1493 2 Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der
Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948
1492 2
VERSLAG
De gewijzigde verhoudingen, waarin dit verslag wordt uitgebracht.
In dit eerste verslag van de werkzaamheden der Algemene Rekenkamer in Nederland met betrekking tot de controle der ontvangsten en uitgaven van Indonesië, dat na het in werking treden van het Besluit Bewind Indonesië in Overgangstijd (Staatsblad no. I 544) wordt uitgebracht, wenst de Kamer te doen vooropgaan een korte beschouwing over de vraag of haar positie door dit gewijzigde bestel verandering heeft ondergaan. Artikel 59 van genoemd besluit, handelend over de begroting en de geldmiddelen, is nog niet in werking getreden (artikel 4, Staatsblad no. I 544). Volgens artikel 2 blijven de voor Indonesië geldende wettelijke regelingen van kracht, voor zover en voor zolang zij niet bij of krachtens het besluit I 544 worden gewijzigd of ingetrokken en vinden zij voor zover nodig gewijzigde toepassing overeenkomstig de bepalingen daarvan. In elk geval is vervallen het Overgangsbesluit Algemeen Bestuur Nederlandsch-Indië {Staatsblad no. D 65) (zie artikel 3 van het besluit I 544). Uit een en ander volgt, dat de Indonesische Comptabiliteitswet (tekst Staatsblad 1925, no. 328, sedert gewijzigd) geldt, en dus ook het voorschrift van artikel 71 daarvan, volgens hetwelk de Algemene Rekenkamer in Nederland verplicht is aan Uwe Majesteit verslag uit te brengen. De vraag zou kunnen worden gesteld of de organisatie van het voorlopig bestuur volgens het besluit I 544 in dier voege, dat een Federale Regering van Indonesië ontstaat, wellicht tot gevolg zou moeten hebben, dat het verslag der Kamer voortaan aan dit orgaan werd uitgebracht. Het ligt niet op de weg der Kamer, die vraag te beantwoorden. Zij vertrouwt, dat het stellen er van tot de tijdige overweging, van hetgeen in dezen voegzaam is, zal leiden.
Het ontbreken
Uit het uitvoerig antwoord van de Minister zonder Portefeuille op de bezwaren der Algemene Rekenkamer tegen het ontbreken van behoorlijke begrotingen, geresumeerd op blz. 2 van het verslag over 1947, bleek, dat deze bewindsman, hoewel de gegrondheid er van erkennende, haar voorstel tot het herstellen van de wettelijke toestand niet kon aanvaarden, omdat het in de bestaande omstandigheden onmogelijk was het Koninklijk besluit van 23 December 1943 (Staatsblad no. D 65) in te trekken. De Minister deelde mede, reeds vóórdat de Kamer haar bezwaren kenbaar had gemaakt, opdracht te hebben gegeven om een duidelijke scheiding te maken tussen de gelden, welke in Indonesië en die, welke in Nederland zouden worden besteed. Op grond daarvan was het plan uitgewerkt om achter het algemeen gedeelte der Memorie van Toelichting bij de Indonesische begroting een staat op te nemen, waarin zou worden aangegeven, welk gedeelte van de uitgaven, uitgetrokken op de verschillende subartikelen, moet worden aangemerkt als uitgaven in Nederland in de zin der Indonesische Staatsregeling, c.q. Comptabiliteitswet. De Minister erkende wel, dat de verbindbaarheid der in die staat genoemde maxima aanvechtbaar was uit een formeel oogpunt, wijl de vaststelling daarvan niet bij de wet zou geschieden. Zijne Excellentie sprak evenwel het vertrouwen uit, dat het College deze regeling als overgangsmaatregel zou willen aanvaarden, daarbij in aanmerking nemende, dat de Regering er naar streeft zo spoedig mogelijk te komen tot een tijdig ingediende begroting en een normaal begrotingsbcheer. De Algemene Rekenkamer was na dit antwoord nog niet overtuigd, dat alle mogelijkheden tot directe verbetering inderdaad waren uitgeput. Met name was haar niet duidelijk, waarom ook een — vrij ondergeschikte — wijziging van het Koninklijk besluit, voorkomende
van behoorlijke
begrotingen.
1493 2
3
Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948 in Staatsblad no. D 65, tot de onmogelijkheden behoorde. Een opmerking in die zin bleef evenwel zonder gevolg. De Minister zonder Portefeuille wees er op, dat zulk een wijziging slechts bii de wet zou kunnen worden aangebracht. Inmiddels had de herziening der Grondwet, o.m. met betrekking tot de nieuwe rechtsorde voor de overzeese gebiedsdelen, haar beslag gekregen en lag het in het voornemen der Regering om op zo kort mogelijke termijn voorstellen te doen ter uitwerking van deze herziening. Het voorstel van de Kamer zou er nu op neerkomen, dat terugkeer tot de vooroorlogse begrotingsindeling wettelijk zou worden voorgeschreven, terwijl men bezig was de wijze van totstandkoming der begroting van Indonesië, het geldelijk beheer en de controle daarop te schoeien op geheel nieuwe leest. Naar het oordeel van de Minister stond nu reeds vast, dat terugkeer naar de vooroorlogse toestand hierbij niet zou passen. Daarnevens meende Zijne Excellentie, dat door de getroffen overgangsmaatregel een juist begrotingsbeheer en een juiste controle, althans voor wat betreft de belangrijke uitgaven voor Indonesië, in Nederland te doen, kon worden bereikt. Met meer dan gewone belangstelling nam de Algemene Rekenkamer daarom kennis van Uwer Majesteits besluit van 14 December 1948 (Staatsblad no. I 544), houdende voorlopige regeling van het bewind in Indonesië, waarbij o.m. het Koninklijk besluit van 23 December 1943 (Staatsblad no. D 65) werd vervallen verklaard. De Kamer moet vaststellen, dat daarmede geen nieuwe regeling is getroffen voor de begroting en het beheer der geldmiddelen en de controle daarop. Artikel 59 bepaalt niets omtrent de inrichting der begroting en treedt bovendien eerst in werking op een nader te bepalen tijdstip. De vraag doet zich derhalve voor, wat na het vervallen van het besluit D 65 op dit gebied thans recht is. Voor zoveel de Kamer kan nagaan, zal het antwoord op deze vraag moeten worden ontleend aan artikel 2 van het Besluit Bewind Indonesië in Overgangstijd, welk artikel o.m. inhoudt, dat de voor Indonesië geldende wettelijke regelingen van kracht blijven, voor zover zij niet bij of krachtens dat besluit worden gewijzigd of ingetrokken. Hieruit zou volgen, dat artikel 101 der wet op de Staatsinrichting (tekst Staatsblad no. 327 van 1925) behoort te worden toegepast. Achterstand in de verantwoording en de controle.
Zoals de Minister zonder Portefeuille heeft aangetekend in margine van blz. 2 van der Kamer verslag over 1947, zijn maatregelen getroffen ter verantwoording van de uitgaven van Indonesië in Nederland gedurende de jaren 1940 t/m 1946. De ingezonden cijfers tot en met 1944 zijn bij de Kamer in onderzoek. Omtrent de verantwoording van het beheer, tijdens en kort na de oorlog gevoerd in Londen, New York en Melbourne, verstrekte de Minister de volgende inlichtingen: „Londen Deze administratie stond tijdens de jaren 1940/1944 onder controle van de Buitengewone Algemene Rekenkamer aldaar, welke geregeld verslag uitbracht aan de Regering. De desbetrelfende verantwoordingsstukken zijn op verzoek van het Departement van Financiën naar Batavia gezonden. Van de uitgaven en ontvangsten over 1945 werd verantwoording afgelegd aan de Nederiandsch-Indische Regering, aanvankelijk te Brisbane en later in Batavia gevestigd. De centrale boekhouding betreffende dat jaar werd in Australië gevoerd. New
York
De uitgaven en ontvangsten ten laste/ten bate van de Indische geldmiddelen werden sedaan door de Handelswaarnemer aldaar, de N.P.C, en de Commissie voor Nederlandsch-lndië, Suriname en Curacao. Deze administraties werden gecontroleerd door de GouvernemeutsAccountantsdienst, welke van zijn bevindingen regelmatig verslag uitbracht zowel aan de Regering als aan de Buitengewone Algemene Rekenkamer in Londen. In de verslagen dier Kamer worden dan ook de uitgaven en ontvangsten in Amerika mede in beschouwing genomen. Melboiirnc'l Brisbane De uitgaven en ontvangsten in Australië werden van 9 Maart 1942 tot en met 17 Juli 1944 verzorgd door de Ned.-lnd. Commissie voor Australië en Nieuw Zeeland (Nican), te Melbourne, en daarna tot en met 31 Augustus 1945 door de Nederlandsch-Indische Regering te Brisbane.
1493 2 Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948
De rapporten zijn inmiddels ingezonden tot en met dat over de maand Juni 1948. De Minister zonder Portefeuille. Detachering van ecu officier in Londen.
Deze detachering is tot dusverre gecontinueerd, daar zij noodzakelijk bleek voor de verzorging van aankopen in Engeland van goederen voor het K.N.I.L. De Minister zonder Portefeuille.
De desbetreffende administraties zijn te beschouwen als de voortzettingen van de na de val van Java verplaatste Indische Administratie. Zij worden als zodanig vanwege de Nederlandsch-Indische Regering gecontroleerd." Alvorens ten aanzien van deze materie haar standpunt te bepalen, achtte de Algemene Rekenkamer het nuttig in overleg te treden met de Algemene Rekenkamer voor Indonesië. Zij achtte het nl. moeilijk te bepalen wie competent is voor het controleren van het geldelijk beheer in de genoemde administratie-centra. De Minister stelt weliswaar, dat de Buitengewone Algemene Rekenkamer te Londen bij de controle van dit beheer een zekere rol heeft gespeeld, doch voor het College staat geenszins vast, dat de resultaten van die controle zijn vastgelegd in de vorm van akkoordverklaringen van bepaalde cijferopstellingen. Wat Melbourne/Brisbane betreft, staat na de mededelingen van de Minister wel vast, dat de administratie wordt gecontroleerd vanwege de Indonesische Regering, doch het is niet duidelijk of hieronder ook moet worden verstaan de van die Regering onafhankelijke controle door de Algemene Rekenkamer voor Indonesië. De Nederlandse Rekenkamer is geneigd aan te nemen, dat het niet nodig is, althans niet efficiënt zou zijn, in dit stadium nog een diepgaande volledige controle op de genoemde administraties toe te passen. Wel zal naar haar oordeel in elk geval ten minste een behoorlijke opstelling der cijfers van ontvangst en uitgaaf dienen te worden voorgelegd, op grond waarvan de bevoegde autoriteiten tot vaststelling van de uitkomst van het beheer kunnen overgaan. De Indonesische Rekenkamer bleek te delen in de twijfel der Nederlandse Kamer met betrekking tot het resultaat der controle van de Buitengewone Algemene Rekenkamer. De administratie Melbourne/ Brisbane bleek nog niet door de Indonesische Kamer te zijn gecontroleerd. In het algemeen bleek die Kamer in te stemmen met de zienswijze omtrent de doelstelling der controle, hierboven ontwikkeld. Zij wilde echter niet uitsluiten, dat op bepaalde objecten dieper zou worden ingegaan, indien de noodzaak daartoe zou blijken te bestaan. Zij deelde voorts mede, dat in October 1948 in overleg met haar door de Thesaurier-Generaal te Batavia een commissie was ingesteld ondej leiding van een ambtenaar der Indonesische Rekenkamer, welke tot taak heeft op korte termijn definitieve rekeningcijfers te verkrijgen voor de jaren 1942 t/m 1947 en de voorlopige cijfers voor 1948. Naar aanleiding van deze mededelingen stelde de Algemene Rekenkamer voor 'Nederland vast: 1. dat de van de Regering onafhankelijke controle van het centrum Melbourne/Brisbane niet tot haar taak behoort; 2. dat hetgeen nog aan de controle van het beheer in Londen ware te doen het gemakkelijkst in Indonesië zou kunnen worden verricht, omdat de verantwoordingsstukken daarheen zijn gezonden; 3. dat dit zelfde het geval zou kunnen zijn voor de stukken betreffende New York, te meer, omdat de Gouvernements-Accountantsdienst van Indonesië dit beheer in eerste aanleg heeft gecontroleerd en de rapporten van die dienst waarschijnlijk in Indonesië voorhanden zijn. De Kamer in Nederland verklaarde zich bereid zo nodig inlichtingen te verstrekken over aangelegenheden, welke het gemakkelijkst door haar zouden kunnen worden behandeld. Aangezien de brief, waarin deze conclusies waren opgenomen, eerst kort geleden werd verzonden, is nog geen bericht van de Indonesische Rekenkamer ontvangen, waaruit blijkt, dat deze zich daarmede verenigt. De achterstand in de verificatie van de ontvangsten en uitgaven in Nederland door de afdeling H van het Commissariaat voor Indonesische Zaken is nog zeer groot. Bij het afsluiten van dit verslag had de Kamer nog niet alle rapporten ontvangen betreffende de controle der ontvangsten en uitgaven van het eerste halfjaar van 1947. Aan het eind van 1947 had de Kamer in een controlerapport der voormelde afdeling H de mededeling aangetroffen, dat het raadzaam was te overwegen of een officier, verbonden aan de afdeling G van het Commissariaat voor Indonesische Zaken, die een vast bureau te Londen hield, waarvan de kosten op ten minste £ 1570 per jaar waren te stellen, wellicht kon worden teruggeroepen. Zijn werkzaamheden zouden dan grotendeels kunnen worden overgenomen door personeel van de Handelswaarnemer te Londen. Zijn aanwezigheid in laatstgenoemde plaats zou hierdoor tot enkele maanden per jaar kunnen worden beperkt. Toen de Kamer voor deze gegevens de bijzondere aandacht van de Minister had gevraagd, deelde deze aanvankelijk mede, dat de bedoelde detachering niet langer zou worden gehandhaafd dan nodig werd geacht. Enkele maanden na de ontvangst van dit weinig zeggende antwoord deed het College onderzoek naar de stand van zaken en
1493 2
Bijlagen
Tweede Kamer
Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948 bevond, dat de detachering nog steeds voortduurde. Volgens de inlichtingen, welke de Minister nu verschafte, waren de werkzaamheden zodanig toegenomen, dat nu en dan bijstand nodig was van officieren,'in Nederland geplaatst, die dan een dienstreis naar Engeland maakten. De administratieve werkzaamheden waren inmiddels overgedragen aan personeel van de Handelswaarnemer, zodat het loon van een secretaresse (£ 300 per jaar) was vervallen. Gemis van coördinatie.
Ten vervolge op de aantekening in haar verslag over 1947 (blz. 3) betreffende gemis van coördinatie der werkzaamheden van de verschillende afdelingen van het Departement van Overzeese Gebiedsdelen, zij medegedeeld, dat na herhaald rappel in October 1948 het resultaat van het overleg met de Indonesische Regering werd medegedeeld. De invordering van het bedrag van f 11 000 was volgens die mededeling enige tijd geleden ter hand genomen, maar nog niet beëindigd.
Verantwoording
In het begin van 1948 heeft de Algemene Rekenkamer de aandacht van de Minister van Overzeese Gebiedsdelen er op gevestigd, dat nog steeds geen verantwoording was gedaan van belangrijke voorschotten (te zamen meer dan f 21 000 000), welke waren verstrekt aan de afdeling Positieregeling Indonesische geëvacueerden. Na enige maanden ontving zij bericht, dat de ingewikkeldheid dezer materie, alsmede de grote stroom van évacué's, waarmede moest worden afgerekend, het vraagstuk van de juiste vorm der verantwoording enigszins op de achtergrond had gedrongen. Er was inmiddels een naar het oordeel van de Minister bevredigende oplossing voor het verantwoordingsvraagstuk gevonden, zodat met het opmaken van verantwoordingen een begin was gemaakt. De grote omvang van dit werk bracht evenwel met zich mede, dat de voltooiing er van nog geruime tijd op zich zou doen wachten. De Kamer meende in dit verband de eis te moeten stellen, dat uit de eindafrekening duidelijk zou blijken, dat alle betalingen, aan de geëvacueerden in de loop der tijden gedaan (hetzij door de betrokken afdeling zelf, hetzij door andere Rijksdiensten voor rekening van de afdeling), in aanmerking waren genomen bij het opstellen van de individuele afrekeningen met ieder hunner. Hiermede bleek de Minister het volkomen eens te zijn, doch Zijne Excellentie verheelde niet, dat het maken van een zodanige opstelling grote moeilijkheden zou ontmoeten, zodat het niet uitgesloten moest worden geacht, dat de eindstand niet het gewenste evenwicht zou aantonen tussen de kasrekening en het totaal van de rekeningencourant met alle betrokkenen. In dat geval zal — zo meende de Minister — in verband met de grootte van het eventueel blijkende verschil dienen te worden beoordeeld of een diepergaand onderzoek van het cijfermateriaal, met het oog op de daaraan verbonden kosten, lonend is. De Kamer heeft bedongen, dat zij alsdan mede in staat zou worden gesteld, zich hieromtrent een oordeel te vormen. Nog moeilijker zal naar alle waarschijnlijkheid zijn het sluitend maken van de controle op soortgelijke betalingen uit verschillende militaire kassen van het Koninklijk Nederlands-Indonesische leger hier te lande. Ook hier heeft het College zich voorbehouden te beoordelen, in hoever bij de eindafrekening zal zijn af te zien van een nader onderzoek naar een eventueel verschil tussen kas en boekhouding.
van
voorschotten.
Tenslotte zij nog vermeld, dat na een aanmerking van de Kamer de verleende voorschotten zijn overgeboekt van de rekening met het Indonesisch Bestuur naar de Indonesische begroting. Financiering Indonesische
pensioenen.
Handelingen der Staten-Generaal
Bijlagen
In Mei 1948 berichtte de Minister zonder Portefeuille aan de Algemene Rekenkamer, dat het vraagstuk van de financiering deiIndonesische pensioenen (vergelijk het verslag over 1947, blz. 3) reeds geruime tijd zijn aandacht had. Een wettelijke voorziening kon evenwel nog niet worden voorbereid, daar zulks verband hield met de op handen zijnde wijziging der staatkundige structuur van Indonesië en de daarbij te treffen financiële voorzieningen op velerlei gebied. Zowel met de Minister van Financiën als met de Regering van Indonesië moest daaromtrent overleg worden gepleegd. In December 1948 werd aan de Kamer afschrift gezonden van een beschikking van de Minister zonder Portefeuille en de Minister van Overzeese Gebiedsdelen, waarbij is ingesteld een commissie van advies in zake de financiering van de Indonesische pensioenen, welke commissie opdracht had vóór 1 lanuari 1949 aan de hand van richtlijnen, door de Ministerraad aanvaard, en vraagpunten, door deze geformuleerd, voorstellen te ontwerpen met betrekking tot de toekomstige financiering der pensioenen van het Indonesi«" v r Overheidspersoneel en deszelfs nagelatïc strekkingen. 1949—1950
1493 2 Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948 Controle der uitgaven voor leger en vloot in Indonesië.
Dezerzijds werd aan dit verzoek gevolg gegeven. De Minister zonder Portefeuille. Kosten der Commissie-Generaal.
De gegevens zijn intussen uit Indonesië ontvangen en aan de Kamer doorgezonden. De Minister zonder Portefeuille. Beheer van auto's.
Hoge studietoelage voor een candidaat-Indonesisch
Ten aanzien van het hiernevens vermelde onderwerp kan de Algemene Rekenkamer een optimistischer geluid doen horen dan in haar verslag over 1947 (blz. 3). In December 1948 berichtte namelijk de Algemene Rekenkamer voor Indonesië op een deswege gestelde vraag, dat de omstandigheden, welke haar verhinderd hadden enig toezicht ter plaatse uit te oefenen op het beheer van gelden en goederen bij de onderdelen van leger en vloot, dienst doende in Indonesië, een weinig ten goede zijn veranderd, zodat zij bereid en in staat was, daarmede een begin te maken. Op verzoek van genoemde Kamer heeft het College aanstonds de Ministers van Oorlog, van Marine en van Overzeese Gebiedsdelen van het bovenstaande in kennis gesteld en daarbij uitgesproken, dat zij de bereidverklaring van de Indonesische Rekenkamer van groot belang achtte, wijl op deze wijze enigermate kon worden tegemoet gekomen aan het bezwaar, dat de onafhankelijke controle van het geldelijk beheer van leger en vloot overzee moet worden uitgeoefend op zo grote afstand van de beheerders zelf. Zij verzocht daarbij de medewerking van deze Ministers, opdat het onderzoek vanwege de Indonesische Kamer zoveel mogelijk zou worden vergemakkelijkt. In April 1948 verzocht de Algemene Rekenkamer aan het hoofd der 3de afdeling van het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen, opdracht te willen geven tot spoedige verzending aan de Kamer van alle boeken, bescheiden, rekeningen, verklaringen en verdere gegevens betreffende de lasten en baten der Commissie-Generaal, zodat zij tot de controle daarvan zou kunnen overgaan. Tot dusver werden de gevraagde gegevens nog niet ontvangen,
In Mei 1948 stelde de Rijkshoofdinspecteur van het Verkeer voor Overheidsdiensten een onderzoek in bij het Departement van Overzeese Gebiedsdelen naar het beheer van auto's en motorrijwielen. Blijkens het rapport, waarvan de Algemene Rekenkamer een afschrift ontving, waren verschillende mogelijkheden van besparing aanwezig, niet alleen voor wat betreft de voertuigen, welke dienst deden voor het Departement zelf, doch ook voor wat betreft de afdeling Motortransport van het Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger bij het Commissariaat voor Indonesische Zaken. Hoewel het commissariaat voormeld er de aandacht op vestigde, dat het wagenpark van de genoemde afdeling niet onder de taakomschrijving van de Rijkshoofdinspecteur viel, verklaarde het zich gaarne bereid met inachtneming van zijn bijzondere positie in de toekomst zich te blijven richten in hoofdlijnen naar de Nederlandse normen. Met waardering nam de Kamer van deze bereidverklaring kennis. Zij verzocht evenwel in kennis te worden gesteld van een gedetailleerd overzicht der besparingen, welke als uitvloeisel daarvan waren verkregen. Hiertoe vond zij te meer aanleiding, omdat de Minister van Financiën op zijn verzoek om inlichtingen slechts een globaal overzicht van de bezuinigingsmaatregelen had gekregen. Uit het antwoord van de Minister bleek, dat: 1. waren afgevoerd 30 auto's, waarvan 21 waren verkocht voor f 40 250, 1 aan de eigenaar was teruggegeven, 5 naar Indonesië waren verscheept en 3 nog ten verkoop bij de Inspectie der Domeinen beschikbaar waren; 2. waren ontslagen 16 man personeel (besparing f 35 200 per jaar); 3. was ontruimd een der beide door de Motortransportafdeling gebruikte panden (besparing ongeveer f 500 per jaar). ambtenaar.
Het trok de aandacht der Kamer, dat onder de candidaat-Indonesische ambtenaren, welke door de Indonesische Regering naar Nederland waren uitgezonden, ten einde opgeleid te worden voor de bestuurs- of administratieve dienst in Indonesië, zich een persoon bevond, die ten laste van de Indonesische geldmiddelen een studietoelage ontving van f 477,50 per maand. De hoogte dezer vergoeding hield verband met de kosten van levensonderhoud van zijn gezin, bestaande uit 5 personen. Het wilde der Kamer voorkomen, dat voor de bedoelde opleiding niet behoorden te worden aangewezen personen, die ten gevolge van hun gezinsomstandigheden een zo zware druk op de openbare kas legden als hier het geval was. Zij gaf daarom aan de Minister van Overzeese Gebiedsdelen in overweging aan de Indonesische Regering te verzoeken bij volgende aanwijzingen hiermede rekening te houden. De Minister bleek met de opmerking in te stemmen en reeds meermalen was over het aanwijzen van gehuwden overleg met de Indo-
1493 2 Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948 nesische Regering geopend, zulks met het oog op de consequenties voor de Indonesische schatkist. Thans had Zijne Excellentie aan de Luitenant-Gouverneur-Generaal in overweging gegeven in het vervolg slechts bij hoge uitzondering, indien staatkundige redenen zulks wenselijk mochten maken, gehuwden in aanmerking te brengen voor uitzending naar Nederland ten behoeve van studiedoeleinden. Een soortgelijke opmerking maakte de Kamer toen haar bleek, dat aan vier controleurs bij het Binnenlands Bestuur in Indonesië was vergund hier te lande de Indologische studie te voltooien onder genot van een verlofsbezoldiging, vermeerderd met duurtetoeslag, van f 436,80 per maand voor ieder hunner, terwijl de collegegelden eveneens ten laste van Indonesië werden genomen. De Minister antwoordde, dat het in dit geval ging om bestuursambtenaren, die een noodopleiding in Australië hadden gevolgd, welke ver ten achter stond bij de normale opleiding, zodat de Regering van Indonesië het nodig had geacht, dat hun opleiding op Landskosten in Nederland zou worden voltooid. Nog acht andere ambtenaren bleken in hetzelfde geval te verkeren. Op 3 na waren alle aangewezenen gehuwd. Deze reeds aan de dienst verbonden ambtenaren vormden dus een geheel op zich zelf staande groep, waarbij de Minister aantekende, dat in 1946 ook zulk een groep van 12 ambtenaren om dezelfde redenen naar Nederland was gezonden, van welke groep inmiddels reeds 7 personen waren afgestudeerd. De Kamer heeft in dit antwoord berust. Uitzending van musici naar Indonesië.
Kosten ener reis van journalisten naar Indonesië.
Stand der geldleningen ten name en ten laste van Indonesië.
Een geval van uitzending van musici naar Indonesië had eveneens de aandacht der Kamer. Hier waren verscheiden personen, te rekenen van 1 Februari 1948, in dienst genomen met de bepaling, dat zij zich gereed moesten houden voor onmiddellijk vertrek naar Indonesië. In verband daarmede waren hun voorlopige bezoldigingen ten laste van Indonesië toegekend, variërend van f 330 tot f 384,75 per maand, duurtetoeslag en eventuele kindertoelage hierbij inbegrepen. De Kamer kon ten aanzien van enkelen hunner vaststellen, dat zij daarnaast van Februari tot Mei 1948 medegewerkt hadden in orkesten in Nederland en het aan hun prestaties deswege verbonden honorarium hadden genoten. Dit achtte het College te meer bedenkelijk, omdat verschillende orkesten uit 's Rijks kas worden ondersteund, zodat in bepaalde gevallen uit twee verschillende openbare kassen geld was verstrekt zonder dat tegenover die dubbele betaling een extraprestatie stond. De Minister bevestigde de toedracht van de zaak. De musici waren geëngageerd voor een te vormen philharmonisch orkest van ± 50 man, dat naar Indonesië moest vertrekken in het begin van 1948. In de uitzending was evenwel vertraging opgetreden doordat te elfder ure en geheel onverwacht de financiering van het bedoelde orkest in Indonesië nog nader in beschouwing moest worden genomen, waarmede geruime tijd gemoeid was. Ten gevolge van deze vertraging trokken zich verschillende musici terug. Om ook de overigen niet te verliezen, was men genoodzaakt geweest hun een bezoldiging te verlenen en naarmate de inscheping verder uitgesteld werd, was men in het belang van het Nederlandse muziekleven genoodzaakt geweest toe te staan, dat de betrokkenen in hun vroegere orkest bleven doorspelen tegen honorarium. De Minister meende, dat een en ander onafwendbaar was geweest en dat van vrijgevigheid in verband hiermede niet kon worden gesproken. In dit antwoord heeft de Kamer berust. Zestien Nederlandse journalisten hebben in de eerste helft van 1948 op kosten van het Rijk een reis naar Indonesië gemaakt. Veertien hunner reisden per schip. Hun afwezigheid duurde drie maanden. De twee anderen reisden per vliegtuig en ontvingen in verband daarmede een tegemoetkoming in de hogere kosten ten bedrage van f1330. De Kamer verzocht te mogen vernemen, waarom dit laatste was geschied en te wiens laste de kosten van het verblijf in Indonesië waren gebracht. Op de eerste vraag antwoordde de Minister, dat de beide journalisten, die per vliegtuig hadden gereisd, anders — tot schade van de voorlichting — van de reis hebben moeten afzien. Het Departement van Oorlog, dat de uitzending verzorgde, was niet bereid de hogere reiskosten voor zijn rekening te nemen. Vandaar dat de Minister van Overzeese Gebiedsdelen dit had gedaan. De kosten van het verblijf van alle 16 journalisten zouden gebracht worden ten laste van de begroting van Indonesië. Hierin heeft de Kamer berust. De stand der geconsolideerde schuld ten name en ten laste van Indonesië is als volgt:
1493
2
Verslag Algemene Rekenkamer, bedoeld in art. 71 der Indische Comptabiliteitswet 1925 over het jaar 1948 Leningen, uitgegeven krachtens de wetten van: 7 December 1896 {Staatsblad no. 214) 31 December 1931 (Staatsblad no. 607) 25 Juli 1932 (Staatsblad no. 393), gewijzigd bij de wet van 15 Maart 1933 (Staatsblad no. 99) 1 November 1934 (Staatsblad no. 558) juncto de Nederlandsch-Indische Conversieleningwet 1934 (Staatsblad no. 425), gewijzigd bij de wet van 1 November 1934 (Staatsblad no. 559) 20 Juli 1934 (Staatsblad no. 425), gewijzigd bij de wet van 1 November 1934 (Staatsblad no. 559) 8 April 1937 (Staatsblad no. 904)
Restant per 31 December 1948 ƒ
5 295 064 79 912 000 48 057 450
37 830000
95 000 000 640 900000
Krachtens de machtiging bij de wet van 5 Juni 1946 (Nederlands Staatsblad no. G 146) is onder dagtekening van 28 Mei 1947 een kredietovereenkomst gesloten met de Regering der Verenigde Staten van Amerika voor een bedrag van $ 100 000 000 voor de aanschaffing van surplusgoederen tegen een rente van 2 % per jaar en af te lossen in 30 jaar-termijnen, waarvan de eerste vervalt op 1 Juli 1951. Krachtens dezelfde machtiging werd onder dagtekening van 24 Januari 1947 met de Australische Regering een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van Australisch £ 7 500 000, voor het doen van aanschaffingen in Australië en ter financiering van de bureaux der Indonesische Regering in dat land. Dit krediet is verleend tegen een rente van 31 % 's jaars en dient uiterlijk op 31 Januari 1950 (verhoogd met de verschuldigde rente) terugbetaald te zijn. Per 31 December waren deze kredieten nog niet in hun geheel opgenomen. Het saldo der thesaurie-rekening-courant met Indonesië bedroeg per 31 December 1948 (zonder bijtelling van rente) f768 051270,45. De saldi der z.g. F-rekening en der z.g. Bretton-Woods-rekening bedroegen per dezelfde datum onderscheidenlijk f 469 918 429,69 en f 54 551 880,97. Omtrent de z.g. C-rekening, de FD-rekening en de Herstelrekening bezit de Algemene Rekenkamer geen gegevens. De Regeling heeft daaromtrent mededelingen gedaan in de toelichting op het wetsontwerp no. 776 der Zitting 1947/1948. Controle op de rekening van het Departement Gebiedsdelen met het Indonesisch Bestuur.
van Overzeese
0 ° k v °or het jaar 1948 werden geen verklaringen der Algemene Rekenkamer voor Indonesië, bedoeld in het tweede lid van artikel 12 van het Koninklijk besluit van 1 Juli 1938 (Staatsblad no. 945), bij de Kamer ontvangen. Het is haar derhalve ook thans niet mogelijk te voldoen aan het derde lid van genoemd artikel. 's-Gravenhage, 31 Maart 1949. De Algemene Rekenkamer, O. BAKKER, wnd. Voorzitter. VAN DER TEMPEL, Secretaris INHOUD
De gewijzigde verhoudingen, waarin dit verslag wordt uitgebracht Het ontbreken van behoorlijke begrotingen Achterstand in de verantwoording en de controle Detachering van een officier in Londen Gemis van coördinatie Verantwoording van voorschotten Financiering Indonesische pensioenen Controle der uitgaven voor leger en vloot in Indonesië Kosten der Commissie-Generaal Beheer van auto's Hoge studietoelage voor een candidaat-Indonesisch ambtenaar ... Uitzending van musici naar Indonesië Kosten ener reis van journalisten naar Indonesië Stand der geldleningen ten name en ten laste van Indonesië... Controle op de rekening van het Departement van Overzeese Gebiedsdelen met het Indonesisch Bestuur
2 2 3 4 5 5 5 6 6 6 6 7 7 7 8