1
Verdeelspelletjes 1, 2, 3, spring ........................................................................................................................ 1 Appelsien .............................................................................................................................. 2 Dieren op de rug.................................................................................................................... 2 Genummerde kroonkurken .................................................................................................... 2 Grassprietje trekje ................................................................................................................. 2 Het doosje ............................................................................................................................. 2 Kroonkurkjes ......................................................................................................................... 2 Op een rij............................................................................................................................... 2 Paard en ruiter....................................................................................................................... 3 Neus verven!!! ....................................................................................................................... 3 Prentjes................................................................................................................................. 3 Schoenen smijten.................................................................................................................. 3 Tombola ................................................................................................................................ 3 Wirwar................................................................................................................................... 3 Zatte borstel .......................................................................................................................... 3 Wasdraad.............................................................................................................................. 4 Kaartjes pakken..................................................................................................................... 4 Ga mee, ga weg .................................................................................................................... 4 Knikkerberg ........................................................................................................................... 4 Knoop ontwarren ................................................................................................................... 4 Zangwedstrijd........................................................................................................................ 4 Blad-steen-schaar ................................................................................................................. 5 Toevallige overeenkomsten................................................................................................... 5 Mama Mango ........................................................................................................................ 5 Een minuut ............................................................................................................................ 6 Toneeltje ............................................................................................................................... 6
1, 2, 3, spring De leden gaan achter elkaar op een rij staan, zonder dat ze weten waarom. Er wordt hen gezegd dat ze op de derde tel ofwel naar links, ofwel naar rechts moeten springen. Wanneer iedereen naar een kant is gesprongen, vormt de linkerkant 1 ploeg, net als de rechter. Wanneer je 3 ploegen nodig hebt, kan je ook de mogelijkheid invoeren om te blijven staan. Je krijgt dan 1 groep rechts, 1 links en 1 in het midden.
2
Appelsien De groep moet één lange rij vormen en hand in hand staan. De monit(rice)or begint aan één uiteinde de rij op te rollen tot er een cirkel vol met leden ontstaat (de appelsien). De begeleider wordt dan een groot mes en snijdt de appelsien in twee. Je hebt nu 2 ploegen.
Dieren op de rug Maak evenveel kaartjes met dierennamen als er kinderen zijn, maar groepeer ze per 'dierenfamilie'. Een voorbeeld: mus-vink-grasparkiet of dolfijn-haai-potvis, ... Laat nu iedereen zijn dierenfamilie samen zoeken, maar ... je mag geen woorden gebruiken, enkel gebaren en geluiden !
Genummerde kroonkurken Neem zoveel kroonkurken als er kinderen zijn. Schrijf aan de ene kant met alcoholstift een nummertje en laat de kinderen een kroonkurk trekken. Het nummertje dat erop staat is het nummer van de ploeg waar ze bij horen.
Grassprietje trekje Alle leden zoeken een lang grassprietje en een partner. Ze gaan dus per twee staan en haken de beide grassprietjes in elkaar zodat ze de twee uiteinden van hun grassprietje tussen hun vingers hebben. Dan gewoon trekken. De hele grassprietjes vormen een groep en de gebroken vormen de andere groep!
Het doosje Alle namen van de spelers zitten in een doosje. Door de namen te trekken en af te roepen, vormt men het aantal ploegjes dat nodig is.
Kroonkurkjes In een doos steekt men een aantal gelijkvormige kroonkurkjes van verschillende merken. De spelers trekken een kroonkurkje en vormen zo de ploegjes.
Op een rij Het principe is eenvoudig. Je maakt een lange rij met alle deelnemers en maakt net in het midden de splitsing. Zoek echter naar een zo willekeurig systeem om de rij te vormen: alfabetisch op voornaam (maar dan krijg je een groep met An, Ann, Anna, Annemarie, ... ), stijgend huisnummer, afstand tussen huis en chiroheem, aantal dagen tot je verjaardag, ...
3
Paard en ruiter Er wordt aan de leden gevraagd om koppeltjes van een paard en een ruiter te maken (de ene springt bij de andere op de rug), zonder te vermelden met welk doel. Als dit gebeurd is, zeg je dat de paarden één groep is, en de ruiter de andere. Let op!!!: dit verdeelspelletje is niet geschikt voor alle spelen, want het is waarschijnlijk dat alle grote, eventuele sterke kinderen bij elkaar komen te staan, en de kleinere, lichtere ook bij elkaar.
Neus verven!!! Elke speler stopt zijn neus in een gaatje van een grote doos. De leiding die aan de andere kant van de doos zit, verft de neuzen in een verschillende kleur. Elke kleur is een ploeg.
Prentjes Zoek in een tijdschrift zoveel afbeeldingen samen als je groepen wilt en knip ze in zoveel stukken als er kinderen meespelen. Deel de stukken uit en laat hen de originelen weer samen puzzelen.
Schoenen smijten Alle deelnemers doen één schoen uit en leggen ze op een grote hoop. Desnoods rommel je er nog eens goed in!! Dan smijt je beurtelings de schoenen rechts en links. De eigenaars van de schoenen rechts vormen een groep en de eigenaars van de schoenen links vormen een andere groep.
Tombola Zoek ergens naar oude tombolabiljetten van een wedstijd uit een ver verleden (of maak ze zelf). Laat de kinderen een biljet trekken, gooi de dubbels in een tonnetje en trek de leden van ploeg 1,2,3, ...
Wirwar De spelers lopen allemaal door elkaar. Als de leiding tweemaal fluit gaan ze zo rap mogelijk per twee staan. Fluit zij driemaal, dan gaan ze per drie staan zo worden er ploegjes gevormd.
Zatte borstel We nemen een keerborstel bij de steel en steken hem ver boven ons hoofd. Terwijl we onze ogen gericht houden op de borstel, draaien we zo vlug mogelijk twintigmaal om onze as. We proberen hierbij zo goed mogelijk op hetzelfde punt te blijven. Vanuit dit punt wordt nu een lijn getrokken en wie van ‘zattigheid’ naar de ene kant van de lijn valt, behoort tot de ene
4 ploeg. Degene die naar de andere kant vallen, behoren tot de tweede ploeg. (Tip: je kan ook gewoon je arm omhoog houden!)
Wasdraad Aan een draad hangen we twee soorten lintjes, bv gele en blauwe. Geblinddoekt moet ieder een lintje pakken. Wie een geel lintje heeft, behoort tot de ene ploeg en wie een blauw lintje heeft behoort tot de andere ploeg.
Kaartjes pakken We stappen binnen de cirkel van een aaneengebonden touw en nemen het vast voor onze buik. Buiten de cirkel liggen kaartjes, zoveel als juist eentje minder dan het aantal deelnemers. Na het startsignaal gaat iedereen in het touw om te proberen zo een kaartje te bemachtigen. Natuurlijk heeft iemand geen kaartje. Deze speler behoort tot de eerste ploeg. Zo spelen we het spel tot iedereen weggevallen is. De eerste, derde, vijfde, zevende,…behoren tot de eerste ploeg, de anderen tot de tweede ploeg.
Ga mee, ga weg De spelers staan per twee in een dubbele kring. Eén speler loopt rond de kring en gaat op een gegeven moment achter een koppel staan. Roept hij: “ga mee, ga weg”, dan lopen ze beiden in tegenovergestelde richting, waarbij de speler van de binnenste kring in de looprichting van de roeper loopt. Bij elk van de drie mogelijkheden is diegene die als laatste terug is, de nieuwe roeper. De vorige roeper en de snelste loper vormen een nieuw koppel. Zo worden de kringen gemengd met en na een tijdje is de binnenste kring de eerste ploeg en de buitenste de tweede ploeg. (Tip: je kan elk spel gebruiken waarbij je 2 uiteindelijk twee groepen hebt bv. kat en muis)
Knikkerberg Knikkers van twee verschillende kleuren verstoppen we in een berg zand. Na het startsignaal moet iedereen een knikker trachten te bemachtigen. Elke kleur vormt een ploeg.
Knoop ontwarren Een aantal touwtjes ( de helft van de deelnemers) wordt door de deelnemers aan de uiteinde bij mekaar gehouden. Iedereen neemt een eindje en trekt eraan. Als de knoop ontward is, weten we wie onze partner is.
Zangwedstrijd Op de grond liggen evenveel ballonnen als er spelers zijn met erin een zin van een liedje, door de ballon op te blazen en te laten springen bekomt men de zin die men moet zingen. Alle spelers met een gelijk zinnetje gaan samen staan.
5
Kaartspel De kaarten worden willekeurig uitgedeeld: -
alle zwarte samen, alle rode samen
-
alle pare nummers samen, onpare samen
Blad-steen-schaar We spelen per twee blad-steen-schaar, de winnaars vormen een ploeg en de verliezers.
Blind kiezen Eén persoon wordt geblinddoekt. De begeleider wijst één voor één alle spelers aan en vraagt telkens in welke groep deze speler zit. De geblinddoekte persoon noemt telkens een groep, bijvoorbeeld "groep één" of "groep twee", maar moet er wel op letten aan elk van de groepen evenveel kinderen toe te wijzen.
Toevallige overeenkomsten Maak groepjes van kinderen met dezelfde schoenmaat, dezelfde geboortemaand, dezelfde haarkleur, hetzelfde huisnummer, dezelfde kledingstukken, beginletters van voornamen. Je kan ook kleurtjes of getallen uit een zak trekken en dezelfde kleuren of getallen vormen dan één groep.
Mama Mango Je hebt "sets" van reepjes papier, waarop je "gelukkige families" (in de vorm van soortnamen van fruit) hebt opgeschreven. Het aantal in elke familie hangt af van het aantal deelnemers dat je in de groep wilt. Bijvoorbeeld voor groepen van 4 kan je 4 reepjes papier maken met: grootmoeder mango, moeder mango, vader mango en baby mango. En zo ook met bananen, sinaasappelen, granaatappels, enzovoort… Er moeten evenveel strookjes papier zijn als het aantal spelers. Elke speler krijgt een strookje papier en loopt rond in het lokaal. Ieder wisselt zo dikwijls mogelijk zijn stukje om. Als je "fruitkom" roept, kijkt iedereen naar zijn stukje papier om te zien tot welke familie men hoort en begint zijn fruitnaam te roepen (bv. "Mango-mango-mango!") tot de hele familie bij elkaar is. De familie zit neer zodra ze volledig is: grootmoeder onderaan, vader op haar schoot, moeder op
6 zijn schoot en baby op haar schoot. Je kan dit spel verschillende keren spelen en dan aankondigen: "Blijf in jullie groepen, we gaan een spel beginnen…"
Toneeltje Door middel van vrije expressie kan je zoveel mogelijk ploegjes maken als je nodig hebt je past je toneeltje gewoon aan. Voorbeeld ploegjes van 4: “Sluit je ogen, stel je voor je loopt langs een kanaal op een zondagochtend (de vakantiegangers lopen rond)... je bent op weg naar de bakker... plotseling sla je je voet om... je hebt zo’n erge pijn dat je moet manken... je kan niet meer verder... gelukkig komt er net een fietser aan, die wil je wel meenemen achterop (vormen ploegjes per twee)... je fietst verder, maar het geluk zit je niet mee... jullie krijgen een platte band.... Maar ook hier weer komt het geluk langs, daar zie je een auto en jullie beginnen te liften... met vieren rijden jullie verder naar je bestemming...” Nu staan ze per vier en is je ploeg verdeeld.
Een minuut Eén minuut: de spelers gaan met gesloten ogen op de grond zitten. Op het startsein van de begeleider moeten ze in gedachten één minuut blijven zitten. Wanneer ze denken dat de minuut voorbij is, staan de spelers recht. De begeleider geeft aan de eerste vijf die rechtstaan het cijfer één en zij vormen de eerste groep. De volgende vijf krijgen het cijfer twee en vormen groep twee, enz…