bestemmingsplan
Verplaatsing Timmer- en onderhoudsbedrijf van Dort Gemeente Houten
Planstatus:
ontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0321.0370BVERPLVDORT-OWBP
Datum:
2013-10-10
Contactpersoon Buro SRO:
J. van Nuland
Kenmerk Buro SRO:
SR120081
Opdrachtgever:
Timmer- en onderhoudsbedrijf van Dort
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 5 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan ................................................................................................................ 5 1.2 Ligging van het plangebied .................................................................................................................................. 5 1.3 Opbouw bestemmingsplan ................................................................................................................................. 7 1.4 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 7
2 Het initiatief ............................................................................................................................................. 8 2.1 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 8 2.2 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 9
3 Beleidskader .......................................................................................................................................... 13 3.1 Rijksbeleid ......................................................................................................................................................... 13 3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 14 3.3 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 18
4 Omgevings- en milieuaspecten ............................................................................................................ 23 4.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 23 4.2 Bedrijven en milieuzonering.............................................................................................................................. 23 4.3 Bodem ............................................................................................................................................................... 25 4.4 Water ................................................................................................................................................................ 26 4.5 Archeologie ....................................................................................................................................................... 28 4.6 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 30 4.7 Geluid ................................................................................................................................................................ 31 4.8 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 31 4.9 Ecologie ............................................................................................................................................................. 33 4.10 Verkeer en parkeren ....................................................................................................................................... 35
5 Planbeschrijving .................................................................................................................................... 37 5.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 37 5.2 Verbeelding ....................................................................................................................................................... 37 5.3 Planregels .......................................................................................................................................................... 37 5.4 Wijze van bestemmen ....................................................................................................................................... 38
6 Uitvoerbaarheid ..................................................................................................................................... 39 6.1 Economische uitvoerbaarheid ........................................................................................................................... 39 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................................................................... 39
Voetnoten .................................................................................................................................................. 41
3
4
1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan Timmer- en onderhoudsbedrijf van Dort heeft het initiatief genomen om zich op een nieuwe locatie te vestigen. Het bedrijf is momenteel gevestigd aan het Groenedijkje 5 in 't Goy. De nieuwe locatie ligt ruim een kilometer ten noordwesten van de huidige locatie, aan de Beusichemseweg 30. De huidige locatie aan het Groenedijkje zal met de verplaatsing van het bedrijf zijn bedrijfsbestemming verliezen. Zowel de huidige als de nieuwe locatie liggen in het buitengebied van de gemeente Houten. De gemeente en de provincie hebben reeds aangegeven in principe positief te staan tegenover de ontwikkelingen. De ontwikkelingen zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Houten'. Om de ontwikkelingen toch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt zowel de nieuwe bedrijfsbestemming van de Beusichemseweg 30 als de te vervallen bedrijfsbestemming aan het Groenedijkje 5 meegenomen.
1.2 Ligging van het plangebied Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan bestaat uit twee locaties in het buitengebied van de gemeente Houten: het Groenedijkje 5 en de Beusichemseweg 30. De ligging van de twee locaties is op de volgende afbeelding weergegeven.
Ligging plangebied Groenedijkje 5 De huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is gelegen nabij de kruising van het Groenedijkje met de Wickenburghseweg. De woningen aan de Wickenburghseweg vormen een kleine woonenclave: het oude 't Goy ofwel 't Goyse Dorp. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door de het Groenedijkje en twee woningen aan het Groenedijkje. Ten westen wordt het plangebied ook begrensd door een woning. De
5
overige zijden van het plangebied grenzen aan het landelijk gebied. Op de volgende afbeelding is de begrenzing van de locatie weergegeven.
Begrenzing plangebied Groenedijkje 5 Beusichemseweg 30 De nieuwe locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is circa 300 meter ten noorden van de Beusichemseweg gelegen. Via een toegangsweg vanaf de Beusichemseweg kan de kavel worden bereikt. De percelen rondom het plangebied zijn deels in gebruik als boomgaarden. Naast het oorspronkelijke perceel is een aangrenzend perceel in eigendom verworven. Op de volgende afbeelding is de begrenzing van de locatie weergegeven.
Begrenzing plangebied Beusichemseweg 30
6
1.3 Opbouw bestemmingsplan Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. Toelichting De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen; een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg; de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek; een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken; de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer wordt opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Verbeelding De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bijvoorbeeld bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken omtrent InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2008. Planregels De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en, vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
1.4 Leeswijzer Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
7
2 Het initiatief 2.1 Huidige situatie Groenedijkje 5 Het perceel aan het Groenedijkje is circa 1.800 m2 groot. Momenteel staat er circa 365 m 2 aan bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing bestaat uit meerdere kleine schuren en bedrijfshallen. Tevens is op het perceel een bedrijfswoning aanwezig. De locatie is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard. Op deze locatie is momenteel het aannemersbedrijf gevestigd. De ontsluiting van het perceel gaat via het Groenedijkje en de Wickenburghseweg. Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren een groei doorgemaakt. Beusichemseweg 30 Het perceel aan de Beusichemseweg is circa 7.000 m2 groot. Op het terrein staat een oude woonboerderij met bijbehorende agrarische bedrijfsbebouwing en een bakhuis. Het totaal oppervlak aan bebouwing bedraagt in de huidige situatie 1.022 m2. Op de volgende afbeelding is de huidige bebouwing weergegeven.
Bebouwing huidige situatie Beusichemseweg 30 De boerderij (dwarshuistype) is een gemeentelijk monument en is ook wel bekend als boerderij Looyendaal. De boerderij was leegstaand en in vervallen staat. Vooruitlopend op de bestemmingswijziging is een eerste start gemaakt met het restaureren van de bestaande bebouwing. Dit alles gebeurt in zeer nauwe afstemming met de gemeente Houten en de gemeentelijke monumentencommissie.
8
2.2 Toekomstige situatie Groenedijkje 5 Op het huidige perceel van het timmer- en onderhoudsbedrijf wil initiatiefnemer bedrijfsbebouwing slopen. Daarnaast wil hij de bedrijfswoning omzetten in een burgerwoning. De bedrijfsbestemming komt in zijn geheel te vervallen. Met het wegvallen van de bedrijfsbestemming zal er een afname zijn van het aantal verkeersbewegingen. Dit komt ten goede aan het woongenot en de verkeersveiligheid van de kleine woonenclave. Het perceel en bebouwing wordt verkocht. De middelen welke hiermee vrij komen worden ingezet voor de restauratie van de bebouwing aan de Beusichemseweg 30. Beusichemseweg 30 Op de nieuwe locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf zal de woonboerderij, het bakhuis en de berging behouden blijven. Deze bebouwing is van monumentaal belang en dient vanuit dat oogpunt behouden te blijven. Om het behoud ook daadwerkelijk mogelijk te maken is een nieuwe functie wenselijk, behoud door ontwikkeling. De overige, niet monumentale of karakteristieke bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In plaats daarvan zal een nieuwe bedrijfshal van ca. 420 m 2 worden gebouwd. De nieuwe bedrijfshal wordt ten oosten van de bestaande bebouwing gesitueerd. Hiermee wordt het ensemble van de monumentale en karakteristieke bebouwing nog eens extra benadrukt. Naast het realiseren van de bedrijfshal willen initiatiefnemers van de bestaande woonboerderij twee bedrijfswoningen maken. Tevens zal het voormalige bakhuis getransformeerd worden naar een bedrijfswoonhuis. Met de transformatie van de woonboerderij en het bakhuis naar een bedrijfswoonfunctie is het mogelijk het oorspronkelijke karakteristieke wel samenhangen met de oorspronkelijke woonfuncties zoveel als mogelijk te bewaren. Daarnaast hebben de drie eigenaren, Van Dort sr. en zijn twee zoons, op deze wijze op locatie een woonverblijf. De realisatie van de drie bedrijfswoning is tevens noodzakelijk om het plan financieel haalbaar te maken. Zowel de restauratiekosten als de afschrijving van resterende boekwaarde van bedrijfsopstallen die op de voormalige locatie worden gesaneerd worden op deze wijze deels gecompenseerd. Voor de financiële haalbaarheid is het tevens noodzakelijk dat de bestaande woning, na omzetting van de bestemming, verkocht wordt. Met het toekennen van de nieuwe bedrijfsfuncties aan het perceel en de bebouwing is een financiële drager gevonden om de karakteristieke bebouwing in ere te herstellen. De nieuwe bedrijfsloods wordt zo gesitueerd en vormgegeven dat er een nieuw ensemble ontstaat waarbij kenbaar is dat de nieuwe loods een toevoeging is aan het oorspronkelijke ensemble. Het totaal oppervlak aan bebouwing zal in de toekomstige situatie 1.245 m2 bedragen. Wanneer de sloop en nieuwbouw voor beide locaties beschouwd wordt is er per saldo een afname van circa 200 m 2 aan bedrijfsbebouwing. Dit is aan te merken als een ruimtelijke verbetering. Op de volgende afbeelding is een mogelijke invulling van de nieuwe situatie weergegeven.
9
Toekomstige situatie Beusichemseweg 30 Landschappelijke inpassing De boerderij Looyendaal stamt vermoedelijk uit de vroeg 19e eeuw en staat op een plek waar zeker al sinds het begin van de 17e eeuw bebouwing stond. Looyendaal beslaat een L-vormige plattegrond. Het woonhuis, dat in 1900 opnieuw is opgetrokken, ligt onder een pannendak met wolfseinden. In de voorgevel zijn vier schuifvensters met luiken aangebracht. Opvallend is het risalerende gedeelte van de rechtergevel ter hoogte van de voormalige kaaskamer. In 1938 is het woonhuis vergroot ten koste van het achterhuis. Uit deze tijd stamt ook de bepleistering van de zijgevels. Het achterhuis met zijn halfronde gietijzeren stalraampjes ligt onder een rieten kap. De boerderij vormt samen met de bijgebouwen een karakteristieke bebouwingsenclave. Aan weerszijden van de Beusichemseweg komen dergelijke monumentale bebouwingsenclaves voor. Het woonhuis heeft doorgaans een prominente plek op de kavel en de bedrijfsbebouwing staat achter de voorgevelrooilijn van het woonhuis. De kavels kenmerken zich tevens door een groene omranding. Het bebouwingsvoorstel past goed in het bestaande landschap omdat de opzet van het bestaande agrarische bebouwingscluster gehandhaafd blijft. De nieuwe bedrijfshal is dusdanig gesitueerd dat de monumentale woonboerderij haar prominente plek op het perceel behoudt en het agrarische karakter gewaarborgd blijft. Ook de groene omzooming van het perceel past in de karakteristiek van de agrarische bebouwingscluster in het gebied.
10
Ontsluiting De eigenaar van Beusichemseweg 28 heeft te kennen gegeven een voorkeur te hebben voor een alternatieve ontsluiting. Dit om eventuele hinder van verkeer langs de bedrijfswoning te voorkomen. Daarnaast kunnen de verkeersstromen conflicteren met de bedrijfsvoering van het voorgelegen fruitbedrijf. Ruimtelijk gezien is het niet bezwaarlijk de bestaande ontsluiting te gebruiken als ontsluitingsweg voor de bedrijfsvoering. Akoestisch is dit ook nader onderzocht, zie hiervoor paragraaf 4.7. Planologisch wordt dit ook niet met dit bestemmingsplan onmogelijk gemaakt. In overleg met de eigenaar van Beusichemseweg 28 en de gemeente Houten is ervoor gekozen een nieuwe ontsluiting aan te leggen. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2. De gemeente Houten heeft ingestemd een alternatieve ontsluiting van het perceel onder voorwaarde dat gebruik gemaakt wordt van een bestaande uitrit op de Beusichemseweg. Deze nieuwe ontsluiting zal gebruikt gaan worden voor het 'bedrijfsmatige' verkeer. De bestaande ontsluiting langs Beusichemseweg 28 zal gebruikt worden voor het privé verkeer en indien noodzakelijk als calamiteiten route. Ten aanzien van het geluid is dit niet bezwaarlijk en onderzocht. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.7. In dit bestemmingsplan is de nieuwe ontsluiting opgenomen en juridisch planologisch vastgelegd. De onderstaande afbeelding geeft globaal de situering van de nieuwe ontsluiting weer. Daarnaast is ook een impressie opgenomen van het nieuwe ontsluitingspad. Hiermee is inzichtelijk wat de ruimtelijke gevolgen zijn.
situering pad
11
impressie pad
12
3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid 3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld. Nederland bereikbaar De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. Nederland leefbaar en veilig De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen: 1. 2. 3.
eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling; vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt; mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid
. Planspecifiek Onderhavig plan betreft de verhuizing van een bedrijf en de herbestemming van een woning. Gezien de kleine schaal van het plan biedt toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking geen meerwaarde.
13
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Na de 1e aanvulling in het najaar van 2012 worden in het Barro vijftien onderwerpen beschreven: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en Waddengebied; Defensie; Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Rijksvaarwegen; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Ecologische hoofdstructuur; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Veiligheid rond rijksvaarwegen; Verstedelijking in het IJsselmeer; Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek Gezien de schaal van het plan ontstaat er geen strijdigheid met het Barro.
3.2 Provinciaal beleid 3.2.1 Beleidslijn nieuwe Wro Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Doel van deze Beleidslijn is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De Beleidslijn maakt daarbij duidelijk wat de partners in de buitenwereld onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten: het provinciaal belang wordt gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro instrumenten wordt vastgelegd. Planspecifiek De beleidslijn nieuwe Wro is een beleidsneutrale omzetting van het Streekplan Utrecht 2005-2015. De beleidslijn bevat geen nieuw beleid. De beleidsdoelen zoals deze zijn vastgelegd in het Streekplan worden niet gewijzigd. Het streekplan, zoals beschreven in de volgende paragraaf, blijft dus van toepassing. 3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal beleid wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden. De PRS is op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten vastgesteld.
14
De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:
Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken; Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving; Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie.
De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen. In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving o ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie; o behoud van de strategische grondwatervoorraden; o ruimte voor duurzame energiebronnen; o anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering; o behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap; o behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden o realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling; o een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden; o optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte; o een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdsverkeer. Landelijk gebied met kwaliteit o uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod; o behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden; o een economisch vitale en duurzame landbouwsector; o behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme); o behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
15
Planspecifiek
uitsnede provinciale contourenkaart (plangebieden nabij pijl) De huidige en nieuwe locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is gelegen buiten de rode contour en buiten de Ecologische hoofdstructuur. Het landelijk gebied is een agrarisch gebied met zowel grondgebonden als niet-grondgebonden landbouw. Veel gebieden met grondgebonden landbouw hebben landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en worden gekenmerkt door recreatief medegebruik. Het timmer- en onderhoudsbedrijf zal verhuizen naar een nieuwe locatie, eveneens buiten de rode contour in het landelijk gebied. Uit een beoordeling van het verzoek door de provincie (16 februari 2012) blijkt dat het provinciaal beleid in beginsel geen mogelijkheden biedt om zondermeer in te stemmen met de beoogde ontwikkeling. Echter, aangezien de monumentale dwarsboerderij 'Looyendaal' op het perceel Beusichemseweg 30 op dit moment in een vervallen staat verkeert, en het verzoek resulteert in het volledig herstellen van dit monument kan toch sprake zijn van een kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied. Ten eerste is er per saldo sprake van ontstening van het buitengebied (-145 m2). Ten tweede wordt een vervallen monument opgeknapt en wordt de aanwezige ensemblewaarde versterkt. Dit blijkt mede uit het inrichtingsplan voor het perceel. Ruimtelijke gezien is de provincie van mening dat er zeker geen sprake is van een verslechtering van het landelijk gebied. Ook vanuit landschap gezien zijn er geen bezwaren aangezien het nieuwe perceel ca. 300 meter van de Beusichemseweg is gelegen. Daarnaast gaat het herstellen van de monumentale boerderij gepaard met forse investeringen en rechtvaardigt dit, in dit specifieke geval, de beoogde bedrijfsverplaatsing naar dit perceel. 3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening De Provinciale Staten van Utrecht hebben 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier veilig gesteld worden. De basis van de verordening is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie. Deze Structuurvisie in in de voorgaande paragraaf behandeld. De verordening is het toetsingskader met meetbare criteria als aanvulling op de Structuurvisie. In de verordening staat bijvoorbeeld op welke wijze ruimtelijke vraagstukken door provincie beoordeeld worden.
16
Planspecifiek Onderhavige plangebieden liggen in het door de verordening aangeduide gebied ‘landelijk gebied’. In de provinciale verordening worden ruimtelijke voorwaarden gesteld aan ontwikkelingen in het landelijk gebied. Onderhavig plan betreft in hoofdzaak een bedrijfsverplaatsing en daarmee geen ontwikkeling. De bedrijfsverplaatsing is daarmee niet in strijd met de provinciale verordening. In onderhavig plan worden wel extra bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. In de verordening in lid 4.3 worden voorwaarden gesteld wanneer woningen worden toegevoegd in het landelijk gebied, namelijk: Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die voorzien in een maximale inhoudsmaat van een bestaande woning onder de voorwaarde dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is. Voorts bevat de toelichting op een ruimtelijk plan een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarde is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing indien het nieuwe ruimtelijk plan een substantieel grotere inhoudsmaat ten opzichte van het vigerende ruimtelijk plan mogelijk maakt. Voor onderhavig plan is in paragraaf 2.2 gemotiveerd hoe de woningen in de bestaande boerderij ingepast wordt met behoud van de bestaande landschappelijke structuur. De inhoudsmaat neemt niet toe. Voor de toevoeging is dan ook geen beeldkwaliteitsparagraaf noodzakelijk. 3.2.4 Structuurvisie Nationale Lanschappen (ontwerp) De ontwerp Structuurvisie Nationale Landschappen (SNL) is vastgesteld op 15 december 2009. De SNL is een partiële herziening van het Streekplan 2005-2015. De structuurvisie bevat, ten opzichte van de provinciale belangen in het streekplan, uitgewerkte provinciale belangen voor de nationale landschappen in de provincie Utrecht. Het beleid hiervoor is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit en de inrichting van de leefomgeving in deze gebieden. De provincie heeft in het Streekplan opgenomen dat het de landschappelijke kernkwaliteiten verder wil ontwikkelen en versterken en richtinggevend laten zijn bij de verdere ontwikkeling van de provincie. De doelen voor het landschap zijn:
het behouden en versterken van de identiteit van de verschillende landschapstypen; het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden.
Middels de Structuurvisie Nationale Landschappen zet de provincie zich in voor het behouden, versterken en ontwikkelen van de voor het betreffende nationaal landschap bepalende kernkwaliteiten. Planspecifiek Het plangebied is gelegen in het Nationaal Landschap Rivierengebied. Voor het Rivierengebied zijn in de Nota Ruimte drie kernkwaliteiten aangemerkt. Hiermee worden weliswaar belangrijke landschappelijke kwaliteiten van dit nationaal landschap beschreven, maar wordt voorbij gegaan aan de bijzondere historische ligging van het gebied. Daarom onderscheidt de provincie extra kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:
schaalcontrast van zeer open naar besloten; samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom; samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier; de Kromme Rijn als vesting en vestiging.
Ontwikkelingen binnen het Nationaal Landschap dienen de kernkwaliteiten te behouden en te versterken. Mogelijkheden die in het bestemmingsplan worden geschapen dienen hieraan getoetst te worden. Het bestemmingsplan zal de bestaande landschappelijke waarden zo goed mogelijk moeten beschermen waardoor de aanwezige kernkwaliteiten behouden blijven. Derhalve is gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing (zie hoofdstuk 2.2). 3.2.5 Waterplan 2010-2015 Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is op 23 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. Het Waterplan 2010-2015 legt de hoofdlijnen vast van het waterbeleid van de
17
provincie Utrecht voor de betreffende periode. Het plan bevat beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. Met dit plan voldoet de provincie aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het vervangt het Waterhuishoudingsplan 2005-2010, dat hiermee vervalt. Het waterplan heeft als doel om tot een robuust watersysteem te komen. Dit doel zal middels een gebiedsgerichte aanpak tot stand moeten komen. In het waterplan wordt per beleidsaspect (waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water) beschreven welke acties er worden ondernomen om de doelstelling daadwerkelijk te bereiken. De provincie geeft met het Waterplan richting aan de rol van water in leefomgeving. De hoge belevingswaarde van de landschappen draagt in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van Utrecht als woon- en werkmilieu. Derhalve werkt de provincie met het concept ‘Watergedragen landschappen’. Planspecifiek Om de beleidsdoelen te realiseren zullen gemeenten moeten zorgen voor ruimtelijke bescherming van water in bestemmingsplannen. In de waterparagraaf van voorliggend bestemmingsplan wordt hier nader op ingegaan.
3.3 Gemeentelijk beleid 3.3.1 Ruimtelijke Visie Houten 2015: Leven-de Ruimte Op 26 april 2005 is de 'Ruimtelijke Visie Houten 2015: Leven-de Ruimte' vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In de visie zet de gemeente de vraag 'Hoe houden we onze stad en ons platteland leefbaar, nu en in de toekomst?' centraal. Daarmee beschrijft de gemeente haar ambities en de gewenste ruimtelijke dynamiek. In hoofdlijnen komt de visie neer op een stedelijke opgave van circa 1000 woningen binnen bestaand bebouwd gebied inclusief de kleine kernen en een investering in een vitaal platteland. Leefbare kleine kernen De gemeente Houten zet in op behoud van de leefbaarheid in de kleine kernen ('t Goy, Schalkwijk en Tull en 't Waal). Om kleine kernen vitaal te laten zijn en blijven is er om te beginnen een basisdorpsgemeenschap nodig: een minimaal aantal inwoners met voldoende variëteit in samenstelling en een evenwichtige leeftijdsopbouw. Individuele initiatieven voor inbreiding van woningen kunnen het dorpsleven versterken. Het 'beoordelingskader bouwen in kleine kernen' (zie hoofdstuk 3.3.2) is een toetsingsdocument op grond waarvan de gemeente bouwverzoeken in de kleine kernen kan beoordelen. Naast inbreiding kan het ook om transformatie of omvorming gaan. Vitaal platteland De ruimtelijke visie signaleert diverse ontwikkelingen voor het landelijk gebied. Een toenemende stedelijke druk in combinatie met sociaal-economische ontwikkelingen, zoals teruggang van de landbouw als economische sector, hebben invloed op het buitengebied. Gelet op de gunstige productieomstandigheden in het buitengebied zal de landbouw echter een belangrijke grondgebruiker blijven. De verwachting is wel dat er, doordat landbouwbedrijven stoppen, een grote hoeveelheid agrarische bebouwing vrij zal komen. Voor deze bebouwing is het vinden van een passende nieuwe bestemming belangrijk. Zo komt er ruimte voor andere activiteiten en zal de bebouwing behouden blijven dan wel worden opgeknapt. Dit is vooral van belang bij waardevolle gebouwen (monumenten). Zo wordt verpaupering voorkomen en blijft de leefbaarheid gewaarborgd. Wonen is een optie evenals kleinschalige bedrijvigheid. Planspecifiek De plannen voor de huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf zullen bijdragen aan een verbetering van de leefbaarheid van de kern 't Goy. Doordat het bedrijf wordt verplaatst naar een locatie buiten de kern, zullen de belemmering, die door het bedrijf ontstaan, verdwijnen. In hoofdstuk 3.3.2 zal
18
het plan voor de huidige locatie daarnaast nog getoetst worden het het 'beoordelingskader bouwen in kleine kernen'. Met betrekking tot de plannen voor de nieuwe locatie van het bedrijf kan gesteld worden dat het bijdraagt aan het voorkomen van verpaupering van het landelijk gebied. In plaats van dat de bebouwing leeg staat en verpaupert zullen de monumentale boerderij en de overige bebouwing hersteld worden. Hierdoor zal de leefbaarheid van het gebied verbeteren. 3.3.2 Beoordelingskader Bouwen in Kleine Kernen Leefbaarheid in de kleine kernen is een belangrijk onderwerp in de ruimtelijke visie Houten 2015. In deze visie wordt gesteld dat de gewenste leefbaarheid in de kleine kernen een passend woningbouwprogramma als vereiste heeft. Het 'Beoordelingskader Bouwen in Kleine Kernen' (2004) is een toetsingskader op grond waarvan de gemeente Houten verzoeken voor het oprichten van woningen in kleine kernen kan beoordelen. Algemeen uitgangspunt is dat het karakter van de kleine kern behouden blijft. Bebouwing moet daarmee passen in de structuur en architectuur van het dorp. 't Goy karakteriseert zich door twee kernen. Deze kernen mogen niet aan elkaar groeien. Behoud van de openheid van het kasteelterrein (westelijke kern) en van de 'brink' en de sportvelden (oostelijke kern) zijn voorwaarde. Belangrijke randvoorwaarde bij een plan is dat de ruimtelijke kwaliteit op een transformatie- of inbreidingsplek verbetert of gehandhaafd blijft. Transformatie naar wonen of andere bedrijvigheid is alleen mogelijk mits dit past binnen provinciale beleidskaders. Nieuwe bedrijvigheid moet van een lichtere categorie zijn, minder milieubelasting en minder mobiliteit genereren dan de huidige situatie. Betekenis voor het bestemmingsplan De huidige locatie van het timmer- en onderhoudsbedrijf is gelegen in de kern 't Goy. De geplande transformatie van bedrijvigheid naar wonen zal, door het volledig verdwijnen van de bedrijvigheid, leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast is in hoofdstuk 3.2 reeds aangegeven dat het plan passend is binnen de provinciale beleidskaders. 3.3.3 Landschapsbeleidsplan De gemeente Houten heeft in september 2002 het Landschapsbeleidsplan herzien. In dit plan wordt per deelgebied een visie geformuleerd die specifiek ingaat op punten die voor dat gebied van toepassing zijn, aan de hand van de invalshoeken esthetisch, economisch en ecologisch. Het beleidsplan verdeelt het totale grondgebied van de gemeente Houten in een aantal deelgebieden. Voor alle deelgebieden geldt de visie dat natuurvriendelijke oevers, agrarisch natuurbeheer, vrijwillig landschapsbeheer, de aanleg en onderhoud van streekeigen erfbeplanting gestimuleerd en versterkt moet worden. Planspecifiek Het plangebied is gelegen in deelgebied 't Goy. In dit deelgebied gaat het met name om het handhaven en versterken van de ruimtelijke kleinschalige karakteristieken van de oeverwal, met name boomgaarden, (lint)bebouwing en landgoed Wickenburg. Ook speelt het stimuleren van de aanleg van kleine landschapselementen een belangrijke rol. Verder is de visie met name gericht op berm- en akkerrandenbeheer, het stimuleren van de combinatie landbouw en recreatie, zoals het openstellen van boomgaarden, aanbieden van streekeigen producten en kamperen bij de boer. De voorgenomen ontwikkelingen doe geen afbreuk aan de karakteristieken van het gebied. Er zal daarentegen sprake zijn van een versterking van de (lint)bebouwing doordat de bedrijfsactiviteiten in het lint worden beëindigd.
19
3.3.4 Notitie Beroep en Bedrijf aan huis De Notitie Beroep en Bedrijf aan Huis (vastgesteld op 1 mei 2012) fungeert als toetsingskader voor vergunningaanvragen die betrekking hebben op beroep of bedrijf aan huis. Dit toetsingskader wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Onder een beroep of bedrijf aan huis wordt het volgende verstaan: 'een beroep of bedrijf, waarop de Wet Milieubeheer niet van toepassing is, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is'. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan het voeren van een:
horecabedrijf, met uitzondering van een bed en breakfast prostitutiebedrijf, en detailhandelsvestiging, met uitzondering van een webwinkel, waarbij de levering elders plaatsvindt waarbij niet afgehaald en ter plaatse betaald wordt en ondergeschikte beroepsgerelateerde detailhandel (verkoop gelijktijdig bij bijvoorbeeld behandeling).
Uitzonderingen op de definitie worden gevormd door tandartspraktijken, muzieklespraktijken en cateringsbedrijven. Deze bedrijven vallen wel onder de Wet Milieubeheer (meldingsplicht) maar worden niet uitgesloten als beroep of bedrijf aan huis. Daarnaast wordt uitzondering gemaakt ten behoeve van gastouder- en kinderopvang. Opvang van kinderen aan huis, ook als dit niet het eigen woonhuis is, is toegestaan. Nadere voorwaarden De gemeente Houten heeft middels de notitie nadere voorwaarden gesteld:
de beoefenaar van het beroep of bedrijf aan huis moet op dat adres in de gemeentelijke basis administratie (GBA) zijn ingeschreven;
er mag maximaal gebruik worden gemaakt van 1/3 van het vloeroppervlak van de woning (incl. maximaal te realiseren aangebouwde bouwwerken) tot een maximum van 100 m2; uitoefening vanuit een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is, behalve bij kinderopvang, niet mogelijk;
in verband met mogelijke overlast kan enkel per afwijking medewerking worden gegeven aan situaties waarbij meer dan drie personen in de woning werkzaam zijn;
uitoefening mag geen waarneembaar nadelige invloed hebben op de verkeerssituatie (verkeersbewegingen en parkeerdruk) ter plaatse;
reclame- en naamborden moet voldoen de bepalingen in het bestemmingsplan voor wat betreft bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Planspecifiek Het bestemmingsplan zal regels bevatten voor beroep en bedrijf aan huis, waarbij wordt aangesloten op bovenstaande notitie. 3.3.5 Geldend bestemmingsplan Ter plaatse van zowel het Groenedijkje 5 als de Beusichemseweg 30 geldt de artikel 30 herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Deze herziening is op 19 februari 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van Houten en op 21 oktober 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. Groenedijkje 5 Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het Groenedijkje 5 weergegeven.
20
Verbeelding geldend bestemmingsplan Volgens de verbeelding geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'dorpsgebied'. Daarnaast heeft het plangebied de aanduiding 'bedrijven'. Gronden met deze bestemming en deze aanduiding zijn in hoofdzaak bestemd voor wonen en niet-agrarische bedrijven, uitsluitend voorzover de gronden op de plankaart zijn aangegeven met 'bedrijven'. Gekeken naar de plannen voor de locatie is wonen slechts mogelijk indien gekoppeld aan een bedrijf. Doordat de bedrijfsbestemming op deze locatie geheel verdwijnt zal de woning omgezet moeten worden in een volwaardige burgerwoning. Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan voor de locatie opgesteld. Beusichemseweg 30 Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de Beusichemseweg 30 weergegeven.
21
Verbeelding geldend bestemmingsplan ter plaatse van Beusichemseweg 30 Volgens de verbeelding geldt voor de gronden van het plangebied de bestemming 'landelijk gebied 1'. Daarnaast zijn de aanduidingen 'agrarische nevenactiviteit' (een agrarische activiteit die binnen de bestemming 'wonen' mag worden uitgeoefend, mits de activiteit ondergeschikt blijft aan deze bestemming) en 'wonen' voor de locatie opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor uitoefening van het agrarisch bedrijf en behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden. Gekeken naar de plannen voor de locatie is een timmer- en onderhoudsbedrijf op de locatie niet mogelijk. Derhalve wordt voorliggend bestemmingsplan voor de locatie opgesteld.
22
4 Omgevings- en milieuaspecten
4.1 Inleiding De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.).
4.2 Bedrijven en milieuzonering Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek Groenedijkje 5 Het plan voor deze locatie betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Omdat wonen in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien wordt als een milieugevoelige bestemming moet bepaald worden of de herbestemming geen hinder oplevert voor de bedrijfsvoering van mogelijk omliggende bedrijven. Gekeken naar de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat er geen bedrijven in de directe omgeving van de locatie aanwezig zijn. De omgeving laat de herbestemming toe. Tevens wordt een woonfunctie niet gezien als een milieubelastende activiteit. De herbestemming past, vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering, in de omgeving.
23
Planspecifiek Beusichemseweg 30 Het plan voor deze locatie betreft de realisatie van drie bedrijfswoningen en bedrijfsbebouwing ten behoeve van een timmer- en onderhoudsbedrijf. Een dergelijk bedrijf wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering aangemerkt als een bedrijf met milieucategorie 3.2 (Timmerwerkfabriek, vervaardiging overige artikelen van hout). Dit betekent dat de aan te houden richtafstand tot gevoelige functies maximaal 100 meter is. Binnen deze afstand van 100 meter rondom de bedrijfsbebouwing zijn geen gevoelige functies aanwezig of voorzien. De ontwikkelingen zijn derhalve passend in de omgeving. Spuitzones Het plangebied is omgeven door agrarische percelen. Deze agrarische percelen zijn hoofdzakelijk in gebruik voor fruitboomgaarden. De drift van gewasbeschermingsmiddelen die op deze percelen worden toegepast kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Omgekeerd kan het realiseren van een nieuwe gevoelige bestemming (bedrijfswoningen) belemmerend werken op de bedrijfsvoering van de betreffende agrariërs. Er zijn geen wettelijke bepalingen voor de minimaal aan te houden afstand tussen een gevoelige bestemming en percelen met akkerbouwgewassen of boomgaarden. In het algemeen wordt een afstand van 50 meter aangehouden om een mogelijk schadelijke blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. De Raad van State heeft deze richtafstand in verschillende uitspraken bevestigd. Van deze richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken. De onderstaande afbeelding geeft de afstand van de omliggende fruitpercelen tot de 'gevoelige' bebouwing weer. Bij de bepaling van de benodigde afstand tussen een gevoelige bestemming en een perceel waarop gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, wordt uitgegaan van de begrenzing van de gevoelige functie binnen het betreffende perceel. Maatgevend zijn de buitenruimten behorende bij de bedrijfswoningen. Deze zijn nader aangeduid op de verbeelding middels een aanduiding 'tuin'. Binnen deze aanduiding zijn de buitenruimten behorende bij de woningen gelegen.
Onderzoek van de universiteit van Wageningen [voetnoot] naar de driftblootstelling door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij boomgaardbespuitingen en bespuitingen van veldgewassen toont aan dat het, afhankelijk van de omstandigheden en eventueel getroffen maatregelen, verantwoord is de afstand tussen een gevoelige bestemming en een agrarisch perceel terug te brengen van 50 meter tot minimaal 5 tot 35 meter. De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden om de situatie ter plaatse van het plangebied te toetsen.
24
De afstand tussen de nieuwe gevoelige bestemming in het plangebied en de omliggende agrarische percelen varieert. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. De kortste afstand tot een boomgaard is 19 meter. Uit onderzoek is gebleken dat windhagen op de rand van het perceel de emissie uit de boomgaard aanzienlijk kunnen beperken, tot 70% reductie in de kale boom situatie en 90% in de volblad situatie. De afstand tot omstanders en bebouwing kan verkleind worden door het gebruik van een windhaag. Hiervoor is door de Universiteit van Wageningen berekend dat dan de benodigde veiligheidszone 5 m van de perceelrand is. In directe aansluiting op de bestaande watergang geldt dat een standaard driftarme bespuiting verplicht is volgens het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij. Daarmee kan uitgegaan worden van een kleinere richtafstand. Volgens het onderzoek van de universiteit Wageningen is de dan aan te houden afstand 35 meter (gemeten op een hoogte van 3 tot 6 meter). Op een afstand van 32 meter is de eerste gevoelige bebouwing gelegen. Tussen het 'emissiepunt' en deze bebouwing is een bestaande opslagloods aanwezig welke instand gehouden wordt. Met deze bebouwing is voorzien in een gebouwde afscherming en kan een aanvaardbaar leefklimaat worden gegarandeerd. Om de eventuele drift van gewasbeschermingsmiddelen te beperken wordt aan de zuid en westzijde een wintergroene windhaag gerealiseerd. Hiermee is ook voor de bedrijfswoningen en de daarbij behorende buitenruimten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd. Omgekeerd is het zo dat de nieuwe gevoelige bestemming in het plangebied niet leidt tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrariërs. In de regels van dit bestemmingsplan zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten door vertaald. Binnen de algemene gebruiksregels is dwingend voorgeschreven dat binnen de groene bufferzone een wintergroene windhaag gerealiseerd moet worden om een voldoende beperking van drift te waarborgen.
4.3 Bodem In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen. Planspecifiek Groenedijkje 5 Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond, zodanig dat er schade en/of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. Op de locatie Groenedijkje 5 zal de bestemming van de gronden van deze locatie wijzigen van bedrijf naar wonen. Vanwege de bestemmingswijziging is derhalve een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage [1]. Het onderzoek concludeert dat er enkele lichte verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn. Het is echter gezien de algehele milieuhygiënische kwaliteit niet bezwaarlijk om de bestemming te wijzigen naar wonen. Planspecifiek Beusichemseweg 30 In het kader van de herontwikkeling van de locatie is ter plaatse van de Beusichemseweg 30 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage[2]. Uit dit onderzoek volgt dat de bodem over het algemeen niet tot licht verontreinigd is. Uitzondering hierop betreft een matig tot sterke verontreiniging in de puinhoudende zandlaag waarvan niet bekend is in hoeverre de verontreiniging richting de voorziene nieuwbouwlocatie reikt. Om de mate van vervuiling in de zandlaag te bepalen is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage [3]. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het om drie zogenaamde puntverontreinigingen gaat, allen per stuk kleiner dan 25 m 2. Deze verontreinigingen behoeven niet gesaneerd te worden mits er bovenop gebouwd gaat worden. Voor twee van de drie verontreinigingen is dit het geval.
25
Er zijn twee methoden om de sanering uit te voeren. Verwijderen door middel van afgraven of afdekken met beton om contactmogelijkheden te voorkomen. In overleg met de gemeente zal in het kader van de omgevingsvergunning bepaald worden op welke van de twee manieren de puntverontreinigingen gesaneerd zullen worden. Gevolgen brand Gedurende het doorlopen van de procedure is er op de locatie Beusichemseweg 30 brand geweest. Als gevolg van de brand raakt in de regel de toplaag vervuild. De mate van vervuiling is afhankelijk van de bouwmaterialen. De afgebrande boerderij wordt in zijn geheel gesloopt en opnieuw opgebouwd. Hierbij wordt in het geheel een nieuwe fundering gegraven. Daarmee wordt de eventueel vervuilde toplaag verwijderd. Het ontgraven van de fundering zal archeologisch begeleid worden door Werkgroep Leen de Keijzer.
4.4 Water Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21 e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Waterbeleid voor de 21e eeuw De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning. Nationaal Waterplan Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft
26
maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan. Voor onderhavig plangebied is het 'Watergebiedsplan Tussen Kromme Rijn en Amsterdam-Rijnkanaal' van toepassing. Met dit watergebiedplan stelt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden zich drie doelen: 1. 2. 3.
het vaststellen van de oppervlaktewaterpeilen; het voorkomen van wateroverlast het robuust en gezond maken van het watersysteem.
Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen van de aan de gronden gekoppelde functies (landbouw, natuur en bebouwd gebied) en met diverse beleidsdoelstellingen. In het gebied worden daarbij twee knelpunten gesignaleerd. 1.
2.
De grondwaterstanden in vrijwel het hele gebied liggen diep onder maaiveld. Dit wordt veroorzaakt door de drainerende werking van het Amsterdam Rijnkanaal. Een gevolg van dit knelpunt is dat de landbouw snel met droogteschade te maken heeft. Het tweede knelpunt is dat het watersysteem te krappe dimensies heeft. Dit heeft gevolgen voor de waterbergingscapaciteit van het gebied. In verband met de landbouw is het wenselijk om voldoende te kunnen beregenen. Door de huidige dimensies dient daarvoor het waterpeil hoog opgezet te worden. Dit leidt tot overlast.
Het watergebiedsplan streeft naar een situatie waarin de bestaande slotenstructuur robuuster wordt gemaakt middels het verbreden van watergang en het aanpassen van kunstwerken. Daarbij stelt het plan een aantal nieuwe hoofdwatergangen voor. Het gaat hier om het nieuw graven van hoofdwatergangen en de 'upgrading' van tertiaire wateren naar hoofdwatergang. Deze watergangen zijn van essentieel belang voor het watersysteem en de waterafvoer en krijgen daarom de status hoofdwatergang. Watertoets De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg zal het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden om een reactie op het plan worden gevraagd. Planspecfiek Met de verplaatsing van het Timmer- en onderhoudsbedrijf wordt aan Groenendijkje 5 alle aanwezige bedrijfsbebouwing gesloopt. Daarnaast gaan met de herbestemming van de woning geen bouwwerkzaamheden gemoeid. In de planregels wordt nader bepaald dat in de nieuwe situatie de hoeveelheid erfverharding niet meer mag bedragen dan 150 m2 en dat het meerdere aan verharding wordt verwijderd. Er is daardoor sprake van een afname in verharding. Op de locatie Beusichemseweg zal een deel van de bedrijfsbebouwing gesloopt worden en een nieuwe bedrijfshal worden gebouwd. Onderstaand is de toe- en afname per deelgebied inzichtelijk gemaakt. In het overzicht is de bestaande woning aan het groenendijkje buiten beschouwing gelaten. Dit onderdeel blijft behouden in de toekomstige situatie en behoeft dus ook niet meegerekend te worden: Groenedijkje 5 Het bestaande oppervlak aan bedrijfsbebouwing ca. 365 m2 Het huidig verhard oppervlak op het terrein is ca. 900m2
27
Het toekomstig bedrijfsoppervlak is 0 m2 Het toekomstig verhard oppervlak is 150m2 De totale afname aan verhard opperlak is ca. 1.115 m2 Beusichemseweg 30 De huidige bebouwing heeft een grondoppervlak van ca. 1.022 m2 Het huidig verhard oppervlak op het terrein is ca. 909 m2 (beton en aangedrukt grind). Het toekomstig bebouwd oppervlak is ca. 1.245 m2 Het toekomstig verhard oppervlak is ca. 2.665 m2 (waarvan 320 m2 grind) De totale toename van het verhard oppervlak komt daarmee op 1.979 m2 De totale toename van verharding komt daarmee op 1.979 - 1.115 m2 = 864 m2. Wanneer dit gecompenseerd wordt met het grind is de totale toename aan verharding circa 544 m2. Conform de Keur van het waterschap dient er watercompensatie plaats te vinden wanneer het totale oppervlak aan verharding (gebouwen en niet waterdoorlatende verharding) meer dan 1.000 m2 bedraagt. Indien de toename aan niet-doorlatende erfverharding meer dan 456 m2 (1000 m2 – 544 m2) bedraagt, dan dient alsnog watercompensatie voor de totale ontwikkeling plaats te vinden. De richtlijn hiervoor bedraagt 15% van de toename aan verhard oppervlak. In dat geval gaat de voorkeur van het waterschap uit naar verbreding van de bestaande primaire watergang. Verbreding van deze watergang is, gezien de eigendomssituatie, mogelijk en zal indien nodig worden uitgevoerd. Indien de bestaande tertiaire watergang (deels) wordt gedempt, dan dient de demping voor 100% te worden gecompenseerd in open water binnen het plangebied. De initiatiefnemer dient de maatregelen in overleg met het waterschap af te stemmen. Voor het dempen van water, de aanleg van meer dan 1.000 m2 verharding en het graven van water, is een Watervergunning van het waterschap nodig. Voor wat betreft de waterafvoer van de nieuwe bebouwing wordt het hemelwater afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd.Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, dienen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) te worden toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp indien hemelwater vanaf deze oppervlakken (in)direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Naast gelegen watergang Langs de noordkant van het perceel is een primaire watergang gelegen. Bij primaire watergangen is een beschermingszone van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, van toepassing. Binnen deze zone is de Keur van het waterschap van toepassing. In overleg met het waterschap is geen dubbelbestemming opgenomen voor deze keurzone. Alternatieve ontsluiting In overleg met de gemeente Houten is gekeken naar een alternatieve ontsluiting t.b.v. het bedrijfsverkeer. Hiervoor wordt een ontsluitingspad aangelegd. Het pad wordt aangelegd met 'halfverharding'. Hierdoor ontstaat er geen versnelde afvoer van water wel een extra druk legt op het watersysteem.
4.5 Archeologie In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan
28
vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De gemeenteraad van de gemeente Houten heeft op 4 december 2007 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. De kern van het archeologiebeleid is de Archeologische Maatregelenkaart. Op deze kaart is te zien waar archeologisch waardevolle gebieden zijn of worden verwacht. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de maatregelenkaart weergegeven.
Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart Groenedijkje 5 Deze locatie is gelegen in een gebied met categorie 2; een gebied of terrein van archeologische waarde. Voor een dergelijk gebied geldt dat, indien het plangebied groter is dan 100 m2 er geen bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld mogen worden uitgevoerd zonder dat er archeologisch onderzoek is gedaan. Met de herbestemming van de woning zijn geen bodemingrepen voorzien. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel zal een dubbelbestemming Waarde - Archeologie worden opgenomen. Beusichemseweg 30 Deze locatie is gelegen in een gebied met categorie 3; een gebied met hoge archeologische verwachting. Voor een dergelijk gebied geldt dat, indien het plangebied groter is dan 500 m2 er geen bodemingrepen dieper dan 0,5 m onder maaiveld mogen worden uitgevoerd zonder dat er archeologisch onderzoek is gedaan. Omdat op de locatie echter verschillende bodemverstorende werkzaamheden zullen worden gedaan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage [4]. Tijdens het verkennende booronderzoek zijn oever-, bedding- en restgeulafzettingen van de stroomgordel van Houten aangetroffen. De bodem op de onderzoekslocatie is tot 30 à 185 cm -mv vergraven; de top van de oeverafzettingen is geheel vergraven en in vier boringen zijn de oeverafzettingen tot in het beddingzand vergraven. In één boring is het bodemprofiel intact; hier is sprake van een restgeul. De gemeentelijk archeoloog heeft aangegeven dan er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Dit omdat de bedrijfshal 420 m2 beslaat en de gemeente een vrijstellingsgrens van 500 m2 hanteert. De gemeente Houten heeft aanvullende aangegeven dat voor het uitgraven van de bouwput voor de bedrijfshal archeologisch begeleiding door de Archeologische Werkgroep Leen de Keijzerwenselijk is. Voor de aanpassingen aan de vloer van het bakhuis en de sloop van de gebouwen is dezelfde begeleiding gewenst. Daarnaast dienen alle aanpassingen aan het monument te worden voorgelegd aan de monumentencommissie.
29
4.6 Externe veiligheid Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handeling met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is wet- en regelgeving van toepassingen. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), dat op 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het beleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs), die op 4 augustus 2004 in de Staatscourant is gepubliceerd. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het GR wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (BEVI) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs). Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart Groenedijkje 5 en Beusichemseweg 30 De risicokaart toont aan dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi)-inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen door buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor aanwezig zijn die een risicocontour hebben die over het plangebied ligt. Daarnaast zullen er in de toekomstige situatie in het plangebied zelf ook geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd die de externe veiligheid van omliggende (beperkt) kwetsbare objecten in gevaar kunnen brengen.
30
4.7 Geluid De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Groenedijkje 5 Het plan voor deze locatie voorziet in de herbestemming van een woning aan het Groenedijkje. Het Groenedijkje is een weg waarvoor een snelheidsregime geldt van maximaal 30 km/h. De Wet geluidhinder kent geen onderzoekszones voor 30 km/h wegen. Geluidsgevoelige objecten die gerealiseerd worden langs een 30 km-weg of in een woonerf worden niet beoordeeld in het kader van de Wgh. Onderhavig plan hoeft derhalve niet beoordeeld te worden. Een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting ten gevolge van het wegverkeer is derhalve niet noodzakelijk. Wel zal moeten worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, oftewel dat de gevelbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh. Gezien het feit dat het Groenedijkje een doodlopende weg is zullen de verkeersintensiteiten dusdanig laag zijn dat de voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden. Beusichemseweg 30 Het plan voor deze locatie voorziet in de realisatie van 3 geluidsgevoelige objecten (woningen) aan de Beusichemseweg. De Beusichemseweg is een weg met een onderzoekszone van 250 meter aan beide zijden van de weg. Voor het toevoegen van geluidsgevoelige objecten binnen deze zone zal een akoestisch onderzoek uitgevoerd moeten worden. De locatie van het plangebied is echter gelegen op zo'n 300 meter vanaf de Beusichemseweg en dus buiten de onderzoekszone. Voor de realisatie van de woningen is een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting ten gevolge van het wegverkeer derhalve niet noodzakelijk. In de nieuwe situatie wordt de bestaande ontsluiting gebruikt als ontsluitingsweg voor privéverkeer. In aanloop van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzocht [voetnoot] of deze ontsluiting ook voor al het verkeer gebruikt kan worden. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dit mogelijk te zijn. Uiteindelijk is, in overleg met de eigenaar van Beusichemseweg 28 en de gemeente Houten, gekozen voor een nieuwe ontsluiting voor het bedrijfsverkeer. Deze nieuwe ontsluiting is op een grotere afstand gelegen en daarmee akoestisch niet belemmerend. Voor het privéverkeer geldt dat dit akoestisch eveneens niet tot problemen leidt. Immers de verkeersintensiteit is aanzienlijk lager dan in de onderzochte situatie. In de onderzochte situatie werd de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Het akoestisch onderzoek is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
4.8 Luchtkwaliteit In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan
31
de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Besluit gevoelige bestemmingen Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
scholen; kinderdagverblijven; verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden. Groenedijkje 5 en Beusichemseweg 30 De realisatie van 3 woningen en de herbestemming van 1 woning kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in onderhavig geval geen sprake van een gevoelige bestemming. Desalniettemin is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2010 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weegegeven.
32
Achtergrondconcentratie fijnstof
Achtergrondconcentratie stikstofdioxide Uit voorgaande afbeelding blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de twee locaties voldoende is.
4.9 Ecologie Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
33
Gebiedsbescherming De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden); beschermde Natuurmonumenten; wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden; verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden; verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is. Groenedijkje 5 en Beusichemseweg 30 Op de volgende afbeelding zijn de te beschermen gebieden in de omgeving van het plangebied weergegeven.
34
Beschermde gebieden Beide locaties zijn niet gelegen in of in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden of de Ecologische Hoofdstructuur. Met betrekking tot de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen voor beschermde soorten moet gekeken worden naar de te slopen bebouwing en de nieuw te bouwen bedrijfshal. Voor wat betreft de te slopen bebouwing is niet de verwachting dat hierin beschermde soorten aanwezig zijn. De bebouwing is momenteel namelijk nog in gebruik. Daarnaast is het, gezien het huidige gebruik als erf/tuin, niet de verwachting dat op de locatie van de nieuw te bouwen bedrijfshal beschermde soorten aanwezig zijn. Een ecologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel zijn twee voorwaarden uit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:
De start van werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken.
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door: a. het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari); b. het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.
4.10 Verkeer en parkeren Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Groenedijkje 5 Zowel de klanten als het personeel van het Timmer- en onderhoudsbedrijf zijn veelal niet in 't Goy gevestigd, maar voornamelijk in Houten en Utrecht. Door de verplaatsing van het bedrijf zullen het Groenedijkje en de Wickenburghseweg ontlast worden van het verkeer van en naar het timmerbedrijf. Dit komt de verkeersveiligheid van de Wickenburghseweg, waar sprake is van een bebouwingslint, ten goede. Door de verkeersafname zal ook de geluidsoverlast ten gevolge van het bedrijfsverkeer afnemen.
35
Daarnaast zal de herbestemming van de woning geen gevolgen hebben voor de verkeer- en parkeersituatie in de omgeving. Het betreft namelijk een bestaande situatie. Beusichemseweg 30 De nieuwe kavel van het Timmer- en onderhoudsbedrijf ligt direct aan de hoofdontsluitingsroute (Beusichemseweg) waardoor een snellere, kortere en veiligere afwikkeling van het verkeer plaatsvindt. Op de Beusichemseweg is geen toename van het verkeer, omdat in de huidige situatie het bedrijfsverkeer ook gebruik maakt van de Beusichemseweg. Het bedrijf wordt ook niet uitgebreid waardoor een toename van het aantal verkeersbewegingen niet aannemelijk is. Daarnaast wordt het parkeren ten behoeve van het bedrijf en de woningen op eigen terrein opgelost. Voor de ontsluiting van het bedrijf wordt een nieuw ontsluitingspad aangelegd welke aantakt op een bestaande ontsluiting op de Beusichemseweg. Het aantal ontsluitingen op de Beusichemseweg neemt daarmee niet toe. In het voortraject is onderzocht of ontsluiting via het bestaande pad akoestisch mogelijk is. Dit blijkt te kunnen, zie hiervoor paragraaf 4.7. In overleg met de eigenaar van Beusichemseweg 28 en de gemeente Houten is ervoor gekozen een nieuwe ontsluiting aan te leggen. Zie hiervoor ook paragraaf 2.2.
36
5 Planbeschrijving 5.1 Algemeen Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld. Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan); Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk); Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
37
5.4 Wijze van bestemmen Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen: Agrarisch Deze bestemming is opgenomen voor de omliggende gronden aan de Beusichemseweg 30. Deze gronden worden niet aangewend voor de niet agrarische bedrijvigheid. Conform het gemeentelijk handboek hebben deze de bestemming Agrarisch gekregen. Deze regeling is toegespitst op de onbebouwde agrarische gronden. Binnen deze gronden zijn, net zoals binnen de bestemming Bedrijf, enkele monumentale leilinden aanwezig. Middels een aanvullende functie aanduiding is het behoud van deze bomen geborgd. De juridische regeling is opgenomen in hoofdstuk 3 van de planregels. Bedrijf Voor de nieuwe locatie van het Timmer- en onderhoudsbedrijf aan de Beusichemseweg 30 is de bestemming Bedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming kan maximaal 1.245 m2 worden bebouwd, hiervoor is op de verbeelding een bebouwingsaanduiding opgenomen. Een groot gedeelte van deze bebouwing is reeds aanwezige karakteristieke bebouwing. Binnen de bestemming bedrijf kunnen maximaal drie bedrijfswoningen gerealiseerd worden. De exacte situering van de woningen is middels een aanvullende functieaanduiding gereguleerd. Omdat de buitenruimte behorende bij de woningen bepalend is voor de toepassing van windhagen zijn de buitenruimten middels een aanduiding 'tuin' op de verbeelding nader gereguleerd. Tuin - Voortuin Deze bestemming is opgenomen voor de locatie Groenedijkje. Gronden gelegen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw krijgen binnen de systematiek van de gemeente Houten deze bestemming. Omdat het hoofdgebouw direct gelegen is aan de openbare weg is er geen mogelijkheid opgenomen een erker of serre te realiseren. Wonen In het kader van de bedrijfsbeëindiging op het perceel aan het Groenedijkje 5 wordt voor deze locatie de bestemming Wonen opgenomen. Waarde - Archeologie Omdat de locatie aan het Groenedijkje 5 gelegen is een gebied van archeologische waarde wordt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
38
6 Uitvoerbaarheid 6.1 Economische uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Het programma op de nieuwe locatie is zo opgesteld dat hiermee de kosten voor restauratie en de afschrijving van de bedrijfsopstallen op de oude locatie grotendeels gedekt zijn. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Omdat de gemeentelijke kosten zijn geborgd middels de legesverordening kan af gezien worden van een anterieure overeenkomst, behoudens een planschadeverhaalsovereenkomst. Voor het verhaal van kosten als gevolg van planschade is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.2.1 Algemeen Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg. Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
39
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg en inspraak Het voorontwerp bestemmingsplan heeft voor een periode van 4 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen inspraakreacties ontvangen. Uit het vooroverleg zijn reacties gekomen van het HDSR en de Provincie Utrecht. De opmerkingen van beide partijen zijn in onderling overleg verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. 6.2.3 Verslag zienswijzen In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
40
Voetnoten
1 Verkennend bodemonderzoekherontwikkeling 't Groenedijkje 5 in 't Goy, Van Dijk geo & Milieutechniek, opdrachtnummer 151565, 22-11-2012 2 Verkennend bodemonderzoek herontwikkeling Beusichemseweg 30 in 't Goy, Van Dijk geo- en milieutechniek b.v., opdrachtnummer: 151454, 06-06-2012 3 Aanvullend bodemonderzoek herontwikkeling Beusichemseweg 30 in 't Goy, Van Dijk geo- en milieutechniek b.v., opdrachtnummer: 151454, 20-02-2013 4 Een archeologisch bureau-onderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Beusichemseweg 30 't Goy, gemeente Houten (U), ARC bv, ARC-rapporten 2012-70, 12 november 2012
41