versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
1
Verlichting in de energieprestatieregelgeving Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU) Invoer in de EPB-software
inhoud 1
Inleiding
2
2
Keuze rekenmethode : waarde bij ontstentenis of werkelijk geïnstalleerd vermogen
2
3
De rekenmethoden
3
3.1
Rekenmethode aan de hand van de waarde bij ontstentenis
3
3.2
Rekenmethode aan de hand van het werkelijk geïnstalleerde vermogen
3
3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4
Armaturen die worden ingegeven in de EPB-software - ‘vaste’ versus ‘losse’ verlichting Armaturen - invloed op de hulpvariabele L Armaturen - invloed op het elektriciteitsverbruik Schakelende en modulerende systemen - invloed op het elektriciteitsverbruik
4 4 7 8
4
Kopiëren van ruimten
9
5
Samenvatting
12
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
2
1 Inleiding Dit document geeft een overzicht van de invloed van een verlichtingsinstallatie op de berekening van het E-peil. Het is de bedoeling om naast de basisprincipes en de software-aspecten, vooral een aantal aandachtspunten aan te halen. De invloed van een verlichtingsinstallatie wordt enkel beschouwd in de rekenmethode van het E-peil voor scholen en kantoren (EPU – Bijlage VI bij het Energiebesluit de Vlaamse Regering van 19 november 2010). De invloed van verlichting op het E-peil is tweeledig : •
het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik van de verlichtingsinstallatie, dat wordt meegerekend in het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik van het EPU-volume, dus in de teller van het E-peil. Hoe hoger het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik, voor een constante referentiewaarde, hoe hoger het E-peil.
•
De hulpvariabele L van de verlichtingsinstallatie (bepaald voor elke ruimte apart), die een maat is voor het gemiddelde verlichtingsniveau in de ruimte. De hulpvariabele L is dimensieloos, maar vereenvoudigd kunt u stellen dat ze, uitgedrukt in lux, een maat is voor de gemiddelde verlichtingssterkte in de ruimte. De hulpvariabelen L bepalen samen met een aantal andere parameters, de referentiewaarde voor het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik en ze staan dus in de noemer van het E-peil. Hoe hoger de hulpvariabele L (en dus het verlichtingsniveau in de ruimte), voor een constant karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik, hoe lager het E-peil.
2 Keuze rekenmethode : waarde bij ontstentenis of werkelijk geïnstalleerd vermogen Voor elke energiesector in het EPU-volume wordt de rekenmethode gekozen, die dan wordt toegepast voor de volledige energiesector (dus voor alle ruimten). Er is keuze tussen twee methoden : Methode 1 : rekenmethode aan de hand van de waarden bij ontstentenis Als u voor die methode kiest, wordt de hulpvariabele L voor alle ruimten gelijkgesteld aan 500. Het specifieke vermogen van de verlichtingsinstallatie wordt genomen op 20 W/m². Vereenvoudigd (de hulpvariabele spreekt in dat geval over een gemiddeld verlichtingsniveau van 500 lux) betekent dat dus een gemiddeld geïnstalleerd vermogen van 4 W/m².100 lux, wat een sterk ongunstige waarde is. Daarnaast wordt de invloed van eventuele regelsystemen (afwezigheidsdetectie, daglichtcompensatie …) op het elektriciteitsverbruik voor verlichting, niet in rekening gebracht. Het nadeel van die methode is dan ook de zeer negatieve impact op het E-peil (dat kan snel oplopen tot 20 E-punten in vergelijking met methode 2). Het voordeel is het beperkte werk in de EPB-software (met betrekking tot de verlichtingsinstallatie moet verder niets ingevuld worden) en het wegvallen van de noodzaak om de gevraagde productgegevens op te zoeken. Het is duidelijk dat het kiezen voor die methode, als ze toegepast wordt voor het volledige EPU-volume, ervoor zorgt dat het zonder belangrijke inspanning op andere energie-aspecten (isolatie, luchtdichtheid, verwarmingssysteem …) heel moeilijk wordt om aan de wettelijke eisen met betrekking tot het E-peil te voldoen. Het is dus aan te raden die methode enkel te gebruiken als het absoluut onmogelijk is om de nodige gegevens met betrekking tot de verlichtingsinstallatie te bekomen en als het om een kleinere energiesector (naast één of meerdere grotere energiesectoren) in een EPU-volume gaat. Methode 2 : rekenmethode aan de hand van het werkelijk geïnstalleerde vermogen Als u voor die methode kiest, worden voor elke ruimte van de energiesector de hulpvariabele L en het elektriciteitsverbruik voor verlichting bepaald aan de hand van de reële gegevens van de armaturen in de ruimte. In tegenstelling tot methode 1 wordt ook de invloed van regelsystemen op het energieverbruik, aan de hand van reductiefactoren, in rekening gebracht. Het voordeel van die methode is dan ook dat bepaalde maatregelen (een goed ontworpen verlichtingsinstallatie, een intelligent gebruik van regelsystemen …) gewaardeerd worden in de berekeningen. Dat leidt tot een gunstiger en lager E-peil (tot een verschil van 20 E-peilpunten of meer in vergelijking met methode 1), op voorwaarde dat niet in de valkuilen (zie paragraaf 3) wordt getrapt. Het nadeel van die methode is het extra werk. Naast het verzamelen van betrouwbare armatuurgegevens bij de fabrikant, is er ook een aanzienlijke inspanning nodig om voor elke ruimte de armaturen en aanwezige regelapparatuur in te geven in de EPB-software. Als in de energiesector veel gelijke of gelijkaardige ruimten aanwezig zijn, kan de kopieerfunctie in de EPB-software het invulwerk wat ‘verlichten’ (zie paragraaf 4).
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
3
3 De rekenmethoden 3.1 Rekenmethode aan de hand van de waarde bij ontstentenis Als gekozen wordt voor de forfaitaire rekenmethode, is geen verdere invoer van gegevens vereist. Als u voor die methode kiest, moet u dat in de EPBsoftware ‘Vlaanderen’ enkel zo aangeven in het projectvenster onder ‘Installaties / Verlichting’. Het gevolg van die keuze is dat voor de betreffende energiesector alle andere vensters met betrekking tot verlichting gedeactiveerd worden.
figuur 1 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
In de EPB-software ‘3 gewesten‘ vindt u dit terug als onderdeel van elke ingevoerde ‘Energiesector’. Hiernaast ziet u het invoervenster ‘Verlichting’ met zijn ja / neen-veld ‘Berekening a.d.h.v. het werkelijke vermogen’. Wanneer u hier de optie ‘Neen’ vinkt, wordt er gewerkt met de forfaitaire waarden.
figuur 2 (EPB-software ‘3 gewesten’)
3.2 Rekenmethode aan de hand van het werkelijk geïnstalleerde vermogen Als u de rekenmethode aan de hand van het werkelijk geïnstalleerde vermogen toepast, moet u voor elke ruimte ALLE aanwezige armaturen (+ de productgegevens) invullen. Ook de aanwezige schakelende en modulerende systemen moeten ingegeven worden. De armaturen hebben invloed op de hulpvariabele L en het elektriciteitsverbruik voor verlichting in de ruimte. De regelsystemen hebben enkel invloed op het elektriciteitsverbruik van de ruimte.
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
4
3.2.1 Armaturen die worden ingegeven in de EPB-software1 – ‘vaste’ versus ‘losse’ verlichting Alle vaste armaturen in de ruimten van het EPU-volume moeten ingegeven worden in de software. Draagbare ‘losse’ verlichting (bureaulampjes, staande lampen …) en noodverlichting worden niet beschouwd en niet ingegeven. Als in een ruimte geen vaste armaturen voorkomen, wordt voor die specifieke ruimte met dezelfde waarden als in de forfaitaire rekenmethode gewerkt : • een hulpvariabele L = 500 ; • een specifiek vermogen van 20 W/m². Voor dergelijke ruimten hoeft en kan men, met betrekking tot de verlichtingsinstallatie, verder niets in te vullen.
3.2.2 Armaturen – invloed op de hulpvariabele L De armaturen hebben invloed op het gemiddelde verlichtingsniveau in de ruimte en dus op de hulpvariabele L. De conventionele rekenmethode, die wordt beschreven in Bijlage VI bij het Energiebesluit de Vlaamse Regering van 19 november 2010 (paragraaf 9.4.2.2) houdt rekening met de lichtstroom van de lampen en met de optische karakteristieken van de armatuur om de hulpvariabele L te bepalen. Daarbij zijn twee aspecten erg belangrijk : • Als u de invloed van de armatuur op de hulpvariabele L wil valideren, moet u de optische karakteris tieken van de armatuur ingeven.
In de EPB-software ‘Vlaanderen’ gaat u in de bibliotheek naar ‘Installaties’ en kiest vervolgens ’Armaturen’(zie figuur 3). U vinkt het selectievakje ‘Optische kenmerken invullen’ en u vult de vijf productgegevens in :
о о о
figuur 3 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
drie cijfers uit de fluxcode, bepaald volgens het document CIE 52. Het gaat om .N2, .N4 en .N5 ; het aantal lampen in de armatuur ; de lichtstroom per lamp : dat is de lichtstroom die effectief uit de lamp komt (dus zonder invloed van reflectie, transmissie of absorptie in de armatuur of de omgeving).
In de EPB-software ‘3 gewesten’ definieert men de verlichting direct per ruimte. Dit vindt u terug door in het tabblad ‘Verlichting’ de ruimte te selecteren en vervolgens onderaan de specifieke kenmerken van de verlichtingsinstallatie aan te vullen. Een armatuur wordt toegevoegd door op het blauwe plusteken links onderaan te drukken. Vervolgens specifieert u de specifieke kenmerken per armatuur.
1 Dit hoofdstuk geldt zowel voor de EPB-software ‘Vlaanderen’ als voor de EPB-software ‘3 gewesten’.
EPB
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
5
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
Als men de optische kenmerken niet invult, wordt enkel het elektriciteitsverbruik van de armatuur in rekening gebracht en wordt de hulpvariabele L gelijk aan nul gesteld. Dat heeft een belangrijke impact op het E-peil : de referentiewaarde (de noemer) stijgt niet, maar het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik wel. Het E-peil zal stijgen, en zelfs spectaculair (tot 50 E-peilpunten of meer, als er voor geen enkele armatuur gegevens worden ingevuld).
figuur 4 (EPB-software ‘3 gewesten’)
figuur 5 (EPB-software ‘3 gewesten’)
• Enkel plafondarmaturen (zowel pendel-, inbouw- als opbouwarmaturen) worden meegerekend in de bepaling van de hulpvariabele L. Wand- en vloerarmaturen, of armaturen die in trappen zijn ingewerkt, komen niet in aanmerking bij de bepaling van de hulpvariabele L.
De plafondarmatuur moet bovendien voldoende verticaal gericht zijn. Daarvoor wordt de hoofdas van de armatuur bekeken (dat is de as waarlangs de armatuur hoofdzakelijk licht uitstraalt). Die hoofdas mag niet meer dan 45° afwijken van de verticale. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn voor plafondarmaturen die tegen een hellend dak zijn aangebracht (zie figuur 6). De hoofdas wijkt voor de
figuur 6
30°
60°
> 45°
< 45°
EPB
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
6
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
armatuur links 60° af van de verticale. Daarom zal de armatuur niet worden ingerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L en dus enkel in het elektriciteitsverbruik voor verlichting. De armatuur rechts voldoet dan weer wel aan het criterium en bepaalt mee de hulpvariabele L.
Tot slot mogen ook oriënteerbare plafondarmaturen niet te ver kunnen afwijken van de verticale. Opnieuw wordt de hoofdas van de armatuur bekeken, nu in de meest ongunstige (meest horizontale) stand. Als de hoofdas in die stand meer dan 45° afwijkt van de verticale, wordt de armatuur niet ingerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L, maar wel in het elektriciteitsverbruik voor verlichting. De armatuur op de figuur wijkt in de meest ongunstige positie minder dan 45° af van de verticale en zal dus worden ingerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L en in het elektriciteitsverbruik voor verlichting.
Samenvatting
Bij de bepaling van de hulpvariabele L, beschouwt u enkel de plafondarmaturen die aan de eisen met betrekking tot de hulpvariabele voldoen :
о о о
figuur 7
< 45°
> 45°
het moet een plafondarmatuur zijn. Wand- of vloerarmaturen worden niet meegerekend. De plafondarmatuur moet voldoende verticaal gericht zijn. Een oriënteerbare plafondarmatuur moet in de meest ongunstige stand voldoende verticaal gericht zijn.
Als een armatuur of een reeks armaturen aan het criterium voldoet, moet dat aangegeven worden in de EPB-software.
In de EPB-software ‘Vlaanderen’ vinkt men hiervoor in het projectvenster onder ‘Installaties / verlichting’, het selectievakje in de kolom ‘Plafondarmatuur die voldoet aan de eisen mbt L’ aan. Als een armatuur niet aan het criterium voldoet of als een armatuur wel voldoet figuur 9 (EPB-software ‘3 gewesten’) maar u vergeet het selectievakje te vinken, wordt enkel het elektriciteitsverbruik van de armatuur in rekening gebracht en wordt de hulpvariabele L gelijk aan nul gesteld. Dat heeft een belangrijke impact op het E-peil : de referentiewaarde (de noemer) stijgt niet, maar het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik wel. Het E-peil zal stijgen, en zelfs spectaculair (tot 50 E-peilpunten of meer), als het selectievakje voor geen enkele armatuur wordt gevinkt. Zie figuur 8 : de vier armaturen voldoen aan het criterium en worden dus mee in rekening gebracht bij de bepaling van de hulpvariabele L.
figuur 8 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
7
Opmerking
Als voor een armatuur de optische kenmerken niet zijn ingevuld (zie het vorige punt), is het selectievakje niet actief ! De armatuur wordt immers in dat geval hoe dan ook niet meegerekend bij de bepaling van de hulpvariabele L.
In de EPB-software ‘3 gewesten’ vindt u dit selectievakje terug onder het tabblad ‘Armaturen’ in het deelvenster ‘Verlichting’, onder de naam ‘Armatuur bevestigd aan het plafond’. Dit selectievakje is beschikbaar per armatuur.
3.2.3 Armaturen – invloed op het elektriciteitsverbruik De armaturen in een ruimte hebben invloed op het elektriciteitsverbruik via : •
Het vermogen : men is verplicht dit productgegeven in te vullen. Voor de EPB-software ‘Vlaanderen’ gebeurt dit in de bibliotheek ‘Installaties / Armaturen’. Voor de EPB-software ‘3 gewesten’ gebeurt dit in het tabblad ‘Armaturen’. Het vermogen dat men moet invullen is het nominale vermogen van de armatuur (in W) met inbegrip van eventuele voorschakelapparaten, sensoren en regelingen. In het voorbeeld (figuur 10) is het nominale vermogen gelijk aan 54 W.
•
De eigenschap dat de verlichtingssterkte al dan niet vrij instelbaar is : als de verlichtingssterkte vrij instelbaar is (dat wil zeggen dat de installateur van de verlichtingsinstallatie de totale lichtflux van de armatuur kan vastleggen op het ogenblik van de ingebruikname van het gebouw of dat de gebruiker door middel van een dimmer de lichtflux kan variëren na de ingebruikname van het gebouw), wordt dat aangegeven door het selectievakje ‘Verlichtingssterkte vrij instelbaar’ te vinken. Voor de EPB-software ‘Vlaanderen’ gebeurt dit in de bibliotheek ‘Installaties / Armaturen’, voor de EPB-software ‘3 gewesten’ bevindt dit zich op het tabblad ‘Armaturen’. In dat geval is een reductiefactor van toepassing bij de berekening van het elektriciteitsverbruik van de armatuur. Voor de armatuur in het voorbeeld, is de verlichtingssterkte niet vrij instelbaar.
figuur 11 (EPB-software ‘3 gewesten’)
figuur 10 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
EPB
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
8
3.2.4 Schakelende en modulerende systemen – invloed op het elektriciteitsverbruik Een regelsysteem heeft invloed op het elektriciteitsverbruik. Zo zal een afwezigheidsdetectie of een daglichtdimming in principe zorgen voor een zekere energiebesparing. De energieprestatieregelgeving rekent de invloed van die systemen dan ook in aan de hand van een reductiefactor. Er zijn twee types : Schakelende systemen
figuur 12
Alle types schakelende systemen (centraal, manueel, aan- of afwezigheidsdetectie) die in een ruimte voorkomen, moeten ingegeven worden in de EPB-software. Daarnaast kan men ook de grootst ge1 2 3 regelde oppervlakte invullen (als u dat niet doet, wordt de reductiefactor forfaitair gelijk aan 1 gesteld, dus geen reductie). Voor elke armatuur die apart wordt geschakeld of voor elke groep armaturen die samen wordt geschakeld door één enkele schakelaar of sensor, wordt de totale gebruiksoppervlakte bepaald die erdoor verlicht wordt. Als twee aangrenzende armaturen apart worden geschakeld, wordt de grens van de geregelde oppervlakten van de resoppervlakte A oppervlakte B pectievelijke schakelingen, gevormd door de middellijn tussen de armatuur ballast twee armaturen. De zo bepaalde gebruiksoppervlakte noemt men de schakeloppervlakte. De grootste schakeloppervlakte van de ruimte bepaalt de reductiefactor en moet worden ingevuld in de sensor EPB-software. Figuur 12 verduidelijkt dit principe : armatuur 1 wordt geschakeld met een aparte aanwezigheidsdetectie, armaturen 2 en 3 worden geschakeld door een gemeenschappelijke sensor. De grens tussen beide schakeloppervlakten ligt op de middellijn tussen armaturen 1 en 2. De schakeloppervlakten van die ruimte zijn A (rood) en B (blauw). Enkel de grootste van de twee (oppervlakte B) wordt in rekening gebracht bij de bepaling van de reductiefactor en het is dus enkel oppervlakte B die moet worden ingevuld in de EPB-software. Modulerende systemen Met modulerende daglichtdimmingsystemen, bedoelt men systemen die met lichtsensoren de lichtstroom van lampen op een volautomatische manier en op een continu variabele wijze verminderen naarmate er meer daglicht is. Om die systemen in te rekenen, kan de ruimte onderverdeeld worden in een kunst- en een daglichtdeel (dat is niet verplicht maar als het niet gebeurt, wordt de hele ruimte als kunstlichtdeel beschouwd en is de reductie van het energieverbruik lager). De manier waarop de indeling moet gebeuren, staat beschreven in paragraaf 9.4.5 van bijlage VI bij het Energiebesluit de Vlaamse Regering van 19 november 2010. Daarnaast kan ook de grootst geregelde oppervlakte van een daglichtsensor worden ingegeven. Die wordt voor de ruimte in haar geheel (en dus niet per dag- of kunstlichtzone !) bepaald. De bepalingsmethode van de grootst geregelde oppervlakte is identiek aan de hierboven beschreven methode voor schakelende systemen. Let op
figuur 13 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
Pas als alle armaturen, respectievelijk in het kunstlicht- en daglichtdeel, beschikken over volautomatische daglichtdimming, mag u de reductie daarvoor in het betreffende deel inrekenen. Dat staat ook duidelijk in de EPB-software : ‘Alle armaturen zijn uitgerust met volautomatische daglichtdimming’. Het kan wel voorkomen dat enkel in het daglichtdeel alle armaturen met een dimsysteem zijn uitgerust. In dat geval wordt in de EPB-software enkel het selectievakje onder het daglichtdeel gevinkt en wordt enkel voor dat deel een reductie ingerekend.
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
9
figuur 14 (EPB-software ‘3 gewesten’)
4 Kopiëren van ruimten Als meerdere identieke of heel gelijkaardige ruimten in een energiesector van een EPU-volume voorkomen, kan de kopieerfunctie in de EPB-software ‘Vlaanderen’ het invulwerk wat verminderen. Het is wel belangrijk om er optimaal gebruik van te maken. Daarom voegt u een ruimte die meerdere malen voorkomt, al dan niet met kleine onderlinge verschillen, in eerste instantie slechts één keer toe in het projectvenster in het tabblad ‘Ruimten onder Bouwkundige gegevens / Ventilatiezone / Energiesector’. Voor die ruimte geeft u daarna de verlichtingsgegevens in (onder ‘Installaties / Verlichting’) en ook de ventilatiegegevens (onder ‘Hygiënische ventilatie’). Pas als dat gebeurd is, wordt de betreffende ruimte gekopieerd, opnieuw in het tabblad ‘Ruimten onder Bouwkundige gegevens / Ventilatiezone / Energiesector’. Als het nodig is, kunnen daarna in bepaalde kopieën nog kleine aanpassingen worden gedaan (bijvoorbeeld de grootst geregelde oppervlakte, de bepaalde systemen …). Samengevat : • de eerste van een reeks identieke ruimten aanmaken in het tabblad ‘Ruimten’ ;
figuur 15 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
versie november 2013
VEA
•
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
de verlichtingsgegevens (let op : op alle tabbladen) en de ventilatiegegevens (let op : op alle tabbladen) invullen ;
• de ruimte zoveel als nodig kopiëren (en vervolgens ook de naam ‘kopie van ruimte’ aanpassen) ;
• eventueel : kleine aanpassingen doen in bepaalde kopieën, als het niet om identiek dezelfde ruimte gaat.
figuur 16 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
figuur 17 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
figuur 18 (EPB-software ‘Vlaanderen’)
EPB
10
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
In de EPB-software ‘3 gewesten’ kan men ook ruimten kopiëren. Dit doet men door in de energieboom rechtermuisknop te klikken op de ruimte die reeds aangemaakt is, en vervolgens te kiezen voor ‘Kopiëren ruimte’. Men kan ook kopiëren door ctrl + c in te drukken. Nadat men dit gedaan heeft, kan men een tweede maal rechts klikken en de optie ‘Plakken ruimte’ kiezen. Plakken kan ook door ctrl + v in te drukken.
figuur 19 (EPB-software ‘3 gewesten’)
Wanneer men vervolgens op de nieuw gekopieerde ruimte klikt in de energieboom, kan men de naam van deze ruimte veranderen, en eventueel kleine aanpassingen inbrengen.
figuur 20 (EPB-software ‘3 gewesten’)
EPB
11
versie november 2013
VEA
Verlichting in de energieprestatieregelgeving
Rekenmethode voor scholen en kantoren (EPU)
EPB
12
5 Samenvatting De belangrijkste aandachtspunten bij het ingeven van een verlichtingsinstallatie zijn : •
het is in principe niet de bedoeling dat de forfaitaire rekenmethode wordt gebruikt, tenzij het onmogelijk is om over de benodigde productgegevens te beschikken en het om kleinere energiesectoren gaat. Het is bijvoorbeeld toegelaten om voor een ruimte waarvoor u niet over de nodige productgegevens beschikt, een aparte energiesector aan te maken. Voor die extra energiesector moeten wel ook alle andere (bouwkundige en installatietechnische) gegevens worden ingevuld, wat een aanzienlijke extra werkbelasting kan betekenen.
• Als u kiest voor de rekenmethode aan de hand van de werkelijk geïnstalleerde vermogens, moet u alle vaste armaturen in elke ruimte ingeven. Het invulwerk in de EPB-software ‘Vlaanderen’ en in de EPB-software ‘3 gewesten’ kunt u verminderen door optimaal gebruik te maken van de kopieerfunctie. •
In principe hoort bij elke armatuur een bepaald elektriciteitsverbruik en een invloed op de hulpvariabele L. Het elektriciteitsverbruik hangt vooral af van het vermogen van de armatuur en bepaalt mee de teller van het E-peil. De hulpvariabele L is een conventionele uitdrukking van het gemiddelde verlichtingsniveau in de ruimte en bepaalt mee de noemer van het E-peil. Voor een positieve invloed op het E-peil moet u dus een goed ‘verlichtingsrendement’ halen : zoveel mogelijk licht, met zo weinig mogelijk energie !
•
Elke vaste armatuur wordt ingerekend in het elektriciteitsverbruik. In de bepaling van de hulpvariabele L wordt een armatuur echter enkel ingerekend als alle optische kenmerken ingevuld zijn in de bibliotheek. Bovendien moet het een plafondarmatuur zijn die voldoet aan het criterium met betrekking tot de verticaliteit en moet dat ook aangegeven worden in het projectvenster in de EPB-software (door middel van het selectievakje).
• Regelsystemen kunnen zorgen voor een reductie van het berekende elektriciteitsverbruik aan de hand van reductiefactoren die afhangen van het type systeem en van de grootst geregelde oppervlakte.
De tekst werd opgemaakt, in samenwerking met de Afdeling Energie en Klimaat van het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB).