VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 PUNTEN VAN BEHANDELING BLZ. Notulen van de vergadering van 15 november 2006 ....................................................................... 3 1. 2.
Ingekomen stukken ......................................................................................................................... 4
3.
Regeling van werkzaamheden ......................................................................................................... 4 a. Vaststelling A- en B-lijst ............................................................................................................. 4 b. Vaststelling behandelvoorstellen van het presidium ................................................................... 4 c. Mondelinge vragen / Voorstel vreemd aan de orde ..................................................................... 5
4.
C-lijst ............................................................................................................................................... 6
B.1.
Herinrichting N388, gedeelte A7 - N360; financiering rotonde kruising N388/Hoge Tilweg (nummer 31/2006) ........................................................................................................................... 6
B.2.
Overname N46 - Oostelijke Ringweg en Groningen Eemshaven (nummer 32/2006) .................... 6
B.3.
Overdracht van drie wegvlakjes van de N975, de N994 en de N998 (nummer 33/2006) ............... 7
B.4.
Beëindiging subsidierelatie met St. De Groninger Molen en verstrekken van budgetsubsidie aan St. Het Groninger Molenhuis (nummer 28/2006) ............................................................................ 7
B.5.
Budgetfinanciering IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie t.b.v. het Consulentschap Natuur- en Milieueducatie 2007 t/m 2010 (nummer 34/2006) ........................................................ 7
B.6.
Subsidieregeling Provinciaal Accommodatie Fonds 2007-2010 (nummer 36/2006) ..................... 7
B.7.
Vaststelling controleprotocol t.b.v. accountantscontrole op jaarrekening m.b.t. de rechtmatigheidtoets (nummer 27/2006) ........................................................................................... 7
B.8.
Conceptbesluit op Wob-verzoek om openbaarmaking enkele stukken over Meerstad ................... 7
A.4.
Integrale Bijstelling van de Begroting 2006 ( 7e en 8e wijziging begroting 2006 en de 1e wijziging begroting 2007) (nummer 29/2006) ................................................................................................ 8
A.1.
Manifest "De stem van het Noorden" (nummer 38/2006) ............................................................. 16
A.2.
Programma Landelijk Gebied Groningen 2007 - 2013 (nummer 37/2006) . ................................. 21 Mondelinge vraag van mevrouw Bos over rose invasie in Reiderland .......................................... 30
A.2.
VERVOLG Programma Landelijk Gebied Groningen 2007 - 2013 (nummer 37/2006) . ............. 33
A.3.
Verdere uitvoering van het project Glastuinbouw Eemsmond (nummer 30/2006)........................ 39 Mondelinge vragen van de heer De Vey Mestdagh betreffende verstrekken emissierechten........ 43
A.5.
Uitvoering dienstregeling en dienstverlening Arriva ..................................................................... 47
2
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der koningin Plaatsvervangend voorzitter: de heer R.A.C. Slager Statengriffier (plv.): de heer J.C.F. Broekhuizen Aanwezig zijn 53 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), B.P.A. Blom (SP), P.M. de Bruijne (PvdA), mevrouw J.W.F. Boon-Themmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), P.H.R. Brouns (CDA), D. Bultje (PvdA), mevrouw I.S. Bulk (SP), A.A. van Dam (CDA), mevrouw T. Deinum-Bakker (D66), L.A. Dieters (PvdA), mevrouw J.M. Drees (PvdA), W. Haasken (VVD), K.J. Havinga (PvdA), J. Hilverts (ChristenUnie), mevrouw D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), B. Hofman (VVD), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), F.C.A. Jaspers (PvdA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), J.W. Kok (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), R.C.E. Neef (VVD), H. Nijboer (PvdA), M.L.J. Out (VVD), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), mevrouw M.J. Schouwenaar (PvdA), R.A.C. Slager (ChristenUnie), mevrouw L.K. Smit (PvdA), F.J. van der Span (CDA), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), R. Stevens (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw I.L. Voogd (PvdA), R. de Vries (CDA), mevrouw A.A. Waal-van Seijen (VVD), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN), W. Zorge (PvdA), E.A. van Zuijlen (GroenLinks). Afwezig: mevrouw C.A. de Lange (PvdA), F.F.H. Lenselink (PvdA). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, mevrouw C.A.M. Mulder, T.A. Musschenga.
De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de Provinciale Staten van Groningen van 20 december 2006. Ik heet u allen van harte welkom. Een bericht van verhindering is ontvangen van de heer Lenselink. De heer Havinga heeft meegedeeld dat hij wat later zal komen. De griffier, de heer Berkhout, verkeert in de Verenigde Staten en wordt vervangen door de heer Broekhuizen. Wij hebben kennis kunnen nemen van de heuglijke mededeling over de geboorte van Claire. Wij feliciteren Laura Smit en bij dezen overhandig ik je, namens ons, een cadeautje voor Claire. De vorige keer heb ik u geïnformeerd dat de heer Van Zuijlen het gebracht had tot een aanbeveling tot benoeming van burgemeester van Menterwolde. Inmiddels weten we dat de heer Van Zuijlen wordt benoemd met als ingangsdatum 1 januari 2007. Toen heb ik u erop gewezen dat de kans bestaat dat wij worden getrakteerd en nu kan ik zeggen dat hij een verbond heeft gesloten met Laura Smit, want wij worden vandaag door hen beiden getrakteerd. De heer VAN ZUIJLEN: Voorzitter, het is 15 januari 2007. De VOORZITTER: Ja, het proces-verbaal moet nog getekend worden dat u wordt toegelaten, maar de rest heeft u binnen. Ik stel punt 1 aan de orde. 1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 15 november 2006
De genoemde notulen worden zonder beraadslaging of stemming vastgesteld.
3
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 2. Ingekomen stukken Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van het DB SNN van 7 november 2006 betreffende wijziging Jaarprogramma 2006, onder de mededeling dat het AB dit programma zonder discussie ongewijzigd heeft vastgesteld; b. Jaarstukken IPO (begroting 2007; Jaarplan 2007 en wijziging begroting 2006; c. Faxbericht van A.J.M. van Veen, Hoogezand met bijlage gericht aan het DB van het SNN, betreffende melding vermeende misbruik van subsidiegeld door de Stichting KAS voor de inrichting van het duurzaam tuinbouwgebied Sappemeer Noord; d. Circulaire van het Ministerie van BZK van 14 november 2006 over accountantscontrole provincies en gemeenten; e. Afschrift brief van de Verloskundige Praktijk Artemis te Delfzijl aan de directie van het Delfzicht Ziekenhuis betreffende de mogelijke sluiting van de kinderafdeling; f. Circulaire van het Ministerie van BZK van 30 november 2006 over (onkosten)vergoeding leden gedeputeerde, leden provinciale staten en commissieleden. Nagekomen zijn de volgende twee stukken: h. Afschrift brief van de heer B.C.A.I. Pauw van Hanswijck de Jonge te Groningen aan de fractie Student en Stad van de gemeente Groningen van 11 december 2006, betreffende toenemende repressie tegen Groninger studenten en een afschrift van een brief aan de wethouder van Groningen, mevrouw Dekker, betreffende de kerstboom op de Grote Markt. j. Brief van het ministerie van Verkeer en Waterstaat inzake de Startnotitie N33. Op 5 december jl. is de Startnotitie N33 aangeboden. In de brief worden de Staten in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de Startnotitie Assen-Veendam-Zuidbroek. In de statencommissie Economie en Mobiliteit van 06 december is de brief van GS van 27 november 2006 over de Startnotitie N33 besproken. Deze brief inclusief de Startnotitie staat vandaag op de C-lijst, omdat de Startnotitie al is besproken in de statencommissie naar aanleiding van de brief van GS. Wij stellen voor de brief waarin de minister ons in de gelegenheid stelt om ons oordeel uit te spreken, nu voor kennisgeving aan te nemen. Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van GS ter afdoening: g. Brief van de kinderen van de OBS de ‘Toermalijn’, Den Horn van 14 november 2006 over de aanleg van het fietspad van Zuidhorn via Den Horn naar Groningen. Voorgesteld wordt het volgende stuk te betrekken bij de behandeling van dit agendapunt (A.2.): - Brief van het bestuur van de Milieufederatie Groningen van 8 december 2006 betreffende het PMJP 2007-2013. Met de geformuleerde voorstellen wordt zonder nadere beraadslaging of stemming ingestemd. 3.
Regeling van werkzaamheden
a.
Vaststelling A- en B-lijst
Zonder beraadslaging of stemming worden de A- en B-lijst vastgesteld. b.
Vaststelling behandelvoorstellen van het presidium
De VOORZITTER: Ik moet u twee wijzigingen melden. De fractievoorzitter van D66 heeft gemeld de Referendumverordening te willen agenderen voor de Statenvergadering van 31 januari 2007. Dat punt wordt toegevoegd aan de agenda.
4
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De rapportage ‘De toestand van natuur en landschap 2006’ wordt voor de commissievergadering van februari 2007 geagendeerd. Eerst wordt een symposium op 24 januari 2007 gehouden en daar wordt het rapport uitgereikt. Vervolgens wordt het rapport in de daarop volgende commissievergadering behandeld. Zonder beraadslaging of stemming worden de behandelvoorstellen van het presidium vastgesteld. c.
Mondelinge vragen / Voorstel vreemd aan de orde.
De VOORZITTER: Er dient nog een aantal zaken geregeld te worden. Van de heer Rijploeg heb ik het verzoek ontvangen om vragen te kunnen stellen aan het College over vertragingen en overvolle treinen op het traject Groningen-Nieuweschans. Door de heer Moll ben ik benaderd met het verzoek om ook hem in de gelegenheid te stellen om mondelinge vragen te stellen over Arriva. Ook de heer Moorlag heeft zich gevoegd bij dit overleg. Het zou neerkomen op twee serie vragen en in lijn met het Reglement van Orde zouden ook anderen vragen kunnen stellen. Het lijkt mij dat de situatie zo actueel is dat ik u voorstel om het punt als vreemd aan de orde aan de agenda toe te voegen. Zonder beraadslaging of stemming wordt met het voorstel ingestemd. De VOORZITTER: Van mevrouw Bos heb ik het verzoek ontvangen om mondelinge vragen te stellen over de roze invasie. Dat heeft te maken met vestiging of uitbreiding van varkensbedrijven, in het bijzonder in de gemeente Reiderland. Ik stel voor om dat op die manier te doen. Voorts heb ik een tweetal verzoeken ontvangen die te maken hebben met de kolencentrales die in de planning zitten. Op de eerste plaats betreft dit een brief van de heer Van der Ploeg en de heer Jager, beiden lid van het Algemeen Bestuur van Groningen Seaports. Zij hebben mij laten weten dat er binnenkort besluitvorming zal moeten plaatsvinden in het AB van Groningen Seaports, waar zij u vertegenwoordigen. Zij menen dat het goed zou zijn om hier de gelegenheid te hebben om met elkaar daarover van gedachten te wisselen. Dat betekent dat het materiaal dat in voorbereiding is, zoals een MER-studie, beschikbaar is. Ik stel u voor om dat verzoek te honoreren en het punt toe te voegen. Ik zal straks even overleggen over de behandeling hier in de Staten en de daaraan voorafgaande behandeling in de commissie. Parallel daaraan heeft ook de heer De Vey Mestdagh zich bij mij gemeld. Hij heeft in de vergadering van 1 november van de commissie Economie en Mobiliteit naar aanleiding van het betreffende ingekomen stuk vragen gesteld over de passage over de CO2-rechten. Dat betreft de brief aan de heer Wijn waarin de bepaling staat inzake de vrijstelling. De heer De Vey Mestdagh heeft er toen vragen over gesteld en hij heeft mij laten weten dat hij aanvullende vragen zou willen stellen. Wij hebben even overlegd of we dat zouden moeten combineren, maar hetgeen in januari aan de orde is, is veel breder. Ik stel u voor dat het punt van de heer De Vey Mestdagh, de passage over de CO2-rechten, hier aan de orde komt als mondelinge vraag en dat de totale problematiek die te maken heeft met de milieubalans, gekoppeld aan de verschillende technieken die aan de orde zijn bij de twee initiatieven voor kolencentrales in de Eemshaven, in januari wordt geagendeerd en dat we straks zullen spreken over de voorbereiding daarvan. Zonder verdere beraadslaging of stemming worden de voorstellen overgenomen. De VOORZITTER: Ik zal u later tijdens de vergadering meedelen hoe we verder zullen handelen met betrekking tot de commissie, nadat ik daarover nader overleg heb kunnen plegen. De heer LUITJENS: Voorzitter, dit onderwerp dat voor januari wordt geagendeerd, gaat uiteindelijk over werk. Mijn fractie zou het plezierig vinden als het onderwerp ook op 31 januari 2007 in de Staten kan worden afgerond.
5
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De VOORZITTER: Ja, daar zal alles op gericht moeten zijn. Dat lees ik ook in het verzoek van de heer Van der Ploeg en de heer Jager. Het is niet de bedoeling dat wij hier nu eens ruimschoots over gaan praten, terwijl de kwestie in een ander circuit doorloopt. Het is juist aan de orde vanwege het feit dat zij in het AB van Groningen Seaports met deze problematiek worden geconfronteerd. Dat heeft hen ertoe gebracht om deze principiële zaken in samenhang hier aan de orde te stellen, zodat tijdig positie ingenomen kan worden in het AB van Groningen Seaports. Dat betekent dat wij dit op 31 januari 2007 agenderen. Zonder verdere beraadslaging of stemming wordt met de voorstellen ingestemd. De VOORZITTER: Ik stel u verder voor dat straks wordt gestart met de integrale bijstelling. 4. C-lijst a. Brief van 2 november nr. 2006-19431/44/A.28, MT, over musrattenbestrijding, landelijk jaarverslag en voortgang onderzoek; b. Brief van 7 september 2006, nr.2006-13300/36/A.25, CW betreffende afschrift definitief inspectierapport vertrekcentrumschool Pinoccio; c. Brief van 9 november 2006, nr. 2006-19.892/45/A.17, CW, betreffende rapportage welzijnsbeleid; d. Brief van 16 november 2006, nr. 2006-20.913/46/A.28, CW, betreffende Paradox; e. Brief van 6 oktober 2006, nr. 2006-17231/40/A.11, CW betreffende overzicht initiatieven en resultaten relatie onderwijs - en arbeidsmarktbeleid en aanvullende brief van 24 november 2006, nr. 2006-21.811, CW, betreffende resultaten samenwerking onderwijs-arbeidsmarkt; f. Brief van 19 oktober 2006, nr. 2006-18.142/42/A.9, VV, betreffende beantwoording vragen uit notitie 'Vervoer voor iedereen'; g. Brief van 18 september 2006, nr. 2006-15.635/37/A.20, RP over netwerkanalyse nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen; h. Brief van * november 2006, nr. 2006-18.349/44.A.17, VV, over de Startnotitie N33; i. Brief van 29 november 2006, nr. 2006-17.792/44/A.36, EZ, over verzoek financiële bijdrage voor project Energie in de graanrepubliek; j. Brief van 9 november 2006, nr. 2006-19.619a/45/A.12, EZ betreffende verzoek om subsidie t.b.v. symposium paardenhouderij. De C-stukken worden zonder beraadslaging of stemming voor kennisgeving aangenomen. B-stukken B.1. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 oktober 2006, nr. 2006-15.275, VV, betreffende de herinrichting N388, gedeelte A7 - N360; financiering rotonde op de kruising N388/Hoge Tilweg (nummer 31/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.2. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 31 oktober 2006, nr. 2006-18943, WB, betreffende overname N46 - Oostelijke Ringweg en Groningen Eemshaven - van het Rijk (nummer 32/2006) en de brief van GS van 1 december 2006, nr. 2006-22.371, WB. De VOORZITTER: De heer Calon heeft het woord voor een mededeling. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik zal toelichten wat er in die brief staat. Wij hebben namelijk een luxeprobleem. De N46 wordt aan ons overgedragen.
6
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Er is een afkoopsom van € 56 miljoen beschikbaar en die zal aan het einde van het jaar worden overgemaakt. Volgende week is het provinciehuis dicht en volgens het treasury-statuut, dat door de Staten is vastgesteld, moeten wij voor het uitzetten van deze middelen minimaal drie offertes aanvragen. Dat gaat echter niet lukken, want op het provinciehuis wordt dan niet gewerkt. Dat zou betekenen dat het geld geen rente opbrengt en dat zou buitengewoon jammer zijn. Wij vragen om af te mogen wijken van het treasurystatuut tot aan 2 januari 2007. In overleg met de accountant en ABN AMRO is afgesproken dat, zodra het binnenkomt, het geld op daggeld wordt weggezet en dan kan de rentevergoeding nog tot een bedrag van € 15.000 oplopen. De vraag is of GS voor die beperkte tijd in de geschetste zin mogen afwijken van het treasury-statuut. De heer VOORZITTER: U begrijpt dat het voorstel gaat om de rentevergoeding. Met het laatste voorstel wordt ingestemd en voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.3. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 31 oktober 2006, nr. 2006-19.506, WB, inzake de overdracht van drie wegvlakjes van de N975, de N994 en de N998 aan resp. de gemeenten Stadskanaal, Bedum en Eemsmond (nummer 33/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.4. Voordracht van 17 oktober 2006, nr. 2006-15.452, CW betreffende beëindiging subsidierelatie met de Stichting De Groninger Molen en het verstrekken van een jaarlijkse budgetsubsidie aan de Stichting Het Groninger Molenhuis (nummer 28/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.5. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 31 oktober 2006, nr. 2006-17.354, MB, inzake budgetfinanciering IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie t.b.v. het Consulentschap Natuur- en Milieueducatie in de provincie Groningen 2007 t/m 2010 (nummer 34/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.6. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 7 november 2006 nr. 2006-06362, CW, betreffende subsidieregeling Provinciaal Accommodatie Fonds 2007-2010 (nummer 36/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.7. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 26 september 2006, nr. 2006-15.686, FC, inzake de vaststelling van het controleprotocol t.b.v. de accountantscontrole op de jaarrekening met betrekking tot de rechtmatigheidtoets (nummer 27/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.8. Conceptbesluit op het Wob-verzoek van de heer A. Heertje, Naarden om openbaarmaking van enkele geheime financiële stukken over Meerstad. Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld.
7
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 A-stukken (bespreekstukken) De VOORZITTER: Ik stel u voor dat wij beginnen met de integrale bijstelling, agendapunt A.4. A.4.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 31 oktober 2006, nr. 2006-18.402, FC, betreffende de Integrale Bijstelling van de Begroting 2006 ( 7e en 8e wijziging begroting 2006 en de 1e wijziging begroting 2007) (nummer 29/2006)
De VOORZITTER: Hierbij is ook aan de orde de brief van GS van Gedeputeerde Staten van 9 november 2006, nr. 2006-19.240/45/A.27, PO, betreffende informatie over dienstauto's CdK en gedeputeerden en de brief van 15 december 2006, nr. 2006- 23.811, CK betreffende bijdrage aan Delfzijl. De beraadslaging wordt geopend. De heer JASPERS: Voorzitter, in de eerste termijn van de commissiebehandeling zijn van onze kant nog een paar punten overgebleven. Het eerste punt is het Provinciaal Accommodatiefonds in verband waarmee wij een vraag hebben gesteld over de uitvoeringskosten. De informatie die wij per brief hebben gekregen is vooral nuttig voor het CDA om zich te realiseren dat, als je initiatieven neemt, er heel veel overheadkosten aan dit soort initiatieven kunnen zijn verbonden, want deze overheadkosten komen bijna in de buurt van het te subsidiëren bedrag van de kosten. U ziet dat wat ik nu zeg geheel aan de heer Hollenga voorbijgaat, maar het was wel voor hem bedoeld. De tweede opmerking betreft de aanvullende toelichting in het verslag van de vergadering van de commissie Bestuur en Financiën over de Apparaatskosten Personeel en de toedeling daarvan vanuit de stelposten naar de afdelingen. Dat verhaal is helder, maar qua tekst zou het nuttig zijn dat die zodanig wordt opgesteld dat deze meteen helder is. Het derde punt is het Waddenfonds. Dat zal mogelijk in de discussie vandaag terugkomen, maar voor wat betreft de toelichting in de commissie is voor ons voldoende adequaat toegelicht hoe met het Waddenfonds zal worden omgegaan en hoe de Staten zullen worden geïnformeerd over de projecten die langs de betreffende lijnen zullen gaan lopen en hoe het keuzeproces daar zal plaatsvinden. Daarmee is de integrale bijstelling, als onderdeel van de financiële cyclus, de laatste financiële behandeling van stukken uit deze cyclus in deze statenperiode. Dat betekent ook dat dit de laatste keer zal zijn dat er een "groot" debat over de financiën kan worden gevoerd. Alhoewel, een "groot" debat ... De laatste tijd waren deze debatten minder groot. Grote debatten vonden plaats in de vorige Statenperiode toen we begonnen met een nieuw College en een nieuwe gedeputeerde aan de financiële stelselherziening en de wijze waarop de begroting zou worden opgesteld en hoe verantwoording zou moeten worden afgelegd. Ook werd er toen nog fervent politiek bedreven op basis van de stukken die ter bespreking voorlagen. Dat is de laatste tijd nadrukkelijk minder geworden en soms kreeg je de indruk dat in de Staten op basis van de stukken die voorlagen, de oppositie vooral kwam van de Partij van de Arbeid. Wat ik in de afgelopen periode een beetje heb gemist, is "de leeuw" uit de vorige Statenperiode. Die "leeuw" is de laatste tijd een beetje gaan liggen, maar heel misschien staat die vandaag weer op en hopelijk staat hij gedurende de volgende periode wel weer helemaal overeind. Ik heb het natuurlijk over Wiebe van der Ploeg. In de vorige Statenperiode waren het scherpe debatten die de periode kenmerkten. Wat ik zeer van belang vond, is dat bij zo’n debat soms een stevig betoog werd afgestoken, maar, voorzitter, ik heb gemerkt – ik dacht dat het bij de begrotingsbehandeling was – dat een stevig betoog dat tijd kost, hier wordt afgesabeld. Echter, soms kan het heel nuttig zijn om je verhaal eens goed neer te kunnen zetten en het zou ook voor de SP in de volgende periode nuttig kunnen zijn om haar verhaal eens goed neer te kunnen zetten zonder dat dit direct wordt afgesabeld en dat daarbij het woord ‘tegen’ wordt gebruikt. Tot slot, voorzitter, denk ik voor wat betreft de uitvoering van het financiële beleid, alsmede de voorbereiding daarvan, het ambtelijk apparaat een compliment verdient. Chapeau voor het ambtelijk apparaat! De methode die hier is ontwikkeld, staat, is van hoge kwaliteit en zeer transparant. 8
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Misschien te transparant. Dat betekent dat de politiek in het debat terug moet komen. We hebben een paar weken geleden een kleine poging gedaan om, aan de hand van een technische discussie over prestatieindicatoren, de politieke trigger terug te brengen in het debat. Ik denk dat dit heel hard nodig is en dat zou ik als wens mee willen geven aan de volgende Staten. Dank u wel. De heer BROUNS: Voorzitter, ik was eigenlijk van plan om het woord nu niet te voeren, want toen ik met de voorbereiding van deze vergadering bezig was, moest ik wel heel diep graven om te achterhalen waarom de Integrale Bijstelling als bespreekstuk was opgevoerd. Na de prikkelende woorden van de heer Jaspers die overigens gericht waren op mijn fractievoorzitter, maar gezien het feit dat ik het woord voer, heb ik waarschijnlijk iets beter opgelet dan die fractievoorzitter, kon ik toch niet de verleiding weerstaan om een paar woorden te zeggen. Overigens was de fractievoorzitter mij aan het helpen, want ik had niet door dat hij doorgaf dat ik het woord namens de fractie zou voeren. Daarvoor dank! Als het gaat om het Provinciaal Accommodatiefonds kan ik ieder geval namens de CDA-fractie zeggen dat de uitvoeringskosten, zoals aan ons gepresenteerd, zonder meer acceptabel zijn als gekeken wordt naar hoe dat fonds is gevuld, wat wij ermee beogen en hoe wij goede maatschappelijke effecten kunnen bewerkstelligen als het gaat om de ondersteuning van een belangrijk onderdeel van onze samenleving, namelijk de sportverenigingen. Ik heb daarover geen enkele vraag, maar wel een opmerking. De onderbouwing van het betreffende bedrag van € 12.000 is wel heel erg kort door de bocht. Er wordt namelijk 250 uur voor personeel geraamd en dat kost dan € 12.000, want meer wordt er bij die uitvoeringskosten niet vermeld. Dat had dus wel uitgebreider gekund. Als we echter naar het totaal van de kosten kijken, zeg ik dat de hoogte van de uitvoeringskosten absoluut naar verhouding is en, wat ons betreft, ligt er een goed voorstel voor. Ik sluit mij aan bij de complimenten van de PvdA bij monde van de heer Jaspers als het gaat om de wijze waarop de begroting en de integrale bijstelling worden gepresenteerd. Het is zeer inzichtelijk en bij alle discussie gedurende de afgelopen jaren, of het nu gaat om de begroting zelf, de bijstelling of de jaarrekening, hebben wij dat kunnen concluderen. De hoeveelheid vragen neemt zienderogen af. Dat betekent dat de verantwoording en de onderbouwing van de betreffende stukken veelal heel goed is. Daarvoor doe ook ik hierbij mijn complimenten. Dat geldt ook voor de rapportages omtrent de subsidies die wij toekennen. Ook daar zie je dat de gekozen methodiek en de monitoring van de instellingen hun vruchten afwerpen, omdat de risico’s afnemen en de instellingen gezonder worden. Ik sluit mij aan bij de complimenten die zijn gemaakt. Dank u wel. De heer MOORLAG: Voorzitter, mag ik een vraag aan de heer Brouns stellen? De CDA-fractie heeft zich kort geleden nogal druk gemaakt over de verhouding tussen overhead en beheerkosten bij het SNN en het totale budget van het SNN. De vraag aan de heer Brouns is of hij de verhouding van € 12.000 aan uitvoeringskosten op € 16.000 aan budget ook juist acht voor de besteding van de SNN-middelen. De heer BROUNS: Volgens mij is de verhouding € 12.000 op een budget van € 500.000 dat ter beschikking is gesteld en dat is dus een geheel andere verhouding. De heer MOORLAG: Voorzitter, het bedrag dat renteloos ter beschikking wordt gesteld is € 500.000, maar het netto te besteden bedrag is het rentevoordeel. Het enige wat de sportverenigingen krijgen is dat rentevoordeel van € 16.000. Voor de besteding van € 16.000 moeten € 12.000 aan uitvoeringskosten worden gemaakt. Acht de CDA-fractie die verhouding ook juist bij andere vormen van subsidieverlening, zoals die bij het SNN? De heer BROUNS: Als het om de subsidieverlening bij het SNN gaat, dan gaat het om een ander verhaal. Ik zou dat ook geen goede verhouding vinden en de CDA-fractie met mij. Bij het SNN hebben wij gekeken naar het totale bedrag dat uitgezet wordt richting het bedrijfsleven. Hier kijken wij naar het totale bedrag dat uitgezet wordt voor sportverenigingen. Dat is € 500.000 en op termijn wordt het afgelost en het netto voordeel is inderdaad het rentevoordeel. Er wordt daardoor wel een impuls gegeven van € 500.000 aan sportverenigingen om op dit moment hun gebouwen en accommodaties aan te pakken. 9
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Dat is een directe stimulans en dan is die € 12.000 wel degelijk in verhouding tot € 500.000 en inderdaad vinden wij dat een goede verhouding. De heer MOORLAG: Ik houd het er maar op dat de beoordeling van deze verhoudingen blijkbaar gekleurd wordt door het feit of het iets is dat door het SNN wordt geïnitieerd of iets is wat wordt geïnitieerd middels een initiatiefvoorstel van het CDA. De heer BROUNS: Nee hoor, het zou ook mooi geweest zijn als het SNN dit had geïnitieerd. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik heb even een vraag aan de PvdA. Als ik mij goed herinner heeft u het betreffende voorstel in de bewuste vergadering ondersteund. Klopt dat of wilt u die steun nu terugtrekken? De heer MOORLAG: Voorzitter, wij hebben dat voorstel toen qua strekking ondersteund. Wij hebben kritische kanttekeningen gemaakt bij de verhouding tussen effect en beheerskosten. Die informatie is pas onlangs bekend geworden en wat op dat moment evenmin bekend was, was de opvatting van het CDA over de verhouding beheer- en uitvoeringskosten SNN en het netto rendement van het SNN-programma. Vanuit die wetenschap leek het mij relevant om het CDA over dit punt te bevragen, omdat ik vaststel dat er verschil van inzicht en beoordeling bestaat als het gaat om het Provinciaal Accommodatiefonds en de besteding van de SNN-middelen. Mevrouw WAAL: Voorzitter, ik was net als de heer Brouns niet van plan om het woord te voeren. Ik doe dat dan ook niet, zelfs niet na de geweldige woorden van de heer Jaspers. De integrale bijstelling levert voor ons geen zaken op die hier nog besproken zouden moeten worden. De financiën zijn tot zover op orde en dat is prima. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter, mijn bijdrage zou zo kort zijn geweest dat ik dacht dat ik dat wel gedurende deze vergadering zelf zou kunnen voorbereiden. Het punt is nu naar voren geschoven. Vandaar dat ik nu heel lang zal praten. Wat betreft de integrale bijstelling, zijn er wat ons betreft twee aspecten blijven liggen. Het eerste aspect is wel degelijk ook het Waddenfonds. Het gaat om vier maal € 100.000. Ik heb het verslag van september er nog op nagelezen en toen is er expliciet gesproken over de prioritering van projecten en de rol van de Staten daarin. De gedeputeerde gaf toen aan dat de Staten eigenlijk pas weer in beeld zijn op het moment dat er sprake zou zijn van cofinanciering van grote projecten. Nu ligt er een voorstel voor concrete financiering voor de voorbereiding van projecten, waarmee de vraag terugkomt wat de rol van de Staten in inhoudelijke zin is, qua voorbereiding, etc. Ons voorste zou zijn dat de commissie LWM op gezette tijden wordt geïnformeerd over de voortgang van concrete projecten die voorbij komen dan wel in gang worden gezet. Eerlijk gezegd was het mij niet geheel duidelijk wat het resultaat was van de behandeling in de commissie Bestuur en Financiën wat dit punt betreft. Voor de heer Jaspers was dat wel duidelijk, maar die vraag bleef bij ons liggen. Het tweede aspect dat overbleef was het vervoer van de heer Waal van Zoest naar Delfzijl. Op het einde van de vergadering van de commissie Bestuur en Financiën werd ik enigszins op het verkeerde been gezet door de heer Hollenga die zei dat er in het Seniorenconvent uitgebreid over was gesproken, maar dat bleek niet het geval te zijn, want er is slechts kort over gesproken in het Presidium. Dat was naar aanleiding van een vraag van mevrouw Deinum, als ik mij niet vergis. En dat was weer naar aanleiding van berichtgeving in de krant die een reactie was op de integrale bijstelling. In ieder geval is er in het Seniorenconvent niet uitgebreid over gesproken. Was dat wel het geval geweest, hadden wij hierover waarschijnlijk niet hoeven te spreken. Inhoudelijk bleek de gedeputeerde het met ons eens te zijn dat dit niet de manier zou moeten zijn waarop er gehandeld moest worden. Dat punt is al gemaakt. Blijft alleen de inhoudelijke waardering over voor de bijdrage van de provincie voor het vervoer. Eerlijk gezegd viel de brief die naderhand is ontvangen, ons tegen, want een en ander wordt geheel in het kader van Delfzijl geplaatst, terwijl het wat ons betreft helemaal niet over Delfzijl gaat. 10
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Het gaat ook niet over het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor Delfzijl, want daar hebben wij geen enkel probleem mee. Waar we wel een probleem mee hebben is de keuze die op een gegeven moment is gemaakt om voor een bepaalde manier van vervoer te kiezen. Dat zou op een geheel andere manier kunnen en op het moment dat je – in de provincie speelt het nu ook: het is als apart punt op de agenda geplaatst – je eigen burgers niet goed kunt vervoeren, vinden wij dit echt over de maat. Kortom, wij zijn het niet eens met deze wijze van besteding van de middelen. Het viel ons tegen dat het College al bij voorbaat aangaf niet te willen proberen om voor de resterende periode overleg met de burgemeester aan te gaan over hoe het anders zou kunnen. Kom ik nu terug op wat ik zal noemen de afscheidstournee van Frans Jaspers. Hij is op zoek naar de leeuw die kennelijk was gaan liggen. Ik heb verschillende mooie debatten met hem kunnen voeren en ik kan mij een gezamenlijke motie over voorfinanciering herinneren. Dat behoorde tot de leukere momenten en ik weet ook dat de werkgroep Jaspers zojuist is ingesteld en vervolgens weer is gaan liggen. Het is aan de nieuwe Staten om ervoor te zorgen dat de gezamenlijke initiatieven die wij op dit soort punten hebben genomen, ook in de volgende periode worden opgepakt. Dan gaat het over indicatoren en effecten van beleid en hoe je het College kunt aanspreken op resultaten. Voor zover die leeuw was gaan liggen, meneer Jaspers, gebeurde dat vanuit de wetenschap dat de controlefunctie, zoals door Nico Werkman en ondergetekende acht jaar geleden gestart, ook bij u in goede handen was. Op een gegeven moment is het kiezen voor prioriteiten en op het moment dat je ziet dat anderen het overnemen, verschuiven de prioriteiten. We zijn van heel ver gekomen. Acht jaar gelden bij de rekeningen waren er twee sprekers, Nico Werkman en ondergetekende. Tegenwoordig hebben wij een geheel andere systematiek en ik denk dat het goed is dat die systematiek zich zo heeft ontwikkeld. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ook ik heb hierover niet zo heel veel te vertellen. Wij vinden het een heldere voordracht. De uitgesproken complimenten aan het College en de ambtenaren die dit allemaal voor elkaar hebben gekregen, ondersteunen wij. Dat hebben wij ook een vorige keer gedaan. Wij hebben in de commissievergadering vragen gesteld die anderhalf A4 besloegen. Die zijn naar onze mening vrij helder beantwoord. Vroeger kreeg Nico Werkman het compliment dat hij zo veel vragen stelde, maar dat moest altijd in een bepaalde vorm worden gegoten. Die indruk kreeg ik bij mijn vragenlijst ook en ik denk dat wij op de goede weg zijn. Dat zullen wij het volgende jaar voortzetten, zeker ook gezien het verzoek van de heer Jaspers, zeker ook gezien zijn initiatief om middels een commissie voor elkaar te krijgen dat de statenleden actiever met indicatoren gaan werken hetgeen het ons misschien gemakkelijker zou maken om, althans dat is zijn perceptie, minder vaak tegen te stemmen en wat meer invloed uit te gaan oefenen. Er zijn twee zaken die ik graag wil melden. Wij waren erg verguld met de uitspraak van de heer Calon dat de Blauwe Stad geen euro meer krijgt dan het nu vastgestelde bedrag van € 90 miljoen aan investeringskrediet en dat als men geld nodig had, men zich maar tot de banken moest wenden. Hij zegt wel eens dat ik hem niet goed citeer, maar volgens mij klopt dit heel aardig en wij zullen hem zeker aan die uitspraak houden. Een andere vraag die nog open staat – dat heeft meer te maken met de voordracht die straks wordt behandeld – is dat er in de Integrale Bijstelling staat dat de bemoeienis van de provincie Groningen inzake het glastuinbouwgebied kostendekkend zal plaatsvinden. Er komt echter nog een risicootje bij van € 70.000. Ik heb in de openbaarheid al een aardige polemiek met de heer Bleker gevoerd over de glastuinbouw en over hoe de SP erin staat en hoe het College er tegenaan kijkt. Die polemiek voeren wij vrolijk verder. Wij gaan ervan uit dat het genoemde bedrag van € 70.000 nog niet in de uitspraak over de kostendekkendheid is meegenomen en wij zijn dus nieuwsgierig of dit tot een nieuw inzicht zal leiden. Voorzitter, wat betreft de brief over Delfzijl het volgende. Er is uitgebreid over gesproken. Wij nemen aan dat de gemaakte afspraken worden nagekomen, want afspraak is afspraak. Wij zouden wel graag zien dat het blijft bij de afgesproken looptijd van twee jaar. Voorzitter, ik dank u. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik heb nog een drietal punten. Ten eerste hebben wij in het kader van de energielasten aan de gedeputeerde verzocht om de mogelijkheden van energiebesparing in dit huis na te gaan. 11
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De heer Calon heeft erop geantwoord dat er getracht wordt om zuinig aan te doen, maar dat energiebesparing een illusie is. Dat dit kennelijk bij deze organisatie zo ligt, vinden wij heel jammer. Een tweede onderwerp dat aan de orde is bij de integrale bijstelling is dat er een behoorlijk bedrag, bijna € 500.000, wordt besteed in het kader van de beleidsnota Fiets. Dat verheugt ons en wij hopen dat dit voldoende is om de ambities van het plan te kunnen verwezenlijken. Het derde punt is reeds uitstekend door de heer Van der Ploeg van GroenLinks verwoord. Dat gaat over de € 200.000 voor Delfzijl. Het is op zich een goede zaak. Delfzijl zit in de problemen, maar als we kijken hoe groot het beslag dit jaar al is, bedraagt dat € 81.000. Wij vinden het wat te gemakkelijk dat het College zegt dat het bedrag iets meer kon zijn of juist iets minder, omdat nog onbekend was waaraan het precies besteed zou worden. Het zou wel goed komen. Als dit de nieuwe politieke cultuur is om op deze manier gelden ter beschikking te stellen, dan hopen wij dat dit ook gebeurt met de voorstellen die wij in de toekomst zullen indienen. Ook hopen wij overigens dat vanwege deze bijzondere manier van openbaar vervoer van de burgemeester van Delfzijl geen naheffing wordt ontvangen van de Belastingdienst. Wellicht heeft de gedeputeerde dat wel uitgezocht. Dank u wel, voorzitter. De heer ZANEN: Voorzitter, ik heb slechts kort iets over dit onderwerp te melden. Ik wilde verwijzen naar de commissie Jaspers zoals deze onlangs heeft vergaderd met als intentie om na te gaan of het debat in de Staten over allerlei punten aan scherpte zou kunnen winnen en meer politieke confrontatie zou kunnen behelzen. Het idee hierachter spreekt mij zeer aan en ik denk dat wij op die weg verder moeten gaan. Alleen is de commissie in het zicht van de statenverkiezingen tijdelijk stil komen te liggen en naar ik heb begrepen, neemt de heer Jaspers afscheid van de Staten, zodat de naam van de commissie wellicht gewijzigd moet worden. Verder wil ik de gelegenheid te baat nemen om een vraag te stellen over wat niet is gebeurd, of waar wij in ieder geval geen informatie over hebben. Dat is een scan van het apparaat, met name van de vervoersmiddelen van de provincie. Er zijn initiatieven geweest met vragen naar brandstoffen ... De VOORZITTER: Nu moeten we echt even oppassen. U heeft dat bij de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld, maar de vraag is of de integrale bijstelling de gelegenheid is om daarop terug te komen. U heeft er alle gelegenheid toe, maar ik vind niet dat de integrale bijstelling het moment is waarop we gaan vragen hoe het met de toezeggingen bij de begroting staat op dat punt, want het heeft namelijk geen financiële implicaties. Ik wil nu echt dat u zich richt op het onderwerp dat nu aan de orde is. De heer ZANEN: Ik had gehoopt dat op dit punt een bijstelling zou zijn gemaakt ... De VOORZITTER: Sorry, meneer Zanen, ik vraag u om daarvan af te zien. U had alle middelen. U had in deze vergadering mondelinge vragen kunnen stellen. U had een interpellatie kunnen houden. U gaat nu iets misbruiken en daarvoor is dit niet bedoeld. De heer ZANEN: Voorzitter, dit is niet bedoeld als misbruik. Nu gaat u mij op een manier bejegenen waarvan ik niet ben gediend. Ik zal nu stoppen met het behandelen van dit punt onder dit agendapunt, maar ik denk dat ik iets tegoed heb van de gedeputeerde dat tot nu toe is blijven liggen. De VOORZITTER: Ik heb u erop gewezen dat u vele mogelijkheden heeft om de gedeputeerde daarop te wijzen. Het woord is aan gedeputeerde Calon. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, dank voor de complimenten, vooral die in de richting van het ambtelijk apparaat dat de laatste acht jaar producten maakt die beter zijn dan in het verleden. Hier heeft Frans Jaspers een punt. Ons doel was acht jaar geleden om een begrotingscyclus te maken die voor iedereen in deze Staten begrijpelijk zou zijn en niet slechts voor de financiële specialisten. Ik ben zelf lang lid geweest van de Staten en mij bekroop af en toe de indruk dat slechts een handjevol statenleden echt alles begreep. Ik denk dat wij nu een eind op weg zijn met het verwezenlijken van ons doel. 12
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Een tweede doel is om hiermee een landelijke prijs te gaan winnen en erkend te krijgen dat deze financiële systematiek zo goed is dat deze beter is dan in elke andere provincie. Dat doel hebben wij nog niet bereikt en dat moet dus nog bereikt worden. Als de cyclus goed loopt, efficiënt in elkaar zit en iedereen het begrijpt, kan het debat zich richten op politieke punten en hoeft het zich niet meer te richten op de technische details. Overigens wil ik de complimenten wel weer terug sturen aan de commissie Bestuur en Financiën en ook aan de Rekeningcommissie waarbinnen goede verhoudingen aanwezig waren zonder politieke spelletjes en waar – ik hecht eraan om dat hier te zeggen – op een zakelijke, soms harde, maar altijd inhoudelijke manier is gediscussieerd. Daar zijn de stukken en de cyclus ook beter van geworden. Dus mijn dank gaat ook uit naar u. Het Waddenfonds. In de commissie heb ik al gezegd dat het bedrag van € 100.000 niet beschikbaar is om even allerlei andere zaken te gaan doen. De lijnen die de heer Bleker in de betreffende commissie heeft uitgezet, blijven staan. Binnen die lijnen is het nodig om projecten verder te ontwikkelen, zodat ze voldoen aan de criteria. Ik heb toen ook al aan de heer Van der Ploeg gezegd dat ik zijn voorstel om de Staten daarbij te betrekken, bijvoorbeeld door middel van een jaarlijkse rapportage, zoals ook met de Kompas-projecten geschiedt, in de betreffende commissies of de Staten, een goed voorstel acht. Ik dacht toen dat de heer Van der Ploeg daarmee instemde. De heer VAN DER PLOEG: Dat heb ik goed begrepen, maar u heeft het over achteraf informeren, terwijl het ging om prioritering en op welke projecten wordt ingezet. Het voorstel van mijn tweede termijn hier was om ook in die opzichten met de commissie te overleggen op het moment dat het relevant is. Dat kan dus ook vooraf zijn en die toezegging heeft u in ieder geval niet gedaan. De heer CALON (gedeputeerde): Nee, die toezegging heb ik niet gedaan en die doe ik ook nu niet. Ik zou dan de voorzitter moeten vragen om het woord aan de heer Bleker te geven, want dit debat is in de commissie ook al gevoerd en ik ga niet overdoen wat daar reeds is gedaan. Ik voel er zelf, sprekend op persoonlijke titel, overigens heel weinig voor om nog voordat een projectplan klaar is te discussiëren over wat wel en wat niet zou moeten. Naar mijn mening hebben we een algemene subsidiesystematiek en proberen we daarbinnen projecten panklaar te krijgen. Als het grote projecten zijn die over bepaalde grenzen heen gaan, gaan we eerst naar de Staten, terwijl kleine projecten doorlopen. De heer Bleker zal dit ongetwijfeld aanvullen als ik op dit punt mijn betoog heb afgerond. De glastuinbouw. Dat bedrag van € 70.000 zit begrepen in het totaal van € 400.000. Delfzijl. Procedureel had de heer Van der Ploeg een punt. Waarschijnlijk versprak hij zich, want hij zei dat hij een inhoudelijk punt had. Procedureel was ik het met hem eens dat wij eerst naar de Staten hadden moeten gaan om goedkeuring te vragen voor dat budget. Dat heb ik ook al tijdens de commissievergadering gezegd. Inhoudelijk zijn wij het niet met hem eens. Ik ben het ook niet eens met de opmerking van de heer De Vey Mestdagh dat het wat meer of minder kon zijn en dat het wel goed zou komen en dat er mogelijk sprake is van een fiscale naheffing. Dat betoog kwam op mij over als dat het een rommeltje zou zijn en dat er met de pet naar gegooid zou worden. Dat staat haaks op hoe wij hier gewend zijn te werken: degelijk en integer. Ik heb in de commissie gezegd, voorzitter, dat met betrekking tot een eventueel debat of die € 100.000 nu € 80.000 moet zijn of juist € 150.000, ik niet kan bewijzen dat het € 100.000 moet zijn. Wij hebben gedurende twee jaar € 100.000 per jaar geraamd, omdat Delfzijl in de problemen zit. Ook dat heb ik al in de commissie betoogd. In Delfzijl vindt er morgenavond nog een begrotingsbehandeling plaats waarin men zal proberen om de begroting sluitend te krijgen om volgend jaar niet onder preventief toezicht te vallen. Wij kennen allen de geschiedenis van Delfzijl. Er is een stand in-burgemeester die vanuit zijn woonplaats naar Delfzijl gaat en ook zijn tijd efficiënt moet kunnen besteden, want hij heeft het behoorlijk druk. Wij vinden de afspraak die de CdK gemaakt heeft met de stand in-burgemeester redelijk. . De heer DE VEY MESTDAGH: Ik kan de opmerking die de gedeputeerde naar aanleiding van mijn opmerking niet volgen als ik in de brief zie staan dat je net zo goed zou kunnen zeggen – ik citeer – “dat het juist meer of minder moet zijn” en dat hij ons niet kan overtuigen of het een of het ander het geval is 13
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 en dat hij vervolgens zegt: wij willen niet de suggestie wekken dat het uit de lucht komt vallen. Waar komt die € 200.000 dan wel vandaan afgezien van het goede gevoel van de gedeputeerde dat hij er kennelijk bij heeft? Ik wil hierbij wel opmerken dat het niet onze intentie is om Delfzijl even een hak te zetten, want wij zijn er allemaal van overtuigd dat er in Delfzijl het een en ander moet gebeuren. De heer CALON (gedeputeerde): Waar het vandaan komt is vrij simpel, voorzitter. Het is niet € 200.000 voor één jaar, maar twee jaar € 100.000. Je raamt wat het ongeveer zal kosten. We wisten dat die SWOTanalyse er aan zou komen. Je weet niet wat het kost, maar wel de orde van grootte. De opmerking in de brief moet precies zo worden begrepen als ik zojuist heb gezegd. Niemand hier in deze zaal kan bewijzen of het € 50.000 hoger moet zijn of € 20.000 lager. Ik zou het echt niet weten, maar je raamt naar wat je aan ziet komen en daarvoor wordt dan een reëel bedrag vastgelegd. Voor dit jaar is dat € 100.000. We staan nu op € 80.000 die besteed moet worden. Ik zou echt niet weten wat er volgend jaar nog komt. Ook weet ik niet of de SWOT-analyse adequaat is, maar ik weet wel dat wij een reële raming hebben gemaakt voor wat wij zouden moeten betalen. Wij vinden het goed besteed geld. De heer SWAGERMAN: Ik zou graag een korte vraag stellen. Zoals ik zojuist heb aangegeven denk ik dat het gaat om een termijn van twee jaar. De afspraak loopt dus tot en met volgend jaar. Dat kunnen wij volledig volgen en uw verhaal over de raming kan ik ook volgen. Zo werken die zaken. Kunt u toezeggen dat, zodra er verlenging zou plaatsvinden, dit zal gaan met meer betrokkenheid vanuit de Staten of doet u het dan weer op dezelfde manier? De heer CALON (gedeputeerde): Ik heb al in de commissie en zojuist ook weer verklaard dat de heer Van der Ploeg een punt had en dat als wij zouden afwijken, wij eerst de Staten zullen raadplegen. In die zin is de toezegging al gedaan. Het is dus voor twee jaar geraamd en wij denken dat het goed besteed geld zal zijn. Nog een opmerking. Dit is misschien wel de laatste behandeling in de Staten van een financieel product, omdat wij er tot nu toe vanuit gegaan waren dat we een beleidsarme voorjaarsnota in deze Staten zouden bespreken en een beleidsrijke voorjaarsnota in de volgende Staten. Ik kijk naar de planning hoe het zit en wat er in de beleidsarme voorjaarsnota kan worden opgenomen. Het zou zo kunnen zijn dat er dermate weinig in de beleidsarme voorjaarsnota komt te staan en dat hij dermate laat kan worden overgelegd dat hij ook door de nieuwe Staten zou moeten worden vastgelegd. Dat heeft eigenlijk niet veel zin. Mogelijk is het beter om één nieuwe voorjaarsnota op te stellen na de verkiezingen. Dat zullen GS na 1 januari 2007 definitief beslissen. Het zou kunnen zijn dat dit de laatste keer was. Ik wil in ieder geval de Staten en met name de leden van de beide commissies die ik zojuist heb genoemd, hartelijk bedanken voor de vele input die zij hebben gegeven om dit soort producten beter te maken. Laten we hopen dat wij die F.G. Kordes-Trofee in de volgende periode naar Groningen halen. Dank u wel. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, inzake het Waddenfonds hebben de Staten van het College een Programma Groninger Wadden ontvangen, hetgeen het kader is voor de beoordeling van de subsidieaanvragen. Eén keer per jaar zullen wij aan uw Staten de in dat jaar toegekende subsidies en aanvragen voorleggen die zijn binnengekomen ter toetsing uwerzijds aan het Groninger Waddenprogramma. De heer VAN DER PLOEG: Ja, ik lees hier ... het is een soort achtergronddocument ... De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, kan de heer Van der Ploeg ook zeggen waar hij uit voorleest? De heer VAN DER PLOEG: Ik lees uit het verslag van de commissie voor en ik citeer op dit punt de heer Bleker. Het is allemaal nog niet duidelijk of al die projecten op deze manier gaan. Het kunnen ook andere projecten zijn en bovendien moet nog een uitwerking plaatsvinden. 14
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Dat is de achtergrond van de discussie. Ik denk dat het wel degelijk verstandig kan zijn ... maar ik laat dat aan de leden van de commissie om hierop terug te komen op het moment dat er daadwerkelijk naar prioritering wordt gekeken. Op het moment dat wij geld gaan uitgeven en onderzoek gaan doen, stellen wij eigenlijk zelf prioriteiten. Dat is iets waar de Staten bij betrokken zijn, omdat het gaat om het geld van de Staten. Dat is heel simpel. De VOORZITTER: Ik begrijp dat dit een tip is voor de commissie. De heer VAN DER PLOEG: Ja en voor de volgende commissie en al deze en volgende statenleden. De VOORZITTER: Goed. Ik kijk even rond voor de tweede termijn. De heer VAN DER PLOEG: Ik wil nog even kort terugkomen op de subsidie voor het vervoer van de heer Waal, de taxi. Het College zegt: wij vinden het redelijk. Wij echter vinden het overmatig en wij vinden dat het in feite gerepareerd zou moeten worden. Ik heb eerlijk gezegd niet de indruk gekregen, niet vanuit de beantwoording en evenmin vanuit de stukken, dat hier van tevoren goed naar is gekeken, maar dat het vrij snel is gegaan en het achteraf is goedgekeurd door het College. Ik vind dat dit op een andere manier zou moeten. Ik ben het voor 99,9% van de begroting met de heer Calon eens, maar dit vind ik een misser. De heer DE VEY MESTDAGH: Wij sluiten ons op dit punt aan bij GroenLinks, voorzitter. De heer CALON (gedeputeerde): Als een gemeente in de problemen verkeert en er een aantal burgemeesters is versleten en er vervolgens een heel goede waarnemer komt die bereid is om gedurende vele uren in de week – ik zal niet zeggen dag en nacht – Delfzijl te helpen om uit de misère te komen, samen met een college van B en W en een raad die zeer goed werk verrichten, vind ik het goed dat wij als College van GS daaraan meehelpen. Wij stellen twee keer per jaar € 100.000 beschikbaar om in ieder geval de eerste financiële nood te lenigen op het gebied van het vervoer en de SWOT-analyse en dan vind ik het jammer dat, afgezien van het procedurele punt waarin ik de heer Van der Ploeg al drie keer gelijk heb gegeven en ik bereid ben om dat voor de vierde keer te doen, GroenLinks zegt en dat D66 zich daarbij aansluit dat zij dat een misser vindt. Ik deel die mening niet. De heer VAN DER PLOEG: Even voor de duidelijkheid. Wij hebben geen enkel bezwaar tegen het helpen van Delfzijl. Dat heb ik in de eerste termijn heel duidelijk gezegd. Ik vind het dan ook faliekant verkeerd van deze gedeputeerde dat hij ons commentaar weer in dat licht wil stellen. Dat is absoluut een verkeerde suggestie. De misser betreft puur en alleen de manier waarop er in dit huis gesproken is en besloten is ten aanzien van het vervoer van de burgemeester. Daar zit het punt van verschil en ik heb geen behoefte om op een andere manier op dit punt te worden aangesproken. De beraadslaging wordt gesloten. De heer VOORZITTER: Ik stel voor om over te gaan tot besluitvorming. Ik kijk even naar de heer Van der Ploeg. Leidt dit tot aantekening bij dit onderdeel? De heer VAN DER PLOEG: Het lijkt mij in het licht van het debat wel logisch om dat te doen. De heer VOORZITTER: Begrijp ik dat de heer De Vey Mestdagh zich daar knikkend bij aansluit? Dan heb ik dat knikken verheven tot een aantekening. De heer DE VEY MESTDAGH: Dank u wel, voorzitter. De VOORZITTER: Met deze aantekeningen neem ik aan dat u met de voordracht kunt instemmen? 15
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Zonder stemming wordt met de voordracht van Gedeputeerde Staten van 31 oktober 2006, nr. 200618.402, FC, betreffende de Integrale Bijstelling van de Begroting 2006 ingestemd met de aantekening dat de fracties van GroenLinks en D66 geacht worden tegen het onderdeel betreffende de bijdrage aan Delfzijl te hebben gestemd. A.1.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 5 december 2006 betreffende het Manifest "De stem van het Noorden" (nummer 38/2006)
De VOORZITTER: Wij hebben de voordracht zo behandeld dat de eerste termijn wordt beschouwd te zijn behandeld in het AB van het SNN waarna dat vervolgens is vertaald. Ik kan u inmiddels zeggen dat in de provincie Friesland het manifest bij hamerslag is vastgesteld. Laat dat een inspiratie zijn! De beraadslaging wordt geopend. De heer KÖLLER: Of dat inspirerend genoemd moet worden, voorzitter, is nog maar de vraag. Wij hebben in Assen geprobeerd een manifest vast te stellen met een voorzitter die dit manifest ook voor Asser begrippen – en Assen is met de TT wel wat snelheid gewend – als het ware in de hoogste versnelling door het AB heen wilde jagen. Wij hadden niet eens het besef of de moties al dan niet zijn aangenomen of overgenomen. In ieder geval hebben we een nieuw manifest ontvangen en er is een aantal zaken uit die moties in opgenomen, met name het duurzame. Dat duurzame vinden wij prima, maar we hadden het ook over het sociale. Een beetje creatief mens zegt natuurlijk dat duurzaam ook sociaal is. Het lijkt mij goed dat wij dit manifest unaniem vaststellen en dat het College, of in ieder geval het SNN, middels dit manifest het nodige uit de kabinetsformatie in Den Haag weet te slepen. Wij zijn hier niet het platform om te gaan debatteren over hoe dat nu precies in elkaar zit. Wij wensen hen daarbij wel succes, zowel het Noorden met zijn lobby als de Hagenezen bij de totstandkoming van een nieuw kabinet. Er is nog een ander punt en ik weet dat dit voor sommigen een heikel punt is. Ik heb vernomen dat de Commissaris afgelopen zondag jarig was en mij werd gevraagd om ter gelegenheid daarvan het verjaardagslied in te zetten. Ik heb wel eens eerder gezegd dat er hier zoveel zaken aan de orde zijn geweest dat je er een lied over zou kunnen zingen. Aangezien het voor velen de laatste keer is dat zij de Commissaris als jarige meemaken, lijkt het mij aardig een lied te zingen. Nu ben ik geen zanger, maar ik zal proberen er invulling aan te geven. De heer ZANEN: Voorzitter, ik vraag mij af in hoeverre dit onderwerp aan de orde is. De VOORZITTER: Meneer Zanen, weest u gerust, ik zou er dadelijk op hebben gewezen dat dit buiten de orde is. De heer KÖLLER: Maar nu doet hij dat niet meer, dus nu gaan we zingen: “Lang zal hij leven, lang zal hij leven, lang zal hij leven in de gloria In de gloria, in de gloria! Hieperdepiep hoeraa!” (3x) Van harte gefeliciteerd en nog veel succes! De VOORZITTER: Dank u wel, maar ik blijf van mening dat dit buiten de orde is. En dat niet alleen vanwege de heer Zanen. Daar kunt u gerust op zijn. De heer HOLLENGA: Voorzitter, in de gezamenlijke statenvergadering in Assen is afgesproken dat wij het manifest in de afzonderlijke Staten zullen vaststellen. 16
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Dat had te maken met het feit dat in Assen een tweetal moties zijn aangenomen die een directe relatie hebben met het manifest. Wij hebben toen bij het voorstel van het CDA afgesproken dat het DB het manifest in de geest van die moties zou aanpassen. Aan ons is nu ter beoordeling of dat gelukt is. Wij kunnen vaststellen dat zowel in de aanhef als in het onderdeel ‘Onze kracht’ met name nog eens wordt gewezen op het landelijk gebied en de kwaliteiten die wij hier hebben en dat wij die willen versterken, maar ook dat wij de sociale infrastructuur en de voorzieningen heel belangrijk vinden. Daarmee is, gezien de bedoelingen van het manifest, tegemoet gekomen aan de moties. Het belangrijkste van het manifest is natuurlijk het aanbod aan Den Haag en dat aanbod is kort maar krachtig verwoord. Het is een aanbod dat wij wel vaker hebben gedaan, maar waarvoor wij ons, zeker in de richting van een nieuw kabinet, opnieuw voor gaan inzetten en het kan niet anders dat wij daarvoor de sterke lobby gaan gebruiken van het SNN die de afgelopen vier jaar vorm heeft gekregen en ook in de komende jaren verder vorm zal krijgen. Wij wensen het Dagelijks Bestuur veel succes! De heer OUT: Na de afscheidstournee van zowel de heer Jaspers als de heer Köller spreek ik nog een paar woorden uit namens de VVD-fractie over het manifest. Namens de drie noordelijke VVD-fracties heb ik in Assen aangegeven dat de VVD het een goede zaak vindt om als Noorden een eenduidig en eensluidend geluid richting Den Haag af te geven. Het lijkt inderdaad de goede kant op te gaan. De drie provincies en ook alle partijen zullen het manifest, voor zover ik heb kunnen nagaan, ondersteunen. Er is verzocht een aantal aspecten aan te passen. Dat is prima. De moties zijn op een correcte wijze in het manifest verwoord, waarbij de inzet en de bedoeling niet anders wordt. Duidelijker wordt gepositioneerd wat de achtergronden zijn om een en ander te doen. Het enige dat in deze voordracht opviel, was de datum waarop hij was ingediend: 5 december 2006. Ik denk niet dat wij er een diepere symboliek aan moeten geven dan dat het slechts de datum was waarop hij is ingediend. Laten we hopen dat het niet is zoals met Sinterklaas en dat wij niet slechts cadeautjes aan ons zelf geven, maar een cadeau geven waardoor wij ook weer cadeaus uit Den Haag terug mogen verwachten. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, de jaren dat ik deel uit heb gemaakt van het AB van het SNN is mij opgevallen dat de inbreng vooral van de Groningers kwam. Dat het stuk bij hamerslag door de Friese Staten is vastgesteld, verbaast mij helemaal niets. De VOORZITTER: Ik zal het overbrengen. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, wij hebben het manifest besproken in Assen en we hebben een amendement ingediend. We kunnen constateren dat het koor van Noord-Nederland harmonieuzer is geworden, maar dat dit ook erg afhankelijk is van de dirigent die er voor staat. Zoals het met de dirigent in Assen ging, klonk het koor vals en moest het koor zelf ingrijpen. Ik hoop dat het Dagelijks Bestuur het manifest ter hand neemt om het amateurkoor tot een professioneel koor om te vormen. Het DB zal het overleg moeten aangaan met het kabinet dan wel met de onderhandelaars. Ik wens hen daarbij veel succes. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, het manifest is wat het moet zijn. Het woord ‘manifest’ brengt met zich mee dat het kort, puntig en to the point moet zijn en ik zal proberen dat ook te zijn. De SP-fractie staat achter de inhoud van het manifest omdat er niet zoveel nieuws in staat. Er staan zaken in waar we al jaren mee bezig zijn vanuit Gronings, Fries en Drents perspectief. Wij vinden dat de plaats van de besluitvorming, namelijk in de Staten van Groningen in Groningen, de juiste plek is om dit manifest goed te keuren. Wij waren wel blij met de Friezen die er niet helemaal uitkwamen, hetgeen betekende dat het politieke gewicht weer daar kwam waar het volgens ons moet liggen. De meeste sprekers wijzen erop dat wij onze wensen moeten overbrengen naar Den Haag, maar er staan punten in die grensoverschrijdend zijn en ik zou zeer nadrukkelijk de aandacht op Brussel willen vestigen. Er komt nogal wat geld uit Brussel en wij moeten er heel hard aantrekken om dat hier binnen te krijgen, omdat Den Haag er wel eens anders over denkt. 17
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Ik zou daarom willen benadrukken dat het manifest ook over de grenzen bekend moet worden, omdat er daardoor meer kans is dat er geld deze kant op komt. Dank u. Mevrouw DEINUM: Voorzitter, in de gezamenlijke statenvergadering in Assen heeft onze fractie gesteld dat de tekst die toen in grote lijnen voorlag, aansluit op hoe wij als D66 in de noordelijke provincies tegen de kracht van Noord-Nederland aankijken. Ik zal dat niet herhalen, maar ik constateer, na lezing van het nu voorliggende manifest, het volgende. Zo er al twijfel over bestaat heeft volgens D66 de gezamenlijke statenvergadering van de drie Staten op 28 november 2006 wel degelijk zin gehad. Er is een aantal moties aangenomen die maken dat er nu een manifest ligt dat meer recht doet aan de inzet vanuit het Noorden. Niet alleen gaat het om een verhaal voor onszelf, maar het is een verhaal waar heel Nederland beter van wordt. Wij willen niet achterop lopen, maar voorop. Meneer Out, ook al bedoelt u het goed, wij willen geen cadeautjes uit Den Haag, maar wij willen ons recht. In dit manifest wordt de sociale infrastructuur, de kwaliteit van het landelijk gebied en onze bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de nationale economie benadrukt. D66 heeft naar aanleiding van de moties op 28 november 2006 een dringend pleidooi gehouden om dit op te nemen in het definitieve manifest. Voorzitter, wij zijn het eens met het besluit en wij zijn benieuwd welk moment voor de aanbieding het meest geschikt is. Als je de heer Balkenende moet geloven, zal dat vóór 7 maart 2007 moeten zijn. Wie weet? Dank u wel. De heer ZANEN: Voorzitter, bij gelegenheid van die gezamenlijke vergadering in Assen lag ook een initiatiefvoorstel van de kant van de Partij voor het Noorden ter bespreking voor. Wij hebben in de discussie moeten vaststellen dat dit voorstel onvoldoende steun kreeg om te kunnen doorgaan als het manifest van Noord-Nederland richting kabinet. Zo was weliswaar wel de vorm waarin het was geschreven. De achtergrond van ons verhaal is dat wij menen dat op het moment dat het kabinet een aantal essentiële zaken met betrekking tot het regionale beleid in Noord-Nederland aan het afbouwen is, dit mogelijk het moment is dat wij een andere relatie willen tussen het landsdeel Noord-Nederland en de rijksoverheid. Die opvatting is noch meegenomen in de discussie, noch in de besluitvorming. Wij hebben aan het eind van die bijeenkomst verklaard achter het uitbrengen van het manifest te staan in de vorm zoals nu voorligt. Ik moet erbij zeggen dat het SNN, als drager van het verhaal richting kabinet, naar onze mening helaas eerder aan het verzwakken is dan aan het versterken ten opzichte van het Rijk. Wij hebben lijdzaam geaccepteerd dat de medezeggenschap van het SNN in de projecten aangaande het regionale beleid van de nationale overheid, maar wellicht straks ook met betrekking tot de projecten die vanuit Brussel mogelijk zijn, eigenlijk door de rijksoverheid ter zijde wordt geschoven. Dat is een heel ernstige zaak. Bovendien is het volume van het regionale beleid zeer teruggelopen. Dat leidt ertoe dat er binnen de SNN-organisatie aarzelingen ontstaan. Als de provincie Friesland niet het quorum haalt in een gezamenlijke vergadering, is dat een slechte zaak. Dat betekent dat we politiek niet als eenheid kunnen opereren. Als er een discussie ontstaat naar aanleiding van het IT-atelier in Emmen over de vraag of de projecten al dan niet meer naar de provincies toe gehaald moeten worden, is dat mijns inziens ook een slechte zaak, want dat knabbelt aan de positie van het SNN. Voorzitter, ik noem deze zaken op dit moment, omdat zij de context vormen waarbinnen wij als Staten een manifest aan de rijksoverheid willen voorleggen. Ik vind het terecht dat wij herhalen dat een meerjarenprogramma voor de ontwikkeling van Noord-Nederland nodig is en dat wij dit van het nieuwe kabinet gedaan willen krijgen. Dat is belangrijk en het moment waarop dit vruchtbaar aan de orde gesteld kan worden, wordt nog gezocht. Wij gaan er als Partij van het Noorden mee akkoord. De andere discussies moeten dan maar op andere momenten aan de orde worden gesteld. Ik wil nog even richting D66 zeggen, welke partij de opvatting heeft dat de drie provincies tot één provincie zouden moeten worden samengevoegd, dat de Partij voor het Noorden een ander idee heeft. Er zou namelijk één landsdeel moeten komen met adequate bevoegdheden en een hoge mate van autonomie en de middelen om die bevoegdheden te kunnen waarmaken. Dat is dus een andere benadering en zo is de teneur van ons manifest. Wellicht is dat een thema voor de aanstaande debatten in het kader van de verkiezingen van Provinciale Staten op 7 maart 2007.
18
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Mevrouw DEINUM: Voorzitter, dat de heer Zanen iets heel anders wil dan D66 nastreeft in haar landelijke verkiezingsprogramma, was ons wel bekend en ik denk bij de meeste mensen hier ook. De heer ZANEN: Goed. Daarom onderstreep ik dit nog even, want ik vond de manier waarop de discussie op dat punt in Assen plaatsvond, niet zo denderend. Dank u wel. Mevrouw DEINUM: Voorzitter, die discussie ging niet over dat punt, maar over het manifest dat u zelf had geschreven en dat is iets anders. De VOORZITTER: Ik stel voor deze ronde af te sluiten. Het woord is aan gedeputeerde Gerritsen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, het is heel goed dat deze Staten plenair aandacht besteden aan het manifest, terwijl dat misschien elders bij hamerslag of als B-stuk wordt vastgesteld, want het gaat wel over iets. Het betekent dat wij doorgaan met het zichtbaar maken van ons aanbod. We hebben al flinke stappen gezet in de afgelopen periode tegen de wind in. Het is niet gemakkelijk geweest. Het schrappen door het nu demissionaire kabinet van de Langman-steun. Pieken in de delta: alleen sterker maken wat al sterk is en dat is dus niet in het Noorden. Tegen deze opvattingen hebben wij flink gestreden, samen met de Kamer. We zijn teruggekomen vanuit een heel moeilijke positie. Inzake de Europese middelen geldt hetzelfde verhaal. Ook daar hebben wij in twee stappen het bedrag op € 237 miljoen gekregen. Wij willen nu een derde stap zetten en wel met het nieuwe kabinet. Het nieuwe kabinet dat anders van samenstelling zal zijn waardoor er een andere wind zal kunnen gaan waaien, maar waar wij wel op het goede moment aanwezig moeten zijn met een goede en krachtige visie die tot uitdrukking brengt wat wij te bieden hebben en waar Noord-Nederland sterk in is. Het is al door u genoemd: duurzaamheid, het landelijk gebied en de economische speerpunten. Daaraan kunnen wij een goede bijdrage leveren. Het toont aan dat de positie van het SNN een sterke positie heeft en heeft gehad, ook in de periode dat het politiek vreselijk lastig was. Steeds zijn wij in staat geweest om met een krachtige lobby en wel in direct contact met de staatssecretaris tot een veel betere positie te komen. In het overleg van de noordelijke Staten komt één visie naar boven en die visie ligt hier voor in de vorm van dit manifest. Ik hoor van u dat u daarmee op hoofdlijnen instemt en dat u ook vindt dat de manier waarop het DB is omgegaan met de moties, juist is. Op voorstel van de Partij van de Arbeid zijn er nadrukkelijk meer sociale elementen, zoals de bestaanszekerheid, in het manifest gezet en ook een visie op duurzaamheid waarvoor GroenLinks voorstellen heeft geformuleerd, is opgenomen. Wij hebben een visie die laat zien dat wij een krachtige positie hebben als drie noordelijke Staten en ook dat wij de belangen in Den Haag blijven bepleiten. Dat is vaak onderdeel van politieke discussie, bijvoorbeeld van de politieke discussie waarin de heer Verhagen zegt dat het geld niet naar het bedrijfsleven gaat. Wij hebben kunnen laten zien dat wij met SNN een goede en slagvaardige organisatie hebben met een beperkte overhead, waardoor wordt bijgedragen op een directe, maar ook op een indirecte manier, aan het bedrijfsleven. SNN heeft laten zien dat zaken worden uitgevoerd, ook als het lastig is. Af en toe wordt er inderdaad risico gelopen en soms gaat er iets mis, zoals in het geval van het IT-Atelier. Dat moeten wij erkennen en daaruit moeten wij lessen trekken. Gelijkertijd kunnen wij aanvoeren dat honderden projecten uitstekend verlopen en dat is ook een resultaat dat wij op ons conto kunnen schrijven. De heer Swagerman roept ons op om met het manifest grenzen te overschrijden. Dat hebben wij al gedaan. Wij hebben gesproken met mevrouw Hübner, de eurocommissaris, en onze visie hebben wij ook aan haar meegedeeld. U weet dat wij in mevrouw Hübner een bondgenoot hebben. Het zou goed zijn als de SP de stap zet naar het SNN, waarmee wij de banenmachine aan de praat houden en wij uitvoering geven aan de Europese programma’s. Het zou goed zijn als de SP ook daar haar medewerking aan verleent. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, het antwoord op die vraag staat in ons verkiezingsprogramma, maar dat heeft u niet kunnen lezen, want er moeten nog een paar amendementen in worden verwerkt. Wij overwegen zeker niet om in het SNN te gaan. Ik heb u overigens niets horen vertellen wat niet via deze Staten rechtstreeks en via deze organisatie rechtstreeks op touw had kunnen worden gezet. 19
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Dat er een andersoortige samenwerking dan het huidige SNN kan plaatsvinden, is voor ons zo klaar als een klontje. Dat u zegt met een kleine overhead ... De heer GERRITSEN (gedeputeerde): 3%!, meneer Swagerman. De heer SWAGERMAN: Wij hebben aan het begin van de termijn, toen wij het AB van het SNN hebben verlaten, aangegeven dat wij vonden dat dat moest. Dat u met de helft van het geld ook een kleinere overhead creëert, is ook niet onbelangrijk. Wij willen de discussie over het SNN gaan voeren. Eigenlijk betekent het feit dat de besluitvorming over dit manifest nu hier plaatsvindt, een soort faillissement van het SNN, want het lukte blijkbaar niet om genoeg mensen bij elkaar te krijgen om de besluitvorming in het AB te laten plaatsvinden. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Meneer Swagerman, u weet heel goed hoe wij aankijken tegen de bestuurslaag. Er is geen vierde bestuurslaag. De Staten beslissen en stellen vast. Ik stel alleen maar vast dat u geen deel uitmaakt van het SNN alwaar de belangrijkste economische en werkgelegenheidsprogramma’s worden uitgevoerd. Ik houd het bij een nuchtere vaststelling van de feiten. Voorzitter, afrondend heb ik uit de bespreking opgemaakt dat het manifest door uw Staten breed wordt gedragen. Wij zijn er als DB van het SNN buitengewoon blij mee. Het is zeer belangrijk. Het wordt ook door werkgevers, werknemers en door kennisinstellingen gedragen. Wij gaan er op een goed moment mee op pad naar de informateur en met een sterke dirigent en met de lobby zoals wij die gewend zijn te voeren, meneer Van der Ploeg. Hartelijk dank! De heer HOLLENGA: Naar aanleiding van de opmerking van de heer Swagerman vraag ik mij af of ik goed begrijp dat de SP, die van mening is dat zij in het Noorden een grote partij gaat worden, zich gaat ontrekken aan de discussie over werkgelegenheid in Noord-Nederland, welke discussie wij steeds in het AB van het SNN hebben gevoerd om richting het DB invloed te kunnen uitoefenen over de wijze waarop we dat gaan vormgeven. U bent dus niet van plan om op die manier als politieke beweging mee te gaan doen in het SNN? De heer SWAGERMAN: Ik heb zojuist ook al gezegd dat de manier waarop het SNN op dit moment functioneert ... als ik kijk naar de inhoud van dit manifest concludeer ik dat er dingen in staan waar wij het SNN niet voor nodig hebben. Als ik kijk naar de opkomst bij het SNN ... wij hebben laten weten dat we er niet zijn. Er zijn veel fracties die gewoon niet komen. Een ander argument voor de komende periode kan zijn dat de opstelling van het Rijk en van Brussel ten aanzien van de overlegstructuren, zo heb ik in het Presidium begrepen, ook iets aan het veranderen is, waardoor het SNN op een andere manier zal moeten gaan werken. Wij vinden de huidige wijze waarop het SNN functioneert en wel met name gezien vanuit de politieke overweging, onjuist en daardoor is het SNN voor ons een onjuist functionerend geheel. Wij kunnen prima denken vanuit een taskforce vanuit het ambtenarenbestand vanuit de drie provincies als het gaat om onderwerpen die meerdere provincies aangaan. Dat hoeven er ook niet drie te zijn, maar dat kunnen er ook twee zijn. De heer HOLLENGA: Het antwoord is duidelijk. De SP onttrekt zich aan die discussie. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, dat is onzin, want wij geven hier onze uitspraak over hoe wij over dit manifest en de inhoud daarvan denken. Dat staat ook in alle mogelijke plannen die hier in deze Staten de ronde doen. Ook daar spreken wij onze steun voor uit. Dat gebeurt weliswaar niet altijd, want wij zijn kritisch over sommige zaken en dat is het recht van elke politieke partij. De beraadslaging wordt gesloten.
20
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De VOORZITTER: Goed, de beraadslaging diende in één termijn te gebeuren en daarin kon ook de heer Swagerman zijn boodschap kwijt. Ik stel voor dat wij over gaan tot besluitvorming. De voordracht van Gedeputeerde Staten van 5 december 2006 betreffende het Manifest "De stem van het Noorden" wordt met algemene stemmen aangenomen. De VOORZITTER: Ik stel voor dat wij pauzeren voor de koffie tot 11.10 uur. De vergadering wordt geschorst voor de koffiepauze. De vergadering wordt heropend. A.2.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 28 november 2006 nr. 2006-21.514, LGW, inzake het Programma Landelijk Gebied Groningen 2007 - 2013 (nummer 37/2006) en aanvullende voordracht van 12 december 2006.
De VOORZITTER: Het gaat hierbij om het vierde concept. Het derde concept is in de commissie besproken. Het voorliggende vierde concept is rechtstreeks op de statenagenda geplaatst, overeenkomstig de wens van de commissie. In die zin is het juist om vast te stellen dat wij hier twee termijnen hebben, maar het feit dat u met de bespreking tot en met het derde concept bent gekomen, zou in de spreektijd tot uitdrukking kunnen komen. De beraadslaging wordt geopend. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, in het voorliggende concept is heel wat opgenomen van hetgeen in de afgelopen maanden naar voren is gebracht door deze Staten. De belangrijkste wijziging is wat ons betreft dat de sociaaleconomische vitalisering een wat prominentere plaats heeft gekregen dan oorspronkelijk het geval was. Dat is gebeurd op aandringen van mijn fractie. Wij kunnen ons nog wel herinneren dat de fracties van het CDA, de VVD en de SP tegen de desbetreffende motie stemden. Ik weet nog steeds niet of die drie fracties zich nu nog steeds afvragen hoe zij in deze wonderlijke combinatie bij elkaar kwamen. Sommigen zullen zich misschien zorgen maken over het feit dat in het programma zoals het vandaag voorligt, niet alles precies is geregeld zoals zij dat zouden willen. Tegelijkertijd weten we ook dat het programma niet helemaal is dichtgetimmerd voor zeven lange jaren. De bestuursovereenkomst met het Rijk kan halverwege de looptijd worden veranderd en misschien nog wel vaker ook. Bovendien is afgesproken dat het programma helder zichtbaar en transparant zal worden opgenomen in de begrotingscyclus, zodat het College jaarlijks verantwoording aflegt en Provinciale Staten jaarlijks kunnen bijsturen als dat in meerderheid gewenst wordt geacht. Als mijn fractie vandaag akkoord gaat met dit programma, betekent dat niet dat wij geen wensen meer zouden hebben. Het betekent wel dat wij accepteren dat het programma is gebaseerd op bestaand beleid. Het betekent ook dat wij in de komende jaren op daartoe geschikte momenten misschien wel met wijzigingsvoorstellen zouden kunnen komen. Wij denken bijvoorbeeld aan een aantal zaken dat op dit beleidsterrein relevant is: de agrarische hoofdstructuur, zoals wij dat hebben genoemd in ons landbouwessay. Voorts kunnen wij ons een prominentere plaats voor groene en blauwe diensten voorstellen en het thema water ontbreekt in belangrijke mate. Wij krijgen ook nog het Provinciaal Omgevingsplan nummer 3 waaruit ook zaken kunnen voortvloeien die het wenselijk of noodzakelijk maken om in het voorliggende programma op termijn wijzigingen aan te brengen. Dit gezegd hebbende, voorzitter, vinden wij dat we vandaag toch een aantal punten met elkaar zouden moeten regelen of helderder maken dan zij nu zijn. Dat betreft voornamelijk punten – zes in totaal – die betrekking hebben op de relatie tussen Gedeputeerde Staten enerzijds en hun bestuurlijke en maatschappelijke omgeving anderzijds. Ook hebben wij nog één punt van meer inhoudelijke aard. 21
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Het eerste punt betreft de afspraken die gemaakt zijn tussen de drie noordelijke provincies om ervoor te zorgen dat er geen geld voor het Noorden verloren gaat. In de voordracht staat iets dergelijks, maar dat is niet erg duidelijk. Vandaag horen wij graag een toelichting op wat de essentie is van de noordelijke samenwerking. Het tweede punt is dat wij in een eerder stadium hebben gevraagd om de maatschappelijke partners in de regio’s intensief bij het programma te betrekken en ook de overheden in de provincie. We weten allemaal dat het Programma Landelijk Gebied nog niet in alle gemeenteraden sterk leeft. In de commissie Landschap, Water en Milieu zei de gedeputeerde dat de partners bereid zullen zijn om bestaand budget te koppelen aan het meerjarenprogramma, want zij zullen van een kwartje een euro willen maken. Vandaag zouden wij graag bevestigd willen zien dat de gesprekken met de bestuurlijke en maatschappelijke omgeving tot goede overeenstemming leiden. Een derde punt is dat wij hebben gevraagd om het programma goed zichtbaar te maken in de begrotingscyclus, maar daarnaast zouden wij nu het verzoek willen doen – dat hebben wij reeds in de commissie gedaan – om ervoor te zorgen dat de geldstromen van gemeenten, waterschappen, Rijk, Europa, niet in de begroting, want dat kan niet altijd, maar in een annex aan de begroting, parallel aan de begroting, goed zichtbaar gemaakt worden. Dat betreft de begroting, de rekening, de jaarlijkse cyclus, opdat wij weten dat het niet slechts provinciaal budget betreft, maar ook een aantal parallelle budgetten die betrekking hebben op het landelijke gebied. Ook het volgende punt heeft betrekking op de relatie GS-PS. Wij hebben in de vorige statenvergadering en ook in de commissie gesproken over de subsidieverordening inzake de wet Inrichting Landelijk Gebied. In dat verband hebben wij gesproken over de betrokkenheid van Provinciale Staten bij de landinrichtingsprocedures en de afspraken die erover zijn gemaakt op initiatief van de fracties van CDA en PvdA indertijd. Op verzoek van de commissie heeft de griffie de stukken die daarop betrekking hebben aan de leden van de commissie toegestuurd, waarvoor hartelijk dank! In de statenvergadering van 15 november heeft gedeputeerde Bleker de reikwijdte van die afspraken met zwier, met de voor hem kenmerkende zwier, verbreed tot grote projecten. Wij zouden vandaag het College willen vragen om in het Programma Landelijk Gebied een verwijzing op te nemen naar die afspraken over de betrokkenheid van Provinciale Staten bij grote projecten, waaronder de landinrichtingsprocedures. Het vijfde punt betreft de relatie met de bredere maatschappelijke omgeving. Wij zijn het erover eens, dacht ik, dat de Leader-aanpak in de realisering van het programma een grote rol moet spelen, niet alleen met betrekking tot de paragraaf over de sociaaleconomische vitalisering, maar breder. In aansluiting daarop noem ik een punt waarover we niet eerder hebben gesproken. Wij zouden het een goed idee vinden als het College samen met de andere betrokken overheden en betrokken maatschappelijke organisaties aandacht zou geven aan de communicatie en de publiciteit over het programma met de maatschappelijke omgeving. Nodig de Groningers eens uit! Dat is conform het denken en de traditie van dit College. Nodig hen uit om met plannen en ideeën te komen en laat zien hoe ze dat kunnen doen. Zorg dat het niet een bestuurlijk stuk blijft, maar zorg dat het gaat leven in de provincie! Een meer inhoudelijk punt betreft de mogelijkheid van groene en blauwe diensten. Die mogelijkheid wordt wel genoemd in het stuk op pag. 30 onder ‘Natuur’. Wij vinden het jammer dat onder ‘Landbouw’ hiervoor geen expliciete aandacht bestaat. Ik geloof wel dat er impliciet aandacht voor is, maar dat is niet geheel duidelijk. Op pagina 40 staat: “Zie voor verbreding [van de landbouw] ook onder 6.1.” Echter, onder 6.1 is er niets over te vinden. Waarschijnlijk wordt bedoeld 5.1, namelijk de groene en blauwe diensten onder ‘Natuur’. De vraag is of dat klopt. Ik kom tot een slot. Het is een uitgebreid programma met eindeloos veel details. We willen niet in alle details treden. Wij hoeven ook niet een toelichting, alhoewel de constatering op pag. 31 wel intrigerend is, namelijk dat er “in Bombay en wagons 5 en 6” geen verdroging speelt. Op dit moment verwacht ik daarop overigens geen nadere toelichting. Wij willen nog wel noemen dat wij weten dat gedeputeerde Bleker soms bittere gevechten heeft moeten leveren met zijn partijgenoot op het departement om niet alleen rijksdoelen aangereikt te krijgen, maar ook de noodzakelijk middelen ervoor. Dat mag ook wel eens gezegd.
22
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Ook mag worden gezegd dat we veel waardering hebben voor de ambtenaren die hard hebben gewerkt om het voorliggende fraaie resultaat te realiseren. Voorzitter, ik dank u wel. De heer MEIJNDERT: Voorzitter, u vroeg om het kort te houden. Ik had daardoor de neiging om te beginnen met waarmee ik wilde besluiten, namelijk met het citaat op pag. 49: “Hup! Gewoon doen!” Ik vind dat motto het belangrijkst in deze nota. Het komt uiteindelijk uit op de werkelijkheid en dan moet je er wat voor doen. Wij staan uiteraard achter de voordracht. Immers dat hebben we al eerder laten weten. Het gaat om koppeling aan elkaar van doelen, prestaties, middelen en werkwijzen en ook van vele partijen. De juridische basis hebben we de vorige statenvergadering al vastgelegd. In het voortraject hebben we de nota Kansen Benutten in drie voorafgaande concepten voorbij zien komen. We hebben de gelegenheid gehad om duidelijk commentaar te leveren en we hebben er ook de resultaten van teruggezien, zodat we zelfs een commissievergadering konden overslaan met het gevolg dat we nu concept 4 ter vaststelling voor ons hebben liggen. Veel aandacht is in de discussie uitgegaan door de PvdA en ook door ons naar de vitalisering van het platteland. Wij hebben toen steeds gezegd dat we er op zich voor waren, maar we wilden dat niet ten koste van het landbouwbudget laten gaan. Helaas moet ik vaststellen dat het landbouwbudget is verlaagd, althans de ministeriële bijdrage is verlaagd van € 5 miljoen naar € 4 miljoen. Dat vertaalt zich ook nog door in de verdubbelingen. Iets weghalen betekent niet dat het dan aan het andere ten goede kwam. Het is een zelfstandig geheel. Ik sta dus nog steeds achter onze opvatting, maar feitelijk zijn we nader tot elkaar gekomen, maar niet ten voordele, maar slechts ten nadele van iets. Dat vind ik jammer. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, ik heb natuurlijk alle begrip voor het standpunt van het CDA. Wat mij het meest intrigeert is de combinatie van die drie partijen die tegen de betreffende motie stemden. Dat kunnen die drie partijen natuurlijk niet afzonderlijk beantwoorden. Ze zouden daarvoor bij elkaar moeten gaan zitten. Misschien moeten we even schorsen. De heer MEIJNDERT: Nee hoor, dat is niet nodig. Ik sta voor het CDA-standpunt. Daarvoor zijn we gekozen en als we medestanders kunnen krijgen – en dat is in de politiek nodig – dan zorgen we daarvoor. Net als u. Als dat lukt, zijn we daar blij mee. Ik hoef natuurlijk niet aan een andere partij uit te leggen wat ik met eventueel onverwachte medestanders heb besproken en wat hun afwegingen zijn geweest. Daar laten we het maar bij. Het doel van het PMJP. Al gezegd is dat het niet ging om nieuw beleid. Althans alle aspecten van het bestaande beleid zouden worden gehandhaafd, maar de schotten tussen de beleidsvelden gingen verdwijnen. Het gaat om ruimte om zaken aan elkaar te knopen. Het College heeft ons dat in de discussies nadrukkelijk voor ogen gehouden: we maken programma’s en als er zich iets voordoet en we zien nog een andere mogelijkheid, dan kunnen we nu direct tot actie overgaan zonder dat, als het gaat om rijksgeld, we eerst naar de minister moeten gaan, mits over een periode van zeven jaar is gedaan wat is afgesproken. Dat die schotten weg zijn, vinden wij het belangrijkst. De verantwoordelijkheid voor de rijkstaken is daardoor bij ons gelegd en dat betekent dat we die moeten verantwoorden. Een goed plan is vereist en er ligt nu een goed plan. Ik denk ook dat we ons in die zeven jaar best kunnen verantwoorden. In de plannen is veel aandacht gegeven aan de bijdragen van gemeenten, waterschappen en ook nog enkele andere. Een financiële bijdrage, maar die is nog niet toegezegd. Althans in de laatste commissievergadering werd gezegd dat de intenties positief waren, maar dat de portemonnee nog niet was opengetrokken. Daar valt dus nog wel wat werk te doen. De uitvoering van het programma is niet slechts een zaak van de provincie, want er zijn vele acteurs in het spel. De provincie is wel de trekker van de projecten en ook de coördinator. Dat betekent niet dat de provincie alles zelf hoeft te doen, maar wel dat de partners gemotiveerd moeten worden en bij de les moeten worden gehouden. Dat zal onze taak vooral zijn en daarover zal regelmatig worden gerapporteerd. Overigens, in de nu bijna verstreken periode van deze Staten en dit College stond uitvoering van beleid centraal. Dat stond ook in het collegeprogramma. Het CDA heeft zich daar achter gesteld. Het CDA was mede partner van dat programma. Over de uitvoering hebben wij meerdere malen positief geoordeeld. 23
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Ook het PMJP vraagt die attitude. Kwaliteit, continuïteit en vooral creativiteit. Echter, integraliteit is geen toverwoord. Het vraagt inzicht en overtuigingskracht om partners mee te krijgen in zowel het beleid als de verlangde financiële inspanningen. Daar moet voldoende aandacht voor zijn. Wij onderschrijven dan ook nadrukkelijk de uitgangspunten in de voordracht. Samenwerken met gebieden in de regio’s, bevorderen van het tempo van de uitvoering, bevorderen van de integraliteit van projecten, afgesproken prestatie in de programmaperiode realiseren ... dat is de leidraad voor de toekomst. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de EHS. Dat geeft altijd een moeilijk probleem, omdat vrijwilligheid een rol blijft spelen en daar blijven wij ronduit achter staan, maar er is wel een aanvalsplan opgenomen in het plan. Er is een beschrijving gemaakt van hoe een en ander zal worden aangepakt en daar zijn we blij mee. De rol van de Staten in de komende periode. In de vorige vergadering zijn er standpunten uitgewisseld. Wijzigingen in het PMJP geschieden alleen met instemming van de Staten. Dat staat ook in de voordracht en dat is dus duidelijk gemarkeerd. De verantwoording van de ingezette middelen en de resultaten geschiedt jaarlijks via de jaarrekening. De komende periode zal de uitvoering van het beleid ook halverwege worden verantwoord middels de zogenaamde MidTermReview. Kunnen we daar overigens geen Nederlands woord voor bedenken? Misschien zelfs een Gronings woord, maar daar waag ik mij niet aan, want dat beheers ik onvoldoende. Voorzitter, we hebben de mogelijkheid benut om tijdens de formulering van het PMJP de nodige vragen te stellen en voorstellen te doen. Er is nu een duidelijk kader waaruit en waarmee gewerkt kan worden, een op de toekomst gericht plan. Ik zou willen eindigen met het motto dat ik begin al noemde: Hup! Gewoon doen! De heer LUITJENS: Vandaag beleven we een historisch moment, een mijlpaal. In Binnenlands Bestuur luidde al een kop: ‘Een groen akkoord.’ Vandaag neemt de provincie Groningen formeel de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van alle plannen in het landelijk gebied. Deze decentralisatie volgens het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ is mogelijk geworden door de invoering en goedkeuring van de wet Inrichting Landelijk Gebied en het bijbehorende investeringsbudget. De uitwerking daarvan voor de plannen van de provincie Groningen zijn opgenomen in het vierde concept dat vandaag onderwerp is van besluitvorming. Dat getal 4 geeft inderdaad aan dat er al veel over is gesproken. De VVD-fractie is van mening dat dit heeft geleid tot een evenwichtig plan, niet alleen voor fysieke investeringen in het landelijk gebied, in landbouw en natuur, maar ook ten behoeve van een economisch en sociaal vitaal landelijk gebied. Rijks- en provinciale doelen gecombineerd in één PMJP en limitatief is het niet. Het aanvalsplan voor het vervolmaken van de Ecologische Hoofdstructuur vinden wij een prima plan. Wij staan ook achter de huidige ambitie om de EHS met de afgesproken oppervlakte en begrenzing te realiseren. Wel wil ik daarbij opmerken dat het ons om kwaliteit gaat en niet alleen om kwantiteit van hectares. Indien na een periode waarin het aanvalsplan ten uitvoer is gebracht, blijkt dat een aantal hectares ontbreekt, wensen wij de discussie te voeren op basis van kwaliteit en niet alleen op basis van kwantiteit. Alle cofinancieringen van deze gecombineerde ambities zijn nog niet geregeld. Er ligt nog een grote financiële opgave voor ons als provincie en voor onze partners. Wat dat betreft sluit ik aan bij de vraag van de heer Veluwenkamp hoe ver dat proces is gevorderd met onze partners. Behalve dat de provincie een grote cofinancieringopgave heeft voor dit PMJP hebben wij nog andere programma’s in het vooruitzicht waar ook nog zware cofinancieringopgaven van ons worden gevraagd en dat zal voor de komende periode nog een hele kluif zijn. Voorzitter, het vierde concept ligt voor. Na de intensieve voorbereidingen die tot nu toe zijn gepleegd – niet alleen ten huize van de provincie, maar zeker ook zijn grote inspanningen gepleegd bij de overheden die tot nu toe verantwoordelijk waren om het geheel om te zetten naar de nieuwe situatie – gaat de nieuwe situatie in op 1 januari 2007. Laten wij er voorvarend mee van start gaan en de mouwen opgestroopt houden. Kortom, voorzitter, de VVD-fractie steunt de beide voordrachten in het volste vertrouwen dat GS de technische vervolmaking goed zullen doorvoeren.
24
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Mevrouw BOS: Voorzitter, vandaag zullen wij als Staten van Groningen het PMJP, het programma Landelijk Gebied 2007 - 2013 vaststellen. Vervolgens kunnen provincie en Rijk de bestuursovereenkomst ondertekenen. Daarmee worden de schotten opgeheven tussen de diverse rijkspotten voor het landelijke gebied. We zijn al een tijdje bezig met het PMJP. Het programma is gebaseerd op bestaande plannen en programma’s. Het is dus een opsomming van onderwerpen waarover wij in de Staten al jarenlang spreken en waar wij als GroenLinks het in grote lijnen mee eens zijn. Over sommige details verschillen wij van mening. Die details zijn bekend en daar ga ik nu niet nader op in. Wij behouden ons wel het recht voor om er te allen tijde in de toekomst op terug te komen. Het programma is een complex geheel en niet gemakkelijk te beoordelen. Veel is nog niet helemaal ingevuld. In de loop van het proces zijn onderwerpen concreter geworden en er zijn verschillende opmerkingen in de commissie gemaakt die uiteindelijk in de tekst zijn opgenomen, waarvoor ook onze dank. Het overzicht van de financiële middelen verdeeld over thema’s maakt veel duidelijk, maar niet alles. Gelukkig is de onevenredige verhouding tussen landbouw en sociaaleconomische vitalisering hersteld. Onze bijdrage vandaag is vooral een bijdrage op hoofdlijnen. Het principe van één grote rijkspot die overgemaakt wordt naar de provincie, ondersteunen wij, maar de praktische uitwerking blijkt niet zo gemakkelijk te zijn. Ik noem een paar punten. Ten eerste krijgen we veel minder geld van het Rijk dan we nodig hebben. Gedeputeerde Bleker heeft echt zijn uiterste best gedaan om zo veel mogelijk geld te krijgen. Het moet wel heel erg wrang voor hem zijn dat de provincie Groningen veel minder geld heeft gekregen dan Drenthe en Friesland en zelfs minder dan Zeeland. Het gevolg van dat tekort aan geld is dat sommige thema’s er onder zullen lijden, zo vrezen wij. Het is ronduit droevig als je kijkt naar thema’s zoals natuur en landschap. Dan verwijs ik naar de EHS, de verdrogingproblematiek en de biodiversiteit. Als provincie hebben wij evenwel op deze terreinen bepaalde doelen geformuleerd. Zoals u weet staat dat niet slechts in rijksnota’s, maar ook in onze vierjaarlijkse Toestand van Natuur en Landschap. Daaruit blijkt steeds dat de kwaliteit onverminderd achteruit gaat. Als de provincie hier echt serieus mee om wil gaan, kan dat alleen maar betekenen dat er extra provinciaal geld bij moet. Deelt het College deze conclusie en is het College daartoe bereid? De statenleden zijn veel minder direct bij de projecten betrokken dan wij hadden gehoopt. Dat vinden wij bijzonder lastig, want wij willen onze controlefunctie naar behoren kunnen uitvoeren. Tijdens de vorige statenvergadering bij de vaststelling van het ILG hebben wij dat al naar voren gebracht. In het PMJP staat dat de jaarlijks naar de Staten wordt gerapporteerd. Daarbij zal een doorkijk worden gegeven en zonodig kunnen de Staten het PMJP bijstellen. Zichtbaarheid en duidelijkheid vinden wij daarbij essentieel. Echter, rapportage en doorkijk houden in dat dit wordt opgenomen in de provinciale planning en cyclus van rekening, voorjaarsnota, etc. Als dat zo is, vragen wij ons af of wij als statenleden voldoende inzicht hebben in deze complexe materie. Het PMJP is een nieuw instrument en we kunnen ons voorstellen dat we er apart over worden geïnformeerd, misschien wel tweejaarlijks. De Partij van de Arbeid heeft ook al gevraagd hoe wij inzicht kunnen krijgen in al die geldstromen en al die parallelle geldstromen. In het PMJP staat ook dat de provincie jaarlijks moet rapporteren aan het Rijk. Hoe ziet dat er dan precies uit? Is daar niet wat mee te doen voor de Staten? Eerder is door een van mijn voorgangers gesproken over de betrokkenheid van Provinciale Staten bij de landinrichtingsprojecten. Dat is inmiddels aardig goed geregeld. We hebben er net een schrijven over ontvangen en ik was blij dat we dat nog eens goed konden bekijken. Wat opvalt is de tegenstrijdigheid tussen de inzet van het College voor grootschalige landbouw en het streven van het behoud en het herstel van natuur en landschap. Juist grootschaligheid in de landbouw gaat vaak ten koste van natuur en landschap. Bovendien gaat dit ook vaak ten koste van het dierenwelzijn. Tijdens een van de commissievergaderingen hebben wij gevraagd om de biologische landbouw expliciet in het programma op te nemen. Het kostte wat moeite om het te vinden, maar inderdaad op pagina 39 staat het volgende: “Wij willen de landbouw verbreden, vernieuwen en versterken tot een duurzame landbouw. Daaronder valt ook de biologische landbouw.” Dat is dus één zinnetje! Dat vindt mijn fractie onvoldoende. Het beleid van het Rijk en van de provincie is erop gericht de biologische landbouw te stimuleren. Dat staat ook in het collegeprogramma en het is ook steeds gebeurd.
25
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De doelstelling van het Rijk is 10% biologische landbouw en die doelstelling willen we graag in het programma verwoord zien en dat hebben we in een amendement samengevat. De VOORZITTER: Het betreft hier een amendement op een nota, nietwaar? Dan moeten we de procedure van de ruimtelijke nota’s toepassen en dan moet het een amenderende motie worden. Ik zal bekijken hoe we dat het beste kunnen oplossen. Mevrouw BOS: In het PMJP is opgenomen dat bij het ontwikkelen van plannen en initiatieven de LEADER-aanpak zal worden toegepast. Mijn fractie juicht het toe dat bij deze gebiedsgerichte aanpak burgers, organisaties en groeperingen uit de regio bij al die projecten worden betrokken. Echter, sommige projecten zijn van bovenregionaal belang en wij kunnen ons voorstellen dat daarbij ook overkoepelende organisaties zoals de VDG, LTO, de Milieufederatie of natuurterreinbeheerders bij betrokken worden. Ik weet niet of dat zo is, maar we willen graag hierop een bevestigend antwoord horen. Voorts ondersteunen wij tot slot de woorden van de heer Veluwenkamp dat er meer bekendheid aan het PMJP gegeven moet worden richting de samenleving, want eufemistisch uitgedrukt: het leeft nog niet echt! De heer STEVENS: Voorzitter, met het vaststellen van dit PMJP wordt een grote stap gezet in een van de grootste decentralisatieprocessen van de laatste tijd. € 3 miljard aan rijkssubsidies, aangevuld met nog zo’n bedrag afkomstig van provincies, Europa en andere partners, kan dat een budget van € 7 miljard gaan vormen. Deze beweging wordt gemaakt omdat de provincie geacht wordt een goede regisseur te zijn voor natuur, recreatie, landbouw en bodem. Ook moeten de provincies dit efficiënter, flexibeler en goedkoper kunnen doen dan de rijksoverheid. Deze nieuwe taak biedt de provincie een prachtige kans. Inrichting van het landelijk gebeid is een onderwerp dat thuishoort bij de provincie en haar ook in de gelegenheid stelt om haar rol als regisseur voluit op te pakken. Dat schept grote verwachtingen ten aanzien van de rol van regisseur die moet worden waargemaakt. Ook het loket van de provincie moet daarom goed ingevuld worden. Bij de voorbereiding van deze decentralisatie heeft de provincie Groningen in Den Haag bij het ministerie van Landbouw een goede naam opgebouwd. Ik heb gehoord dat Groningen wat dat betreft behoort bij de top van de provincies. Wij hebben net als GroenLinks de vraag naar hoe het zit met de onderlinge verhoudingen ten aanzien van de verdeling van het budget in het bestuursakkoord en hoe succesvol de provincie Groningen is geweest als het gaat om het geld dat is toegezegd en dit mede in relatie tot de provincies Friesland en Drenthe. De rol van regisseur richting andere partners als gemeenten en waterschappen zal zich nog wel verder moeten ontwikkelen. De mate waarin de provincie daarin slaagt zal afhangen van die nadere invulling. In de gebiedsovereenkomsten met de partners waarin de regionale cofinanciering aan de orde is geweest, is vastgesteld dat er over de inhoud van het PMJP consensus bestaat. Dat is belangrijk en dat stemt tot tevredenheid. Maar als het gaat om het financieel commitment, is die zekerheid kennelijk wat minder groot. De Partij van de Arbeid en de VVD hebben er ook al naar gevraagd. Twee maanden geleden bestond het beeld dat over de orde van grootte van bedragen die gemeenten gaan leveren, zo zei gedeputeerde Bleker, globaal een gemeenschappelijk idee bestaat. Dat betekent dat in de komende jaren op dit punt nog het een en ander verwacht wordt van de regisseursrol van de provincie. Onze vraag is wat de stand van zaken is met betrekking tot de toezeggingen van de gemeenten. Ook willen wij aandacht vragen voor de afspraken die in dit verband met de waterschappen zijn gemaakt. Integratie van de wateronderwerpen in het PMJP is een belangrijk onderwerp. Het gaat om actuele problematiek en heel veel geld met grote consequenties voor het landelijk gebied. Daarom heeft de ChristenUnie aan het begin van dit jaar al aandacht gevraagd voor de integratie van de watergelden in het PMJP. In concept 2 werd er voor dit onderwerp € 100 miljoen opgevoerd. In concept 3 werd zonder nadere motivering € 200 miljoen opgevoerd. In concept 4 is beter omschreven waarvoor dit bedrag nodig is ook al blijft het een zeer grove inschatting. Het is dan ook bijzonder dat melding wordt gemaakt van een nadrukkelijke clausule van de waterschappen bij het financiële commitment. Het moet wel om taken van het waterschap gaan. Dat is natuurlijk logisch. 26
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De gemeente Delfzijl zal niet iets financieren dat in Appingedam speelt. Het is logisch, maar ook overbodig. Dit voorbehoud maken andere partners immers ook niet. Verder is het bijzonder dat de bedragen voor water in het Overzicht financiële middelen in concept 4 plotseling zijn opgenomen als pro memorie-post. Dit in tegenstelling tot bedragen die voor andere partners gelden. Kan het College aangeven wat dit betekent? Zijn er risico’s voor de integratie en ontschotting voor de watergelden? Is er op dit punt verschil tussen de positie van de waterschappen en de gemeenten? Hoe denkt het College de regisseursrol ten aanzien van de waterschappen straks verder in te vullen? Met het vaststellen van het PMJP is dit onderwerp bepaald niet afgerond. Het PMJP is geen nieuwe beleidsnota met nieuwe beleidsdoelen, maar een plan waarin bestaande beleidsdoelen worden geïntegreerd. Door de explicitering van de EHS en de opname van de toplijst verdrogingsbestrijding heeft het PMJP aan waarde gewonnen. In het plan wordt duidelijk dat onze ambities hoog zijn en terecht. Echter, de middelen zijn beperkt. Ik heb er zojuist al een vraag over gesteld met betrekking tot gelden die we hebben binnengekregen vanwege het bestuursakkoord. De wijze waarop in het PMJP met deze spanning wordt omgegaan, kan onze instemming hebben. Kansen benutten, wanneer zij zich voordoen; flexibele inzet van middelen; een hoog uitvoeringstempo zijn getuigenissen van een pragmatische oplossing. De volgende Staten en een volgend College zullen hierin nadere prioriteiten moeten stellen. De fractie van de ChristenUnie kan instemmen met het PMJP. De heer BLOM: Voorzitter, de vorige keer dat ik iets te vertellen had, had ik niet direct in de gaten dat het mijn maidenspeech was en dus is dit nu voor mijn gevoel mijn maidenspeech. Het PMJP is een programma waarin veel kleinere subsidiepotjes waar voorheen apart subsidie aan werd verleend, zijn samengevoegd. Allerlei zaken die betrekking hebben op het platteland kunnen eruit worden gefinancierd. Het is door het Rijk opgelegd met de motivatie dat de provinciale overheid dichter bij de uitvoering zit en het daardoor beter kan doen en wel met minder geld, zo luidt de motivatie. Daar hebben wij onze vraagtekens bij, want in eerste instantie hebben wij met de invoering van de wet Investeringsbudget Landelijk Gebied te maken met een enorme ambtelijke inspanning om het zover te laten komen. Het zal niet de eerste keer zijn dat een poging tot versimpeling van bestaande regelingen uitloopt op een verslechtering van het systeem. Al eerder zijn regelingen van het Rijk naar lagere overheden gedecentraliseerd en telkens kwam het in de praktijk neer op bezuinigingen, zoals bij de Wvg. Het woud van rijksregelingen waar het College in de voordracht over spreekt, moet kleiner worden, maar deze operatie draagt niettemin het risico dat de bureaucratie ervan juist groter en onoverzichtelijker wordt. Hierbij maak ik overigens een nadrukkelijk compliment voor het ambtelijke apparaat dat deze enorme operatie goed aan het uitvoeren is. De provincie heeft alle bestaande regelingen in kaart gebracht en samengevoegd en het daarbij behorende geld opgeteld. De som ervan is hoger dan het Rijk ervoor uittrekt. Ook bij het PMJP moeten wij dus spreken van bezuinigingen. Willen wij dat? Nee, natuurlijk niet! Het wordt ons door het Rijk opgedrongen en daar moet ons College stelling tegen blijven nemen. Het gaat om onze natuur, onze boeren en om de vitaliteit van ons platteland. Een voorbeeld daarvan is de realisering van de EHS. Wij vragen ons af of de gestelde doelen met minder middelen wel gehaald kunnen worden en of het door het College zo toegejuichte middel van het agrarisch natuurbeheer er wel zo geschikt voor is. Voor een klein deel zal dat zeker een goede oplossing zijn, maar niettemin zijn de culturele verschillen en de belangenverschillen met de reguliere terreinbeheerders die alleen de natuur als belang hebben, groot. Een voorzichtige aanpak is derhalve gewenst. Gaat de provincie als de doelstelling niet gehaald wordt, zelf meer eigen middelen steken in de realisering van de EHS? Het College noemt schaalvergroting als middel om de landbouw te versterken. Wij willen erop wijzen dat dit streven strijdig is met andere doelen die nagestreefd moeten worden. Schaalvergroting is bijvoorbeeld slecht voor de biodiversiteit en de weidevogelhabitat. Wat dat betreft sluit ik aan bij de opmerkingen van GroenLinks. Maar ook voor de landbouw zelf is dat niet een zaligmakend middel. De logica gebiedt ons in te zien dat één grote boer twee kleine boeren de kop heeft gekost. Moeten we met schaalvergroting doorgaan totdat Groningen nog maar drie boeren overheeft die de halve provincie nodig hebben om een modaal ondernemersinkomen te verwerven? Zover kan het logischerwijs niet gaan. 27
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De SP ziet dan ook meer in versterking en ondersteuning van kleinschalige en biologische landbouw, gericht op kwaliteitsproducten. Aan de Groninger gemeenten is gevraagd om rekening te houden met cofinanciering van PMJPprojecten. Het is onze fractie niet duidelijk of gemeenten dit al gedaan hebben en in hoeverre gemeenten daartoe bereid zijn en of zij er misschien problemen mee hebben. Kan het College daarover meer duidelijkheid geven? Ik wil nog ingaan op de opmerking van de heer Veluwenkamp over de motie. De SP heeft er mee ingestemd omdat op dat moment niet duidelijk was waar de betreffende gelden vandaan kwamen en dat de mogelijkheid bestond dat het ten koste zou gaan van andere zaken. U kunt dit zien als voorbeeld waarin de SP het eens is met andere partijen. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, is nu de conclusie dat omdat er op dat moment onduidelijkheid bestond waar de financiering vandaan moest komen, de SP-fractie de prioriteit niet wenste te verschuiven richting de sociaaleconomische vitaliteit van het landelijk gebeid? De heer BLOM: Vanwege het feit dat het ten koste kon gaan van andere doelen. De heer VELUWENKAMP: Zoals grootschalige landbouw? De heer BLOM: Zoals de realisering van de EHS, bijvoorbeeld. De heer VELUWENKAMP: Maar in de motie stond landbouw. U heeft net een betoog gehouden over het standpunt van de SP over grootschalige landbouw. Daarover stond iets in de motie, namelijk over de financiering van landbouw en nu zegt u dat, gezien die afweging, u de landbouw niet zou willen schaden en dus de prioriteit niet bij de sociaaleconomische vitalisering wilt leggen. Het wringt een beetje. De heer BLOM: Het ging ons in eerste instantie om het feit dat door de prioritering de besteding van de gelden ten koste zou kunnen gaan van andere onderwerpen, terwijl wij liever zagen dat voor alle onderwerpen een goed budget beschikbaar zou blijven. Verder wil ik mij aansluiten bij de opmerking van de heer Veluwenkamp over de provinciale rol bij grote projecten. Daaraan kunt u nogmaals zien dat de SP het ook wel eens kan zijn met andere partijen. Dank u wel. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, voor ons ligt het Provinciaal Meer Jaren Programma Landelijk Gebied waarin feitelijk, zoals al een aantal partijen al heeft aangegeven, de neerslag van het bestaande provinciaal beleid is terug te vinden. Het bijzondere van dit meerjarenprogramma is dat er niet alleen vanuit de provincie geld gefourneerd wordt, maar ook vanuit het Rijk, gemeenten waterschappen en andere belanghebbenden. Dat maakt de materie wat complexer, ook omdat wij hier een integrale aanpak gaan volgen. Wij hebben in de commissie aangegeven dat met name de EHS en de verdrogingproblematiek belangrijke onderwerpen zijn die aandacht behoeven, omdat wij, als provincie Groningen, op zijn zachtst gezegd niet rijkelijk zijn bedeeld met ILG- rijksgelden. Er moest een list worden verzonnen en het College is van mening dat die list is verzonnen. Nu moet die list nog slagen. Wij zullen het College bijzonder goed volgen als wij daartoe in de gelegenheid zijn in de volgende periode. Een derde punt dat wij belangrijk vinden, is de biologische landbouw. Wij hebben in ons programma voor deze periode staan dat er van uitbouw van de landbouw sprake zou zijn in de zin van recreatie en natuurbeheer en dat een en ander wel terug zou komen in het PMJP. Een tweede onderwerp dat wij in het programma hebben staan is de nadruk op duurzaamheid en wel met betrekking tot de ecologische landbouw. Zoals u allen weet, kun je duurzaamheid opsplitsen in drie onderdelen: de economische, de sociale en de ecologische duurzaamheid. In het PMJP wordt dit als één onderdeel behandeld. Als wij, zoals GroenLinks heeft aangegeven, kijken naar wat er op pag. 39 en pag. 40 staat waarvan de uitwerking te vinden is op pag. 76, zien we dat het gaat om duurzaam ondernemen. 28
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De nadruk ligt niet specifiek op het ecologische onderdeel, maar op de economische duurzaamheid en wellicht ook op de sociale duurzaamheid, althans zo kun je dit lezen. Er is in ieder geval niet geëxpliciteerd wat precies wordt bedoeld. Je kunt onder al die onderwerpen ook ecologische duurzaamheid plaatsen. Wij vinden het in ieder geval een belangrijk onderwerp en we zijn zeer benieuwd naar het amendement van GroenLinks, want, gezien ons programma, vinden wij dat ecologische duurzaamheid explicieter in deze notitie zou moeten staan. Het inzicht en de invloed die wij moeten houden op de grotere projecten die integraal worden uitgevoerd. Wij hebben hier tijdens de vorige statenvergadering een amendement over ingediend waarin we daarvoor pleiten. Wij zijn verheugd te merken dat de PvdA deze vergadering inbrengt dat zij ook dat zicht en invloed willen kunnen houden en dat willen aanhaken aan de systematiek rond de landinrichting. Vanzelfsprekend ondersteunen wij dat. Tot slot een reactie ten aanzien van de opmerkingen van GroenLinks. Zij pleiten voor extra geld voor natuur en landschap. Het zou best kunnen dat wij dat ook ondersteunen, maar wij zien dat als een schone taak voor na de verkiezingen en wij wensen GroenLinks ten aanzien van dat onderwerp een goede coalitiebespreking toe. Dank u wel, voorzitter. Mevrouw HOEKZEMA: Voorzitter, voor ons ligt het Programma Landelijk Gebied, concept 4. We hebben in de aanloop naar dit programma lang gediscussieerd. Wij zijn blij met de wijzigingen die na concept 3 zijn doorgevoerd. Niet alle wensen van ons zijn gerealiseerd, maar laten we reëel blijven: de opgave is dan ook enorm groot. Wij hebben naar voren gebracht dat wij onze twijfels hebben aangaande de paragrafen over de realisatie van de EHS en de bestrijding van de verdroging, zeker gezien de bijbehorende financiën. Dat laatste is voornamelijk het resultaat, zo vinden wij, van de krenterigheid van Den Haag. Het lijkt wel of decentralisatie een verkapte bezuiniging moet zijn. Ook hebben wij zorgen over de verschuiving in de percentages tussen agrarisch natuurbeheer en de terreinbeherende organisaties. Wij vinden dat te zeer het accent wordt gelegd op het agrarische natuurbeheer en wij zagen dat graag anders. Als laatste willen wij graag aandacht schenken aan het amendement of motie van GroenLinks. Wij zouden dit graag willen steunen, omdat wij ook vinden dat de biologische landbouw in dit programma zeer onderbelicht is. De VOORZITTER: Dank u wel. Dat brengt mij bij het amendement dat is omgezet in een motie. De motie luidt aldus: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 20 december 2006, ter behandeling van de voordracht van Gedeputeerde Staten van 28 november 2006, inzake het Programma Landelijk Gebied Groningen 2007-2013 (nummer 37/2006) en de aanvullende voordracht van 12 december 2006, kennis genomen hebbende van: de voordracht zoals deze door Gedeputeerde Staten zijn aangeboden, overwegende dat: de provincie Groningen al jaren een stimulerend beleid ten aanzien van de biologische landbouw uitvoert (overeenkomstig het collegeprogramma), spreken uit dat: op bladzijde 14 bij de beleidsopgave Landbouw, in kolom ‘Strategisch doel’ toevoegen onder ‘Duurzaam ondernemen’: “Stimuleren van de biologische landbouw” en als ‘Operationeel doel en prestatie/indicator’ als derde aandachtspunt “gestreefd wordt naar 10% biologische landbouw” 29
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006
en gaan over tot de orde van de dag.” Deze motie is ingediend door mevrouw Bos. Hij zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. Mevrouw BOS: Voorzitter, dank u wel. Het lijkt erop dat het toch een beetje uw motie is geworden. De VOORZITTER: Wel mevrouw Bos, we zijn heel dicht bij uw tekst gebleven. Ik stel voor dat wij dit deel van het debat nu even schorsen zodat het antwoord voorbereid kan worden en dat wij de tijd efficiënt gebruiken, mede in verband met andere afspraken. Dan wil ik nu mevrouw Bos de gelegenheid geven haar mondelinge vragen te stellen over de roze invasie. Mondelinge vraag van mevrouw Bos over rose invasie in Reiderland Voorzitter. Gisteren of vandaag stond een berichtje in de krant: wethouder Hietbrink in de gemeente Reiderland is helemaal radeloos. Hij krijgt een heleboel aanmeldingen van Brabantse varkenshouders die zich in zijn gemeente willen vestigen. En hij wil al die toestanden en die rompslomp niet. Hij smeekt eigenlijk om een instrument om dit tegen te kunnen houden. Hij zegt namelijk: “De milieuwetgeving staat het toe”. Dit moet eigenlijk met een RO-instrument tegengehouden kunnen worden, zoals het ook was. Hij doet de suggestie om al die varkens maar in de Eemshaven te zetten, want het is toch een industriële bezigheid. Daar kwam het bericht in het kort op neer. Wij hebben ons als GroenLinks al eerder grote zorgen gemaakt over het sinds kort nieuwe beleid van de provincie om een verruiming toe te staan voor de bio-industrie, iets waar wij ook tegen hebben gestemd. Ik heb daarom een aantal vragen aan gedeputeerde Calon en eventueel gedeputeerde Bleker. Bent u bekend met hetgeen ik verwoord heb over de aanvragen en de komst van een roze invasie in Reiderland? Heeft u contact gehad met die gemeente? Is het u bekend om hoeveel bedrijven het gaat en is het bekend om hoeveel varkens het gaat? Heeft u het programma Zembla gezien? Zeer verontrustend! Het blijkt dat varkens drager zijn van de MRSA-bacterie en dat deze overgegaan is op mensen. Mensen komen in ziekenhuizen en hebben een bacterie die resistent blijkt te zijn voor antibiotica. Dat is al veel langer bekend. Als men dat programma heeft gezien, is het zeer verontrustend hoe het in de toekomst verder moet. Ik wil er nog een ding aan toevoegen. Per 1 januari 2006 is het verboden om profylactisch antibiotica in de bio-industrie te gebruiken. Wat gebeurt er volgens alle deskundigen die voor de televisie waren? Het is helemaal niet verminderd. Hoe komt dat? Dit komt omdat het zo grootschalig is, dat als er slechts één varken ziek is, de hele boel met antibiotica wordt behandeld. Economisch gezien kan ik dat zelfs begrijpen, want dan is het een ramp als die hele veestapel doodgaat. Het geeft echter wel te denken: hoe moet dat in de toekomst? Gezien bovenstaande is het gerechtvaardigd te verwachten dat er grote problemen komen. Ook andere gemeenten zullen hiermee geconfronteerd worden. Wat gaat u hieraan doen, College? Staat u nog steeds achter uw beleid? Reiderland heeft voor zover ik mij kan herinneren geen protest ingediend tegen het nieuwe beleid van de provincie in POP2, dat heb ik niet gelezen in de Reacties & Commentaar. Veendam en gemeenten De Marne waren echt tegen het beleid, Reiderland dus niet. Nu wordt deze gemeente ermee geconfronteerd en is men radeloos. Ik denk dat heel wat meer gemeenten hier ook mee geconfronteerd worden en denken: “Hadden wij maar een instrument”. Gedeputeerde Calon, wordt het geen tijd om het beleid onmiddellijk terug te draaien? U bent daartoe in staat, u heeft het een keer met de windturbines gedaan. Doe het nu ook maar weer, zou ik zeggen. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter. Ik heb van veel dingen verstand, maar niet van profylactische antibiotica. Mevrouw BOS: Voorzitter, dat is antibiotica die in het voer gestopt wordt.
30
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De heer CALON (gedeputeerde): Ik wil dat helemaal niet weten, mevrouw Bos. Mijn hoofd is soms vol en sommige dingen weet ik niet en wil ik ook niet weten. Mevrouw BOS: Nou, ik vind dat in dit geval wel heel kwalijk. De heer CALON (gedeputeerde): U heeft de krant gelezen, mevrouw Bos. U citeert daar een aantal dingen uit. Ruud Hietbrink is radeloos, er zijn een heleboel meldingen en Ruud Hietbrink zou gezegd hebben dat er weer een RO-instrument moet komen. Ik heb de krant niet gelezen, althans niet de editie van Reiderland. Ik heb zo-even wel ingelogd op het internet en ik heb even afgeluisterd wat Ruud Hietbrink daar gezegd heeft. En dat is niet wat u hier zegt. Dat is dat hij wil kijken of – in dit geval – varkens ook op een bedrijventerrein gehuisvest zouden kunnen worden en dat hij daartoe in overleg wil gaan met Delfzijl. Ik heb toen ook even de wethouder van Delfzijl gebeld, want in het teletekstbericht stond dat Delfzijl het zou willen en dat die wethouder het uit zou gaan zoeken. Die wethouder heeft gezegd: “Nee, dat ga ik niet doen. Ik heb gezegd dat ik daar wel eens met de heer Hietbrink over wil praten”. Dat zijn de feiten voor zover ik die van meneer Hietbrink heb kunnen beluisteren op het internet, gewoon live gezegd en wat de heer Van der Molen mij net verteld heeft. Die zijn dus iets anders dan u hier schetst. Bent u bekend met wat er in Reiderland gebeurt? Niet met alles, voorzitter, maar op dit punt wel. Heeft u contact gehad met de gemeente? Ja. Heeft u de uitzending van Zembla gezien? Nee. De MRSAbacterie – volgens mij een ziekenhuisbacterie –, problemen met intensieve veehouderij en bacteriën, ik blijf er verre van. Volgens mij is dat geen punt voor provinciaal beleid en is dat een landelijk punt. Verwacht u grote problemen? Ik verwacht geen grote problemen. Wat gaat u doen? Helemaal niets. Staat u nog steeds achter het beleid? Ja. Ik zal u ook uitleggen wat de situatie is, mevrouw Bos, want soms is het ook verstandig om eerst kennis te nemen van de feiten, dan te beoordelen of hier echt een ongeluk gebeurt en je dan pas zorgen te maken. De feiten zijn dat de gemeente nog steeds een oud bestemmingsplan heeft waar je de bouwblokken maar mag uitbreiden tot 1 ha. Ze hebben hier wel herzieningen van het bestemmingsplan buitengebied ingediend, maar die hebben wij afgewezen, om overigens andere redenen. Welke aanvragen en hoeveel aanvragen? Ik lees ze u gewoon voor: Driessens Lipskerweg, vanaf 1993 bezig – dat is 1 ha bouwblok, 1 km van de bebouwde kom –; akkerbouwbedrijf Driessens, Carel Coenraadpolder, ook 1 ha; uitbreiding Huisman, op 1 km afstand van Finsterwolde – ik weet niet precies waar dat ligt – een bouwblok van 1 ha; uitbreiding vanuit de Wolderpolder 10, een bestaand bedrijf, 8000 m², wil ook uitbreiden, maar kan maar 1 ha. Ze kunnen allemaal dus maar tot 1 ha en het bebouwingspercentage uitbreiden. Overigens is in november 2006 de wet Geurhinder en Veehouderij gepubliceerd in een staatsblad. Die bevestigt het beleid dat wij hier in deze provincie in werking hebben gezet. Bij die behandeling van die wet is gezegd dat men het niet met RO moet doen, maar met milieu-instrumenten. De situatie is dus, mevrouw Bos, dat volgens het oude bestemmingsplan de 1 ha-bouwblokken en ook ons oude POP gebruikt kon worden. Dat kan nog steeds en er zit geen uitbreidingsruimte in. Sterker nog, de heer Hietbrink is helemaal niet radeloos, want hij heeft mij net een fax gestuurd. Ze hebben daar goed nagedacht in Reiderland – ook eens even een compliment op een moment dat een gemeente dat ook echt verdient. In de fax spreken ze al over de IPPCrichtlijn van 2006, die dus net in werking is getreden, hoe dat zit met die geurhinder. Er staan allemaal dingen in waarvan ik u in het verleden ook al verteld heb dat die zouden komen. Die staan hier allemaal in. En ze hebben niet eens gekeken naar de oude bestemmingsplannen wat nu kan – eigenlijk kan er dus helemaal niets – maar ze hebben zelfs gezegd: “Als er nu een artikel 19-aanvraag komt – dat betekent dus een afwijking van het huidige bestemmingsplan – welke beleidsregels hanteren wij dan? Dit doen zij om straks sterk te staan bij de behandeling van de artikel 19-procedures en juridische procedures. Daar hebben zij een aantal punten voor opgeschreven. Die wil ik u ook wel voorlezen. Een ervan is naar mijn mening niet houdbaar, dat is het aantal vierkante meters die ze er weer in zetten. Daar heb ik ook van betoogd dat het niet houdbaar is. Maar de rest is wel houdbaar. De gemeente Reiderland moet dus niet anders doen dan hun bestemmingsplan handhaven en, als er een artikel 19-aanvraag komt, zorgen dat zij deze beleidsregels volgt. Dan is er echt helemaal niets aan de hand, mevrouw Bos. En alle algemene problemen met de MRSA-bacterie en varkens... voorzitter, ik neem daar kennis van, maar als wij naar de film van Al Gore 31
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 kijken, hoeven wij misschien niet eens nog praten over varkens, want dan overstromen wij hier allemaal binnen tien jaar. Sommige zaken vallen bovendien niet onder de provincie, die zijn landelijk beleid. Daar voeren wij dat debat en daar richten wij ons naar. Ik sta nog steeds achter ons beleid en heb heel veel contact gehad met de gemeente – dat wil zeggen mijn ambtenaren en ik persoonlijk ook. Voor de rest doen wij hier helemaal niets aan, want het zit goed. Er zal ook geen sprake zijn van een varkensinvasie of roze invasie, zoals u zegt, want dat kan helemaal niet. Mevrouw BOS: Een lawine van woorden van de gedeputeerde. De VOORZITTER: En het reglement zegt dat u daar kort op mag reageren. Mevrouw BOS: Dat wordt moeilijk. Ik ben geen Bleker die dat in drie zinnen aan elkaar knutselt. Wat u vertelt is dus een heel technisch verhaal. U begint over allerlei uitbreidingen, Huisman, weet ik veel. Ik weet nog steeds niet over hoeveel varkens u het heeft. Ik weet nog steeds niet of er ook boeren uit Brabant belangstelling hebben en om hoeveel dat gaat. U heeft gesproken met ambtenaren, u heeft niet met burgers gesproken. Het bericht in de krant is heel actueel, wij hebben nog geen tijd gehad om alles te toetsen. Dat zullen wij doen en wij zullen er op terugkomen als het ons nog steeds niet bevalt. U heeft met ambtenaren gesproken, niet met mensen die in de buurt wonen. Ik heb gelezen dat boeren klagen, omdat het ontzettend stinkt. Uit eigen ervaring weet ik dat je soms met je vingers op de neus door je dorp moet, omdat het zo stinkt naar bio-industrieactiviteiten. Voorzitter, ik denk niet dat u er zo snel overheen moet racen als u nu gedaan heeft. Ik heb al gezegd dat ik het een gemiste kans vind dat u het beleid zo heeft aangepast. Jammer genoeg ga ik uit de Staten, ik kan u er nooit meer op aanspreken. Dat is jammer, maar dit heeft nog een heel lange staart, dat kan ik u wel vertellen. De heer CALON (gedeputeerde): Varkens hebben over het algemeen korte staarten, voorzitter, maar u mag mij er te allen tijde op aanspreken, mevrouw Bos. Wij waren het op dit punt niet met elkaar eens. Wij zijn het op dit punt niet met elkaar eens en wellicht blijven wij het op dit punt niet met elkaar eens. Als ik in een te snel tempo heb gesproken, dan spijt mij dat. Ik heb geprobeerd antwoord te geven op uw vragen. Ik heb de bedrijven zelfs opgenoemd. Maar de suggestie die hier gewekt wordt dat er nu een roze invasie – dat heeft u letterlijk gezegd – kan plaatsvinden, werp ik verre van mij. Het zit gewoon helemaal dicht. En of daar Groningers met varkens beginnen op dat bouwblok van 1 ha of Brabanders, het spijt me zeer, wij discrimineren in dit land niet. Deze provincie doet dat ook niet. Waar ze vandaan komen, het zal mij eerlijk gezegd worst wezen. De heer MOORLAG: Voorzitter, een vraag aan mevrouw Bos. Als deze vragen plaatsvonden in het kader van een verantwoording in het kader van het RO-beleid, dan moet ik helaas constateren dat mevrouw Bos in het zwembad is gedoken waar geen water in blijkt te staan. De VOORZITTER: En de vraag is of dat zo is? De heer MOORLAG: De vraag is inderdaad of dat zo is. Mevrouw BOS: Dit vind ik grote onzin, voorzitter. Ik geef hier geen antwoord op. Mevrouw BULK: Voorzitter, wij willen geen van allen een roze invasie. De heer Calon heeft duidelijk uitgelegd dat dit ook nu niet gaat gebeuren. Het is bekend dat veel gemeenten nog oude bestemmingsplannen hebben. Kunnen wij dit soort verhalen en toestanden bij die andere gemeenten ook verwachten? De heer CALON (gedeputeerde): Ik weet dat niet. Wij hebben helaas niet de inspectie. Er zijn heel veel oude bestemmingsplannen en hier staat het – ik weet niet van wanneer dit is – nog op 1 ha. 32
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Het vóór-POP-beleid zit hier nog in. Ik ken ook bestemmingsplannen van 1940, 1942, waarvan je je soms afvraagt of iemand dit nooit heeft gezien. Soms weet de gemeente niet eens dat die bestemmingsplannen bestaan. Ik kan hier dus niet zeggen dat alle bestemmingsplannen overal in Groningen helemaal dicht zitten. Ik smacht naar het in werking treden van de Wet RO en de vaststelling van het POP, want daar stellen wij namelijk een verordening vast die over een bestemmingsplan heengaat. Ik kan u een voorbeeld geven dat ik vanmorgen kreeg. Er staat dacht ik al sinds 2000 in ons POP dat er geen reclamemasten hoger mogen dan twintig meter. Als je nu de volgende keer zo’n POP vaststelt, dan neem je dit in de verordening op. Als een gemeente haar bestemmingsplan niet aanpast, is het heel simpel: die verordening gaat voor. De gemeente Menterwolde heeft zo’n lek bestemmingsplan. Daar wordt een paal aangevraagd van twintig meter. Die gemeente is nog braaf ook: die gaat procederen en het proberen tegen te houden, maar op basis van haar eigen bestemmingsplan kan zij het niet tegenhouden. Ik geef geen garanties voor bestemmingsplannen die niet goed zijn, als je die inspectietaak niet hebt of erover heen kan met een verordening. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, met de gedeputeerde kunnen wij constateren dat een wethouder van een gemeente in gesprek is gegaan met een buurgemeente. Dat doet hij natuurlijk omdat er een probleem is, niet omdat er niets aan de hand is. Ik begrijp van het College van GS dat het College vanuit zijn bevoegdheden in elk geval de gemeente Reiderland op geen enkele manier te hulp zal schieten, omdat het daarvoor geen mogelijkheden ziet, maar dat ook niet wil. Als dat correct is, voorzitter, dan ben ik heel benieuwd hoe de heer Hietbrink op de stellingname van het College zal reageren. De heer CALON (gedeputeerde): Zoals wel vaker citeert de heer Van der Ploeg iets en breidt dit dan uit, in dit geval dat wij niet te hulp zullen schieten. De vraag van mevrouw Bos aan mij was of ik iets ging doen. Ik antwoordde ontkennend. Dat impliceert niet dat als Ruud Hietbrink morgen belt en om hulp vraagt, ik dan ook ‘nee’ zeg. Maar op dit moment zit de zaak dicht. De gemeente heeft zelf beleidsregels opgesteld voor artikel 19. Dat hebben ze heel goed gedaan. En wij hebben overleg met hen. Het is dus niet zo dat wij niets doen, maar de suggestie van het beleid... Mevrouw Bos vroeg letterlijk: “Vindt u niet dat het beleid weer omgedraaid moet worden? Dat heeft u een keer gedaan met de windmolens, dat moet u weer doen”. Nee, dat doen wij niet. Wij stellen het beleid niet bij, want het zit helemaal dicht, ook daar in Reiderland. Binnen die bouwblokken kun je het opvullen. Dat wisten wij ook toen wij het interim-beleid afschaften. Wij hebben gezegd: “Bouwblokken op maat”. Dat geldt voor iedereen, of het nu een aardappelschuur, een koeienschuur of een varkensschuur is. De VOORZITTER: Ik stel voor om het op dit onderdeel hierbij te laten. Dan hebben wij dat afgesloten. Na behandeling van de mondelinge vraag van mevrouw Bos wordt agendapunt A.2. voortgezet. A.2.
VERVOLG Voordracht van Gedeputeerde Staten van 28 november 2006 nr. 2006-21.514, LGW, inzake het Programma Landelijk Gebied Groningen 2007 - 2013 (nummer 37/2006) en aanvullende voordracht van 12 december 2006.
De VOORZITTER: Het woord is aan gedeputeerde Bleker, want wij keren terug naar het Programma Landelijk Gebied Groningen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, zoals door sommigen is aangegeven is het een heel belangrijk moment in de verhouding Rijk/provincies geweest dat de Wet Investering Landelijk Gebied is geaccordeerd in de Tweede Kamer en dat er vervolgens afgelopen maandag twaalf contracten zijn ondertekend tussen de twaalf provincies en de minister van LNV. Dat waren historische momenten. Zo is het ook een belangrijk moment om vast te kunnen stellen dat er zeer brede steun voor het zevenjarige Meerjarenprogramma Landelijk Gebied voor onze provincie is. Meerderen van u hebben alvast wat vooruit geblikt. 33
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Er zou misschien meer geld moeten komen voor landschap, meer geld voor natuur, het zou anders moeten met de schaalvergroting in de landbouw. Ik zou denken dat dat iets is wat met name in de aanloop naar de verkiezingen en daarna zijn beslag maar moet krijgen of het ook in het bestuur vertaald wordt en die opvatting die daarover ontstaat ook in deze Staten gedeeld wordt. Het lijkt mij niet goed wanneer de Staten of het College nu op dat punt allerlei vooruitblikken plegen. Wel een aantal punten van procesmatige aard in de verhouding Staten/GS. Wij zullen een verwijzing opnemen naar de landinrichtingsafspraken zoals deze eerder met uw Staten zijn gemaakt. Die landinrichtingsafspraken gelden niet alleen voor de formele landinrichtingsprojecten, maar ook voor echt grote projecten in het landelijk gebied die meerdere gemeenten, meerdere jaren beslaan en die misschien officieel onder de term ‘landinrichting’ of ‘gebiedscommissie’ vallen, maar die wel van een zodanige betekenis zijn. Ik kan een voorbeeld uit het verleden noemen: de noodberging, doorbaak waterberging. De nota is hier aan de orde geweest. Dat is nu typisch iets dat niet in alle opzichten via het instrument van de landinrichting loopt, maar dat wel op de goede manier gedeeld behoort te worden tussen uw Staten en het College. Dus die passage zal er op die manier in komen. Er is het een en ander gezegd over de omgang met maatschappelijke organisaties. Wij willen veel investeren in de contacten, de inbreng, de deelname van partijen in het gebied en dan niet alleen de overheidspartijen, maar juist terreinbeheerders, agrarische ondernemers, het midden- en kleinbedrijf, recreatieondernemers, mensen die zich vanuit vrijwilligersorganisaties met natuur en landschap bezighouden. Wij willen hun projectideeën heel nadrukkelijk in die gebieden ruimte geven. Dat doen wij langs twee lijnen. Er komen naast bestuurlijke overleggen per gebied ook Leader-achtige groepen waar de particuliere sector uit de gebieden in zijn vertegenwoordigd. Wij doen dat door met een heel zichtbaar en ondersteunend loket te werken voor individuen die vragen hebben, subsidie-ideeën hebben of projectideeën hebben. Die worden niet bureaucratisch verwezen, maar geholpen om van idee naar concreet plan te komen. Dat is de manier waarop wij dat willen doen. In de loop van het volgende jaar gaan wij daar ook extra over communiceren, zodat mensen ook weet hebben van die mogelijkheid en van de wegen die bewandeld kunnen worden. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, voor de goede orde. Deze aanpak die in lijn ligt met wat wij hebben gevraagd, blijft toch niet beperkt tot sociaaleconomische vitalisering? Het betreft het programma als geheel. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja. Daarom noemde ik ook recreatieondernemers, de IVN, andere partijen, terreinbeheerders lokaal – of het nu agrariërs zijn of anderen, dat maakt niet uit. Die zullen wij daar intensief bij betrekken in de gebieden zelf. Dit voor wat het punt communicatie betreft. Er is ook een inhoudelijk punt benoemd. Dat heeft betrekking op het instrument blauwe en groene diensten. Wij willen de mogelijkheden van dat instrument de komende tijd verder beproeven om te kijken wat het kan bijdragen aan het realiseren van de doelen, bijvoorbeeld in het kader van verdrogingbestrijding, in het kader van de kleinschalige waterberging, wandelpaden langs of over boerenland. Het toepassingsgebied van het instrument blauwe en groene diensten is wat ons betreft breed. Dat ter verduidelijking of toelichting op het punt wat dacht ik door de heer Veluwenkamp is gemaakt. Als daar het misverstand over zou bestaan dat wij het bijvoorbeeld alleen maar voor natuur of alleen maar voor landschap zouden willen inzetten... nee, het wordt ook beproefd op de bijdrage die het instrument kan leveren aan andere doelen, namelijk de doelen die ik zojuist heb genoemd. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, dat betekent dat deze benadering ook betrekking heeft op het hoofdstuk landbouw dat in dit programma staat, want wij hebben het bij die groene en blauwe diensten toch over een aspect van de landbouw van de toekomst? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja. De eindbegunstigers van groene en blauwe diensten zijn bijna altijd grondeigenaren of grondgebruikers en dat zijn bijna altijd de landbouwers.
34
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Wij zullen met name in het Programma Beheer, dat straks ook een eigen Gronings karakter kan krijgen, moeten bezien hoe wij dat doen. Je zou namelijk best kunnen redeneren... Als je zegt dat wij een deel van onze doelstellingen ook in toenemende mate – dat zou wel passen bij de provincie Groningen gelet op het relatief gezien grote areaal van landbouwgebied – met medewerking van de landbouwsector realiseren, dan zou je kunnen zeggen dat je dan ook een aanzienlijk deel van de middelen voor groene en blauwe diensten beschikbaar moet stellen, omdat deze vervolgens te effectueren. De verhouding met uw Staten inzake de rapportage. Ik denk dat wij moeten vasthouden aan het principe dat wij een meerjarenprogramma hebben, dat wij jaarlijks rapporteren via onze bestaande programma- en verantwoordingscyclus over de resultaten, behoudens van GroenLinks is daar dacht ik brede steun voor. Die rapportages kunnen door de Staten worden besproken en misschien kunnen die speciaal voor het onderdeel geagendeerd worden voor een bepaalde commissie; die kunnen naast het programma zoals wij dat hebben, gelegd worden. Dan kunnen wij vooruitkijken wat dat betekent voor de komende jaren waar het gaat om realisatie van de doelstellingen. Ik denk dat wij voor die systematiek moeten kiezen en niet een aparte rapportage, een verantwoordingssysteem moeten gaan opbouwen voor dit doel, temeer niet omdat wij nu juist geprobeerd hebben om het – ook in financiële zin – netjes in de begrotingssystematiek te verankeren. Ik ben graag bereid om te bevorderen dat niet alleen de typische provinciale geldstromen maar ook de andere geldstromen die in het PMJP relevant zijn, zichtbaar worden. Dat was dacht ik een vraag van de heer Veluwenkamp en misschien ook wel de vraag van mevrouw Bos. Zoals nu verwoord, kan ik hem in positieve zin van een reactie voorzien. Voorzitter, een ander punt. Dat betreft de relatie met de gemeenten en de waterschappen. De heer Meijndert heeft daarover gevraagd. De heer Stevens is vertrokken, maar hij heeft mij gezegd dat hij dat niet uit desinteresse doet, maar omdat zijn ouders hun vijftigjarig huwelijk vieren. Dat is toch een goede reden om te vertrekken. De verhouding met de gemeenten. Het overleg met de gemeenten zoals wij dat in de afgelopen periode hebben gevoerd, maakt één ding duidelijk: alle gemeenten willen een bijdrage in de orde van grootte zoals die tot nu toe door hen beschikbaar werd gesteld, ook garanderen voor de komende zeven jaar. Zij willen niet toe naar een systeem waarbij zij alleen bijdragen als het een project in de eigen gemeente betreft en dit per geval beoordelen. Nee, men wil een basisbedrag beschikbaar stellen en dan periodiek beoordeeld krijgen of de projecten en de doelen in hun gemeente voldoende gediend worden. Dat geldt voor alle gemeenten. De vraag is op dit moment nog welke systematiek wij volgen. Volgen wij een systematiek van een regiofonds of volgen wij een systematiek van een jaarlijks beschikbaar te stellen bedrag, te storten op de rekening van de provincie door de gemeenten? Het gaat dus meer om de bijna comptabele discussie over de vorm dan over de vraag of. Meerjarig en niet alleen voor de eigen gemeente, maar voor het geheel, dat is het uitgangspunt. Vervolgens is dan de vraag bij een aantal gemeenten: wanneer kunnen wij dat in onze eigen financiële systematiek vastleggen? Dat zal bij de gemeenten met name moeten gebeuren bij de begroting die men volgend jaar vaststelt voor 2008. Dat betekent dat men voor 2007 nog werkt met de systematiek die wij hadden. Mevrouw BULK: Voorzitter, dat was mijn vraag: hoe doen wij dat dan voor 2007? Die begrotingen hebben zij natuurlijk al allemaal vastgesteld. Als wij het nu volgens de oude systematiek doen, is het bedrag dan net zo hoog als wij in de nieuwe systematiek kunnen verwachten? De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij komen daar in 2007 op een goede manier met elkaar uit. Je kunt ook van onze kant zo nu en dan wat voorfinancieren en het is ook niet zo dat het totale bedrag meteen op 1 januari 2007 ergens op een rekening moet staan, want zo snel hoeven de aannemers, grondverzetbedrijven, etc., niet betaald te worden. Dat krijgt in de loop van 2007 zijn beslag. Wij zijn heel blij met die houding van de gemeenten. Zijn wij dan minder blij – de heer Stevens vroeg dat mogelijkerwijs – met de houding van de waterschappen? Kijk, de waterschappen onderscheiden zich van gemeenten doordat ze een beperkt taakdomein hebben. De waterschappen zijn natuurlijk bereid te investeren in de waterhuishoudkundige – zowel kwalitatieve als kwantitatieve – projecten in het landelijk gebied. Zij zijn ook bereid mee te investeren in bijvoorbeeld natuur of recreatie of andersoortige projecten, maar zij leggen daar dan wel de 35
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 zware toets op dat met zo’n primair recreatief of natuurproject ook wel in redelijke mate enig waterhuishoudkundig doel moet zijn gediend. Dat is de reden dat waterschappen anders dan gemeenten niet geneigd zijn om voor een periode van zeven jaar te zeggen: “Dit kun je van ons verwachten”. Ze zijn wel bereid om te zeggen: “Voor een periode van zeven jaar hebben wij in de planning qua investeringen waar het gaat om zuivering en waar het gaat om de ecologische inrichting van watergangen, etc. dit op het oog”. Maar men is niet bereid om zoals de gemeenten te zeggen: “Wij stellen dit voor zeven jaar bijna in de vorm van een fonds beschikbaar”. Men wil namelijk die toets met grote regelmaat plegen. Daar heeft men ook een AB en daar zitten mensen in die ook nadenken over de lasten. Dat is bij ons iets minder ingewikkeld, want als wij iets meer doen dan wij dachten, dan vertaald zich dat niet direct in een verhoging van lasten. Bij waterschappen wordt die direct link wel altijd gelegd. Voorzitter, dan kom ik bij een van de laatste punten. Het SNN. Als het goed is heeft u een brief ontvangen die het SNN heeft gestuurd aan de minister van LNV als een soort van overkoepeling over de drie PMJP’s. Als dat nog niet het geval is, dan komt die alsnog. Die is recent vastgesteld door het DB van het SNN. Daarin wordt heel scherp aangegeven wat de specifieke afspraken van Noord-Nederland zijn met het ministerie van LNV – die staan trouwens ook in onze stukken verwoord – en wat wij gezamenlijk hebben afgesproken, namelijk het schuiven met geld. Dat is een heel harde afspraak. Er gaat geen euro de IJssel, de Reest, de Afsluitdijk of het IJsselmeer over als wij het hier niet kunnen besteden. Het blijft ten noorden van Zwolle. Dat is de afspraak. Als dat betekent dat wij in enig jaar zo weinig wegzetten aan projecten dat in Drenthe het ene natuurgebied, het ene hunebedmuseum na het andere... dan moet dat maar even. Als het maar goed is. Wij krijgen dat geld later immers wel weer terug? Voorzitter, dan kom ik bij het punt van de afspraken met het ministerie van LNV. Er is een brief van de Milieufederatie – en enkelen refereren daar mogelijkerwijs aan – met de strekking dat de provincie Groningen weliswaar haar best heeft gedaan, maar er toch een beetje benepen afgekomen is. Welnu, ik heb geprobeerd de systematiek eerder uit te leggen. De verdeling van de bedragen over de provincies is als volgt gegaan: er is één landelijk budget, vervolgens wordt per rijksdoel gekeken wat er nog moet gebeuren in een provincie en naar rato van wat er nog moet gebeuren krijg je een budget. In Zuid-Holland moet nog heel veel gebeuren waar het gaat om de EHS, want daar is nog weinig gedaan. Hier hebben wij verhoudingsgewijs al heel veel gedaan en krijgen wij verhoudingsgewijs dus ook minder. Maar er is één troost, voorzitter. Het lijkt een tegenstelling in zichzelf. Alle provincies vinden eigenlijk dat ze tekortkomen. Nu is het zo dat de provincies die heel veel hebben gekregen, zoals bijvoorbeeld ZuidHolland, ook vinden dat ze heel veel tekortkomen. Dus wij hebben wel minder dan Zuid-Holland, maar het tekort is bij ons kleiner. Dat verklaart zich weer uit het feit dat hier die taakstelling minder groot is. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, dit is gevaarlijk spel. Het lijkt een beetje op balletje-balletje. Mevrouw BOS: Voorzitter, maar wij hebben toch veel meer landelijk gebied dan Zuid-Holland? De heer BLEKER (gedeputeerde): Nou, qua oppervlakte zou ik de competitie niet aandurven. Mevrouw BOS: Ik weet het ook niet precies, maar zo op de kaart te zien... De heer BLEKER (gedeputeerde): Die hectares zijn allemaal uitgerekend, meneer de voorzitter. Maar goed, zo is die verdeling tot stand gekomen. Wij hebben nu één doel: zo snel mogelijk het geld dat wij hebben, goed besteden. Het zou fantastisch zijn wanneer wij over vier jaar dan weer zouden moeten zeggen: “Wij hebben het geld besteed voor de doelen waarvoor aangegeven”. Dan nog een punt. Dat betreft de biologische landbouw en de gewone landbouw. Wij hebben afgelopen maandag een contract gesloten met het ministerie van LNV onder voorbehoud van accordering van het PMJP door de Staten. Wij hebben met het ministerie van LNV een afspraak dat er € 5,5 miljoen per provincie beschikbaar zou zijn. Dat zou verdubbeld worden en met Europese middelen zou dat vervolgens opgeplust worden. Dan zouden wij, als drie noordelijke provincies, voor de gehele ILGperiode € 16,5 miljoen van het ministerie van LNV moeten hebben gehad in het contract. 36
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Dat is het niet helemaal geworden. Het is ruim € 13 miljoen geworden, daarvan hebben wij een derde deel in ons PMJP vertaald. Er is echter wel afgesproken dat in geval van een tijdens de MidTermReview gebleken tekort – dus als wij ons geld hebben besteed voor landbouw volgens de afspraken zoals hier aangegeven, ons deel van die € 13 miljoen en onze eigen cofinanciering daarnaast en vervolgens blijkt er een tekort –dit bedrag zal worden aangevuld tot die eerder afgesproken € 16,5 miljoen. Dan gaat dat bedrag voor landbouw uiteindelijk omhoog. Dat is uiteindelijk de oorspronkelijke afspraak die, als de MidTermReview daartoe aanleiding geeft en wij de gelden hebben besteed, wordt gerespecteerd. De heer MEIJNDERT: Voorzitter, mag ik een vraag stellen? Wordt die € 1 miljoen dan ook weer verdubbeld in datzelfde verhaal? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja, dat is hetzelfde systeem. De heer MEIJNDERT: Dus je krijgt dan weer vier. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja, het is hetzelfde systeem. Uiteindelijk komen wij op die oorspronkelijke taakstelling terecht. Voorzitter, dan kom ik bij de biologische landbouw. Je kunt zeggen dat er in de teksten explicieter over het gericht stimuleren van de biologische landbouw zou kunnen worden verwezen. Dat is wel zo, maar de vraag is of de weg die GroenLinks op wil met de amenderende motie, een wijze is. Daar wordt namelijk ook een heel concreet operationeel doel genoemd, namelijk tien procent. Er staat niet bij wanneer, ik denk 2010. Mevrouw BOS: Dat is het rijksbeleid, gedeputeerde. Ik denk dat u dat beter weet dan ik. De heer BLEKER (gedeputeerde): 2010. De minister van LNV heeft overigens die taakstelling met instemming van de Kamer zelf gerelativeerd en gezegd dat het een taakstelling is die zo hard is dat de overheid er niet achter kan staan. Dat hebben wij eerder in onze Staten ook gedaan, want u heeft al drie of vier keer een begroting vastgesteld met een concrete kwantitatieve prestatie-indicator ten aanzien van de biologische landbouw, namelijk dat het areaal in Groningen gelijke tred moet houden met de landelijke ontwikkeling. Dat is wat u al vier jaar achter elkaar als heel concrete prestatie-indicator hanteert als Staten via de vaststelling van de begroting. Ik zou mij kunnen voorstellen, voorzitter, dat wij de kwalitatieve verwoording van datgene wat hier met de motie wordt bedoeld in de tekst verwerken. Ik zou het echter niet verstandig vinden om waar het ministerie van LNV de taakstelling van tien procent relativeert, en wij een andere taakstelling hebben die u al tot drie of vier maal heeft vastgesteld, wij nu bij de vaststelling van dit PMJP deze taakstelling van tien procent als provincie op ons nemen. Ik zou graag een uitweg zien in de zin dat wij in enkele regels actiever de stimulerende rol van de provincie inzake de biologische landbouw in het PMJP verwoorden. Overigens dank ik namens de ambtelijke organisatie u voor de complimenten die u in hun richting heeft geuit. Die zijn altijd verdiend, maar die waren in dit geval zeer verdiend en aan het goede adres. De VOORZITTER: We zijn bij de tweede termijn. Mevrouw BOS: Voorzitter, krijgen wij ook enige tijd om naar die motie te kijken en deze aan te passen? De VOORZITTER: Ik denk dat dit in een keer door kan als ik de suggestie goed zie. Wat de gedeputeerde feitelijk tegen u zegt is: “Neem de tekst uit de motie en verwerk die tekst in dit stuk”. Op het moment dat u daarmee instemt, kan het zelfs geregeld worden zonder amenderende motie, want dan is het een toezegging van de gedeputeerde in het debat.
37
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De heer VELUWENKAMP: Voorzitter. Dank voor de beantwoording, dank voor alle toezeggingen die in lijn liggen met deze vergadering heeft gevraagd. De motie van GroenLinks is sympathiek. Ik denk dat de geest van die motie heel goed eer wordt aangedaan door de manier waarop de gedeputeerde dat wil verwerken, want dat betekent in feite dat wij nu concreet zichtbaar maken, het programma van bestaand beleid continuerend. Wij hebben afgesproken dat het programma ook niet veel meer is dan bestaand beleid. Wij kunnen dan altijd in een later stadium nog praten over de vraag of wij onze ambities moeten bijstellen. De heer MEIJNDERT: Voorzitter, de beantwoording voor zover er een vraag gesteld was, was keurig. Ik weet niet of ik de ambtelijke organisatie heb genoemd, maar ik heb het ook heel positief ervaren, ook de extra bijeenkomsten. Wij zijn echt aan de hand meegenomen. Dat is een heel goede zaak geweest. De heer LUITJENS: Voorzitter, ook onze dank voor het totale traject over het PMJP dat ergens een jaar geleden is begonnen en de wijze waarop daarover met ons van gedachten is gewisseld. Wat de motie betreft ga ik mee met de gedeputeerde dat het harde criterium voor ons te veel is en dat wij puur het bestaande beleid naar dit stuk moeten overhevelen. Mevrouw BOS: Voorzitter, de gedeputeerde zegt een beetje verwijtend dat wij het al vier jaar hebben ondersteund. Dat is zo, maar iedereen weet dat wij hoge ambities hebben, ook in ons verkiezingsprogramma. Wij als GroenLinks blijven vasthouden aan minstens tien procent, dat is voor ons een minimale invulling. Het gaat nu eigenlijk om een soort compromis. Wij willen dit echter wel explicieter in het meerjarenprogramma verwoord hebben. Hier staat bij het derde aandachtspunt: “Gestreefd wordt naar tien procent”. Ik stel voor om daar neer te zetten: “Gestreefd wordt gelijke tred te houden met de landelijke ontwikkeling”. Dat was toch uw voorstel? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja. Mevrouw BOS: Dan doen wij dat. Dan weet iedereen dat en kunnen wij het er allemaal mee eens zijn. De heer SLAGER: Voorzitter, de reden dat ik voor het spreekgestoelte kies is niet dat ik een heel lang betoog ga houden op dit moment, maar ik had hier nog niet eerder gestaan vandaag, dus dat moment is nu aanwezig. Voorzitter, ik denk te mogen concluderen dat de heer Stevens met de beantwoording door de gedeputeerde heel tevreden zou zijn geweest. Ik wil op één punt nog nader ingaan. Hij heeft in zijn eerste termijn bijgedragen in de zin van dat er verschil is tussen de verhouding provincie/gemeente en de verhouding provincie/waterschap. Ik denk dat de gedeputeerde dit zo-even heeft uitgelegd. Dat betekent dus, als ik het goed van heb begrepen – want ik zit niet zo goed in dit dossier – dat de gemeenten zich voor die zeven jaar hebben vastgelegd en zeggen voor zeven jaar mee te zullen doen en dat de rol van de waterschappen iets kritischer is en dat zij nadrukkelijk kijken naar het verloop van het hele traject en ook elke keer heel nadrukkelijk willen zien of het met de waterhuishouding te maken heeft. Ik begrijp uit de wijze waarop de gedeputeerde daarop reageerde, dat hij met die verschillen daartussen geen enkele moeite heeft en dat geheel ook niet ziet als een extra risico voor de komende jaren. Dat wilde graag benadrukt hebben. Dank u wel. De heer BLOM: De SP heeft verder geen punten meer. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter. Ik had een vraag aan de PvdA of zij tevreden zijn met het antwoord met betrekking tot het aanhaken bij de landinrichtingssystematiek van de gedeputeerde. Ten aanzien van de motie van GroenLinks wil ik opmerken dat er nu gesuggereerd wordt alsof het noemen van hoeveelheden bijzonder onwenselijk is, terwijl ook in dit PMJP bijvoorbeeld ten aanzien van de vergroting van de landbouwkavels met tien procent er een duidelijke kwantitatieve opgave ligt bij het College.
38
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Maar wellicht is het wijsheid om de zaak op deze manier te verwoorden, want dan is het in elk geval haalbaar. Wij zouden echter ook liever naar een kwantitatief statement willen gaan. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, ik kan de uitleg die de heer Slager namens de heer Stevens heeft gegeven, bevestigen. Wij kunnen goed uit de voeten met deze verhouding gemeente/waterschap. De VOORZITTER: Begrijp ik het goed dat gedeputeerde en Staten het eens zijn om de motie die zei dat wij op bladzijde 14 in de kolom ‘strategische doel’ toevoegen ‘stimuleren van de biologische landbouw’ – daar is geen verschil van mening over – en als derde aandachtspunt vermelden ‘gestreefd wordt gelijke tred te houden met de landelijke ontwikkeling op het gebied van biologische landbouw’? Ja. Ik kijk naar de gedeputeerde. Ik heb goed begrepen dat u bereid bent om dat over te nemen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja. De VOORZITTER: Heeft iemand er bezwaar tegen als de gedeputeerde dat namens het College overneemt? Dat is niet het geval. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Dan zijn wij toe aan besluitvorming over het PMJP. Dat besluit is geformuleerd op de aanvullende voordracht. De heer VELUWENKAMP: Voorzitter, de heer De Vey Mestdagh stelde mijn fractie een vraag. Daar wil ik graag op antwoorden. Het geldt de manier waarop de gedeputeerde heeft geantwoord op de vraag naar meer betrokkenheid van PS en afspraken over de procedure bij grote projecten, waaronder landinrichtingsprojecten. Wij stemmen volstrekt in met het antwoord daarop van de gedeputeerde. Wij zijn tevreden. De VOORZITTER: Dank voor deze beantwoording. Dan stel ik voor om nu over te gaan tot de besluitvorming. Het besluit dat aan de orde is, staat op de aanvullende voordracht. Dat is het besluit dat wij met elkaar nemen. Mag ik aannemen dat u kunt instemmen met dat besluit? De voordracht van Gedeputeerde Staten van 28 november 2006 nr. 2006-21.514, LGW, inzake het Programma Landelijk Gebied Groningen 2007 - 2013 (nummer 37/2006) en de aanvullende voordracht van 12 december 2006 worden met algemene stemmen aangenomen De vergadering wordt vervolgd met agendapunt A.3. A.3.
Gerectificeerde voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 oktober 2006, nr. 2006-12.764, EZ, betreffende de verdere uitvoering van het project Glastuinbouw Eemsmond (nummer 30/2006)
De beraadslaging wordt geopend. De heer KÖLLER: Voorzitter. Wij hebben dit in eerste termijn besproken in de commissie. Naar aanleiding van die discussie is er voor onze fractie geen aanleiding om tegen dit voorstel te zijn en wij zien in dit voorstel tot een soort aanjaagfunctie om die glastuinbouw daar in de Eemshaven op gang te krijgen.
39
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De heer SWAGERMAN: Voorzitter, mag ik de heer Köller vragen wat hij hier nu specifiek de aanjaagfunctie van vindt? Je hoeft namelijk geen BV op te richten om in een gebied in grond te gaan handelen waarvan de hele wereld al weet dat er in grond gehandeld wordt. De heer KÖLLER: Het gaat er mij niet zozeer om de vraag of het een BV of wat dan ook is, meneer Swagerman. Het gaat er mij om dat hier in onze ogen een constructie gevonden is, die werkbaar is voor dit soort zaken om als aanjager te fungeren. Misschien is dat een betere formulering. De heer JAGER: Voorzitter, evenals de heer Slager wilde ik deze kans niet voorbij laten gaan om hier nog even te staan vandaag – de laatste kans dit jaar – om u mede te delen dat mijn fractie volledig in kan stemmen met de voordracht. De heer HAASKEN: Voorzitter, wij stemmen ook in met de voorgenomen besluiten zoals die zijn verwoord in deze voordracht, juist vanwege het feit dat wij sterk hechten aan de werkgelegenheidscomponent van dit verhaal. Dank u zeer. De heer MOLL: Voorzitter, de heer Haasken had het over de werkgelegenheid. Volgens mij dient dit voorstel vooral de werkgelegenheid van notarissen, niet onbelangrijk overigens, maar dat zijn weinig uren en veel geld zoals sommigen weten. Wat GroenLinks betreft: wij hebben in één termijn gesproken in de commissie en inderdaad antwoord gekregen op een aantal onzer vragen. Toch heeft het College ons niet overtuigd van het nut en de noodzaak van dit voorstel om een BV op te richten en van de kosten die daarmee gemoeid zijn. Het is bekend dat GroenLinks de nodige kanttekeningen zet bij nut en noodzaak van het project waar dit voorstel toe dient. Dat heeft te maken met grootschaligheid en milieuaspecten. Dat laat onverlet dat wij tot een zakelijke beoordeling van dit voorstel dienen te komen, want wij kennen ook de gevoelens van onze collega’s op dit punt. Het nut en de noodzaak van de BV. Er wordt een aantal praktische redenen aangevoerd in het voorstel, maar wij kunnen ons voor elk van die genoemde praktische redenen voorstellen dat er ook andere effectieve oplossingen zijn die zonder BV gerealiseerd kunnen worden, en misschien zelfs wel gemakkelijker gaan zonder BV. Daarnaast zijn er misschien ook politieke redenen. Ook die zijn in de commissie langsgekomen. Eén van de politieke redenen is dat de gemeente Eemsmond met deze BV een zichtbaarder positie zou kunnen krijgen. Ik ben nog even te rade gegaan bij Eemsmond en in elk geval is het duidelijk dat in de raad de discussie over dit voorstel nog niet erg breed is gevoerd. In hoeverre daar behoefte is aan dit voorstel is, heb ik helaas nog niet kunnen meten, maar het tempo en de energie die zij daarin steken wijzen mij niet de weg richting grote noodzaak. Maar nog los van het politiek-psychologisch aspect van de rol van de gemeente Eemsmond vindt mijn fractie dat als de provincie een centrale rol heeft in het leeuwendeel van de uitvoering – ook in financiële zin – dit een reden kan zijn om het toch maar niet te doen, om de psychologie dan te laten voor wat zij is. Daarnaast – en dat is voor ons ook gewichtig – zien wij politieke risico’s aan deze constructie. Die hebben te maken met de betrokkenheid van de Staten met het geheel die via een BV toch op afstand gezet worden. Dat risico willen wij eigenlijk bij dit project niet lopen. Vandaar dat GroenLinks niet kan instemmen met deze voordracht. De heer STAGHOUWER: Voorzitter. Wij hebben in de commissie uitgebreid gesproken over deze materie en wij hebben ons kunnen laten overtuigen door de gedeputeerde. Die heeft voldoende argumenten aangedragen en wij het kunnen het als fractie eens zijn met dit voorstel. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wat is de reden voor deze voordracht? Het is mij en mijn fractie niet duidelijk. Immers, iedereen die zaken doet met betrekking tot grondaankopen of andersoortige aankopen, is op de hoogte van de mogelijkheid en de onmogelijkheden die in deze voordracht vermeld staan, of het nu gaan om aankoop of optieregelingen. De vraag is simpelweg waarom iemand op enig moment zaken zou doen met de provincie/gemeente-BV en niet gewoon zou inspelen op de markt, waarvan iedereen toch weet dat die er is. Iemand die geïnteresseerd is, zal die ontwikkelingen ook in de gaten houden. 40
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Komt deze BV nu voort uit een zwakke of een sterke positie? Naar de mening van de SP-fractie is het de eerste. Voorzitter, de gedeputeerde Bleker heeft geen helder antwoord gegeven op het waarom van de voordracht. Wij hebben bezwaar tegen de gekozen vorm van een BV, waarbij de controlerende taak van PS onmogelijk wordt gemaakt. Dit wordt naar onze mening nog eens bevestigd in het geheime stuk, zoals wij dit gelezen hebben. Hier staat één opmerking in op grond waarvan wij ons voor kunnen stellen dat het geheim moest blijven, maar dit raakt tevens de zaak die volgens de SP-fractie te ver gaat. Wij vinden dat hier het gebruik van geheimhouding zich weer eens wreekt, ook al kan ik mij in dit geval vanwege dat ene argumentje voorstellen dat dit noodzakelijk was. Wij kunnen nu niet in openheid de discussie voeren die eigenlijk noodzakelijk is. Ik heb hier nu een overbodige mening staan. Ik heb daar staan: “Ik hoop dat andere fracties dit ook onderkennen en bezwaar aantekenen bij deze voordracht”. Ik begrijp tot nu toe dat zij dat niet hebben gedaan. Ik ben ook wel nieuwsgierig of zij de stukken hebben gelezen, maar dat even terzijde. Voorzitter, er resteren nog drie feitelijke vragen voor ons die niet zo helder zijn beantwoord in de commissie. Waarom staan er tegenstrijdigheden in de voordracht? Zoals: BV koopt gronden aan, maar de gronden blijven buiten de BV. Wat ons ook nog verbaast, is dat een provincieambtenaar het directeurschap erbij doet en dus niets kost. Dat is natuurlijk onzin, want stel dat dit iemand is die verder de rest van de dag helemaal niets doet, dan is het nog zo dat als hij uren maakt voor deze BV, er wel degelijk betaald moet worden. Wat er dan normaal in het bedrijfsleven gebeurt, is dat uren worden doorberekend op het moment dat die uren worden gemaakt voor een BV in een bedrijf. Dus wij zouden toch wel heel graag willen weten wat die kosten zijn en of die kosten wel of niet doorberekend worden naar de BV. Er is ook een argument gegeven dat GS niet als commissaris in de BV wilden functioneren vanwege het argument dat er dan belangenverstrengeling zou kunnen zijn. Ook dat vragen wij ons af, want als je kijkt hoe de opzet van de voordracht is en de opzet van de BV, dan is er bij voorbaat al een risico van belangenverstrengeling, of je er nu wel of niet als commissaris in zit. Voorzitter, ik wil ook concluderen dat het College heeft gekozen voor een soort PPS-constructie, maar dan wel een nieuwe vorm. Het College kiest er namelijk voor om zowel de publieke sector te zijn als op een gegeven moment ook de private sector te zijn. Voorzitter, dat vinden wij toch wel een erg hellend vlak als wij praten over de vraag waar de publieke sector zich wel of niet zou moeten bevinden. De VOORZITTER: De heer Swagerman, nog even naar aanleiding van uw opmerking. U had kunnen besluiten om te vragen dit gewoon in besloten vergadering te behandelen, zodat u er in elk geval met uw collega’s op die manier over had kunnen spreken. Dan had u daarna natuurlijk het probleem van openbaarheid gehad, maar u had volop de mogelijkheid om deze vergadering besloten te laten verklaren, zodat voluit de discussie had kunnen plaatsvinden. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, in tegenstelling tot de vorige spreker spreken wij niet vanuit het perspectief dat wij tegen glastuinbouw zijn bij de Eemshaven, mits aan een hele hoop milieutechnische voorwaarden zoals lichthinder, enzovoorts, is voldaan. Wat nu wel voorligt is het oprichten van een BV. Wij hebben in de commissie aangegeven dat je voorzichtig moet omgaan met BV’s, als deze publieke taken behartigen, omdat met name het democratisch gehalte en het zicht vanuit de Staten op wat er dan gebeurt wel eens lastig kan zijn om in te vullen. Tegelijkertijd, als wij naar de voordracht kijken, zien wij dat de directeur van de BV een ambtenaar is die aangestuurd zal worden door GS neem ik aan, ook in deze functie, en dat wij derhalve honderd procent sturing binnen die BV overhouden. Daar hoort een vraag bij. Kunnen wij dan als Provinciale Staten ook van het College verwachten dat wij die controle – die u zelf ook heeft via deze systematiek – op datgene wat in die BV plaatsvindt volledig kunnen uitvoeren via u? Dank u wel, voorzitter. De heer ZANEN: Voorzitter, ik heb een punt waarvoor ik bijzondere aandacht zou willen vragen. Dat is de vraag die wij ook eerder hebben gesteld. Hoe zit het met de belangstelling van de kant van de tuinders? Dat is natuurlijk een blijvende vraag naarmate wij ons steeds verder gaan bemoeien met dit onderwerp,
41
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 vandaar. Overigens hebben wij in de commissie ook laten weten dat wij grote aarzelingen hebben. De argumentatie daarvoor is, vind ik, goed naar voren gebracht, zowel door GroenLinks als door de SP. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter. De heer Köller heeft het op zijn eigen manier goed verwoord: dit construct met het instrument van het nemen van opties zien wij als een middel om de kansen op realisatie van glastuinbouw in het betreffende gebied, als de planologische procedures uiteindelijk zijn afgerond, te vergroten. Daarmee vergroten wij kansen op vestigers en op werk. Wij hebben in de commissie gediscussieerd over de vraag: waarom dit construct? Het merendeel van de fracties in deze Staten heeft op basis van die discussie gezegd – bespeur ik nu – dat dit een werkbaar en aanvaardbaar construct is. Enkelen hebben sowieso bezwaar tegen welk construct dan ook, omdat men de verdere ontwikkeling niet wil stimuleren. Dat laat ik dan voor wat het is. Enkelen hebben vraagtekens bij het construct zoals nu is gekozen en de positie van de Staten. Eerst de algemene verhouding GS/PS inzake de ontwikkeling van de glastuinbouw. Wij zullen ervoor zorgen dat u in het vroege voorjaar een voortgangsrapportage glastuinbouwontwikkeling Eemsmond krijgt, los van wat er precies aan concrete activiteiten in de BV plaatsvindt. Wij zullen u informeren over de voortgang. In de tweede plaats is het werk dat binnen de BV moet gebeuren – dat is ook verwoord in de vertrouwelijke, ter inzage gelegde stukken – duidelijk: het verwerven van optieposities om die vervolgens zo snel mogelijk, als er belangstelling is, te kunnen omzetten in overeenkomsten tot koop met derden, met vestigers. Dat moeten wij ook laten waar het is. Als de BV zich binnen dat domein begeeft, dan geeft u hiermee GS het mandaat om die BV zo aan te sturen dat dit goed gebeurt. Als daar ongelukken gebeuren die de provincie raken, dan kunt u ons daar als GS altijd op aanspreken, maar niet op wat wij dagelijks doen aan aansturing richting die BV. Waar heeft u dan wel mee te maken? U krijgt die voortgangsrapportage. Ik zou zeggen dat wij dat elk jaar maar moeten doen. Als er sprake zou zijn van echte veranderingen in het construct – bijvoorbeeld het wijzigen van de statuten, het verbreden van de taakopdracht, het benoemen en ontslaan van commissarissen, het uitgeven van aandelen, het aangaan samenwerkingsovereenkomsten met anderen dan de huidige twee – dan komen wij sowieso bij uw Staten terug. Dus het is niet een black box die zich maar naar eigen bevinden verder kan ontwikkelen. Nee. Het domein is duidelijk. Wij rapporteren over de voortgang. Voor ongelukken binnen de BV zijn wij ter verantwoording te roepen vanwege onze relatie met de BV. Echte veranderingen in het construct moeten altijd via uw Staten. Wij hebben een afspraak hier in de Staten – die is op instigatie van de heer Van der Ploeg gemaakt –: GS zetten geen onomkeerbare stappen na deze stap die wij nu zetten (meewerken aan optieposities) dan nadat uw Staten zich daarover hebben kunnen uitspreken, anders dan de stappen die u al heeft gezet, namelijk het beschikbaar stellen van € 400.000 uit cofinanciering Kompas om de ontwikkelingen zoals die nu gaan, te stimuleren. Die afspraak blijkt ook. Dus investeren in infrastructuur ten behoeve van de glastuinbouwlocatie in de omgeving en dat soort zaken meer, zijn stappen die altijd eerst via uw Staten aan de orde komen. Dat is de afspraak. Dan zou ik denken dat het niet gerechtvaardigd is om te zeggen dat de Staten nu wezenlijke controle op de inbreng van de provincie en ook via de BV hebben verloren. De vraag van de heer Zanen. Ook nu zijn er contacten, maar het is – zoals ik al eerder zei – echt wezenlijk – en daarom is deze voordracht ook belangrijk –... Wij moeten in staat zijn om te zeggen dat het planologisch rond is en dat wij grond beschikbaar hebben. Zolang wij moeten blijven zeggen dat het planologisch nog niet rond is en dat er ook nog geen grondpositie is, heb je gewoon heel weinig te makken. Wij moeten deze stappen daarom zetten om de kansen die zich trouwens in een concurrerende markt voordoen, want er zijn meerdere locaties in beeld en in ontwikkeling en men is in andere delen van het land al verder. Je moet meer te bieden hebben om uiteindelijk tot zaken te komen. De VOORZITTER: Ik stel voor nu de beraadslagingen te sluiten. De heer SWAGERMAN: Ik had een drietal vragen gesteld en op geen van de drie vragen heb ik op dit moment antwoord, in elk geval niet over de kosten die de provincie maakt vanwege het directeurschap, bijvoorbeeld. 42
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De heer BLEKER (gedeputeerde): Daar kunnen wij kort over zijn. Wij hebben een gebruik bij ons in het Provinciehuis dat, als wij onze mensen in belangrijke samenwerkingsprojecten met gemeenten inzetten – en dat gebeurt hier dan in vorm van een BV – die niet ten laste worden gebracht, zeker niet in de ontwikkelingsfase, van de rechtspersoon waarbinnen wordt geopereerd. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, dat betekent dus gewoon dat een ambtenaar in overheidsdienst in een particuliere BV tewerk wordt gesteld. Is dat ook een gangbaar iets binnen de provincie? De heer BLEKER (gedeputeerde): Eens even kijken. Of wij precedenten hebben, bedoelt u. Gangbaar... Zullen wij u daar separaat over informeren hoe wij dat doen? Dit moet even op de toezeggingenlijst van de commissie Bestuur en Financiën komen. De VOORZITTER: Goed, wij zijn inmiddels toe aan het sluiten van de beraadslaging. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Heb ik het goed gezien dat de fractie van GroenLinks, de fractie van de SP en de fractie van de PvhN aantekening willen hebben waaruit blijkt dat zij hiertegen zijn? Dat is goed. Dan kan ik aannemen dat de overigen kunnen instemmen? Dat is het geval. Zonder stemming wordt met de gerectificeerde voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 oktober 2006, nr. 2006-12.764, EZ, betreffende de verdere uitvoering van het project Glastuinbouw Eemsmond (nummer 30/2006) ingestemd met de aantekening dat de fracties van GroenLinks, de SP en de PvhN geacht worden tegen de voordracht te hebben gestemd De vergadering wordt geschorst voor de lunchpauze van 13.20 uur tot 14.00 uur. Na de pauze wordt vervolgd met de mondelinge vragen van de heer De Vey Mestdagh. Mondelinge vragen van de heer De Vey Mestdagh betreffende het gratis verstrekken van emissierechten De heer Slager vervangt de heer Alders als voorzitter. De vergadering wordt heropend. De VOORZITTER: Wij hebben nog twee zaken te behandelen: mondelinge vragen van de fractie van D66 en een punt over Arriva dat wij inmiddels hebben omgebouwd tot een punt vreemd aan de orde van de dag. U begrijpt dat als ik vanmorgen had geweten dat ik vanmiddag voor moest zitten, ik dan niet de lange weg van mijn zitplaats naar het spreekgestoelte had gemaakt bij de tweede behandeling het PMJP, maar goed, zo gaat dat soms. De heer De Vey Mestdagh heeft het woord. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, mijn vraag is gericht aan het College in verband met een brief die zij geschreven heeft richting minister Wijn, waar in de commissie ook al aandacht voor is geweest. Ik heb overigens aan de voorzitter van de Staten mede gevraagd om de zaak aanstaande januari op de agenda te zetten, en dan in bredere zin. Dan moet het wat ons betreft echt gaan over de toekomst, wat de rol van de Staten is. Wij willen nu wat vragen stellen over de opstelling van het College tot nu toe, dus over de brief aan minister Wijn. Dat willen wij doen, omdat wij ruimte willen scheppen in de discussie in januari. Wat is er feitelijk aan de hand? Wij hebben hier in Noord-Nederland energie-intensieve industrie. Die industrie zit met het probleem van de te dure energie. Dat moet worden opgelost, anders verdwijnt er hier veel werkgelegenheid. 43
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Het voorstel van minister Brinkhorst indertijd was dat er een consortium werd opgericht dat met elektriciteitsmaatschappijen zou gaan kijken hoe dat zou kunnen worden opgelost. Er ligt nu een voorstel van dat consortium samen met een Duitse stroomproducent (RWE) die de stroom goedkoper wil leveren onder de voorwaarde – want anders kan het niet, zeggen zij – dat de CO2-emissierechten vanaf 2012 voor veertien jaar gratis zijn en dat zij daardoor gratis CO2 kunnen emitteren. Dit is een regeling die natuurlijk in strijd is met de bedoeling van de CO2-emissierechtenregeling, want de bedoeling van die regeling is dat het een drijfveer oplevert voor bedrijven om juist de CO2-uitstoot te verminderen, terwijl er nu eerder sprake is van een stimulans om een nieuwe fabriek op te richten en meer CO2 te gaan uitstoten. Op zich is het vanuit de bedrijfsoptiek heel begrijpelijk dat dit gebeurt - er wordt eigenlijk een tegenstelling tussen economie en milieu geschapen en goedkopere stroom wordt in feite door een slechter klimaat gefinancierd –, maar wij vinden dat wij als overheid meer taken hebben dan het bedrijfsleven. Wij moeten juist dat milieu en die economie samenbinden, dus kijken of je dat tegelijkertijd kunt behartigen. Daar gaat mijn vraag natuurlijk over. Het College volgt in haar brief de RWE die daar feitelijk om vraagt, letterlijk. De gedeputeerde Gerritsen heeft in de commissie ongeveer geantwoord dat het consortium een mogelijkheid ziet om met gratis CO2-emissierechten dit te bereiken en dat GS daarom de brief hebben geschreven. Wij vinden dat eigenlijk te kort doen aan datgene wat noodzakelijk zou zijn, namelijk de belangen van zowel economie als milieu tegelijkertijd behartigen. Dat kan. De vragen die namelijk vervolgens bij deze casus horen, zijn feitelijk waarom wij als provincie Groningen op 6 oktober ons moesten inbrengen in de precaire onderhandelingen tussen Den Haag en Brussel en het consortium/RWE. Wat de zin daarvan is, is niet geheel duidelijk, want op 19 september heeft minister Wijn al een brief geschreven aan Brussel waarin hij vroeg of de Duitse optie (de gratis verstrekkingen) overheidssteun was en wel toegestaan was. Het antwoord van Brussel kan tweeledig zijn. Of het is inderdaad overheidssteun en dan mogen wij blij zijn dat het gevraagd is door de minister, want dan moeten zij het terugbetalen als wij het op deze manier georganiseerd hadden, of het antwoord uit Brussel kan zijn dat het overheidssteun is die niet wordt toegestaan. De vraag die er dan uit voortvloeit is waarom het niet te begrijpen is waarom wij deze opstelling op dit moment hebben gekozen. De vraag die daarbij hoort, is: stel dat het overheidssteun is die door Brussel wordt toegelaten, waarom wil het College dan per se het voorstel van deze gratis CO2 volgen? Er zijn wellicht andere methoden te bedenken dat dit op een gelijkwaardig niveau als Duitsland uitkomt, want het gaat er toch uiteindelijk om, wil ik het College vragen,... De VOORZITTER: Ik krijg de indruk, meneer De Vey Mestdagh, dat dit geen vragen zijn die u stelt. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik zal ze concreet maken, voorzitter. De vraag aan het College. Het gaat toch om een level playing field binnen Europa en niet om gratis CO2-uitstoot? Daar gaat het toch om? De vraag aan het College is: als er nu een list mogelijk is om zonder gratis CO2-uitstoot te organiseren dat het level playing field er is, zou dat dan in de ogen van het College ook een mogelijkheid zijn? De derde vraag die ik het College wil stellen is: in januari gaan wij hier verder over spreken. Zou het College – want verhoudingen worden vastgezet als het College nu al uitspraken doet – zich in elk geval tot de Staten het erover hebben gehad willen onthouden van verdere concrete uitspraken daarover? De vierde vraag, voorzitter, in dit kader houdt eigenlijk in dat wij graag van het College in januari ook de meest recente stand van zaken met betrekking tot dit dossier willen ontvangen. Dank u wel, voorzitter. De heer HOLLENGA: Begrijp ik goed, de heer De Vey Mestdagh, dat u geen antwoord wil op uw vragen? De heer DE VEY MESTDAGH: Hoezo? De heer HOLLENGA: U wilt geen uitspraken van het College om de zaak niet dicht te timmeren voor een debat in januari.
44
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, wat wij eigenlijk van het College willen horen, is of zij nog steeds als enige uitweg het gratis verstrekken van gratis CO2-emissierechten zien, of dat het College het nog steeds gaat om datgene wat wij in de Staten hebben afgesproken en waar wij ook met zijn allen voor naar Den Haag zijn geweest, namelijk een level playing field. De VOORZITTER: Ik breek de discussie nu af, meneer De Vey Mestdagh. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik was niet de vragensteller, meneer de voorzitter. De VOORZITTER: Nee, maar de heer Hollenga was niet eens gerechtigd om een vraag te stellen, want bij mondelinge vragen – leest u reglement van orde maar door – is het niet mogelijk om de vragensteller te interrumperen. Dus vandaar dat ik op een vrij brute manier afkap op dit moment. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, kort enkele inleidende woorden. De situatie van de energie-intensieve industrie is hier uitvoerig aan de orde geweest. Die situatie is nog steeds niet opgelost, er staan grote belangen op het spel. In Delfzijl gaat het om Aldel en om Kollo, maar het is ook een landelijk probleem. In een aantal andere provincies – Limburg, Brabant, Zeeland en Noord-Holland – speelt dit ook. Wij hebben dat goed gevolgd. Wij hebben op een gegeven moment gezien dat het heel erg lang duurde en helaas moeten wij nu vaststellen dat het nog niet opgelost is. Wel is het zo dat het consortium met de energieproducent op basis van de voorstellen die minister Wijn heeft gedaan heel concreet en specifiek aan het onderhandelen is. Meer informatie dan dat hebben wij niet en kan ik u ook verder niet geven, maar het ging er in september om dat die zaak te lang bleef slepen en dat wij toen aanleiding hebben gezien – ook doordat wij overleg hebben gehad met de partners – om de minister op te roepen om actie te ondernemen. Dat spitst zich toe op twee onderdelen. Het eerste is de korte termijn. Dan gaat het over de eerste zes jaar voordat er een centrale gerealiseerd wordt die goedkopere stroom kan bieden, want daar gaat het dan om. Dan gaat het om een centrale die niet op gas gestookt wordt, omdat u weet dat het gas aan de olieprijs verbonden is en dat daardoor een hogere prijs het gevolg is. Het zal daarom gaan om een kolencentrale. Tot die tijd heeft de energie-intensieve industrie te maken met hoge prijzen, dus zou er een garantiefonds moeten komen, waar de rijksoverheid zich garant gaat stellen voor tachtig procent. Dat werkt dan als volgt: dat men vijf jaar kan putten uit dat fonds en dat men dan vijftien jaar zou kunnen terugbetalen. Het tweede onderdeel betreft het level playing field. Het level playing field is inherent en volledig verbonden met de CO2-emissierechten. Dat heeft ermee te maken dat in Duitsland er wel duidelijkheid is over hoe dat is met die CO2-emissierechten en dat dit in Nederland niet het geval is na 2012 en dat het er nu om gaat om a) een perspectief te bieden dat er geïnvesteerd kan worden, dat men dus weet waar men aan toe is over die periode; b) dat er dan ook een lagere prijs gerealiseerd kan worden. Dit zijn twee essentiële zaken waarvoor het belangrijk is om zekerheid te geven over de CO2-emissierechten. Hoe zit het nu met die CO2-emissierechten? Wij hebben een emissiesysteem dat in werking is getreden. Daar gaat het als volgt dat rechten om niet worden toegekend. Daarna is het zo dat als er minder CO2 wordt uitgestoten, rechten verkocht kunnen worden, dat is een prikkel om minder CO2 uit te stoten. Als je meer CO2 uitstoot, moet je rechten bijkopen. Op die manier gaat het systeem werken. Het is wel zo dat het systeem wordt aangescherpt. In de periode tussen 2008 en 2012 zal aan een nader te bepalen gedeelte een prijs verbonden zijn en na 2012 is dat onduidelijk. Daarmee zal ook het CO2-emissiestelsel een stevige prikkel zijn om op een gegeven moment de CO2 te beperken. Dat systeem is een belangrijk systeem en geldt internationaal. Het zal ook een werking krijgen naarmate die prikkels zich meer voordoen doordat er economische groei is, zodat er meer bedrijven komen, doordat er ook prijzen betaald moeten worden, et cetera. Deze situatie is voor wat betreft het College een absolute uitzonderingssituatie, maar het is de enige manier om te komen tot kolencentrale in 2012, de enige manier waarop op lange termijn een perspectief geboden kan worden op een lagere prijs.
45
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Dan is op een gegeven moment de keuze die voorligt hoe belangrijk wij die energie-intensieve industrie vinden, hoe belangrijk wij Aldel en Kollo vinden. Wij gaan door roeien en ruiten voor die werkgelegenheid in Delfzijl. Dat is een ongelofelijk belangrijke zaak. Die moeten wij dan afwegen tegen het feit dat wij bij één centrale over tien jaar zeggen: het is niet honderd procent maar het is tachtig procent wat niet wordt toegekend en twintig procent wat betaald wordt. De afweging voor die ene centrale – goed, dat is in dat hele CO2-emissiehandelsysteem een beperkt punt waar je een aanpassing doet, het totaal blijft volledig in werking – heeft het College gemaakt op basis van de belangen van de industrie in Delfzijl en dan hebben wij over tien jaar duidelijkheid voor die centrale dat die CO2-emissierechten voor tachtig procent om niet beschikbaar zijn, zoals ze nu volledig om niet zijn. Voor die tien jaar wordt er aan de energieproducent zekerheid geboden en dat is een absolute, noodzakelijke basis om die investering te doen en om een prijs te leveren die concurrerend is en om die industrie op peil te houden, niet alleen in Groningen maar ook landelijk. Dat is de reden dat wij die afweging op deze manier hebben gemaakt. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter. Ik begrijp dat gedeputeerde namens GS onderschrijft dat het gaat om het level playing field. Eén op één legt de gedeputeerde samen met RWE de link tussen gratis CO2-emissierechten en of het kan werken. Dat begrijpen wij niet, dat is ouderwets. Onze minister heeft in het verleden ook gezegd dat milieu en economie wel degelijk samen kunnen gaan. Ik vertrouw deze regering wel toe dat zij een list kunnen verzinnen, zodat het kan, want zij kunnen zelfs een minister met een motie van wantrouwen in het kabinet houden. De VOORZITTER: Zijn er andere Statenleden die over dit punt nog het woord wensen te voeren? De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, het is een beetje een opzetje naar het volgende debat eind januari. Over de CO2-emissierechten heb ik ook een aantal vragen gesteld. Als je de antwoorden er op naleest, is daar heel duidelijk geen antwoord op gegeven. Het ging namelijk heel duidelijk over deze problematiek. Wat natuurlijk opvalt aan de brief waar de vragen nu over gesteld worden, is dat er onderhandelingen zijn tussen enerzijds energieslurpers en anderzijds energieproducenten en dat het milieu niet aan tafel zat. Het is ons ook opgevallen dat het College heel snel daarin positie heeft gekozen. De afweging zoals die nu heel concreet wordt verwoord, hebben wij in elk geval niet in die brief van indertijd terug kunnen vinden. Dat is een van de redenen waarom in feite het debat überhaupt plaatsvindt. Ik denk dat het in januari ook een beter moment is dan om dat nu via mondelinge vragen te doen. Ik heb nog wel een ander aspect, namelijk het punt van de prijsstelling zoals die in onderzoeken die ernaar gedaan zijn, tevoorschijn is gekomen. Dan hebben wij het dus wederom over die brief van het College, waaruit duidelijk naar voren komt dat de onderzoeken niet aangeven dat de prijsstelling in Nederland hoger is dan in Duitsland. Die onzekerheid staat in schril contrast met de scherpte en de felheid van positiebepaling van het College. Mijn vraag is of het College kan aangeven waarom er op deze manier op die prijsstellingsonderzoeken wordt gereageerd, aangezien die onduidelijkheid er gewoon is. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter. Ik wens opnieuw te beklemtonen dat het vooral het belang is van de industrie voor Delfzijl die ons deze overweging op het punt van deze ene centrale heeft doen maken. Dit is de enige uitweg in dit probleem. Het tweede is – dat is een gerelateerd aspect waar de heer Van der Ploeg aan de hand van de antwoorden in de brief over begint – de prijsstelling, het onderzoek dat gedaan is. Dan moet u kijken naar de antwoorden die wij daar gegeven hebben. Die zitten in de richting dat de belasting formeel hoog is in Duitsland, maar dat dit door allerlei vrijstellingsregelingen niet geldt en dat het eigenlijk betekent dat iedereen maar voor de helft belasting hoeft te betalen. Kortom, de prijs is in Duitsland aanzienlijk lager en er is dus geen sprake van een level playing field. De minister zet in op het vergroten van de interconnectiecapaciteit, op het fonds, op dat voor deze ene centrale voor tien jaar tachtig procent ervan niet wordt vastgesteld. Dat is een aanbod dat de basis is waardoor het consortium nu kan onderhandelen met de energieproducenten, waardoor dit enorm knellende probleem kan worden opgelost, tenminste dat hopen wij.
46
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De VOORZITTER: Ik stel voor om deze ronde mondelinge vragen hiermee te beëindigen. De heer Alders heeft vanmorgen aangekondigd dat hij nog terug zou komen op de vraag hoe precies het punt kolencentrales, enzovoorts, zou worden behandeld. Dat heeft hij niet gedaan. Hij is inmiddels vertrokken. Ik heb begrepen dat het de bedoeling is dat de griffie het een en ander voor gaat bereiden en een commissie van een aantal Statenleden bijeen zal roepen die zich zal buigen over dit onderwerp. U hoort daar deze week nog meer over. Het is de bedoeling om dat allemaal in januari nog in behandeling te nemen. De vergadering wordt vervolgd met het punt vreemd aan de orde van de dag, A.5. A.5.
Uitvoering dienstregeling en dienstverlening Arriva
De beraadslaging wordt geopend. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, wij hebben al meer dan een jaar problemen – vorig jaar zomer was het al mis met de Wadlopers van Arriva. Voortdurende storingen, afgelopen zomer oververhitte treinen, treinen die uitvallen, kortom: het vervoer dat Arriva in deze provincie pleegt, voldoet niet aan datgene wat zij in het contract dat zij met ons hebben afgesloten, zouden moeten leveren. Onlangs zijn er nieuwe treinen in bedrijf gekomen. Op 1 november hebben wij met elkaar – overigens ook toen met een forse vertraging optredende – opening meegemaakt met de minister erbij. De week erop, toen ze daadwerkelijk gingen rijden, ontstonden de eerste problemen, terwijl ons beloofd was dat dit het begin was van het einde van de ellende, zo zei de gedeputeerde ongeveer. Echter, al diezelfde week bleek dat het probleem zat bij Prorail dat een nogal logge organisatie kent en niet tijdig de afspraken was nagekomen. Alle informatie die wij toen kregen uit alle richtingen duidde erop dat dat het probleem was. Echter, even later bleek dat er veel meer aan de hand is, dat Arriva gewoon niet aan zijn taken toekomt. Dan komen er weer een heleboel argumenten waarvan ik denk: “Daar heb ik helemaal niets mee te maken”. De relatie met Arriva is puur zakelijk als gevolg van de privatisering, ook al was je daar voor dan wel tegen. Daar hebben de vervoersbedrijven zich altijd geweldig op laten voorstaan: zij zouden het allemaal beter doen, zij zouden hun verantwoordelijkheid nemen, zij waren de herauten van het vrije ondernemerschap, zoals dat Engeland heette – en in Brugge weten ze zich de ellende ervan nog te herinneren. Dat gold trouwens in Nederland ook voor de voorlopers van Arriva, die in Groningen en Limburg een voorstelling van zaken gaven dat het geweldig zou worden. Welnu, bij een dergelijke verhouding hoort ook de verantwoordelijkheid als het een keer misgaat. Dat kan natuurlijk gebeuren. Bij elk bedrijf gaat wel eens iets mis, dat kan gebeuren, maar de verantwoordelijkheid daarvoor hoor je volledig te dragen. Ik wil de gedeputeerde vragen wat er tot nog toe mis is gegaan dat de problemen niet zijn opgelost, dat de verantwoordelijkheid niet is neergelegd waar zij hoort, namelijk bij de uitvoerder van deze werkzaamheden en op welke termijn de passagiers weer gewoon fatsoenlijk vervoerd kunnen worden. Wanneer worden ze goed geïnformeerd door Arriva in dit geval als er iets mis gaat? Wat zijn de alternatieven die hun geboden worden en op welke andere manier gaat men compenserende maatregelen nemen voor alle ellende die de mensen de afgelopen tijd over zich heen hebben gekregen? Op welke termijn mag ik verwachten dat het beter is? Vorige keer in de commissie heb ik gezegd dat het binnen drie dagen afgelopen moet zijn met dat gedoe met Prorail met de hoogte van die perrons en de vastlopende treinen. Dat is redelijk gelukt. Ik verwacht van de gedeputeerde dat ook dit op zeer korte termijn goed wordt opgelost. Hoe kan mij eigenlijk helemaal niet zo veel schelen, het hoort gewoon goed te gaan. Ik heb daarvoor een motie bij me, die ik graag aan de voorzitter zou willen overhandigen. De VOORZITTER: Door de heer Rijploeg is een motie ingediend. Die luidt als volgt:
47
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 20 december 2006, constaterende dat: -
sinds de ingebruikname van de nieuwe treinen door Arriva op de lijn Groningen – Nieuweschans de problemen met het adequaat uitvoeren van de dienstverlening niet zijn afgenomen, maar dat een forse verslechtering is opgetreden; dat de voorlichting aan de reizigers over de voortdurende problemen te wensen over laat;
roepen het College op: -
alle beschikbare middelen en bevoegdheden aan te wenden om de concessiehouder Arriva ertoe te brengen de dienstverlening en de dienstregeling op het peil te brengen zoals vastgelegd in de concessieverlenging en de Staten en de bevolking te informeren over de stappen die het College en Arriva hiertoe zullen zetten
en gaat over tot de orde van de dag. De motie is ondertekend door de heer Rijploeg, de heer Moll en door de heer Moorlag en maakt deel uit van de beraadslaging en krijgt nummer 1. De heer OUT: Voorzitter, mag ik de heer Rijploeg een vraag stellen? Het gaat over het dictum van de motie, waarin hij eigenlijk aangeeft dat de Staten het College oproepen om vooral alles te doen. Dat is volgens mij wat ik gehoord heb. Is de heer Rijploeg dan van mening dat dit op dit moment niet gebeurt? De heer RIJPLOEG: Klaarblijkelijk, want de werkzaamheden worden niet naar behoren uitgevoerd. Zo simpel is het. Arriva hoort zich daaraan te houden. Als er geen trein is, hoort er een bus te komen, dat kan mij allemaal niet schelen, ze horen gewoon hun werk te doen, daar zijn ze honderd procent verantwoordelijk voor. Daar hebben zij voor getekend, dat is de verantwoordelijkheid van een bedrijf dat een taak uitvoert. Als ik een auto koop – dat zal ik niet doen, maar u misschien wel – dan verwacht ik dat die gaat rijden en als hij niet rijdt, ga je terug voor de garantie en dan zeg je: “Ik wil ook compensatie voor het feit dat ik drie dagen niet heb kunnen rijden”. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, mag ik nog een aanvullende vraag stellen. Ik neem aan dat in het contract dat gesloten is, de gedeputeerde toch de hand heeft om Arriva zich daaraan te laten houden. Ik neem aan dat zo’n motie als nu wordt voorgesteld, eigenlijk een beetje zinloos is. De heer RIJPLOEG: Ik wacht af wat het antwoord van de gedeputeerde is. De heer MOLL: Voorzitter. Twee weken geleden in de commissie heb ik nog vragen gesteld naar aanleiding van de mededeling van gedeputeerde Musschenga over de ontwrichting van de dienstregeling op de lijn Groningen – Nieuweschans – Leer. Ik merkte in de commissie zelf overigens op dat de reizigers enigszins de dupe zijn geworden. Ik zou zeggen: dit was het understatement van het jaar. Inmiddels kunnen wij twee weken later vaststellen dat de reizigers in groten getale en inmiddels een geruime periode substantiële schade ondervinden van de toestand aldaar. Ook het OV leidt forse schade. De extra reizigers die het OV in Groningen tot voor kort heeft aangetrokken, worden op deze manier weer weggejaagd. De brieven en alle andere reacties in het Dagblad van het Noorden spreken boekdelen, niet alleen voor ons politici, maar ook voor de mensen die wij willen verleiden meer van het OV gebruik te maken. De website en de reacties die deze trekt, vormt een nieuw bedrijf in dit drama. Ernstiger vind ik nog de reactie van Arriva, of beter gezegd: het ontbreken van reactie van Arriva richting de reiziger.
48
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De voorlichting van Arriva maakt overuren en weet de ene verklaring na de andere verklaring voor het falen in de publiciteit te krijgen, of beter gezegd: de verantwoordelijkheid ergens anders neer te leggen. Nu blijken de treinstellen weer te weinig plaats te hebben en de deuren te klein te zijn, of anderszins ontoereikend. Interessant is dat ze dit pas na vijf maanden na levering opmerken en inzien dat dit gevolgen zou kunnen hebben dat voor de dienstregeling. Dit doet mij denken aan een grootgrutter die er achter komt dat de karnemelk zuur is. De heer STAGHOUWER: Ik heb een vraag aan de heer Moll. De constateringen van u, zijn die gebaseerd op uw onderzoek of zijn die gebaseerd op de stukken die in de krant staan? De heer MOLL: Ik heb zelf geen onderzoek gedaan, als u daarnaar vraagt. Ik zelfs een paar keer wel een succesvolle rit mee mogen maken. De heer STAGHOUWER: Als ik even mag reageren. Ik denk namelijk dat het wat genuanceerder is dan u nu schetst, meneer Moll. De heer MOLL: Nou, ik ben wel wat gewend op het gebied van publiciteit en reacties, maar deze reacties hebben een alarmerende omvang en ook de website die nu in de lucht is en de reacties die dat oproept, moet politici te denken geven. Dat leg ik hier dus ook neer. Daarnaast heb ik ook studenten een uur te laat zien komen, omdat ze uit dat gebied kwamen en toch een afspraak met mij hadden. De heer STAGHOUWER: Maar is dat alleen te wijten aan de nieuwe Spurt, of is dat ook te wijten aan de nieuwe regeling van de NS per 10 december. De heer MOLL: Meestal weet ik waar mensen vandaan komen. Ik weet ook welke lijnen bij de NS horen. Overigens, het gaat mij misschien niet alleen om die specifieke trein en of die functioneert of niet en hoe groot die deuren zijn, het gaat mij uiteindelijk om een bedrijf dat – op dat punt volg ik dezelfde lijn als de heer Rijploeg – blijkbaar niet in staat is de dienstregelingen goed te laten lopen en dat bovendien – nog erger – vlucht van de ene uitvlucht naar de ander om blijkbaar op deze manier zijn eigen verantwoordelijkheid en falen te verdoezelen. Op die manier komen wij er niet. Nu de politieke kant. Op 6 december zei de gedeputeerde dat het binnenkort goed zou komen. Hij had zijn redenen daarvoor. Dat bleek niet het geval en hij kondigde terecht een boete aan. Eindelijk bleek er ook wat bereidheid van Arriva te zijn om wat te gaan doen. Echter, dat blijkt toch niet te werken. Die boete kan daarom wat mij betreft geïnd gaan worden. Dat is een van de mogelijke invullingen van de motie. Maar dan nog iets anders. De reiziger is, zoals gezegd, natuurlijk echt de dupe. Nu wreekt zich ook iets wat wij bij de concessie en bij de aanbesteding niet geregeld is: een schadevergoeding in relatie tot excessieve vertragingen. Bij de NS is dat inmiddels een aantal jaren ingevoerd. Hoe je ook over schadevergoeding denkt, en die – zeker als die gegarandeerd is – altijd gerelateerd is aan de prijs van het kaartje, kan die ontoereikend zijn in relatie tot de reële schade die geleden wordt. In elk geval heeft de NS op die manier duidelijk gemaakt dat zij oog heeft voor de gevolgen van het niet nakomen van de dienstregeling en het impliciete contract dat zij daarmee met de klanten heeft. Dat is op zich een signaal. Wellicht hebben wij in het verleden gedacht dat dit net wat eenvoudiger was en dat vertragingen van meer dan een uur haast nooit zouden optreden. Nu blijkt dit wel het geval te zijn. Wat dat betreft vindt GroenLinks dat dit ook het moment is om daar ook als provincie – ook al hebben wij niet de contractuele bevoegdheden – op dit moment serieus over na te denken en met Arriva over te spreken. De boetes zouden daarbij betrokken kunnen worden, want van het innen van een boete worden wij financieel wel beter, maar verder niet. In elk geval zouden wij op deze manier ook richting de burger kunnen communiceren dat wij in elk geval de bevoegdheden die wij hebben ook gebruiken om hun schade te verzachten. Wat dat betreft zouden wij bij het opleggen van boetes – en daarin hebben wij een zekere beleidsvrijheid, in de hoogte ervan – dit aspect heel duidelijk kunnen meenemen dat de schade vergoed kan worden. Dat is het pleidooi dat ik vandaag wilde houden. Ik verneem graag de reactie van het College daarop. 49
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Wij komen er vandaag wellicht niet helemaal uit, maar het is denk ik wel een richting die van belang is om over na te denken en zo snel mogelijk te ontwikkelen als daar vandaag draagvlak voor blijkt te zijn. De heer VAN DER SPAN: Voorzitter. Ik heb de vertragingen van de trein natuurlijk ook gelezen in de krant, maar wat veel belangrijker is: ik heb het ook uit eigen ervaring meegemaakt. Ik denk dat die ervaring veel beter is dan het lezen in de krant. Naar aanleiding daarvan heb ik zowel met de gedeputeerde als een van zijn mensen een paar keer uitvoering daarover gesproken. Ik ben benieuwd naar de voortgang, want ik heb vorige week vrijdag nog de gedeputeerde hierover in redelijk flinke taal voor de radio het een en ander horen zeggen. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken. Is het zo dat met ingang van deze week de treinen wel weer op tijd rijden? Ik heb in elk geval begrepen dat dit voor één trein in elk geval niet zo is, want ik ben wederom gebeld door een teleurgestelde reiziger. Dat is dan misschien een beetje vervelend, maar ik wordt er ook over gebeld. Hoe is de stand van zaken nu? Hoe gaat het met de voorlichting over dit verhaal, ook met betrekking tot het al dan niet stoppen in Kropswolde, want daar is ook misverstand over. Ik begrijp dat Arriva de instantie is die dat zou moeten doen, maar als zij het niet doet, wat heeft de gedeputeerde dan in gedachten om daaraan te doen? Resumerend: hoe is nu de stand van zaken? Zijn er mogelijk toch nog alternatieve zaken nodig om te doen? Met betrekking tot de breedte van de deuren kan ik u uit eigen ervaring vertellen dat die breed zijn, maar er verscheidene mensen zijn die vouwfietsen meenemen. Als je daar drie van naast elkaar zet, dan kun je daar geen deur tegen bouwen. De heer OUT: Voorzitter, het is natuurlijk knap waardeloos wanneer het OV niet voldoet aan de specificaties die je de klanten hebt beloofd en je daarmee niet de kwaliteit levert die je de mensen belooft en waarvoor ze een kaartje hebben gekocht. Het is ook knap waardeloos dat je een kwaliteitsimpuls aankondigt, die breed afficheert, en dat je die kwaliteitsimpuls op dit moment gewoon nog niet kunt waarmaken. Ik denk dat de volledige Staten het daar wel over eens zullen zijn. Waar het natuurlijk om gaat, is dat wij als provincie – zoals in de motie wordt genoemd – alle beschikbare middelen en bevoegdheden aanwenden om daar verbetering in aan te brengen. Eigenlijk was mijn fractie tot op dit moment in de stellige overtuiging dat de provincie dat zou doen. Dat is ook onze taak. Vandaar dat ik de heer Rijploeg zo-even vroeg of dat op dit moment dan niet gebeurt. Ik ben heel erg benieuwd naar het antwoord van de gedeputeerde op dat vlak, want wij gaan er op dit moment nogmaals vanuit dat de provincie alles in het werk stelt om dat wat wij aan bevoegdheden hebben, ook uit te nutten in dit verhaal. Als dat anders zou zijn, krijg je een heel ander verhaal. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, u begrijpt dat ik mij kan vinden in de bijdrage die door de heer Out net geleverd is. Wat ik nog zou willen benadrukken is dat wij nuchter moeten kijken naar de feiten. Daarom zou ik graag horen van de gedeputeerde wat nu de stand van zaken is. Men dient vooral niet te veel ingaan op de publicaties en op websites die geopend worden, want wij moeten het niet hebben over stemmingmakerij. Wij hebben een geweldig mooi product en dat product moet ook goed in de markt gezet worden en blijven staan. Daar moeten wij met elkaar voor gaan. Ik ga er vanuit dat de gedeputeerde alles in het werk stelt om de problemen die er zijn geweest en die er nog zijn tot een minimum te beperken. Mevrouw BULK: Voorzitter. Het gaat niet goed met de lijn naar Nieuweschans en met de nieuwe treinen. Alle problemen zijn door andere fracties al opgesomd. Waar ik van overtuigd ben, is dat de provincie – en vooral de gedeputeerde – alles in het werk stelt om te trachten de problemen op te lossen. Waar ik bang voor ben en voor vrees is dat Arriva niet in staat is om de problemen op te lossen door een tekort aan treinen, bussen, machinisten of chauffeurs, of niet van plan is er genoeg geld voor in te zetten om de problemen op te willen lossen. Dan hebben wij als provincie weer een probleem. Wat de schaderegeling betreft: wij hebben haar niet opgenomen in de concessie die er nu ligt. Ik vraag mij af wat er zou gebeuren als wij daar voor zijn en Arriva gewoon zegt het niet te zullen doen. Moeten wij dan gaan betalen? Tot slot wilde ik nog ingaan op de klachtenbehandeling. Er komen nu enorm veel klachten in de openbaarheid. Al eerder zijn er klachten geweest. Die gaan in eerste instantie naar Arriva en pas daarna door naar bijvoorbeeld het OV-bureau. 50
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Ik heb het gevoel dat er bij Arriva heel veel klachten weggezeefd worden en ik wil nu alvast in overweging geven om bij de volgende concessie die wij gaan verlenen, die klachtenbehandeling om te draaien en dat de klachten eerst naar het OV-bureau worden gestuurd en ze dan worden doorgezeefd naar Arriva. Zo krijgen wij een beter beeld van wat er nu eigenlijk goed gaat en wat er fout gaat. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij willen ons aansluiten bij de woorden van de heer Out van de VVD. De heer ZANEN: Voorzitter, ik had twee punten. Als de capaciteit onvoldoende blijkt doordat er meer reizigers zijn dan verwacht, zit het dan in de concessie zo dat Arriva moet zorgen dat er extra materieel is en mensen vervoerd kunnen worden? Of is het zo dat de provincie daar als opdrachtgever mede voor verantwoordelijk is? Dat zou ik graag willen weten. Het tweede punt betreft de eventueel uit te spreken of op te eisen boete. De vraag is of dat van een zodanige hoogte is dat het voor Arriva een aansporing is om iets te doen. Dat is natuurlijk de bedoeling van die boete. Als wij dat te laag hebben gezet in de concessie, dan hebben wij dat probleem zelf over ons afgeroepen. Daar moeten wij de volgende keer dan iets aan doen. Hetzelfde geldt voor de schadevergoeding. Dat is een punt dat wij tot nu toe nog niet goed hebben geregeld. Volgende keer dus beter. De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Voorzitter. Er gaat de laatste drie, vier weken geen dag voorbij of meer dan de helft van de dag wordt gevuld met dit probleem, daarmee aangevend hoe wij bestuurlijk en ambtelijk bezig zijn om de zaak goed te krijgen vanuit dit huis. Soms vraagt men of dat wel de taak van de provincie is. Nee, veelal niet, veelal ligt het bij de vervoerder, maar als je de problemen tegenkomt, kun je niet aan de kant blijven staan. Dat bent u ook niet van dit College gewend. Ik heb deze week wel eens verzucht dat de oude tijden weer herleven. Bij het begin van het vorige contract van NoordNed, toen wij ook optraden en boetes uitdeelden, heeft dit uiteindelijk ook geresulteerd in betere dienstverlening. Het is derhalve niet nieuw voor mij en voor dit College om op dezelfde manier daar tegenaan te kijken. Waar gaat het om? Het gaat erom dat je een contract hebt voor vijftien jaar waar je vanuit gaat dat je dat op een heel goede manier hebt ingevuld, dat hier ook door de Staten bekrachtigd is. Op die manier heeft de aanbesteding plaatsgevonden op grond waarvan er vervoerders – waaronder Arriva – hebben ingeschreven, met name voor een bepaalde prijs die te maken had met hun opstelling dat zij in vijftien jaar tijd een reizigersgroei wilden hebben van tussen de vijftig en zestig procent. Toen hebben wij tegen elkaar gezegd: “Daar waar je nu te maken hebt met in feite reizigersgroei, c.q. stabilisatie, soms teruggang lijkt ons dit heel erg onwaarschijnlijk”. Ik zeg heel eerlijk dat wij er toen zo over hebben gesproken. Voor hen heeft dat wel onderdeel uitgemaakt van de prijsstelling. Dat betekent dat zij in mijn visie alle dagen klaar moeten staan om ook een onverwachte groei van 25% tot 30% van het aantal reizigers – zoals in het afgelopen jaar - op te vangen. U kunt wel nagaan dat als zij dat in vijftien jaar hebben voorzien en het gaat in zo’n korte tijd, dat er dan een probleem ontstaat. Als je je er echter zo op inschrijft, dan moet je wel zorgen dat je wat achter de hand hebt, zeker aan materieel. In de commissie hebben wij uitvoerig gesproken over wat er op dit moment aan de hand is. Ik heb de problematiek van de uitvallende Wadlopers genoemd. Wat is nu het geval? Op de lijn naar Nieuweschans komt men nog een behoorlijk aantal problemen tegen. Wanneer men de laatste drie weken in ogenschouw neemt, kan men zeggen dat er per week vooruitgang wordt geboekt, maar dat het heel langzaam gaat. Wij hebben gesproken over de perrons. Dat probleem doet zich niet meer voor. Dat was eerst het probleem op grond waarvan er vertragingen waren, treinen uitvielen en dat men op dat moment geen goed overzicht had over hoe zich dat verhoudt tot het aantal instappers ten opzichte van het materieel. Maar vanaf afgelopen dinsdag – en dat heb ik ook geventileerd – zou het goed moeten zijn. Dan is er geen vertraging meer zoals deze in de weken daarvoor is opgetreden. In de commissie heb ik uitgelegd waarom dat zo is en hoe dat werkt. Vanaf afgelopen dinsdag constateerden wij direct dat er een zodanig aanbod van reizigers was dat het aanwezige materieel dat niet kon herbergen. Als de trein vol zit, mag men – en dat staat ook in de contracten – niemand meer meenemen. Vandaar dat een trein soms doorrijdt. Dat betekent niet dat de vervoerder het daarbij kan laten. 51
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De vervoerder moet adequate maatregelen nemen om binnen een kort tijdsbestek alternatief vervoer of een extra trein in te kunnen zetten. Normaal gesproken doet zich dat niet voor, want dan weet je precies waar het over gaat en is er voldoende materieel op de rails. Dat is wat er nu nog steeds aan de hand is. Daarnaast hebben wij te maken met het feit dat er – zoals vanochtend ook weer – soms een trein ongeveer een half uur te laat is. De treinen vanaf 7.18 uur rijden keurig op tijd, die kwam aan om 7.44 uur. Dat is iets sneller dan gebruikelijk, maar dit is de extra trein die ook drie minuten voor de reguliere trein binnen moet zijn. Maar de trein van 8.10 uur kwam om 8.33 uur aan. Zo hebben wij er elke dag nog steeds zo’n trein tussen zitten die op om een of andere reden te laat is. Daarnaast speelt ook nog eens mee dat wij nu met extra treinen door de dienstregeling heen moeten zien te rijden. Dat is niet aan de provincie, niet aan de opdrachtgever, maar het moet qua dienstregeling wel gekeken worden of het mogelijk is. Dan moet er gekeken worden of er voldoende materieel aanwezig is. Eind vorige week bleek, toen ik Arriva de suggestie deed om meer Wadlopers in te zetten – want inmiddels was mij bekend dat er niet zo veel meer in de onderhoudsloods in Onnen stonden – dat zij al een aantal van die Wadlopers naar het oosten van het land hadden laten gaan. Als je weet dat je problemen kunt verwachten, dan houdt je toch wat extra materieel achter de hand! Uit dit alles merkt u, voorzitter, dat er de afgelopen drie weken door mij en mijn ambtenaren dagelijks overleg is geweest met Arriva en ook met Prorail om ervoor te zorgen dat datgene wat er moet gebeuren, ook goed gebeurt. In het begin was er weinig begrip voor het feit dat de problemen zo groot waren. Eigenlijk kun je stellen dat wij de omvang van de problemen eerder in beeld hadden dan de vervoerder, hetgeen eigenlijk niet zo zou moeten zijn. Hierdoor moest men van geweldig ver komen en heel veel gesprekken met de gedeputeerde voeren voordat men zover is dat er extra materieel op de rails staat. Hier werd gesproken over bedrijfsculturen, enzovoorts. Dat hoef ik u niet uit te leggen, wij hebben vaker gesproken over OV. Dat is iets wat nu dagelijks prominent op de agenda staat: hoe krijg je nu de zaak dusdanig voor elkaar dat er zowel voldoende materieel is, dat er op tijd wordt gereden en – dat heb ik vorige week vrijdag van Arriva geëist – dat de communicatie naar de reizigers toe op een hoog plan wordt getild en deze week, nog vóór de kerstdagen, de reizigers tegemoet te komen. Vanochtend kreeg ik hier van Arriva een communicatieplan tot en met januari. Ik moet u zeggen dat ik daar met deze vervoerder over in overleg moet, want ik heb er voorop gezet: “Kleurloos”. Dat betekent dat het nog steeds niet goed gaat, dat wij nog steeds bezig zijn om dingen te doen die eigenlijk automatisch door een ander zouden moeten worden gedaan. Maar omdat het gaat om reizigers, je eigen inwoners, je eigen reizigers die je goed wilt laten vervoeren –niet voor niets hebben wij die kwaliteitssprong willen maken naar nieuw materieel, dat heeft alles te maken met die reizigers – doen wij dit toch. Ik las deze week dat ik weinig oog had voor reizigers, maar het tegendeel is denk ik waar, want feitelijk doe je alles om die reiziger te gerieven. In dit geval betekent dat overleg voeren met deze vervoerder. Die vervoerder moet van ver komen. Stapsgewijs gaat het de goede kant op. Voorzitter, als ik de motie zie die oproept om alle beschikbare middelen en bevoegdheden aan te wenden, dan heb ik daar geen enkele moeite mee. Dat doen wij namelijk ook en dat gaan wij ook verder doen dan tot nu toe. Vrijdag heb ik zeer nadrukkelijk aangegeven dat de brief over de boetes weer op tafel zou kunnen komen. Daar sta ik nog steeds achter. Je moet echter eerst in gebreke stellen, waarna de procedure kan worden vervolgd. Dat is geen enkel probleem. Wij hebben dat alleen deze week nog niet gedaan, omdat het beter ging. Wij constateren nu uit alle informatie – ook van vandaag – dat het nog niet zo gaat zoals wij graag willen. Ik heb er geen enkel probleem mee, voorzitter, om de motie die er ligt uit te voeren. Dat is inclusief het in gebreke stellen en daarna het vervolgtraject. Als het dan gaat om hoogte van bedragen die worden genoemd in de concessie, is dat niet helemaal vrij, meneer Moll, want de jurisprudentie van de vorige boetes heeft ons geleerd dat het wel gerelateerd moet zijn aan de schade die wordt geleden. Dat is ongeveer te berekenen. Daar moet je de eerste keer bij in de buurt blijven, maar als het vervolgens niet goed wordt opgelost, kun je een hoger traject in. Als wij ons daar niet aan houden, worden wij op grond daarvan onderuit gehaald. Vanuit het Provinciehuis doen wij niets anders dan te zorgen dat dit goed voor elkaar komt. Aan de andere kant gaat het mondjesmaat. Wij zullen niet nalaten om daarmee door te gaan, al krijgen wij nog te weinig de goede respons van de andere kant. Het probleem wordt erkend, maar er wordt te weinig aan gedaan. Het is zeer vermoeiend, moet ik u zeggen, als je daaraan moet trekken. Maar dat is even niet anders. 52
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Het College onderkent dat die problemen al een tijd bestaan. Wij zijn er druk mee bezig om samen met de vervoerder de zaak voor elkaar te krijgen. Dat gaat in een zakelijke verhouding, dat mag u concluderen uit de vorige keren. In komende weken zullen wij een dusdanige oplossing moeten hebben dat als de Kerst achter de rug is, de passagiers weer volop aan het werk zijn en de scholen weer beginnen, de zaak dan in orde is. Als dat niet lukt, zullen wij andere maatregelen gaan nemen. Daar loop ik niet voor weg, integendeel. Dat communiceer ik ook met Arriva. Die vinden dat niet leuk, maar dat past bij een zakelijke opstelling. De meeste treinen rijden op tijd, meneer Van der Span. Er loopt een enkele tussendoor die dat niet is. Dat moet dus ook goed. De heer VAN DER SPAN: Met ingang van wanneer lopen nu bijna alle treinen op tijd? De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Met ingang van afgelopen dinsdag, toen wij de zaken met Prorail maandagnacht hadden opgelost. Dat het knap waardeloos is, hoef ik de heer Out niet na te zeggen, want dat weet ik ook. Ik sta hier niet te juichen, integendeel. Het is wel zo dat wij de zaken nuchter moeten blijven bekijken en dat men niet achter alles aan moet gaan lopen wat er gepubliceerd wordt en wat men op tafel gaat leggen, want ook daar is het nodige op af te dingen. Ik zeg daar verder niet veel over, want ik vind dat die vervoerder dat moet doen. Een belangrijk punt, voorzitter, is de klachtenafhandeling die Arriva moet doen. Ook dat is een punt dat onvoldoende aandacht bij de vervoerder heeft, dat niet goed gebeurt, dat niet op tijd gebeurt en de manier waarop het gebeurt is ook nog steeds onvoldoende. Het gaat niet naar het OV-bureau, mevrouw Bulk, want dat valt geheel onder de provincie. Het OV-bureau heeft met railvervoer nog niets te maken. Wij krijgen heel veel mailtjes. Mijn mailbox zit vol. Ik zal u de teksten die daarin staan, besparen. Al die vragen worden of door onszelf of door Arriva behandeld en wij behouden ons hier het recht voor om tegen Arriva te zeggen dat iets te lang duurt of dat iets niet goed is gebeurd. Dat doen wij veelvuldig, dus op die manier corrigeren wij dat ook. Het is alleen wel een zaak van de vervoerder. Wij zitten niet op die stoel, ik heb het hier wel eens vaker gezegd. Ik kan niet op een fietsje of een bakfiets langsgaan om reizigers mee te nemen. Zo dient het niet te gaan. Wat dat betreft, voorzitter, is het een herhaling van zetten van een aantal jaren geleden. Het spijt mij geweldig dat ik dit debat moet voeren, maar het is even niet anders en wij doen onze uiterste best om het goed te laten verlopen. De heer HOLLENGA: Voorzitter, mag ik een vraag aan de gedeputeerde stellen? Geeft hij met zijn betoog aan dat hij datgene waartoe in de motie opgeroepen wordt, al doet en wil blijven doen? Neemt u de motie over of iets van dien aard? De heer MUSSCHENGA (gedeputeerde): Die motie, voorzitter, kan ik uitstekend gebruiken en ik wil haar wel overnemen, omdat daar allerlei zaken in staan die mij ruggesteun geven om dat op die manier te doen. Ik ben blij dat wij het met zijn allen doen. De VOORZITTER: Dank u wel. Is er behoefte aan een tweede termijn? De heer Rijploeg. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, de heer Musschenga is – dat is bekend – betrokken bij het OV. Geen twijfel over mogelijk, ook net hebben wij dat weer kunnen horen. Maar ik heb toch het gevoel dat hij een klein beetje op de stoel van Arriva gaat zitten. Hij moet gewoon zijn machtswoord uitspreken en tegen Arriva zeggen: “Ik wil dat het morgen voor elkaar is, zo niet dan gebeurt er dit en dat”. Er is nu al maandenlang ellende. Iedere keer krijgen wij verhalen te horen dat het beter wordt en de heer Musschenga gaat zelf meedenken. Lof voor dat meedenken, maar in de eerste plaats moet er niet alleen maar ‘gekakeld’ worden, we willen eieren zien, in de vorm van een goed product door de vervoerder die wij daar zelf opdracht voor hebben gegeven en die zich aan zijn taak moet houden.
53
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Daar moet hij vanaf vandaag aan gehouden worden, zo niet, dan zie ik niet in waarom er gisteren eerst weer met boetes gedreigd werd, die afgelopen vrijdag en gisteren weer werden ingetrokken. Gistermorgen waren er vertragingen, vanmorgen waren er vertragingen. Zowel naar de Stad als van de Stad vandaan was er weer een half uur vertraging. Ik laat mij dagelijks op de hoogte houden. Het is echt nog lang niet voor elkaar en dat hoort het wel te komen, en wel met ingang van heden, zo niet dan is het bedrijf Arriva – en niemand anders – verantwoordelijk. Als zij treinen naar Limburg sturen, dan is dat gewoon kwalijk beleid. Dat hoort niet getolereerd te worden. Dank u wel. Mevrouw BULK: Voorzitter, mag ik de heer Rijploeg nog wat vragen? Zijn fractie is helaas ook altijd voor de privatisering van het OV geweest. Vindt u dat naderhand nu ook jammer? De heer RIJPLOEG: Laten we zeggen dat mijn enthousiasme daarvoor niet heel groot is, maar laat ik tegelijkertijd vaststellen dat wij in talloze andere zaken... Het aanleggen van een weg laten we ook niet door de overheid zelf doen, maar wij houden wel de regie in handen over waar die weg komt te liggen. Dat geldt ook hier. Sommige dingen kan de markt wel doen, alleen hoort de democratie te bepalen hoe het beleid vormgegeven wordt en welke kant wij op gaan. De markt mag af en toe best het uitvoerende werk doen, ook in dit geval mag dat best gebeuren, maar dan horen ze het wel goed te doen en niet alleen maar mooie praatjes (houden) over eigen verantwoordelijkheid en “wij kunnen het beter”, ze moeten het ook weten waar te maken. Daar spreek ik ze op aan. Ik verwacht van de gedeputeerde dat hij dat ook doet. Dat zal hij ook wel doen, hij is er betrokken genoeg bij. Maar dat moet ook tot resultaten leiden. Ik vind het erg jammer dat de SP zich op dit punt aansluit bij de rechterzijde van deze zaal en zegt dat wij er eigenlijk niets aan kunnen doen. Wij kunnen er wel wat aan doen, want zij horen zich aan hun afspraken te houden. Dank u wel. Mevrouw BULK: Meneer Rijploeg heeft niet goed geluisterd, want dat heb ik nooit gezegd. Bovendien vergelijkt hij nu appels met peren. De heer MOLL: Voorzitter, ook ik heb natuurlijk de neiging om op mevrouw Bulk te reageren, maar goed, zij heeft de vraag niet aan mij gesteld. Misschien komt dat nog. Laat ik in de eerste plaats vaststellen dat de gedeputeerde de situatie karakteriseert in termen die wij ook zouden kunnen gebruiken: “knap waardeloos”. Dat is denk ik ook de reactie richting de heer Staghouwer. Wij praten niet op basis van suggesties en berichtjes in de krant, wij praten op basis van een situatie die waardeloos is. Het begin van de aanpak van het probleem is om dat te onderkennen. De gedeputeerde voelt zich aangetast in zijn eigen eer door deze situatie, en dat kan ik mij goed voorstellen, want ik weet hoe hij zich in het verleden ingespannen heeft om met dit contract iets moois te willen neerzetten voor een doel dat ook GroenLinks hoge waarde toekent. Maar aan de andere kant moeten wij deze toestand wel zakelijk beschouwen, namelijk hoe de verhoudingen zijn. Dan hebben wij een opdrachtgever – de provincie – en een uitvoerder, Arriva. Wij constateren dat de uitvoerder zijn werk niet goed doet, zich niet houdt aan de afspraken. Dan heeft de provincie de taak om dat aan te pakken, te regelen. Dat is natuurlijk ook de geest van de motie. De motie mag gelezen worden als een aansporing om alle mogelijkheden, inclusief boetes, sancties, enzovoorts, te benutten. De politieke betekenis van deze motie is dat wij als Staten expliciet laten zien dat het niet alleen een probleem van GS is, maar dat het een probleem is van de hele volksvertegenwoordiging hier en dat wij ook als volksvertegenwoordiging – en wat dat betreft staan wij tussen de bestuurlijke verantwoordelijkheid en onze volksvertegenwoordigende taak in – willen dat hier opgetreden wordt om deze situatie ten goede te keren. Dat is het signaal waar het vandaag om draait. Er is misschien al heel veel meegedacht met Arriva, ik denk dat wij nu heel goed in de gaten moeten houden dat de zaak goed moet komen en dat de mooie woorden die Arriva gebruikt heeft op velerlei gelegenheden en al die verklaringen en al die oorzaken die zij zagen voor hun problemen – die niet in de organisatie zaten –... Wij moeten vaststellen dat zij misschien wel eerder het probleem zijn in plaats van de oplossing. Het besef moet goed bij hen doorkomen dat het er niet alleen om gaat om een treintje meer of misschien een folder meer of een communicatieplan – zelfs dat schijnen ze niet te kunnen, behalve richting pers om uit te leggen waarom 54
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 het weer misgaat –, maar dat ook in de organisatie, in het denkkader iets moet veranderen. Arriva rijdt namelijk over de hele wereld. Wat dat betreft moeten ze het dus ook bij ons goed kunnen doen. Ze rijden niet alleen in bussen, ze rijden in treinen, trams. Je komt ze overal tegen in Europa, dus waarom doen ze dat hier niet goed? Dat is de toon die wij, ook richting College, heel duidelijk willen meegeven. Wat dat betreft verwachten wij van het College ook dat het signaal dat wij als Staten geven, doorgegeven wordt en dat dit bij Arriva luid doorklinkt en dat zij daarnaar gaan handelen. Communicatieplan. Prachtig. Zelfs dat kunnen ze geloof ik al niet. In een communicatieplan, hoe belangrijk ook, kunnen we niet rijden. Wij rekenen ze af op de resultaten in de trein zelf. Tot slot ben ik nog steeds van mening dat een schadevergoeding een sluitstuk is van een kwaliteitscontract tussen een vervoerder, de overheid en de samenleving. De situatie in Arriva laat zien dat het hard nodig is om ook langs die weg de kwaliteit te borgen. Ook al kunnen wij Arriva daar formeel niet op aanspreken, de boetes die zij wellicht heel snel terecht krijgen – of ze gedragen zich na de Kerst op een voorbeeldige wijze – kunnen in onze ogen als schadevergoeding worden besteed. De heer VAN DER SPAN: Voorzitter, ik had ook nog gevraagd of Arriva opgeroepen kan worden om een betere voorlichting naar het publiek te plegen, want ik vind dat daar nog een slag over is te slaan. Voor de rest kan u zeggen dat de beantwoording van de gedeputeerde voor ons weliswaar niet geruststellend is ten opzichte van de situatie, maar wij zijn overtuigd van het feit dat hij alles doet wat in zijn vermogen ligt om Arriva weer op het juiste spoor te krijgen. De heer OUT: Belangrijkste vraag van de eerste termijn namens de VVD-fractie was – en die hebben ook andere partijen gesteld – of deze gedeputeerde zich maximaal inspant om ervoor te zorgen dat het probleem zo snel mogelijk uit de wereld is. Hij heeft dat volgens mij met een volmondig ‘ja’ beantwoord. Het is toch een beetje jammer dat de heer Rijploeg aan het eind van zijn betoog toch weer meent er een links/rechts-tegenstelling van te moeten maken op de hem bekende en markante wijze, want dat is volgens mij absoluut niet aan de orde. Ik was de eerste die op die manier heeft uitgesproken dat het een waardeloze situatie is. De gedeputeerde heeft aangegeven dat die zo spoedig mogelijk moet worden opgelost. En dan moet hij verder gaan – en dat pad volgt de gedeputeerde ook – dan alleen de aansporing dat het goed gebeurt. Natuurlijk moet hij dat doen, maar je moet ook verder gaan dan alleen tegen Arriva te zeggen: “Je moet zorgen dat het goed gebeurt”. Daarmee is het probleem morgen in elk geval niet opgelost. Dus ga vooral door met de beide sporen. Wijs Arriva op hun verantwoordelijkheden en reken ze daarop af en denk tegelijkertijd mee hoe zo snel mogelijk uit deze impasse kan worden gekomen. De heer RIJPLOEG: Meneer Out, vindt u dat de gedeputeerde met alle bedrijven in deze provincie waar wel iets misgaat, moet gaan meedenken? De heer OUT: Meneer Rijploeg, dat is weer een markante opmerking van uw kant. Natuurlijk niet! De gedeputeerde geeft aan dat er een duidelijk probleem is. Hij heeft het probleem al heel lang geleden onderkend en heeft daar actie op ondernomen. Ik heb u gevraagd toen u de motie heeft ingediend of u het gevoel heeft dat hij dat dan niet doet. U liet dat op dat moment nog een klein beetje in het midden. De enige vraag die ik op dit moment aan u terug heb, is of u er nu wel van overtuigd bent dat de gedeputeerde zich maximaal inspant om dit probleem op te lossen. De heer RIJPLOEG: De gedeputeerde denkt maximaal mee en ik weet niet of de gedeputeerde het machtsmiddel dat hij heeft, voldoende inzet. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, onze fractie zou nog de opmerking willen maken dat wij ervan overtuigd zijn dat de gedeputeerde zich op dit dossier maximaal inzet en dat hij wat dat betreft heel veel passie toont om Arriva in de juiste positie te bewegen. Als hij de motie ziet als steun in de rug, dan zouden wij hem die steun als ChristenUnie-fractie niet willen onthouden.
55
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 Mevrouw BULK: Voorzitter, wij willen ook iedereen graag steunen wat dit betreft. Als de motie in stemming wordt gebracht, zullen wij haar dan ook steunen. De missende Wadlopers die – heb ik net gehoord – worden ingezet tussen onder andere Nijmegen en Roermond door het vervoersbedrijf Veolia kennen ook problemen. Het bedrijf heeft al aangeboden reizigers met de kerstdagen gratis te vervoeren. Misschien kan de gedeputeerde er bij Arriva op aandringen om hier ook een passende compensatiemaatregel toe te passen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik denk dat wij allen dezelfde mening hebben met betrekking tot dit onderwerp. D66 is ervan overtuigd dat het College zich maximaal inspant op dit moment om aan deze situatie een goede draai te geven. Wij zijn er niet van overtuigd dat Arriva dat doet. De motie zoals deze hier voorligt en overgenomen is door de gedeputeerde zou eigenlijk beter op haar plaats zijn in de aandeelhoudersvergadering van Arriva. De heer ZANEN: Ja, niet in die hoedanigheid, dat lukt dus niet, maar wel als politiek orgaan, vertegenwoordiger van de bevolking. Ik denk dat het goed is als wij ons nu uitspreken. Gedeputeerde heeft aangegeven dat hij dat ziet als steun. Ik denk dat wij om deze reden deze uitspraak met elkaar moeten doen. Dank u wel. De heer MUSSCHENGA: Voorzitter. Er zijn nog een paar opmerkingen gemaakt door diverse fracties, die oproepen tot het geven van een stevig signaal en het gebruik van het machtswoord. Zo-even heb ik al aangegeven wanneer je dat uit kunt spreken. Daar is gezamenlijk een bepaald traject voor afgesproken. Dat wordt ook ingezet, dus daar wordt het maximale aan gedaan. Ik ben blij dat wij hier geen links/rechtsverhoudingen krijgen en dat daar een stevig signaal over is gegeven. Ten aanzien van communicatie heb ik Arriva vorige week een concreet voorstel voorgelegd dat zij afgelopen zaterdag al hadden kunnen uitvoeren via de media. Dat is niet gebeurd. Deze week heb ik wederom aan de bel getrokken om dat voor elkaar te krijgen. Vanochtend kreeg ik een tekst die ik heb becommentarieerd. Je moet meedenken, anders gaat het echt niet goed. Dat moet je blijven doen, je moet blijven sturen. Dat is even niet anders. In die teksten moet je zelf stevigheid aanbrengen. Inderdaad heeft Veolia de Wadlopers nu in gebruik. Wat wij hier altijd al geconstateerd hebben, namelijk dat ze niet goed rijden en dat ze kapot zijn, dat constateren ze daar nu ook. Mijn collega zei tegen mij: “Wat doe je me aan!” Ik zei: “Ik doe je niets aan”. Ik durfde bijna niet zeggen dat hij nieuwe moest kopen. De opmerking die hier gemaakt is dat ze daar tussen Kerst en Nieuwjaar gratis vervoeren, zal ik ongetwijfeld bij Arriva neerleggen. Degenen die gratis vervoerd worden, zijn echter niet degenen die de afgelopen weken de problemen hebben gehad. Die zijn meestal vrij tussen Kerst en Nieuwjaar. Ik wil graag iets doen voor degenen die echt die problemen hebben meegemaakt. Mevrouw BULK: Voorzitter, ik heb ook niet een periode aangegeven. Zij rijden op de kerstdagen gratis. Het probleem dat u aankaart, namelijk dat dit geen voordeel biedt voor de reizigers die getroffen zijn, zag ik ook meteen. Daarom heb ik ook alleen gevraagd om passende maatregelen voor de groep die nu getroffen is. Dan doe je het dus niet in vakanties. De heer MUSSCHENGA: Het is goed dat u dat duidelijk neerlegt, want dit soort zaken onderkennen wij natuurlijk heel snel. Ik heb vorige week vrijdag gezegd: “Je biedt voor de kerstdagen maar een kerstkrans aan op het station!” Maar ik heb nog niets gezien, dus ik zal ze daar wederom op aanspreken. Dat is het grootste probleem waar we mee zitten bij deze vervoerder. De VOORZITTER: Dames en heren, u heeft gehoord dat de gedeputeerde bereid is om deze motie die ingediend is, over te nemen. Begrijp ik goed dat de indieners van de motie, deze toch in stemming willen brengen? De heer MOORLAG: Als signaal wel. 56
VERGADERING VAN 20 DECEMBER 2006 De VOORZITTER: Dan heb ik dat signaal goed opgevangen. Dan geef ik deze motie in stemming. In stemming wordt gebracht motie nr. 1. Motie nr. 1 wordt bij handopsteken met algemene stemmen aangenomen. De VOORZITTER: Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van onze agenda, tevens aan het eind van naar alle waarschijnlijkheid de laatste vergadering van dit jaar, althans de laatste Statenvergadering. Ik hoop niet dat u nog een keer opgeroepen moet worden voor een extra vergadering, want dat zou betekenen dat er dan iets ernstigs aan de hand is en dat wensen wij elkaar niet toe. Ik wens u allen goede kerstdagen toe en een prettige jaarwisseling en ik hoop u allen op de nieuwjaarsreceptie op 2 januari van dit goede huis weer te zien. Sluiting De vergadering wordt gesloten om 15.20 uur.
57