INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2009-I, gepubliceerd d.d. 21-08-2009
1)
VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006 Verordening van het Productschap Pluimvee en Eieren van 15 juni 2006 houdende regels ter zake van de vaccinatie tegen Newcastle Disease (Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006) Het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren; Gelet op richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260) en richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PbEG L 303), alsmede de artikelen 92, 93 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s en de artikelen 96, 97 en 98 van de Wet op de bedrijfsorganisatie; Besluit: 1. Begripsbepalingen Artikel 1 Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. b. c. d. e.
productschap bestuur voorzitter NCD vleeskuikens
: : : : :
f.
vleeskalkoenen
:
g.
vermeerderingsdieren
:
h.
leghennen:
:
i.
pluimvee
:
j.
pluimveebedrijf
:
Productschap Pluimvee en Eieren; bestuur van het productschap; voorzitter van het productschap; Newcastle Disease (pseudovogelpest); kippen, waarvan de punt van het borstbeen nog niet is verbeend, die worden gehouden voor de vleesproductie; kalkoenen die worden gehouden voor de vleesproductie; kippen of kalkoenen die worden gehouden voor de productie van broedeieren, alsmede kippen of kalkoenen die voor dit doel worden opgefokt; kippen die worden gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren, alsmede kippen die voor dit doel worden opgefokt; vleeskuikens, vleeskalkoenen, vermeerderingsdieren of leghennen; voorziening - die een inrichting kan omvatten die wordt gebruikt voor het op een locatie (op)fokken of houden van pluimvee en die als zodanig bij het productschap is geregistreerd, dan wel geregistreerd had moeten zijn; 1
k.
koppel
:
l.
ondernemer
:
m.
dierenarts:
:
n.
paraveterinair
:
o.
richtlijn 92/66/EEG
:
p.
HAR-test
:
groep pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus en van dezelfde leeftijd, die een epidemiologische eenheid vormt; een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een pluimveebedrijf uitoefent; diegene die is ingeschreven in het register van praktiserende dierenartsen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990; een op aanwijzing van en onder een dierenarts handelende dierenartsassistent als bedoeld in artikel 9 van het Besluit paraveterinairen (Stb. 1991, 526); richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260); Hemagglutinatieremmingstest.
2. Vaccineren en bloedonderzoek Artikel 2 1.
De ondernemer zorgt ervoor dat het op zijn pluimveebedrijf aanwezige pluimvee overeenkomstig de door het bestuur bij besluit vastgestelde voorschriften wordt gevaccineerd tegen NCD.
2.
Ter controle van het effect van de in het eerste lid bedoelde vaccinaties op de immuniteit, zorgt de ondernemer ervoor dat overeenkomstig de door het bestuur bij besluit vastgestelde voorschriften, bloedmonsters worden genomen van het op zijn pluimveebedrijf aanwezige pluimvee en dat deze bloedmonsters door middel van de HAR-test worden onderzocht op de aanwezigheid van antistoffen tegen NCD.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op vermeerderingsdieren of leghennen die voorafgaand aan de aanvoer op het pluimveebedrijf van de ondernemer overeenkomstig het eerste lid zijn gevaccineerd en waarvan de ondernemer door middel van de uitslag van het bloedonderzoek aantoont dat de dieren aan de in artikel 5, derde lid, onder a. of b., bedoelde waarde voldoen.
4.
Het in het tweede lid bedoelde onderzoek van bloedmonsters wordt uitgevoerd door het met betrekking tot NCD in de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria aangewezen laboratorium.
5.
De vaccinatie, het nemen van bloedmonsters en het onderzoeken van bloedmonsters, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, worden verricht op kosten van de ondernemer.
6.
De in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten worden gepubliceerd in het Verordeningblad Bedrijfsorganisatie.
2
Artikel 3 Ter uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde vaccinatieverplichting zorgt de ondernemer ervoor dat: a.
het op het pluimveebedrijf aanwezige pluimvee met een leeftijd vanaf 72 uur na de geboorte tot en met een leeftijd van 18 dagen, uiterlijk de 18e levensdag ten minste eenmaal wordt gevaccineerd;
b.
indien het onder a. bedoelde pluimvee afkomstig is van vermeerderingsdieren die niet zijn gevaccineerd tegen NCD, de onder a. bedoelde vaccinatie in ieder geval onmiddellijk na plaatsing op het pluimveebedrijf wordt uitgevoerd;
c.
het op het pluimveebedrijf aanwezige pluimvee dat ouder is dan 18 dagen, afkomstig van een buiten Nederland gelegen bedrijf en dat niet is gevaccineerd tegen NCD, onmiddellijk na plaatsing op het pluimveebedrijf wordt gevaccineerd;
d.
de op het pluimveebedrijf aanwezige leghennen of vermeerderingsdieren, niet zijnde kalkoenen, onverminderd de onder b. of c. bedoelde vaccinatie, voordat zij de leeftijd van 22 weken hebben bereikt, door middel van een injectie worden gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin; en
e.
voor wat betreft kalkoenen, de op het pluimveebedrijf aanwezige vermeerderingsdieren, onverminderd de onder b. of c. bedoelde vaccinatie, voordat zij de leeftijd van 30 weken hebben bereikt, door middel van een injectie worden gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin.
Artikel 4 1.
In afwijking van artikel 2, eerste lid, en artikel 3, kan de voorzitter in het geval van een dreiging van een uitbraak van NCD bij besluit gelasten dat pluimvee in bepaalde delen van Nederland binnen een daarbij bepaalde termijn moet worden gevaccineerd.
2.
Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. 3. Minimum weerstand
Artikel 5 1.
De met het in artikel 2, tweede lid, bedoelde onderzoek vastgestelde immuniteit van koppels pluimvee voldoet aan de in het tweede of derde lid bedoelde waarde.
2.
Van een koppel pluimvee met een leeftijd van ten minste 28 dagen, voldoet ten minste één van de onderzochte bloedmonsters als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan de waarde van 1:8 of hoger.
3
3.
3)
Van een koppel: a.
vermeerderingsdieren of leghennen dat is gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin voldoet, vanaf zes weken na de datum waarop de vaccinatie met het geïnactiveerde vaccin heeft plaatsgevonden, ten minste 83% van het aantal onderzochte bloedmonsters aan de waarde van 1:8 of hoger;
b.
vermeerderingsdieren of leghennen, dat nog niet is gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin of waarvan de vaccinatie met een geïnactiveerd vaccin minder dan zes weken geleden heeft plaatsgevonden, voldoet vanaf een leeftijd van 70 dagen ten minste 83% van het aantal onderzochte bloedmonsters aan de waarde van 1:8 of hoger, tenzij het betreffende koppel sinds de geboorte steeds, met tussenpozen van ten hoogste 6 weken, door een dierenarts is gevaccineerd met een levende entstof en die vaccinaties via een spray of aërosol zijn uitgevoerd en ten minste één van de onderzochte bloedmonsters als bedoeld in artikel 2, tweede lid, voldoet aan de waarde 1:8 of hoger;
c.
vleeskalkoenen en vleeskuikens vanaf een leeftijd van 70 dagen, voldoet ten minste 83% van het aantal onderzochte monsters aan de waarde van 1:8 of hoger, tenzij het betreffende koppel sinds de geboorte steeds, met tussenpozen van ten hoogste 6 weken, door een dierenarts door middel van een spray of aërosol is gevaccineerd met een levende entstof en ten minste één van de onderzochte bloedmonsters als bedoeld in artikel 2, tweede lid, voldoet aan de waarde 1:8 of hoger. 4. Maatregelen bij te lage weerstand
Artikel 6 1.
2)
Onverminderd de in artikel 2, eerste lid, bedoelde vaccinaties zorgt de ondernemer ervoor dat, indien de met het in artikel 2, tweede lid, bedoelde onderzoek vastgestelde immuniteit van: a.
een koppel vermeerderingsdieren of leghennen niet voldoet aan de in artikel 5, tweede of derde lid bedoelde waarde, het betreffende koppel terstond wordt gevaccineerd en dat het koppel uiterlijk vier weken na deze vaccinatie, overeenkomstig artikel 2, tweede lid, wordt onderzocht tenzij het voordien is geslacht;
b.
een koppel vleeskuikens niet voldoet aan de in artikel 5, tweede lid, bedoelde waarde, de eerstvolgende twee koppels vleeskuikens op zijn bedrijf worden gevaccineerd;
c.
de onder b. bedoelde eerstvolgende twee koppels niet voldoen of als één van deze twee koppels niet voldoet, aan de in artikel 5, tweede lid, bedoelde waarde, de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens op zijn bedrijf worden gevaccineerd;
d.
een koppel vleeskalkoenen van een leeftijd van ten minste 70 dagen, niet voldoet aan de in artikel 5, derde lid, onder c., bedoelde waarde, de eerstvolgende twee koppels vleeskalkoenen worden gevaccineerd;
4
e.
2)
de onder d. bedoelde eerstvolgende twee koppels, niet voldoet aan de in artikel 5, derde lid, onder c., bedoelde waarde, de eerstvolgende drie koppels vleeskalkoenen (die op zijn pluimveebedrijf worden gehouden) worden gevaccineerd.
2.
Vaccinatie als bedoeld in het eerste lid, onder a. tot en met e., vindt, op kosten van de ondernemer, plaats overeenkomstig het in artikel 2, eerste lid, bedoelde besluit.
3.
De in het eerste lid, onder a. tot en met e. bedoelde vaccinaties, worden uitgevoerd door een dierenarts. Indien de vaccinaties van de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens, bedoeld in het eerste lid, onder c. worden uitgevoerd via het drinkwater, dient de dierenarts op het bedrijf aanwezig te zijn vanaf het moment dat het drinkwater wordt onthouden aan het te vaccineren pluimvee, tot het moment dat alle entstof is toegediend.
4.
De ondernemer is verplicht een kopie van de vaccinatieverklaringen van de in artikel 6, eerste lid, onder a. tot en met e., bedoelde vaccinaties binnen twee weken nadat de vaccinaties zijn verricht te zenden naar de door het bestuur bij besluit aangewezen uitvoerende instantie.
5.
Het besluit als bedoeld in het vierde lid wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. 5. Maatregelen bij verplaatsing
Artikel 7 1.
Onverminderd de in artikel 2, eerste lid, bedoelde vaccinaties zorgt de ondernemer ervoor dat indien op zijn pluimveebedrijf aanwezig pluimvee verplaatst wordt naar een ander pluimveebedrijf, in het geval: a.
het koppel pluimvee jonger is dan 28 dagen, dit koppel ten minste 7 dagen vóór de verplaatsing door middel van een spray of aërosol is gevaccineerd met een levend vaccin;
b.
het koppel pluimvee ouder is dan 28 dagen doch jonger dan 70 dagen, dit koppel slechts wordt verplaatst indien de immuniteit van het koppel aantoonbaar voldoet aan de in artikel 5, tweede lid, bedoelde waarde en het ten minste 7 en ten hoogste 42 dagen vóór de datum van de verplaatsing door middel van een spray of aërosol is gevaccineerd met een levend vaccin;
c.
het een koppel vermeerderingsdieren of leghennen betreft dat ouder is dan 70 dagen, dit koppel voldoet aan artikel 5, derde lid, onder a. of b.;
5
d.
het koppel vermeerderingsdieren of leghennen dat ouder is dan 70 dagen en waarvan de immuniteit niet voldoet aan de in artikel 5, derde lid, onder a. of b. bepaalde waarde, maar dat sinds de geboorte met tussenpozen van ten hoogste zes weken door middel van een spray of aërosol is gevaccineerd met een levende entstof, de laatste vaccinatie met een levende entstof ten minste zeven dagen vóór de verplaatsing is uitgevoerd;
e.
het koppel vleeskalkoenen of vleeskuikens ouder is dan 70 dagen, de immuniteit voldoet aan de in artikel 5, derde lid, onder c., bepaalde waarde.
2.
Het eerste lid, onder a., is niet van toepassing op koppels pluimvee die jonger zijn dan 8 dagen en afkomstig zijn van ouderdieren die aantoonbaar gevaccineerd zijn tegen NCD.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de koppels binnen één pluimveebedrijf worden verplaatst en daarbij vervoer over de openbare weg plaatsvindt.
4.
Vaccinatie als bedoeld in het eerste of derde lid, vindt, op kosten van de ondernemer, plaats overeenkomstig het in artikel 3 vermelde schema. 6. Administratie
Artikel 8 1.
De ondernemer draagt er voor zorg dat terstond nadat de in deze verordening bedoelde vaccinaties zijn verricht, de vaccinatieverklaring overeenkomstig het door het bestuur bij besluit vastgestelde model naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
2.
De ondernemer bewaart de in het eerste lid bedoelde vaccinatieverklaringen alsmede de resultaten van het in artikel 2, tweede en derde lid, bedoelde onderzoek, gedurende een periode van twee jaren in zijn bedrijfsadministratie.
3.
De ondernemer die leghennen dan wel vermeerderingsdieren houdt bewaart de in het eerste lid bedoelde vaccinatieverklaringen en de uitslagen van het in artikel 2, tweede en derde lid, bedoelde onderzoek gedurende een periode van twee jaren op zijn bedrijf, voorzover de genoemde gegevens betrekking hebben op vaccinaties en bloedonderzoeken van koppels pluimvee die op zijn bedrijf zijn of worden gehouden en de vaccinaties en bloedonderzoeken op zijn bedrijf of op een bedrijf waar de koppels eerder werden gehouden, zijn uitgevoerd.
4.
Het in het eerste lid bedoelde besluit wordt gepubliceerd in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie.
6
7. Toezicht Artikel 9 De ondernemer is verplicht de daartoe bevoegde ambtenaren alsmede de door of namens het bestuur aangewezen personen alle medewerking ten behoeve van de uitvoering van deze verordening te verlenen. Deze medewerking kan onder meer bestaan uit het desgevraagd toegang geven tot het bedrijf, het ter inzage verstrekken van bescheiden en het verschaffen van inlichtingen. Artikel 10 1.
Het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt namens het productschap uitgeoefend door een door het bestuur bij besluit aangewezen dienst en door het bestuur aangewezen personen.
2.
Ondernemers zijn verplicht:
3.
a.
Aan de door het bestuur aangewezen dienst en personen al die gegevens te verstrekken of te doen verstrekken, die nodig zijn voor de vervulling van hun taak;
b.
Aan de door het bestuur aangewezen dienst en personen inzage te geven of te doen geven van die boeken en bescheiden, die nodig zijn voor de vervulling van hun taak;
c.
Aan de door het bestuur aangewezen dienst en personen te allen tijde toegang te geven of te doen geven tot hun bedrijfsruimten en tot die plaatsen of vervoermiddelen, waar dan wel waarin voorraden (waaronder begrepen pluimvee, karkassen, monsters en verpakkingsmateriaal), tot het bedrijf van de ondernemer behorende, zijn opgeslagen dan wel worden vervoerd;
d.
Te gedogen dat de door het bestuur aangewezen dienst en personen monsters nemen uit de voorraden van het bedrijf van de ondernemer (waaronder begrepen pluimvee, karkassen, monsters en verpakkingsmateriaal), ongeacht de plaats waar of waarin zich die voorraden bevinden en de ondernemer zal alsdan de van hem gevorderde medewerking verlenen overeenkomstig de aanwijzingen van de door het bestuur aangewezen dienst en personen.
De in het eerste lid bedoelde personen zijn bevoegd berechtingsrapporten op te maken ten behoeve van tuchtrechtelijke afhandeling van overtredingen. 8. Tuchtrechtelijke maatregelen
Artikel 11 1.
Op overtreding van het in de artikelen 2 tot en met 10 bepaalde worden tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.
7
2.
De tuchtrechtelijke maatregelen zijn: a. een berisping; b.
een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de derde categorie bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
c.
het stellen van de betrokkene onder verscherpte controle op zijn kosten, voor ten hoogste 2 jaren;
d.
openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de betrokkene. 9. Bijzondere bepalingen
Artikel 12 1.
De voorzitter kan de ondernemer, namens het bestuur, in uitzonderlijke gevallen en voor zover het belang van de bestrijding van dierziekten zich daartegen niet verzet, op schriftelijk verzoek vrijstelling of ontheffing verlenen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8.
2.
Aan een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, kunnen voorschriften of voorwaarden worden verbonden.
3.
Een verleende vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, kan te allen tijde worden ingetrokken. 10. Slotbepalingen
Artikel 13 1.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006.
2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag van dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst.
Zoetermeer, 15 juni 2006 drs. J.J. Ramekers, voorzitter, drs. S.B.M. Jongerius, secretaris.
8
1)
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006 ALGEMEEN Newcastle Disease, ook wel pseudo-vogelpest genoemd, is een voor pluimvee zeer besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een paramyxovirus. De ziekte uit zich bij pluimvee in ademhalingsmoeilijkheden, dunne, groene mest, zenuwverschijnselen (draainekken), productiedaling en een hoog sterftecijfer. De mens is ongevoelig voor het virus. In het verleden hebben zich in Nederland diverse uitbraken van Newcastle Disease (NCD) voorgedaan. De laatste uitbraak dateert van 1992. In het buitenland wordt NCD nog regelmatig vastgesteld. In de moderne pluimveehouderij in Nederland wordt Newcastle Disease bij pluimvee preventief bestreden door toepassing van daarvoor bestemde vaccins. Het preventief vaccineren voorkomt dat de exportpositie van de Nederlandse pluimveesector gevaar loopt vanwege uitbraak van deze ziekte. Historie Om de Nederlandse pluimveesector te beschermen tegen NCD heeft het toenmalige Landbouwschap in 1976 besloten dat elke pluimveehouder verplicht is al het bedrijfsmatig gehouden pluimvee op gezette tijdstippen te vaccineren tegen NCD. Het Landbouwschap heeft die verplichting vastgelegd in de Verordening N.C.D.-bestrijding 1976. In die verordening is per pluimveecategorie vastgelegd op welke leeftijd een koppel pluimvee gevaccineerd moet worden (entschema). Een uitzondering is daarbij gemaakt voor eenden, omdat eenden bij een besmetting nauwelijks symptomen vertonen en bij vaccinatie geen extra weerstand tegen de ziekte opbouwen. Sinds 1976 heeft het Landbouwschap de regeling -en dan met name het entschema- op basis van nieuwe inzichten diverse keren aangepast. Toen het Landbouwschap in 1997 de werkzaamheden beëindigde, heeft het productschap aan het ministerie van LNV voorgesteld de NCD-regelgeving van het Landbouwschap over te nemen. In dat verband heeft het bestuur in 1999 een ontwerp-Verordening Vaccinatie Newcastle Disease vastgesteld. Kort voordat het Landbouwschap op 1 juli 2001 formeel werd opgeheven, heeft de toenmalige minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij besloten om de verplichte NCD-vaccinatie in een ministeriële regeling te regelen. Dat heeft geleid tot de Regeling vaccinatie Newcastle Disease, die op 27 juni 2001 is gepubliceerd. Omdat de regeling op enkele onderdelen tot praktische problemen leidde is zij in juni 2002 aangepast. Vervolgens is de verplichting tot vaccinatie van pluimvee tegen Newcastle Disease opgenomen in de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Medebewindsregeling Mede gezien het gegeven dat de inhoud van de NCD-regelgeving vooral technisch van aard is, hebben het ministerie van LNV en het productschap in 2004 afgesproken dat de rijksoverheid de NCD-regelgeving in medebewind aan het productschap zal opdragen. Die medebewindsopdracht is opgenomen in de artikelen 92 en 93 van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s. De Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 bevat zowel middelvoorschriften als doelvoorschriften. Eén van de middelvoorschriften is de bepaling die zegt dat elk koppel pluimvee voor de 18e levensdag moet worden gevaccineerd tegen NCD en dat een koppel moet worden gevaccineerd voordat het van een pluimveebedrijf naar een ander pluimveebedrijf wordt verplaatst. Eén van de doelvoorschriften bepaalt dat de pluimveehouder verplicht is er voor zorg te dragen dat een koppel pluimvee voldoende weerstand heeft tegen NCD.
9
Europees kader Richtlijn 92/66/EEG van de Raad van 14 juli 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van de ziekte van Newcastle (PbEG L 260) -dat zich richt op daadwerkelijke bestrijding- laat expliciet ruimte voor de Lid-Staten om een preventief vaccinatieprogramma verplicht te stellen. Op grond van artikel 17 van genoemde richtlijn worden de Commissie en de andere Lid-Staten in kennis gesteld van een verplichting tot preventieve vaccinatie tegen NCD. Administratieve lasten De verplichtingen zoals die golden in de ministeriële regeling worden grotendeels ook in onderhavige verordening overgenomen. Er is derhalve weinig sprake van nieuw gegenereerde administratieve lasten. Berekening van de administratieve lasten voortvloeiend uit de verschillende verplichtingen in de verordening, heeft een bedrag van rond € 1.100.000 als uitkomst, hetgeen neerkomt op een bedrag van gemiddeld € 400 per onderneming per jaar. Het bloedonderzoek levert hierbij de grootste kostenpost op. Acceptatie Het te verwachten nalevingsniveau van het bij of krachtens de verordening bepaalde is, gelet op de ervaring in de afgelopen 30 jaar waarin een verplichting tot vaccinatie tegen NCD bestond, hoog te noemen. Dit hangt onder meer samen met de bewustwording van de ondernemers in de pluimveesector dat NCD in het buitenland regelmatig wordt vastgesteld. Ook zullen de ervaringen met Aviaire Influenza – uitbraak in Nederland in 2003- een rol spelen. Aangezien er sprake is van een dermate grote acceptatie van de verplichting voorbehoedend tegen NCD te vaccineren is het de verwachting dat slechts een beperkt aantal overtredingen per jaar zal worden geconstateerd. Handhaving De Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) voorziet in beginsel in de strafrechtelijke handhaving. Ook de op de GWWD gebaseerde Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s wordt in principe strafrechtelijk gehandhaafd. Gelet op het karakter van onderhavige verordening -preventieve vaccinatie en onderzoek naar de effecten hiervan- en het gegeven dat in deze het algemeen belang, met name de volksgezondheid, niet direct in het geding is, is strafrechtelijke handhaving niet het meest opportune handhavingsinstrument. In deze verordening wordt daarom in het licht van de artikelen 108 en 108a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren uitgegaan van de integrale tuchtrechtelijke handhaving. Dit is mede in lijn met het bepaalde in de Wet op de bedrijfsorganisatie, op grond waarvan tuchtrechtelijke handhaving van verordeningen van een productschap hoofdregel is. Artikel 93, derde lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s maakt het mogelijk dat het productschap tuchtrechtelijke maatregelen koppelt aan overtreding van onderhavige verordening. Gelet op artikel 108a, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren maakt artikel 93, vierde lid, van bovengenoemde Regeling het mogelijk dat het productschap toezichthouders (in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht) aanwijst die belast worden met het tuchtrechtelijke handhavingstoezicht. De aanwijzing van bedoelde toezichthouders moet door de minister van LNV worden goedgekeurd. Naar aanleiding van een door het bestuur aangewezen toezichthouder geconstateerde overtreding wordt een berechtingsrapport opgemaakt. De voorzitter van het productschap maakt een zaak door middel van een schriftelijke verklaring, onder bijvoeging van een berechtingsrapport, aanhangig bij het tuchtgerecht. Het 10
Tuchtgerecht van het Productschap Pluimvee en Eieren is belast met de berechting van door de voorzitter van het productschap aangebrachte zaken. Tegen de uitspraak van het tuchtgerecht staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Financiering van kosten Onderhavige taak wordt in medebewind uitgevoerd. Voor de kosten van de tuchtrechtelijke handhaving van het vaccinatieregime zal de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de door de aangewezen toezichthouder en het tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren te maken kosten financieren. Voor deze tuchtrechtelijke afdoening is een bedrag van maximaal € 10.000,-- per jaar begroot. De kosten van vaccinatie en de kosten van onderzoek worden door de ondernemers zelf gedragen. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1 In dit artikel worden de definities beschreven. Artikel 2 Iedere bedrijfsmatige pluimveehouder is verplicht ervoor te zorgen dat het pluimvee op zijn bedrijf gevaccineerd wordt tegen NCD. Door de wijze van toediening van de betreffende vaccins (via spray of aërosol) is het niet nodig dat de dierenarts het pluimvee stuk voor stuk vaccineert. De ondernemer is verplicht om, overeenkomstig de bij bestuursbesluit gestelde regels, zijn pluimvee via onderzoek van bloedmonsters, aan de hand van de Hemagglutinatieremmingstest (HAR), te laten controleren of de uitgevoerde vaccinaties hebben geleid tot een voldoende hoge weerstand tegen NCD. De HAR-test wordt gezien als een betrouwbare methode waarbij wordt vastgesteld of er sprake is van aanwezigheid van Newcastle Disease. In genoemde test wordt gebruik gemaakt van het gegeven dat sommige virussen in staat zijn rode bloedcellen te laten agglutineren (samenklonteren). Brengt men eerst virus en passende antistof bij elkaar en voegt men vervolgens rode bloedcellen toe dan zal bij een passende combinatie van antigen(virus) en antistof de agglutinatie geremd worden. Het bloedonderzoek moet worden uitgevoerd door een daartoe door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingevolge de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria erkend casu quo aangewezen laboratorium. De kosten van de vaccinaties en van het bloedonderzoek komen voor rekening van de pluimveehouder. Artikel 3 In dit artikel is bepaald op welke momenten koppels pluimvee verplicht moeten worden gevaccineerd. Naar aanleiding van onderzoek naar de meest geschikte vaccinatiemomenten, verricht door Gezonde Dieren, zijn de resultaten van dit onderzoek besproken in de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg. Op advies van de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg is uiteindelijk gekozen voor de in de verordening vastgelegde vaccinatiemomenten. Artikel 4 Teneinde in situaties van dreiging van een uitbraak van NCD een extra hoge weerstand bij al het bedrijfsmatig gehouden pluimvee te realiseren is de voorzitter bevoegd te bepalen dat alle bedrijfsmatig gehouden pluimvee in een bepaald gebied op de kortst mogelijke termijn (opnieuw) gevaccineerd moet worden.
11
Artikel 5 In dit artikel is vastgelegd welk weerstandsniveau (immuniteit) een koppel pluimvee ten minste moet hebben. Uit onderzoek en na raadpleging van deskundigen op het gebied van de diergezondheid is gebleken dat de waarde 1:8 voldoende hoog is om vermeerdering van het virus te voorkomen. De niveaus van weerstand zijn in de Adviescommissie Pluimveegezondheidszorg beoordeeld. Artikel 6 Indien uit onderzoek blijkt dat een koppel pluimvee een te lage weerstand heeft, dienen maatregelen te worden getroffen om het weerstandsniveau te verhogen, dan wel om in het vervolg herhaling van een te laag weerstandsniveau te voorkomen. Indien het leghennen of vermeerderingsdieren betreft houdt dat in dat het desbetreffende koppel opnieuw moet worden gevaccineerd en wel binnen een termijn van uiterlijk drie dagen nadat geconstateerd is dat het koppel niet voldoet aan de in artikel 5, tweede of derde lid bedoelde waarde. Indien het vleeskuikens of vleeskalkoenen betreft betekent het dat de eerstvolgende twee koppels vleeskuikens of vleeskalkoenen door een dierenarts moeten worden gevaccineerd. Als na onderzoek blijkt dat deze twee koppels nog steeds een te lage weerstand blijken te hebben, moeten de eerstvolgende zes koppels te houden vleeskuikens dan wel de eerstvolgende drie koppels vleeskalkoenen door een dierenarts op nader bepaalde tijdstippen worden gevaccineerd. Artikel 7 Het verplaatsen van een koppel pluimvee van het ene pluimveebedrijf naar het andere pluimveebedrijf brengt extra risico’s met zich mee met betrekking tot het verspreiden van een eventuele besmetting. Bovendien hebben de te verplaatsen dieren ten gevolge van het vangen en laden door stress een geringere weerstand tegen virussen. Om die reden mag een koppel pas van het ene naar het andere pluimveebedrijf worden verplaatst als het voldoende weerstand heeft tegen NCD. In dit artikel wordt daarom geregeld dat een koppel pluimvee pas van het ene pluimveebedrijf naar het andere pluimveebedrijf mag worden verplaatst als het betreffende koppel 7 tot 42 dagen voorafgaand aan de verplaatsing is gevaccineerd met een levend vaccin en als uit onderzoek is gebleken dat het betreffende koppel een voldoende hoge weerstand heeft. Artikel 8 Ten behoeve van een adequate controle op de naleving van de vaccinatieverplichtingen moet de ondernemer ervoor zorgen dat ogenblikkelijk na het uitvoeren van een vaccinatie een vaccinatieverklaring wordt ingevuld en wordt ondertekend. Een model van een vaccinatieverklaring wordt door het bestuur bij besluit vastgesteld. De betreffende ingevulde en naar waarheid ondertekende vaccinatieverklaringen moeten gedurende twee jaren door de ondernemer worden bewaard in zijn bedrijfsadministratie. Als een koppel leghennen of vermeerderingsdieren wordt verplaatst van het ene pluimveebedrijf naar het andere pluimveebedrijf dienen kopieën van de vaccinatieverklaringen met het koppel mee te gaan naar het nieuwe pluimveebedrijf. Artikel 9 Teneinde goed toezicht te kunnen uitoefenen is medewerking van de ondernemer aan een controle onontbeerlijk. Dit artikel legt de verplichting vast tot medewerking aan een controle. Het niet of onvoldoende meewerken aan controle is een overtreding die tot tuchtrechtelijke bestraffing kan leiden. Artikel 10 Ten behoeve van handhavingstoezicht kunnen op basis van deze verordening een dienst en personen worden aangewezen. De door het bestuur aangewezen toezichthouders zijn belast met de controle op de naleving van onderhavige 12
verordening, daaronder valt ook de administratieve controle op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde. De aangewezen toezichthouders worden geacht onafhankelijk en op een kwalitatief gewaarborgd niveau de naleving van het bij of krachtens de verordening bepaalde te controleren. Daarnaast kunnen zij waarschuwingen geven aan mogelijke overtreders en kunnen zij berechtingsrapporten opstellen die aan de voorzitter van het productschap worden aangeboden. De voorzitter kan deze rapporten vervolgens aanbrengen bij de primaire kamer van het Tuchtgerecht van het Productschap Pluimvee en Eieren. Naast de algemene verplichting tot medewerking aan controle zoals opgenomen in artikel 9 zijn in dit artikel specifieke verplichtingen aangaande controles opgenomen. Artikel 11 In dit artikel is vastgelegd dat bij overtreding van de artikelen 2 tot en met 10 tuchtrechtelijke maatregelen kunnen worden opgelegd. De verschillende op te leggen maatregelen zijn in dit artikel genoemd. Artikel 12 In zeer uitzonderlijke gevallen is de voorzitter bevoegd om op schriftelijk verzoek vrijstelling of ontheffing te verlenen van de verplichtingen die uit de verordening voortvloeien. De voorzitter kan daaraan de nodige voorwaarden verbinden. De voorzitter kan de vrijstelling of ontheffing te allen tijde intrekken. Artikel 13 Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding. Daarnaast is de citeertitel gegeven. Zoetermeer, 15 juni 2006
drs. J.J. Ramekers, voorzitter,
drs. S.B.M. Jongerius, secretaris.
13
2)
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING MONITORING AVIAIRE INFLUENZA (PPE) 2005 EN DE VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006 (2007-I) Evaluatie van de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 en de Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 heeft geresulteerd in de vaststelling dat de beide verordeningen op enkele onderdelen verduidelijking en aanpassing behoeven teneinde het beoogde doel van de maatregelen in alle gevallen te bereiken. Artikel I - Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 -
In de praktijk komt het veelvuldig voor dat pluimveehouders met uitlooppluimvee tijdens periodes waarin een afschermplicht c.q. ophokgebod van kracht is, het driemaandelijkse bloedonderzoek niet willen uitvoeren omdat op dat moment het pluimvee niet beschikt over een vrije uitloop. Uit veterinair oogpunt is het echter gewenst juist koppels die net drie maanden buiten hebben gelopen en sinds enkele weken niet meer naar buiten mogen te onderzoeken. Artikel 3, tweede lid, wordt daarom in die zin aangepast dat in de hiervoor bedoelde gevallen per kalenderkwartaal wordt bemonsterd.
-
Met een toevoeging aan artikel 3, derde lid, kan beter rekening worden gehouden met de verplaatsing van koppels: Voordat een koppel wordt verplaatst naar een ander pluimveebedrijf moet het koppel serologisch op AI worden onderzocht. Het is echter van belang dat de uitslag van het onderzoek bekend is voordat tot verplaatsing wordt overgegaan. Om dit te bewerkstelligen wordt een aanpassing doorgevoerd.
Artikel II - Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 -
In artikel 6, eerste lid, onder c., is de zinsnede opgenomen dat “de onder b. bedoelde eerstvolgende twee koppels niet voldoen aan de in art. 5 (...)”. Bedoeld is dat beide koppels moeten voldoen en dat als één van beide koppels niet voldoet of als beide koppels niet voldoen, de eerstvolgende zes koppels vleeskuikens twee keer gevaccineerd moeten worden (Dit onderdeel is nader uitgewerkt in art. 3 van het Besluit vaccinatievoorschriften Newcastle Disease (PPE) 2006). Sommige dierenartsen lezen de zinsnede “eerstvolgende twee koppels niet voldoen” als dat het in het geval één koppel niet voldoet en het andere wel, er geen verdere maatregelen van toepassing zijn, met andere woorden dat de extra maatregelen alleen gelden als beide koppels niet voldoen. De aanpassing strekt tot het uitsluiten van een dergelijk misverstand.
-
Aanpassing van artikel 6, derde lid,: De in het eerste lid, onder a. tot en met e. bedoelde vaccinatie, moet worden uitgevoerd door een dierenarts. Die vaccinatie mag ook via het drinkwater worden uitgevoerd. In de praktijk komt het voor dat vleeskuikenhouders die op “het strafbankje” terecht zijn gekomen en de volgende vaccinaties door een dierenarts moeten laten uitvoeren, aan de dierenarts vragen een drinkwaterenting uit te voeren. Een drinkwaterenting bestaat uit het gedurende ± 3 uren afsluiten van de watervoorziening zodat het pluimvee dorstig wordt en vervolgens de entstof aan het water toevoegen en daarna de waterafsluiting weer ongedaan maken. Het vooraf afsluiten van het water is cruciaal, maar de dierenarts wordt in de praktijk alleen gevraagd om de entstof in de juiste dosering aan het water toe te voegen. De Adviescommissie pluimveegezondheidszorg vindt de praktische gang van zaken acceptabel in gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b., maar wil voorkomen dat het 14
ook gebeurt in gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e. Met de aanpassing wordt bevorderd dat het beoogde doel van de maatregel wordt bereikt. Artikel III Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding. De inwerkingtreding is bepaald op de tweede dag na de dag van dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin de verordening wordt geplaatst. Zoetermeer, 14 februari 2008 drs. J.J. Ramekers, voorzitter, ir. B.M. Dellaert, secretaris. 3)
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE VERORDENING MONITORING AVIAIRE INFLUENZA (PPE) 2005 EN DE VERORDENING VACCINATIE NEWCASTLE DISEASE (PPE) 2006 (2009-I) Met onderhavige wijzigingsverordening wordt zowel in de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 als in de Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 een aanpassing doorgevoerd. Artikel I - Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 De Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 heeft als doel het traceren van het aviaire influenzavirus in een laag pathogeen stadium. De Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 waarin naast vaccinatieverplichtingen ook monitoringsverplichtingen zijn opgenomen wordt actief gecontroleerd, geconstateerde overtredingen worden tuchtrechtelijk gehandhaafd. Afstemming met het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Algemene Inspectiedienst heeft geleid tot de conclusie dat adequate handhaving van de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005, evenals de Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006, goed tuchtrechtelijk in plaats van strafrechtelijk kan geschieden. Op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kunnen door het bestuur van het productschap toezichthouders worden aangewezen die toezicht houden op het naleven van de verschillende verplichtingen. Geconstateerde overtredingen kunnen leiden tot een tuchtrechtelijke procedure uit hoofd van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waarbij onderdelen van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
15
Artikel II - Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 In artikel 5, derde lid, onder c. van de verordening wordt verduidelijkt dat de vaccinatie inzake Newcastle Disease zowel door middel van een spray als door middel van een aërosol kan worden verricht. Artikel III Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding. De inwerkingtreding is bepaald op 1 juli 2009.
16
VOETNOTEN 1)
Basistekst,
d.d. 15-06-2006, Vb. Bo. nr. 58
d.d. 20-10-2006
(PPE 28);
2)
Wijziging 2007-I*,
d.d. 14-02-2008, Vb. Bo. nr. 32
d.d. 25-04-2008
(PPE 32);
3)
Wijziging 2009-I**, d.d. 09-04-2009, Vb. Bo. nr. 47
d.d. 21-08-2009
(PPE 31).
* Gewijzigd middels Verordening tot wijziging van de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 en de Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 (2007-I); ** Gewijzigd middels Verordening tot wijziging van de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 en de Verordening vaccinatie Newcastle Disease (PPE) 2006 (2009-I).
17