeren.107
Paragraaf 4.3 Het verbeteren van de voorlichting van partijen in de literatuur. Binnen het rapport “Koude uitsluiting” is de mogelijkheid tot een aparte voorlichting van partijen geopperd. Dit zou ervoor moeten zorgen dat partijen een betere voorlichting krijgen, wat onduidelijkheden over de huwelijkse voorwaarden achteraf zou moeten voorkomen. Binnen het onderzoek zijn echter al bezwaren aangevoerd tegen het invoeren van dit idee. Daar komt bij dat de kosten van een dergelijk systeem voor partijen hoger zullen uitkomen. Tevens worden partijen die hun keuze voor koude uitsluiting goed hebben doordacht ook verplicht om afzonderlijk voorgelicht te worden.108 Aangezien het rapport “Koude uitsluiting” volgens mij niet met een goede oplossing komt om de voorlichting die notarissen aan partijen geven te verbeteren, zal in deze paragraaf gekeken worden naar enkele mogelijkheden die in de literatuur worden genoemd. Dat notarissen op het gebied van het geven van voorlichtingen en advies niet naar behoren presteren, blijkt volgens Schonewille uit de vele procedures die over huwelijkse voorwaarden ten tijde van de echtscheiding worden gevoerd.109 Waarbij vooral tekort wordt geschoten in het maken van de aanvullende afspraken rondom de huwelijkse voorwaarden, en te vaak bestaande modellen zijn hergebruikt. Breederveld ziet geen reden waarom huwelijkse voorwaarden in tegenstelling tot andere familierechtelijke overeenkomsten exclusief door notarissen kunnen worden opgesteld. Daarnaast is de familierechtadvocaat volgens Breerderveld zeer bekwaam in het opstellen van familierechtelijke overeenkomsten, waardoor deze evengoed of beter dan een notaris in staat is om maatwerk af te leveren en partijen op de gevolgen van huwelijkse voorwaarden te wijzen; hierbij zouden de gevolgen van deze keuze verder kunnen worden geregeld.110 Waar Breederveld een rol weggelegd ziet voor de familierechtadvocaat om de voorlichting van partijen te verbeteren, ziet Schonewille en ook
partijen zelf kunnen beslissen of zij dit wenselijk achten. Tevens zou een notaris moeten aansturen op afzonderlijke voorlichting als slechts één der partijen blijk geeft goed voorgelicht te zijn. 107 Rapport “Koude uitsluiting” p. 244 t/m 266, 100 t/m 103, 160, 161 en 258. 108 B.E. Reinhartz, “Koude uitsluiting en vermogensscheiding handhaven?”, Tijdschrift voor Famillie- en Jeugdrecht 2011, 97. 109 F. Schonewille, Rechtvaardige huwelijkse voorwaarden en premarital mediation”, Tijdschrift conflicthantering 2011, nummer 6. 110 B. Breederveld, “Huwelijkse voorwaarden: exclusief domein notaris?”, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2009, 49.
37
Hoefnagels een rol voor een family mediator.111 Deze mediator gaat voorafgaande aan het huwelijk met partijen in gesprek, door gebruik te maken van technieken uit de relatietherapie, om partijen na te laten denken over de verhoudingen binnen het huwelijk, waardoor de huwelijkse voorwaarden voor partijen meer gaan leven. Op het moment dat partijen hun huwelijkse voorwaarden gaan ondertekenen zijn het hun voorwaarden geworden en niet een juridisch (voor partijen onbegrijpelijk) technisch stuk.112 De rol van family mediator zou volgens Hoefnagels door een notaris moeten worden vervuld.113 Volgens Schonewille is een ervaren familierechtjurist, tevens mediator meer geschikt voor deze rol, aangezien deze over de juiste technieken en vakinhoudelijke kennis beschikt.114 Paragraaf 4.4 Tussenconclusie. In dit hoofdstuk is gekeken naar de rol van de notaris bij het afsluiten van huwelijkse voorwaarden, mede aangezien partijen wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan hetgeen partijen willen afsluiten één van de taken van een notaris is. Opvallende bevindingen van het rapport “Koude uitsluiting” met betrekking tot de rol van de notaris zijn onder andere dat de financiële problemen naar aanleiding van koude uitsluiting volgens de geïnterviewde notarissen meevallen of worden verzacht, terwijl de minst vermogende echtgenoot de gevolgen van koude uitsluiting altijd als zeer onbillijk ervaart. De geïnterviewde notarissen zien een verbetering in de voorlichting die aan partijen wordt gegeven. Daarnaast wordt in het rapport het idee geopperd van het invoeren van een apart voorlichtingsgesprek voor ieder der partijen, naar het voorbeeld van het Australische systeem. Dit idee leidt volgens de ondervraagde experts echter niet tot een bevredigende oplossing van het probleem. In de bestudeerde literatuur wordt gesteld dat de voorlichting van notarissen nog te wensen overlaat gezien het grote aantal procedures over huwelijkse voorwaarden na echtscheiding. Om de voorlichting van partijen te verbeteren wordt door Breerderveld voorgesteld de huwelijkse voorwaarden op te laten stellen door familierechtadvocaten, die beter in staat zijn maatwerkovereenkomsten te leveren en partijen op de gevolgen van de gekozen voorwaarden te wijzen. Door Hoefnagels en Schonewille wordt het idee geopperd partijen in gesprek te laten gaan met een family mediator. Door vooraf langer en beter met
111
Deze family mediator werkt op kosten van partijen. F. Schonewille, Rechtvaardige huwelijkse voorwaarden en premarital mediation”, Tijdschrift conflicthantering 2011, nummer 6. 113 G.P. Hoefnagels, Notaris van nature. Naar een nieuwe huwelijksmarkt. Yin Yang (Van Mourikbundel, Deventer: Kluwer 2002, p. 72. 114 F. Schonewille, Rechtvaardige huwelijkse voorwaarden en premarital mediation”, Tijdschrift cinflicthantering 2011, nummer 6. 112
38
partijen in gesprek te gaan over de huwelijkse voorwaarden raken partijen meer betrokken, weten partijen beter wat ze afspreken en zullen de huwelijkse voorwaarden beter worden nageleefd.
Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk zal worden besproken wat de conclusies van deze scriptie zijn. Daarna zal een aantal aanbevelingen worden gedaan, die zouden kunnen helpen bij het opwarmen van koude uitsluiting. Paragraaf 5.1 Conclusies. Steeds minder echtparen kiezen koude uitsluiting als huwelijkse voorwaarde. Toch kan er gesproken worden over een niet te verwaarlozen groep, die bij scheiding, te maken kan krijgen met de nadelen van koude uitsluiting. Een belangrijke reden om voor koude uitsluiting te kiezen is dat men door dit regime beter in staat is het eigen vermogen veilig te stellen en zich beter kan weren tegen schuldeisers van de andere echtgenoot. Het grootste nadelen van koude uitsluiting wordt zichtbaar in het geval van een echtscheiding en overleiden van de vermogende partner. Aangezien er geen verdeling van vermogen plaats zal vinden, blijft de echtgenoot die thuis is gebleven om zorgtaken op zich te nemen met lege handen staan. Ook bij overlijden is er geen verdeling van de gemeenschap volgens het ergrecht, waardoor de langstlevende partner minder zal verkrijgen. Op vele manieren is er geprobeerd de gevolgen van koude uitsluiting te verwarmen. Het rapport “Koude uitsluiting” heeft geen verwarming teweeg kunnen brengen. En de meeste pogingen in de jurisprudentie zijn, mede gezien de terughoudende houding van de Hoge Raad, niet geslaagd. Zo zijn alle pogingen tot het verkrijgen van vergoedingsrechten op basis van bijvoorbeeld onrechtvaardige verrijking artikel 6:212 BW, de verplichting elkander hulp en bijstand te verschaffen volgens artikel 1:81 BW, het verrekenen van verrichte arbeid op grond van de redelijkheid en billijkheid en verrekening van de kosten van de huishouding op niets uitgelopen. Slechts in enkele bijzondere gevallen is de rechtspraak afgeweken van de door partijen afgesloten huwelijkse voorwaarden. Zo heeft de Hoge Raad de mogelijkheid tot een vergoedingsrecht aangenomen voor gevallen waarin tijdens het huwelijk goederen op naam van de ene echtgenoot zijn verkregen, terwijl deze geheel of gedeeltelijk zijn betaald met geld van de andere echtgenoot. Van de huwelijkse voorwaarden kan worden afgeweken in het geval van een onvoorziene omstandigheid, als het toepassen van de huwelijkse voorwaarden 39
in de gegeven omstandigheden, naar de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Tevens kunnen waarborgen, die voorzien in de verzorging van de andere echtgenoot als natuurlijke verbintenis worden aangemerkt. Ook een beroep op een van de wilsgebreken slaagt in zeer uitzonderlijke gevallen. Ook het Belgische recht is terughoudend met het verzachten van de gevolgen van koude uitsluiting. In België worden dan ook overeenkomstige rechtsfiguren toegepast om verwarming van koude uitsluiting aan te nemen. Echter, het Belgische recht beidt wel andere mogelijkheden tot verwarming dan de mogelijkheden die we in Nederland kennen. Zo erkent België bijvoorbeeld de werkzaamheden in het huishouden en kwalificeert deze als de lasten van het huwelijk. Bovendien wordt de verrijking zonder oorzaak toegepast in het geval er arbeid is geleverd, verbeteringswerkzaamheden zijn uitgevoerd of een echtgenoot terug wil komen op zijn financiering. Zowel in de literatuur als in het rapport “Koude uitsluiting” wordt het verbeteren van de voorlichting aan partijen voor het sluiten van de huwelijkse voorwaarden, als mogelijkheid tot verwarming van koude uitsluiting genoemd. Het rapport “Koude uitsluiting” oppert in dat licht de aparte voorlichting van partijen. In de literatuur wordt geopperd om de huwelijkse voorwaarden op te laten stellen door een familierechtadvocaat, of een family mediator te betrekken in het proces van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden.
Paragraaf 5.2 Aanbevelingen. - Zoals eerder besproken zou door rechtspraak ongerechtvaardigde verrijking van artikel 6:212 BW breder worden geïnterpreteerd. Deze bredere interpretatie zou naar mijn mening plaats kunnen vinden in het geval een partner fulltime heeft meegewerkt in de onderneming van de andere partner. Als gevolg van deze bredere interpretatie zou de meewerkende echtgenoot een vergoeding voor de geleverde arbeid moeten krijgen. Ongerechtvaardigde verrijking zou van toepassing kunnen zijn als de echtgenoot fulltime heeft meegewerkt en die geleverde arbeid onmisbaar was voor de onderneming. Als de partner niet mee zou werken, zou de ondernemer hier iemand voor in loondienst moeten nemen. De verrijking zit hem in het feit dat er geprofiteerd is van de werkzaamheden van de partner, zonder dat hier een vergoeding voor is betaald. De verarming zit hem in het feit dat de meewerkende partner geen kans heeft kunnen maken op een betaalde baan. De onrechtvaardigheid zit hem in het feit dat de inzet van de partner niet wordt beloond. Het op deze manier interpreteren van artikel 6:212 BW, zou naar mijn mening een grote onbillijkheid van koude uitsluiting verwarmen. Geen
40
ondernemer zou zijn werknemers zo slecht behandelen, als met (ex-)partners wordt gedaan en een vergoeding achteraf voor de geleverde werkzaamheden lijkt mij dan ook op zijn plaats. De compensatie zou dan niet moeten bestaan uit het verkrijgen van de helft van het vermogen, maar uit het verkrijgen van (gederfd) salaris conform de betreffende cao, inclusief wettelijke rente. - In het rapport “Koude uitsluiting” is door de geïnterviewde notarissen gesproken over de manier waarop zij voorlichting geven. Het is naar mijn mening opvallend dat notarissen hun klanten door middel van een vragenlijst vragen na te denken over de gewenste gevolgen van de huwelijkse voorwaarden in het geval van een echtscheiding, maar niet in het geval van overlijden. Het is niet ondenkbaar dat de echtparen die voor koude uitsluiting kiezen om schuldeiseres van de andere partner met een eigen onderneming buiten te houden, niet gebonden willen zijn aan koude uitsluiting in het geval van overlijden. Immers, partners zullen elkaar bij overlijden in de regel wel goed verzorgd achter willen laten. Het kan dan ook geen kwaad om cliënten na te laten denken over hun huwelijkse voorwaarden bij overlijden. Indien wenselijk zouden de huwelijkse voorwaarden een bepaling kunnen bevatten die stelt dat bij overlijden partijen “als in gemeenschap van goederen gehuwd” moeten worden geacht. - De in het rapport “Koude uitsluiting” geïnterviewde notarissen hebben ook aangegeven dat het vaak leidt tot aanpassing van de huwelijkse voorwaarden, wanneer partijen voor een andere transactie langskomen. Het lijkt mij logisch dat de omstandigheden binnen een huwelijk kunnen veranderen (er komen kinderen, één van de partners blijft thuis om de kinderen te verzorgen, het inkomen verandert, er wordt begonnen of juist gestopt met een onderneming enz.). Bij andere omstandigheden, kunnen ook andere huwelijkse voorwaarden wenselijker zijn, echter de kans dat echtgenoten zich dit realiseren, is vrij klein. Volgens mij ligt hier een taak en op economisch gebied ook een kans, voor de notaris. De notaris zou zijn cliënten bijvoorbeeld eens in de vijf jaar kunnen aanschrijven, waarbij hij een korte samenvatting geeft van hetgeen overeen is gekomen en waarbij hij vraagt of dit nog van toepassing is op de huidige omstandigheden. Hij helpt zijn klanten hiermee bij het ‘up to date’ houden van de huwelijkse voorwaarden en kan zelf nogmaals geld verdienen aan zijn bestaande cliënten. - Degene die naar mijn mening aanstaande echtgenoten het beste kan informeren over de gevolgen van de gewenste huwelijkse voorwaarden is een familierechtadvocaat, aangezien deze hier in de praktijk het meeste mee te maken heeft. Ik zou notarissen dan ook aanraden op het gebied van voorlichting samen te werken met een familierechtadvocaat. Zeker in het geval
41
dit door klanten wenselijk wordt geacht of als de notaris niet zeker is van het begrip dat de klanten hebben over de gevolgen van huwelijkse voorwaarden. - Als laatste wil ik aangeven dat het voor iedere specialist lastig is om zijn expertise helder uit te leggen aan leken. Tevens lezen veel mensen brochures/informatiepakketten niet na, vooral niet als deze omvangrijk zijn. Een notaris zou ook voor een (extra) moderne mogelijkheid kunnen kiezen en klanten een korte informatieve film (in begrijpelijke taal) mee kunnen geven over de voor- en nadelen van de mogelijke huwelijkse voorwaarden.
42
Literatuurlijst Boeken Asser/De Boer, 1* Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2010. nr.198. J.Bael, CBR Jaarboek 2002-2003. Vereffening-verdeling na echtscheiding. Antwerpen: Maklu 2003. K.Boele-Woelki & F.Swennen, Vergelijkenderwijs. Actuele ontwikkelingen in het Belgische en Nederlandse familierecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012. A.R. de Bruin, W.G. Huijgen, B.E. Reinhartz & C.G. Breedveld-de Voog, Het Nederlandse Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2012. C. Castelein & A. Maelfait, Cahiers voor de welzijnsdenker, Mechelen: Kluwer 2003. J. van Duijvendijk-Brand, afrekenen bij (echt)scheiding, Deventer: Kluwer 1990. A.Heida, C.A. Kraan & Q.J. Marck, Echtscheidingsrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. T.R. Hidma & J. van Duijvendijk-Brand, Huwelijkse voorwaarden in harmonie en conflict, Lelystad: Koninklijke Vermande 1994. G.P. Hoefnagels, Notaris van nature. Naar een nieuwe huwelijksmarkt. Yin Yang (Van Mourikbundel, Deventer: Kluwer 2002. W.G. Huijgen, J.E. Kasdorp, B.E. Reinhartz & J.W. Zwemmer, Compendium Erfrecht, Deventer: Kluwer 2005. M.J.A. van Mourik, Huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 2009. A.L.M. Soons, Ontwikkelingen in het huwelijksvermogensrecht, Deventer: Kluwer 1991. A.L.G.A. Stille, Groene Serie Personen-en familierecht, Deventer: Kluwer 2014. L.C.A. Verstappen en M.J.A. Mourik, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Deventer: Kluwer 2009. Tijdschriften A.M. Bouwman, Vrouwen na scheiding fors in koopkracht terug, Webmagazine CBS 2004a. B. Breederveld, “Huwelijkse voorwaarden: exclusief domein notaris?”, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2009, 49. B. Breederveld, Contractvrijheid in het huwelijksvermogensrecht, FJR 2013/71. M.J.A. van Mourik, ‘Huwelijkse voorwaarden en de eisen van de redelijkheid en billijkheid’ WPNR 1987, 5811 M.J.A. van Mourik & W. Burgerhart, De ontwikkeling in de praktijk der huwelijksen partnerschapsvoorwaarden in de periode 1997-2003, WPNR 2005, 6648, p. 1027-1043. M.J.A. van Mourik, Boekbespreking koude uitsluiting, WPNR 2011, 6904. B.E. Reinhartz, “Koude uitsluiting en vermogensscheiding handhaven?”, Tijdschrift voor Famillie- en Jeugdrecht 2011, 97. F.W.J.M. Schols, “CNR-Huwelijksvoowaardenonderzoek, deel 1: algemene en koude voorwaarden”, WPNR 2012,6956. F. Schonewille, Rechtvaardige huwelijkse voorwaarden en premarital mediation”, Tijdschrift conflicthantering 2011, nummer 6. H.C.F. Schoordijk, “Aan een actie uit ongegronde verrijking dienen wij in geval van een contract niet toe te komen” WPNR 1976/5356. H.C.F. Schoordijk, “Twee recente arresten van de Hoge Raad over koude uitsluiting van iedere gemeenschap en hun betekenis voor de rechtspraak (II, slot)”, WPNR 1988, 5859. H.C.F. Schoordijk, “Het huwelijk als partnership”, WPNR 2003, 6525 A. Verbeke,’ Ongelijkheid in huwelijks- en samenlevingscontracten’ Tijdschrift Conflicthantering 2009, nr. 8 43
L.C.A. Verstappen, Koude uitsluiting en de scheefgroei van inkomens en vermogens na scheiding, Justitiële verkenning, jrg.37, nr.6, 2011 Scheiding en Ouderschap. Jurisprudentie HR 30 november 1945, NJ 1946, 62. Hof Arnhem 23 januari 1964, NJ 1964,273. Hof ‘s Hertogenbosch 16 februari 1967, NJ 1967, 446. HR 17 maart 1971, NJ 1972, 136. Hof 's-Gravenhage 22 december 1983, NJ 1985, 860. HR 11 april 1986, NJ 1986, 622. HR 22 mei 1987, NJ 1988, 231. HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150. HR 4 december 1987, NJ 1988, 610. HR 4 december 1987, NJ 1988,678. HR 25 november 1988, NJ 1989, 529. HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766. HR 5 oktober 1990, NJ 1991,576. HR 29 april 1994, NJ 1995,561. HR 21 juni 1995, NJ 1996, 603. HR 15 september 1995, NJ 1996, 616. HR 29 september 1995, NJ 1996, 88. HR 19 januari 1996 NJ 1996, 617. HR 17 oktober 1997, NJ 1998, 692. HR 28 november 2003, NJ 2004, 116. HR 19 december 2003, NJ 2004, 185. HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399. Hof ’s-Gravenhage 15 september 2004, LJN: AR 219. HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 1. HR 9 september 2005, NJ 2006, 99. Hoge Raad 19 januari 2007, NJ 2007/575. Hof Arnhem-Leeuwarden 15 januari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BY8418. Hof Den Haag 30 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4440. Rb. Amsterdam 25 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7855. Jurisprudentie België Hof van Cassatie 22 april 1976, RW 1976-1977. Rechtbank Dendermonde 17 november 1995, T.G.R., 1988, 114. Hof van Beroep Gent 20 februari 1998, T.G.R., 1998,113. Hof van Beroep Luik 16 januari 2002, TBBR 2004, 324. Hof van Beroep Luik 2 februari 2005, RTDF 2007, 816. Hof van Beroep Luik 2 maart 2005, JT 2005, 557, RTDF 2007, 826. Hof van Beroep Antwerpen 30 november 2005, T.Not. 2006, 247. Hof van Beroep Brussel 29 juni 2006, RTDF 2007, 848. Hof van Beroep Brussel 15 februari 2007, Rev.trim.dr.fam. 2008, 1329. Hof van Beroep Antwerpen 19 oktober 2010, AR 2010/8840. Kamerstukken Kamerstukken II 2007/08, 28 867, nr. 15 Kamerstukken II, 2007/08, 28 867, nr. 20. Kamerstukken II, 2007/08, 28 867, nr. 21. Kamerstukken II 2011/12 28 867, nr.22.
44
45