April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
Cijferrapport energieprestatieregelgeving
Procedures en resultaten, geometrische en energetische karakteristieken van het Vlaamse gebouwenbestand - periode 2006 – 2011.
1
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
Auteurs Ir.-Arch. Katrien De Baets Ir.-Arch. Wina Roelens Ir.-Arch. Tine Jonckheere
Trefwoorden Energieprestatie, energetische kenmerken nieuwe gebouwen, nieuwbouw, geometrische kenmerken nieuwe gebouwen, resultaten EPB, gemiddeld E-peil, gemiddeld K-peil, aantal EPB-aangiften
Samenvatting Het “Cijferrapport energieprestatieregelgeving - Procedures en resultaten, geometrische en energetische karakteristieken van het Vlaamse gebouwenbestand - periode 2006 – 2011” bevat drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de procedures van de energieprestatieregelgeving in cijfers getoond. Het betreft onder meer de cijfers van het aantal ingediende startverklaringen, het aantal uitgereikte energieprestatiecertificaten ‘bouw’ en het aantal verslaggevers. Er wordt ook dieper ingegaan op het aantal ingediende EPB-aangiften. Ze worden onder andere geanalyseerd per aard van de werkzaamheden, per bestemming. Bij de woongebouwen worden ook de cijfers getoond per bouwvorm. In het tweede hoofdstuk worden de behaalde E- en K-peilresultaten uit de ingediende EPBaangiften bekeken. Er wordt uitgebreid ingegaan op de resultaten van enerzijds de eengezinswoningen en anderzijds de appartementen. Iets minder uitgebreid dan de woongebouwen, komen de E- en K-peilresultaten van kantoor- en schoolgebouwen aan bod. Tot slot worden ook de K-peilresultaten van de gebouwen met andere specifieke bestemming en de industriële gebouwen getoond. In het laatste hoofdstuk wordt toegespitst op zowel de geometrische karakteristieken van de woongebouwen als op de maatregelen die zijn toegepast om de resultaten qua K-peil en Epeil te behalen. Eerst worden zowel het beschermd volume, de warmteverliesoppervlakte, de compactheid als de bruto-vloeroppervlakte bekeken. Daarna worden de cijfers getoond van de toegepaste maatregelen om de warmteverliezen te beperken, namelijk de isolatiegraad en de luchtdichtheid. Daarna wordt ingegaan op welke ventilatiesystemen worden toegepast in de nieuwe woongebouwen. Tot slot wordt belicht in welke mate er in de nieuwe woongebouwen al hernieuwbare energiemaatregelen worden toegepast, namelijk warmtepompen, zonneboiler en fotovoltaïsche panelen.
2
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
Inhoudstafel INHOUDSTAFEL ................................................................................................................................................... 3 INLEIDING .......................................................................................................................................................... 5 1.
PROCEDURES IN CIJFERS ............................................................................................................................ 6 1.1 Ingediende startverklaringen.................................................................................................. 6 1.2 Ingediende EPB-aangiften ...................................................................................................... 6 1.2.1 EPB-aangiften volgens indienjaar ..................................................................................6 1.2.2 EPB-aangiften volgens aanvraag- & indienjaar...........................................................7 1.2.3 EPB-aangiften volgens aanvraagjaar............................................................................8 1.2.4 Verdeling ingediende EPB-aangiften volgens aard van werkzaamheden..............8 1.2.5 Verdeling ingediende EPB-aangiften volgens bestemming.....................................11 1.2.6 Verdeling ingediende EPB-aangiften woningen per bouwvorm & per aanvraagjaar...............................................................................................................................12 1.3 Energieprestatiecertificaten.................................................................................................. 13 1.4 Verslaggevers........................................................................................................................... 13
2.
RESULTATEN IN CIJFERS ............................................................................................................................ 14 2.1 Eengezinswoningen ................................................................................................................ 14 2.1.1 Evolutie E-peil eengezinswoningen ..............................................................................14 2.1.1.1 Evolutie E-peil eengezinswoningen per E-peilcategorie.................................................14 2.1.1.2 Spreiding van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil .........................15 2.1.1.3 Evolutie gemiddeld E-peil – mediaan – minimum – maximum van eengezinswoningen per aanvraagjaar...............................................................................................17 2.1.1.4 Spreiding van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil per bouwvorm18
2.1.2 2.1.3
Gemiddeld E-peil eengezinswoningen per bouwvorm.............................................21 Evolutie K-peil eengezinswoningen..............................................................................22
2.1.3.1 Evolutie K-peil eengezinswoningen per K-peilcategorie ................................................22 2.1.3.2 Evolutie gemiddeld K-peil – mediaan – minimum – maximum van eengezinswoningen per aanvraagjaar...............................................................................................22
2.1.4 Gemiddeld K-peil eengezinswoningen per bouwvorm ............................................23 2.2 Appartementen....................................................................................................................... 25 2.2.1 Evolutie E-peil appartementen.....................................................................................25 2.2.1.1 Evolutie E-peil appartementen per E-peilcategorie .......................................................25 2.2.1.2 Spreiding van EPB-aangiften van appartementen volgens E-peil ................................26 2.2.1.3 Evolutie gemiddeld E-peil – mediaan – minimum – maximum van appartementen per aanvraagjaar ..................................................................................................................................28
2.2.2
Evolutie K-peil appartementsgebouwen ....................................................................29
2.2.2.1 Evolutie K-peil appartementsgebouwen per K-peilcategorie.......................................29 2.2.2.2 Evolutie gemiddeld K-peil – mediaan – minimum – maximum van appartementsgebouwen per aanvraagjaar .....................................................................................30
2.3 Alle woongebouwen per provincie..................................................................................... 32 2.3.1 Gemiddeld E-peil ...........................................................................................................32 2.3.2 Gemiddeld K-peil ...........................................................................................................33 2.4 Kantoorgebouwen.................................................................................................................. 34 2.4.1 Evolutie E-peil kantoorgebouwen per E-peilcategorie .............................................34 2.4.2 Evolutie K-peil kantoorgebouwen per K-peilcategorie .............................................35 2.4.3 Evolutie gemiddeld E- en K-peil – medianen van kantoorgebouwen per aanvraagjaar...............................................................................................................................35 2.5 Schoolgebouwen.................................................................................................................... 37
3
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
2.5.1 Evolutie gemiddeld E- en K-peil – medianen van schoolgebouwen per aanvraagjaar...............................................................................................................................37 2.6 Gebouwen met andere specifieke bestemming (ASB) .................................................. 39 2.6.1 Evolutie gemiddeld K-peil van ASB per aanvraagjaar..............................................39 2.7 Industriële gebouwen............................................................................................................. 40 2.7.1 Evolutie gemiddeld K-peil van industriële gebouwen per aanvraagjaar ..............40 3.
WOONGEBOUWEN: KARAKTERISTIEKEN IN CIJFERS - EVOLUTIES.................................................................... 41 3.1 Geometrische karakteristieken ............................................................................................. 41 3.1.1 Beschermd volume ........................................................................................................41 3.1.2 Warmteverliesoppervlakte ............................................................................................43 3.1.3 Compactheid .................................................................................................................45 3.1.4 Bruto-vloeroppervlakte ..................................................................................................47 3.2 Isolatiegraad = U-waarden van de constructiedelen ..................................................... 49 3.2.1 Vloeren op volle grond..................................................................................................49 3.2.2 Buitenmuren ....................................................................................................................50 3.2.3 Platte en hellende daken & plafonds naar onverwarmde ruimten ........................51 3.2.4 Vensters ...........................................................................................................................52 3.3 Thermische capaciteit van woongebouwen .................................................................... 54 3.3.1 Verdeling ingediende EPB-aangiften woningen volgens type constructie............54 3.4 Luchtdichtheid......................................................................................................................... 56 3.4.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met luchtdichtheidstest ..................................56 3.4.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder luchtdichtheidstest i.f.v. het E-peil ......57 3.5 Ventilatiesysteem .................................................................................................................... 58 3.5.1 Verdeling ingediende EPB-aangiften woningen volgens type ventilatiesysteem .58 3.5.2 % nieuwe woongebouwen volgens type ventilatiesysteem i.f.v. het E-peil ...........59 3.6 Karakteristieken van de ruimteverwarming ....................................................................... 61 3.6.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met warmtepomp ...........................................61 3.6.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder warmtepomp i.f.v. het E-peil ...............61 3.7 Gebruik van zonne-energie d.m.v. zonneboiler ............................................................... 62 3.7.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met zonneboiler ...............................................62 3.7.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder zonneboiler i.f.v. het E-peil ...................63 3.8 Gebruik van zonne-energie d.m.v. PV-panelen ............................................................... 63 3.8.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met PV-panelen...............................................63 3.8.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder PV-panelen i.f.v. het E-peil...................64 3.9 Algemeen: toepassen van hernieuwbare energie .......................................................... 65
4
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
Inleiding Sinds 1 januari 2006 is het bouwen en verbouwen in Vlaanderen mee aangestuurd door de energieprestatieregelgeving. Alle gebouwen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd, moeten een bepaald niveau van thermische isolatie en energieprestatie (isolatie, verwarmingsinstallatie, ventilatie, zonne-energie …) behalen. Daarnaast is een minimale en gecontroleerde ventilatie verplicht. De globale energiezuinigheid van een nieuw woon-, kantoor- of schoolgebouw wordt uitgedrukt in het E-peil. Hoe lager dit cijfer, hoe zuiniger het gebouw omspringt met de beschikbare energie. In 2006 werd de E100-eis ingevoerd, wat inhield dat alle nieuwe woongebouwen, kantoren en scholen een E-peil van maximaal E100 moesten hebben. Begin 2010 werd de eis voor woongebouwen verstrengd naar E80. Voor nieuwe gebouwen met aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning vanaf 1 januari 2012, werd het maximale E-peil verlaagd, van E80 naar maximum E70. Dat gaat gepaard met een verstrenging van het globale isolatiepeil K, van K45 naar K40. Ook wordt een hogere isolatiegraad aan daken, buitenmuren, vloeren, vensters … opgelegd, zowel bij nieuwbouw als bij verbouwingen. Vanaf 1 januari 2014 wordt het maximale E-peil voor nieuwbouw nog lager, namelijk maximum E60. Samen daarmee wordt ook de isolatiegraad voor daken, buitenmuren, vloeren, vensters … bij nieuwbouw en verbouwingen verder aangescherpt. Na de ingebruikname moet per gebouw (of per deel ervan) een EPB-aangifte worden ingediend. De EPB-aangifte wordt elektronisch ingediend op de Energieprestatiedatabank. De Energieprestatiedatabank is de digitale centrale databank van de Vlaamse overheid waarin per bouwproject de volgende elektronische documenten worden samengebracht tot één EPB-dossier: de stedenbouwkundige vergunning of het meldingsdossier, (via gemeente of RO-Vlaanderen), de startverklaring en de EPB-aangifte (door de verslaggever). De EPB-aangifte is de waarheidsgetrouwe rapportering van de uitgevoerde werken en de behaalde prestaties op vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat. De EPB-aangifte omvat de voornaamste energetische en geometrische informatie van het bouwproject. De EPB-databank omvat dus niet alle informatie van een bouwproject die werd ingevoerd in de EPB-software, maar enkel de informatie die vermeld staat in de diverse aangifteformulieren. De EPB-aangiften van woongebouwen bevatten meer informatie dan die van kantoor- of schoolgebouwen, vandaar dat dit cijferrapport uitgebreider ingaat op de woongebouwen. De Energieprestatiedatabank is niet publiek raadpleegbaar. Het VEA communiceert aan de hand van het onderstaande rapport de meest relevante gegevens, de voornaamste resultaten en evoluties sinds de start van de energieprestatieregelgeving, via tabellen en grafieken met analyse en duiding. Intussen blijkt in de praktijk dat de bouwmarkt zich goed heeft aangepast aan de strengere eisen van de voorbije jaren. De vermelde aantallen en resultaten zijn gebaseerd op de gegevens uit de EPB-aangiften die tot en met 31 december 2011 ingediend zijn op de Energieprestatiedatabank, tenzij anders vermeld. Voor de opmaak van dit rapport wenst het VEA Ir. Karlien Clarys te bedanken. Zij werkte begin 2012 haar masterproef ‘EPB: analyse van Vlaamse woningen en overheidsmaatregelen op energetisch vlak’ af tot het behalen van de academische graad van Master in de ingenieurswetenschappen bouwkunde. Enkele van de getoonde grafieken en analyses met betrekking tot de eengezinswoningen zijn daaruit overgenomen of dienden als inspiratiebron voor dit rapport. Naast Ir. Karlien Clarys wenst het VEA ook haar promotor Prof. Dr. Ir.-Arch. Arnold Janssens en begeleiders Ir.-Arch. Marc Delghust en Ir.-Arch. Jelle Laverge van de vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent te bedanken.
5
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
6
1. Procedures in cijfers In dit hoofdstuk worden de procedures van de energieprestatieregelgeving in cijfers getoond. Het betreft onder meer de cijfers van het aantal ingediende startverklaringen, het aantal uitgereikte energieprestatiecertificaten ‘bouw’ en het aantal verslaggevers. Er wordt ook dieper ingegaan op het aantal ingediende EPB-aangiften. Ze worden onder andere geanalyseerd per aard van de werkzaamheden, per bestemming. Bij de woongebouwen worden ook de cijfers getoond per bouwvorm. 1.1 Ingediende startverklaringen Tabel 1 toont het totale aantal ingediende startverklaringen vanaf 2006 tot en met 2011. Daarnaast worden de aantallen ook uitgesplitst per provincie. In zes jaar werden 134.543 startverklaringen ingediend. De tabel toont duidelijk dat het aantal ingediende startverklaringen per jaar stijgt, met een lichte terugval in 2011. De vermoedelijke reden daartoe is een verminderd aantal vergunningsaanvragen. In 2006 was het aantal startverklaringen nog vrij beperkt, maar sinds 2007-2008 is het aantal ingediende startverklaringen op kruissnelheid. Sinds 2006 voert het VEA vaststellingscontroles uit, waarbij de VEA-controleurs ter plaatse nagaan of de werkzaamheden gestart zijn. Vanaf begin 2010 worden de aangifteplichtigen ook gesensibiliseerd. Voor dossiers waarbij er acht maand na het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning nog geen startverklaring is ingediend, worden herinneringsbrieven gestuurd. In 2011 werden er 2.070 herinneringsbrieven voor het indienen van de startverklaring verstuurd. Als de reactie daarop uitblijft en het project is gestart, wordt een aanmaning gestuurd. Als de reactie daarop nog uitblijft, wordt het dossier ingepland op een hoorzitting. indienjaar
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
Totaal
2011
6.107
3.204
6.651
4.068
5.563
25.593
2010
6.612
3.426
6.961
4.472
5.717
27.188
2009
6.207
3.431
6.401
4.020
5.043
25.102
2008
6.165
3.384
6.246
4.089
4.913
24.797
2007
4.646
2.607
5.813
3.505
4.380
20.951
2006
903
449
1.413
717
1.053
4.535
Totaal
32.188
17.315
35.079
21.900
28.061
134.543
Tabel 1 - aantal ingediende startverklaringen
1.2 Ingediende EPB-aangiften 1.2.1 EPB-aangiften volgens indienjaar Tabel 2 toont het totale aantal ingediende EPB-aangiften vanaf 2007 tot en met 31 december 2011, geteld volgens het jaar waarin ze werden ingediend. In de tabel worden de aantallen ook uitgesplitst per provincie. Sinds de start van EPB werden 94.485 EPB-aangiften ingediend. De tabel toont dat het aantal ingediende EPB-aangiften in de eerste jaren veel trager steeg dan het aantal startverklaringen. Een sterke verhoging van het aantal is pas te merken vanaf 2009. Het is wel opvallend dat het aantal nog niet stabiliseert. De stijging blijft aanhouden in 2010 en 2011. Er
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
7
worden immers nog heel wat EPB-aangiften ingediend van bouwprojecten met een vergunningsaanvraag in 2008, 2007 en zelfs in 2006. indienjaar
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
Totaal
2011
8.473
3.812
8.804
5.551
7.399
34.039
2010
7.141
3.869
7.636
4.944
6.704
30.294
2009
5.262
2.309
5.765
3.546
4.279
21.161
2008
1.956
935
2.323
1.283
1.531
8.028
2007
214
82
361
124
182
963
Totaal
23.046
11.007
24.889
15.448
20.095
94.485
Tabel 2 - aantal ingediende EPB-aangiften volgens indienjaar
Waar voor een appartementsgebouw slechts één startverklaring wordt ingediend, wordt de EPB-aangifte per appartement ingediend. Dat verklaart waarom het aantal ingediende EPBaangiften hoger is dan het aantal ingediende startverklaringen. 1.2.2 EPB-aangiften volgens aanvraag- & indienjaar 11.000
aantal ingediende AG
10.000
aanv raagjaar
9.000 8.000
2006
7.000
2007
6.000
2008
5.000
2009
4.000 2010
3.000 2.000 1.000 0 2007
2008
2009
2010
2011
indienjaar Grafiek 1 – aantal ingediende EPB-aangiften volgens aanvraag- en indienjaar
Grafiek 1 toont de doorlooptijd van projecten tussen start en ingebruikname, of specifieker tussen het moment van vergunningsaanvraag en het moment van indienen van de EPBaangifte. Die doorlooptijd omvat de termijn van vergunningsaanvraag naar eigenlijke vergunning, vervolgens de termijn naar de start van de werkzaamheden en het ganse bouwproces tot ingebruikname. Na de ingebruikname is er nog zes maand de tijd om de EPB-aangifte in te dienen. De grafiek toont dat de doorlooptijd gemakkelijk twee à drie jaar bedraagt. Bijvoorbeeld: van aanvraagjaar 2007 zijn er bijna 9.000 ingediende EPB-aangiften ingediend in 2009, bijna 9.900 in 2010 en ongeveer 7.300 in 2011. De curve van 2007 vertoont haar piek op indienjaar 2010. Ook de curve van 2008 piekt in 2010. De doorlooptijd zorgt ervoor dat het aantal ingediende EPB-aangiften nog lager is dan het aantal ingediende startverklaringen. Heel wat projecten die gestart zijn in 2010 en 2011, zijn
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
8
nog in uitvoering. Ook voor de oudere projecten, die opgestart zijn in of vóór 2009, moeten nog EPB-aangiften worden ingediend. Daarvoor voert het VEA ook statuscontroles uit. In 2011 werden 4.894 herinneringsbrieven verzonden voor dossiers die minstens twee jaar geleden werden opgestart én waarvoor nog geen EPB-aangifte werd ingediend. Het resultaat van die actie is dat heel wat aangifteplichtigen op korte termijn hun EPBaangifte indienen. Als de reactie uitblijft en de datum van ingebruikname is gekend, wordt een aanmaning gestuurd. Als de reactie daarop nog uitblijft, wordt het dossier ingepland op een hoorzitting. 1.2.3 EPB-aangiften volgens aanvraagjaar Tabel 3 geeft hetzelfde aantal ingediende EPB-aangiften, maar geteld volgens het jaar waarin de stedenbouwkundige vergunning voor die projecten werd aangevraagd. Doordat de doorlooptijd van een project twee à drie jaar is, is het aantal EPB-aangiften van projecten die in 2010 werden aangevraagd, nog vrij beperkt. Er werden in 2010 27.188 startverklaringen ingediend, maar er is nog maar voor 3.920 van die projecten een EPBaangifte ingediend. Voor 2011 ligt dat aantal nog lager (175). aanvraagjaar
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
Totaal
2011
44
9
55
21
46
175
2010
995
302
1.122
643
858
3.920
2009
3.396
1.434
3.755
2.323
2.691
13.599
2008
5.639
2.607
5.771
3.525
4.408
21.950
2007
6.894
3.457
7.203
4.914
6.143
28.611
2006
6.078
3.198
6.983
4.022
5.949
26.230
Totaal
23.046
11.007
24.889
15.448
20.095
94.485
Tabel 3 - aantal ingediende EPB-aangiften volgens aanvraagjaar
1.2.4 Verdeling ingediende EPB-aangiften volgens aard van werkzaamheden Grafiek 2 toont de verhouding van alle ingediende EPB-aangiften voor nieuwbouw- & herbouwprojecten, ten opzichte van het aantal EPB-aangiften van projecten met andere werkzaamheden. Bijna ¾ van alle ingediende EPB-aangiften betreffen dus nieuwbouw of herbouw.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
9
26,50%
nieuwbouw & herbouw andere werkzaamheden
73,50%
Grafiek 2 - verdeling EPB-aangiften volgens aard van werkzaamheden
Grafiek 3 geeft een meer gedetailleerde verdeling van de ingediende EPB-aangiften volgens de aard van werkzaamheden. Daarin is te zien dat het aantal EPB-aangiften voor nieuwbouw 69,39% inneemt. De twee overige meest voorkomende werkzaamheden zijn enerzijds de kleinere uitbreidingen en kleine gedeeltelijke herbouw (13,40%) en verbouwingen aan bestaande gebouwen (10,94%). 10,94%
0,41%
Nieuwbouw
Herbouw
13,40% Ontmanteling
Gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met BV > 800m³ of met minstens 1 wooneenheid
1,60% 0,15% 4,11%
69,39%
Gedeeltelijke herbouw of uitbreiding met BV ≤ 800m³ en zonder wooneenheid Verbouwing zonder functiewijziging of functiewijziging met BV ≤ 800m³ Verbouwing met functiewijziging met BV > 800m³
Grafiek 3 - verdeling EPB-aangiften volgens aard van werkzaamheden - in detail
Grafiek 4 toont de absolute aantallen van de ingediende EPB-aangiften voor de nieuwbouw & herbouw per provincie volgens aanvraagjaar. De bouwactiviteit voor nieuwbouw & herbouw is achtereenvolgens het grootst in Oost-Vlaanderen, Antwerpen en WestVlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
10
5.000 4.500 aantal ingediende AG
4.000 3.500
Antwerpen
3.000
Limburg
2.500
Oost-Vlaanderen
2.000
Vlaams-Brabant
1.500
West-Vlaanderen
1.000 500 0 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 4 - aantal ingediende EPB-aangiften nieuwbouw & herbouw per aanvraag, per provincie
Grafiek 5 geeft die cijfers voor de overige werkzaamheden, zoals de kleine gedeeltelijke herbouw, de kleine uitbreiding, de verbouwing en de functiewijziging. Opnieuw is dezelfde volgorde waar te nemen tussen de provincies qua ‘verbouwactiviteit’. In Oost-Vlaanderen wordt het meest ‘verbouwd’. In Limburg het minst. De verhoudingen tussen de provincies zijn min of meer gelijkaardig in beide grafieken, met uitzondering van Limburg. Daar is het absolute aantal overige werkzaamheden duidelijk lager. Bijvoorbeeld: in Grafiek 4 is het aantal nieuwbouw & herbouw in Limburg ruim meer dan de helft van het aantal van Antwerpen, terwijl in Grafiek 5 te zien is dat het aantal overige werkzaamheden in Limburg minder is dan 1/3 van het aantal van Antwerpen. Ofwel zijn er in Limburg inderdaad veel minder EPB-plichtige verbouwingen, ofwel worden er te weinig EPB-aangiften ingediend voor dat soort werkzaamheden. 2.250 2.000
aantal ingediende AG
1.750 1.500
Antwerpen Limburg
1.250
Oost-Vlaanderen 1.000
Vlaams-Brabant
750
W est-Vlaanderen
500 250 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
aanv raagjaar Grafiek 5 – aantal ingediende EPB-aangiften andere werkzaamheden per aanvraag, per provincie
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
11
In vier provincies is het aantal projecten met overige werkzaamheden 37% à 38%. In Limburg is dat aantal opmerkelijk lager, namelijk 21,49%.
% van ingediende AG's per aard van werk
100% 90% 80% 70% ov erige werkzaamheden
60% 50%
nieuwbouwherbouw
40% 30% 20% 10% 0% Antwerpen Limburg
Oost-
Vlaams-
W est-
Vlaanderen Brabant Vlaanderen Grafiek 6 - verdeling nieuwbouw & herbouw t.o.v. overige werkzaamheden, per provincie
1.2.5 Verdeling ingediende EPB-aangiften volgens bestemming De EPB-aangiften voor nieuwbouw & herbouw (73,50% - zie Grafiek 2) zijn verder op te delen volgens de bestemming van het project: wonen (woningen of appartementen), kantoor, school, andere specifieke bestemming (ASB) en industrie. Het grootste aandeel van de ingediende EPB-aangiften voor nieuwbouw & herbouw, namelijk 96,49%, zijn EPB-aangiften voor woongebouwen. Het aantal EPB-aangiften voor nieuwe of herbouwde kantoren of scholen, gebouwen met een andere specifieke bestemming of industriegebouwen, is relatief beperkt. 0,14%
1,66% 0,68%
1,03%
wonen kantoor school ASB
96,49% industrie
Grafiek 7- verdeling EPB-aangiften volgens bestemming
Het aandeel EPB-aangiften voor nieuwe of herbouwde woongebouwen (96,49% uit Grafiek 7) wordt verder uitgesplitst in Grafiek 8 naar het woningtype. Het overgrote deel zijn de EPB-
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
12
aangiften voor eengezinswoningen (58,75%) en appartementen (39,26%). Het aantal studio’s, collectieve woongebouwen, lofts … is zeer beperkt. 0,82%
0,45%
0,72%
eengezinswoning appartementen
39,26% studio
58,75% collectiev e woongebouwen andere (loft, v akantiehuizen …)
Grafiek 8 - verdeling EPB-aangiften met bestemming wonen – in detail
1.2.6 Verdeling ingediende EPB-aangiften woningen per bouwvorm & per aanvraagjaar Grafiek 9 toont welk aandeel elke bouwvorm vertegenwoordigt op het totale aantal EPBaangiften voor eengezinswoningen. De grafiek toont ook of die aandelen evolueren in de tijd (op basis van het jaar waarin de vergunning is aangevraagd). Van 2006 tot en met 2010 blijft het aandeel rijwoningen min of meer stabiel. Er is een lichte daling zichtbaar bij de vrijstaande woningen (52,79% in 2006 naar 41,90% in 2010). Daartegenover staat een lichte toename van de halfopen woningen (van 34,62% naar 43,66%).
% van ingediende AG's voor woningen
100% 90% 80% 70% Vrijstaand
60% 50%
Halfopen bebouwing
40%
Gesloten bebouwing
30% 20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 9 – verdeling EPB-aangiften eengezinswoningen per bouwvorm, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
13
1.3 Energieprestatiecertificaten Volgens de energieprestatieregelgeving wordt een energieprestatiecertificaat ‘bouw’ afgeleverd aan projecten die voldoen aan de volgende voorwaarden: • de aard van de werkzaamheden is nieuwbouw, volledige herbouw, ontmanteling, grote uitbreidingen of grote herbouw; • de bestemming van het gebouw is wonen, kantoor of school (= waarvoor E-peileis geldt). Tot eind 2011 zijn 67.802 EPC’s ‘bouw’ afgeleverd, bij de EPB-aangifte. aanvraagjaar
aantal EPC bouw
2011
55
2010
2.323
2009
8.847
2008
15.313
2007
20.898
2006
20.366
Totaal
67.802
Tabel 4 – aantal EPC's bouw per aanvraagjaar
1.4 Verslaggevers Er waren eind maart 2012 6.048 verslaggevers geregistreerd. Ruim minder dan de helft daarvan, namelijk 2.942 verslaggevers, heeft de status ‘actief’. Dat betekent dat die persoon in het laatste jaar één of meerdere startverklaringen of EPB-aangiften heeft ingediend. Een kleine groep verslaggevers (klasse A + B uit Tabel 5) is zeer actief en diende al meer dan 250 EPB-aangiften in op de Energieprestatiedatabank. Die verslaggevers vertegenwoordigen 3,19% van alle actieve verslaggevers. Zij dienden samen 47.308 EPB-aangiften in, wat gelijk staat met 46% van alle ingediende EPB-aangiften. klasses (aantal ingediende AG)
aantal VG
aantal ingediende AG
% t.o.v. totaal
A. meer dan 500
32
29.497
29%
B. tussen 250 en 500
50
17.811
17%
C. tussen 100 en 249
150
22.777
22%
D. tussen 50 en 99
173
11.969
12%
E. tussen 5 en 49
1.018
18.116
18%
F. minder dan 5
1.148
2.450
2%
Totaal
2.571
102.620
100%
Tabel 5 - classificatie verslaggevers volgens aantal ingediende EPB-aangiften
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
2. Resultaten in cijfers In dit hoofdstuk worden de behaalde E- en K-peilresultaten uit de ingediende EPB-aangiften bekeken. Er wordt uitgebreid ingegaan op de resultaten van enerzijds de eengezinswoningen en anderzijds de appartementen. Iets minder uitgebreid dan de woongebouwen, komen de E- en K-peilresultaten van kantoor- en schoolgebouwen aan bod. Tot slot worden ook de K-peilresultaten van de gebouwen met andere specifieke bestemming en de industriële gebouwen getoond. De resultaten worden bekeken van alle EPB-aangiften, ingediend vanaf 2007 tot en met 31 december 2011. Om de resultaten te evalueren worden de cijfers telkens vermeld bij het jaar waarin de stedenbouwkundige vergunning voor het project werd aangevraagd. Op die manier is het mogelijk om de behaalde resultaten te bekijken in relatie tot de geldende eisen. In 1.2.3 werd al vermeld dat het aantal ingediende EPB-aangiften, van projecten met een vergunningsaanvraag in 2011, zeer laag is. De kleine aantallen per bestemming zijn niet representatief. Daarom worden ze niet opgenomen in de verdere analyse. Bij de kantoor- en schoolgebouwen, bij de gebouwen met andere specifieke bestemming en bij de industriële gebouwen worden ook de EPB-aangiften van projecten met vergunningsaanvraag in 2010 buiten beschouwing gelaten, wegens een te laag aantal ingediende EPB-aangiften. Resultaten op basis daarvan zijn immers te weinig representatief. 2.1 Eengezinswoningen 2.1.1 Evolutie E-peil eengezinswoningen 2.1.1.1 Evolutie E-peil eengezinswoningen per E-peilcategorie In Grafiek 10 is duidelijk te zien dat de nieuwe eengezinswoningen jaar na jaar energiezuiniger worden. De grafiek toont hoeveel procent van alle EPB-aangiften van eengezinswoningen het aangegeven E-peil halen, ingedeeld in categorieën van 10 Epunten. De grafiek toont dat de groep ‘E61-E80’-bouwers (categorie D & E) sterk toeneemt. Die groep stijgt geleidelijk van 26,73% in 2006 naar 63,91% in 2010. Overeenstemmend daarmee vermindert de groep ‘E81-E100’-bouwers van 65,26% in 2006 tot 33,41% in 2009. Die groep wordt nagenoeg nul (namelijk 0,20%) voor projecten met vergunningsaanvraag van 2010. Dat is uiteraard het logische gevolg van de aangescherpte E-peileis (maximum E80) vanaf 2010. Terwijl in 2006 nog een substantieel percentage van 3,48% de E-peileis overtrad, was dat quasi nihil vanaf aanvraagjaar 2007. Ook de verstrenging van de eis vanaf 2010 heeft niet geleid tot een wezenlijke toename van het aantal dossiers dat niet voldeed aan de nieuwe E80-eis. De groep van lage-energiewoningen (≤ E60) wordt van 2006 naar 2010 maar liefst 30% groter. De groep stijgt namelijk van 4,52% voor aanvraagjaar 2006 naar 35,85% voor vergunningsaanvragen van 2010. Voor 2010 voldoet dus al ruim 35% aan de eis die van toepassing wordt vanaf 1 januari 2014. Er mag dus worden aangenomen dat de bouwsector klaar is voor de algemene naleving van die eis vanaf 1 januari 2014. Naast die positieve trend groeit ook de ‘voorlopersgroep’, de groep die véél energiezuiniger bouwt dan de gestelde eis, sterk. Voor vergunningen aangevraagd in 2006 was dat 0,81%. Voor het aanvraagjaar 2010 is dat gestegen naar 10,68%. Dat aantal is vertienvoudigd.
14
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
15
100%
% van ingediende AG's voor woningen
90% J.<=20
80%
I.21-30
70%
H.31-40 G.41-50
60%
F.51-60
50%
E.61-70 D.71-80
40%
C.81-90
30%
B.91-100 A.>100
20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 10 – evolutie E-peil eengezinswoningen volgens aanvraagjaar
2.1.1.2 Spreiding van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil Grafiek 11 toont de verdeling van de behaalde E-peilen van alle sinds 2006 ingediende EPBaangiften van eengezinswoningen. Er zijn twee grote pieken en 2 kleinere pieken waar te nemen. De 1e grote piek ligt tussen E80 & E100. De 2e grote piek ligt net vóór E80. De kleinere pieken bevinden zich net vóór E60 en net vóór E40. Die pieken hebben alles te maken met enerzijds de geldende E-peileisen en anderzijds de financiële voordelen die gekoppeld zijn aan het uitvoeren van energiebesparende maatregelen en het behalen van een lager Epeil. 1.600
100%
1.400
90%
70% 1.000
60%
800
50% 40%
600
30% 400 20% 200
10%
0
0% 0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 120 E-peil Grafiek 11 - spreiding van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil
% van ingediende AG
aantal ingediende AG
80% 1.200
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
16
De pieken zijn duidelijk te verklaren door de grafiek verder uit te splitsen over de verschillende aanvraagjaren. In Grafiek 12 zijn de vijf curves te zien van behaalde E-peilen per aanvraagjaar. Heel wat eengezinswoningen met vergunningsaanvraag van 2006 tot en met 2009 doen het net iets beter dan het geldende maximum E100. Die grote groep woningen verklaart alvast de grote piek tussen E80 en de maximale E100-eis. De grote piek in Grafiek 11, net vóór E80, is het resultaat van de uitschietende piek in de curve van het aanvraagjaar 2010 in Grafiek 12. Dat heeft alles te maken met de strengere Epeileis E80 die geldt voor vergunningsaanvragen vanaf 2010 en met de aanvullende premies die de netbeheerders toekennen aan nieuwbouwwoningen met een verlaagd E-peil. E60 en E40 zijn de drempelwaarden voor het verkrijgen van een verlaging van de onroerende voorheffing. Dat financiële voordeel is ingevoerd vanaf 2008. De curves 2008, 2009 en 2010 vertonen op E40 en E60 telkens een kleine piek. Dus vanaf 2008 hebben een grotere groep bouwers een extra inspanning gedaan om net te voldoen aan die gestelde voorwaarden en genieten op die manier een verlaging van hun onroerende voorheffing. 8%
% van aantal ingediende AG
7% 6% 2006
5%
2007 4%
2008 2009
3%
2010 2% 1% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60 65 E-peil
70
75
80
85
90
95 100 105 110 115 120
Grafiek 12 - spreiding van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
17
Bij de cumulatieve verdelingen per aanvraagjaar in Grafiek 13 is er een duidelijke verschuiving van de spreidingen naar links in de tijd vast te stellen. 100%
% van aantal ingediende AG
90% 80% 70%
2006
60%
2007 2008
50%
2009
40%
2010 30% 20% 10% 0% 0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 115 E-peil
Grafiek 13- cumulatieve verdeling van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil, per aanvraagjaar
2.1.1.3 Evolutie gemiddeld E-peil – mediaan – minimum – maximum van eengezinswoningen per aanvraagjaar Eengezinswoningen worden jaar na jaar energiezuiniger. In de tabel is te zien dat het gemiddelde E-peil van de nieuwe eengezinswoningen per aanvraagjaar telkens daalt. Voor het aanvraagjaar 2006 was het gemiddelde E-peil E85. Eengezinswoningen waarvan de vergunning werd aangevraagd in 2009 scoren veel beter, met een gemiddelde van E72. Voor eengezinswoningen aangevraagd in 2010 ligt het gemiddelde E-peil zelfs nog 8 Epunten lager, namelijk op E64. Dat zeer gunstige resultaat voor 2010 is ongetwijfeld gelinkt aan de verstrenging van de maximale E-peileis van E100 naar E80 voor nieuwe woongebouwen, aangevraagd vanaf 1 januari 2010. Het is belangrijk op te merken om het lage gemiddelde (momenteel nog) met enige voorzichtigheid te interpreteren, want het resulteert uit een beperkte steekproef van 2.042 EPB-aangiften. De medianen per aanvraagjaar liggen telkens wat hoger dan het gemiddelde E-peil: E87 voor 2006; E76 voor 2009 en E69 voor 2010.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
18
120 110 100 90 80 E max
E-peil
70 60
E gemiddeld
50 40
E mediaan
30
E min
20 10 0 -10 -20 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 14 – evolutie gemiddeld E-peil, mediaan, minimum & maximum, per aanvraagjaar
Naast het gemiddelde E-peil en de E-peilmediaan zijn op Grafiek 14 en in Tabel 6 ook de voorkomende minima en maxima per aanvraagjaar getoond. Daarin is te zien dat de maxima minder extreem worden, naarmate het aanvraagjaar vordert. In de overgangsperiode 2006 is een project gerealiseerd met E276. Toen was er de keuze tussen het voldoen aan K-max of aan E-max. Het was dus niet verplicht om de maximale E100-eis te behalen als het project voldeed aan K-max K45. E maximum
E gemiddeld
E mediaan
E minimum
aantal AG
wettelijke eis
2006
276
85
87
5
9.931
E100 (of K45)
2007
180
80
82
-7
11.208
E100 (en K45)
2008
128
76
79
-6
9.610
E100 (en K45)
2009
100
72
76
-11
6.770
E100 (en K45)
2010
107
64
69
-10
2.042
E80 (en K45)
Tabel 6 - evolutie gemiddeld E-peil, mediaan, minimum, maximum & E-peileis, per aanvraagjaar
2.1.1.4 Spreiding van EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens E-peil per bouwvorm Rijwoningen zijn compacter dan halfopen en vrijstaande woningen. Ze hebben immers minder gevels en dus ook minder warmteverlies naar buiten.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
19
Grafieken 15 tonen de evoluties van de verdelingscurves van het E-peil per aanvraagjaar per bouwvorm. Daarop is bijvoorbeeld te zien dat rijwoningen wat voorsprong hadden in de eerste aanvraagjaren. In de meer recentere jaren halen de halfopen woningen en de vrijstaande woningen die achterstand in. De voorlopers (E60 en lager) situeren zich vooral bij de vrijstaande woningen en de halfopen woningen.
% van aantal ingediende AG
7%
rijwoning
6% 5%
2006 2007
4%
2008 3%
2009 2010
2% 1% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100 105 115
8%
halfopen
% van aantal ingediende AG
7% 6%
2006
5%
2007 4%
2008 2009
3%
2010 2% 1% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95 100 105 110 116
8%
vrijstaand
% van aantal ingediende AG
7% 6%
2006
5%
2007 4%
2008 2009
3%
2010 2% 1% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60 65 E-peil
70
75
80
85
90
95 100 105 110 115
Grafieken 15 - spreiding van EPB-aangiften volgens E-peil, per aanvraagjaar, per bouwvorm
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
20
In de cumulatieve verdelingen (Grafieken 16) is telkens de verschuiving van de curves naar links waar te nemen, naarmate de tijd vordert. Maar er duikt afhankelijk van de bouwvorm een duidelijk verschil op in hellingsgraad van de curves. Van de vrijstaande woningen, aangevraagd in 2010, behaalt ongeveer 60% E70, terwijl dat bij de rijwoningen ongeveer 50% en bij de halfopen woningen ongeveer 45% is. Ook bij de lagere E-peilen is verschil merkbaar. In de curve van 2010 behaalt ongeveer 5% van de rijwoningen E40. Bij de halfopen woningen is dat ongeveer 9% en bij de vrijstaande woningen stijgt dat percentage tot ongeveer 14%. 100% % van aantal ingediende AG
90% 80% 70%
2006
60%
2007
50%
2008
40%
2009
30%
2010
20% 10%
rijwoning
0% 0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 115
% van aantal ingediende AG
100% 90% 80% 70%
2006
60%
2007
50%
2008
40%
2009
30%
2010
20% 10%
halfopen
0% 0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 116
100%
% van aantal ingediende AG
90% 80% 70%
2006
60%
2007
50%
2008
40%
2009
30%
2010
20% 10%
vrijstaand
0% 0
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 E-peil
Grafieken 16 - cumulatieve verdeling van EPB-aangiften volgens E-peil, per aanvraagjaar, per bouwvorm
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
21
2.1.2 Gemiddeld E-peil eengezinswoningen per bouwvorm Grafiek 14 gaf al aan dat het gemiddelde E-peil jaar na jaar daalt en dat de eengezinswoningen alsmaar energiezuiniger worden. Uitgesplitst per bouwvorm is te zien dat het gemiddelde E-peil iets sterker daalt bij vrijstaande woningen dan bij de rijwoningen en halfopen woningen. Bij de vrijstaande woningen daalt het gemiddelde met 24 E-punten van E85 naar E61. De mediaan daalt wat minder snel, namelijk van E87 naar E67. Bij de rijwoningen daalt het gemiddelde van E84 naar E65 (= 19 E-punten) en de mediaan van E85 naar E69. rijwoning
halfopen
vrijstaand
aanvraag jaar
E gemiddeld
E mediaan
aantal AG
E gemiddeld
E mediaan
aantal AG
E gemiddeld
E mediaan
aantal AG
2006
84
85
1.250
86
87
3.438
85
87
5.243
2007
80
82
1.540
82
84
4.180
79
81
5.488
2008
77
80
1.474
78
81
3.613
74
77
4.523
2009
74
77
919
74
77
2.721
69
73
3.130
2010
65
69
295
66
72
892
61
67
855
Tabel 7 - evolutie gemiddeld E-peil & mediaan, per aanvraagjaar, per bouwvorm
Grafiek 17 toont dat het gemiddelde E-peil van elke bouwvorm min of meer even hoog ligt voor aanvraagjaar 2006 (E84-E85-E86). De curve van de vrijstaande woningen daalt sneller door het lagere gemiddelde in 2010. In vrijstaande woningen wordt dus iets meer geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen. 90 85
gemiddeld E-peil
80 alle bouwv ormen samen
75
rijwoning halfopen
70
v rijstaand
65 60 55 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 17 - evolutie gemiddeld E-peil, per aanvraagjaar, per bouwvorm
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
22
2.1.3 Evolutie K-peil eengezinswoningen 2.1.3.1 Evolutie K-peil eengezinswoningen per K-peilcategorie Grafiek 18 geeft de percentages van EPB-aangiften van eengezinswoningen per Kpeilcategorie van 5 K-punten. Daaruit is af te leiden dat het aantal EPB-aangiften met een doorgedreven isolatiegraad, namelijk de projecten met K ≤ K30, nog beperkt is bij de verschillende aanvraagjaren. Het percentage met K ≤ K30 van aanvraagjaar 2010 vertoont wel een sterke toename. Van aanvraagjaar 2006 scoort slechts 2,05% K30 of lager. Voor 2009 was dat percentage 15,23% en voor 2010 stijgt dat naar 28,31%, wat bijna een verdubbeling is ten opzichte van aanvraagjaar 2009. Ook hier geldt de opmerking dat er voor aanvraagjaar 2010 slechts 2.042 EPB-aangiften zijn ingediend. In een latere fase kan worden nagegaan of de stijgende trend wordt bevestigd. Een grote groep woningen, ook nog ruim 2/3 voor aanvraagjaar 2010, behaalt een K-peil K31 tot en met K40. Het aantal EPB-aangiften met een K-peil hoger dan de maximale K45-eis was in de overgangsperiode van 2006 nog ruim 8%. Dat aantal daalde sterk vanaf 2007 en is voor de ingediende EPB-aangiften van aanvraagjaar 2010 nihil. 100%
% van ingediende AG's voor woningen
90% 80%
H.<=15
70%
G.16-20 F.21-26
60%
E.26-30
50% D.31-36
40%
C.36-40
30%
B.41-45
20%
A.>45
10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 18 - evolutie K-peil eengezinswoningen volgens aanvraagjaar
2.1.3.2 Evolutie gemiddeld K-peil – mediaan – minimum – maximum van eengezinswoningen per aanvraagjaar Grafiek 19 toont hoe het gemiddelde K-peil van de nieuwe eengezinswoningen evolueert per aanvraagjaar. Het gemiddelde K-peil daalt met 8 K-punten van K41 (aanvraagjaar 2006) naar K33 (aanvraagjaar 2010). Het is opnieuw voor 2010 belangrijk om de beperkte steekproef in het achterhoofd te houden. De maximumeis is voor alle aanvraagjaren K45. Die eis werd voor de
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
23
aanvraagjaren tot en met 2010 nog niet verstrengd. De verstrenging van het E-peil vanaf 2010 heeft dus ook een gunstige invloed gehad op het gerealiseerde K-peil. Dat geeft aan dat er bij de realisatie van een betere energieprestatie ook ruime aandacht blijft gaan naar de gebouwschil. De K-peilmedianen per aanvraagjaar liggen dichtbij of zijn gelijk aan het gemiddelde K-peil. 60 50 40 K max
K-peil
30 K gemiddeld
20 K mediaan
10 K min
0 -10 -20 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 19 - evolutie gemiddeld K- peil, mediaan, minimum & maximum, per aanvraagjaar
Naast het gemiddelde K-peil en de K-peilmediaan zijn op Grafiek 19 en in Tabel 8 ook de voorkomende minima en maxima per aanvraagjaar te zien. K maximum
K gemiddeld
K mediaan
K minimum
aantal AG
wettelijke eis
2006
67
41
41
11
9.931
K45
2007
100
39
40
11
11.208
K45
2008
53
38
38
12
9.610
K45
2009
56
36
36
11
6.770
K45
2010
45
33
34
9
2.042
K45
Tabel 8 - evolutie gemiddeld K- peil, mediaan, minimum, maximum & K-peileis, per aanvraagjaar
2.1.4 Gemiddeld K-peil eengezinswoningen per bouwvorm In tegenstelling tot de curves van het gemiddelde E-peil per bouwvorm (zie Grafiek 17) hebben de curves van het gemiddelde K-peil per bouwvorm min of meer dezelfde daling. De gemiddelden van de vrijstaande en de halfopen woningen zijn zelfs quasi identiek per aanvraagjaar. Het gemiddelde K-peil per aanvraagjaar voor de rijwoningen ligt telkens een opmerkelijk stuk lager dan het gemiddelde bij de andere bouwvormen. De verklaring daarvoor is dat rijwoningen compacter zijn en dus minder warmteverliesoppervlak hebben. Met dezelfde isolatiemaatregelen behalen de rijwoningen dus een lager K-peil dan bijvoorbeeld de vrijstaande woningen.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
24
rijwoning
halfopen
vrijstaand
aanvraag jaar
K gemiddeld
K mediaan
aantal AG
K gemiddeld
K mediaan
aantal AG
K gemiddeld
K mediaan
aantal AG
2006
39
39
1.250
41
41
3.438
41
42
5.243
2007
37
38
1.540
39
40
4.180
39
40
5.488
2008
36
36
1.474
38
39
3.613
38
38
4.523
2009
35
35
919
36
37
2.721
36
36
3.130
2010
32
33
295
33
34
892
33
34
855
Tabel 9 - evolutie gemiddeld K-peil & mediaan, per aanvraagjaar, per bouwvorm
42
gemiddeld K-peil
40
38
alle bouwv ormen samen rijwoning
36
halfopen v rijstaand
34
32
30 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 20 - evolutie gemiddeld K-peil, per aanvraagjaar, per bouwvorm
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
2.2 Appartementen Hieronder worden de resultaten van de ‘appartementen’ bekeken. Onder de noemer van ‘appartementen’ zijn daarbij ook de resultaten van de studio’s en de lofts beschouwd. Uit Grafiek 8 is duidelijk dat het aandeel appartementen veel groter is dan het aandeel studio’s en lofts. De vermelde resultaten zijn dus vooral te linken aan de appartementen. In de verdere toelichting wordt eenvoudig over ‘appartementen’ gesproken. 2.2.1 Evolutie E-peil appartementen 2.2.1.1 Evolutie E-peil appartementen per E-peilcategorie Wat de appartementen betreft, valt het op dat de groep van energiezuinige appartementen veel trager groeit dan bij de eengezinswoningen. Het overgrote deel van de appartementen met aanvraag in 2010 zit dus nog in de groep E61-E80, terwijl slechts 13,85% E60 of beter scoort. Bij de eengezinswoningen bedraagt dat aantal al 35,85%. De conclusie is dat er in de appartementsbouw veel meer gemikt wordt op het nét behalen van de eis. Het is minder de bedoeling om echt energiezuiniger te bouwen of om het een stuk beter te doen dan de gestelde eis, zoals dat bij de eengezinswoningen wel het geval is. De reden daarvoor is vermoedelijk dat de bouwheer (de investeerder), van het appartementsgebouw, verschilt van de gebruiker (de koper of huurder) van de appartementen. De promotor-bouwheer geniet niet rechtstreeks de voordelen van het energiezuiniger bouwen en van een lagere energiefactuur, waardoor er meer wordt gemikt op het net voldoen aan de regelgeving. De groep ‘onder E60-bouwers’ neemt bij de appartementen heel licht toe. Voor aanvraagjaar 2006 was die groep bijna onbestaand, namelijk 1%. Voor vergunningsaanvragen van 2009 is dat 6,54% en voor 2010 13,82%. Het cijfer voor 2010 is opnieuw gebaseerd op een beperkte steekproef en is met enige voorzichtigheid te beschouwen. Uiteraard wordt de groep E81-E100 kleiner van 2006 naar 2009. De groep wordt nihil vanaf aanvraagjaar 2010, wegens het aanscherpen van de maximumeis van E100 naar E80. In tegenstelling tot de eengezinswoningen waar 3,48% van de projecten van 2006 een E-peil groter dan E100 had, haalde een grotere groep van 9,67% van de appartementen van 2006 dat niveau niet. Wellicht is dat te wijten aan het feit dat er in dat overgangsjaar nog vaak elektrische verwarming (rechtstreeks of accumulatie) werd toegepast in de appartementen. Wel positief is dat het aantal overtreders vanaf aanvraagjaar 2007 nihil werd. Ook met de invoering van de verstrengde eis in 2010, voldoen quasi alle ingediende EPB-aangiften van aanvraagjaar 2010 aan het maximum E80.
25
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
26
100% % van ingediende AG's voor appartementen
90% 80%
J.<=20 I.21-30
70%
H.31-40
60%
G.41-50 F.51-60
50%
E.61-70 D.71-80
40%
C.81-90
30%
B.91-100 A.>100
20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 21 - evolutie E-peil appartementen volgens aanvraagjaar
2.2.1.2 Spreiding van EPB-aangiften van appartementen volgens E-peil Grafiek 22 toont de verdeling van het behaalde E-peil van alle sinds 2006 ingediende EPBaangiften van appartementen. In tegenstelling tot de curve van alle eengezinswoningen in Grafiek 11 is de curve van de appartementen meer vloeiend. Het merendeel van de appartementen bevindt zich in de groep E70-E100. Er is een relatief kleine piek waar te nemen net vóór E80. 1.400
100% 90%
1.200 1.000
70% 60%
800
50% 600
40% 30%
400
20% 200 10% 0
0% 0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 120 E-peil Grafiek 22 - spreiding van EPB-aangiften van appartementen volgens E-peil
% van ingediende AG
aantal ingediende AG
80%
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
27
In Grafiek 23 is de curve van behaalde E-peilen van appartementen per aanvraagjaar weergegeven. Terwijl van de aanvraagjaren 2006 tot en met 2009 het grootste deel van de E-peilen zich in de zone E65-E100 bevinden, bevinden E-peilen van appartementen van aanvraagjaar 2010 zich in een veel beperktere zone, namelijk E65-E80. De curve van 2010 is smal en zeer hoog in vergelijking met de andere aanvraagjaren. 16% 15% 14% % van aantal ingediende AG
13% 12% 11% 2006
10% 9%
2007
8%
2008
7%
2009
6%
2010
5% 4% 3% 2% 1% 0% 0
5
10
15
20 25
30
35 40
45
50 55
60
65 70
75
80 85
90
95 100 105 110 115 120
E-peil Grafiek 23 - spreiding van EPB-aangiften van appartementen volgens E-peil, per aanvraagjaar
Dat is ook te zien op de cumulatieve verdeling per aanvraagjaar in Grafiek 24. Alle cumulatieve curves zijn veel vertikaler dan die van de eengezinswoningen in Grafiek 13. Er zijn bij de appartementen dus minder EPB-aangiften met een lager E-peil. Er is uiteraard ook de trend te zien dat de curves naar links schuiven, maar niet zo veel. De curves van 2006 tot en met 2009 liggen veel dichter bij elkaar dan bij de eengezinswoningen, wat aangeeft dat de appartementen minder snel energiezuiniger worden. De curve van 2010 neemt daarentegen wel een grotere sprong naar links, wat zijn oorsprong vindt in de aangescherpte E-peileis (maximum E80) vanaf dat jaar.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
28
100%
% van aantal ingediende AG
90% 80% 70%
2006
60%
2007 2008
50%
2009 40%
2010
30% 20% 10% 0% 0
5
10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 120 E-peil
Grafiek 24 - cumulatieve verdeling van EPB-aangiften van appartementen volgens E-peil, per aanvraagjaar
2.2.1.3 Evolutie gemiddeld E-peil – mediaan – minimum – maximum van appartementen per aanvraagjaar Ook in de appartementsbouw is een duidelijke evolutie naar lager E-peilen aan de gang. Het gemiddelde E-peil per appartement daalt 14 E-punten, namelijk van E90 (van aanvraagjaar 2006) naar E70 (van aanvraagjaar 2010). In 2006 is het gemiddelde E-peil dus nog vrij hoog (E90). De oorzaak ligt in het feit dat in 2006 9,67% van de appartementen een E-peil had hoger dan E100. Opnieuw is het E-peil van 2010 met enige voorzichtigheid te bekijken, gezien de nog beperktere steekproef dan bij de eengezinswoningen (246 EPB-aangiften) door een langere doorlooptijd. In vergelijking met de eengezinswoningen ligt het gemiddelde per aanvraagjaar voor appartementen wel nog wat hoger. De medianen per aanvraagjaar ligt wat lager voor 2006, namelijk E86 en wat hoger voor 2010, namelijk E75.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
29
120 110 100 90 80 E max
E-peil
70 60
E gemiddeld
50 40
E mediaan
30
E min
20 10 0 -10 -20 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 25 - evolutie gemiddeld E- peil, mediaan, minimum & maximum van appartementen, per aanvraagjaar
Naast het gemiddelde E-peil en de E-peilmediaan zijn op Grafiek 25 en in Tabel 10 ook de voorkomende minima en maxima per aanvraagjaar getoond. In analogie met de eengezinswoningen, is ook hier te concluderen dat de maxima minder extreem worden, naarmate het aanvraagjaar vordert. E max
E gemiddeld
E mediaan
E min
aantal AG
wettelijke eis
2006
452
90
86
16
10.066
E100
2007
137
83
84
27
9.298
E100
2008
107
81
82
0
5.449
E100
2009
106
80
81
-8
1.940
E100
2010
85
70
75
-12
246
E80
Tabel 10 - evolutie gemiddeld E- peil, mediaan, minimum, maximum & K-peileis van appartementen, per aanvraagjaar
2.2.2 Evolutie K-peil appartementsgebouwen De K-peileis geldt steeds per gebouw en wordt dus ook voor het volledige gebouw berekend. Bij de eengezinswoningen geldt de K-peileis per woning, maar bij appartementsgebouwen wordt het K-peil voor het totale woongebouw berekend en niet per wooneenheid, zoals het E-peil. 2.2.2.1 Evolutie K-peil appartementsgebouwen per K-peilcategorie Grafiek 26 geeft de percentages van EPB-aangiften van appartementsgebouwen per Kpeilcategorie van 5 K-punten. Daaruit is af te leiden dat het aantal EPB-aangiften met een doorgedreven isolatiegraad, namelijk de projecten met K ≤ K30 nog beperkt is. Dat percentage verhoogt wel geleidelijk aan. Voor aanvraagjaar 2010 is er zelfs een sterke verhoging, maar ook hier is het belangrijk om te melden dat er voor aanvraagjaar 2010 slechts 246 EPB-aangiften zijn ingediend. In een latere fase kan worden nagegaan of de positieve trend wordt bevestigd. Van aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
30
2006 scoort slechts 1,82% K30 of lager. Voor 2009 was dat percentage 10,34% en voor 2010 stijgt dat naar 27,64%, wat bijna het drievoud is ten opzichte van aanvraagjaar 2009. Een grote groep appartementsgebouwen (ook nog ruim bijna 60% van het aanvraagjaar 2010) behaalt een K-peil tussen K31 en K40. Het aantal gebouwen met een K-peil hoger dan K45 was in de overgangsperiode van 2006 nog 2,90%. Dat aantal daalde sterk vanaf 2007 en is voor de ingediende EPB-aangiften van aanvraagjaar 2010 nihil.
% van ingediende AG's voor appartementen
100% 90% 80%
H.<=15
70%
G.16-20 F.21-26
60%
E.26-30
50% D.31-36
40%
C.36-40
30%
B.41-45 A.>45
20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 26 - evolutie K-peil appartementsgebouwen volgens aanvraagjaar
2.2.2.2 Evolutie gemiddeld K-peil – mediaan – minimum – maximum van appartementsgebouwen per aanvraagjaar Grafiek 27 toont hoe het gemiddelde K-peil van de nieuwe appartementsgebouwen evolueert per aanvraagjaar. Het gemiddelde K-peil zakt op die vijf jaar tijd met 5 K-punten (van K39 voor 2006 naar K34 voor 2010). Opnieuw voor 2010 is het belangrijk om de zeer beperkte steekproef in het achterhoofd te houden. De K-peilmedianen per aanvraagjaar zijn gelijk of bijna gelijk aan het gemiddelde.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
31
60 55 50 45
K-peil
40
K max
35
K gemiddeld
30 K mediaan
25
K min
20 15 10 5 0 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 27 - evolutie gemiddeld K- peil, mediaan, minimum & maximum van appartementsgebouwen, per aanvraagjaar
Naast het gemiddelde K-peil en de K-peilmediaan zijn op Grafiek 27 en in Tabel 11 ook de voorkomende minima en maxima per aanvraagjaar te zien. Wat opvalt is dat de maxima van appartementsgebouwen minder extreem hoog zijn dan die bij de eengezinswoningen. Ook de minima zijn minder extreem laag van bij de eengezinswoningen. K max
K gemiddeld
K mediaan
K min
aantal AG
wettelijke eis
2006
57
39
39
12
10.066
K45
2007
59
38
39
21
9.298
K45
2008
48
38
38
15
5.449
K45
2009
45
36
37
16
1.940
K45
2010
45
34
34
15
246
K45
Tabel 11 - evolutie gemiddeld K- peil, mediaan, minimum, maximum & K-peileis van appartementsgebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
32
2.3 Alle woongebouwen per provincie 2.3.1 Gemiddeld E-peil Voor alle woongebouwen, dus woningen en appartementen samen, is op Grafiek 28 en in Tabel 12 de evolutie van het gemiddelde E-peil per aanvraagjaar en per provincie te zien. In alle provincies daalt het gemiddeld E-peil met 24 à 25 E-punten. In Antwerpen is een daling van 21 E-punten vast te stellen, maar doordat het gemiddelde E-peil voor aanvraagjaar 2006 al lager is (namelijk E85, zoals ook in Limburg), is het gemiddelde voor 2010 gelijkaardig aan de andere provincies, behalve dan in West-Vlaanderen. In West-Vlaanderen is het gemiddelde voor alle aanvraagjaren hoger dan in de andere provincies, maar over de jaren heen daalt het gemiddelde ook 25 E-punten. Het hoge startgemiddelde voor 2006 (E92) vindt wellicht oorsprong in het feit dat daar nog meer appartementsgebouwen zijn opgetrokken die van de keuze tussen E-peileis en de K-peileis in de overgangsperiode gebruik maakten en een hoger E-peil dan E100 behaalden. De cijfers geven aan dat in Limburg het meest energiezuinig wordt gebouwd. aanvraag jaar
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
alle provincies
2006
85
85
88
88
92
88
2007
81
79
82
82
83
81
2008
78
76
77
78
80
78
2009
74
72
72
72
76
74
2010
64
60
64
63
67
64
Tabel 12 – evolutie gemiddeld E-peil woongebouwen per aanvraagjaar, per provincie 94 92 90 88 86 84
gemiddeld E-peil
82
Antwerpen
80
Limburg
78
Oost-Vlaanderen
76
Vlaams-Brabant
74
West-Vlaanderen alle provincies
72 70 68 66 64 62 60 58 2006
2007
2008
2009
2010
aanvraagjaar
Grafiek 28 - evolutie gemiddeld E-peil woongebouwen per aanvraagjaar, per provincie
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
33
2.3.2 Gemiddeld K-peil Voor alle woongebouwen (eengezinswoningen en appartementen samen) is op Grafiek 29 en in Tabel 13 de evolutie van het gemiddelde K-peil per aanvraagjaar en per provincie te zien. De resultaten liggen veel dichter bij elkaar dan bij de gemiddelde E-peilen per aanvraagjaar, per provincie. Ook hier is te zien dat Limburg licht voorop loopt. aanvraag jaar
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
alle provincies
2006
40
39
41
40
40
40
2007
38
38
39
39
39
39
2008
37
37
38
38
38
38
2009
36
35
36
35
37
36
2010
32
31
33
33
34
33
Tabel 13 - evolutie gemiddeld K-peil woongebouwen per aanvraagjaar, per provincie 42 41 40 39
gemiddeld K-peil
38
Antw erpen Limburg
37
Oost-Vlaanderen 36
Vlaams-Brabant West-Vlaanderen
35
alle provincies
34 33 32 31 30 2006
2007
2008
2009
2010
aanvraagjaar
Grafiek 29 - evolutie gemiddeld K-peil woongebouwen per aanvraagjaar, per provincie
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
34
2.4 Kantoorgebouwen De resultaten voor de kantoorgebouwen werden berekend op basis van de EPB-aangiften, ingediend tot 31 december 2011. In tegenstelling tot de eerder besproken woongebouwen, zijn de EPB-aangiften van kantoorgebouwen van aanvraagjaar 2010 niet mee opgenomen. Kantoren hebben immers een langere doorlooptijd dan woongebouwen. Voor aanvraagjaar 2010 zijn slechts 20 EPB-aangiften ingediend. Dat aantal is te laag om eventuele evoluties te zien of enige conclusies te kunnen trekken. De steekproef voor de hieronder vermelde resultaten betreft 699 EPB-aangiften. 2.4.1 Evolutie E-peil kantoorgebouwen per E-peilcategorie Wat de kantoorgebouwen betreft, zijn de resultaten (in Grafiek 30) toch sterk verschillend van die van de woongebouwen. De resultaten voor aanvraagjaar 2006 tonen dat er bij de kantoorgebouwen toch wel enige aanpassingen nodig waren om in regel te zijn met de geldende E100-eis. In de overgangsperiode, waar de bouwer kon kiezen tussen voldoen aan de E- of aan de K-peileis, is bij de kantoorgebouwen in veel gevallen gekozen voor de K-peileis, want maar liefst 29,90% behaalde een E-peil hoger dan E100. De volgende jaren is dat aantal echter sterk gedaald tot ongeveer 1 à 2%. De kantoorgebouwen worden energiezuiniger, maar de evolutie gaat veel minder snel dan bij de woongebouwen. Voor aanvraagjaar 2006 behaalde 84,02% een E-peil dat hoger is dan E80. Die groep vermindert sterk in de volgende jaren tot 61,54% voor 2009. De groep die sterkst stijgt is ‘E61-E80’. De groep ‘onder E60-bouwers’ neemt bij de kantoorgebouwen licht toe. Voor aanvraagjaar 2006 was dat 4,64%. Voor vergunningsaanvragen van 2009 is dat 14,10%. Er zijn relatief weinig EPB-aangiften met een E-peil van E40 of lager. De conclusie is dat het behalen van E40 en lager niet zo gemakkelijk is voor de kantoorgebouwen.
% van ingediende AG's voor kantoren
100% 90% J.<=20
80%
I.21-30
70%
H.31-40
60%
G.41-50 F.51-60
50%
E.61-70
40%
D.71-80 C.81-90
30%
B.91-100
20%
A.>100
10% 0% 2006
2007
2008
2009
aanv raagjaar Grafiek 30 - evolutie E-peil kantoorgebouwen volgens aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
35
2.4.2 Evolutie K-peil kantoorgebouwen per K-peilcategorie Grafiek 31 geeft de percentages van EPB-aangiften van kantoorgebouwen per Kpeilcategorie van 5 K-punten. De groep kantoorgebouwen met een doorgedreven isolatiegraad (K ≤ K30) verdubbelt van 10,31% voor aanvragen van 2006 naar 20,51% voor aanvragen van 2009. Het aantal kantoorgebouwen met een K-peil hoger dan K45 was in de overgangsperiode van 2006 nog 5,15%. Dat aantal werd quasi nul vanaf 2007. 100%
% van ingediende AG's voor kantoren
90% 80%
H.<=15
70%
G.16-20 F.21-26
60%
E.26-30
50% D.31-36
40%
C.36-40
30%
B.41-45
20%
A.>45
10% 0% 2006
2007
2008
2009
aanv raagjaar Grafiek 31 – evolutie K-peil kantoorgebouwen volgens aanvraagjaar
2.4.3 Evolutie gemiddeld E- en K-peil – medianen van kantoorgebouwen per aanvraagjaar Voor kantoorgebouwen ligt het gemiddelde E-peil voor 2006 op E100. Jaar na jaar daalt het gemiddelde E-peil. Het gemiddelde voor aanvraagjaar 2009 is E82. Er zal nog een beduidende inspanning nodig zijn om de nieuwe kantoorgebouwen, met vergunningsaanvraag vanaf 1 januari 2012, te laten voldoen het maximum van E70. Het gemiddelde K-peil voor aanvraagjaar 2006 is K39. Het gemiddelde voor 2009 is K37. Bij aanvraagjaar 2007 en 2008 lag het gemiddelde net iets lager, namelijk K36 en K35. E gemiddeld
K gemiddeld
aantal AG
wettelijke eis
2006
100
39
194
E100/K45
2007
88
36
254
E100/K45
2008
83
35
173
E100/K45
2009
82
37
78
E100/K45
Tabel 14 - evolutie gemiddeld E- en K- peil & E- en K-peileis, van kantoorgebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
36
Grafiek 32 geeft het gemiddelde E-peil en de E-peilmediaan per aanvraagjaar. 110 105 100
E-peil
95 E gemiddeld
90 85 80
E mediaan
75 70 65 60 2006
2007
2008
2009
aanv raagjaar Grafiek 32 - evolutie gemiddeld E- peil & mediaan van kantoorgebouwen, per aanvraagjaar
Grafiek 33 geeft aan dat de curve van de K-peilmediaan quasi samenvalt met die van het gemiddelde K-peil. 44 42 40 K-peil
K gemiddeld
38 36
K mediaan
34 32 30 2006
2007
2008
2009
aanv raagjaar Grafiek 33 - evolutie gemiddeld K- peil & mediaan van kantoorgebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
37
2.5 Schoolgebouwen De resultaten voor de schoolgebouwen, in analogie met de kantoorgebouwen werden ook berekend op basis van de EPB-aangiften, ingediend tot 31 december 2011, tot en met aanvraagjaar 2009. Voor aanvraagjaar 2010 zijn hier slechts 5 EPB-aangiften ingediend, dus ook te laag om enige conclusies te kunnen trekken. De steekproef voor de hieronder vermelde resultaten betreft 82 EPB-aangiften. 2.5.1 Evolutie gemiddeld E- en K-peil – medianen van schoolgebouwen per aanvraagjaar Bij de schoolgebouwen worden geen evoluties van gerealiseerde E- of K-peilen per categorie getoond. De steekproef van 87 EPB-aangiften is daarvoor te beperkt. Tabel 15 geeft de evolutie van het gemiddeld E- en K-peil. In grote lijnen is ook bij de schoolgebouwen een dalende trend zichtbaar voor het gemiddelde E-peil. Er is ook een langzame daling van het K-peil. E gemiddeld
K gemiddeld
aantal AG
wettelijke eis
2006
87
37
33
E100/K45
2007
80
37
20
E100/K45
2008
61
32
16
E100/K45
2009
78
35
13
E100/K45
Tabel 15 - evolutie gemiddeld E- en K- peil & E- en K-peileis, van schoolgebouwen, per aanvraagjaar
Grafiek 34 geeft het gemiddelde E-peil en de E-peilmediaan per aanvraagjaar. 90 85 80 E gemiddeld
E-peil
75 70
E mediaan
65 60 55 50 2006
2007
2008
2009
aanv raagjaar Grafiek 34 - evolutie gemiddeld E- peil & mediaan van schoolgebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
38
44 42 40 K-peil
K gemiddeld
38 36
K mediaan
34 32 30 2006
2007
2008
2009
aanv raagjaar Grafiek 35 - evolutie gemiddeld K- peil & mediaan van schoolgebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
39
2.6 Gebouwen met andere specifieke bestemming (ASB) Onder gebouwen met een 'andere specifieke bestemming' vallen onder andere handelszaken, hotels, restaurants, cafés, ziekenhuizen, theaters, zwembaden, sporthallen en musea. De resultaten voor die gebouwen zijn ook berekend op basis van de EPB-aangiften, ingediend tot 31 december 2011, van bouwprojecten tot en met aanvraagjaar 2009. Voor aanvraagjaar 2010 zijn ook een te beperkt aantal EPB-aangiften (24) ingediend om enige conclusies te kunnen trekken. Het totale aantal ingediende EPB-aangiften voor ASB-gebouwen tot en met 2011 en voor aanvraagjaren tot en met 2009 bedraagt 1.138. 2.6.1 Evolutie gemiddeld K-peil van ASB per aanvraagjaar Tabel 16 toont de evolutie van het gemiddelde K-peil voor de ASB-gebouwen. De gebouwen scoren duidelijk beter dan het gestelde maximum K45. Er lijkt dan ook geen probleem om die gebouwen vanaf aanvraagjaar 2012 aan het nieuwe maximum K40 te laten voldoen. aanvraagjaar
K gemiddeld
aantal AG
wettelijke eis
2006
37
361
K45
2007 2008
37 36
387 257
K45 K45
2009
36
133
K45
Tabel 16 - evolutie gemiddeld K- peil & K-peileis, van ASB-gebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
40
2.7 Industriële gebouwen De resultaten voor de industriële gebouwen zijn ook berekend op basis van de EPBaangiften, ingediend tot 31 december 2011, van bouwprojecten tot en met aanvraagjaar 2009. De steekproef omvat 455 EPB-aangiften. 2.7.1 Evolutie gemiddeld K-peil van industriële gebouwen per aanvraagjaar Bij industriële gebouwen bestond voor die aanvraagjaren de keuze om te voldoen aan het maximum K-peil K55 of aan de maximale U- of minimale R-waarden. Van de dossiers die hebben gekozen voor de K-peileis, wordt in Tabel 17 het gemiddelde Kpeil per aanvraagjaar opgegeven. De industriegebouwen scoren ook gemiddeld veel beter dan het gestelde maximum K55. Vanaf aanvraagjaar 2012 moeten de industriële gebouwen voldoen aan maximum K40 en de maximale U-waarden of minimale R-waarden voor de constructiedelen. Vanaf 2012 vervalt dus de keuze. aanvraagjaar
K gemiddeld
aantal AG
wettelijke eis
2006
38
88
K55
2007
40
181
K55
2008
41
133
K55
2009
40
53
K55
Tabel 17 - evolutie gemiddeld K- peil & K-peileis, van industriële gebouwen, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
41
3. Woongebouwen: karakteristieken in cijfers - evoluties In dit hoofdstuk wordt toegespitst op zowel geometrische karakteristieken van de woongebouwen als op de maatregelen die zijn toegepast om de resultaten qua K-peil en Epeil te behalen. De cijfers zijn gebaseerd op de gegevens eengezinswoningen en appartementen.
van
ruim
46.000
EPB-aangiften
van
Eerst worden de geometrische karakteristieken, namelijk het beschermd volume, de warmteverliesoppervlakte, de compactheid en de bruto-vloeroppervlakte, geanalyseerd. Daarna worden de cijfers getoond van de toegepaste maatregelen om de warmteverliezen te beperken, namelijk de isolatiegraad en de luchtdichtheid. Ook wordt getoond woongebouwen.
welke
ventilatiesystemen
worden
toegepast
in
de
nieuwe
Tot slot wordt belicht in welke mate er in de nieuwe woongebouwen al hernieuwbare energiemaatregelen worden toegepast, namelijk warmtepompen, zonneboiler en fotovoltaïsche panelen. 3.1 Geometrische karakteristieken 3.1.1 Beschermd volume Het beschermd volume van een gebouw of van een deel van het gebouw is het volume van alle kamers en ruimten van het gebouw dat de gebruiker thermisch wil beschermen tegen warmteverliezen naar de buitenomgeving, naar de grond en naar de naburige ruimten die niet tot een beschermd volume behoren. Bij nieuwbouw is de plaats van de thermisch isolerende lagen in de wanden een aanduiding van welke ruimten er tot het beschermd volume behoren en welke niet. De gebruiker beslist zelf welke ruimten moeten worden beschermd tegen warmteverliezen. Het beschermd volume moet wel minstens alle ruimten omvatten waarin een warmteafgifte-element is geplaatst. Het beschermd volume is de parameter om de grootte van het gebouw te evalueren. Grafiek 36 toont de evolutie van het gemiddeld beschermd volume per aanvraagjaar. Bij de rijwoningen en de appartementen is weinig evolutie merkbaar. Het gemiddeld beschermd volume van de rijwoningen ligt in de buurt van 550 m³. De appartementen zijn een stuk kleiner, namelijk ongeveer 300 m³. Bij de halfopen woningen is de laatste twee jaar een lichte daling vast te stellen. Het gemiddelde bedraagt telkens ruim 600 m³, maar in 2010 daalt het gemiddeld beschermd volume licht naar ongeveer 575 m³. Bij de vrijstaande woningen is een evolutie naar lagere beschermde volumes zichtbaar. Vrijstaande woningen worden jaar na jaar kleiner. Voor aanvraagjaar 2006 is het gemiddeld beschermd volume ongeveer 885 m³. Voor het aanvraagjaar 2010 is dat gemiddelde verminderd naar +/- 750 m³ (-135 m³). Die daling kan betekenen dat de gebouwde volumes van de vrijstaande woningen effectief kleiner worden. De daling kan ook zijn oorsprong vinden in het feit dat de zolderruimte bijvoorbeeld meer en meer als een onverwarmde ruimte wordt beschouwd. Het gebouwde volume blijft op die manier even groot, maar het beschermd volume wordt kleiner.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
42
900 850
beschermd volume (m³)
800 750 700 v rijstaand
650 600
halfopen
550 rijwoning
500 450
appartement
400 350 300 250 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 36 - evolutie gemiddeld beschermd volume per aanvraagjaar, appartementen & woningen per bouwvorm
Grafiek 37 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot het beschermde volume. De grafiek zet de eengezinswoningen tegenover de appartementen. Wat te zien is op de grafiek, valt volledig binnen de verwachtingen. Enerzijds is de spreiding voor de appartementen veel minder groot dan bij de eengezinswoningen. De curve van de appartementen is hoger en smaller dan de curve van de eengezinswoningen. Anderzijds zijn de gebouwde volumes van de appartementen veel kleiner dan die van de woningen. De grootte van de appartementen varieert in grote lijnen tussen 130 m³ en 430 m³. Bij de eengezinswoningen is er veel meer variatie. De volumes liggen grosso modo tussen 350 m³ en 1.100 m³. 1.200 appartement APPARTEMENT
1.000 900
eengezinswoning ONE_FAMILY_HOUSE
800 700 600 500 400 300 200 100
beschermd volume (m³) Grafiek 37 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen & appartementen, volgens beschermd volume
Grafiek 38 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot het beschermde volume, volgens bouwvorm. De spreiding is het kleinst bij de rijwoningen, want die curve is het smalst. Hun beschermde volumes variëren tussen ongeveer 350 m³ en 700 m³.
1450
1400
1350
1300
1250
1200
1150
1100
1050
1000
950
900
850
800
750
700
650
600
550
500
450
400
350
300
250
200
150
100
0 40
aantal ingediende AG
1.100
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
43
De spreiding van de halfopen woningen is iets groter dan bij de rijwoningen. De gebouwde volumes zijn gemiddeld wat groter en variëren tussen ongeveer 350 m³ en 900 m³. Bij de vrijstaande woningen is de spreiding het grootst. De groottes variëren tussen ongeveer 400 m³ en 1.200 m³.
Gesloten bebouwing
250
Halfopen bebouwing 200
Vrijstaand
150 100 50
beschermd volume (m³) Grafiek 38 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens beschermd volume, per bouwvorm
3.1.2 Warmteverliesoppervlakte De warmteverliesoppervlakte van een gebouw of van een deel van een gebouw is de som van de oppervlakten van alle scheidingsconstructies, zoals buitenmuren, daken, vloeren, vensters …, die het beschermde volume omhullen of omsluiten. De scheidingsconstructies naar aanliggende verwarmde of beschermde volumes worden niet ingerekend in de warmteverliesoppervlakte. De warmteverliesoppervlakte is de parameter om de hoeveelheid warmteverlies door transmissie te bepalen. Grafiek 39 geeft aanvraagjaar.
de
evolutie
van
de
gemiddelde
warmteverliesoppervlakte
per
Bij de rijwoningen is er weinig evolutie merkbaar. De gemiddelde warmteverliesoppervlakte ligt net onder 300 m². Het gemiddelde bij de halfopen woningen ligt wat hoger door de extra buitengevel ten opzichte van de rijwoningen en varieert van +/- 400 m² voor 2006 naar ongeveer 370 m² voor 2010. Zoals het gemiddeld beschermde volume van de vrijstaande woningen jaar na jaar kleiner wordt, vermindert ook de gemiddelde warmteverliesoppervlakte. Voor 2006 is dat ongeveer 620 m². Voor aanvraagjaar 2010 is dat gemiddelde verminderd naar ongeveer +/- 540 m². Bij de appartementen verhoogt de gemiddelde warmteverliesoppervlakte van ongeveer 135 m² naar 155 m². De gemiddelden liggen een stuk lager dan bij woningen, doordat appartementen vaak ingesloten zijn met boven, onder, links of rechts een aanliggend appartement. Die muren, vloeren en plafonds behoren niet tot de warmteverliesoppervlakte.
1480
1430
1380
1330
1280
1230
1180
1130
1080
1030
980
930
880
830
780
730
680
630
580
530
480
430
380
330
280
230
160
0 40
aantal ingediende AG
300
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
44
650 600
warmteverliesoppervlakte (m²)
550 500 v rijstaand
450
halfopen
400 350
rijwoning
300
appartement
250 200 150 100 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 39 - evolutie gemiddelde warmteverliesoppervlakte per aanvraagjaar, appartementen & woningen per bouwvorm
Grafiek 40 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot de warmteverliesoppervlakte, voor de eengezinswoningen en de appartementen. De spreiding bij de appartementen is opnieuw minder groot dan bij de eengezinswoningen. De grootte van de warmteverliesoppervlakte van de appartementen varieert in grote lijnen tussen 50 m² en 300 m². Bij de eengezinswoningen is er veel meer variatie. De warmteverliesoppervlakte ligt tussen ongeveer 200 m² en 800 m². 1.200 1.100
APPARTEMENT appartement
900
eengezinswoning ONE_FAMILY_HOUSE
800 700 600 500 400 300 200 100
warmtev erliesopperv lakte (m²) Grafiek 40 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen & appartementen, volgens warmteverliesoppervlakte
Grafiek 41 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot de warmteverliesoppervlakte, volgens bouwvorm. De spreiding is opnieuw het kleinst bij de
1060
1010
960
910
860
810
760
710
660
610
560
510
460
410
360
310
260
210
160
110
60
0 10
aantal ingediende AG
1.000
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
45
rijwoningen, namelijk tussen ongeveer 200 m² en 400 m². De spreiding van de halfopen woningen is iets groter, met vooral waarden tussen 250 m² en 550 m². De vrijstaande woningen hebben de grootste en meest verspreide warmteverliesoppervlakten waarlangs warmte verloren gaat. De grootte varieert tussen ongeveer 350 m² en 850 m². 600 Gesloten bebouwing
500 450
Halfopen bebouwing
400
Vrijstaand
350 300 250 200 150 100 50
warmtev erliesopperv lakte (m²) Grafiek 41 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens warmteverliesoppervlakte, per bouwvorm
3.1.3 Compactheid De compactheid is de verhouding van het beschermd volume warmteverliesoppervlakte van een gebouw of van een deel van een gebouw.
tot
de
Grafiek 42 geeft de evolutie van de gemiddelde compactheid per aanvraagjaar. De rijwoningen zijn uiteraard het meest compact. De gemiddelde waarde ligt iets lager dan 1,90 m en blijft min of meer constant van 2006 tot 2010. Iets minder compact zijn de halfopen woningen met een gemiddelde compactheid van ongeveer 1,55 m. De gemiddelde compactheid van de vrijstaande woningen ligt nog wat lager, namelijk in de buurt van 1,40 m. In Grafiek 36 en Grafiek 39 was te zien dat zowel het beschermd volume als de verliesoppervlakte van de vrijstaande woningen daalden naarmate de tijd vordert, waardoor hun compactheid min of meer constant blijft. Dat geldt ook voor de halfopen woningen. 2,00
compactheid (m)
1,90 1,80 v rijstaand
1,70 halfopen
1,60 rijwoning
1,50 1,40 1,30 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 42 - evolutie gemiddelde compactheid eengezinswoningen, per aanvraagjaar, per bouwvorm
1050
1000
950
900
850
800
750
700
650
600
550
500
450
400
350
300
250
200
150
90
0 40
aantal ingediende AG
550
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
46
Grafiek 43 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot de compactheid, voor de eengezinswoningen en de appartementen. De spreiding bij de eengezinswoningen is minst groot. Er situeert zich een smalle hoge piek van 1,10 m tot ongeveer 1,90 m. Bij de appartementen is de compactheid veel meer verspreid. Ze varieert vanaf ongeveer 1,30 m. De curve deint uit naar zeer compacte wooneenheden met waarden van meer dan 4,0 m. 5.000 APPARTEMENT appartementen
4.500 aantal ingediende AG
4.000
ONE_FAMILY_HOUSE eengezinswoning
3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0,3 0,5 0,7 0,9 1,1 1,3 1,5 1,7 1,9 2,1 2,3 2,5 2,7 2,9 3,1 3,3 3,5 3,7 3,9 4,1 4,3 4,5 4,7 4,9
0 compactheid (m) Grafiek 43 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen & appartementen, volgens compactheid
Grafiek 44 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot de compactheid, volgens bouwvorm. De spreiding is het grootst bij de rijwoningen, namelijk tussen ongeveer 1,45 m en 2,30 m. De spreiding van de halfopen woningen is iets kleiner, tussen 1,25 m en 1,80 m. De spreiding van de vrijstaande woningen is nog iets beperkter dan bij de halfopen woningen. De compactheid varieert tussen ongeveer 1,10 m en 1,70 m.
Gesloten bebouw ing
300
Halfopen bebouw ing 250
Vrijstaand
200 150 100 50
compactheid (m) Grafiek 44 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen volgens compactheid, per bouwvorm
2,56
2,51
2,46
2,41
2,36
2,31
2,26
2,21
2,16
2,11
2,06
2,01
1,96
1,91
1,86
1,81
1,76
1,71
1,66
1,61
1,56
1,51
1,46
1,41
1,36
1,31
1,26
1,21
1,16
1,11
1,06
1,01
0,96
0,91
0,86
0 0,81
aantal ingediende AG
350
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
47
3.1.4 Bruto-vloeroppervlakte De bruto-vloeroppervlakte is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle vloerniveaus (= vloerverdiepingen) binnen het beschermd volume. Trappen (en eventuele liften) worden op elk vloerniveau doorgerekend en dus meegerekend tot de bruto-oppervlakte. De bruto-vloeroppervlakte wordt gebruikt om daaruit het berekende verbruik in kWh/m² gebruiksoppervlakte te berekenen. Grafiek 45 geeft de evolutie van de bruto-vloeroppervlakte per aanvraagjaar. De evolutie is zeer gelijklopend aan die van het beschermd volume en de warmteverliesoppervlakte. De rijwoningen hebben gemiddeld een bruto-vloeroppervlakte van ongeveer 175 m². Halfopen woningen worden wat kleiner, dus ook hun bruto-vloeroppervlakte. Gemiddeld mindert die licht van ongeveer 200 m² voor aanvraagjaar 2006 naar 185 m² voor 2010. Bij de vrijstaande woningen is een duidelijke daling van de gemiddelde bruto-vloeroppervlakte waar te nemen. In 2006 was dat 280 m², terwijl de waarde in 2010 237 m² bedraagt. Bij de appartementen ligt de bruto-vloeroppervlakte gemiddeld op ongeveer 100 m². 300 280
bruto-vloeroppervlakte (m²)
260 240 v rijstaand
220 halfopen
200 rijwoning
180 appartement
160 140 120 100 80 2006
2007
2008 aanv raagjaar
2009
2010
Grafiek 45 - evolutie gemiddelde bruto-vloeroppervlakte per aanvraagjaar, appartementen & woningen per bouwvorm
Grafiek 46 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot de brutovloeroppervlakte, voor de eengezinswoningen en de appartementen. De kleinste spreiding is opnieuw vast te stellen bij de appartementen. De grootte van de bruto-vloeroppervlakte van de appartementen varieert in grote lijnen tussen 40 m² en 150 m². Bij de eengezinswoningen is de variatie groter. Daar liggen de waarden tussen ongeveer 90 m² en 430 m².
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
48
aantal ingediende AG
4.000 3.500
APPARTEMENT appartement
3.000
ONE_FAMILY_HOUSE eengezinswoning
2.500 2.000 1.500 1.000 500
490
460
430
400
370
340
310
280
250
220
190
160
130
100
70
40
10
0
bruto-v loeropperv lakte (m²) Grafiek 46 - spreiding van aantal EPB-aangiften van eengezinswoningen & appartementen, volgens brutovloeroppervlakte
Grafiek 47 toont de spreiding van het aantal ingediende EPB-aangiften in relatie tot de brutovloeroppervlakte, volgens bouwvorm. De spreiding is opnieuw het kleinst bij de rijwoningen, tussen ongeveer 95 m² en 270 m². De spreiding van de halfopen woningen is iets groter, tussen 90 m² en 330 m². De vrijstaande woningen hebben de grootste en meest variërende bruto-vloeroppervlakte. Die bedraagt grosso modo tussen ongeveer 110 m² en 450 m². 850 800
Gesloten bebouwing
aantal ingediende AG
750 700
Halfopen bebouwing Vrijstaand
650 600 550 500 450 400 350 300 250 200 150 100
490
470
450
430
410
390
370
350
330
310
290
270
250
230
210
190
170
150
130
110
90
70
50
10
50 0
bruto-v loeropperv lakte (m²) Grafiek 47 - spreiding van aantal EPB-aangiften van woningen volgens bruto-vloeroppervlakte, per bouwvorm
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
49
3.2 Isolatiegraad = U-waarden van de constructiedelen De U-waarde (of warmtedoorgangscoëfficiënt - in W/m²K) geeft aan hoeveel warmte er per tijdseenheid en per vierkante meter verloren gaat als er tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ een temperatuur verschil is van 1°C. Die waarde wordt bepaald door de verschillende materiaallagen waaruit het constructiedeel bestaat en meer bepaald door het type en de dikte van het isolatiemateriaal. De Energieprestatiedatabank bevat U-waarde-gegevens, maar bevat geen informatie over het gebruikte isolatiemateriaal en de dikte ervan. De Uwaarde is echter voldoende om de trend naar dikkere isolatiematerialen te zien. Hieronder wordt de evolutie van de isolatiegraad van de belangrijkste warmteverliesoppervlakten van alle woongebouwen samen onder de loep genomen van aanvraagjaar 2006 tot en met 2010. De belangrijkste constructiedelen worden bekeken, namelijk de vloeren op volle grond, de buitenmuren, de daken, de plafonds naar onverwarmde ruimten en de vensters. Enerzijds wordt de evolutie van de oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde getoond per aanvraagjaar. Anderzijds wordt getoond hoeveel m² constructiedeel met die specifieke U-waarde per aanvraagjaar is uitgevoerd in de nieuwe & herbouwde woongebouwen. De curves van aanvraagjaar 2010 zijn nog vrij laag, dus met kleinere aantallen van gerealiseerde m² constructiedeel doordat het aantal ingediende EPB-aangiften voor dat jaar nog relatief beperkt is, in vergelijking met de andere aanvraagjaren. Niettegenstaande is het spreidingsbeeld wel telkens duidelijk. 3.2.1 Vloeren op volle grond De oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde van vloeren op volle grond is sinds 2006 tot en met 2010 gedaald met 0,07 W/m²K, namelijk van 0,32 W/m²K naar 0,25 W/m²K. De vloeren op volle grond worden voor 2010 meer dan 20% beter geïsoleerd dan voor 2006.
(oppervlaktegewogen gemiddelde)
wettelijke eis Umax (W/m²K)
2006
0,32
0,40
2007
0,30
0,40
2008
0,29
0,40
2009
0,28
0,40
2010
0,25
0,40
aanvraagjaar
Uvloer volle grond (W/m²K)
Tabel 18 – evolutie oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde vloeren op volle grond
Grafiek 48 toont de verdeling van hoeveel m² vloeren op volle grond er met een specifieke U-waarde in de woongebouwen werd uitgevoerd. De verdeling wordt getoond per aanvraagjaar. Bijvoorbeeld: in 2008 werd in Vlaanderen ruim 48.000 m² vloeren op volle grond geplaatst met een U-waarde gelijk aan 0,25 W/m²K. Tabel 18 toonde dat de oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde daalt per aanvraagjaar. Die trend is ook te zien in de grafiek. De curves per aanvraagjaar verschuiven geleidelijk aan naar links, dus naar lagere U-waarden, naarmate de tijd vordert. Bijvoorbeeld: voor aanvraagjaar 2006 is het aantal m² vloeren op volle grond met een Uwaarde van 0,25 W/m²K of lager vrij beperkt. Twee jaar later zijn veel meer m² met die lagere U-waarde uitgevoerd. Het absolute aantal m² met die U-waarde voor aanvraagjaar 2010 is uiteraard nog beperkt, wegens het nog beperkte aantal ingediende EPB-aangiften, maar de curve piekt wel op 0,25 W/m²K. De waarde komt in 2010 meest frequent uitgevoerd.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
50
50.000 45.000 40.000
oppervlakte (m²)
35.000
2006
30.000
2007
25.000
2008 2009
20.000
2010
15.000 10.000 5.000 0 0,01
0,07
0,11
0,15
0,19
0,23
0,27
0,31
0,35
0,39
0,43
0,47
0,51
0,55
0,6
U-waarde Grafiek 48 – spreiding van aantal geplaatste m² vloer op volle grond volgens U-waarde, per aanvraagjaar
3.2.2 Buitenmuren De oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde van buitenmuren is sinds 2006 tot en met 2010 verminderd met 0,12 W/m²K, namelijk van 0,39 W/m²K naar 0,27 W/m²K. Van projecten met een vergunningsaanvraag in 2010 zijn de buitenmuren 30% beter geïsoleerd. De buitenmuren halen jaar na jaar een hogere warmteweerstand en zijn ruim beter geïsoleerd dan de gestelde eisen. De maximumeis voor vergunningsaanvragen tot en met 2009 bedroeg 0,60 W/m²K. Die werd al een eerste maal aangescherpt vanaf 2010 naar 0,40 W/m²K. Sinds begin 2012 is het maximum op 0,32 W/m²K gelegd en vanaf 2014 zal U-max = 0,24 W/m²K gelden.
(oppervlaktegewogen gemiddelde)
wettelijke eis Umax (W/m²K)
2006
0,39
0,60
2007
0,37
0,60
2008
0,35
0,60
2009
0,31
0,60
2010
0,27
0,40
aanvraagjaar
Ubuitenmuur (W/m²K)
Tabel 19 - evolutie oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde buitenmuren
Grafiek 48 toont de verdeling van hoeveel m² buitenmuren er met een specifieke U-waarde in de woongebouwen werd uitgevoerd. De verdeling wordt getoond per aanvraagjaar. Ook hier schuiven de curves per aanvraagjaar geleidelijk aan naar links, dus naar lagere Uwaarden, naarmate de tijd vordert.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
51
140.000
120.000
oppervlakte (m²)
100.000 2006 2007
80.000
2008 2009
60.000
2010 40.000
20.000
0 0
0,04 0,08 0,12 0,16
0,2 0,24 0,28 0,32 0,36
0,4 0,44 0,48 0,52 0,56
0,6 0,64
U-waarde Grafiek 49 - spreiding van aantal geplaatste m² buitenmuur volgens U-waarde, per aanvraagjaar
3.2.3 Platte en hellende daken & plafonds naar onverwarmde ruimten Hieronder is enerzijds de oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde van alle daken berekend. Daarbij zijn zowel de hellende daken als de platte daken beschouwd. Anderzijds is die U-waarde ook berekend voor alle plafonds naar onverwarmde ruimten. Daarbij is telkens de b*U-waarde berekend, waarbij de b-waarde de isolatiegraad van de onverwarmde ruimte meerekent. In Tabel 20 is de evolutie van beide gemiddelde waarden getoond. Voor aanvraagjaar 2006 waren beide gemiddelden licht verschillend (0,29 en 0,32 W/m²K), maar ze evolueren in 2010 naar dezelfde gemiddelde waarde van 0,23 W/m²K. De daken worden 20% beter geïsoleerd. Voor de plafonds naar onverwarmde ruimten is de verbetering 28%. Van 2006 tot en met 2009 zijn de waarden telkens een stuk beter dan de gestelde eis van 0,30 W/m²K. Ook in 2010 is de gemiddelde waarde nog ruim lager dan de verstrengde eis van 0,30 W/m²K die geldt vanaf dan. De daken en plafonds worden alsmaar beter geïsoleerd. Het oppervlaktegewogen gemiddelde in 2010 voldoet eigenlijk al aan de eis die zal gelden vanaf 2014, namelijk 0,24 W/m²K. Udak (W/m²K)
b*Uplafond (W/m²K)
(oppervlaktegewogen gemiddelde)
(oppervlaktegewogen gemiddelde)
wettelijke eis Umax (W/m²K)
2006
0,29
0,32
0,40
2007
0,27
0,29
0,40
2008
0,26
0,27
0,40
2009
0,25
0,26
0,40
2010
0,23
0,23
0,30
aanvraagjaar
Tabel 20 - evolutie oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde daken & plafonds
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
52
Grafiek 50 toont de verdeling van de hoeveelheid m² daken (hellende & platte daken) die met een specifieke U-waarde in de woongebouwen voorkomt. De verdeling wordt getoond per aanvraagjaar. Ook hier schuiven de curves per aanvraagjaar geleidelijk aan naar links, dus naar lagere Uwaarden, naarmate de tijd vordert. 120.000
oppervlakte (m²)
100.000
2006
80.000
2007 2008
60.000
2009 2010
40.000
20.000
0 0
0,04 0,08 0,12 0,16
0,2
0,24 0,28 0,32 0,36
0,4
0,44 0,48 0,52 0,56
0,6
0,64
U-waarde Grafiek 50 - spreiding van aantal geplaatste m² platte & hellende daken volgens U-waarde, per aanvraagjaar
Dezelfde geleidelijke trend naar lagere U-waarden is vast te stellen voor plafonds naar onverwarmde ruimten. 16.000 14.000
oppervlakte (m²)
12.000 2006 10.000
2007 2008
8.000
2009 6.000
2010
4.000 2.000 0 0
0,04
0,08
0,12
0,16
0,2
0,24
0,28
0,32
0,36
0,4
0,44
0,48
0,52
0,56
0,6
0,64
U-waarde
Grafiek 51 - spreiding van aantal geplaatste m² plafonds volgens U-waarde, per aanvraagjaar
3.2.4 Vensters De oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde van de vensters is sinds 2006 tot en met 2010 gedaald met 0,13 W/m²K, namelijk van 1,78 W/m²K naar 1,65 W/m²K. De vensters evolueren ongeveer 8%. Dat is de kleinste evolutie in vergelijking met de vloeren op volle grond, de buitenmuren, de daken en de plafonds.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
53
De vensters scoren al sinds 2006 duidelijk beter dan het opgelegde maximum voor de gemiddelde U-waarde van alle vensters van het bouwproject. De reden daartoe is dat er sindsdien al overwegend beglazing met een U-waarde kleiner dan of gelijk aan 1,2 W/m²K wordt toegepast. De lichte daling in gemiddelde U-waarde vindt zijn oorzaak in het feit dat er meer en meer met beter geïsoleerde raamprofielen wordt gewerkt dan in 2006. Ook wordt er in sommige woongebouwen al beglazing geplaatst met een U-waarde van 1,0 W/m²K of beter.
(oppervlaktegewogen gemiddelde)
wettelijke eis Umax (W/m²K)
2006
1,78
2,50
2007
1,77
2,50
2008
1,74
2,50
2009
1,71
2,50
2010
1,65
2,50
aanvraagjaar
Uvenster (W/m²K)
Tabel 21 - evolutie oppervlaktegewogen gemiddelde U-waarde vensters
Grafiek 52 toont een hele beperkte verschuiving naar links van de curves van 2006 tot en met 2009. De curve van 2010 is wel duidelijker naar links verschoven. Ook in het overzicht van de oppervlaktegewogen gemiddelden is de daling van de waarde van 2009 naar die van 2010 ook groter dan die tussen de gemiddelde U-waarden van de andere aanvraagjaren. 12.000
oppervlakte (m²)
10.000
2006
8.000
2007 2008
6.000
2009 2010
4.000
2.000
0 1,21 1,28 1,35 1,42 1,49 1,56 1,63
1,7 1,77 1,84 1,91 1,98 2,05 2,12 2,19 2,26 2,33
2,4
2,47
U-waarde
Grafiek 52 - spreiding van aantal geplaatste m² vensters volgens U-waarde, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
54
3.3 Thermische capaciteit van woongebouwen 3.3.1 Verdeling ingediende EPB-aangiften woningen volgens type constructie In Grafiek 53 wordt de evolutie getoond van het aandeel EPB-aangiften van eengezinswoningen in functie van de thermische capaciteit van de constructie. Er is een kleine toename vast te stellen van het aantal woningen met een lichte constructie (van 2,96% voor 2006 naar 7,67% voor 2010). Ook het aantal woningen in een matig zware constructie neemt licht toe: van 27,40% naar 39,47%). Overeenstemmend daarmee is er een afname van de aandelen van de halfzware en de zware constructies. 100%
% van ingediende AG's voor woningen
90% 80% 70% zwaar
60% half zwaar
50% matig zwaar
40%
licht
30% 20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 53 - verdeling EPB-aangiften eengezinswoningen volgens zwaarte van de constructie, per aanvraagjaar
Bij de appartementen lijkt de verdeling eerder constant (zie Grafiek 54). Het aantal lichte constructies is bij de appartementen quasi onbestaand (minder dan 1%). In ruim 85% van de EPB-aangiften wordt een zware of halfzware constructie gerapporteerd, wat volledig binnen de verwachtingen ligt voor appartementen. Daarbij worden immers meer ‘zware’ draagstructuren met gewapend beton en dergelijke toegepast, in plaats van ‘lichte’ spanten of draagstructuren met houten balken.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
55
% van ingediende AG's voor appartementen
100% 90% 80% 70%
zwaar
60% half zwaar 50% matig zwaar 40% licht 30% 20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar
Grafiek 54 - verdeling EPB-aangiften appartementen volgens zwaarte van de constructie, per aanvraagjaar
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
56
3.4 Luchtdichtheid 3.4.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met luchtdichtheidstest Luchtdicht bouwen is een efficiënte maatregel om de onbewuste ventilatieverliezen in gebouwen door spleten en kieren, te beperken. In werkelijkheid hebben veel meer woongebouwen een betere luchtdichtheid dan de waarde bij ontstentenis. Om het luchtdicht bouwen echter te kunnen valideren in de EPB-aangifte, moet een luchtdichtheidstest worden uitgevoerd die aantoont dat het gebouw inderdaad meer luchtdicht is dan standaard wordt verondersteld. De investeringskost van het luchtdichter bouwen en het laten uitvoeren van een meting is vrij beperkt. De maatregel kan een relatief grote impact op het E-peil hebben. Grafiek 55 toont per aanvraagjaar in hoeveel procent van de EPB-aangiften er een luchtdichtheidstest werd uitgevoerd, voor alle woongebouwen samen en ook uitgesplitst voor de eengezinswoningen per bouwvorm en voor de appartementen. In de beginperiode van EPB was het ‘luchtdicht bouwen’ inclusief het uitvoeren van een luchtdichtheidstest, een nog bijna onbenutte maatregel. Slechts 1,92% van alle woongebouwen van aanvraagjaar 2006 liet de luchtdichtheid meten. De maatregel vindt echter van 2006 naar 2010 meer en meer ingang. Van alle woongebouwen samen, werd voor aanvraagjaar 2010, al in 21,63% van de gevallen een luchtdichtheidstest uitgevoerd. Bij de appartementen was de luchtdichtheidstest in 2006 zo goed als onbestaand, terwijl die voor aanvraagjaar 2010 ook al in ruim 17% van de gevallen wordt toegepast. De vrijstaande woningen zijn duidelijk koplopers op het vlak van luchtdichtheidsmetingen. In bijna 30% van de gevallen werd een meting gedaan. 30%
% van aantal ingediende AG
25%
20%
alle woongebouwen v rijstaande
15%
halfopen rijwoning
10%
appartement/studio
5%
0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 55 - % van EPB-aangiften woongebouwen mèt uitgevoerde luchtdichtheidsmeting, per aanvraagjaar
De woongebouwen waarbij een test werd uitgevoerd, blijken heel wat luchtdichter te zijn dan wat standaard wordt verondersteld. Het lekdebiet bij de uitgevoerde testen is gemiddeld 3,65 m³/hm², terwijl de waarde bij ontstentenis ongeveer drie keer zo hoog is, namelijk 12 m³/hm².
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
57
Grafiek 56 toont de spreiding van het aantal EPB-aangiften van woongebouwen waarvoor een luchtdichtheidsmeting werd uitgevoerd, volgens het behaalde lekdebiet in de test. 110 aantal ingediende AG
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 0,2 0,6
1
1,4 1,8 2,2 2,6
3
3,4 3,8 4,2 4,6
5
5,4 5,8 6,2 6,6
7
7,4 7,8 8,2 8,6
9
9,4 9,8 10,3 10,9 11,3
lekdebiet bij luchtheidsmeting (v50-waarde in m³/hm²) Grafiek 56 - spreiding van aantal EPB-aangiften van woongebouwen mèt uitgevoerde luchtdichtheidsmeting, volgens behaald resultaat
3.4.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder luchtdichtheidstest i.f.v. het E-peil In Grafiek 57 wordt de verdeling getoond in hoeveel % van de nieuwe woongebouwen bij een bepaald E-peil een luchtdichtheidsmeting werd uitgevoerd. De grafiek toont dat bij een E-peil van E75 of hoger er in een zeldzaam geval een luchtdichtheidstest werd uitgevoerd. Dat aandeel stijgt licht tussen E70 en E60, maar pas vanaf E60 en lager is er een sterkere toename. Bij de woongebouwen met een E-peil van E60 wordt in één op vijf gevallen een luchtdichtheidsmeting uitgevoerd. Vanaf E40 is te zien dat 70% of meer een meting liet uitvoeren.
% van aantal ingediende AG
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% wel luchtdichtheidsmeting
30% 20%
geen luchtdichtheidsmeting
10% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
E-peil Grafiek 57 - % EPB-aangiften woongebouwen met of zonder luchtdichtheidstest, volgens E-peil
85
90
95
100
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
58
3.5 Ventilatiesysteem 3.5.1 Verdeling ingediende EPB-aangiften woningen volgens type ventilatiesysteem Het staafdiagram (Grafiek 58) toont per aanvraagjaar de verdeling van de toegepaste ventilatiesystemen A, B, C en D in eengezinswoningen. Ook de gevallen waar geen ventilatiesysteem werd uitgevoerd, worden getoond. Over de verschillende jaren heen wordt het ventilatiesysteem C (inclusief de C-systemen met vraagsturing) quasi evenveel toegepast, namelijk in 54% à 57% van de gevallen. Tegenover het dalende aandeel van systeem A, staat het stijgende aandeel van het volledig mechanische systeem D, al dan niet met warmteterugwinning. Het percentage dat systeem D liet plaatsen, neemt toe van ongeveer 26,12% in 2006 naar 41,26% in 2010. Het aandeel projecten waarin het ventilatiesysteem B wordt toegepast, is heel klein. Voor aanvraagjaar 2006 werd in 2% van de eengezinswoningen totaal geen ventilatiesysteem toegepast. De daaropvolgende jaren daalde dat aantal naar quasi nul. 100%
% van ingediende AG's voor woningen
90% 80% systeem D
70% 60%
systeem C
50%
systeem B
40%
systeem A
30%
geen
20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 58 - verdeling EPB-aangiften eengezinswoningen volgens type ventilatiesysteem, per aanvraagjaar
Grafiek 59 geeft diezelfde verdeling voor appartementen. Er zijn zo goed als geen EPBaangiften van woongebouwen waarin een ventilatiesysteem B of geen ventilatiesysteem werd gerapporteerd. Het aandeel van het ventilatiesysteem C (inclusief de C-systemen met vraagsturing) is een stuk groter dan bij de eengezinswoningen. Gelijklopend met de eengezinswoningen wordt het doorheen de verschillende jaren quasi evenveel toegepast. Het aandeel is ongeveer 73% à 76%. Tegenover het dalende aandeel van systeem A, staat opnieuw de stijgende toepassing van het volledig mechanische systeem D. Het percentage van systeem D neemt toe van ongeveer 3,02% in 2006 naar 18,29% in 2010.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
59
% van ingediende AG's voor appartementen
100% 90% 80% systeem D
70%
systeem C
60% 50%
systeem B
40%
systeem A
30%
geen
20% 10% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 59 - verdeling EPB-aangiften appartementen volgens type ventilatiesysteem, per aanvraagjaar
3.5.2 % nieuwe woongebouwen volgens type ventilatiesysteem i.f.v. het E-peil In Grafiek 60 wordt de verdeling getoond in hoeveel % van de eengezinswoningen een bepaald ventilatiesysteem wordt geplaatst bij een bepaald E-peil. Bij een E-peil van E80 of hoger wordt overwegend een ventilatiesysteem C geplaatst. Vanaf E80 en lager wordt het aandeel van systeem D steeds groter in het nadeel van systeem A en C. Bij E75 is er min of meer een evenwicht tussen de toepassing van systeem C en systeem D (al dan niet met warmteterugwinning). Vanaf E75 en lager groeit het aandeel van systeem D verder aan. Opmerking: niettegenstaande ‘systeem D’ het grootste vlak beslaat in de grafiek, is het absolute aantal dat systeem C toepast, nog steeds het grootst (zie Grafiek 58). Het aandeel eengezinswoningen met een E-peil van E75 of meer, waar overwegend systeem C wordt toegepast, is immers nog een stuk groter dan het aandeel woningen met lagere E-peilen. 100%
% van aantal ingediende AG
90% 80%
natuurlijke toev oer, natuurlijke afv oer (A)
70%
mechanische toev oer, mechanische afv oer (D)
60%
v rije toev oer, mechanische afv oer (C)
50% 40%
mechanische toev oer, v rije afv oer (B)
30%
geen
20% 10% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
E-peil
Grafiek 60 - % EPB-aangiften eengezinswoningen per type ventilatiesysteem, volgens E-peil
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
60
Grafiek 61 geeft dezelfde verdeling voor de appartementen. Bij een E-peil van E70 of hoger wordt in grote lijnen ofwel een ventilatiesysteem A of C geplaatst. Vanaf E60 en lager is overwegend een systeem D aanwezig. Ook hier dezelfde opmerking: het vlak ‘systeem D’ is min of meer het grootst, maar het aandeel appartementen met een E-peil van E60 en hoger is veel groter dan die met een lager E-peil, waardoor het ventilatiesysteem C nog steeds het meest wordt toegepast bij appartementen (zie Grafiek 59). 100% % van aantal ingediende AG
90% natuurlijke toev oer, natuurlijke afv oer (A)
80% 70%
mechanische toev oer, mechanische afv oer (D)
60%
v rije toev oer, mechanische afv oer (C)
50%
mechanische toev oer, v rije afv oer (B)
40% 30%
geen
20% 10% 0% 0
25
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
E-peil Grafiek 61 - % EPB-aangiften appartementen per type ventilatiesysteem, volgens E-peil
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
61
3.6 Karakteristieken van de ruimteverwarming 3.6.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met warmtepomp Grafiek 62 toont per aanvraagjaar in hoeveel procent van de nieuwe woongebouwen (met centrale of gemeenschappelijke verwarming) er een warmtepomp is toegepast. De percentages worden gegeven voor alle woongebouwen samen en ook uitgesplitst voor de eengezinswoningen per bouwvorm en voor de appartementen. Vanaf 2006 naar 2010 is een geleidelijke groei vast te stellen voor alle woongebouwen samen, van 2,01% naar 7,09%. De warmtepompen worden minst toegepast bij de appartementen en bij de rijwoningen. De halfopen woningen hebben een iets groter aandeel warmtepompen. Zoals te verwachten, wordt er bij de vrijstaande woningen het meest warmtepompen toegepast. Voor aanvraagjaar 2006 was dat al ruim 8%. Voor aanvraagjaar 2010 bedraagt dat ongeveer 12%. 14%
% van aantal ingediende AG
12% 10% alle woongebouwen 8%
v rijstaande halfopen
6%
rijwoning appartement
4% 2% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 62 - % van EPB-aangiften woongebouwen mèt warmtepomp, per aanvraagjaar
3.6.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder warmtepomp i.f.v. het E-peil Grafiek 63 geeft aan dat het toepassen van warmtepomp sterk gelinkt is aan het behaalde E-peil. Er zijn heel weinig warmtepompen geplaatst in projecten met een E-peil groter dan E60. Warmtepompen worden het meest toegepast bij de projecten die een E-peil behalen dat lager is dan E60. Bij projecten met een E-peil tussen E40 en E60 voorziet ongeveer 30% in ruimteverwarming door middel van een warmtepomp. In de woongebouwen met de lagere E-peilen (E ≤ E40) beschikt min of meer 60% over een warmtepomp.
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
62
90% 80% geen warmtepomp
70% 60% 50% 40% 30% warmtepomp
20% 10% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
E-peil Grafiek 63 - % EPB-aangiften woongebouwen met of zonder warmtepomp, volgens E-peil
3.7 Gebruik van zonne-energie d.m.v. zonneboiler 3.7.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met zonneboiler Grafiek 64 toont per aanvraagjaar in hoeveel procent van de nieuwe woongebouwen er een zonneboiler is toegepast, die instaat voor de warmwaterbereiding. Ook hier worden de percentages gegeven voor alle woongebouwen samen en ook uitgesplitst voor de eengezinswoningen per bouwvorm en voor de appartementen. Vanaf 2006 naar 2010 is een geleidelijke groei vast te stellen voor alle woongebouwen samen, namelijk van 3,01% naar 7,40%. 14% 12% % van aantal ingediende AG
% van aantal ingediende AG
100%
10% alle woongebouwen 8%
v rijstaande halfopen
6%
rijwoning appartement
4% 2% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 64 - % van EPB-aangiften woongebouwen mèt zonneboiler, per aanvraagjaar
95
100
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
63
3.7.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder zonneboiler i.f.v. het E-peil In tegenstelling tot de vaststelling in Grafiek 63 bij de warmtepompen, is de toepassing van zonneboiler veel minder E-peilgebonden. Zonneboilers komen voor in de diverse Epeilcategorieën. Ze worden quasi niet geplaatst bij woongebouwen met een E-peil dat groter is dan E75, maar in gebouwen met een E-peil van E75 of lager wordt in een beperkt percentage zonneboilers gebruikt.
% van aantal ingediende AG
100% 90% 80% 70% geen zonneboiler 60% 50% 40% 30% 20% 10%
wel zonneboiler
0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
85
90
E-peil Grafiek 65 - % EPB-aangiften woongebouwen met of zonder zonneboiler, volgens E-peil
3.8 Gebruik van zonne-energie d.m.v. PV-panelen 3.8.1 Evolutie % nieuwe woongebouwen met PV-panelen Grafiek 66 toont per aanvraagjaar in hoeveel procent van de nieuwe woongebouwen fotovoltaïsche panelen zijn geplaatst, voor alle woongebouwen samen en uitgesplitst voor de eengezinswoningen per bouwvorm en voor de appartementen. Voor alle woongebouwen samen is ook een geleidelijke toename vast te stellen. Voor 2006 start dat met 1,38%. Voor 2010 bedraagt het percentage 8,89%. In appartementsgebouwen werden quasi geen PV-panelen toegepast tot en met aanvraagjaar 2008. Vanaf dan vindt die maatregel ook bij de appartementen geleidelijk aan ingang. Er worden het meest PV-panelen geplaatst bij de vrijstaande woningen. Voor aanvraagjaar 2010 worden op 12,11% van de daken van vrijstaande woningen fotovoltaïsche panelen geplaatst.
95
100
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
64
14%
% van aantal ingediende AG
12% 10% alle woongebouwen 8%
v rijstaande halfopen
6%
rijwoning appartement
4% 2% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 66 - % van EPB-aangiften woongebouwen mèt PV-panelen, per aanvraagjaar
3.8.2 % nieuwe woongebouwen met of zonder PV-panelen i.f.v. het E-peil De toepassing van PV-panelen is sterk E-peilgebonden. Ze zijn vooral toegepast bij woongebouwen met een E-peil van E40 en lager. Bij E-peilen tussen E40 en E65 worden ze in ongeveer één op de tien projecten toegepast. Bij de gebouwen met een E65 of hoger zijn er bijna nooit PV-panelen geplaatst. Bij een E-peil van E20 en lager zijn daarentegen in bijna 100% van de gevallen PV-panelen op de daken voorzien. 100% % van aantal ingediende AG
90% 80% 70%
geen PV-panelen
60% 50% 40% 30% 20%
PV-panelen
10% 0% 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
E-peil Grafiek 67 - % EPB-aangiften woongebouwen met of zonder PV-panelen, volgens E-peil
85
90
95
100
April 2012
EPB in cijfers 2006-2011
65
3.9 Algemeen: toepassen van hernieuwbare energie Grafiek 68 toont het percentage woongebouwen dat ofwel een zonneboiler (ZB), ofwel een warmtepomp (WP), ofwel fotovoltaïsche panelen (PV) ofwel combinaties van twee of drie van de toepassingen heeft geplaatst. De grafiek toont dat de trend naar het toepassen van hernieuwbare energie duidelijk gezet is. In 2006 werd slechts in 5,85% van de woongebouwen één of meerdere hernieuwbare energietoepassingen geplaatst. In 2010 is dat ruim verdrievoudigd. Bijna één op vijf, of preciezer 18,55%, van de nieuwe woongebouwen hebben minstens ofwel een zonneboiler, ofwel een warmtepomp, ofwel fotovoltaïsche panelen, ofwel combinaties ervan, toegepast. 20%
% van aantal ingediende AG
18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 2006
2007
2008
2009
2010
aanv raagjaar Grafiek 68 - % van EPB-aangiften woongebouwen mèt warmtepomp, zonneboiler of PV-panelen of combinaties, per aanvraagjaar