Van TAS tot vangnet voor asbestslachtoffers
L. Janssens (SEO) L. Kok (SEO) V. Vervoorn (PwC Consulting)
Almere, 2 april 2002
Inhoudsopgave Summary
V
Samenvatting
IX
1
Achtergrond en inleiding Inleiding Achtergrond Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers Onderzoeksvraag Onderzoeksopzet Leeswijzer
1 1 1 7 8 10 12
2
Uitvoering TAS Inleiding Proces van aanvraag tot uitkering of tot afwijzing Kosten en financiering uitvoering Belangrijkste conclusie: de doorlooptijden zijn te lang
13 13 13 28 31
3
Toegankelijkheid Inleiding Verschil raming en realisatie van IAS aanmeldingen Raming Burdorf te hoog Redenen en oorzaken voor niet aanmelden bij het IAS Conclusie Zijn de criteria te streng? Belangrijkste conclusie: criterium arbeidsgerelateerdheid belemmert de toegankelijkheid
35 35 35 37 40 45 46
Knelpunten en oplossingen Inleiding Knelpunten in uitvoering en toegankelijkheid Aanpassingen van de regeling
51 51 51 52
4
A Bijlage
49
61
III
Summary 1= January 26th 2000 the Compensation Asbestos Victims (TAS) regulation came into effect. Based on this regulation asbestos victims satisfying certain conditions and suffering from mesothelioma, can obtain compensation from the government of up to € 15,882. This compensation is for immaterial damage only. According to the regulation itself the TAS should be audited after two years of use. PwC Consulting and Stichting voor Economisch Onderzoek conducted the audit and wrote this report. 2= The purpose of the TAS is to provide compensation for victims who cannot claim compensation from their former employers because their employers cannot be found, are bankrupt, or plead the statute of limitation. Two principal points of departure for the TAS are: (a)
The TAS acknowledges the suffering of individual victims;
(b)
The government does not take over responsibilities from employers.
3= The main questions addressed in this report are: (a)
Do impediments arise in the execution of the TAS?
(b)
Is the TAS sufficiently accessible for the victims aimed at?
(c)
In what way can the difficulties that we found be solved?
4= The most prominent problem found is the length of time it takes for an application to be processed. The two institutions executing the TAS take a total of around 8 months on average to process an application. As a consequence 90 to 95% of victims cannot be dealt with while still alive. This contrasts with the first point of departure of the TAS.
V
5= The processing takes this long because of the thorough investigations needed regarding the work-history of the applicant. In general evidence of around thirty years ago needs to be supplied by the applicant in order to be eligible for the TAS. Some victims will be able to supply evidence and others will not, receiving the TAS becomes somewhat of a random process. 6= It also turns out that not all victims aimed at receive the TAS. The reasons for this are: (a)
Criteria for being eligible for the TAS are strict, particularly so the criterion that specifies the mesothelioma should be related to exposure to asbestos in work environments. This is hard to prove because of the fact it often refers to situations of many years ago. Furthermore, there are victims who do not receive the TAS nor compensation from the employer, because their employers can be found but cannot be held responsible. This is a result of the TAS eligibility being conditional on former employers being impossible to find, being bankrupt, or pleading the statute of limitation.
(b)
Not all intended victims apply for the TAS because they fear a burdening application process. The process itself or the confrontation with the former employer or colleagues can be burdening.
7= In order to solve the problems mentioned above, the criterion, that the mesothelioma must be related to exposure to asbestos in work environments, should be relaxed. One option is to dismiss the assumption, another option is require less evidence about the work-history. As a result the processing will take less time as the TAS can be awarded upon diagnosing the applicant with mesothelioma. 8= A disadvantage of the first option is that also victims from outside the group aimed at will become eligible for the TAS. Whether or not the government carries a responsibility for these people remains an open question. The second option has the advantage that the original target group remains intact, however, the legitimacy of executing the TAS will become hard to monitor.
VI
9= Relaxing the above mentioned criterion implies that all victims will receive the TAS even though some of these cases may still be able to obtain compensation directly from the employer. In these cases an amount equalling the TAS should be returned to the government, the rest would remain with the victim. The degree to which the government takes over the responsibility of the former employer depends on the way these cases are dealt with. There are three ways to do this: (a)
The victim can voluntarily decide whether or not to seek compensation directly from the employer;
(b)
The victim will be obliged to seek compensation directly from the employer;
(c)
The victim will be obliged to hand over the seeking of further compensation to the government.
The first option burdens the victim the least, but in that case the government takes over most of the responsibilities from the employer. Yet this contrasts with the second point of departure of the TAS. All three options allow some form of abuse: the victim could receive compensation directly from its employer without reimbursing the TAS amount to the government.
VII
Samenvatting 1= Op 26 januari 2000 is de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS) in werking getreden. Op grond van de regeling kunnen alleen asbestslachtoffers met mesothelioom een vergoeding krijgen voor immateriële schade van maximaal f 35.000 (€ 15.882), wanneer zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. In de regeling is opgenomen Artikel 21, waarin wordt gesteld: ‘De minister zendt binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid van deze regeling in de praktijk’. Op verzoek van het ministerie van SZW hebben PwC Consulting en de Stichting voor Economisch Onderzoek het evaluatieonderzoek uitgevoerd. In deze rapportage doen we verslag van dit onderzoek. 2= Het doel van de TAS is om te voorzien in een vangnet voor slachtoffers met een niet-verhaalbare vordering op de (voormalige) werkgever. Daarmee worden bedoeld slachtoffers die de schade niet kunnen verhalen op een werkgever omdat deze onvindbaar of failliet is of omdat deze zich beroept op verjaring. De regeling verleent een eenmalige uitkering ter tegemoetkoming in immateriële schade aan werknemers die mesothelioom hebben gekregen ten gevolge van blootstelling aan asbest in de werkomgeving. De TAS is gebaseerd op twee belangrijke uitgangspunten: (a)
De regeling geeft erkenning van het persoonlijk lijden van het individuele slachtoffer en
(b)
De overheid neemt met de regeling niet de verantwoordelijkheid over van de werkgever.
3= De belangrijkste onderzoeksvragen zijn: (a)
Zijn er knelpunten in de uitvoering van de TAS?
(b)
Is de regeling voldoende toegankelijk: krijgt iedereen waarvoor de regeling bedoeld is ook een uitkering?
(c)
Hoe zijn de gesignaleerde knelpunten op te lossen?
IX
4= De aanvraag voor een TAS uitkering verloopt als volgt: de patiënt met mesothelioom meldt zich aan bij het IAS, daar wordt een dossier samengesteld omtrent het arbeidsverleden en de medische achtergrond. Afhankelijk daarvan wordt er een bemiddelingspoging ondernomen tussen de aanvrager en de voormalige werkgever of wordt het dossier naar de SVB doorgestuurd. De SVB controleert het dossier en neemt dan een beslissing aangaande een TAS uitkering voor de betrokkene. Het onderstaand stroomschema geeft deze mogelijkheden aan. De getallen tussen haakjes zijn de aantallen mesothelioom patiënten die zich in de jaren 2000 en 2001 bij het IAS hebben aangemeld. Dit is inclusief het stuwmeer van slachtoffers van vóór 2000. Stroomschema asbestslachtoffers Mesothelioom patienten bij longarts [ruim 1900]
Aanmelden bij SVB [8]
Aanmelden bij IAS [850]
Niet aanmelden bij IAS
Diagnose mesothelioom stellen of controleren
Arbeidsverleden onderzoeken
Naar SVB voor TAS [234 + 8]
Afwijzing door SVB [14]
In behandeling [235]
Bemiddeling [119]
TAS uitkering [228]
X
Afwijzing door IAS [262]
5= Het belangrijkste knelpunt in de uitvoering is de lange doorlooptijd tussen aanvraag en uitkering. In de praktijk duurt het 7 á 8 maanden voordat het IAS een dossier kan afwikkelen en doorsturen naar de SVB. Van de aanvragen die in december 2001 nog liepen bij het IAS had toen reeds meer dan de helft een doorlooptijd langer dan 7 maanden. Aansluitend is er nog een te verwachten doorlooptijd bij de SVB van gemiddeld 15 dagen. Een gevolg van de lange doorlooptijden is dat van de slachtoffers naar schatting (van het IAS) 90 tot 95% niet meer in leven is bij het ontvangen van een uitkering van de SVB of van de voormalige werkgever. In het beste geval kan dan een nabestaande bereikt worden. Een lange doorlooptijd contrasteert met het uitgangspunt het slachtoffer zelf bij leven te erkennen in zijn lijden als gevolg van mesothelioom. 6= De doorlooptijden zijn lang omdat het zoeken naar aanwijzingen omtrent de arbeidsrelatie bij de werkgever en werknemer een tijdrovend proces is. Het verzamelen van deze aanwijzingen is niet eenvoudig omdat in de regel wordt gezocht naar informatie van rond de dertig jaar geleden. Veel werknemers hebben in voorkomende gevallen hun loonstrookjes of arbeidsovereenkomsten niet zo lang bewaard. Het is in die gevallen moeilijk om aanwijzingen te verzamelen die aangeven dat de aanvrager bij de opgegeven werkgever heeft gewerkt. Het toekennen van een uitkering is op deze manier afhankelijk van het ‘toeval’ dat een aanvrager gedurende die lange tijd aanwijzingen bewaard heeft. 7= Niet iedereen waarvoor de regeling bedoeld is krijgt ook een uitkering. De belangrijkste redenen daarvoor zijn: (a)
De criteria van de TAS zijn streng, met name het criterium dat de mesothelioom arbeidsgerelateerd moet zijn. Dit is na dertig jaar vaak niet meer vast te stellen. Daarnaast ook het criterium dat de werkgever failliet, onvindbaar moet zijn of zich beroept op verjaring. Hierdoor vallen gevallen tussen wal en schip, waarbij er wel een werkgever is, maar die niet aansprakelijk is;
XI
(b)
Niet alle slachtoffers vragen een uitkering aan omdat de aanvraag belastend is. Asbestslachtoffers kenmerken zich door een laag opleidingsniveau, een hoge leeftijd en weinig ervaring met regelingen, waardoor zij de procedures en formulieren snel als ingewikkeld ervaren. Verder willen slachtoffers hun (voormalige) werkgever niet belasten met een claim (dit is met name bij kleinere bedrijven het geval). Ook zien zij ertegenop ex-collega’s te confronteren met het feit dat ook zij mogelijk een dodelijke ziekte hebben opgelopen.
8= Om de knelpunten op te lossen zal het criterium dat de mesothelioom arbeidsgerelateerd is versoepeld moeten worden. Alleen dan kan de doorlooptijd worden verkort en de toegankelijkheid van de regeling worden vergroot. Dit kan op twee manieren. Eén mogelijkheid is om het criterium te laten vervallen, een andere mogelijkheid is het cirterium te handhaven, maar de bewijsvoering omtrent het arbeidsverleden te versoepelen. In beide gevallen zal na vaststelling van de mesothelioom de TAS kunnen worden uitgekeerd, wat een versnelling van de procedure tot gevolg heeft. 9= Een nadeel van de eerste optie is dat ook mensen waarvoor de regeling niet bedoeld is in aanmerking zullen komen voor een uitkering en dat de uitkeringslasten zullen toenemen. Het gaat daarbij om vrouwen die via de kleding van hun man ziek zijn geworden en zelfstandigen. Het is echter de vraag of de overheid niet ook voor deze slachtoffers een zekere verantwoordelijkheid heeft. De tweede optie heeft als voordeel dat de doelgroep van de uitkering gehandhaafd blijft. Nadeel van die optie is dat de rechtmatigheid van de uitvoering moeilijk te toetsen zal zijn.
XII
10= Als het criterium van arbeidsgerelateerdheid voor de TAS vervalt of de bewijsvoering versoepeld wordt dan is de vraag in hoeverre de werkgever nog aansprakelijk gesteld wordt. Ook degenen waarvoor bemiddeld kan worden ontvangen dan immers eerst een TAS. Het bemiddelingstraject zal dan na toekenning van de TAS gaan lopen, en niet vooraf, zoals nu het geval is. Als het slachtoffer een claim op de werkgever toegewezen krijgt zal een deel ter hoogte van de uitkering moeten terugstromen naar de uitkeringsinstantie, het overige gaat naar het slachtoffer. De aansprakelijkstelling kan op drie manieren vorm krijgen: (a)
Het slachtoffer kan er vrijwillig voor kiezen om de werkgever aansprakelijk te stellen teneinde het voorgeschoten bedrag terug te krijgen;
(b)
Het slachtoffer is verplicht de werkgever aansprakelijk te stellen;
(c)
Het slachtoffer is verplicht zijn claim op de werkgever te cederen aan de overheid.
De vrijwillige variant is het minst belastend voor het slachtoffer, maar in die variant neemt de overheid de meeste verantwoordelijkheid over van de werkgever. Dat contrasteert met een belangrijk uitgangpunt van de regeling. In de eerste twee varianten ontstaat er een mogelijkheid tot misbruik: het slachtoffer kan onderhands een bedrag ontvangen van de werkgever en de TAS uitkering niet terugbetalen. In de derde optie is de mogelijkheid tot misbruik beperkt.
XIII
1 Achtergrond en inleiding
Inleiding 101
Op 26 januari 2000 is de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers in
werking getreden. Op grond van de regeling kunnen asbestslachtoffers een vergoeding krijgen voor immateriële schade van f 35.000 (€ 15.882), wanneer zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. In de regeling is opgenomen Artikel 21, waarin wordt gesteld: ‘De minister zendt binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid van deze regeling in de praktijk’. Op verzoek van het ministerie van SZW hebben PwC Consulting en de Stichting voor Economisch Onderzoek het evaluatieonderzoek uitgevoerd. In deze rapportage doen we verslag van dit onderzoek. 102
In dit hoofdstuk beschrijven we de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet.
Voordat we dat doen geven we hieronder eerst enige informatie over asbest en asbestgerelateerde ziekten en vervolgens over de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS) en de totstandkoming daarvan.
Achtergrond Asbest 103
Asbest is een verzamelnaam voor een reeks vezelachtige mineralen die alle
dezelfde eigenschap bezitten: ze splitsen zich in de lengte steeds verder tot uiterst fijne en met het blote oog onzichtbare vezeltjes. De grondstof komt vooral voor in de bodem van zuidelijk Afrika, Brazilië, Canada, China en Oost-Europese Landen. 104 (a)
Asbest wordt opgedeeld in twee grote groepen: serpentijnen: tot deze groep behoort chrysotiel (het "witte asbest"), de meest gebruikte soort;
1
(b)
de amfibolen: tot deze groep behoren amosiet (het "bruine asbest"), crocidoliet (het "blauwe asbest") en het meer zeldzame anthophyltiet, tremoliet en actinoliet. Vóór men wist dat amosiet en crocidoliet nog schadelijker waren dan chrysotiel, werden ze veel gebruikt.
Alleen aan de kleur van het ruwe materiaal kan men herkennen tot welke soort het asbest behoort. Wanneer het materiaal verwerkt is, kan dat niet meer. Alleen een laboratoriumanalyse kan dan nog uitsluitsel geven. 105
De meest bekende eigenschap van asbest is de onbrandbaarheid en de grote
hittebestendigheid. Daarnaast werd in industriële toepassingen gebruik gemaakt van de gunstige chemische en fysische eigenschappen, zoals chemische bestendigheid, elektrisch isolerend vermogen en slijtvastheid. Door de grote splijtbaarheid kunnen asbestvezels door mechanische bewerking worden gedeeld in fibrillen met zeer geringe diameters. Deze eigenschappen leidden ertoe dat asbest op grote schaal voor commerciële toepassingen werd gebruikt, in bouwmaterialen, leidingen, textiel, frictiemateriaal, spuitisolatie en pakking1. 106
Gaandeweg bleken de voordelen van asbest niet op te wegen tegen de nade-
len. Duidelijk werd dat het inademen van de microscopisch kleine vezels kan leiden tot drie ernstige ziekten: asbestose, longkanker en mesothelioom.2 Om de slachtoffers met mesothelioom gaat het in deze rapportage.
1 2
Bron: Burdorf e.a., maart 1997 Bron: http://www.environment.fgov.be/Root/Pub/Asbest/intro_nl.htm
2
Schets asbestose, longkanker en mesothelioom 107
Bij asbestose worden de asbestvezeltjes in de longen door bindweefsel om-
geven, waardoor de longen stijver en minder elastisch worden. Ademhalen gaat hierdoor minder goed, de zuurstof kan moeilijker door de wand van de longblaasjes heen komen. De patiënt wordt kortademig en moet vaak hoesten. Asbestose is niet dodelijk, maar maakt de patiënt wel veel gevoeliger voor longinfecties en vormt een zware belasting voor het hart. 108
Longkanker uit zich in gezwellen (= tumoren) van de kleinere luchtwegen.
De belangrijkste oorzaak van longkanker is het roken van tabak3, maar ook een relatief kleine blootstelling aan asbest kan longkanker veroorzaken. Hoe groter de blootstelling, hoe groter het risico. Voor asbestose en longkanker geldt volgens het rapport De Ruiter dat de latentietijd 10 tot 20 jaar bedraagt.4 109
Het maligne mesothelioom is een snel dodelijke ziekte die in veel gevallen
uitgaat van het longvlies of het buikvlies. De latentietijd tussen de blootstelling aan vrije asbestvezels en het zich ontwikkelen van het maligne mesothelioom kan liggen tussen de 11 en 60 jaar. 110
De prognose van het mesothelioom is zeer slecht; na diagnosestelling over-
lijdt zo’n 80% van de patiënten binnen 12 maanden, waarbij zij al snel aan huis gekluisterd zijn, onder andere door de noodzaak om beademingsapparatuur te gebruiken. Zeer weinig patiënten overleven het tweede jaar na diagnose.
3 4
Bron: http://www.consumed.nl/indicaties/Longkanker.htm Prof. Mr. J. de Ruiter, Asbestslachtoffers, advies i.o.v de Staatssecretaris van SZW.
3
111
Voor zover bekend is asbest de enige oorzaak van het optreden van mesothe-
lioom. Mesothelioom kan reeds ontstaan na kortdurende excessieve blootstelling aan asbest (bijvoorbeeld een maand) of door regelmatige blootstelling aan relatief lage concentraties, zoals bij omwonenden van asbestfabrieken5. Een relatie met beroepsmatige asbestcontacten is in het merendeel van de gevallen waarschijnlijk.
Asbestverbod 112
Naar schatting zijn in de periode 1945 – 1995 in Nederland in totaal zo’n
340.000 personen blootgesteld aan asbest door werkzaamheden in bedrijven. Een klein deel daarvan, 10.000 personen, heeft gewerkt in de primaire asbestindustrie met ruwe asbest, het gros is blootgesteld geweest aan asbest door het be- en verwerken van asbesthoudende materialen en producten6. 113
In 1969 waren de schadelijke gevolgen van asbest bekend.7 Vanaf 1977 heeft
de overheid consequenties getrokken uit de toen bekende gegevens door het tot stand brengen van het Asbestbesluit (Stb.1977, 269) gebaseerd op de Silicosewet (Stb.1951, 134). Naast het verspuiten van asbest verbiedt het besluit tevens het bewerken, verwerken en ter verkoop hebben van crocidoliet, een van de gevaarlijke soorten asbest. Voor het be- en verwerken van andere asbestsoorten werden arbeidsbeschermende voorschriften ingevoerd. 114
In 1988 werd het Asbestbesluit van 1977 vervangen door het Asbestbesluit
van de Arbeidsomstandighedenwet (Stb.1988, 560). Met dit nieuwe besluit werd uitvoering gegeven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk (EG 1983 L263).
5
Bron: Protocol diagnostiek maligne mesothelioom en Burdorf e.a. Bron: Burdorf e.a., maart 1997 7 Stumphius, J. 'Asbest in een bedrijfsbevolking'; 1969 Proefschrift Amsterdam Assen. 6
4
115
Bij Koninklijk Besluit van 10 december 1991 (Stb.1991, 685) zijn stringente-
re regels opgenomen in het Asbestbesluit van de Arbeidsomstandighedenwet (paragraaf 4a) op het gebied van het slopen en het verwijderen van asbest in het algemeen en crocidoliet in het bijzonder. Enkele artikelen van het Asbestbesluit zijn verder uitgewerkt en weergegeven in het Koninklijk Besluit van februari 1993 (Stb.1993, 135)8. Sinds 1 juli 1993 is het beroepsmatig in voorraad houden, toepassen en hergebruiken van materialen met asbest verboden. 116
Nederland was één van de eerste EU-lidstaten met een vergaande asbestre-
gelgeving en –verbod9. Andere landen kwamen later, zoals Frankrijk op 1 januari 1997, België op 21 februari 199810 en Engeland op 24 november 199911. Het gebruik van blauwe asbest is sinds 1991 in alle Europese landen verboden, het gebruik van witte asbest werd aan banden gelegd. Op dit moment is het gebruik van witte asbest binnen de EU alleen nog toegestaan in Spanje, Portugal, Griekenland, Ierland, Luxemburg en België12. Vanaf uiterlijk 2005 moet ook witte asbest verboden zijn in alle lidstaten13.
Convenant 117
Vanuit de overtuiging dat asbestslachtoffers die aan mesothelioom lijden,
snel en zonder juridische lijdensweg een schadeloosstelling moeten krijgen, hebben belangenorganisaties, werknemers, werkgevers, verzekeraars en de overheid afspraken met elkaar gemaakt over de hoogte van de schadevergoeding en het te verrichten onderzoek naar de medisch situatie en naar het arbeidsverleden en deze vastgelegd in een convenant. De opzet is dat hierdoor langdurige en ingewikkelde civiele procedures kunnen worden vermeden.
8
Bron: http://www.horyon.nl/wetgeving.htm Prof. Mr. J. de Ruiter, Asbestslachtoffers, advies i.o.v de Staatssecretaris van SZW. 10 http://www.a-m.be/asbest.htm 11 http://www.sp.nl/partij/theorie/opinies/opinie81.stm 12 http://www.avkasbest.be/wetgeving.htm 13 http://www.eu.nl/almdeel2abc/abc_ecbn.htm#I21 9
5
118
Mocht bemiddeling niet mogelijk zijn omdat de aansprakelijke werkgever
failliet of onvindbaar is of een beroep heeft gedaan op verjaring (na 30 jaar), dan kan het slachtoffer een beroep doen op de eerder genoemde Regeling Tegemoetkoming Asbest Slachtoffers (TAS). Deze regeling is een vangnetregeling en is bedoeld voor slachtoffers die hun werkgever niet aansprakelijk kunnen stellen.
119 Een regeling voor uitsluitend mesothelioomslachtoffers bestaat niet in andere landen. In Engeland, Denemarken, Duitsland en Frankrijk bestaan regelingen voor slachtoffers van asbest (waaronder ook asbestose en longkanker vallen) of beroepsziekten in het algemeen. Vaak valt de tegemoetkoming onder een arbeidsongeschiktheidsregeling, en gaat het dus meer om een vergoeding van materiële schade. In veel landen maken de arbeidsongeschiktheidsregelingen bij uitkering een onderscheid tussen arbeidsgerelateerde aandoeningen en sociale aandoeningen. In dat geval moet de arbeidsgerelateerdheid van de ziekte worden aangetoond voordat iemand een uitkering krijgt. De Nederlandse WAO kent dit onderscheid niet. De hoogte van schadevergoedingen fluctueert, in Engeland bijvoorbeeld van 2.068 tot 58.718 Britse ponden14. Hierbij is niet duidelijk of dit gaat om een tegemoetkoming in materiële schade (inkomensderving) of immateriële schade (smartengeld).
14
Bron: M2 Presswire, 30/11/2001
6
Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 120
Het doel van de TAS is om te voorzien in een vangnet voor slachtoffers met
een niet-verhaalbare vordering op de (voormalige) werkgever. Daarmee worden bedoeld slachtoffers die de schade niet kunnen verhalen op een werkgever omdat deze onvindbaar of failliet is of omdat deze zich beroept op verjaring. De regeling verleent een eenmalige uitkering ter tegemoetkoming in immateriële schade aan werknemers die mesothelioom hebben gekregen ten gevolge van blootstelling aan asbest in de werkomgeving. De TAS is gebaseerd op twee belangrijke uitgangspunten: (a)
De regeling geeft erkenning van het persoonlijk lijden van het individuele slachtoffer en
(b)
De overheid neemt met de regeling niet de verantwoordelijkheid over van de werkgever.
Wanneer de werknemer of diens nabestaande aan de voorwaarden voldoet wordt een bedrag van maximaal € 15.882 (f 35.000,-) toegekend.15 121
De voorwaarden om in aanmerking te komen voor de TAS zijn:
(a)
De werknemer is in zijn werkomgeving blootgesteld geweest aan asbest;
(b)
De werknemer werkte in Nederland en had een arbeidsverhouding waarop het Nederlands recht van toepassing was;
(c)
De diagnose mesothelioom is bevestigd door het Nederlands Mesotheliomen Panel;
(d)
De werkgever is onvindbaar of failliet of heeft een beroep gedaan op verjaring;
(e)
De werknemer heeft van zijn werkgever geen (periodieke) betalingen ontvangen in verband met mesothelioom, in welke vorm dan ook, met een totale waarde van
(f)
15
€ 15.882 (f 35.000,-) of meer;
De werknemer is nog in leven op moment van aanvraag.
Dit bedrag is sinds de invoering van de TAS, in januari 2000, niet geïndexeerd.
7
122
Nabestaanden van overleden werknemers konden ook een TAS-aanvraag
indienen als de werknemer is overleden tussen 6 juni 1997 en 31 juli 2000. Nabestaanden konden in dat geval tot 1 februari 2002 een aanvraag indienen. Nabestaanden kunnen tevens een aanvraag indienen indien de werknemer al een verzoek tot bemiddeling heeft gedaan bij het IAS. Als nabestaanden worden volgens de TAS beschouwd: (a)
De overgebleven echtgenoot of echtgenote of partner;
(b)
Als deze er niet is, de minderjarige kinderen;
(c)
Als er ook geen minderjarige kinderen zijn, de persoon met wie de overledene in gezinsverband leefde en door de overledene grotendeels werd onderhouden.
De kring van nabestaanden is kleiner dan voor andere regelingen wel gebruikelijk is wegens het uitgangspunt dat de regeling persoonlijk leed wil erkennen. 123
Het gebruik van de TAS en de aanmelding van slachtoffers bij het IAS blijft
achter bij ramingen die daarover zijn opgesteld. Het aantal TAS uitkeringen dat verwacht werd op basis van ramingen was een stuwmeer van 350 en een jaarlijkse instroom van 125. In totaal zouden er in 2000 en 2001 samen dus 600 uitkeringen moeten zijn betaald.16 Het aantal door de SVB betaalde uitkeringen bedroeg in die periode 228.
Onderzoeksvraag 124
Het evaluerend onderzoek gaat in op de vraag of de gestelde doelen bereikt
zijn en richt zich daarbij op twee aspecten van de TAS: de uitvoering van de regeling en de toegankelijkheid van de regeling. De belangrijkste onderzoeksvragen zijn: (a)
16
Zijn er knelpunten in de uitvoering van de TAS?
Een stuwmeer van 350 plus 125 gevallen in 2000 en 125 gevallen in 2001 is samen 600.
8
(b)
Is de regeling voldoende toegankelijk: krijgt iedereen waarvoor de regeling bedoeld is ook een uitkering?
(c) 125
Hoe zijn de gesignaleerde knelpunten op te lossen? De hoofdvragen voor het onderzoek zijn uit te splitsen in een aantal subvra-
gen. (a)
Zijn er knelpunten in de uitvoering van de TAS? (i)
Hoe verloopt het proces?
(ii)
Wat zijn de doorlooptijden van een aanvraag? Krijgt een slachtoffer bijvoorbeeld uitsluitsel op zijn aanvraag binnen de daarvoor gestelde termijnen?
(iii)
Hoe verloopt de samenwerking tussen Sociale Verzekeringsbank en Instituut Asbestslachtoffers? Hoe wordt die samenwerking door de uitvoerders en de belanghebbenden ervaren?
(iv)
Hoeveel toekenningen en afwijzingen zijn er geweest sinds de inwerkingtreding van de regeling op 26 januari 2000?
(b)
(v)
Op welke gronden worden aanvragen afgewezen?
(vi)
Zijn er knelpunten in de uitvoering?
Is de regeling voldoende toegankelijk: krijgt iedereen waarvoor de regeling bedoeld is ook een uitkering? (i)
Hoe is en wordt er bekendheid aan de regeling gegeven? Is de regeling wel in voldoende mate bekend bij de doelgroep?
(ii)
Vragen mensen de uitkering bewust niet aan en zo ja, wat is daarvan de reden?
(iii)
Worden er mensen afgewezen waarvoor de regeling wel bedoeld is?
9
(iv)
Hoe zijn de prognoses opgesteld en wat zou een verklaring kunnen zijn voor het achterblijven van de realisatie bij de prognoses? −=
(c)
Is er een overschatting van het probleem geweest in de analyse uit 1997? −= Is het opstellen van een nieuwe prognose noodzakelijk? Hoe zijn de gesignaleerde knelpunten op te lossen?
Onderzoeksopzet 126 Teneinde de vragen te kunnen beantwoorden hebben we gekozen voor een aanpak die bestaat uit vier stappen: deskresearch, dossieronderzoek, interviews met sleutelfiguren en –organisaties en afsluitend de rapportage. 127 Deskresearch. In deze stap raadpleegden we de beschikbare formele bronnen: stukken van het ministerie van SZW, bestuurlijke informatie van de SVB en het IAS en de tekst van het convenant Instituut Asbestslachtoffers. Daarnaast raadpleegden we de raming van het aantal asbestslachtoffers van Burdorf en de audit die IAS liet uitvoeren bij BSA schaderegelingen BV. Deze stap gaf een beeld van de aantallen aanvragen, afwijzingen en toekenningen, het gaf een beeld van de doorlooptijden en de criteria waaraan voldaan moet worden om voor een uitkering in aanmerking te komen en het gaf een beeld van het verschil tussen het aantal verwachte aanmeldingen bij het IAS en het gerealiseerde aantal.
10
128 Dossieronderzoek. Uit de bestuurlijke informatie van de SVB en het Instituut Asbestslachtoffers hebben we kunnen afleiden hoeveel aanvragen er zijn gedaan, hoeveel er zijn afgewezen en wat de doorlooptijd is tussen aanvraag en toewijzing dan wel afwijzing. Daarnaast hebben we in een beperkt dossieronderzoek gezocht naar klachten, bezwaren en beroepen. Hiervoor hebben we ca. 35 dossiers bekeken van afgewezen aanvragen. Ongeveer 15 bij de SVB en 20 bij het IAS. Het Instituut Asbestslachtoffers heeft een overzicht gemaakt van alle afgewezen aanvragen met de afwijzingsgronden. Het Instituut houdt dit elektronisch bij. Deze afwijzingsgronden hebben we in de geraadpleegde dossiers ook gecontroleerd omdat er elektronisch alleen een korte omschrijving van de afwijzingsgrond wordt opgenomen, terwijl het papieren dossier meer informatie bood. Deze stap geeft inzicht in de afwijzingsgronden en bezwaren en beroepen. 129 Interviews met sleutelfiguren en –organisaties. De bevindingen uit de deskresearch en het dossieronderzoek, werden getoetst en aangevuld door middel van diepte-interviews met sleutelfiguren. Interviews werden gehouden met: (a)
Deskundige binnen SZW;
(b)
Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten;
(c)
Instituut Asbestslachtoffers;
(d)
BSA schadebedrijf BV;
(e)
Sociale Verzekeringsbank;
(f)
College van toezicht sociale verzekeringen;
(g)
Comité asbestslachtoffers;
(h)
Asbestslachtoffers Vereniging Nederland;
(i)
Vertegenwoordigers van
werkgevers (VNO/NCW) en
werknemers
(vakcentrales FNV, CNV en Unie mhp) (j)
Verbond van Verzekeraars;
(k)
Nederlands Mesotheliomen Panel;
(l)
10 longartsen, onder andere uit de expertgroep van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT);
11
Leeswijzer 130
Dit rapport bestaat uit vier hoofdstukken. Na het eerste inleidende hoofdstuk
komt in hoofdstuk 2 de uitvoering van de regeling aan de orde. In hoofdstuk 3 staat de toegankelijkheid van de regeling centraal. Hoofdstuk 4 bevat de knelpunten zoals die in de hoofdstukken ervoor zijn vastgesteld samen, en mogelijke oplossingen daarvoor.
12
2 Uitvoering TAS
Inleiding 201
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoering van de regeling en de knelpunten die
daarbij optreden in de praktijk. Die beschrijving is uitgesplitst in drie onderdelen. Als eerste bespreken we het proces van aanmelding tot uitkering of tot afwijzing in grote lijnen en in detail. Vervolgens beschrijven we de doorlooptijden bij het IAS en de SVB. Ten slotte bespreken we in de laatste paragraaf de kosten en financiering van de regeling. We sluiten het hoofdstuk af met een conclusie die aangeeft waar de voornaamste knelpunten liggen.
Proces van aanvraag tot uitkering of tot afwijzing Aanvraag in hoofdlijnen 202
Het onderstaande schema geeft het proces van aanvraag tot uitkering of af-
wijzing aan voor een asbestslachtoffer. Tussen haakjes vermeld staat het aantal slachtoffers dat zich heeft aangemeld. De aantallen hebben betrekking op aanmeldingen in 2000, vanaf de invoering van de regeling op 26 januari, en in 2001 samen. Deze aantallen zijn inclusief het ‘stuwmeer’ van slachtoffers van vóór 2000. De berekening van deze cijfers staat beschreven in de paragraven 304 en verder.
13
Figuur 2.1 Stroomschema asbestslachtoffers Stroomschema asbestslachtoffers Mesothelioom patienten bij longarts [ruim 1900]
Aanmelden bij SVB [8]
Aanmelden bij IAS [850]
Niet aanmelden bij IAS
Diagnose mesothelioom stellen of controleren
Arbeidsverleden onderzoeken
Naar SVB voor TAS [234 + 8]
Afwijzing door SVB [14]
203
In behandeling [235]
Bemiddeling [119]
Afwijzing door IAS [262]
TAS uitkering [228]
Patiënten waarvan longartsen aanwijzingen hebben dat ze aan asbest bloot-
gesteld zijn geweest worden doorverwezen naar het IAS. Daar kan een aanvraag worden ingediend door het slachtoffer zelf of door een nabestaande. De aanvraag bij het IAS is voor IAS dienstverlening. Die kan leiden tot bemiddeling of TAS. Er wordt door het IAS aangestuurd op bemiddeling tussen aanvrager en werkgever als de aanvrager een verhaalbare vordering heeft op de werkgever. Er zijn ook aanvragers die zich direct bij de SVB melden. Zij worden in beginsel naar het IAS doorverwezen maar kunnen niet geweigerd worden door de SVB. Wanneer een aanvraag bij het IAS in behandeling wordt genomen wordt er begonnen aan de opbouw van een dossier. Het dossier zal voornamelijk komen te bestaan uit de volgende onderdelen: (a)
Aanvraagformulier en persoonsgegevens;
(b)
Medische achtergrond en
(c)
Arbeidsverleden.
De uitvoering van de dossiersamenstelling is door het IAS uitbesteed aan BSA schaderegeling B.V. De conclusies en adviezen vallen alle onder de eindverantwoordelijkheid van de directeur van het IAS.
14
204
Wanneer het aanvraagformulier compleet is ingevuld zal tegelijkertijd in-
formatie worden verzameld om een beeld te krijgen van de medische achtergrond en van het arbeidsverleden. Het verzamelen van informatie duurt gemiddeld 7,5 maanden.17 Het proces van het verzamelen van informatie aangaande een bepaald dossier stopt zodra er een conclusie getrokken kan worden. Dat kan een van de volgende drie conclusies zijn: (a)
De aanvraag wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de door de regeling of voor bemiddeling gestelde voorwaarden;
(b)
De aanvraag wordt voorgedragen voor bemiddeling met de (voormalige) werkgever;
(c) 205
De aanvraag wordt met een positief advies naar de SVB doorgestuurd. De dossiers die bij de SVB aankomen worden daar inhoudelijk gecontro-
leerd. Er wordt bekeken of het advies van het IAS past bij de in het dossier geleverde aanwijzingen. Vervolgens wordt door de SVB een beslissing genomen: de aanvraag wordt ofwel gehonoreerd en er wordt een uitkering toegekend óf de aanvraag wordt afgewezen en de uitkering wordt niet toegekend. Indien de SVB niet in staat is om de bovengenoemde beslissing te nemen op basis van de door het IAS verstrekte dossier zal de SVB het IAS om aanvullende informatie vragen. Dat gebeurt zolang als nodig is voor de SVB om wél een beslissing te kunnen nemen. Tegen deze beslissing kan bezwaar worden gemaakt bij de SVB. Hierna kan nog een beroepsfase volgen.
17 Dit gemiddelde is berekend zonder rekening te houden met de gevallen die bemiddeld worden. Zie de paragraaf 220 en verder voor meer informatie over doorlooptijden.
15
Doorverwijzing door longartsen 206 Wanneer longartsen vermoeden dat een patiënt mesothelioom heeft wordt meestal histologisch onderzoek gedaan om de diagnose zeker te stellen. Dit gebeurt met het oog op de behandeling, zelden met het oog op het krijgen van de TAS. Deze onderzoeken zijn belastend omdat het om invasief onderzoek gaat en de patiënt in de regel wordt opgenomen in het ziekenhuis. Het resultaat van histologisch onderzoek wordt beoordeeld door een patholoog-anatoom. 207 Patholoog-anatomen leggen soms hun beoordeling voor een second opinion voor aan het Nederlands Mesotheliomen Panel (NMP). Dit is een panel van patholoog-anatomen met veel ervaring in de beoordeling van histologisch materiaal met het oog op het stellen van de diagnose mesothelioom. Longartsen laten zich soms adviseren door de expertgroep mesothelioom van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT). Dit is een groep van longartsen die veel ervaring heeft met de symptomen van mesothelioom. 208
Longartsen wijzen patiënten met mesothelioom door naar het IAS. Door be-
langengroeperingen is aangegeven dat blijkt dat het enig tijd duurt voordat een patient de aanvraag ook werkelijk doet. Precieze doorlooptijden zijn niet bekend, maar ervaringen van artsen geven aan dat er tussen de diagnose en de aanmelding een vertraging kan optreden van maanden. Een reden hiervan kan zijn het tijdstip van informeren over het IAS, namelijk tegelijkertijd met de diagnose. Door de emotionele lading van de diagnose raakt de informatie over het IAS naar de achtergrond. De voorlichting van het IAS naar de longartsen toe lijkt voldoende. Zij geven wel aan vaak een tekort te hebben aan brochures van het IAS, hetgeen de voorlichting bemoeilijkt omdat zij de details van de regeling niet uit hun hoofd weten. Bovendien kan de longarts daardoor niet een brochure meegeven aan de patiënt, zodat deze de informatie op een later tijdstip rustig kan nalezen.
16
209
Daarnaast blijken sommige longartsen niet de details te kennen van de rege-
ling, waardoor zij verkeerde verwachtingen kunnen wekken bij de patiënt over de toegankelijkheid van de regeling.
Aanvraagformulieren 210
Het IAS formulier meldt het slachtoffer aan bij het IAS voor een bemidde-
ling of voor de TAS. Er waren tot 1 februari twee formulieren: een versie voor slachtoffers zelf en een versie voor de nabestaanden. In het formulier voor het slachtoffer zelf wordt gevraagd naar persoonlijke gegevens, gezinssituatie, contactpersoon en medische gegevens. Het laatste deel betreft alleen de naam van de medicus die de diagnose heeft gesteld en de datum waarop dat gebeurde. Het formulier voor de nabestaanden vraagt ook naar persoonlijke gegevens, contactpersoon en medische gegevens. Daarnaast vraagt het op welke manier de aanvrager in relatie stond tot de overledene. Nabestaanden konden tot 1 februari 2002 een zelfstandige aanvraag indienen. 211
Bij het IAS aanvraagformulier moeten een aantal bescheiden worden bijge-
voegd: (a)
een kopie van het paspoort;
(b)
een uittreksel van het bevolkingsregister;
(c)
indien van toepassing een overlijdensakte;
(d)
een machtiging die de medische adviseur van het IAS machtigt: (i)
medische informatie op te vragen bij behandelende artsen en vervolgens
(ii) (e)
medische informatie aan het NMP of NVALT te verstrekken;
een lijst met gegevens van voormalige werkgevers van de aanvrager: ‘de WG-lijst’.
17
Er zit een handleiding van 7 pagina’s bij het aanvraagformulier waarin de procedure duidelijk wordt uitgelegd.18 212
Een SVB formulier moet worden ingevuld door de aanvrager wanneer het
aanvraagdossier naar de SVB is doorgestuurd met een positief advies. Het moment dat het dossier bij de SVB binnenkomt wordt daar aangemerkt als tijdstip van indiening van de TAS-aanvraag. Ook van het SVB formulier zijn twee versies: een versie voor slachtoffers zelf en een versie voor de nabestaanden. In het formulier voor het slachtoffer zelf wordt behalve naar persoonlijke gegevens gevraagd of het slachtoffer reeds een betaling heeft ontvangen in verband met de aandoening mesothelioom. In het formulier voor nabestaanden wordt aanvullend gevraagd naar gegevens van de overledene.
Medische achtergrond 213
Het medische deel van het dossier gaat in op de vraag of bij de aanvrager de
diagnose mesothelioom gesteld kan worden. Een aanvrager wordt in het algemeen door de longarts naar het IAS doorverwezen om zich daar aan te melden. Aan het IAS verbonden is een medisch adviseur die het medische deel van dossier samenstelt en daartoe contact heeft met behandelende artsen van de aanvragers. Er zijn nu drie situaties te onderscheiden: (a)
De longarts heeft nog geen pathologisch onderzoek laten doen. In dit geval is er geen pathologisch materiaal. De medisch adviseur van het IAS zal aan de behandelend arts vragen om alsnog onderzoek te doen. Wanneer de longarts dit te belastend vindt voor de patiënt worden brieven en verslagen van de beeldvormende diagnostiek verstuurd naar de expertgroep mesothelioom van de NVALT. Zij spreken een definitieve conclusie uit.
(b)
De longarts heeft pathologisch onderzoek laten doen, maar niét door NMPpatholoog. In dit geval wordt er door de medisch adviseur van de IAS aan
18 Aanvragers die moeite hebben met het invullen van de formulieren worden hierbij op hun verzoek geholpen door het IAS of de Asbestslachtoffers Vereniging Nederland.
18
een patholoog van het NMP gevraagd om tot een diagnose te komen. De NMP patholoog levert binnen 14 dagen een voorlopige diagnose.19 (i)
In de meerderheid van de gevallen luidde de diagnose van de nietNMP patholoog ‘aandoening is vermoedelijk mesothelioom’. Een diagnose van het NMP geeft in deze gevallen uitsluitsel.
(ii)
Daarnaast zijn er diagnosen die worden gecontroleerd en waarbij de NMP diagnose niets veranderd en niets toevoegt.
(iii)
Er zijn ten slotte ook diagnosen die verkeerd zijn gesteld. Een diagnose van het NMP is in deze gevallen leidend.
(c)
De longarts heeft pathologisch onderzoek laten doen, en wél door NMPpatholoog. In dit geval wordt alleen een bevestiging van het eerdere oordeel gevraagd. Dat is direct beschikbaar.
214
Het NVALT komt alleen dan in actie als het NMP geen diagnose kan stellen
(dit is circa 10% van de gevallen).20 Het NMP kan geen diagnose stellen als er onvoldoende pathologisch materiaal beschikbaar is of als daaruit geen conclusie te trekken valt. Ten behoeve van de TAS procedure alleen zal er geen pathologisch materiaal verzameld worden bij de patiënt. Dat gebeurt sec voor medische redenen.
Arbeidsverleden 215
Het deel van het dossier dat het arbeidsverleden betreft gaat in op twee vra-
gen: (a)
Is de aandoening veroorzaakt door arbeidsgerelateerde asbestblootstelling?
(b)
Heeft het slachtoffer een verhaalbare vordering of een niet-verhaalbare vordering?
19 Eens in de 2 maanden komt het NMP bijeen. In die bijeenkomsten worden definitieve oordelen uitgesproken. In 98% van de gevallen is het voorlopige oordeel van het NMP gelijk aan het definitieve oordeel. 20 Volgens de Jaarrapportage van de Nederlands Kankerregistratie is er van ruim 10% van de mesothelioom patiënten geen histologisch materiaal voorhanden.
19
216
Om vraag (a) te kunnen beantwoorden moeten er aanwijzingen verzameld
worden die aangeven dat de aanvrager gewerkt heeft bij de werkgever zoals genoemd op de WG-lijst én er moeten aanwijzingen worden verzameld die aangeven dat de werknemer daar aan asbest is blootgesteld geweest. 217
Om aan te geven dat een aanvrager bij een bepaalde werkgever heeft gewerkt
kunnen de volgende aanwijzingen worden verzameld: (a)
Arbeidsovereenkomst;
(b)
Loonstrookjes;
(c)
Correspondentie tussen aanvrager en bedrijf waaruit arbeidsrelatie blijkt;
(d)
Andere ‘fysieke’ aanwijzingen21;
(e)
Getuigenverklaringen van voormalige collega’s.
218
Behalve aantonen dat de werknemer bij het betreffende bedrijf gewerkt heeft
moet er tevens worden aangetoond dat daar asbestblootstelling heeft plaatsgevonden. Daarvoor kunnen op de volgende manier aanwijzingen worden verzameld: (a)
Getuigenverklaringen van voormalige collega’s;
(b)
De beroepenlijst met asbest gevaarlijke beroepen;
(c)
Deskundigen oordeel – met name van dhr. Burdorf22, TNO, arbeidsinspectie en letselschadebureaus.
21 In een dossier is een ‘25-jaar-trouwe-dienst-asbak’ opgevoerd als aanwijzing dat de aanvrager daadwerkelijk bij het genoemde bedrijf heeft gewerkt. 22 Dhr A. Burdorf wordt door het IAS ingeschakeld om betreffend dossiers van individuele aanvragers inzicht te geven of asbestblootstelling aan de orde geweest kan zijn in de werkomgeving. Dhr Burdorf is auteur van het SZW rapport “Schatting van asbest-gerelateerde ziekten in de periode 1996-2030”, wetenschappelijk medewerker bij het Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg en als zodanig verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
20
219
Vraag (b) van paragraaf 215 vraagt of er een verhaalbare vordering is of een
niet-verhaalbare vordering. Deze vraag is relevant als het gebleken is dat de aandoening veroorzaakt is door arbeidsgerelateerde asbestblootstelling. Er is een verhaalbare vordering als er een werkgever is die daadwerkelijk aansprakelijk is. Er is volgens de TAS-regeling een niet-verhaalbare vordering als de werkgever failliet of onvindbaar is of zich beroept op verjaring. In het eerste geval, als er een verhaalbare vordering is dan zal er door het IAS een bemiddelingspoging worden gedaan tussen werkgever en -nemer. Als er echter een niet-verhaalbare vordering is dan heeft de aanvrager recht op de TAS, mits aan de andere voorwaarden voldaan is. Deze staan in paragraaf 121 opgesomd. 220
Om te onderzoeken of er een niet-verhaalbare vordering is worden de vol-
gende bronnen geraadpleegd en aanwijzingen verzameld: (a)
In het archief van de Kamer van Koophandel wordt gezocht naar een verklaring van faillissement;
(b)
De Kamer van Koophandel verschaft een verklaring waaruit blijkt dat het genoemde bedrijf bij hen niet bekend is;
(c)
De werkgever verschaft een verklaring waarin hij zich beroept op verjaring van het geval.
Als uit deze bronnen blijkt dat er een niet-verhaalbare vordering is dan wordt het dossier naar de SVB doorgestuurd en komt de aanvrager volgens het IAS in aanmerking voor de TAS. Echter, als er wél een werkgever te vinden is én als hij zich niet op verjaring beroept, dan is er sprake van een verhaalbare vordering. In dat geval is er geen recht op de TAS, maar moet door het IAS een bemiddelingspoging worden ondernomen. Als de bemiddeling via het IAS niet tot een voor het slachtoffer gewenst resultaat leidt dan zal hij hiermee genoegen dienen te nemen of een civiel rechtelijke procedure moeten starten bij de kantonrechter.
21
Beslissing IAS 221
Na gemiddeld 7,5 maanden is het dossier compleet en trekt het IAS daaruit
een van de conclusies: (a)
Stuur het dossier met een positief TAS-advies aan de SVB door;
(b)
Onderneem een bemiddelingspoging;
(c)
Wijs het dossier af.
Hieronder geven we per categorie de doorlooptijden. 222
Van het IAS hebben we de doorlooptijden gekregen tussen aanvraag en
doorverwijzing naar SVB met positief TAS-advies. Deze doorlooptijd is gemiddeld 6,5 maand. De langst lopende doorverwezen aanvraag heeft 12 maanden gelopen. 223
De doorlooptijd van de bemiddelingsgevallen waarbij een claim is toegewe-
zen aan het slachtoffer bedroeg (in 2001) gemiddeld 10 maanden. 224
We hebben een aselecte steekproef van 20 afgewezen dossiers bekeken om
de doorlooptijden van de afgewezen gevallen te kunnen bepalen.23 Dit zijn afgewezen TAS dossiers in de zin dat er in geen van deze gevallen bemiddeling mogelijk was en die niet voldoen aan de criteria voor de TAS. Uit deze steekproef blijkt dat de doorlooptijd tussen aanvraag en afwijzing gemiddeld 7 maanden is. De doorlooptijd van de langstlopende voltooide afwijzing in de steekproef is 15 maanden.
23 Er zijn 10 dossiers per jaar getrokken. De steekproef is ook gebruikt om een kwalitatief beeld te kunnen vormen van de afgewezen dossiers.
22
225
De in paragraaf 221 genoemde doorlooptijd van 7,5 maanden is langer dan
de gemiddelde doorlooptijden van de afwijzingen of van de doorverwijzingen naar de SVB. In het gemiddelde van 7,5 maanden is namelijk ook de (langere) doorlooptijd meegewogen van de nog lopende aanvragen.
Afwijzing door IAS 226
Er zijn in de jaren 2000 en 2001 samen 262 gevallen afgewezen. Deze geval-
len kwamen niet in aanmerking voor bemiddeling of voor doorverwijzing naar de SVB. De afwijzingsgronden zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 2.1
Afwijzingsgronden
Reden afwijzing aantal in % (a) Bij de aanvrager is de diagnose mesothelioom niet eenduidig te 109 42% stellen (b) Van de aanvrager is gebleken dat de aandoening niet aan arbeid 4 2% gerelateerd is, of er zijn geen aanwijzingen of herinneringen die het aannemelijk maken dat de aandoening wél aan arbeid gerelateerd is (c) de aanvrager kan de arbeidsrelatie niet aantonen (geen bewijsstuk30 11% ken) (d) de aanvrager kan wel de arbeidsrelatie aantonen, maar niet de as25 10% bestblootstelling (e) de aanvrager kan zowel de arbeidsrelatie aantonen, als de asbest5 2% blootstelling, maar de werkgever is niet aansprakelijk (f) de aanvrager was zelfstandige 2 1% (g) De aanvraag wordt gedaan door nabestaanden, maar het slachtoffer 54 21% overleed niet in de periode tussen 6 juni 1997 en 31 juli 2000 (h) De aanvraag werd gedaan door anderen dan de nabestaanden zoals 23 9% bedoeld in de regeling (i) Andere redenen 10 4% 262 100%
23
Bemiddeling door IAS 227 Wanneer het IAS een aanvraagformulier binnenkrijgt stuurt het IAS onmiddellijk een brief terug naar het slachtoffer, die deze naar de werkgever kan sturen om hem aansprakelijk te stellen. Het is belangrijk dat dit snel gebeurt omdat alleen wanneer het slachtoffer zelf de werkgever aansprakelijk stelt, hij smartengeld kan eisen. Nabestaanden kunnen volgens het civiele recht uitsluitend een vergoeding eisen voor materiële schade. Het slachtoffer hoeft alleen naam en adres van de werkgever in te vullen en te ondertekenen. 228
In de jaren 2000 en 2001 samen hebben 119 aanvragen geresulteerd in een
bemiddeling tussen aanvrager en de voormalige werkgever. In circa 90% van deze gevallen werd de aanvraag ingediend door het slachtoffer zelf en was het uitgekeerde bedrag f 100.000,-.24 In de overige gevallen werd de aanvraag ingediend door een nabestaande. In die gevallen werd er bemiddeld tussen nabestaanden en de werkgever en werd steeds tenminste f 10.000,- uitgekeerd. 229
In 30 gevallen (met afwijzingsgronden (d) en (e) in tabel 2.1) is onderzocht
of bemiddeling mogelijk was, maar werd geconcludeerd dat dit kansloos zou zijn. Het bewijsmateriaal was te zwak om de asbestblootstelling te bewijzen, of het ging om een kleine werkgever die niet verwijtbaar zijn zorgplicht heeft verzuimd.25 Een enkele keer is het slachtoffer daarna wel doorverwezen naar de SVB voor de TAS maar werd daar alsnog afgewezen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij een werknemer die twee werkgevers had gehad, de ene werkgever was failliet en bij de tweede was het niet mogelijk om verhaal te halen. Deze aanvraag is bij de SVB afgewezen omdat er wel een werkgever was, die niet failliet was of onvindbaar, en die zich niet beriep op verjaring (de tweede).
24
Dit bedrag is exclusief indexering en bovennormatieve schade. In een vergelijkbare zaak werd de vordering afgewezen door de kantonrechter: de rechter stelde dat de zorgplicht van de (kleine) werkgever niet geschonden was en stelde de werkgever daarom niet aansprakelijk. 25
24
Doorverwijzing naar SVB 230
Wanneer een dossier binnenkomt bij de SVB wordt een checklist afgewerkt,
en wordt op basis daarvan inhoudelijk beoordeeld of een aanvrager recht heeft op de TAS. De checklist is ingevoerd in de loop van 2001. Daarvoor was er geen checklist. De adviezen van het IAS werden toen wel gecontroleerd maar niet alle onderliggende stukken werden op detailniveau onderzocht. De interne SVB accountantsdienst trof onregelmatigheden aan en die waren aanleiding om (wegens de geringe aantallen) alle dossiers te onderzoeken waar normaliter slechts een steekproef wordt onderzocht. Het onderzoeken van de adviezen komt er in praktijk op neer dat bekeken wordt of de adviezen aansluiten bij de in het dossier geleverde aanwijzingen en bewijzen. 231
De inhoudelijke controle van de dossiers en de controle van het advies zoals
dat van het IAS komt is in zekere zin een second opinion. Soms ontstaat er een inhoudelijke discussie over een dossier tussen de SVB en het IAS. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de betrouwbaarheid van aanwijzingen aangaande het arbeidsverleden van de aanvrager. Er moet over en weer informatie worden uitgewisseld. De SVB stelt aanvullende vragen om een eigen beeld te kunnen vormen. 232
De SVB heeft de mogelijkheid om de positieve adviezen die het van het IAS
krijgt te negeren en te beslissen om een aanvraag af te wijzen. Dat kwam in de jaren 2000 en 2001 in totaal 6 maal voor. Daarnaast kwamen er 8 aanvragen direct bij de SVB binnen, waarvan er 5 direct door de SVB zijn afgewezen, op grond van gegevens in het aanvraagformulier, en drie voor het advies naar het IAS zijn gestuurd. Het IAS heeft over deze 3 aanvragen negatief geadviseerd. In al deze 14 gevallen heeft de SVB besloten geen TAS toe te kennen. De afwijzingsgronden waren: (a)
De aanvraag werd gedaan door anderen dan de nabestaanden zoals bedoeld in de regeling (6 maal);
25
(b)
Van de aanvrager is gebleken dat de aandoening niet aan arbeid gerelateerd is, of er waren geen aanwijzingen om aannemelijk te maken dat de aandoening wél aan arbeid gerelateerd is (6 maal);
(c)
De aanvraag wordt gedaan door nabestaanden, maar het slachtoffer overleed niet in de periode tussen 6 juni 1997 en 31 juli 2000 (1 maal);
(d)
De aanvrager had een verhaalbare vordering op de werkgever (1 maal).
De SVB vindt dat zij minder streng toetst dan de letter van de wet vereist. Soms kennen zij de uitkering wel toe, terwijl er geen sluitend bewijs is voor de arbeidsgerelateerdheid van de aandoening. Het moet dan wel aannemelijk zijn dat de mesothelioom arbeidsgerelateerd is. Als de arbeidsgerelateerdheid niet bewezen kan worden én ook niet aannemelijk is gemaakt kent de SVB de uitkering niet toe. De SVB geeft aan dat het moeilijk is, met name ten aanzien van de arbeidsgerelateerdheid, om tot een rechtmatige uitvoering te komen. 233
De doorlooptijden bij de SVB, gemeten tussen binnenkomst van IAS advies
en toekenning / uitbetaling van de TAS, waren in het jaar 2000 gemiddeld 4 dagen. In het jaar 2001 was dat 15 dagen. De langste doorlooptijden waren 2 maanden in 2000 en 6 maanden in 2001. De doorlooptijd bij de SVB is langer geworden vanwege strengere interne en externe controle. Niettemin blijven de doorlooptijden binnen de in de regeling gestelde termijn van een periode van dertien weken, eenmalig te verlengen tot in totaal maximaal 26 weken.26 234
De doorlooptijd tussen binnenkomst van het IAS advies en afwijzing door de
SVB duurde gemiddeld 23 dagen. De langste doorlooptijden in geval van afwijzing was 160 dagen.
26 De SVB moet binnen een termijn van dertien weken na ontvangst van de TAS-aanvraag vaststellen of de aanvrager recht heeft op een uitkering. De aanvragen die voor 31 januari 2000 werden door de SVB pas vanaf 1 augustus behandeld (ook hier met een termijn van dertien weken). Wanneer de SVB niet in staat is binnen dertien weken een besluit te nemen dan kan de termijn met ten hoogste dertien weken worden verlengd. Het IAS heeft geen termijn waarbinnen het een advies moet uitbrengen.
26
Bezwaren en beroepen bij de SVB en het IAS 235
Het SVB neemt beslissingen en die zijn voor beroep of bezwaar vatbaar. Een
bezwaar wordt in eerste instantie door de SVB intern behandeld. Wanneer dat niet leidt tot een intrekking van het bezwaar kan de aanvrager in beroep gaan bij de rechter. Dat laatste is in 2000 en 2001 niet gebeurd. Er zijn wel bezwaren aangetekend. In 2000 gebeurde dat 2 maal en in 2001 gebeurde dat 4 maal. In 2000 zijn de beide bezwaren na verloop van enige tijd ingetrokken (voordat er een inhoudelijk bezwaar was geformuleerd). In 2001 is éénmaal een bezwaar ingetrokken (voordat er een inhoudelijk bezwaar was geformuleerd). Eenmaal is een bezwaar door SVB zelf ongegrond verklaard (daarop volgde geen beroep bij de rechter). Eenmaal is een bezwaar gegrond verklaard en volgde alsnog een uitkering. Eén bezwaar is nog niet afgehandeld (deze zaak loopt al sinds medio maart 2001).27 236
Het IAS levert adviezen en die zijn niet voor beroep of bezwaar vatbaar. Als
een aanvrager toch bezwaar wil maken, of beroep wil aantekenen, tegen een negatief TAS-advies van het IAS dan moet de aanvrager zich direct tot de SVB wenden en daar een aanvraag indienen. De SVB neemt dan – op basis van het IAS advies – een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. 237
Door de lange doorlooptijden bij het IAS is het voor het slachtoffer vaak niet
meer aan de orde om bezwaar te maken tegen een negatief advies. Als er aanleiding is om bezwaar te maken zullen de nabestaanden dit moeten doen. Dit is in de praktijk bijzonder lastig, omdat daarvoor eerst een aanvraag moet worden ingediend bij de SVB, en doordat de kring van nabestaanden die recht heeft op de TAS zeer beperkt is. Deze aanvragen kunnen door de SVB worden afgewezen als de nabestaanden geen nabestaande is volgens de definitie in de regeling.
27 De aanvrager zegt voor een korte tijd in 1995 te zijn blootgesteld geweest aan asbest. De SVB acht het onwaarschijnlijk dat de ziekte door die blootstelling is veroorzaakt. Blootstelling voor 1995 kon vooralsnog niet worden aangetoond.
27
Kosten en financiering uitvoering 238
Het ministerie van SZW gaat in de begroting van het jaar 2000 uit van 100
TAS uitkeringen en 350 in het jaar erna.28 In die jaren staat er een post van € 2.042.000 respectievelijk € 7.147.000 op de begroting. Hiermee moeten alle kosten gedekt zijn: de uitkeringslasten en de gezamenlijke uitvoeringskosten bij het IAS en de SVB. In het eerste jaar van de regeling is twee derde deel van de begroting uitgeput. In het jaar 2001 is iets minder dan 50% van de begroting gebruikt. Het aantal gerealiseerde uitkeringen bleef achter bij de begrootte aantallen: in de jaren 2000 en 2001 samen werden 228 uitkeringen verstrekt terwijl er oorspronkelijk 600 waren geraamd.
Uitkeringlasten 239
In het jaar 2000 werden er door de SVB 69 uitkeringen overgemaakt. Hier-
mee was in totaal een bedrag gemoeid van € 1.096.000 (= f 2.415.000). In het jaar 2001 werden 159 uitkeringen overgemaakt. Hiermee was in totaal een bedrag gemoeid van € 2.525.000 (= f 5.565.000). Deze uitkeringslasten worden door de SVB bij het ministerie van SZW gedeclareerd.
Uitvoeringskosten 240
IAS. Het deel van de TAS uitvoeringskosten dat wordt gemaakt bij het IAS
wordt door het IAS bij de SVB gedeclareerd. In 2000 was dat bedrag € 189.000 (= f 417.000,- ). In 2001 bedroegen de uitvoeringslasten bij het IAS (voorlopig cijfer) € 537.000 (=f 1.184.000,- ). Deze bedragen zijn inclusief BTW.
28 Tijdens het opstellen van de begroting 2000 was al duidelijk dat er een vertraging zat in de beoordeling van de aanvragen, waardoor de oorspronkelijke raming van 600 (zie voetnoot 16) niet gehaald zou worden.
28
241
SVB. Het deel van de uitvoeringskosten dat gemaakt werd bij de SVB in
2000 bedroeg € 83.000 (= f 183.000,-). De uitvoeringlasten bij de SVB in 2001 bedroegen (voorlopig cijfer) € 60.000 (= f 132.000,-). De uitvoeringskosten van de SVB en de uitvoeringskosten van het IAS samen worden door de SVB bij het ministerie van SZW gedeclareerd. 242
De uitvoeringskosten zijn in de SZW begrotingen van 2000 en 2001 steeds
29 % van de uitkeringslasten. In de realisatie is deze fractie 25 % respectievelijk 24 % in de jaren 2000 en 2001. De uitvoeringskosten zijn bijzonder hoog in vergelijking met de uitvoeringskosten van andere wetten en regels in het stelsel van sociale zekerheid.29 De voornaamste oorzaken hiervan zijn de hoge kosten die gepaard gaan met het samenstellen van de dossiers en de per dossier relatief hoge overheadkosten (opstellen van begroting, onderhoud handleiding, rapporteren etc.). Deze kosten zijn namelijk onafhankelijk van het aantal uitkeringen. 243
In onderstaande tabellen vatten we de cijfers samen.
Tabel 2.2 Kosten TAS in 2000 In 1000 euro
Kosten bij IAS (incl. BTW)
Kosten bij SVB
Totale kosten
Begroting 2001 SZW
Verschil begroting en realisatie
Uitkering
-
1.096
1.096
1.588
492
Uitvoering
189
83
272
454
182
Totaal
189
1.179
1.368
2.042
674
29
De uitvoeringskosten van de Aow bedragen circa 1%, die van de WAO circa 6%.
29
Tabel 2.3 Kosten TAS in 2001 In 1000 euro
Kosten bij IAS
Kosten bij SVB
Totale kosten
Begroting 2001 SZW
Verschil begroting en realisatie
(incl. BTW)
Uitkering
-
2.525
2.525
5.559
3.034
Uitvoering
537
60
597
1.588
991
Totaal
537
2.585
3.122
7.147
4.025
Financieringswijze IAS 244
Het IAS heeft vier bronnen ter financiering:
(a)
een startsubsidie van het ministerie van SZW ter waarde van € 1.134.000;
(b)
een subsidie van het ministerie van Justitie ter waarde van € 45.000,- per jaar voor niet-declarabele dossierkosten;
(c)
een bedrag van € 2.269 dat bij de SVB wordt gedeclareerd voor elk samengesteld aanvraagdossier met bijbehorend advies dat van het IAS naar de SVB gaat en
(d)
een bedrag van € 2.269 dat wordt gedeclareerd bij de werkgever (of diens verzekeraar) voor elk samengesteld dossier in bemiddelingszaken die eindigen met een toegewezen claim.
Vanaf 1 januari 2001 zijn de bedragen onder (c) en (d) verhoogd tot € 3.176 per dossier. De bedragen zijn exclusief BTW. 245
Het IAS stuurt in beginsel alleen de positieve adviezen naar de SVB door. In
enkele gevallen vraagt de SVB expliciet aan het IAS om een dossier samen te stellen en op te sturen naar de SVB. Alleen in die gevallen kan het zijn dat er een negatief IAS advies van het IAS naar de SVB gaat en daar wordt gedeclareerd.
30
246
Voor de financiering van het IAS was rekening gehouden met een hoger aan-
tal TAS aanvragen en uitkeringen dan werd gerealiseerd. Als gevolg van deze lagere realisatie worden er minder dossiers samengesteld.30 Daarnaast werd er voor een fors deel van de dossiers wel onderzoekswerk verricht, zonder dat deze leidden tot een toekenning van de TAS of een claim bij de werkgever, waardoor de dossierkosten niet declarabel waren bij de SVB of een (ex)werkgever. Het aantal dossiers dat niet leidt tot een uitkering of claim is groter dan verwacht. Dit komt doordat veel slachtoffers de arbeidsgerelateerdheid van hun aandoening niet te kunnen bewijzen. Deze beide oorzaken verklaren het verlies dat het IAS elk jaar lijdt. Het verlies werd in beide jaren gefinancierd uit de startsubsidie van SZW.
Belangrijkste conclusie: de doorlooptijden zijn te lang 247
In dit hoofdstuk geven we antwoord op de onderzoeksvragen die betrekking
hebben op de uitvoering. 248 Doorlooptijden. Gemiddeld genomen hebben dossiers bij het IAS een doorlooptijd van 7,5 maanden. Aansluitend is er nog een te verwachten doorlooptijd bij de SVB van 15 dagen. De doorlooptijden zijn lang omdat het uitputtend zoeken naar aanwijzingen omtrent de arbeidsrelatie bij de werkgever en werknemer een tijdrovend proces is. Het verzamelen van deze aanwijzingen is niet eenvoudig omdat in de regel wordt gezocht naar informatie van rond de dertig jaar geleden. Veel werknemers hebben in voorkomende gevallen hun loonstrookjes of arbeidsovereenkomsten niet zo lang bewaard. Het is in die gevallen moeilijk om aanwijzingen te verzamelen die aangeven dat de aanvrager bij de opgegeven werkgever heeft gewerkt. Het toekennen van een uitkering is op deze manier afhankelijk van het ‘toeval’ dat een aanvrager gedurende die lange tijd aanwijzingen bewaard heeft.
30
In hoofdstuk 3 gaan we nader in op het aantal aanvragen dat achterblijft bij de verwachtingen.
31
249
Ook voorafgaand aan de aanvraag treedt er vertraging op omdat het slachtof-
fer de aanvraag niet onmiddellijk indient na vaststelling van de diagnose. De oorzaak hiervan kan zijn het tijdstip van informeren over het IAS, namelijk tegelijkertijd met de diagnose. Longartsen hebben onvoldoende brochures van het IAS om mee te geven aan de patiënt. 250
Samenwerking SVB en IAS. De SVB neemt altijd binnen de gestelde termij-
nen een beslissing. Over het algemeen gaat het snel, gemiddeld 15 dagen in 2001. In enkele gevallen duurt de beslissing van de SVB langer. Dat zijn de gevallen waarbij het voor de SVB, naar eigen zeggen, moeilijk is om tot een rechtmatige uitvoering te komen op basis van de regels. Er ontstaan dan discussies tussen SVB en het IAS over de arbeidsgerelateerdheid. Het IAS is van mening dat wanneer zij een positief advies geven door de SVB onmiddellijk moet worden uitgekeerd. De SVB is echter verplicht volgens de letter van de wet uit te keren. Het knelpunt ligt naar onze mening niet zozeer in de samenwerking tussen IAS en SVB, maar meer in de criteria die de regeling stelt. De SVB heeft aangegeven dat sluitend bewijs voor de arbeidsgerelateerdheid van de aandoening bijna niet haalbaar is. In voorkomende gevallen wordt uitgekeerd wanneer het aan arbeid gerelateerd zijn van de aandoening redelijkerwijs aannemelijk gemaakt is. 251
Aantal toekenningen. Het aantal uitkeringen in 2000 en 2001 samen is met
228 lager dan de verwachting van 600. Dit brengt twee problemen met zich mee: (a)
het vermoeden ontstaat dat slachtoffers waarvoor de regeling wel bedoeld is toch geen uitkering krijgen. Op dit punt gaan we nader in in het volgende hoofdstuk
(b)
de financiering van het IAS is in hoge mate afhankelijk van het aantal uitkeringen. Op dit moment maakt het IAS elk jaar verlies. Dit verlies wordt gefinancierd uit de startsubsidie. Dit kan doorgaan tot de startsubsidie op is.
32
252
Aantal afwijzingen en afwijzingsgronden. In de jaren 2000 en 2001 zijn er bij
het IAS 262 aanvragen afgewezen (voor zowel TAS als bemiddeling). De belangrijkste redenen voor afwijzing van de aanvragen zijn: (a)
geen mesothelioom;
(b)
de aandoening is arbeidsgerelateerd, maar dit kan niet afdoende worden aangetoond;
(c)
de werkgever is niet aansprakelijk;
(d)
slachtoffer overleed niet in de periode tussen 6 juni 1997 en 31 juli 2000;
(e)
aanvraag werd gedaan door anderen dan de nabestaanden zoals bedoeld in de regeling.
Hierbij gaat het om slachtoffers of hun nabestaanden die allen een asbestgerelateerde ziekte hebben maar zijn uitgesloten van de TAS. Het is de vraag in hoeverre de regeling wel voor deze mensen bedoeld is. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op deze afwijzingsgronden. 253 (a)
Knelpunten. Het belangrijkste knelpunt is dat de doorlooptijden in veel gevallen lang zijn in vergelijking met de levensverwachting van een slachtoffer met diagnose mesothelioom. Een gevolg van de lange doorlooptijden is dat van de slachtoffers naar schatting (van het IAS) 90 tot 95% niet meer in leven is bij het ontvangen van een uitkering van de SVB of van de voormalige werkgever. In het beste geval kan dan een nabestaande bereikt worden. Een lange doorlooptijd contrasteert met het uitgangspunt het slachtoffer zelf bij leven te erkennen in zijn lijden als gevolg van mesothelioom. De lange doorlooptijd ontstaat vooral door het criterium van de arbeidsgerelateerdheid. Daarnaast verloopt er enige tijd tussen het stellen van de diagnose en de aanmelding.
(b)
Een ander knelpunt in de uitvoering is dat het moeilijk is om tot een rechtmatige uitvoering te komen op basis van de regels. Ook hier ligt de oorzaak
33
in het criterium arbeidsgerelateerdheid. Dit is na 30 jaar niet meer te bewijzen. (c)
Verder komt de financiering van het IAS in gevaar als gevolg van het geringe aantal toekenningen in het kader van de TAS. De financiering van het IAS is in hoge mate afhankelijk van de SVB en de TAS dossiers die daarheen gaan. Het IAS heeft een tekort op de begroting omdat minder TAS zaken kunnen worden gedeclareerd dan voor de invoering van de regeling verwacht werd.
34
3 Toegankelijkheid
Inleiding 301
In dit hoofdstuk wordt de vraag beantwoord of de regeling toegankelijk is
voor degenen voor wie de regeling bedoeld is. Deze vraag valt uiteen in twee onderdelen die we achtereenvolgend bespreken: (a)
melden mesothelioom slachtoffers zich aan bij het IAS?
(b)
krijgen de slachtoffers voor wie de TAS bedoeld is vervolgens een uitkering?
302
Ad a) Met betrekking tot het aanmelden bij het IAS inventariseren we eerst
in welke mate de slachtoffers dat niet doen. Dat doen we door naar het verschil te kijken tussen het verwacht aantal slachtoffers en de gerealiseerde aanmeldingen bij het IAS. Het verwachtte aantal asbestslachtoffers is mede gebaseerd op ramingen gemaakt in opdracht van SZW door Burdorf. We kunnen vaststellen dat er sprake is van onderaanmelding. Vervolgens bekijken we welke drempels de onderaanmelding verklaren. 303
Ad b) Bij de vraag of slachtoffers daadwerkelijk een uitkering krijgen bekij-
ken we of criteria zoals die voor de regeling gelden billijk zijn en niet a-priori of in de praktijk de gestelde doelen onbereikbaar maken.
Verschil raming en realisatie van IAS aanmeldingen 304
Om het aantal personen te berekenen dat een aanvraag bij het IAS had kun-
nen indienen hebben we drie groepen onderscheiden: (a)
Nabestaanden van slachtoffers die in de periode 6 juni 1997 tot en met 31 juli 2000 zijn overleden. Het CBS heeft tot en met 2000 cijfers beschikbaar
35
over het aantal overledenen met mesothelioom als doodsoorzaak. Volgens deze bron zijn in die periode 1027 personen overleden met mesothelioom als primaire doodsoorzaak.31 (b)
De slachtoffers die overleden zijn in de tweede helft van 2000 en in geheel 2001 hebben zich zelf bij het IAS moeten aanmelden. Volgens de cijfers van het CBS (over 2000) en de raming van Burdorf (met betrekking tot 2001) kwamen er in die periode 580 slachtoffers te overlijden.32
305
De derde groep aanvragers zijn de patiënten die niet in 2001 zijn overleden,
maar wel in dat jaar een diagnose mesothelioom gesteld kregen. Zij konden zich ook aanmelden. Volgens de raming van Burdorf zijn dit 450 personen.33 Patiënten melden zich over het algemeen echter niet direct aan nadat hun diagnose gesteld is. Ervaringen van artsen geven aan dat ertussen de diagnose en de aanmelding bij het IAS een vertraging optreedt van enkele maanden. We veronderstellen dat hier vier maanden tussen zit. Dat betekent, met betrekking tot de schatting van het aantal verwachte aanmeldingen bij het IAS, dat er zich in 2001 niet 450 maar circa 300 patiënten zouden aanmelden. 306
In totaal hadden zich dus 1027 + 580 + 300 = 1907 mensen kunnen melden.34
In die periode hebben 741 mensen met mesothelioom zich gemeld bij het IAS.35 Op basis van deze berekening hebben 1907 – 741 = 1166 patiënten (of hun nabestaanden) zich niet gemeld bij het IAS. 307
Voor het verschil van 1166 slachtoffers (of hun nabestaanden) zijn de vol-
gende verklaringen denkbaar:
31
7/12*328 (CBS, 1997) + 289 (CBS, 1998) + 350 (CBS, 1999) + 7/12*337 (CBS, 2000) = 1027 5/12*337 (CBS, 2000) + 440 (Burdorf, 2001) = 580 33 450 is het aantal geraamde overlijdensgevallen in 2002. Zij kregen gemiddeld een jaar eerder, in 2001, de diagnose mesothelioom. 34 Bedoeld wordt het totaal aantal aanmeldingen van slachtoffers zelf of van hun nabestaanden. In de jaren 2000 en 2001 samen kwam 53 % van de slachtoffers zelf en 47 % van nabestaanden. Na 1 februari 2002 is het niet meer mogelijk voor nabestaanden om zelfstandig een aanvraag in te dienen. 35 In de jaren 2000 en 2001 hebben 850 aanvragers zich bij het IAS gemeld. Van deze 850 hebben 109 aanvragers geen diagnose mesothelioom. In totaal zijn er daarmee 850-109=741 mesothelioom slachtoffers die zich zelf of via nabestaanden hebben gemeld. 32
36
(a)
De raming van Burdorf is te hoog;
(b)
Slachtoffers melden zich niet aan bij het IAS. Hiervoor zijn in vijf redenen: (i)
Slachtoffers kennen het IAS niet;
(ii)
Slachtoffers voldoen niet aan de criteria van de TAS;
(iii)
Slachtoffers vermoeden dat de aanvraag belastend zal zijn en zien er daarom vanaf;
(iv)
Slachtoffers regelen een uitkering van de werkgever zonder tussenkomst van het IAS;
(v)
Slachtoffers hebben geen belang bij een uitkering.
(vi)
In de volgende paragrafen gaan we in op de verschillende verklaringen.
Raming Burdorf te hoog 308
In 1997 is de raming van Burdorf ea. uitgegeven door het ministerie van
SZW. Op basis van realisaties tot en met 1993 worden daarin ramingen gepresenteerd van de aantallen mannelijke mesothelioom slachtoffers vanaf 1994 tot en met 2030. De raming van het aantal mesothelioom slachtoffers wijkt reeds in de jaren 1996 tot en met 2000 af van de realisaties volgens het CBS. De raming is in die jaren te hoog. Het is aannemelijk dat de raming ook in de jaren na 2000 hoger is dan de realisaties zijn. Voor de twee jaren dat we de raming gebruiken (2001 en 2002) is de raming waarschijnlijk in totaal 190 te hoog.36 309
De raming voorspelt de volgende aantallen mannelijke slachtoffers per jaar:
36 Wanneer de realisaties voor 2001 en 2002 in beide jaren 350 zal zijn, dan is de overschatting door Burdorf gelijk aan 90 + 100 = 190. Gegevens uit het pathologisch anatomisch landelijk geautomatiseerd archief (PALGA) geven aan dat het aantal mesothelioom diagnosen in 2000 ongeveer gelijk is aan dat van 1999 en als gevolg daarvan zijn ook het verwacht aantal overledenen in de jaren 2000 en 2001 aan elkaar gelijk.
37
Tabel 3.1 Aantal mannelijke mesothelioomslachtoffers per jaar volgens de raming van Burdorf en de feitelijke sterftecijfers van het CBS37 Mannelijke slachtoffers
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Raming Burdorf
325
350
370
390
410
440
450
CBS realisatie
282
328
289
350
337
43
22
81
40
73
90?
100?
Verschil 310
Verklaring van het verschil tussen Burdorf en de realisaties volgens het CBS:
(a)
de schatting van Burdorf is een bovengrens;
(b)
als gevolg van verandering van het classificatie systeem van doodsoorzaken zijn CBS definities op dit moment onduidelijk;
(c)
een andere verklaring zit in de algemene onzekerheid die elke raming omkleedt. Of de realisatie nog valt binnen het betrouwbaarheidsinterval van het model is niet te zeggen.
311
Wanneer het ministerie meer inzicht wil in de mate van niet-gebruik is het
zinvol om de raming opnieuw uit te voeren. Met recentere gegevens, dan die tot nu toe gebruikt zijn, zouden betere en preciezere ramingen gemaakt kunnen worden van het aantal te verwachten asbestslachtoffers. Hetzelfde ramingsmodel kan hiervoor gebruikt worden. Voor de raming van het aantal slachtoffers dat wel van de TAS regeling gebruik zal maken kan beter uitgegaan worden van realisaties in het verleden.
37 De sterftecijfers uit de Jaarrapportage van de Nederlandse Kankerregistratie lopen tot en met 1997 en zijn gelijk aan de waarden die het CBS aangeeft.
38
312
Het model zoals dat gebruikt is leent zich ervoor om opnieuw gebruikt te
worden. Het is vergelijkbaar met modellen zoals die in andere landen gebruikt worden om aantallen asbestslachtoffers te ramen. De totale asbeststerfte wordt gemodelleerd als een resultante van leeftijdeffecten en de geboortecohort effecten. Binnen de geboortecohorten wordt een vaste kansverdeling van asbeststerfte verondersteld: een vaststaand leeftijdsprofiel van de asbeststerfte. Dit wordt de leeftijdsspecifieke asbeststerftekans genoemd. Tussen de opeenvolgende geboortecohorten kan er een verschil bestaan in het niveau waarop het leeftijdsprofiel van asbeststerfte zich bevindt. Het profiel en het niveau van de geboortejaarcohorten zijn geschat op basis van gerealiseerde cijfers van asbeststerfte tot en met het jaar 1993. De totale asbeststerfte is het product van beide factoren. 313
Als er een nieuwe raming wordt gemaakt met hetzelfde model dan kan die
preciezer zijn om de volgende redenen: (a)
Morbiditeitsgegevens kunnen worden gebruikt en die zijn preciezer dan mortaliteitsgegevens die nu gebruikt zijn;
(b)
Er zijn ondertussen acht jaar verstreken sinds de vorige raming (die maakte gebruik van gegevens tot en met 1993). Er zijn dus meer waarnemingen en daarmee kunnen preciezere ramingen gemaakt worden van het niveau van het cohort, vooral van de jongste cohorten;
(c)
De kankerregistratie is sinds begin jaren ’80 landelijk. Als daar nog eens acht jaar observaties bij worden betrokken kan ook het leeftijdsprofiel preciezer worden geschat. Met name dat van slachtoffers in de leeftijd boven de 80 jaar;
(d)
Het model kan ook, in tegenstelling wat in de huidige raming gebeurt, uitspraken doen over de leeftijdsspreiding van de slachtoffers per jaar in de ramingsperiode. De leeftijdsspecifieke raming is interessant omdat er een bepaald aan leeftijd gerelateerd gedrag zou kunnen zitten in de mate waarin van de TAS gebruik gemaakt wordt: slachtoffers van 60 jaar zouden mogelijk vaker een beroep doen op de TAS dan slachtoffers van 80 jaar. De jon-
39
gere slachtoffers zouden mogelijk meer behoefte hebben aan tegemoetkoming dan oudere slachtoffers, voor wie ‘het mooi is geweest’. Dit laatste is een hypothese, maar die zou nader onderzocht kunnen worden.
Redenen en oorzaken voor niet aanmelden bij het IAS Slachtoffers kennen het IAS niet 314
Longartsen zijn over het algemeen op de hoogte van het bestaan van een re-
geling en geven die informatie door aan hun patiënten. Longartsen krijgen informatie via het IAS en via hun eigen beroepsorganisatie, het NVALT. Het NVALT heeft onlangs nog een symposium georganiseerd over asbest en longziekten, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne en de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde. De voorlichting van het IAS naar de longartsen toe lijkt voldoende. Zij geven wel aan vaak een tekort te hebben aan brochures van het IAS, hetgeen de voorlichting bemoeilijkt omdat zij de details van de regeling niet uit hun hoofd weten. 315
Een probleem is wel het tijdstip waarop de patiënt zijn informatie krijgt, na-
melijk direct na het horen van de diagnose. Door de emotionele lading van de diagnose raakt de informatie over het IAS wellicht naar de achtergrond. Dit uit zich in late aanvragen bij het IAS. 316
Andere wegen om op de hoogte te raken van de regeling dan via de longarts
zijn beperkt. Via het internet moet je verder zoeken dan alleen het woord ‘mesothelioom’. De groep asbestslachtoffers kenmerkt zich door een hoge leeftijd en een laag opleidingsniveau, waardoor internet wellicht niet het meest geijkte medium is om de doelgroep te bereiken. Een andere mogelijkheid tot informatie voor slachtoffers is om telefonisch contact op te nemen met de vakbond c.q. het bureau voor beroepsziekten. Zij verwijzen dan door naar het IAS.
40
317
In interviews met belangenpartijen wordt aangegeven dat de bekendheid met
de regeling, groter zou moeten zijn dan momenteel het geval is. Belangengroepen geven aan dat zowel de regeling als het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) geen grote bekendheid heeft in de samenleving. Zij vinden dat er meer zou moeten worden gedaan aan PR. Het IAS heeft al verschillende PR activiteiten verricht, onder andere advertenties in huis-aan-huisbladen en mailings gericht op huisartsen. In de interviews werd aangegeven dat er recentelijk initiatieven zijn ontplooid van het IAS met belangengroeperingen om de handen ineen te slaan op het gebied van PR. Een suggestie van een van de belangenpartijen was dat naast de longartsen ook de informatiebalies in ziekenhuizen benaderd zouden moeten worden, aangezien zij vaak de beheerders zijn van foldermateriaal. Deze suggestie komt naar voren omdat er is gebleken dat: (a)
de longartsen de details van de regeling niet kennen en daardoor bij patiënten soms onjuiste verwachtingen wekken over de toegankelijkheid van de TAS;
(b)
de informatie voor de patiënt over het IAS op een verkeerd moment komt: de patiënt krijgt het tegelijkertijd met de diagnose.
Slachtoffers voldoen niet aan de criteria van de TAS 318
Anticiperend op de criteria die de TAS regeling stelt zullen slachtoffers bij
voorbaat afzien van een aanvraag als ze weten of vermoeden niet aan de criteria te kunnen voldoen. In de volgende paragraaf gaan we nader in op de beoordeling van de afzonderlijke criteria.
Slachtoffers vermoeden dat de aanvraag belastend zal zijn en zien er daarom vanaf 319
Uit de interviews met de belangenorganisaties kwam een aantal redenen naar
voren die de aanvraag belastend maken voor het slachtoffer: (a)
Procedures en formulieren zijn voor veel slachtoffers te ingewikkeld;
(b)
Slachtoffers willen niet in juridisch getouwtrek terechtkomen;
41
(c)
Begin van procedure is onduidelijk door tweesprong, (wel of geen werkgever?);
(d)
De emotionele belasting wordt als te groot ervaren;
De volgende alinea’s geven een korte toelichting op de punten a tot en met d.
320
Met betrekking tot punt a en c, de ingewikkeldheid van procedures en formu-
lieren, werd aangegeven dat veel slachtoffers er tegenop zien om met bewijs te komen van een arbeidsrelatie van 30 jaar geleden én daarbij het bewijs dat zij toentertijd hebben gewerkt met asbest. Juist in de bouw was sprake van kortlopende projecten en daardoor veel wisselingen van werkgever. Verder kenmerken asbestslachtoffers zich door een laag opleidingsniveau, een hoge leeftijd en weinig ervaring met regelingen, waardoor zij de procedures en formulieren snel als ingewikkeld ervaren. De tweesprong in de procedure, wel of geen werkgever, maakt de regeling voor hen nog ondoorzichtiger. 321
Ad b, slachtoffers willen niet in juridisch getouwtrek komen, komt vooral
naar voren als slachtoffers hun (voormalige) werkgever niet willen belasten met een claim (dit is met name bij kleinere bedrijven het geval). Verder wordt aangegeven door een aantal belangengroeperingen dat door de weinige ervaringen die de slachtoffers hebben met juridisch zaken, zij zich er vaak op voorhand liever niet in willen mengen. Juridisch getouwtrek is ook een gevolg van het ‘wie eist, bewijst’ beginsel, namelijk dat slachtoffers van ‘erkende asbestbedrijven’ toch nog opnieuw aan moeten tonen onder welke omstandigheden en op welke wijze zij met asbest hebben gewerkt. Cases bij hetzelfde bedrijf, in dezelfde tijd, kunnen niet buigen op bewijs uit eerdere zaken, maar moeten steeds opnieuw met nieuw bewijsmateriaal komen, hetgeen vaak leidt tot een langdurige, slepende en belastende rechtsgang.
42
322
Ad d, een punt dat ook naar voren komt door het ‘wie eist, bewijst’ beginsel
is het sociale aspect: als ex-collega’s gevonden worden, dan worden ze ook geconfronteerd met het feit dat ook zij mogelijk een dodelijke ziekte hebben opgelopen (‘er is kanker bij mij geconstateerd omdat ik gewerkt heb bij bedrijf X, waar jij ook gewerkt hebt…).
Slachtoffers regelen een uitkering van de werkgever zonder tussenkomst van het IAS 323
Er is een groep mesothelioom patiënten die hun verhaal rechtstreeks bij de
werkgever halen, dus zonder tussenkomst van het IAS. Dit kan zijn omdat de partijen het IAS niet kennen of omdat ze veronderstellen beter af te zijn zonder de tussenkomst van het IAS. Een voordeel zou kunnen zijn dat de afwikkeling sneller is dan die zou zijn met tussenkomst van het IAS. Een mogelijk nadeel is dat de werknemer niet goed geïnformeerd wordt en zich met een te laag bedrag tevreden stelt. Terugvallen op het IAS achteraf is niet mogelijk omdat de eerdere regeling met de werkgever meestal een finale kwijting is. 324
Er zijn ook slachtoffers (van vóór 26 januari 2000) die zich in 2000 niet
alsnog aanmeldden bij het IAS omdat ze reeds via een civiele weg een bedrag hadden gekregen of verwachtten te krijgen van hun (ex)werkgever.
43
Slachtoffers hebben geen belang bij een uitkering 325
Longartsen gaven aan dat sommige slachtoffers de toegevoegde waarde niet
zien van het aanvragen van de uitkering. Daarbij ging het vooral om alleenstaanden. Vermoedelijk zullen het vooral de oudere slachtoffers zijn die om die reden niet aanvragen. De onderstaande figuur geeft een indicatie van de groep slachtoffers die niet aanvraagt. De aanvragers zijn per leeftijdsgroep uitgezet tegen het aantal sterfgevallen. In de leeftijdscategorieën boven de 65 jaar zijn er aanzienlijk meer sterfgevallen dan aanvragers. We hebben het aantal aanvragers uit het jaar 2001 genomen omdat het aantal aanvragers uit 2000 ook het stuwmeer uit de jaren ervoor omvat. De meest recente sterfcijfers dateren weliswaar van 2000 maar de leeftijdsverdeling van de sterfgevallen zal in 2001 waarschijnlijk niet veel veranderen.
Figuur 3.1 Aanvragers en sterfgevallen naar leeftijd Aanvragers in 2001 en sterfgevallen mesothelioom in 2000 80
70
aantallen
60
50
Aanvragers
40
Sterfgevallen 30
20
10
0
<50
50-54
55-59
60-64
65-69
leeftijd
44
70-74
75-79
80-84
85+
Conclusie 326
Volgens CBS cijfers aangevuld met de raming van Burdorf hadden zich in de
jaren 2000 en 2001 samen 1907 mesothelioom patiënten bij het IAS kunnen melden. Er hebben zich in die jaren slechts 741 patiënten gemeld. Het verschil van 1166 ‘ontbrekende’ patiënten hebben we met een aantal oorzaken proberen te verklaren: (a)
De raming is circa 190 te hoog,
(b)
De resterende 976 patiënten hebben zich om andere redenen niet aangemeld: (i)
Slachtoffers kennen het IAS niet;
(ii)
Slachtoffers voldoen niet aan de criteria van de TAS;
(iii)
Slachtoffers vermoeden dat de aanvraag belastend zal zijn en zien er daarom vanaf;
(iv)
Slachtoffers regelen een uitkering van de werkgever zonder tussenkomst van het IAS;
(v) 327
Slachtoffers hebben geen belang bij een uitkering.
Welke van deze redenen de belangrijkste is is moeilijk aan te geven. Uit ge-
sprekken is gebleken dat waarschijnlijk alle longartsen in Nederland het IAS kennen, dus onbekendheid met het IAS zal niet de belangrijkste reden zijn. Aangezien niet-gebruik vooral voorkomt bij ouderen zal het een combinatie zijn van de belasting van de aanvraag, het vermoeden niet aan de criteria te voldoen (doordat geen histologisch onderzoek is gedaan, of het arbeidsverleden niet is aan te tonen) of er geen behoefte aan te hebben. Wanneer er geen behoefte is aan een uitkering, of het is buiten het IAS om geregeld is er geen sprake van een knelpunt. De belasting van de aanvraag levert naar ons idee wel een knelpunt op, evenals de anticipatie op het niet kunnen voldoen aan de criteria. Op deze criteria gaan we in de volgende paragraaf in.
45
Zijn de criteria te streng? 328
Anticiperend op de criteria zal een deel van de slachtoffers, die wel valt bin-
nen de doelgroep, afzien van het indienen van een aanvraag. Daarover ging de eerste helft van dit hoofdstuk. Van de slachtoffers die wel een aanvraag indienen merkt een deel echter pas na het indienen van de aanvraag dat ze niet aan de criteria voldoen. Nu is het de vraag hoe verdedigbaar de verschillende criteria zijn, in het licht van de doelstelling van de TAS. Deze vraag beantwoorden we door te kijken naar de verschillende afwijzingsgronden. 329
In het vorige hoofdstuk hebben we gezien wat de belangrijkste redenen wa-
ren voor afwijzing van bemiddeling of TAS: (a)
aandoening niet arbeidsgerelateerd;
(b)
geen mesothelioom;
(c)
de werkgever is vindbaar, niet failliet en beroept zich niet op verjaring, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid
(d)
slachtoffer is overleden buiten de periode tussen 6 juni 1997 en 31 juli 2000;
(e)
aanvraag werd gedaan door anderen dan de nabestaanden zoals bedoeld in de regeling. (i)
Hieronder gaan we in op deze afwijzingsgronden.
Aandoening niet arbeidsgerelateerd 330
Eerder werd gesteld dat mesothelioom een zuiver asbestgerelateerde ziekte
is, met een zeer lange latentietijd. Juist door de lange latentietijd wordt het leveren van bewijs van een arbeidsrelatie als zeer moeilijk ervaren. Soms is de oorzaak in het geheel niet meer te achterhalen. Voor deze slachtoffers is de regeling wel bedoeld. Dit criterium leidt dus tot uitsluiting van slachtoffers waarvoor de regeling wel bedoeld is.
46
331
Een schatting van dhr Ruers geeft aan dat circa 1% van de slachtoffers niet in
een arbeidsrelatie aan asbest is blootgesteld, maar via de kleding van hun man of via omgevingsfactoren.38 Door het ontbreken van een arbeidsrelatie komt deze groep in zijn geheel niet in aanmerking voor de TAS. Voor deze groep is de regeling niet bedoeld, maar het is de vraag of de overheid niet ook voor deze slachtoffers een zekere verantwoordelijk heeft.
Geen mesothelioom 332
Aangegeven werd dat de belangrijkste afwijzingsgrond (in 42% van de ge-
vallen) is dat de diagnose mesothelioom niet te stellen is. Mogelijk dat een deel van deze gevallen toch mesothelioom heeft, maar er geen histologisch materiaal is, of dat het histologisch materiaal niet voldoende uitsluitsel geeft. Mogelijk is ook dat deze slachtoffers wel lijden aan een asbestgerelateerde ziekte, maar niet aan mesothelioom. Naast mesothelioom zijn er nog twee andere asbestgerelateerde aandoeningen (nader beschreven in hoofdstuk 1), te weten asbestose en asbestgerelateerde longkanker. Deze aandoeningen vallen buiten de regeling. 333
De reden om alleen voor mesothelioom een regeling te scheppen is omdat
voor deze slachtoffers het ziekteverloop zeer snel is. Een civiele procedure zou voor deze slachtoffers langer duren dan de tijd die hen nog rest. Bovendien zijn de slachtoffers van mesothelioom redelijk vergelijkbaar wat betreft leeftijd en achtergrond, wat normering van de schade mogelijk maakt. Voor slachtoffers van asbestose en longkanker is minder reden om niet de weg van een civiele procedure te bewandelen.
38 Dhr Ruers is advocaat en voerde vóór 2000 circa 750 zaken namens slachtoffers die hun voormalige werkgever aansprakelijk stelde voor hun mesothelioom. Van deze gevallen waren er 7 niet direct aan arbeid gerelateerd maar bijvoorbeeld aan werkkleding van de echtgenoot, of het betrof een asbest verwerkend bedrijf in de omgeving.
47
De werkgever is niet aansprakelijk 334
Het betreft een groep slachtoffers van wie er wel aanwijzingen zijn dat ze
aan arbeid gerelateerd mesothelioom hebben gekregen, maar die niet in staat zijn verhaal te halen bij hun werkgever. Bedoeld worden de gevallen waarbij geldt: (a)
de werkgever is nog aanwezig en beroept zich niet op verjaring: de gevallen die daardoor geen recht op TAS hebben én
(b)
de werkgever is niet aansprakelijk te stellen, bijvoorbeeld, omdat het een kleine werkgever betreft die niet verwijtbaar zijn zorgplicht heeft verzuimd, of omdat de aanwijzingen niet van ‘juridische kwaliteit’ zijn, of omdat rechters in vergelijkbare civiele zaken het slachtoffer in ongelijk stelden.
In deze gevallen is vooraf duidelijk dat bij bemiddeling er geen enkele kans is op succes voor het slachtoffer terwijl er wel aanwijzingen zijn dat er sprake is van aan arbeid gerelateerde mesothelioom. Aanvragen vallen ‘tussen wal en schip’ bij de vraag of er een verhaalbare vordering is of een niet-verhaalbare vordering. Voor deze mensen is de TAS wel bedoeld.
Slachtoffer overleed niet in de periode tussen 6 juni 1997 en 31 juli 2000; 335
Nabestaanden kunnen zelfstandig een TAS-aanvraag indienen als het slacht-
offer in de periode 6 juni 1997 tot 31 juli 2000 is overleden en de aanvraag voor 1 februari 2002 is ingediend. Buiten deze periode komen nabestaanden alleen voor de TAS in aanmerking als het slachtoffer zelf al een aanvraag bij het IAS had ingediend. Dit geeft twee problemen. De eerste is dat het slachtoffer, nadat hij de diagnose mesothelioom heeft gehoord, ‘in zijn laatste dagen’ leeft en wellicht niet geneigd zal zijn tijd en aandacht te hebben voor een belastende aanvraagprocedure. Als het slachtoffer na 31 juli 2000 is overleden komen de nabestaanden niet in aanmerking voor de TAS of voor bemiddeling. Het tweede probleem is dat soms de diagnose mesothelioom pas na overlijden gesteld wordt, of kan worden. Nabestaanden kunnen nu in beide gevallen geen aanvraag meer doen na overlijden van slachtoffer.
48
336
Door alle belangenpartijen waarmee gesproken is, werd aangegeven dat zij
vonden dat de data van 6 juni 1997 en 31 juli 2000 arbitrair waren. Bovendien spoort dit niet met de mogelijkheden voor bemiddeling. Nabestaanden komen wel voor bemiddeling in aanmerking, zij het dat ze alleen een materiële schadevergoeding kunnen claimen en geen smartengeld (zie alinea 227 en 228).
Aanvraag werd gedaan door anderen dan de nabestaanden zoals bedoeld in de regeling. 337
De kring van nabestaanden is klein omdat een doel van de regeling is om het
slachtoffer zelf te bereiken. Echter, indien er geen partner is, komt de verzorging vaak terecht bij de kinderen. Gezien de latentietijd van 30 – 60 jaar en een gemiddelde leeftijd van een mesothelioomslachtoffer van 66 jaar ligt het hebben van minderjarige kinderen niet voor de hand. 338
De beperkte kring van nabestaanden kan een probleem zijn wanneer de nabe-
staande bezwaar willen maken tegen een negatief advies van het IAS. Zij moeten daarvoor eerst een aanvraag indienen bij de SVB. Deze zal onmiddellijk worden afgewezen als de nabestaande niet tot de kring van nabestaanden volgens de regeling behoort. 339
Voor bemiddelingszaken komt een ruimere kring nabestaanden in aanmer-
king dan bij TAS zaken. Bij bemiddelingszaken sluit de kring nabestaanden aan bij artikel 6:108 BW. Ook bij een civielrechtelijke procedure is dit het geval.
Belangrijkste conclusie: criterium arbeidsgerelateerdheid belemmert de toegankelijkheid 340
In dit hoofdstuk geven we antwoord op de onderzoeksvragen die betrekking
hebben op de toegankelijkheid van de regeling;
49
341
Bekendheid met de regeling. Uit gesprekken met longartsen blijkt dat bij hen
het IAS en de TAS voldoende bekend zijn. Wel hebben ze te weinig voorlichtingsmateriaal om aan de patiënt mee te geven. 342
Redenen niet aanvragen uitkering. Uit een zeer ruwe schatting blijkt dat er
circa 980 patiënten zich niet bij het IAS gemeld hebben. Redenen voor het niet aanmelden zijn: (a)
Onbekendheid met het IAS;
(b)
Vermoeden bij het slachtoffer niet aan de criteria te voldoen;
(c)
De aanvraag procedure is belastend;
(d)
Het slachtoffer heeft reeds een directe regeling troffen met de voormalige werkgever;
(e)
Het slachtoffer heeft geen belang bij aanmelding bij het IAS.
Welke van deze redenen de belangrijkste is, is moeilijk aan te geven. Aangezien niet gebruik vooral voorkomt bij ouderen zal het een combinatie zijn van de belasting van de aanvraag, het vermoeden niet aan de criteria te voldoen (doordat geen histologisch onderzoek is gedaan, of het arbeidsverleden niet is aan te tonen) of er geen behoefte aan te hebben. Wanneer er geen behoefte is aan een uitkering, of het is buiten het IAS om geregeld is er geen sprake van een knelpunt. De belasting van de aanvraag levert naar ons idee wel een knelpunt op, evenals de anticipatie op het niet kunnen voldoen aan de criteria. 343
Afwijzingen. De volgende criteria leiden tot afwijzing van slachtoffers waar-
voor de regeling wel bedoeld is: (a)
de aandoening is arbeidsgerelateerd;
(b)
de werkgever is niet vindbaar, failliet of beroept zich op verjaring.
344
Raming. De raming zoals die door Burdorf is gemaakt geeft een overschat-
ting van het aantal mesothelioom slachtoffers. Wanneer het ministerie meer inzicht wil in de mate van niet-gebruik is het zinvol om de raming opnieuw uit te voeren.
50
4 Knelpunten en oplossingen Inleiding 401
In dit hoofdstuk beantwoorden we de derde onderzoeksvraag: hoe zijn de
knelpunten op te lossen. Het hoofdstuk begint met de oorzaak van de belangrijkste knelpunten zoals die hiervoor zijn vastgesteld. We schetsen beleidsopties om de knelpunten op te lossen en per optie de voor- en de nadelen. We geven tevens aan wat het verwachte draagvlak zal zijn bij de organisaties in het veld.
Knelpunten in uitvoering en toegankelijkheid 402
De knelpunten in de uitvoering en in de toegankelijkheid van de TAS wor-
den vooral veroorzaakt door het criterium van arbeidsgerelateerdheid. Volgens dit criterium komt een mesothelioom slachtoffer alleen dan in aanmerking voor de TAS als het slachtoffer in zijn werkomgeving aan asbest is blootgesteld. Een belangrijk gevolg van dit criterium is dat er in de uitvoering lange doorlooptijden ontstaan. Die doorlooptijden zijn zo lang dat 90 tot 95% van de slachtoffers niet bij leven wordt bereikt. Een tweede belangrijk gevolg is dat de toegankelijkheid van de TAS belemmerd wordt. Een deel van de slachtoffers kan de arbeidsgerelateerdheid niet meer bewijzen. Zij krijgen geen uitkering, terwijl de regeling wel voor hen bedoeld is. Daarnaast melden slachtoffers zich niet aan bij het IAS omdat ze worden afgeschrikt door de aanvraagprocedure. Een derde gevolg is dat het criterium een rechtmatige uitvoering bijzonder moeilijk maakt. Soms kent de SVB een uitkering toe, terwijl er geen sluitend bewijs is voor de arbeidsgerelateerdheid van de aandoening. 403
Overige knelpunten zijn:
(a)
De tijd die verloopt tussen diagnose en aanmelding bij het IAS;
(b)
De financiering van het IAS.
51
404
Deze bevindingen geven aan dat niet voldaan wordt aan het uitgangspunt van
de TAS om individuele slachtoffers persoonlijk te erkennen in hun lijden.
Aanpassingen van de regeling Arbeidsgerelateerdheid 405
Het is gebleken dat het onderzoeken van het arbeidsverleden veel tijd kost.
Een recent uitgevoerde audit van IAS / BSA geeft aanwijzingen op basis waarvan we kunnen aannemen dat het IAS niet sneller of efficiënter kan werken.39 Om de knelpunten op te lossen zal het criterium van arbeidsgerelateerdheid dus moeten worden aangepast. Hieronder geven we drie manieren aan waarop dat zou kunnen: (a)
Laat het criterium van de arbeidsgerelateerdheid vervallen en verstrek een TAS uitkering aan aanvragers zodra de diagnose mesothelioom is gesteld;
(b)
Handhaaf het criterium van de arbeidsgerelateerdheid maar sta daarbij het slachtoffer toe bij de aanvraag een zelfstandige verklaring af te geven dat hij gewerkt heeft met asbest. Accepteer deze verklaring vervolgens als voldoende bewijs om aan het criterium voor een TAS uitkering te voldoen.
(c)
Handhaaf het criterium van de arbeidsgerelateerdheid, maar toets dit marginaal, bijvoorbeeld op basis van de beroepenlijst van de gezondheidsraad of een getuigenverklaring.
406
Er zijn voordelen en nadelen verbonden aan deze mogelijkheden. De voorde-
len zijn dat meer slachtoffers bij leven worden bereikt omdat de doorlooptijd korter wordt. Ook groepen slachtoffers die onbedoeld buiten de regeling vielen kunnen nu bereikt worden en de uitvoeringskosten zullen aanzienlijk afnemen. Het zal minder vaak gebeuren dat een aanvrager gedurende de procedure overlijdt met achterlating van nabestaanden die vallen buiten de definitie zoals gehanteerd in de regeling. De discussie over het wel of niet uitbreiden van de kring van nabestaanden wordt daardoor minder belangrijk. 39
“IAS / BSA kan nu een kwaliteitsslag maken” PwC Consulting Utrecht, november 2001
52
407
Er zijn ook nadelen verbonden aan het versoepelen van het criterium ar-
beidsgerelateerdheid of het toestaan van een zelfstandige verklaring. Wanneer het arbeidsverledencriterium vervalt (optie a) komen ook mensen waarvoor de regeling niet bedoeld is in aanmerking voor een uitkering: slachtoffers die mesothelioom niet in de werkomstandigheden hebben opgelopen, zelfstandige ondernemers met mesothelioom en slachtoffers die het wel bij het werk hebben opgelopen en waarvan tevens de werkgever nog vindbaar is. Het aantal slachtoffers dat mesothelioom niet in de werkomgeving heeft opgelopen is overigens zeer beperkt. Dit nadeel treedt in mindere mate op als een zelfstandige verklaring van werknemerschap gevraagd wordt als criterium voor een uitkering (optie b). Een nadeel dat dan wél optreedt is dat dit op een eenvoudige manier misbruik mogelijk maakt. Er kan een onjuiste verklaring worden afgelegd door een mesothelioom slachtoffer. Dit kan worden voorkomen door de mogelijkheid open te laten dat de zelfstandige verklaring achteraf wordt getoetst op rechtmatigheid, en dat bij fraude de uitkering kan worden teruggevorderd. In de praktijk zal dit erg lastig zijn, maar er kan een preventieve werking van uitgaan. Wanneer het arbeidsverleden vooraf wordt getoetst (optie c) is de kans op misbruik kleiner, maar zal het traject voorafgaand aan het verstrekken van de uitkering langer duren. Een nadeel van het voorstel is ook dat er nog steeds aanvragers zullen zijn die geen aanwijzingen meer hebben terwijl ze wel een aan arbeid gerelateerde mesothelioom hebben. Zij komen dan niet in aanmerking voor een uitkering of zij zullen getuigenverklaringen moeten verzamelen van (ex)collega’s. Dat laatste wordt als belastend ervaren en zal slachtoffers blijven afschrikken. Alle alternatieven zullen als gevolg hebben dat er meer uitkeringen worden verstrekt en dat de uitkeringslasten zullen toenemen. Wanneer de arbeidsverledeneis geheel wordt losgelaten zal dat tot de grootste toename van het aantal uitkeringen leiden. De bovengrens wordt daarbij bepaald door het totaal aantal mesothelioom slachtoffers: als alle circa 400 slachtoffers een uitkering zouden aanvragen dan zullen de uitkeringlasten (exclusief uitvoeringskosten) kunnen oplopen tot jaarlijks € 6,3 miljoen.
53
408
Versoepeling van de arbeidsverledeneis kan op een breed draagvlak rekenen
in het veld. De belangenorganisaties van de slachtoffers hebben daarbij een voorkeur voor het geheel loslaten van de arbeidsverledeneis (optie a). Zij vinden dat de overheid ook een verantwoordelijkheid heeft voor zelfstandigen en mensen die mesothelioom niet in de arbeidsrelatie hebben opgelopen40. Bovendien geeft een dergelijke regeling de meeste garantie voor een snelle afhandeling. Vanuit rechtmatigheidsoverwegingen heeft ook de SVB een voorkeur voor het loslaten van de arbeidsverledeneis. Immers, zodra er sprake is van een arbeidsverledeneis dan zal deze getoetst moeten worden. Ook bij een toets achteraf (optie b) of een marginale toets vooraf (optie c) zal de rechtmatigheid niet gegarandeerd kunnen worden omdat het bewijsmateriaal dateert van tientallen jaren geleden. Werkgevers, verzekeraars en het bestuur van het IAS hebben een voorkeur voor optie c: een marginale toets op het arbeidsverleden voorafgaand aan de toekenning van de uitkering. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat in eerste instantie de werkgever verantwoordelijk is. Met het bewijsmateriaal voor de TAS wordt dan ook al een eerste stap gezet in de richting van bemiddeling. Het bestuur van het IAS is momenteel bezig met het uitwerken van een voorstel voor een nieuwe regeling waarbij een uitkering te hoogte van de TAS uitkering wordt uitbetaald wanneer aan een marginaal getoetste arbeidsverledeneis is voldaan.
40 De AVN wijst op de mogelijkheid dat slachtoffers mesothelioom oplopen bij grote uitslaande branden waar asbest vrijkomt.
54
Aansprakelijkstelling werkgever 409
Als het criterium van arbeidsgerelateerdheid voor de TAS vervalt of de be-
wijsvoering versoepeld wordt dan is de vraag in hoeverre de werkgever nog aansprakelijk gesteld wordt. Ook degenen waarvoor bemiddeld kan worden ontvangen dan immers eerst een TAS. Het bemiddelingstraject zal dan gelijktijdig met de toekenning van de TAS gaan lopen, en niet vooraf, zoals nu het geval is. Als het slachtoffer een claim op de werkgever toegewezen krijgt zal een deel ter hoogte van de uitkering moeten terugstromen naar de uitkeringsinstantie, het overige gaat naar het slachtoffer. Met betrekking tot het aansprakelijk stellen van de werkgever zijn er drie alternatieven: (a)
Het slachtoffer kiest er vrijwillig voor om de werkgever aansprakelijk te stellen. Dit alternatief neemt het probleem weg van de belastende aanvraagprocedure. Echter, een consequentie van dit alternatief is, als het slachtoffer de werkgever aansprakelijk kan stellen maar het niet doet, dat de overheid dan de verantwoordelijkheid van de werkgever overneemt. Die situatie contrasteert met het uitgangspunt dat de overheid de verantwoordelijkheid van de werkgever niet wil overnemen.
(b)
Het slachtoffer wordt verplicht zijn werkgever aansprakelijk te stellen. Met dit alternatief houden we het probleem van de belastende aanvraagprocedure, waardoor slachtoffers kunnen worden afgeschrikt.
(c)
Het slachtoffer is verplicht de vordering op de werkgever te cederen aan de instantie die de TAS uitbetaalt. Ook in deze variant zal de aanvraagprocedure belastend blijven voor de aanvrager. Deze moet eerst zelf de werkgever aansprakelijk stellen en zorgen dat zijn vorderingsrecht gehonoreerd wordt door de rechter. Pas dan kan het vorderingsrecht worden overgedragen.
55
410
Voor alle drie de alternatieven geldt dat als er meer kan worden verhaald bij
de werkgever dan de hoogte van het uitkeringsbedrag, dat dan het overschot aan het slachtoffer toekomt. Voor de alternatieven met een vrijwillige of een verplichte aansprakelijkstelling geldt dat de mogelijkheid tot misbruik wordt geïntroduceerd. Zowel de werkgever als het slachtoffer zullen een stimulans hebben om hun overeen gekomen compensatiebetaling en -ontvangst niet te melden. Het aanmelden van hun overeenkomst impliceert immers dat ze (samen) een bedrag ter hoogte van de voorschot uitkering moeten afstaan. Voor de overheid zal het in die gevallen niet eenvoudig zijn om het voorschot terug te krijgen. Bij optie c is de mogelijkheid tot misbruik beperkt. 411
Bij de convenantspartijen van het IAS heeft optie c de voorkeur. De kans dat
een bedrag wordt teruggevorderd van de werkgever is groter dan bij de andere opties. Bovendien moeten dan alle zaken via het IAS lopen. Werkgevers en hun verzekeraars uiten hun zorg over het ontstaan van ‘free-rider’ gedrag en uitholling van de rol van het IAS indien er wordt gekozen voor een alternatief met een vrijwillige aansprakelijkstelling van de werkgever of een alternatief waarin die aansprakelijkstelling via het civiele recht verloopt. Zij geven er de voorkeur aan dat de aansprakelijkstelling via het IAS loopt, omdat dit een matigende werking heeft op de claims. Dit is in overeenstemming met het convenant.
Voorlichting 412
Het is belangrijk dat longartsen voldoende voorlichtingsmateriaal hebben om
mee te geven of op te sturen aan de patiënten met mesothelioom. De tijd die verstrijkt tussen de diagnose en de aanvraag van de uitkering kan daardoor worden bekort.
Nabestaanden 413 (a)
Wat betreft de nabestaanden spelen er twee discussiepunten: de mogelijkheid tot aanvragen van de TAS door nabestaanden
56
(b) 414
de kring van nabestaanden Het uitgangpunt van de TAS is het erkennen van persoonlijk lijden. In prin-
cipe heeft de nabestaande daarom geen recht zelfstandig een TAS aan te vragen (behoudens de overgangsregeling). Voor die gevallen die zeer snel na het stellen van de diagnose overlijden, of waarbij pas na overlijden de diagnose wordt gesteld is dit zuur. Vooral omdat wanneer het slachtoffer wel zelf aanvraagt, het geld over het algemeen vooral ten goede zal komen aan de nabestaanden. Het slachtoffer zelf zal er niet veel meer mee doen. Nabestaanden kunnen volgens het civiele recht wel zelfstandig een claim indienen, maar uitsluitend een vergoeding eisen voor materiële schade. In overweging zou kunnen worden genomen voor de TAS hierop aan te sluiten en de nabestaande de mogelijkheid te bieden zelfstandig een aanvraag bij het IAS in te dienen, tot een half jaar na overlijden van het slachtoffer. Voor deze gevallen zou het bedrag moeten worden afgestemd op materiële schade. 415
De kring van nabestaanden is, conform het doel van de regeling beperkt ge-
houden, beperkter dan de kring van nabestaanden die voor bemiddeling in aanmerking komt.41 Deze bepaling, in combinatie met de lange doorlooptijden met het IAS, maakt het vrijwel onmogelijk bezwaar te maken tegen een negatief advies van het IAS. Hiervoor moeten de nabestaanden immers zelfstandig een aanvraag indienen bij het IAS. In overweging kan worden genomen de kring van nabestaanden te laten aansluiten bij de kring van nabestaanden die voor bemiddeling in aanmerking komt.
41
Zie paragraaf 339.
57
Rol IAS 416
Gesignaleerd is dat de financiering van het IAS dit moment een probleem is.
Uitgangspunt bij de financiering van het IAS is dat de overheid de uitvoeringskosten van de TAS betaalt, en de werkgevers de uitvoeringskosten van bemiddeling. Er zijn minder toekenningen van de TAS en ook via bemiddelingszaken dan voor de invoering van de regeling verwacht werd. Doordat het IAS alleen toegekende claims vergoed krijgt heeft het IAS een tekort op de begroting. Bovendien is de verhouding tussen TAS en bemiddeling anders dan verwacht werd, waardoor het IAS financieel sterk afhankelijk is geworden van de TAS. 417
Uitvoering TAS. De rol van het IAS in het kader van de TAS zal sterk veran-
deren bij invoering van de voorgestelde opties. Voor de uitvoering van de TAS is dan het medisch dossier kritiek en het deel omtrent het arbeidsverleden vergt geen onderzoekswerk meer. Het aantal uitkeringen zal stijgen, maar de uitvoeringskosten zullen per saldo dalen. De uitvoeringskosten zullen alleen nog bestaan uit de kosten voor het samenstellen van het medisch dossier (dat kost circa 3% van de uitkeringslasten) en daarnaast de vaste kosten bij de SVB (circa € 60.000 per jaar). De inkomsten van het IAS uit de uitvoering van de TAS zullen dalen (ervan uitgaande dat het IAS het medisch dossier samenstelt). Het IAS zal immers minder kunnen declareren bij de SVB.
58
418
Uitvoering bemiddeling. Op dit moment moet voor alle slachtoffers uitput-
tend de arbeidsgerelateerdheid onderzocht worden. Als dit geen eis meer is voor de TAS zal dit niet meer altijd te hoeven gebeuren. Alleen wanneer er kans bestaat dat de werkgever aansprakelijk kan worden gesteld zal het arbeidsverleden uitputtend onderzocht moeten worden. In de afgelopen twee jaar hebben 119 mensen na bemiddeling een claim toegewezen gekregen. Hierbij zitten ook nog stuwmeer gevallen. In de toekomst zal het dus waarschijnlijk om minder dan 50 gevallen per jaar gaan. Er is geen reden aan te nemen dat het aantal bemiddelingen zal stijgen. Het is de vraag wie straks de rekening betaalt voor het arbeidsverledenonderzoek dat niet leidt tot een toewijzing van een claim. Wanneer de kosten van het IAS worden omgeslagen over de bemiddelingen waarbij de claim is toegewezen, dan zullen de kosten per bemiddeling hoog worden. Als deze kosten bij werkgevers in rekening worden gebracht dan is het de vraag of deze dan niet zullen uitwijken naar een civielrechtelijke procedure. Werkgevers geven aan nu al de tarieven die door het IAS in rekening worden gebracht zeer hoog te vinden. 419 (a)
Voor het IAS zijn twee opties denkbaar: Financieel gezond maken. Het financieel gezond maken van het IAS zal betekenen dat de overheid meer zal moeten bijdragen aan het IAS. Bij de werkgevers en verzekeraars als convenantpartner bestaat veel draagvlak voor het IAS, maar het is zeer de vraag of individuele werkgevers bereid zullen zijn om meer te betalen aan het IAS.
(b)
Opheffen. De taken van het IAS voor de TAS kunnen worden overgenomen door de SVB of evenals nu worden uitgevoerd door de BSA, zonder tussenkomst van het IAS. Deze organisaties kunnen ook een rol spelen in de bemiddeling. Ook kan het aansprakelijk stellen van de werkgever, zoals voorheen, plaatsvinden via de civielrechtelijke weg.
De voor- en nadelen van deze opties hebben wij niet onderzocht, omdat dit buiten de opzet van het onderzoek lag.
59
420
In het voorstel voor een nieuwe regeling die het bestuur van het IAS momen-
teel uitwerkt (zie ook alinea 408) is een belangrijke rol weggelegd voor het IAS. Element van dat voorstel is dat een uitkering ter hoogte van de TAS wordt voorgeschoten aan het mesothelioomslachtoffer als aan de marginaal getoetste arbeidsverledeneis is voldaan en de werkgeer aansprakelijk is gesteld. De voorschotuitkering wordt in dit voorstel betaald uit een fonds beheerd door het IAS (Revolving Fund). Het voorschot wordt terugbetaald aan het fonds door de SVB (wanneer de TAS uitkering wordt toegekend) of door de werkgever (wanneer de claim is toegewezen).
60
B Bijlage 1
We danken de leden voor hun bijdragen in de klankbordgroep ‘Evaluatie rege-
ling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers’: Vertegenwoordiger: L. Widdershoven P. Vallentin M. A. van der Woude R. A. J. Derks R. Peters C. v.d. Lingen J. J. H. Koning W. M. J. M. van Mierlo M. Heijmans H. Mulder Mw. T. de Bruin R. F. Ruers M. M. W. Wilders A. Woltmeijer Mw. H. L. Bastiaan-Schonewille L. C. J. Wijnheijmer (ARBO/AIS) A. Hollander (O&O) H. Sluijsmans (AV) Mw. M. Liedorp (SV/WV) Mw. J. G. Fiseler Mw. A. van der Zijde
Organisatie: Asbestslachtoffers Vereniging Nederland Sociale Verzekeringsbank Instituut Asbestslachtoffers BSA Schaderegeling BSA Schaderegeling Vereniging Sector Overheidswerkgevers VNO-NCW MKB-Nederland LTO Nederland Verbond van Verzekeraars Comité Asbestslachtoffers Comité Asbestslachtoffers FNV CNV Unie mhp SZW SZW SZW SZW Ctsv Ctsv
61
We danken de gesprekspartners voor hun medewerking: L. C. J. Wijnheijmer (AVB/AIS) G. van der Laan M. A. van der Woude R. A. J. Derks E. Kruikemeijer G. Leferink J. Bartstra Mw. A. van Egmond Mw. N. Storm R. F. Ruers Mw. T. de Bruin L. Widdershoven Mw. Cysouw J. J. H. Koning M. M. W. Wilders A. Woltmeijer Mw. H. L. Bastiaan-Schonewille H. Mulder M v.d. Vijver P. Baas
SZW Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten Instituut Asbestslachtoffers BSA Schaderegeling Sociale Verzekeringsbank Sociale Verzekeringsbank Sociale Verzekeringsbank Sociale Verzekeringsbank Ctsv Comité Asbestslachtoffers Comité Asbestslachtoffers Asbestslachtoffers Vereniging Nederland Asbestslachtoffers Vereniging Nederland VNO-NCW FNV CNV Unie mhp Verbond van Verzekeraars Nederlands Mesotheliomen Panel Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
Diverse longartsen in Nederland De Ctsv is per 1 januari 2002 opgegaan in Inspectie Werk en Inkomen (IWI) en onderdeel geworden van het ministerie van SZW.
62