UITBREIDING VAN DE EUROPESE UNIE *** WAT IS BEREIKT EN WAT IS NU NODIG?
Verslag van Wim Kok aan de Europese Commissie
Wim Kok werd in 1938 geboren in Bergambacht. Voordat hij de politiek inging, was hij actief in de vakbeweging, onder meer als voorzitter van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen en als voorzitter van het Europees Verbond van Vakverenigingen. Hij was parlementslid en voorman van de socialistische Partij van de Arbeid in Nederland, alsmede vice-voorzitter van de Socialistische Internationale. Van 1989 tot 1994 was hij minister van Financiën en vice-premier, van 1994 tot 2002 premier van Nederland.
2
INHOUD Inleiding door Wim Kok Mijn doelstellingen in dit verslag Waarom uitbreiden? De hedendaagse context Mijn benadering Een agenda met vijf punten Samenvatting Vrede en stabiliteit op het hele continent Eensgezind optreden in Europa Impulsen geven aan de Europese economie Europa veiliger maken voor de burger Ons partnerschap met de buurlanden van de EU ontwikkelen Europa een stem geven op het wereldtoneel 1
Opbouw van het nieuwe Europa Waarom breidt de EU uit? Waarom willen landen toetreden? Eerdere uitbreidingsronden De komende uitbreidingsronde
2
De burger en de uitbreiding van de EU Huidige lidstaten Toekomstige lidstaten Vaak gestelde vragen
3
Economie, arbeidsmarkt en financiën De economische gevolgen Handel Investeringen Migratie en arbeidsmarkt Economische en monetaire unie De strategie van Lissabon De gevolgen voor de begroting
3
4
Leefklimaat Interne veiligheid Milieu Kernveiligheid Voedselnormen
5
Europa in de wereld Buitenlands en veiligheidsbeleid Internationale economische betrekkingen Beleid ten aanzien van de buurlanden van de EU
6
Eensgezind optreden in Europa Vraagstukken met betrekking tot identiteit Hervorming van de EU-instellingen Betere uitvoering van het beleid
4
Bijlagen Kaart van Europa
Tabellen 1.
Basisgegevens van de EU en de toekomstige lidstaten
2.
Steun voor uitbreiding in EU-lidstaten
3.
Steun voor toetreding in toekomstige lidstaten
4.
EU-handel met Midden- en Oost-Europa
5.
Economische groei in EU en toekomstige lidstaten
6.
EU-uitgaven in verband met de uitbreiding: voor de toetreding
7.
EU-uitgaven in verband met de uitbreiding: na de toetreding
Vergaderingen en deelnemers 1.
Workshops aan het Europees Universitair Instituut
2.
Overleg met niet-gouvernementele organisaties
3.
Bezoeken aan toekomstige lidstaten
Bibliografie
5
Dankwoord Ik ben door Romano Prodi, de Voorzitter van de Europese Commissie, verzocht om dit rapport op te stellen vóór eind maart 2003. In de beperkte tijd die mij hiervoor ter beschikking stond (vier maanden), heb ik kennis genomen van zo veel mogelijk verschillende standpunten, door middel van een reeks bijeenkomsten met deskundigen uit tal van landen en met uiteenlopende achtergronden, contacten met Europese niet-gouvernementele organisaties en bezoeken aan de toekomstige lidstaten. Hoewel dit verslag onder mijn verantwoordelijkheid verschijnt, mogen de bijdragen van talrijke afzonderlijke personen en organisaties niet onvermeld blijven. Mijn dank gaat uit naar het personeel van het Robert Schuman-centrum voor geavanceerde studies van het Europees Universitair Instituut te Florence, voor de voorbereiding en de publicatie van dit verslag, alsmede voor het organiseren van een reeks bijeenkomsten met deskundigen. In het Robert Schuman-centrum trad Graham Avery op als leider en rapporteur van het project, daarin bijgestaan door Wim Van Aken en Will Phelan. Zij konden daarbij rekenen op de adviezen en steun van Helen Wallace en Jan Zielonka. Van de talrijke deskundigen die een bijdrage leverden, wens ik in het bijzonder te bedanken Christoph Bertram, Fernando Fernandez, Heather Grabbe, Andras Inotai, en Olli Rehn die hun tijd vrijelijk beschikbaar stelden om mij in de laatste fase van de opstelling van dit rapport met raad en daad terzijde te staan, alsmede John Wyles van Plus Europe die mij heeft geholpen met de contacten met de pers. Voorts spreek ik mijn dank uit aan Günter Verheugen, het lid van de Europese Commissie verantwoordelijk voor Uitbreiding, voor zijn steun, alsmede aan de medewerkers van zijn directoraat en andere directoraten van de Commissie die behulpzaam zijn geweest bij de opstelling van dit rapport, met name Alain Servantie. Tot slot bedank ik Joost Klarenbeek van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken voor zijn onmisbare hulp gedurende het gehele project. 6
INLEIDING Mijn doelstellingen in dit verslag Dit verslag onderzoekt de gevolgen en de uitdagingen van de op handen zijnde uitbreiding van de Europese Unie (EU). In de eerste plaats tracht het antwoorden te verschaffen op de voornaamste vragen die door burgers worden gesteld tijdens het ratificatieproces voor de tien nieuwe lidstaten, waarvan het de bedoeling is dat ze op 1 mei 2004 toetreden. Waarom wordt de EU uitgebreid van 15 naar 25 (en later nog meer) lidstaten? Wat zullen de gevolgen van de uitbreiding zijn voor het dagelijks leven van de burgers? Zijn de hoop en de twijfel, zoals die momenteel tot uitdrukking worden gebracht in de huidige en toekomstige lidstaten, gefundeerd? Deze vragen van burgers verdienen serieuze antwoorden. Ik heb mijzelf ten doel gesteld om op evenwichtige wijze de voordelen en de kansen van de komst van de toekomstige lidstaten van de EU te bespreken, maar ook in te gaan op de potentiële hindernissen, kosten en risico’s. In de tweede plaats worden in dit verslag de belangrijkste uitdagingen van uitbreiding besproken. De toetreding van tien landen in 2004 is slechts een etappe van een proces dat meer dan een decennium geleden een aanvang nam en nog vele jaren zal voortduren. Onderweg is, door zowel huidige als toekomstige lidstaten, reeds veel werk verzet, maar de klus is nog niet geklaard. Hoe maken we de uitbreiding tot een succes? Wat moet er worden gedaan om alle vruchten van dit proces te plukken en te voorkomen dat de voordelen slechts ten dele benut worden, of dat het zelfs op een mislukking uitloopt? Ik heb mijzelf ten doel gesteld een inventarisatie te maken van de belangrijke terreinen waarop de EU een strategie dient te ontwikkelen om de uitbreiding te doen welslagen. Hoewel de publieke opinie over het algemeen positief is over de uitbreiding, is er alom behoefte aan meer informatie. Sommige van de gestelde vragen hebben betrekking op problemen die samenhangen met het proces van Europese integratie zelf. Leidt de uitbreiding van de EU met meer landen niet tot een verlies van nationale identiteit? Kunnen er in de EU met zoveel leden nog wel besluiten worden genomen? Heeft de EU na de uitbreiding een krachtiger stem in
7
mondiale aangelegenheden? Nu de uitbreiding nadert, heeft de EU de plicht antwoorden te verschaffen op deze vragen. Het proces van het nader tot elkaar brengen van samenlevingen en volkeren begint nu. Het is net als met een fusie in het bedrijfsleven: pas wanneer het voor de mensen op de werkvloer een dagelijkse realiteit is, wordt duidelijk of de operatie geslaagd is. Om die reden hebben we een duidelijke agenda nodig voor het begeleiden van de veranderingen in de uitgebreide EU.
8
Waarom uitbreiden? De uitbreiding is het meest ambitieuze project dat de EU tot op heden heeft ondernomen: in wezen gaat het om de hereniging van het Europese continent, dat verdeeld raakte in de nasleep van de laatste wereldoorlog. Eerdere uitbreidingen vonden plaats in een verdeeld Europa, maar deze uitbreiding helpt de droom van de grondleggers van de EU te verwezenlijken: Europa verenigen en vrij maken. Mijn hele leven lang ben ik een overtuigd Europeaan geweest. Uit mijn jeugd herinner ik mij de laatste wereldoorlog, en ik ken de waarde van de vrede, de stabiliteit en de welvaart die we heden ten dage kennen. Ik begrijp hoe veel we gewonnen hebben met het proces van Europese integratie van de afgelopen halve eeuw. De oorlogen en wreedheden in voormalig Joegoslavië hebben aangetoond wat Europeanen elkaar kunnen aandoen wanneer de krachten die uit zijn op desintegratie het streven naar eenheid gaan overheersen. De uitbreiding van de Europese Unie betekent voor mij dan ook dat een toekomstbeeld bewaarheid wordt – een beeld dat al te gemakkelijk wordt vergeten in tijden dat veiligheid en welvaart in Europa voor lief worden genomen. Maar als we er bij stilstaan, beseffen we dat het dit toekomstbeeld is waar het werkelijk om draait in de EU en het uitbreidingsproces: de hereniging van de volkeren van Europa in een grondwettelijk kader dat hen ertoe aanmoedigt samen te werken in vrede en stabiliteit. Voor de volkeren van Midden- en Oost-Europa symboliseerde Europa de waarden waarnaar zij tijdens de periode van het IJzeren gordijn en de Koude oorlog gedurende meer dan een generatie hebben terugverlangd. Maar de terugkeer naar Europa is voor hen veel meer dan een symbool: het vooruitzicht van EU-lidmaatschap heeft hen geholpen de onomkeerbare keuze te maken voor een pluralistische democratie en een markteconomie, en hen aangemoedigd op de weg van de hervorming. Het vooruitzicht van dit stabiele anker is een voorafgaande voorwaarde voor het herstel van de economische welvaart, die op zijn beurt de grondslag vormt voor duurzame stabiliteit in de regio. Dat wil echter niet zeggen dat de weg naar Europa gemakkelijk is. Het proces van hervorming heeft diepgaande veranderingen in heel Midden- en Oost-Europa ten gevolge gehad: niet 9
iedereen heeft in dezelfde mate zijn voordeel kunnen doen met de nieuwe kansen, terwijl oude zekerheden verloren gingen. De werkelijke kosten van de uitbreiding worden niet gemeten op de begroting van de EU: de meest vergaande gevolgen van de aanpassing worden thans reeds merkbaar in de toekomstige lidstaten. Voor de volkeren van de huidige EU hebben de stabiliteit en de democratie in Midden- en OostEuropa al grote voordelen opgeleverd, niet alleen in termen van veiligheid, maar ook in termen van welvaart: de snelle groei van het handelsverkeer heeft kansen geschapen voor bedrijven, investeringen, meer werkgelegenheid en meer groei voor West-Europa. Deze voordelen zullen worden geconsolideerd en versterkt, voor zowel huidige als toekomstige lidstaten, wanneer de uitbreiding in 2004 plaatsvindt, op voorwaarde dat de EU een antwoord heeft op de uitdagingen waarvoor zij zich thans gesteld ziet. De hedendaagse context De uitbreiding vindt plaats op een moment dat de EU voor uitdagingen staat met betrekking tot haar economische prestaties, haar interne cohesie en haar externe rol. De wereldeconomie bevindt zich in moeilijkheden. De motor van de groei in Europa is bijna tot stilstand gekomen, tenminste in de huidige lidstaten, en de werkloosheid blijft hardnekkig hoog. In hun strategie van Lissabon hebben de EU-leiders zichzelf ten doel gesteld de meest competitieve en dynamische op kennis gebaseerde economie van de wereld te worden, maar tot op heden zijn deze ambitieuze woorden niet gepaard gegaan met de structurele hervormingen die noodzakelijk zijn voor een stabiele langetermijngroei en voor een dynamisch antwoord op de globalisering. De wereld wacht niet op ons. In haar interne beleid slaagt de EU er, door een gebrek aan politieke wil en moeilijkheden bij de besluitvorming, niet in om een adequaat antwoord te geven op de bezorgdheid van de burgers op verschillende terreinen. De resultaten van de Conventie over de toekomst van Europa zullen doorslaggevend zijn. Er moet een bestuursvorm worden gevonden die de vereisten van efficiëntie en democratische legitimiteit beter met elkaar in evenwicht brengt. De EU moet zichzelf opnieuw uitvinden. Het huidige klimaat is echter verre van gunstig voor nieuwe
10
ambities of grote ideeën. Er bestaat een groeiend gevoel van onveiligheid bij de Europese burger, en een toenemende angst voor het onbekende. Extern heeft de EU geen rol gespeeld bij het vinden van een oplossing voor de kwestie Irak, op dit moment het belangrijkste vraagstuk van het buitenlandse beleid in de wereld. Haar leden waren diep en zichtbaar verdeeld; erger nog, de EU en haar instrumenten van buitenlands beleid hebben helemaal geen rol gespeeld. Terwijl afzonderlijke lidstaten een belangrijke rol hebben gespeeld in dit vraagstuk op het internationale toneel, was Europa als geheel niet-bestaand. Deze situatie is onaanvaardbaar voor de Europese burgers. Het economische gewicht van de EU moet vergezeld gaan van een politieke stem in mondiale aangelegenheden. Deze drie belangrijke uitdagingen – economisch, intern en extern – vergezellen de uitbreiding van de EU. De EU moet haar economische dynamiek en concurrentievermogen hervinden, adequaat reageren op de wensen van haar burgers en tot een definitie van haar politieke rol in de wereld komen. Mijn benadering Ik geloof dat het momentum van de op handen zijnde uitbreiding van de EU ons de gelegenheid biedt de uitdagingen op beslissende wijze het hoofd te bieden. De problemen vinden hun oorzaak niet in deze uitbreiding, maar dit proces dwingt ons wel er een adequaat antwoord op te vinden en kan in sommige gevallen helpen bij het vinden van een oplossing. De uitbreiding kan als katalysator fungeren voor het oplossen van enkele van Europa’s huidige problemen. Het kan ons de dynamiek verschaffen om een sprong voorwaarts te maken. Mij is voorts duidelijk geworden dat we onze benadering van het EU-beleid moeten heroriënteren door nu al rekening te houden met de situatie van de uitgebreide EU, de toekomstige EU-25. Spreken van “huidige lidstaten” en “kandidaat-lidstaten” is passé; we moeten vooruit zien naar de situatie zoals die er in de toekomst zal uitzien, waarin de nieuwe leden onze partners zullen zijn. Het is om die reden dat ik in dit verslag waar mogelijk spreek van “toekomstige lidstaten” en niet van “kandidaat-lidstaten”.
11
Ik ben van oordeel dat de nieuwe partners nog meer werk moeten verzetten om hun voorbereiding op het lidmaatschap te voltooien. Maar ik ben tevens van mening dat wij veel kunnen leren van hun recente ervaringen met politieke, economische en sociale hervormingen. Een agenda met vijf punten De voordelen en kansen van uitbreiding wegen ruimschoots op tegen de potentiële hindernissen, kosten en risico’s. Het is de meest succesvolle stap op het gebied van het buitenlandse beleid die de EU ooit heeft gezet. Een vertraging van de uitbreiding, of het afketsen ervan, ten gevolge van niet-ratificatie door één van de EU-lidstaten, zou een grote politieke mislukking voor Europa zijn. Het zou voorts aanzienlijke kosten met zich brengen voor zowel de EU als de kandidaatlidstaten. Een slecht uitgevoerd uitbreidingsproces zou echter bijna net zo erg zijn. Als de EU niet voortgaat met de hervormingen en aanpassingen die de uitbreiding thans vereist, zal zij – misschien wel voor altijd – de kans missen om Europa sterker en veiliger te maken, in het belang van haar burgers, haar buurlanden en de rest van de wereld. Ik ben dan ook van mening dat het moment is aangebroken om een nieuwe visie te ontwikkelen van wat Europa met haar nieuwe lidstaten kan ondernemen, en hoe dit gestalte kan krijgen. De strategie die ik in gedachten heb voor het begeleiden van de overgang kan worden samengevat in de volgende vijf thema’s: 1. Eensgezind optreden in Europa: we hebben een beter besluitvormingsproces nodig, alsmede de vastberadenheid en politieke wil om tot werkelijk Europees beleid te komen in de uitgebreide EU. 2. Impulsen geven aan de Europese economie: we hebben meer innovatie en hervorming nodig,
voor
het
realiseren
van
groei,
concurrentievermogen
en
werkgelegenheidsschepping in de uitgebreide markt. 3. Europa veiliger maken voor de burger: we moeten de uitbreiding aangrijpen om een grote sprong voorwaarts te maken met de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, teneinde te komen tot betere prestaties en meer veiligheid.
12
4. Ons partnerschap met de buurlanden van de EU ontwikkelen: naarmate de grenzen van de EU worden uitgebreid, hebben we een beleid ten aanzien van onze buurlanden nodig dat erop gericht is de welvaart en stabiliteit om ons heen te verspreiden. 5. Europa een stem geven op het wereldtoneel: we moeten de kans van de uitbreiding naar 25 leden aangrijpen om onze autoriteit, samenhang en invloed op het internationale toneel te vergroten. Deze ideeën worden nader uitgewerkt in de samenvatting van dit verslag en de afzonderlijke hoofdstukken. Wat ik voorstel, vereist een brede inspanning van zowel huidige als toekomstige lidstaten. Voor de huidige EU-lidstaten lag het accent tot nu toe op het ‘acquis’; de kandidaat-lidstaten werden door hen aangespoord tot het toepassen van de Europese regels en geadviseerd over de wijze waarop dit moest geschieden. Nu zij binnenkort lidstaten en gelijke partners worden – met zowel rechten als plichten – moet het taalgebruik van “wij” en “jullie” veranderen in “wij samen” in de uitgebreide Unie. De toekomstige lidstaten staan belangrijke psychologische veranderingen te wachten, aangezien zij straks actief moeten gaan deelnemen aan de besluitvorming in plaats van zich te beperken tot de uitvoering ervan. Zij zullen hun standpunten op de verschillende terreinen van activiteit van de EU moeten bepalen zonder de noodzaak uit het oog te verliezen van gemeenschappelijke doelstellingen, en in de uitgebreide EU soms compromissen moeten sluiten. De komende uitbreiding is anders dan de voorgaande omdat de activiteiten van de EU op een nieuwe, continentale, schaal komen, hetgeen haar in staat kan stellen beter te functioneren, betere resultaten voor haar burgers te bereiken en een actieve rol te spelen op het wereldtoneel – mits zij deze kans niet voorbij laat gaan. Tussen nu en het moment van toetreding van de nieuwe lidstaten in mei 2004 hebben we een unieke kans om het succes van deze uitbreiding voor te bereiden, en de toekomstige lidstaten bij deze voorbereiding te betrekken.
13
Voor dit ambitieuze project hebben we een samenhangend plan nodig. Daarom leg ik aan de Europese Commissie, en aan de andere Europese instellingen, de aanbevelingen van dit verslag voor.
Wim Kok 19 maart 2003
14
SAMENVATTING Dit rapport is een onderzoek naar de gevolgen van de uitbreiding van de Europese Unie (EU) van 15 tot 25 en later nog meer lidstaten. Er zijn al veel onderzoeken naar de uitbreiding gepubliceerd, maar in de meeste daarvan wordt de uitbreiding vanuit een nationaal of sectoraal gezichtspunt bezien. In dit rapport wordt de uitbreiding vanuit een Europese invalshoek geanalyseerd, waarbij geheel onafhankelijk wordt geput uit een veelheid van ideeën, standpunten en onderzoeksgegevens. Het beoogt niet een overzicht te geven van de vele verschillende belangen en opvattingen van de afzonderlijke landen – dat was namelijk niet de opzet van dit rapport – maar houdt wel rekening met niet alleen de huidige, maar ook de toekomstige lidstaten, en blikt vooruit naar de perspectieven voor de grotere EU als geheel. In opeenvolgende hoofdstukken bevat dit rapport: ·
een overzicht van het uitbreidingsproces tot dusver, en een evaluatie van de bereikte resultaten (Hoofdstuk 1: Opbouw van het nieuwe Europa); en
·
een overzicht van de belangrijkste vraagstukken die publiek en politiek bezig houden wanneer het gaat om de uitbreiding (Hoofdstuk 2: De burger en de grotere Unie).
Vervolgens gaat het rapport in op die vraagstukken, die in vier groepen worden onderverdeeld: ·
economische aspecten (Hoofdstuk 3: Economie, arbeidsmarkt en financiën);
·
interne veiligheid en beschermingsnormen (Hoofdstuk 4: Levenskwaliteit);
·
externe beleidsvormen van de grotere EU (Hoofdstuk 5: Europa in de wereld);
·
Europese bestuursstructuur en identiteit (Hoofdstuk 6: Samen werken in Europa).
De analyse van deze onderwerpen is niet statisch, maar dynamisch: het rapport gaat niet alleen in op de gevolgen van de toepassing van de bestaande EU-regels en -praktijk, maar ook op de hervormingen die de EU nodig heeft om van de uitbreiding een succes te kunnen maken.
15
Vrede en stabiliteit op het hele continent Wat is het grootste voordeel van uitbreiding van de EU? De kans die wij krijgen om in heel Europa vrede en stabiliteit tot stand te brengen: Ø De uitbreiding van de EU brengt de landen van ons continent, die na de laatste wereldoorlog kunstmatig van elkaar werden gescheiden, langzaam weer bijeen. Dankzij de uitbreiding zal de zone van vrede, stabiliteit en welvaart, waar West-Europeanen inmiddels al weer meer dan een generatie lang in leven, reiken tot in Midden- en Oost-Europa. De unieke prestatie van de Europese Gemeenschap, nu Europese Unie, is dat zij onderlinge conflicten, en zelfs oorlog, heeft kunnen voorkomen door de economische en politieke integratie van haar lidstaten. De rest van Europa daarvan deelgenoot laten worden is van onschatbare waarde. Ø De afgelopen tien jaar heeft het vooruitzicht op het EU-lidmaatschap de landen in Middenen Oost-Europa geholpen hun terugkeer naar een pluralistische democratie en de markteconomie te consolideren. Bij hun inspanningen tot hervorming en omschakeling kregen zij steun van de EU. De daaruit voortvloeiende stabiliteit en toenemende welvaart zijn zowel voor henzelf als voor de huidige lidstaten van nut. Ø Met de beëindiging van de Koude Oorlog kwam ook aan de kunstmatige verdeling van Europa een einde, maar potentiële conflicten tussen etnische en nationale groepen en minderheden in Midden- en Oost-Europa staken de kop op. Het vooruitzicht op het EUlidmaatschap heeft veel van deze problemen weggenomen.
Dit beeld van hereniging – van een ‘ongedeeld en vrij’ Europa – is een bron van inspiratie voor uitbreiding van de EU. Dit proces heeft positieve gevolgen op talloze terreinen van het overheidsbeleid die voor de Europese burger van belang zijn. Maar willen wij volledig in onze opzet slagen, dan moet er een duidelijke strategie worden opgesteld. Hoe kan een en ander zo worden gestuurd dat het ook echt alle voordelen oplevert die worden beoogd? In het verleden concentreerde de aandacht van pers, publiek en politiek zich op het toetredingsproces – “hoe zal de toetreding verlopen en wanneer is het zover?”. Nu is het echter tijd om de aandacht te verschuiven naar de vraag “wat gaat er gebeuren wanneer al die landen lid worden?” en “welk beleid hebben wij nodig in een grotere Unie?”. Er moet een agenda komen om de veranderingen in goede banen te leiden. 16
Dit rapport noemt vijf belangrijke gebieden waarop de EU stappen kan zetten om ervoor te zorgen dat de uitbreiding een succes wordt: 1. Eensgezind optreden in Europa Ø De komst van nieuwe lidstaten, met een rijke culturele erfenis, vergroot de diversiteit van de EU. Uitbreiding betekent meer uitwisseling van ideeën, en meer begrip voor andere Europeanen. De EU-instellingen zullen de nationale talen blijven respecteren, en het leren van andere talen blijven aanmoedigen. Ø Als het aantal lidstaten toeneemt van 15 tot 25, moet de EU haar besluitvormingsproces hervormen om te voorkomen dat “meer” leidt tot “minder”. De EU-instellingen krijgen nu al de nodige kritiek. De uitbreiding dwingt ons, maar geeft ons ook de kans ons bestuursstelsel te verbeteren. Als wij een link leggen tussen de uitdagingen waar wij nu mee worden geconfronteerd en de behoefte aan beter bestuur, kan dat tot de doorbraak leiden die nodig is voor een politieke unie. Ø Dit vergt van de Europeanen een inspanning om elkaar beter te begrijpen, gezamenlijke belangen te identificeren en de angst weg te nemen dat een grotere EU leidt tot verlies van identiteit. Een gevoel van vertrouwen in Europa is nodig, willen wij gezamenlijk optreden om Europese oplossingen te vinden. Dit rapport doet derhalve de volgende aanbevelingen: ·
De Conventie over de toekomst van Europa moet met een duidelijk en begrijpelijk ontwerp voor een Europese grondwet komen. Wij hebben een document nodig waaruit de burgers van de grotere EU precies kunnen opmaken wat de EU wel en wat zij niet vermag, en een bestuursstelsel dat bijdraagt tot een beter evenwicht tussen effectiviteit en democratische legitimiteit.
·
De hervormingen moeten ook leiden tot meer besluitvorming bij meerderheid van stemmen, versterking van de ‘Gemeenschapsmethode’ en eerbiediging van het institutioneel evenwicht.
·
EU-regels en -beleid moeten door de nieuwe, maar ook door de huidige lidstaten beter uitgevoerd worden.
17
·
Wij moeten meer doen om de verstandhouding tussen de burgers te bevorderen – met name het begrip voor de nieuwe lidstaten: dit betekent uitwisseling van personen uit verschillende geledingen van de maatschappij, uitwisseling van werkervaring, uitwisseling van studenten tussen verschillende EU-landen, en versterking van Europese universitaire netwerken.
Als wij de EU echt beter willen laten functioneren, moeten we daarvoor de juiste instelling hebben. Wij mogen ons niet ingraven in nationale percepties: grote en kleine landen, oude en nieuwe lidstaten, rijke en arme regio’s, wij zijn allemaal Europees. Wij brengen niet zo maar politieke blokken bijeen, maar hele samenlevingen en volkeren. Wat wij nodig hebben is inzicht in de grotere vraagstukken die hierbij meespelen, een oprecht streven naar Europese integratie, en de vastberadenheid om daarin te slagen. Als Europa niet wenst te worden verenigd, dan zullen ook institutionele aanpassingen daar nooit in slagen! 2. Impulsen geven aan de Europese economie Het uitbreidingsproces heeft al de nodige economische voordelen opgeleverd, en kan er nog meer voortbrengen. De voordelen omvatten: Meer welvaart voor de oude en nieuwe lidstaten als gevolg van de grotere markt De snelle stijging van handel en investeringen tussen de EU en haar toekomstige lidstaten in de afgelopen jaren heeft groot economisch profijt gebracht. Toetreding, en daarmee afschaffing van alle grenscontroles van goederen, betekent feitelijk dat de nieuwe lidstaten volwaardig deel gaan uitmaken van de interne markt. Ook mogen de nodige voordelen worden verwacht van de liberalisering van het dienstenverkeer, het vrij verkeer van kapitaal en dat van werknemers. Die voordelen zijn vergelijkbaar met die bij de inwerkingtreding van de interne markt zonder binnengrenzen in 1993. Voor de huidige lidstaten betere economische vooruitzichten De factoren die hier een rol spelen omvatten: ·
gelijke mededingingsvoorwaarden op de grotere markt,
·
toegang tot werknemers met erkende diploma’s,
·
grotere vraag door de groei in de nieuwe lidstaten.
18
Voor de nieuwe lidstaten de kans om qua welvaart op gelijke hoogte te komen met West-Europa De factoren die hier een rol spelen omvatten: ·
meer investeringen, bovenop de instroom van kapitaal van de afgelopen jaren, met als gevolg verdere verbetering van productiviteit, bekwaamheid en overdracht van technologie,
·
het stabiele wettelijke en economische kader dat het EU-lidmaatschap biedt,
·
bijstand uit EU-fondsen.
De nieuwe lidstaten hebben hogere groeipercentages dan de EU. Blijft dit zo, dan zal dit resulteren in: ·
een minder grote sociale en economische kloof,
·
hogere inkomens en sociale normen,
·
minder aanleiding om te migreren naar andere EU-landen.
Door de komst van nieuwe lidstaten krijgt de EU de kans om het economisch en sociaal beleid te hervormen, en dat is eigenlijk nu al nodig. Uitbreiding is geen bedreiging, maar een stimulans voor vernieuwing. De EU kan putten uit de ervaring van de nieuwe lidstaten met bijvoorbeeld sociale en economische hervormingen. Sommige landen hebben hervormingen die hard nodig waren, sneller doorgevoerd dan enkele van de huidige EU-lidstaten. Uitbreiding en de veranderingen waarmee dat gepaard gaat, kunnen langetermijnvoordelen brengen, maar de kost gaat voor de baat uit, die er ook zal zijn, en er zullen verliezers zijn, maar ook winnaars. De uitdaging bestaat erin de veranderingen in goede banen te leiden. Dit rapport doet derhalve de volgende aanbevelingen: ·
Het Europese en nationale beleid dient hoge prioriteit te verlenen aan economische groei en convergentie: dit betekent een hoog algemeen groeipercentage voor EU-25, met voor zover dat mogelijk is nog hogere percentages in de nieuwe lidstaten. Groei en convergentie moeten de sleutelwoorden worden voor de grotere Unie.
·
Wij hebben meer innovatie en hervormingen nodig, om groei, concurrentiepositie en creëren van werkgelegenheid op de grotere markt te stimuleren. Overeenkomstig de strategie van 19
Lissabon is het nu tijd voor de EU en haar lidstaten om alle mooie woorden om te zetten in daden. Prioriteit moet worden gegeven aan gebieden als creëren van werkgelegenheid, investeringen in onderzoek, en liberalisering van de energie-, telecommunicatie- en vervoerssector, zodat de interne markt beter kan functioneren. De nieuwe lidstaten dienen nu reeds volledig te worden betrokken bij de strategie van Lissabon. ·
De huidige en toekomstige lidstaten hebben behoefte aan werkgelegenheidsbeleid dat een bijdrage levert aan een effectief sociaal en economisch beleid, en daarmee aan het succes van de uitbreiding. Marktgestuurde arbeidsmigratie door vrij verkeer van personen op de interne markt is een groeifactor. De huidige lidstaten dienen hun markten open te stellen voor arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten zodra zij dat kunnen. Zelfs als de restricties worden opgeheven, zal de toestroom van werknemers naar verwacht beperkt zijn.
·
De EU heeft een economisch en sociaal model nodig dat de beste elementen combineert van de huidige en nieuwe lidstaten. Haar doel moet zijn de vergemakkelijking van de aanpassing aan nieuwe werkgelegenheid en niet de bescherming van de bestaande werkgelegenheid. Er moeten maatregelen worden opgesteld om binnen een gezamenlijk Europees kader zorg te dragen voor al degenen die door de uitbreiding worden getroffen.
·
De fundering moet worden gelegd voor de belangrijke besluiten die kort na de uitbreiding moeten worden genomen over het toekomstige begrotingskader van de EU. Het doel daarbij moet zijn de ontwikkeling van beleid dat echt nodig is voor EU-25. De Unie dient solidair te zijn en cohesie te vertonen met haar nieuwe lidstaten, omdat hun groei en ontwikkeling uiteindelijk alle lidstaten ten goede zal komen. Tegelijkertijd zijn beleidshervormingen onontkoombaar: niet alleen om te bezuinigen, maar ook om te komen tot beter beleid. Wanneer over dergelijke veranderingen wordt beslist, dienen wij de doelstellingen van de agenda van Lissabon voor ogen te houden en de behoefte aan innovatie en groei: Ø In het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een voortdurende verschuiving nodig van ondersteuning van prijs en kwantiteit naar ondersteuning van kwaliteit, en een beleid voor economische plattelandsontwikkeling dat de vermindering van de werkgelegenheid in de landbouw in Midden- en Oost-Europa ondersteunt in plaats van tegenhoudt. Dit 20
betekent ook het creëren van mogelijkheden, ook voor ontwikkelde landen, door landbouwhandel. Ø Wat de structurele uitgaven betreft, hebben wij maatregelen nodig die zijn afgestemd op de behoeften en prioriteiten van de nieuwe lidstaten, en op de regionale integratie van Midden- en Oost-Europa. Er zijn investeringen nodig in milieu en infrastructuur, en ook in human resources en onderwijs. Ø Er dient innovatief gebruik te worden gemaakt van de EU-begroting voor de ondersteuning van andere beleidsvormen, zoals onderzoek en ontwikkeling. Wat de inkomstenzijde van de begroting betreft, hebben wij een rechtvaardiger, transparanter en stabieler stelsel nodig. Op het hele continent moet de EU met de resultaten komen die de bevolking wil zien, door ervoor te zorgen dat de volgroeide economieën innoveren en de economieën die dat in mindere mate zijn steun krijgen bij de voltooiing van het proces van omschakeling. De wereld wacht niet op ons! 3. Europa veiliger maken voor de burger Op vele gebieden die voor de burger van belang zijn, draagt de uitbreiding nu reeds bij tot de verbetering van de samenwerking met de toekomstige lidstaten. Uitbreiding van de EU betekent niet dat wij problemen uit deze landen gaan importeren, maar wel dat wij onze mogelijkheden vergroten om tot oplossingen te komen. Meer efficiëntie bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit De toekomstige lidstaten hebben gezorgd voor meer samenwerking door politie en rechterlijke macht bij de rechtshandhaving. Internationale drugshandel en mensenhandel zijn gemakkelijker te controleren naarmate de landen van Midden- en Oost-Europa tot gemeenschappelijke normen komen, onder toezicht van andere EU-lidstaten. De bescherming van hun grenzen met niet-EUlanden is aan het verbeteren.
21
Betere controle van immigratie De toekomstige lidstaten werken samen bij de regulering van de stroom van immigranten en asielzoekers uit andere landen. Milieubescherming Naarmate de toekomstige lidstaten zich conformeren aan de EU-regels inzake lucht- en waterverontreiniging, wordt hun milieu veiliger voor hun eigen burgers, maar ook voor burgers in aangrenzende landen. Het EU-beleid helpt hen bij de instandhouding van hun grote variëteit aan dier- en plantensoorten en natuurlijke habitats. Hogere normen op het gebied van kernveiligheid De EU exporteert een brede veiligheidscultuur naar de landen van Midden- en Oost-Europa en richt zich met hen op hogere veiligheidsnormen voor hun nucleaire installaties. Voedingsnormen De EU-beschermingsnormen voor consumenten blijven van kracht: de uitbreiding heeft niet tot gevolg dat de normen in de huidige lidstaten worden versoepeld. De normen in de nieuwe lidstaten worden verder verhoogd. Maar op al deze gebieden moeten meer inspanningen worden geleverd door de EU en de nationale overheden, om de burgers gerust te stellen. Dit rapport doet derhalve de volgende aanbevelingen: ·
een belangrijke stap voorwaarts is nodig bij de totstandbrenging van een EU-ruimte voor vrijheid,
rechtvaardigheid
en
veiligheid,
inclusief
hervorming
van
de
besluitvormingsprocedure, ·
nauwere samenwerking en betere maatregelen van de lidstaten en de EU-instellingen voor de bestrijding van internationale criminaliteit en de controle van de immigratie,
·
de integratie van milieuoverwegingen in andere beleidsvormen,
·
effectief toezicht op de implementatie van EU-regels in de huidige en toekomstige lidstaten.
22
4. Ons partnerschap met de buurlanden van de EU ontwikkelen Naarmate de EU verder uitbreidt, hebben we ten aanzien van onze buurlanden een beleid nodig dat welvaart en goed bestuur naar die landen verspreidt, om zo een zone van stabiliteit en veiligheid rondom ons te creëren. Nieuwe vormen van partnerschap kunnen de EU helpen stabiliteit, welvaart en goed bestuur te verbreiden naar niet-lidstaten. Voor enkele van die landen kan het vooruitzicht op het lidmaatschap van de EU een krachtige stimulans zijn voor vooruitgang en hervorming. Dit rapport doet derhalve de volgende aanbevelingen: · er moeten betere vormen van EU-partnerschap worden ontwikkeld met buurlanden, ongeacht of zij tot de EU kunnen toetreden of niet, · bij landen die wellicht de komende jaren tot de EU toetreden, dienen wij aan te dringen op toereikende voorbereidingen op het lidmaatschap, en de eerbiediging van politieke en andere criteria, · het uitbreidingsproces met Bulgarije en Roemenië dient te worden voortgezet, alsmede met Turkije. Voor de landen van de westelijke Balkan kan het vooruitzicht op toetreding tot de EU een katalysator zijn voor verandering. 5. Europa een stem geven op het wereldtoneel Ø Als tien landen met in totaal 75 miljoen inwoners zich aansluiten bij de EU, die momenteel 15 lidstaten telt en in totaal 375 miljoen inwoners, kan dat het vermogen van de EU om het wereldgebeuren te beïnvloeden, versterken. Het zal Europa helpen de uitdaging van de globalisering aan te kunnen. Maar zoals de recente gebeurtenissen laten zien, kan de EU slechts invloed uitoefenen op het wereldtoneel als zij in staat is een duidelijk beleid te voeren en met één stem te spreken. Ø Op het gebied van de internationale economische betrekkingen, speelt de EU reeds een leidende rol, maar benut zij haar gewicht niet ten volle. De uitbreiding is een kans om haar invloed te versterken. Ø Op het gebied van buitenlandse zaken, veiligheid en defensie is door de EU enige vooruitgang geboekt, maar zij heeft niet de middelen of de bereidheid ontwikkeld om doeltreffend op te treden. Op dit moment is de EU in een belangrijke kwestie op het gebied 23
van het buitenlands beleid – Irak – de grote afwezige. Het mag niet zo blijven dat de EU economisch sterk is en politiek zwak. Ø Wij moeten de kans grijpen die de EU ons met 25 lidstaten biedt, om op het internationale toneel meer gezag, samenhang en invloed te tonen. De EU en haar lidstaten dienen snel lering te trekken uit de huidige ervaring met de kwestie-Irak: de mechanismen die binnen de EU aanwezig zijn, moeten worden gebruikt en verbeterd om bij grote problemen overeenstemming te bereiken en een gezamenlijk standpunt in te nemen. Dit rapport trekt, met het oog op de uitbreiding, derhalve de volgende conclusies: ·
wij dienen met grote spoed na te denken over de noodzaak om een werkelijk gemeenschappelijk buitenlands beleid tot stand te brengen, zodat de EU met één stem kan spreken,
·
de Conventie over de toekomst van Europa moet leiden tot een betere externe vertegenwoordiging van de EU.
Europa is een echte politieke Unie, of zou dat moeten zijn. Als de politici en volkeren van Europa die politieke wens delen, dan zal dat Europa er ook komen. Als die politieke wens er niet is (of niet meer is), dan moeten wij onszelf niet langer voor de gek houden.
24
Niet-uitbreiding Een hypothetische vraag Soms wordt de vraag gesteld: “Wat zijn de kosten van niet-uitbreiding?”. Is het mogelijk om precies te berekenen wat de gevolgen zijn als de EU de geplande uitbreiding niet doorzet – net zoals “de kosten van een niet-verenigd Europa” ooit werden berekend voorafgaand aan de totstandbrenging van de interne markt? Deze twee zaken zijn verschillend. Uitbreiding van de EU is een proces dat al meer dan tien jaar loopt, en reeds resultaat heeft opgeleverd: het is niet mogelijk “de klok terug te zetten”. Bovendien zijn de argumenten voor uitbreiding niet alleen economisch van aard, maar ook politiek, en is het moeilijk ze te kwantificeren. Maar de vraag verdient wel een antwoord, omdat dit ons dwingt de resultaten en perspectieven van het uitbreidingsproces opnieuw te bezien.
Wat is er tot dusver bereikt? ♦
Het vooruitzicht op toetreding tot de EU heeft het proces van omschakeling in Middenen Oost-Europa na de ineenstorting van het communisme versneld.
♦
Het ontstaan van stabiele democratieën aldaar heeft de veiligheid in Europa als geheel gestimuleerd. De oorzaken van conflicten, zoals minderheidsvraagstukken en grensproblemen, zijn weggenomen.
♦
De snelle groei van de handel heeft geleid tot nieuwe markten en investeringen voor de EU-lidstaten: het overgrote deel van de handel van de toekomstige lidstaten vindt plaats met de EU.
Zonder de uitbreidingsplannen van de EU, hadden vele van deze positieve punten nooit kunnen worden gerealiseerd.
25
Wat staat er in de toekomst te gebeuren? Vertraging van het uitbreidingsproces, of het afketsen daarvan, als de EU-lidstaten niet overgaan tot ratificatie, zou een groot politiek echec zijn voor Europa. Dit zal kosten met zich brengen, zowel voor de EU als voor de kandidaat-lidstaten: ♦
Niet-uitbreiding van de interne markt, met als gevolg daarvan een lager groeipercentage in de kandidaat-lidstaten, zou ertoe leiden dat de EU economische voordelen misloopt.
♦
Voor de kandidaat-lidstaten betekent het minder stimulans om te hervormen, minder buitenlandse investeringen, en een lagere minder economische groei.
♦
Het kan leiden tot politieke instabiliteit, met mogelijke repercussies voor de EU. Het zou de risico’s in de regio van de Balkan, waar vrede en stabiliteit nog broos zijn, verhogen.
♦
Zonder uitbreiding zou de EU minder goed in staat zijn om de problemen op het gebied van georganiseerde criminaliteit, illegale immigratie en terrorisme aan te pakken.
♦
Teleurstelling in de kandidaat-lidstaten kan een voedingsbodem zijn voor twijfel over Europa in de EU en elders.
De kosten van niet-uitbreiding zullen dus – zowel politiek als economisch – hoog zijn, en de rekening daarvoor zal niet alleen worden betaald door de huidige lidstaten, maar ook door de landen die buiten de EU zullen blijven. Het zou betekenen dat wij niet alleen toekomstige voordelen mislopen, maar ook de talloze inspanningen en investeringen die in het verleden zijn gedaan, wegwerpen. Die “andere Europeanen” zouden buren blijven van de EU, maar dan wel teleurgestelde en rancuneuze buren, die minder snel bereid zullen zijn de problemen op te lossen die de nationale grenzen in Europa overschrijden, en ook minder geneigd om verantwoordelijkheid te delen voor het geven van vorm aan de rol van Europa in de wereld.
26
Hoofdstuk 1 DE OPBOUW VAN HET NIEUWE EUROPA
De komende uitbreidingsronde is een nieuwe stap in de Europese integratie: een historische kans om een einde te maken aan de kunstmatige scheiding tussen West- en Oost-Europa en ons continent weer te verenigen. De uitbreiding met tien nieuwe lidstaten, waaronder de landen in Midden- en Oost-Europa, benadrukt de onderliggende idealen, waarden en doelstellingen van de EU. De EU bestaat om vrede, stabiliteit, democratie en welvaart in heel Europa te bevorderen door staten en bevolkingsgroepen te integreren. Door de uitbreiding wordt dit visioen bewaarheid doordat politieke en economische integratie bevorderd worden. De toetreding symboliseert voor de nieuwe lidstaten uit Midden- en Oost-Europa hun terugkeer naar Europa en de mogelijkheid om hun democratieën stevig binnen de EU te verankeren. Uit het eenwordingsproces van Europa blijkt dat de EU voortdurend in beweging is en vooruitgaat. De afgelopen dertig jaar zijn er vier uitbreidingsrondes geweest – nu volgt de vijfde. Uitbreiding vormt voor de EU geen belemmering voor vooruitgang: juist wanneer nieuwe leden toetraden, kon vaak vooruitgang geboekt worden. De komende uitbreiding biedt echter nieuwe uitdagingen, die zowel kansen als risico’s inhouden.
27
Belangrijke momenten in het uitbreidingsproces 1989
De Berlijnse Muur stort in. De Europese Gemeenschap begint met financiële steun aan de landen in Middenen Oost-Europa voor de hervorming en wederopbouw van hun economieën.
1990
Cyprus en Malta vragen het EU-lidmaatschap aan.
1990-1996
Sluiting van Associatie-overeenkomsten (Europa-overeenkomsten) met landen in Midden- en Oost-Europa.
1993
De Europese Raad van Kopenhagen keurt de uitbreiding van de EU met Midden- en Oost-Europese landen goed en stelt de criteria voor toetreding vast.
1993
De Europese Commissie presenteert haar Adviezen inzake de toetredingsaanvragen van Cyprus en Malta
1994
Tijdens de Europese Raad van Essen wordt het pretoetredingsbeleid goedgekeurd.
1994-1996
Tien Midden- en Oost-Europese landen vragen het EU-lidmaatschap aan.
1997
De Europese Commissie publiceert haar Adviezen inzake de toetredingsaanvragen van de landen in Midden- en Oost-Europa en stelt een uitbreidingsstrategie voor in “Agenda 2000”.
1998
Start van de toetredingsonderhandelingen met Hongarije, Polen, Estland, Slovenië, de Tsjechische Republiek en Cyprus. Malta hernieuwt zijn aanvraag voor het EU-lidmaatschap.
1999
Tijdens de Europese Raad van Berlijn worden “Agenda 2000” en het financiële kader voor de uitbreiding goedgekeurd. Turkije wordt opgenomen in het uitbreidingsproces op basis van de criteria van Kopenhagen.
2000
Start van de toetredingsonderhandelingen met Slowakije, Letland, Litouwen, Bulgarije, Roemenië en Malta.
2002
Tijdens de Europese Raad van Kopenhagen worden de toetredingsonderhandelingen met Cyprus, Malta, Slowakije, de Tsjechische Republiek, Polen, Hongarije, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen afgesloten.
28
Waarom breidt de EU uit? De uitbreiding van de EU vloeit voort uit het besluit om de voordelen die binnen West-Europa verworven werden te delen door een stabiel gebied tot stand te brengen waarin nooit meer oorlog gevoerd kan worden. De EU moet haar buurlanden helpen zich economisch en democratisch te ontwikkelen, waarbij stabiliteit en veiligheid bevorderd moeten worden. Dit ideaal komt voort uit de woelige periode tussen de eerste en de tweede wereldoorlog, de verwoestende gevolgen van de tweede wereldoorlog en het toenemende optimisme erna. Vrede en stabiliteit zijn noodzakelijke voorwaarden voor een florerende economie en omgekeerd. Volgens de redenatie van de grondleggers van de EU kon door de integratie van de WestEuropese economieën oorlog voorkomen worden, wat vrede, stabiliteit en welvaart zou brengen voor alle Europese burgers. Dit ideaal is nog steeds belangrijk, zoals bleek tijdens het gewelddadige uiteenvallen van het voormalige Joegoslavië. De uitbreiding met nieuwe lidstaten zal het politieke en economische kader van de EU voor de volgende generaties bepalen. Waarom willen landen toetreden? De landen in Midden- en Oost-Europa hebben in het verleden de tol betaald van de expansiedrift van hun grotere buurlanden in het oosten en het westen. Uit hun verzoeken om toetreding tot de EU blijkt dat zij bang zijn dat zij straks binnen een snel veranderend Europa weliswaar vrij, maar stuurloos zullen zijn. Om hun veiligheidssituatie te verbeteren, willen zij toetreden tot de EU en de NAVO. Het EU-lidmaatschap betekent dat zij hun droom kunnen verwezenlijken om terug te keren naar Europa na de kunstmatige scheiding door het IJzeren Gordijn. Het lidmaatschap symboliseert hun terugkeer in de schoot van de Europese familie. Het betekent stabilisering van hun democratieën
en
schept
een
kader
waarbinnen
zich
maatschappelijk
evenwichtige
markteconomieën kunnen ontwikkelen. De toegang die deze landen krijgen tot de interne markt en de bijbehorende financiële steun bieden economische en sociale voordelen die de basis vormen van democratische ontwikkeling. Ook ontstaan meer mogelijkheden voor directe investeringen en economische vernieuwing, een stabiel zakelijk klimaat en progressief sociaal beleid. 29
Eerdere uitbreidingsronden De uitbreidingsronden van de EU zijn tot nu toe succesvol verlopen. In 1973 traden GrootBrittannië, Denemarken en Ierland toe, vervolgens in 1981 Griekenland, in 1986, na het einde van hun dictaturen, Spanje en Portugal, wat hun democratische ontwikkeling bestendigde, en in 1995 werden Oostenrijk, Finland en Zweden welkom geheten. De afgelopen dertig jaar is de EU gegroeid van zes lidstaten met een bevolking van 185 miljoen tot een internationale organisatie van vijftien lidstaten met 375 miljoen inwoners. En nu staat de EU aan de vooravond van de uitbreiding naar 25 lidstaten en 450 miljoen inwoners. De verbreding is echter niet ten koste gegaan van de verdieping. Ten tijde van de uitbreiding met Spanje en Portugal lanceerde de EU het programma voor de interne markt en beleid met betrekking tot milieu, economische en sociale samenhang, onderzoek, technologie en sociale aangelegenheden. In 1992 werd in het Verdrag van Maastricht de weg vrijgemaakt voor een economische en monetaire unie terwijl de toetreding van Zweden, Finland en Oostenrijk aanstaande was. Daarna introduceerde de EU de gemeenschappelijke munt, de euro, terwijl tegelijkertijd onderhandeld werd over de volgende uitbreidingsronde. De komende uitbreidingsronde De EU bereidt zich momenteel voor op de toetreding van acht Midden- en Oost-Europese landen (Estland, Letland, Litouwen, Polen, de Republiek Tsjechië, de Republiek Slowakije, Hongarije en Slovenië) en twee landen uit het Middellandse-Zeegebied (Malta en Cyprus) (zie tabel 1 in de bijlagen voor basisgegevens over hun inwonertal, oppervlakte en economie). Deze landen bereiden zich al meer dan tien jaar voor op het lidmaatschap aan de hand van de door de EU geformuleerde criteria.
30
Criteria voor het lidmaatschap Tijdens de top in Kopenhagen in juni 1993 deden de EU-leiders de historische belofte dat “de landen in Midden- en Oost-Europa die dat wensen zullen kunnen toetreden zodra zij in staat zijn om de verplichtingen van het lidmaatschap na te komen door te voldoen aan de vereiste economische en politieke voorwaarden”. Op dat moment werden voor het eerst de voorwaarden voor toetreding geformuleerd die sindsdien bekend staan als de “criteria van Kopenhagen”. In deze criteria is vastgelegd aan welke normen landen die het EU-lidmaatschap ambiëren moeten voldoen: ¨ Stabiele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen. ¨ Het bestaan van een functionerende markteconomie alsook het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden. ¨ Het vermogen de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven. Het eerste, “politieke” criterium wordt als een voorwaarde beschouwd voor de opening van de toetredingsonderhandelingen, terwijl aan de andere criteria voldaan moet zijn op het moment van toetreding. Het derde criterium impliceert dat nieuwe lidstaten de beleidslijnen en regels van de EU (het “acquis communautaire”) overnemen en daadwerkelijk uitvoeren en handhaven.
De voordelen van het uitbreidingsproces zijn reeds zichtbaar. In de toekomstige Midden- en Oost-Europese lidstaten zijn stabiele democratieën ontstaan, met democratische instellingen en meer respect voor minderheden. Hun economische hervormingen leidden tot een sterke economische groei (vergeleken met de groeicijfers binnen de EU) en betere mogelijkheden op het gebied van werkgelegenheid. Dit proces werd gestimuleerd door het vooruitzicht van EUlidmaatschap en de financiële steun van de EU en andere internationale instellingen.
31
Het feit dat voldaan moet worden aan de criteria voor EU-lidmaatschap heeft een grote invloed gehad op het tempo van de hervormingen, die hierdoor onomkeerbaar zijn geworden. De daaruit voortvloeiende stabiliteit en toenemende welvaart zijn zowel voor henzelf als voor de huidige lidstaten van nut. De EU is dus bezig met een geleidelijke hereniging van het continent, waardoor de zone van vrede, stabiliteit en welvaart, waarin West-Europeanen inmiddels alweer meer dan een generatie lang leven, uitgebreid wordt naar andere Europeanen.
32
Hoofdstuk 2 DE BURGER EN DE UITBREIDING VAN DE EU Een van de doelen van dit rapport is in te gaan op de vragen, problemen en twijfels die op verschillende plaatsen gerezen zijn nu de uitbreiding van de EU nadert. Wat weten we over de bezwaren en verwachtingen van de burgers in de huidige en de toekomstige lidstaten? Huidige lidstaten De grootste bezorgdheid van de burger in verband met de uitbreiding van de EU heeft betrekking op de eigen veiligheid: loopt men een grotere kans slachtoffer te worden van criminaliteit en zal de immigratie toenemen? Zullen de normen in verband met consumentenbescherming, met name op het gebied van voedingsmiddelen, minder streng worden en zullen er meer milieuproblemen ontstaan, zoals risico’s in verband met kerncentrales in de toekomstige lidstaten? Deze angsten komen deels voort uit een gebrek aan kennis van de werkelijke situatie in de toekomstige lidstaten, maar ook deels uit de wetenschap dat er tijdens de communistische regimes in Midden- en Oost-Europa een brede maatschappelijke en economische kloof is ontstaan naarmate in het westen geleidelijk strengere normen werden ingevoerd. Ook andere twijfels in de huidige lidstaten hebben betrekking op deze economische en maatschappelijke kloof : men is bezorgd dat de lagere lonen en de slechtere sociale zekerheid in de nieuwe lidstaten ertoe zal leiden dat investeringen en werkgelegenheid zich naar die landen verplaatsen – wat in een aantal gevallen al gebeurd is – en dat het vrije verkeer van werknemers binnen de grotere interne markt zal leiden tot een toestroom van migranten op de arbeidsmarkt. Deze bezorgdheid over de uitbreiding houdt uiteraard verband met een meer algemene angst in kwetsbare delen van de samenleving die samenhangt met het aanpassingsproces als gevolg van de mondialisering. De vragen die men zich stelt, verschillen per land. In lidstaten die buurlanden zijn van de toekomstige lidstaten, zoals Duitsland en Oostenrijk, is men vooral bezorgd over de directe economische en maatschappelijke gevolgen van het verdwijnen van de grenzen, terwijl de bezwaren in geografisch verder weg gelegen lidstaten wat onduidelijker zijn. 33
Ten slotte twijfelen velen eraan of de EU-instellingen in hun huidige vorm wel in staat zullen zijn het hoofd te bieden aan de toenemende mate van complexiteit van de besluitvorming. Wanneer het aantal lidstaten stijgt van 15 naar 25, zal “meer” dan uiteindelijk niet “minder” betekenen? Uit opiniepeilingen blijkt dat de bevolking in de vijftien lidstaten in het algemeen positief tegenover de uitbreiding staat. Tijdens het meest recente Eurobarometer-onderzoek (de resultaten hiervan verschenen in november 2002, zie tabel 2 in de bijlagen) verklaarde 66% van de respondenten uit de huidige lidstaten voorstander te zijn van de uitbreiding van de EU, terwijl 22% ertegen was; de overige respondenten hadden geen mening (9%) of zeiden dat het afhankelijk is van het betreffende land (3%). Het merendeel van de respondenten (82%) hadden gehoord van het uitbreidingsproces, hoewel weinigen wisten om welke landen het gaat (40% kon zelfs niet één land noemen). De bekendste kandidaat-lidstaten zijn Turkije (genoemd door 31% van de respondenten), Polen (30%), de Tsjechische Republiek (16%) en Hongarije (12%). Degenen die gehoord hadden van de uitbreiding, waren er eerder voorstander van dan degenen die er niet van gehoord hadden. De meeste steun werd gemeten in Italië en Ierland (ongeveer 80%), gevolgd door Spanje en België (70-75%); de minste steun bestaat in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland (5055%); de mate van steun in Duitsland en Frankrijk komt overeen met het gemiddelde in de EU (66%). Andere vragen in het Eurobarometer-onderzoek geven een interessant beeld van de mening van de burger over de gevolgen van de uitbreiding. Het merendeel van de respondenten (meer dan twee derde) was van mening dat door de uitbreiding: ·
bedrijven in hun land nieuwe markten zullen kunnen aanboren;
·
de EU een grotere rol kan spelen op internationaal vlak;
·
de kans op oorlogen en conflicten binnen Europa afneemt;
·
milieuproblemen in heel Europa gemakkelijker aangepakt kunnen worden.
Als negatieve gevolgen van de uitbreiding worden vooral genoemd: ·
het zal moeilijker zijn besluiten te nemen binnen de uitgebreide EU;
·
de uitbreiding zal hun land veel geld gaan kosten; 34
·
veel burgers uit de nieuwe lidstaten zullen zich in hun land gaan vestigen;
·
het openstellen van de grenzen zal het tegengaan van criminaliteit en drugssmokkel moeilijker maken.
Een zeer kleine minderheid denkt dat ·
de werkloosheid in hun land zal toenemen;
·
het niveau van de sociale zekerheid achteruit zal gaan.
Toch staat het merendeel van de respondenten achter de algemene politieke argumenten voor de uitbreiding en is men het eens met de volgende stellingen: ·
“We zijn het moreel verplicht Europa te verenigen na de scheiding tijdens de Koude Oorlog.”
·
“Het is historisch en geografisch logisch en gerechtvaardigd dat de nieuwe lidstaten toetreden tot de EU.”
Toekomstige lidstaten In de toekomstige lidstaten hebben de belangrijkste vragen met betrekking tot de gevolgen van het lidmaatschap een ander karakter omdat de EU nog steeds iets “vreemds” is waarmee de meeste burgers nog geen rechtstreekse ervaring hebben. Sommige van de gestelde vragen met betrekking tot de gevolgen van het toetreden tot een supranationale organisaties komen echter ook binnen de huidige EU voor: verlies van nationale soevereiniteit, nationale of lokale identiteit, moeilijkheden met het beïnvloeden en begrijpen van besluiten die op Europees niveau genomen worden. Op economisch en sociaal gebied worden de hoop en verwachtingen met betrekking tot de EU gekleurd door de ervaringen met de economische overgang – die soms onprettige waren en waarbij de hervormingen en aanpassingen zowel tot meer ongelijkheid als tot economische groei hebben geleid. Door concurrentie vanuit het westen en buitenlandse investeringen zijn lokale ondernemingen al onder druk komen te staan. Discussies over de EU in de toekomstige lidstaten worden ook beïnvloed door het verloop van de toetredingsonderhandelingen, waarvan de resultaten kritisch bekeken worden. Hoewel in politieke kringen algemeen erkend wordt dat de best mogelijke voorwaarden voor toetreding 35
overeengekomen zijn, stond de EU als onderhandelingspartner soms in een kwaad daglicht, bijvoorbeeld bij onderhandelingen over de hoofdstukken landbouw en begroting en haar terughoudendheid met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers. Daardoor is in de toekomstige lidstaten het idee gerezen dat ze zelfs na toetreding niet als gelijke partners behandeld zullen worden, maar een soort “tweederangs” lidstaten zullen zijn. In de tien toekomstige lidstaten werden in de Eurobarometer-peiling steeds hoge percentages voorstanders van EU-lidmaatschap gemeten. Volgens de meest recente resultaten (op basis van enquêtes in september en oktober 2002, zie tabel 3 in de bijlagen): ·
vindt 52% van de respondenten toetreding “een goede zaak”;
·
zou 61% voor stemmen in een referendum.
Het blijft afwachten of deze cijfers bevestigd worden tijdens de referenda die in de loop van 2003 in de toekomstige lidstaten zullen plaatsvinden. Op het moment dat dit rapport werd afgerond, had het eerste referendum reeds plaatsgevonden in Malta, waarvan steun voor het EUlidmaatschap de uitkomst was.
36
Vaak gestelde vragen Hoewel de bevolking zowel in de huidige als in de toekomstige lidstaten in het algemeen positief tegenover de uitbreiding staat, burgers en politici ook veel – vaak sceptische – vragen.
Vaak gestelde vragen ·
Welk effect zal de uitbreiding hebben op de werkgelegenheid en de lonen? Zullen er banen verloren gaan als gevolg van de toegenomen concurrentie binnen de EU? Zal er sprake zijn van “sociale dumping”?
·
Zullen de nieuwe lidstaten de EU-regels correct toepassen, met inbegrip van de regels voor de interne markt?
·
Zullen de nieuwe lidstaten de Europese munt aannemen wanneer zij toetreden?
·
Zal de uitbreiding leiden tot meer onveiligheid, meer criminaliteit, meer immigranten?
·
Zullen de normen in verband met consumentenbescherming en de bevolking naar beneden bijgesteld worden wanneer nieuwe lidstaten toetreden? Bijvoorbeeld op het gebied van voedingsmiddelen, kernveiligheid of milieubescherming?
·
Zal toetreding tot de EU leiden tot identiteitsverlies voor mijzelf of mijn land?
·
Moet mijn land soevereiniteit opgeven wanneer het toetreedt tot de EU? Wordt mijn land een tweederangs lidstaat?
·
Zal het mogelijk zijn besluiten op Europees niveau te nemen met 25 lidstaten?
·
Hoe kan Europa met zo veel lidstaten daadwerkelijk met één stem spreken in mondiale aangelegenheden?
·
Zal deze uitbreidingsronde nog gevolgd door nieuwe rondes, waarbij nog meer landen toetreden?
37
Deze vragen kunnen in vier hoofdthema’s ingedeeld worden. In de volgende hoofdstukken van dit rapport zullen de gevolgen van de uitbreiding op de volgende terreinen besproken worden: ·
de Europese economie (werkgelegenheid, groei, financiën, etc.);
·
het
leefklimaat
voor
de
Europese
burgers
(veiligheid,
normen
consumentenbescherming, etc.); ·
de betrekkingen tussen de EU en haar buurlanden en haar rol op het wereldtoneel;
·
de manier waarop Europeanen samen het EU-beleid vormgeven.
38
voor
Hoofdstuk 3 ECONOMIE, ARBEIDSMARKT EN FINANCIËN
In dit hoofdstuk wordt samengevat wat al bereikt is op het gebied van de economische integratie van de economieën van de toekomstige lidstaten in de EU, en wat er nog moet gebeuren om de uitbreiding succesvol te laten verlopen. Er worden vaak gestelde vragen behandeld over hoe de uitbreiding van de EU de economische groei, de werkgelegenheid en de financiële situatie binnen de EU zal beïnvloeden. Zowel in de huidige als in de toekomstige lidstaten moet rekening gehouden worden met de economische mogelijkheden en risico’s van de uitbreiding. Of de uitbreiding succesvol zal zijn, hangt af van de vraag hoe goed dit gebeurt. Of landen, bedrijven en mensen winst of verlies boeken, hangt af van hun eigen beslissingen, niet alleen van de uitbreiding van de EU. Hoewel het EU-beleid belangrijk is, hadden de lidstaten hun economische succes grotendeels zelf in handen, en dat zal ook in de toekomst zo zijn. Economisch gezien houdt de komende uitbreiding van de EU dat een groep zeer welvarende landen met 375 miljoen inwoners samengevoegd wordt met een groep aanzienlijk minder welvarende landen met 75 miljoen inwoners. We kunnen zowel op basis van de theorie als eerdere ervaringen voorspellen welke economische gevolgen de uitbreiding waarschijnlijk zal hebben. Relatief gezien is de uitbreiding in 2004 qua toename van de bevolkingsomvang (20%) en de oppervlakte (23%) niet ingrijpender dan eerder uitbreidingsronden. De uitbreiding van 1973, waarbij het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland toetraden, was relatief grootschaliger wat het aantal inwoners betreft. De uitbreiding van 1995, waarbij het Oostenrijk, Zweden en Finland toetraden, was relatief grootschaliger wat oppervlakte betreft. Deze uitbreidingsronde verschilt echter sterk van de eerdere rondes wat economische aspecten betreft: het gemiddelde BNP per hoofd van de bevolking in de toekomstige lidstaten bedraagt ongeveer 40% van dat in de huidige lidstaten (bij vergelijkbare koopkracht). De toetreding van Spanje en Portugal in 1986 lijkt nog het meest op deze uitbreidingsronde: hierdoor nam de bevolking van de EU met 16% toe en het gemiddelde BNP per hoofd van de bevolking bedroeg ongeveer 70% van dat in de toenmalige EU (bij vergelijkbare koopkracht). Een ander verschil tussen deze uitbreidingsronde en de voorgaande is dat de meeste nieuwe lidstaten net zijn overgestapt van een planeconomie naar een marktgericht economisch systeem 39
en dat zij moeilijke economische hervormingen hebben meegemaakt, los van hun inspanningen om toe te treden tot de EU. Sommige analisten hebben de komende uitbreiding vergeleken met de totstandkoming in de jaren negentig van de Noord-Amerikaanse vrijhandelszone (NAFTA) tussen de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Mexico, aangezien de inkomens in Mexico veel lager waren en zijn dan in de VS en Canada1. De NAFTA is echter slechts een vrijhandelszone, terwijl EUlidmaatschap een douane-unie betekent, met veelomvattende gemeenschappelijke regelingen, één munt, vrij verkeer en politieke en juridische integratie. De economische omstandigheden in de huidige en de toekomstige lidstaten verschillen aanzienlijk. Het valt buiten het bestek van dit hoofdstuk om individuele landen te analyseren, maar waar van belang worden gevolgen voor individuele gevallen vermeld. Het zwaartepunt ligt op de gevolgen van de toetreding van de landen in Midden- en Oost-Europa, aangezien Cyprus en Malta veel kleiner zijn, een BNP hebben van respectievelijk € 10 miljard en € 4 miljard en geen overgang vanuit een planeconomie hebben doorgemaakt. Vanwege hun bescheiden omvang zullen zij de totale economische analyse niet wezenlijk beïnvloeden. De uitbreiding zal de grootste economische invloed hebben op de huidige lidstaten die grenzen aan de nieuwe lidstaten, met name Duitsland en Oostenrijk. De economische gevolgen Door de uitbreiding van de EU naar 25 komen 75 miljoen nieuwe consumenten op de interne markt. Dit zou moeten leiden tot een intensievere handel in goederen en diensten, schaalvoordelen, meer concurrentie en meer investeringsstromen, resulterend in meer economische groei, zowel in de huidige als in de toekomstige lidstaten. In dit opzicht lijkt de uitbreiding op het proces van voltooiing van de interne markt dat de EU in de jaren negentig doormaakte. Daarnaast kunnen de nieuwe lidstaten relatief hoge groeipercentages verwachten vanwege de inhaalslag die landen met een lager inkomen per hoofd van de bevolking doorgaans kunnen maken. De analyse met betrekking tot de toekomstige groeiperspectieven hangt grotendeels samen met handel, investeringen en migratie. Deze drie factoren worden in de volgende paragrafen behandeld.
1
T. Boeri et al. 2002. 40
Handel Als onderdeel van het pretoetredingsproces heeft al vergaande economische integratie tussen de huidige en de nieuwe lidstaten plaatsgevonden (zie tabel 4 in de bijlagen voor de snelle groei van de handel de afgelopen jaren). Aangezien de handel in goederen met de EU in de loop van de jaren negentig al grotendeels geliberaliseerd werd, houdt het EU-lidmaatschap in dat van de reeds bestaande vrijhandelszone overgeschakeld wordt op een douane-unie. Dit zal daarom slechts een beperkt direct effect hebben op de handel in goederen met de nieuwe lidstaten; verdere winst zal pas op middellange of lange termijn geboekt kunnen worden als gevolg van meer investeringen en verdergaande specialisatie van de productie. Er zijn echter een aantal terreinen waarop de handel nog volledig geliberaliseerd moet worden, zoals de automobielsector, en de handel in diensten, waaronder financiële dienstverlening, is vooralsnog beperkt. De landbouwhandel is evenmin volledig geliberaliseerd, hoewel de handel in voedingsmiddelen aanzienlijk is toegenomen tijdens de pretoetredingsperiode. Volgens analisten kan de uitbreiding wel leiden tot een toename van de handel tussen de nieuwe lidstaten onderling, met name in Midden- en Oost-Europa. Naar schatting zal het effect van de uitbreiding voor de huidige EU beperkt zijn gezien de veel grotere omvang van haar economie. Volgens een bepaalde schatting zullen de huidige EUlidstaten op termijn in totaal ongeveer € 10 miljard euro winst boeken, waardoor hun BNP eenmalig met 0,2% zal toenemen en ongeveer 300.000 banen gecreëerd zullen worden (uitgaande van gelijkblijvende arbeidsproductiviteit)2. Deze economische winst zou niet gelijkelijk verdeeld zijn over de bestaande lidstaten, en ongeveer eenderde deel aan Duitsland zal toevallen. Wat de nieuwe lidstaten betreft, verwachten de economen dat de economische voordelen relatief veel groter zullen zijn, aangezien 70% van hun uitvoer naar de huidige EU gaat (slechts 4% van de huidige EU-uitvoer gaat naar de nieuwe lidstaten) en hun economieën veel kleiner zijn. In een recent onderzoek wordt de economische literatuur als volgt samengevat: “uit handelssimulaties blijkt doorgaans dat het BNP van de toetredende landen als groep op korte tot middellange termijn met 1,5 tot 8 of zelfs 10% zal toenemen”3. Investeringen
2 3
Grabbe, H. 2001. Pelkmans, J. 2002. 41
Gezien het feit dat er min of meer reeds sprake is van vrijhandel en dat de mobiliteit van werknemers kort na de uitbreiding nog beperkt zal zijn, vormen investeringen de sleutel tot toekomstige economische groei in de nieuwe lidstaten. Het vooruitzicht van EU-lidmaatschap vormde al een stimulans voor buitenlandse directe investeringen (BDI). Het is moeilijk in te schatten in welke mate deze in de toekomst zullen toenemen. Na eerdere toetredingsronden traden aanzienlijke toenames van de BDI op, met name in het geval van Portugal en Spanje, maar dit gold niet voor alle gevallen. Of de BDI toenemen, hangt af van de kwaliteit van het beleid en het bestuur op nationaal niveau. Sommige analisten menen dat een verdere stijging na toetreding niet waarschijnlijk is gezien het reeds hoge niveau van de BDI, het wegvallen van bijzondere fiscale premies en de voltooiing van het privatiseringsproces. Aan de andere kant kan aangevoerd worden dat EU-lidmaatschap tot aanzienlijke extra investeringsstromen leidt, mits hiervoor een gunstig lokaal klimaat bestaat. Gunstige factoren zijn de toegenomen rechtszekerheid als gevolg van het EU-lidmaatschap en het vervallen van de “vrijwaringsclausules” in de huidige overeenkomsten met de EU, die een belemmering zouden kunnen hebben gevormd voor de uitvoer van de toekomstige lidstaten. In het bedrijfsleven is men van mening dat veel ondernemingen nieuwe investeringsprojecten opzetten in afwachting van de uitbreiding van de EU, wat wijst op een waarschijnlijke toename van de investeringen. Overigens leidde de oprichting van de NAFTA tot een aanzienlijke stijging van de investeringen in de productie in Mexico. In het geval van de EU zou het effect van de “gegarandeerde” markttoegang, gemeenschappelijke regelgeving en economische richtsnoeren nog sterker moeten zijn. Derhalve is het mogelijk dat deze dynamiek – een opwaartse spiraal van groei en investeringen – na toetreding tot verdere snelle economische groei leidt in de nieuwe lidstaten. De ervaring van de eerdere uitbreidingsronden heeft echter geleerd dat deze dynamiek geen automatisme is, maar zal afhangen van de mate waarin de nieuwe lidstaten, en de EU als geheel, solide beleid ter bevordering van de groei goedkeuren. Zelfs in het meest positieve scenario zal het lange tijd – enkele decennia – duren eer de nieuwe lidstaten economisch gezien naar de huidige lidstaten toe gegroeid zijn. De kosten en baten hiervan vallen niet noodzakelijkerwijs in hetzelfde tijdperk: de kosten vanwege de toegenomen concurrentie en de aanpassingen zullen eerder optreden – in de eerste jaren van het lidmaatschap. De voordelen op lange termijn kunnen echter zeer groot zijn, mits adequaat beleid gevoerd wordt. De groeicijfers die recent in de toekomstige lidstaten gemeten werden (zie tabel 5 van de bijlagen), zijn hoger dan die in de huidige EU-lidstaten. 42
Migratie en arbeidsmarkt Migratie van werknemers leidt tot economische voordelen in de landen waar zij naartoe trekken en dit kan een van de grootste voordelen worden van de uitbreiding van de EU. De meeste burgers van de toekomstige lidstaten kunnen binnen de EU al vrij reizen (zonder visa). Meer dan 850.000 van hen wonen al in een EU-land, wat neerkomt op 0,2% van de EUbevolking. De migratie (meestal in de vorm van seizoensarbeid) concentreert zich in de buurlanden en -regio’s: twee derde van de migranten verblijven in Duitsland en ongeveer 14% in Oostenrijk. Burgers in de EU zijn bang dat na de uitbreiding grote groepen werknemers vanuit de nieuwe lidstaten naar de huidige zullen trekken vanwege de grote inkomensverschillen, maar het is niet waarschijnlijk dat dat inderdaad zal gebeuren. In dit verband kunnen we lering trekken uit de eerdere toetredingen van landen met lage inkomens. De netto-migratie vanuit Spanje en Portugal na de toetreding tot de EU bedroeg tijdens de tweede helft van de jaren tachtig vrijwel nul. Tijdens deze periode golden gedurende zeven jaar migratiebeperkende maatregelen. Maar ook toen deze beperkingen werden opgeheven, wat samenviel met de recessie aan het begin van de jaren negentig, namen de migratiestromen uit deze landen nauwelijks toe. Voor de komende uitbreidingsronde zal een vergelijkbare overgangsperiode gelden: de huidige lidstaten mogen gedurende een periode van maximaal zeven jaar de instroom van werknemers uit Midden- en Oost-Europa beperken. Drie huidige lidstaten hebben aangegeven dat zij niet van plan zijn na de uitbreiding de toegang voor werknemers uit de nieuwe lidstaten te beperken. Aangezien immigratie de gastlanden economische voordelen oplevert doordat tekorten op de arbeidsmarkt in geschoolde en ongeschoolde beroepen opgeheven worden, zullen deze landen voordeel hebben van dit besluit. De overige lidstaten zouden ook moeten overwegen vrij verkeer van werknemers vanuit Midden- en Oost-Europa zo spoedig mogelijk toe te staan, liefst voor het einde van de overgangsperiode.
43
Vrij verkeer van personen Een van de vrijheden die horen bij het lidmaatschap van de Europese Unie is het vrije verkeer van personen: Europese burgers mogen in iedere lidstaat van de EU leven en werken. Zal dit recht ook voor de nieuwe lidstaten gelden? Er zitten verschillende kanten aan deze zaak: het reizen naar andere lidstaten, het recht om daar te wonen en te werken en het deel uitmaken van het Schengen-gebied. Na de toetreding mogen de burgers van de nieuwe lidstaten reizen naar en verblijven in alle huidige lidstaten. Gedurende een periode van maximaal zeven jaar mogen de huidige lidstaten aan personen afkomstig uit Midden- en Oost-Europa echter beperkingen opleggen van het recht om betaalde arbeid te verrichten. Los hiervan staat het vrije verkeer van personen binnen het Schengen-gebied. De landen die deel uitmaken van het Schengen-gebied hebben afgesproken de onderlinge grenscontroles af te schaffen en dit te compenseren met de uitwisseling van informatie en het versterken van de buitengrenzen. De burgers van een lidstaat kunnen vrij zijn om elders in de EU te werken en te leven zonder dat de betreffende lidstaat tot het Schengen-gebied behoort; dit geldt bijvoorbeeld momenteel voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland. De nieuwe lidstaten zullen niet onmiddellijk na toetreding volwaardig lid van “Schengen” zijn, maar moeten eerst voldoen aan de criteria met betrekking tot de grensveiligheid.
Volgens berekeningen van deskundigen zal migratie slechts op bescheiden schaal geschieden. Naar schatting van het Europees Integratieconsortium zullen 335.000 mensen (0,1% van de huidige EU-bevolking) naar de EU trekken na de invoering van het vrije verkeer van werknemers (hierbij wordt geen rekening gehouden met de overgangsperiode van zeven jaar). Dit aantal zou de komende dertig jaar geleidelijk toenemen tot maximaal 1,1% van de bevolking4. Dit zal waarschijnlijk vooral invloed hebben op de EU-landen en regio’s die het dichtst bij de nieuwe lidstaten liggen. Volgens een recent rapport van het centrum voor economisch
44
beleidsonderzoek zou de totale netto-migratie of langdurige migratie vanuit de nieuwe lidstaten (15-20 jaar na de invoering van het vrije verkeer van werknemers) ongeveer 2-3% bedragen van de Duitse bevolking5. De grensregio’s zullen daarnaast te maken krijgen met een aanzienlijke hoeveelheid kortdurende arbeidsmigranten of zelfs forensen. Deze schattingen moeten gezien worden in het licht van het de toenemende vergrijzing in Europa, waarbij de jongere generaties te klein zijn in verhouding tot de oudere. Het geboortecijfer is laag, de levensverwachting neemt toe en de “afhankelijkheidsratio” (het aantal bejaarden in verhouding tot de beroepsbevolking) zal de komende jaren stijgen. Voor de huidige EU-lidstaten kan een toename van de migratie daarom de groeiende afhankelijkheid als gevolg van de vergrijzing – weliswaar slechts ten dele – compenseren. Ten slotte moet opgemerkt worden dat werknemers die optimistisch zijn over hun toekomstmogelijkheden eerder in eigen land zullen blijven als het economische beleid leidt tot hoge werkgelegenheid en economische groei in de nieuwe lidstaten. De totale migratie vanuit de nieuwe lidstaten zal daarom waarschijnlijk beperkt zijn. Welke andere effecten kan de uitbreiding hebben op de arbeidsmarkt van de huidige lidstaten? Dit hangt deels af van welke werknemers migreren en welke sectoren van de arbeidsmarkt hierbij betrokken zijn. Geschoolde arbeiders uit de toekomstige lidstaten vervullen nu al vacatures in belangrijke sectoren waarin sprake is van tekorten op de arbeidsmarkt. Hun formele opleidingsniveau is relatief hoog, maar vaak worden hun kwalificaties na migratie niet erkend, waardoor zij in dezelfde sectoren terechtkomen als andere gastarbeiders, zoals de bouw, schoonmaak- en productiewerk. In de uitgebreide EU zou een toename van het aanbod aan laagopgeleide werknemers, waaronder in de informele sector, van invloed zijn op de lonen en de werkgelegenheid in dit segment binnen de huidige lidstaten, met name in regio’s dichtbij de nieuwe lidstaten. Wanneer industrieën van locatie veranderen, kan dit ook invloed hebben op de vraag naar laaggeschoolde werknemers. Binnen de NAFTA hebben Amerikaanse bedrijven de economische verschillen benut door arbeidsintensieve productie naar Mexico te verplaatsen, waardoor laagopgeleide werknemers werkloos werden. Als de economische integratie van de nieuwe
4 5
lidstaten
een
vergelijkbaar
effect
Boeri, T. en H. Brücker, 2000. Boeri, T. et al. 2002. 45
heeft,
zullen
sommige
arbeidsintensieve
productieactiviteiten zich mogelijk verplaatsen naar landen en regio’s dichtbij de nieuwe lidstaten, met alle gevolgen van dien voor de vraag op de arbeidsmarkt. Hoewel laagopgeleide werknemers – een kwetsbare groep in onze maatschappij – in de huidige lidstaten hierdoor onder druk komen te staan, zullen de gevolgen ook weer niet te ernstig zijn. Sommige toekomstige lidstaten leggen zich nu toe op hoogtechnologische productie en sommige arbeidsmigranten zullen hoogopgeleid zijn. De huidige en de toekomstige lidstaten moeten ervoor zorgen dat zij door middel van hun arbeidsmarktbeleid laagopgeleiden helpen bij het vinden van een baan en dat hun werkgelegenheidsbeleid bijdraagt aan doelmatig sociaal en economisch beleid, waardoor de uitbreiding een succes wordt. Er bestaat ook bezorgdheid ten aanzien van “sociale dumping”, dat wil zeggen dat door de nieuwe lidstaten, waar de lonen lager zijn en de sociale zekerheid minder uitgebreid, de levensstandaard in de huidige lidstaten onevenredig onder druk komt te staan. De huidige lidstaten zouden daarom beleid moeten hanteren ter bevordering van de economische groei en de werkgelegenheid in een wereld waarin de concurrentie almaar toeneemt (niet alleen of zelfs niet hoofdzakelijk vanwege de uitbreiding van de EU). De bezorgdheid met betrekking hiertoe wordt echter schromelijk overdreven. Het aangaan van een sociale dialoog en het nemen van maatregelen op sociaal terrein maken deel uit van de toetreding tot de EU. Aan de andere kant kan een hogere arbeidsproductiviteit voor werkgevers een compensatie vormen voor de hogere loonkosten. Naarmate het inkomensniveau in de nieuwe lidstaten toeneemt, zullen deze verschillen steeds kleiner worden (en zullen de nieuwe lidstaten nieuwe afzetmarkten vormen voor de producten uit de huidige EU). Het is moeilijk te voorspellen hoe snel de lonen in de nieuwe lidstaten zullen stijgen, maar het staat vast dat het beleid zowel op EU- als op nationaal niveau de groei in de nieuwe lidstaten moet bevorderen. Economische en monetaire unie De nieuwe lidstaten zullen overschakelen op de euro, maar hiervoor is geen tijdspad vastgesteld.
46
De nieuwe lidstaten en de euro Volgens de criteria voor lidmaatschap van de EU moeten toekomstige lidstaten aantonen dat zij “in staat zijn om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven”. Zij worden geacht de euro in te voeren wanneer zij daar klaar voor zijn, niet per se onmiddellijk na toetreding. Voor nieuwe lidstaten gelden strenge voorwaarden, verdeeld over verschillende stappen: ·
tijdens de huidige pretoetredingsfase moet het land aantonen dat onomkeerbare vooruitgang is geboekt op de weg naar een functionerende markteconomie en concurrentievermogen alsmede duurzame macro-economische stabiliteit;
·
tijdens de tussenfase, na toetreding, neemt de nieuwe lidstaat volledig deel aan de interne markt en moet verder voldaan worden aan de voorwaarden voor invoering van de euro;
·
de nieuwe lidstaat moet gedurende minimaal twee jaar met succes deelnemen aan het wisselkoersmechanisme;
·
de nieuwe lidstaat moet aan de criteria voldoen die gelden voor de huidige lidstaten met betrekking tot de invoering van de gemeenschappelijke munt, waaronder een begrotingstekort van ten hoogste 3% van het BNP, een staatsschuld van ten hoogste 60% van het BNP, lage inflatie en rentevoeten die overeenkomen met het gemiddelde binnen de EU; de belangrijkste voorwaarde is dat er in voldoende mate sprake moet zijn van duurzame en daadwerkelijke convergentie.
De invoering van de euro zal de handelsintegratie van de nieuwe lidstaten met de economieën uit de eurozone verder doen toenemen, de wisselkoersrisico’s voor investeringen doen verdwijnen en een langdurig lage langetermijnrente garanderen. Er bestaat echter geen helder tijdschema voor de invoering van de euro door de nieuwe lidstaten. De criteria van “Maastricht” inzake lage inflatie en beperkte begrotingstekorten staan op gespannen voet met de behoefte aan overheidsinvesteringen van overgangseconomieën. Deze overheidsuitgaven omvatten onder andere de bedragen die nodig zijn voor de uitvoering van het acquis en de cofinanciering van infrastructuurprojecten die noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor EU-begrotingsoverdrachten alsmede meer algemene behoeften aan investeringen in de modernisering van de infrastructuur en het overheidsapparaat. Ook de reële 47
wisselkoersen van overgangseconomieën stijgen, wat leidt tot hogere inflatie of een nominale waardestijging (of beide), wat in strijd kan zijn met de vereisten inzake stabiliteit van de wisselkoers en lage inflatie die gelden voor de invoering van de euro. Daarom zullen de nieuwe lidstaten zorgvuldig moeten afwegen welke aanpak zij zullen hanteren voor de invoering van de euro, waarbij rekening gehouden moet worden met het veeleisende karakter van de regels. Tegelijkertijd moeten ook de landen die momenteel tot de euro-zone horen deze regels eerbiedigen, met inbegrip van de in het Stabiliteits- en groeipact vastgelegde beperkingen van de staatsschuld, teneinde de voordelen van macro-economische stabiliteit die de euro al heeft bewerkstelligd te behouden. De strategie van Lissabon De
strategie
van
Lissabon
is
een
belangrijke,
revolutionaire
strategie
om
het
concurrentievermogen van de EU te vergroten en snellere economische groei te verwezenlijken.
De strategie van Lissabon In maart 2000 stelden de EU-leiders tijdens de Europese Raad in Lissabon zich ten doel om van de EU in 2010 “de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld” te maken. Om dit bereiken werd een breed scala aan maatregelen genomen, van gebruikelijke Europese wetgeving tot vernieuwende maatregelen zoals het vastleggen van ijkpunten (benchmarking) en intercollegiale toetsing (peer review) van de prestaties van de lidstaten. Het doel van dit proces van economische hervormingen is om het concurrentievermogen binnen de hele EU te vergroten en de arbeidsmarkt te hervormen, terwijl tegelijkertijd de sociale cohesie versterkt wordt en economisch en milieubeleid verenigbaar blijven. De doelstellingen luiden onder andere:
¨ Voltooiing van de interne markt op belangrijke terrein zoals telecommunicatie, energie en financiële dienstverlening. ¨ Toegankelijker maken van nieuwe technologieën, waaronder mobiele telefonie en Internet. ¨ Bevordering van onderzoek door de begroting voor onderzoek en ontwikkeling te verhogen tot 3% van het BNP en goedkeuring van een Europees patentstelstel. ¨ Meer concurrentie binnen het spoorweg- en luchtvervoer. 48
¨ Aanpak van de gemeenschappelijke problemen van kleinschalige en nieuwe ondernemingen, die essentieel zijn voor een toename van de werkgelegenheid. ¨ Bevordering van concurrerende markten en afschaffing van prijsvervalsende subsidies voor de industrie. ¨ Verhoging van de totale arbeidsparticipatie tot 70% en meer participatie van vrouwen en ouderen. ¨ Betere opleiding van werknemers en stimulering van een cultuur van levenslang leren. ¨ Hervorming van de pensioenstelsels zodat de overheidsfinanciën op lange termijn gezond blijven. ¨ Modernisering van de sociale zekerheid, waaronder beperking van het aantal mensen voor wie maatschappelijke uitsluiting dreigt. ¨ Aanpak van de oorzaken van klimaatveranderingen door de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Deze ambitieuze en uitgebreide agenda vereist een voortdurende inzet gedurende vele jaren. In een jaarlijkse evaluatie van de Europese Commissie wordt de voortgang met betrekking tot deze doelstellingen gemeten.
Tot nu toe zijn de vorderingen onvoldoende. In recente verklaringen heeft de Commissie kritiek geuit op een aantal lidstaten omdat ze te traag zijn bij het doorvoeren van hervormingen en niet genoeg hun best doen om de doelstellingen van Lissabon te verwezenlijken. Andere deskundigen menen dat de EU op sommige onderdelen van de hervormingsagenda, zoals de liberalisering van de energiesector, voortgang geboekt heeft6. De toekomstige lidstaten wachten aanzienlijke taken in verband met deze doelstellingen, bijvoorbeeld wat betreft het opvoeren van de arbeidsparticipatie tot 70% en het verhogen van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling tot 3% van het BNP. Deze moeilijkheden zijn echter aanleiding om de hervormingen te versnellen, niet om ze uit te stellen. De huidige lidstaten kunnen in dit verband veel leren van de nieuwe lidstaten, die moeilijke economische hervormingen hebben doorgevoerd tijdens hun overschakeling op een markteconomie. In het kader van de strategie van Lissabon zou gebruik gemaakt moeten worden van hun ervaringen,
6
Murray, A. 2003. 49
bijvoorbeeld met betrekking tot de hervorming van de pensioenen. Op sommige gebieden, zoals de aanpassing aan de e-economie, zijn sommige toekomstige lidstaten sommige huidige lidstaten vooruit. De strategie van Lissabon zou prioriteit moeten krijgen wil de doelstelling – de EU voor 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld maken – gehaald worden. De toekomstige lidstaten moeten daar op dit moment volledig bij betrokken worden, zonder de formele afronding van het uitbreidingsproces af te wachten. De gevolgen voor de begroting Sinds de jaren negentig heeft de EU geïnvesteerd in de kandidaat-lidstaten om hen te helpen bij de voorbereiding op toetreding. Hiervoor werd sinds 2000 meer dan € 3 miljard per jaar uitgetrokken (zie tabel 6 in de bijlagen voor de begrotingsuitgaven van de EU in verband met de uitbreiding). Na de toetreding zullen de netto-uitgaven van de EU aan de nieuwe lidstaten beperkt van omvang zijn. Overeenkomstig de in Kopenhagen in 2002 gemaakte afspraken mogen de financiële
kosten
tot
eind
2006
maximaal
€
40,8
miljard
bedragen,
waaronder
landbouwsubsidies, steun voor infrastructuur en regionale steun en middelen ter verbetering van de kernveiligheid, het openbaar bestuur en de grensbewaking (zie tabel 7 in de bijlagen). De nieuwe lidstaten zullen ongeveer € 15 miljard aan de EU-begroting bijdragen en aangezien zij niet volledig gebruik zullen kunnen maken van de toegewezen middelen, zullen de nettobegrotingskosten van de uitbreiding voor de periode tot 2006 in termen van daadwerkelijk uitbetaalde middelen ongeveer € 10 miljard bedragen (sommige toewijzingen, zoals de Structuur- en Cohesiefondsen, hebben een langere looptijd en zullen na 2006 uitbetaald worden). Hoewel deze begrotingsuitgaven voor de nieuwe lidstaten aanzienlijk zijn, is het voor de EU een bescheiden prijs voor het verwezenlijken van economische groei en politieke stabiliteit. De uitgaven voor de oorlog en de wederopbouw in Kosovo bedroegen bijvoorbeeld veel meer dan € 10 miljard en in verhouding tot het BNP is het veel minder dan wat Duitsland in de jaren negentig voor de hereniging uittrok. Voor de nieuwe lidstaten zal de uitvoering van EU-beleid in sectoren zoals milieu en vervoer de komende jaren aanzienlijke uitgaven vergen. Zij zullen ook de mogelijkheden moeten vinden om infrastructuurprojecten mede te financieren om in aanmerking te komen voor EU-
50
begrotingsoverdrachten. Tegelijkertijd hopen zij de euro te mogen invoeren, wat het noodzakelijk maakt het begrotingstekort beperkt te houden. De invloed van de uitbreiding op de begroting vanaf 2007 hangt af van de vraag of en hoe de begroting hervormd wordt. De kosten van de uitbreiding hangen namelijk volledig af van toekomstige besluiten van de EU. Aan de uitgavenkant wordt met name verwezen naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de Structuurfondsen voor economische ontwikkeling in armere regio’s en sectoren. Het platteland vormt in de hele EU een belangrijk, maar kwetsbaar onderdeel van de samenleving, waarvoor actief EU-beleid noodzakelijk is. De uitbreiding biedt echter ook een kans om van voornamelijk landbouwsteun over te gaan op plattelandsontwikkeling in bredere zin. De conclusie van een recent rapport luidde dat het handhaven van het huidige landbouwbeleid, met zijn royale inkomenssteun, zelfs als die verder losgekoppeld wordt van de productie, op lange termijn in strijd is met de groei-inhaalslag van Midden- en Oost-Europa, omdat dit de weinig productieve landbouw in stand houdt, in plaats van de overschakeling naar productievere economische sectoren te stimuleren7. Uit een onderzoek naar de toekomst van de EU-begroting na de uitbreiding, waarin verschillende scenario’s geschetst worden8, blijkt dat de kosten van de uitbreiding grotendeels afhangen van de vraag of de huidige lidstaten “gecompenseerd” worden voor de vermindering van de uitgaven aan Structuurfondsen in hun regio’s, aangezien zij relatief rijker zullen zijn in de uitgebreide EU. In een scenario waarin het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet hervormd wordt en de huidige regels voor de Structuurfondsen blijven gelden, ervan uitgaande dat de bestaande lidstaten dezelfde bedragen aan Structuurfondsen zullen blijven ontvangen als in 2006, zullen de kosten van de uitbreiding oplopen van 0,03% van het BNP van de uitgebreide EU in 2004 tot 0,23% in 2013. De hervorming van deze beleidslijnen zou aanzienlijke invloed hebben op zowel de totale EUbegroting als op de kosten van de uitbreiding. In andere scenario’s zouden de kosten van de uitbreiding als gevolg van een beperking van de directe inkomensteun in de landbouwsector tussen nu en 2013 tot 85% van het huidige niveau slechts 0,18% bedragen; als de regels voor structurele steun voor de huidige leden strikt toegepast worden, zouden de kosten van de uitbreiding slechts 0,11% bedragen.
7 8
Pelkmans, J. 2002. Karlsson, B. 2002.9 Niet-EU-lidstaten IJsland en Noorwegen nemen ook deel aan het Schengen-systeem met het oog op handhaving van de Noordse zone waarbinnen vrij gereisd kan worden. 51
Ook kunnen de financiële lasten anders verdeeld worden. De afspraken over de inkomsten van de EU zijn steeds ingewikkelder geworden en een rechtvaardiger, transparanter en stabieler systeem is noodzakelijk. Conclusie Met het oog op de uitbreiding moet op Europees en nationaal niveau voorrang gegeven worden aan beleid dat gericht is op economische groei en daadwerkelijke convergentie van de oude en de nieuwe lidstaten; dit houdt in dat in de EU met 25 lidstaten een sterke groei van de economie in haar geheel gerealiseerd moet worden, met indien mogelijk nog hogere groeicijfers voor de nieuwe lidstaten. Op langere termijn zal de sociale en economische kloof hierdoor kleiner worden en zal de dynamiek van de nieuwe lidstaten tot extra groei in de oude lidstaten leiden. Nu moet ook de basis gelegd worden voor de belangrijke besluiten die tussen nu en 2006 moeten worden genomen over het toekomstige begrotingskader van de EU: ·
De uitbreiding biedt de mogelijkheid alle vormen van structuursteun te herzien en de financiering beter te koppelen aan de factoren die economische groei genereren. Eerdere ervaringen hebben geleerd dat subsidies geen effect hebben als ze gebruikt worden om aanpassingen te vertragen in plaats van te ondersteunen. De toepassing van structuuruitgaven zou herzien moeten worden om vast te stellen op welke terreinen de economische groei en innovatie in de nieuwe lidstaten het best ondersteund kunnen worden, met name de regionale integratie van Midden- en Oost-Europa door middel van grensoverschrijdende infrastructuur.
·
Andere nieuwe, aan de groei gekoppelde vormen van steun, naast de Structuurfondsen, moeten overwogen worden, zoals uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling.
·
Binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een voortdurende verschuiving nodig van ondersteuning van prijs en kwantiteit naar ondersteuning van kwaliteit, evenals een dynamisch
beleid
voor
plattelandsontwikkeling
dat
de
vermindering
van
de
werkgelegenheid in de landbouw in Midden- en Oost-Europa ondersteunt in plaats van tegenhoudt. Dit moet voortkomen uit de wil om mensen en gemeenschappen te helpen, wat betekent dat ook ontwikkelingslanden via de handel in landbouwproducten mogelijkheden moeten krijgen.
De politieke impuls van de strategie van Lissabon zou in ere herstel moeten worden en de hierin vervatte hervormingen zouden dringend uitgevoerd moeten worden ter bevordering van de groei 52
in de uitgebreide EU. De toekomstige lidstaten moeten daar nu ook volledig bij betrokken worden. De mobiliteit van arbeiders zal een belangrijke factor zijn in de aanpassingen na de uitbreiding. Een verzekering tegen tijdelijke werkloosheid en hulp bij het zoeken naar werk zullen gemakkelijker
tot
veranderingen
leiden
dan
wetgeving
ter
bescherming
van
de
werkgelegenheid. Door de uitbreiding zal herverdeling van arbeid tussen industrieën en landen onvermijdelijk worden, met name in lidstaten en regio’s die aan de nieuwe lidstaten grenzen, wat een extra reden is om dergelijke hervormingen door te voeren.
De huidige en toekomstige lidstaten hebben behoefte aan werkgelegenheidsbeleid dat een bijdrage levert aan een effectief sociaal en economisch beleid, en daarmee aan het succes van de uitbreiding. Marktgestuurde arbeidsmigratie door vrij verkeer van personen op de interne markt is een groeifactor. De huidige lidstaten dienen hun markten open te stellen voor arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten zodra zij dat kunnen. Zelfs als de restricties worden opgeheven, zal de toestroom van werknemers naar verwacht beperkt zijn. De EU heeft een economisch en sociaal model nodig dat de beste elementen combineert van de huidige en nieuwe lidstaten. Haar doel moet zijn de vergemakkelijking van de aanpassing aan nieuwe werkgelegenheid en niet de bescherming van de bestaande werkgelegenheid. Er moeten maatregelen worden voorbereid om binnen een gezamenlijk Europees kader zorg te dragen voor al degenen die door de uitbreiding worden getroffen.
53
Hoofdstuk 4 LEEFKLIMAAT De burgers van de EU vragen zich af hoe de uitbreiding van de EU hun leefklimaat zal beïnvloeden. Zij zijn bezorgd over de gevolgen van de uitbreiding voor hun dagelijks leven wat betreft de binnenlandse veiligheid, het milieu, de kernveiligheid en de voedselnormen. Hebben de toetredingsonderhandelingen antwoorden verschaft op deze vragen van het publiek? Is het beter dat de nieuwe lidstaten bij de EU komen of zijn we beter af als ze erbuiten blijven? Binnenlandse veiligheid De vraagstukken van criminaliteit, drugshandel, terrorisme en illegale immigratie staan, geheel los van de uitbreiding, hoog op de agenda van de Europese burger; de EU en de lidstaten moeten beter presteren om aan de verwachtingen van de burger te voldoen. Uitbreiding kan zeer positief uitwerken voor de binnenlandse veiligheid, aangezien hierdoor de samenwerking tussen politiediensten, douane en de rechterlijke macht verder over het Europese continent zal worden uitgebreid. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitdagingen waarvoor de Unie staat op het gebied van de binnenlandse veiligheid en de manieren waarop deze het hoofd kunnen worden geboden. Vervolgens wordt gekeken naar de gevolgen die de uitbreiding zou kunnen hebben voor de binnenlandse veiligheid; welke problemen zullen door de uitbreiding mede kunnen worden opgelost, welke problemen zouden erdoor kunnen worden verergerd en hoe zouden deze kunnen worden aangepakt? De EU moedigt het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen in de gehele Unie aan, ten voordele van al haar burgers. Maar deze vrijheden kunnen ook de gelegenheid creëren voor criminaliteit − met name de georganiseerde criminaliteit, die actief is over de nationale grenzen heen − welke door de nationale autoriteiten niet alleen kan worden aangepakt. De Europese Unie probeert dit te ondervangen door middel van samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid. Het is echter noodzakelijk een afweging te maken tussen het tegemoet komen aan de bezorgdheid van de burger op het gebied van de veiligheid en de bescherming van de individuele rechten en vrijheden − daarom heeft de Unie zichzelf in het Verdrag van Amsterdam ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, rechtvaardigheid en vrijheid te creëren. Dit voornemen is nader uitgewerkt door de Europese Raad van Tampere in 1999. 54
Deze ruimte van vrijheid, rechtvaardigheid en veiligheid omvat
veel
meer dan
veiligheidsaspecten alleen; hij heeft ook betrekking op justitiële samenwerking in civiele aangelegenheden. De uitbreiding van de EU zal ook op deze terreinen voordelen met zich brengen. Zo zullen burgers zich bijvoorbeeld gemakkelijker kunnen wenden tot een civiele rechtbank in een andere lidstaat met betrekking tot kwesties die hun privé-leven of hun bedrijfsmatige belangen raken. Met betrekking tot de veiligheid heeft de EU beleidsmaatregelen goedgekeurd op het terrein van de
internationale
samenwerking
tussen
justitiële
en
politiediensten
en
van
het
gemeenschappelijk beheer van de buitengrens van de EU. Dit heeft onder andere geleid tot de oprichting van Europol, dat ten doel heeft de samenwerking tussen politiediensten en douane te versterken door middel van de uitwisseling en analyse van informatie en geheime inlichtingen, alsmede de coördinatie van gezamenlijke onderzoeken, en tot het in het leven roepen van Eurojust, dat de samenwerking tussen aanklagers in geheel Europa moet vergemakkelijken. Er worden gemeenschappelijke regels ingevoerd voor de omschrijving van overtredingen en minimumstraffen vastgesteld voor misdaden zoals mensen- en drugssmokkel, terrorisme, cybercriminaliteit, racisme en vreemdelingenhaat, om te voorkomen dat er nergens “vrijplaatsen” bestaan voor deze criminele activiteiten. De overeenkomst inzake het Europese arrestatiebevel zal de uitleveringsprocedures in de EU vereenvoudigen. De samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding is geïntensiveerd naar aanleiding van de gebeurtenissen van 11 september 2001; de toekomstige lidstaten hebben zichzelf volledig geschaard achter het actieplan van de EU ter bestrijding van het terrorisme.
Clandestiene immigratie Eén van de kwesties waarover bij het publiek bezorgdheid bestaat, is clandestiene immigratie. Wanneer mensen wegens de politieke, economische en sociale omstandigheden in een gegeven land besluiten om hun geluk elders te zoeken, past de georganiseerde misdaad zich aan om te voorzien in de vraag op deze “markt”. Het smokkelen van migranten − waarvan velen niet afkomstig zijn uit de toekomstige lidstaten zelf, maar via deze landen in de EU arriveren − door de georganiseerde misdaad is dan ook een ernstig aspect van de clandestiene immigratie, ofschoon het moeilijk is om te bepalen hoeveel migranten gebruiken maken van de diensten van smokkelaars. De hoge prijzen die de migranten betalen voor deze diensten, genereren grote criminele winsten. Voorts maken smokkelaars vaak misbruik van migranten door hen te 55
dwingen tot criminele activiteiten, bedelarij of prostitutie, vaak om de kosten van het smokkelen terug te betalen. Het smokkelen van migranten door de georganiseerde misdaad leidt dus tot criminaliteit in zowel de samenlevingen van de landen waardoor zij passeren als van hun eindbestemmingen. Bij clandestiene immigratie kan het niet alleen gaan om mensensmokkel, maar ook om misbruik van visa (overschrijding van de toegestane verblijfsduur, werken terwijl dit niet is toegestaan), schijnhuwelijken of van de studentenstatus. Veel migranten hebben weliswaar geen wettelijke status, maar ook geen criminele banden. De status van illegaal betekent echter dat deze migranten minder toegang hebben tot het bankstelsel en niet naar behoren een beroep kunnen doen op het rechtstelsel, hetgeen betekent dat zij eerder worden aangezet tot kleine criminaliteit. Er zijn geen eenvoudige oplossingen voor deze problemen, waarbij wettelijke vraagstukken, aspecten van sociaal beleid en mensenrechtenkwesties met elkaar verwikkeld zijn. Een goed beheer van de buitengrenzen is één van de methodes die de EU gebruikt om clandestiene immigratie tegen te gaan en de Unie te beschermen tegen andere vormen van criminele activiteit. Tussen de landen die deelnemen aan Schengen zijn de controles aan de binnengrenzen tussen de EU-lidstaten, uitgezonderd het Verenigd Koninkrijk en Ierland9, afgeschaft om het reizen te vergemakkelijken. Om de afschaffing van deze controles te compenseren hebben lidstaten een reeks maatregelen getroffen aan de buitengrenzen, waaronder gemeenschappelijke regels inzake grensoverschrijding, controles en toezicht aan de grenzen, alsmede een gemeenschappelijke visaregeling en samenwerking in de strijd tegen misdaad en clandestiene immigratie. Veel van de clandestiene immigranten in Europa zijn niet afkomstig uit de buurlanden van de EU, maar uit landen waar oorlog heerst of waar sprake is van een binnenlands conflict. De Commissie probeert iets te doen aan de omstandigheden in de landen waaruit de migranten afkomstig zijn, teneinde de factoren die resulteren in hoge aantallen potentiële migranten die de EU wensen binnen te komen, te reduceren en het beheer van migratie onderdeel te maken van het buitenlandbeleid van de EU. De ruimte van vrijheid, gerechtigheid en veiligheid is een relatief nieuw gebied van EUactiviteit, en er bestaat nog een grote kloof tussen ambitie en realiteit. Veel van de aangelegenheden met betrekking tot asiel, beheersing van migratiestromen, buitengrenzen en samenwerking in justitiële en politie-aangelegenheden vereisen unanimiteit in de Raad, terwijl de rol van het Europese Parlement en het Europese Hof van Justitie beperkt zijn. Justitiële en 56
veiligheidsaangelegenheden zijn zaken die politiek gevoelig liggen; nationale regeringen verwachten een volledige stem te krijgen in de beleidsontwikkeling. Het ontbreken van de politieke bereidheid heeft echter, tezamen met de regel van unanimiteit, geleid tot vertraging van de vooruitgang op, bijvoorbeeld, de gebieden van asiel en justitiële samenwerking. Wat zal de uitbreiding veranderen? Het uitbreidingsproces heeft ervoor gezorgd dat de toekomstige lidstaten beter in staat zijn om hun rol te vervullen in het binnenlandse beleid van de Unie. Het vraagstuk van efficiënte grenscontroles is voortdurend aan de orde geweest tijdens de toetredingsonderhandelingen; de toekomstige lidstaten hebben toegezegd vanaf het moment van toetreding strenge controles aan de buitengrenzen in te stellen. Via het programma van pretoetredingssteun zijn aanzienlijke financiële middelen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de buitengrenzen en voor opleidingen voor de grenspolitie en de rechterlijke macht. Ook is op dit terrein uitgebreid gebruikt gemaakt van technische bijstand en jumelageprojecten. In het kader van het programma van de Commissie om de grensinfrastructuur in Rusland en de Oekraïne te verbeteren, zijn verdere middelen beschikbaar. De toekomstige lidstaten zullen een niveau van grenscontroles bereiken dat vergelijkbaar is met de huidige Schengen-buitengrenzen. Na toetreding zal worden voortgegaan met het beschikbaar stellen van aanzienlijke financiële bijstand voor het verzekeren van de veiligheid aan de grenzen. De toekomstige lidstaten zullen echter niet onmiddellijk na toetreding deelnemen aan alle onderdelen van de Schengen-overeenkomst; de interne grenscontroles zullen pas worden opgeheven wanneer zij hebben aangetoond dat zij aan alle vereisten van het Schengen-acquis voldoen. Hierover zal unanimiteit moeten worden bereikt met alle lidstaten die de controles aan hun binnengrenzen reeds hebben ingetrokken; alvorens tot een dergelijk besluit over te gaan, zal een reeks gedetailleerde evaluaties worden uitgevoerd. Zowel Griekenland als Italië hebben enkele jaren nodig gehad om hun normen aan te scherpen alvorens volledig lid van Schengen te kunnen worden. De uitbreiding van de Unie versterkt aldus het vermogen om de strijd aan te binden tegen criminaliteit en clandestiene immigratie. De Unie zal de vruchten plukken van de versterkte grenscontroles van de toekomstige lidstaten. In het strafrecht zal het beleid dat het ontstaan van “vrijplaatsen voor criminaliteit” moet voorkomen, worden uitgebreid naar de tien nieuwe lidstaten. Samenwerking tussen justitiële en politiediensten bij het onderzoek en de vervolging van misdaden zal kunnen plaatsvinden in een veel grotere jurisdictie. Ook bestaat de 57
mogelijkheid voor verruiming van de samenwerking inzake veiligheid met de landen voorbij de nieuwe buitengrenzen, met inbegrip van Rusland en de landen op de Westelijke Balkan. De politieke stabiliteit en economische welvaart van de nieuwe lidstaten zal door het EUlidmaatschap toenemen, hetgeen op zichzelf zal bijdragen tot de bestrijding van internationale criminaliteit en clandestiene immigratie. Brengt uitbreiding nieuwe problemen? Allereerst zal de toename van de diversiteit en het aantal van de lidstaten het moeilijker maken om tot besluiten te komen met betrekking tot de totstandbrenging van de voorgenomen Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en gerechtigheid, teneinde tegemoet te komen aan de behoefte van de burger aan doeltreffende maatregelen tegen de internationale criminaliteit en de clandestiene immigratie. Ofschoon verwacht mag worden dat aangelegenheden zoals de harmonisatie van het strafrecht en strafrechtelijke procedures voor nationale regeringen gevoelige zaken blijven, dient de EU haar besluitvormingsregels te hervormen om de terreinen te verminderen waarvoor unanimiteit is vereist en de democratische controle op de besluitvorming te vergroten. De resultaten van de Conventie over de toekomst van Europa zullen in dit verband van groot belang zijn voor het welslagen van de uitbreiding. Ten tweede vereist samenwerking in justitiële en veiligheidskwesties een eerlijk, efficiënt en vaardig overheidsapparaat om het vertrouwen te wekken waarop dergelijke samenwerking berust. Het vermogen van de nieuwe lidstaten om een actieve rol te gaan spelen in de Europese justitiële samenwerking zal afhangen van hun nationale capaciteit. Ondanks omvangrijke en indrukwekkende hervormingen komt een recent verslag10 tot de slotsom dat de toekomstige lidstaten in Midden- en Oost-Europa nog niet allemaal kunnen garanderen dat het justitiële proces consequent onafhankelijk en deskundig verloopt en dat de verantwoordelijken kunnen worden aangesproken op het resultaat. Dit is natuurlijk een terrein waarop in de huidige lidstaten ook problemen bestaan, maar de ervaring en erfenis uit het verleden zorgen voor bijzondere problemen. Ten derde hebben vele van de nieuwe lidstaten nationale of anderstalige minderheden of Romagemeenschappen. Het proces dat aan de toetreding voorafgaat, verplicht hen om meer aandacht
10
Open Society Institute, 2002. 58
te schenken aan de rechten van deze verschillende gemeenschappen. De wettelijke en institutionele kaders voor de bescherming van minderheden zijn versterkt, en er zijn actieplannen opgesteld om de situatie van de Roma-gemeenschappen te verbeteren, met inbegrip van de tenuitvoerlegging van de anti-discriminatiewetgeving in overeenstemming met de Europese regelgeving en richtsnoeren van de Raad van Europa. Aldus heeft het uitbreidingsproces de risico’s op wrijvingen binnen deze samenlevingen of zelfs tussen landen verminderd en bijgedragen tot meer veiligheid binnen de uit te breiden EU. Milieu Zowel in de EU-15 als in de toekomstige lidstaten worden vragen gesteld over de gevolgen van de uitbreiding voor het leefmilieu. In de EU is het publiek bezorgd over de milieu-erfenis van het communistische tijdperk in Midden- en Oost-Europa. De toekomstige lidstaten zijn bezorgd over de kosten die voor hen zullen voortvloeien uit de verplichting de milieuwetgeving van de EU over te nemen. Als gevolg van deze bezorgdheid werd het milieu aanvankelijk als een “uitbreidingsprobleem” betiteld. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat dit een terrein is waarop het uitbreidingsproces aanzienlijke voordelen oplevert. Het vooruitzicht van EU-lidmaatschap heeft het milieubeleid van de toekomstige lidstaten naar de voorgrond gebracht. Het heeft hen geholpen bij het schoonmaken van vervuilde industriële zones, het verbeteren van de volksgezondheid, het verminderen van schade aan bossen, velden en visgronden, het verbeteren van de bescherming van natuurlijke leefomgevingen, alsmede tot de invoering van veiliger en gezonder afvalbeheer. Milieu-investeringen en meer moderne technologie zullen zorgen voor een verbetering van het economisch rendement en de productiviteit. De gevolgen van de uitbreiding Na decennia waarin het milieu in Midden- en Oost-Europa achteruit ging, werd de roep om democratie bij het volk in 1989 ten dele ingegeven door bezorgdheid over het milieu. In het voorbije decennium hebben de toekomstige lidstaten veel van deze problemen aangepakt, daarbij gebruik makend van EU-richtsnoeren voor de invoering van nieuwe wetgeving, de versterking van de institutionele capaciteit en de behandeling van aspecten van duurzame ontwikkeling in het kader van hun omschakeling. De overstap van een planeconomie naar een markteconomie heeft als resultaat gehad dat de zware industrie voor het merendeel is gereorganiseerd en gemoderniseerd, en dat het energieverbruik een stuk zuiniger is geworden.
59
Het van start gaan van het toetredingsproces heeft een verdere impuls gegeven. De milieuwetgeving van de EU vereist de oprichting van milieu-instanties, de ontwikkeling van landspecifieke oplossingen en de vrijmaking van financiële middelen voor de tenuitvoerlegging ervan. Alle toekomstige lidstaten zijn lid geworden van het Europese Milieu-agentschap. Moderne en efficiëntere industrieën en minder vervuiling zullen voordelen opleveren voor zowel de betrokken landen als de andere EU-landen. De uitgebreide EU zal een groeimarkt zijn voor milieutechnologieën die innovatie en een toename van de vraag bevorderen. In Cyprus en Malta zijn aangelegenheden met betrekking tot afvalbeheer actueel geworden; beide landen hebben wetgeving geïntroduceerd. Voor de meeste voormalige communistische landen resulteerde het centraal geleide systeem in grote agro-industriecomplexen in staatseigendom waar grote aantallen mensen werkzaam waren, waarbij weinig aandacht was voor de gevolgen voor het milieu. De verplichting te voldoen aan de EU-vereisten heeft de toekomstige lidstaten ertoe aangezet meer aandacht te schenken aan de milieu-aspecten van de landbouw- en plattelandsontwikkeling. Door de ineenstorting van het centraalgeleide systeem en het gebrek aan investeringen is de landbouw in veel gevallen teruggekeerd naar organische methodes. Gezien de groeiende vraag naar organische producten binnen de EU zou dit een kans kunnen zijn voor de boeren van de toekomstige lidstaten. De toekomstige lidstaten bieden de uitgebreide Unie een rijke bron aan biologische diversiteit, met natuurparken, bossen en beschermde landschappen, ongerepte natuurgebieden en plant- en diersoorten die zeldzaam zijn in West-Europa, zoals de beer, de bizon de lynx, enz. Deze betekenen een verrijking van het Europese leefmilieu en zullen de druk op lokale ecosystemen verminderen. Tenuitvoerlegging en financiering Een juiste naleving van de EU-milieunormen vereist een bestuurlijke inspanning en enorme investeringen, in het bijzonder voor EU-richtlijnen zoals die betreffende waterbeheer (stedelijk afvalwater en drinkwater), gevaarlijke stoffen in het aquatisch milieu, afval (stortplaatsen, afvalverbranding, verpakking van afval), luchtkwaliteit, grote stookinstallaties, geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, natuurbescherming en vervoer. De meeste investeringen zullen nodig zijn voor het terugdringen van de luchtvervuiling, wateren afvalwaterbeheer en het beheer en de vernietiging van gemeentelijk en gevaarlijk afval. De 60
Europese Commissie en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ramen de kosten van het ten uitvoer leggen van deze wetgeving voor alle toekomstige lidstaten tezamen op 80 tot 110 miljard euro. De meeste van deze kosten zullen voor rekening van de nationale regeringen komen, hoewel de EU en internationale financiële instellingen tot op zekere hoogte medefinanciering kunnen verstrekken. Om deze effecten te verzachten heeft de EU overgangsregelingen toegestaan op grond waarvan tijdelijk vrijstelling wordt verleend van de meest complexe onderdelen van de milieuwetgeving, waarvoor de aanpassingen gespreid moeten kunnen worden in de tijd. Dit betreft ongeveer 15 van de in totaal 149 richtlijnen, waarvoor overgangsperiodes zullen gelden van in het algemeen niet meer dan tien jaar. Overgangsperiodes zijn niet toegestaan voor de terreinen: lucht, afval, water, milieueffectbeoordeling, natuurbescherming (leefomgevingen, vogels); de essentiële aspecten van de interne markt (alle productgerelateerde wetgeving) en nieuwe installaties. Dit betekent dat nieuwe investeringen in de toekomstige lidstaten volledig in overeenstemming moeten zijn met de EU-milieunormen, aangezien de omzetting van bijna alle milieuwetgeving op het moment van toetreding moet zijn voltooid. Samengevat is dit een terrein waarop de landen van Midden- en Oost-Europa hun milieuwetgeving in overeenstemming brengen met EU-niveaus, in hoofdzaak voor eigen rekening, hetgeen niet alleen positieve effecten zal hebben voor hun eigen burgers, maar ook voor andere EU-landen. Om te verzekeren dat deze voordelen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd, zal er op doeltreffende wijze toezicht moeten worden gehouden op de tenuitvoerlegging van EU-regels, en zal een werkelijke inspanning moeten worden gedaan om rekening te houden met het milieu bij de toepassing van ander beleid in de toekomstige lidstaten, met het oog op een duurzame economische ontwikkeling. Kernveiligheid In de uitbreide EU zullen EU-lidstaten vrij blijven in de keuze van de combinatie van energie voor hun elektriciteitsproductie. Zij kunnen derhalve opteren voor kernenergie. Van de tien toekomstige lidstaten hebben er vijf kerncentrales. De afgelopen jaren heeft de EU hen verzocht een hoog peil van kernveiligheid te verzekeren in overeenstemming met de benadering zoals goedgekeurd door de Groep van Zeven meest geïndustrialiseerde landen. Naar aanleiding van
61
het uitbreidingsproces hebben zij gevaarlijke kerncentrales gesloten of toegezegd dit te zullen doen, of deze aangepast aan strikte veiligheidsnormen.
Kernveiligheid hangt echter niet alleen samen met het ontwerp van de installatie. Het is het resultaat van een alomvattende veiligheidscultuur (effectieve en onafhankelijke toezichthouders, bedieningsprocedures, kwaliteitscontroles, moderne managementmethodes en opleiding) die de EU uitbreidt naar de toekomstige lidstaten. De uitbreiding zal aldus bijdragen tot de kernveiligheid in Europa. Voedselnormen Het belang van voedselveiligheidsvraagstukken is in de huidige lidstaten toegenomen door recente crises zoals de “gekkekoeienziekte”, die in verband wordt gebracht met intensieve fokpraktijken die minder gebruikelijk zijn in de toekomstige lidstaten. De EU is in 2000 begonnen met een hervorming die alle aspecten van de voedselveiligheid in de hele voedselketen samenbrengt, van bepalingen inzake hygiëne tot de bijbehorende vereisten inzake de bescherming van de gezondheid van dieren en gewassen. Doel is te komen tot een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en de consument in de gehele uitgebreide EU. De toekomstige lidstaten hebben toegezegd alle voorschriften inzake voedselveiligheid te zullen toepassen
en
hebben
adequate
controlemechanismen
ingevoerd.
Tijdens
de
toetredingsonderhandelingen zijn geen vrijstellingen verleend; voedsel dat niet voldoet aan EUvoorschriften mag niet op de markt worden gebracht in andere lidstaten. De doelstelling is te voorkomen dat de uitbreiding van de EU op enigerlei wijze een vermindering van de huidige niveaus van voedselveiligheid ten gevolge heeft. De uitbreiding zorgt ervoor dat een gemeenschappelijk geheel van voorschriften wordt uitgebreid naar de nieuwe lidstaten, waardoor het veiligheidsniveau in zijn geheel wordt verhoogd. Aldus zorgt de uitbreiding ervoor dat de nieuwe EU-grenzen een effectieve bescherming vormen tegen risico’s voor de gezondheid van de bevolking en de flora en fauna in de uitgebreide EU. De aanpassing aan deze regels is echter een veeleisende taak voor de toekomstige lidstaten. De EU verleent financiële bijstand, en de Commissie houdt toezicht op de situatie met betrekking tot de voedselveiligheid om na te gaan of de regels op de juiste wijze worden toegepast.
62
Conclusie Op tal van terreinen die van belang zijn voor de burger heeft de uitbreiding de EU geholpen om tot betere veiligheidsnormen te komen: ·
Het versterkt het vermogen van de EU om de strijd aan te binden tegen criminaliteit en clandestiene immigratie door te zorgen voor betere samenwerking en controle met betrekking tot deze problemen in de toekomstige lidstaten;
·
Het verhoogt de milieunormen in de toekomstige lidstaten, met inbegrip van de kernveiligheid, met positieve effecten voor hun eigen burgers en voor de EU in haar geheel;
·
Het zorgt ervoor dat de EU-voorschriften inzake voedselveiligheid ook naar de toekomstige lidstaten worden uitgebreid.
Deze voordelen moeten echter worden versterkt en bewaakt door: ·
Een belangrijke stap voorwaarts bij de totstandbrenging van de ruimte voor vrijheid, veiligheid
en
gerechtigheid
van
de
EU,
inclusief
een
hervorming
van
het
besluitvormingsproces; ·
Nauwere samenwerking en betere maatregelen in de lidstaten en op het niveau van de instellingen van de EU met betrekking tot de bestrijding van de internationale misdaad en tot de beheersing van de immigratie;
·
Integratie van milieu-overwegingen in het beleid op ander terreinen;
·
Effectieve controle van de tenuitvoerlegging van EU-regels in de huidige en toekomstige lidstaten.
63
Hoofdstuk 5 EUROPA IN DE WERELD Ondanks het economische gewicht van de EU blijft haar invloed op het wereldtoneel beperkt. De noodzaak deze economische kracht vergezeld te doen gaan van politieke macht is één van de voornaamste redenen voor een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. De uitbreiding van de EU vormt een kans voor de EU om dit werkelijkheid te maken.
Naarmate de grenzen oostwaarts verschuiven, dient de EU voorts haar betrekkingen met haar buurlanden te ontwikkelen, opdat de stabiliteit en de welvaart tevens hun weg vinden naar de ons omringende landen. Buitenlands en veiligheidsbeleid Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU werd in 1993 ondergebracht in de tweede pilaar van de Europese Unie. De doelstellingen zijn het veiligstellen van de gemeenschappelijke waarden, fundamentele belangen, onafhankelijkheid en integriteit van de Unie in overeenstemming met de beginselen van het Handvest der Verenigde Naties. Dit omvat: versterking van de veiligheid van de Unie; handhaving van de vrede en versterking van de internationale veiligheid; bevordering van de internationale samenwerking; ontwikkeling en consolidatie van de democratie en de rechtsstaat; eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Sindsdien heeft een aantal belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden. Het is de bedoeling dat binnen het globale kader een Europees veiligheids- en defensiebeleid wordt geformuleerd; in 2001 verklaarde de EU zich in staat crisisbeheersingsoperaties uit te voeren. De lidstaten hebben echter hun soevereiniteit op dit terrein niet gebundeld. Het buitenlands en veiligheidsbeleid is geen exclusieve EU-bevoegdheid noch een terrein van gemengde bevoegdheid van de EU en de lidstaten, maar blijft de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Op het niveau van de EU zijn zij overgegaan tot meer coördinatie van hun beleid en trachten zij tot gemeenschappelijke strategieën te komen, gemeenschappelijke standpunten te bereiken en gezamenlijk op te treden met betrekking tot een groot aantal aangelegenheden. De huidige lidstaten
hebben
echter
verschillende
opvattingen
over
de
ontwikkeling
van
beleidsdoelstellingen voor de middellange en lange termijn met betrekking tot zowel 64
buitenlandse zaken als defensie. De standpunten blijven uiteenlopen over de reeks uit te voeren taken, alsmede over hun geografisch bereik. De perceptie van dreigingen en veiligheidsbelangen wijkt in de toekomstige lidstaten af van die in de huidige lidstaten, die bijna alle lid zijn van de NATO, terwijl andere, met een traditie van neutraliteit, onafhankelijk zijn gebleven. De perceptie van veiligheidsaangelegenheden wordt in de landen van Midden- en Oost-Europa gekleurd door de ervaringen gedurende de periode van Sovjet-overheersing. Na het uiteenvallen van het Warschaupact wendden zij zich tot de Atlantische alliantie, en tot de EU, voor veiligheid: in 1999 werden drie van hen (Polen, Hongarije, Tsjechische Republiek) lid van de Nato, terwijl andere landen waarschijnlijk in 2004 zullen toetreden. Ofschoon de EU het fundament heeft gelegd voor een buitenlands en veiligheidsbeleid, is er nog niet veel bereikt. De zwakte van de EU werd duidelijk in Bosnië en Kosovo, waar zij een conflict niet kon voorkomen, en te laat in actie kwam om de ruziënde partijen tot duurzame vrede te brengen. Het gebrek aan daadkracht van de EU kwam nog scherper aan het daglicht in de internationale crisis betreffende Irak, waarin de EU-lidstaten diep en openlijk verdeeld raakten. In deze essentiële kwestie van het buitenlands beleid was de EU als zodanig afwezig, ofschoon afzonderlijke lidstaten een belangrijke rol speelden. Dat er geen diepgaande discussie over het probleem werd gevoerd binnen het institutionele kader van de EU voor buitenlands en veiligheidsbeleid, was een symptoom van het gebrek aan politieke bereidheid bij de lidstaten om tot een Europees standpunt te komen. De toekomstige lidstaten van Midden- en Oost-Europa kunnen geen verwijten worden gemaakt voor deze situatie.
Internationale economische betrekkingen Met een bevolking van 375 miljoen en een BNP van meer dan 8000 miljard euro speelt de EU een leidende rol in de wereld. Zij vertegenwoordigt meer dan een vijfde van de wereldhandel. Zij is ‘s werelds grootste exporteur van goederen en diensten en een belangrijke bron van buitenlandse directe investeringen, evenals de voornaamste exportmarkt voor meer dan 130 landen over de hele wereld. De EU heeft de grootste geïntegreerde markt in de wereldeconomie en de op één na grootste valutareserve ter wereld. Sinds de handelsbetrekkingen een bevoegdheid
van
de
EU
zijn
geworden,
voert
de
Commissie
in
de
meeste
handelsaangelegenheden namens de lidstaten de onderhandelingen in het kader van de
65
Wereldhandelsorganisatie (WTO) en vertegenwoordigt zij hen bij interregionale en bilaterale onderhandelingen. De beginselen die ten grondslag liggen aan het handelsbeleid van de EU zijn het bijdragen tot een harmonieuze ontwikkeling van de wereldhandel, de geleidelijke afschaffing van de beperkingen op de internationale handel en het verminderen van douanebelemmeringen. De strategie van de EU is het openstellen van haar markt voor de meeste internationale handel, uitgezonderd onder andere landbouw, terwijl andere landen dit ook doen. De waarde van de export van ontwikkelingslanden naar de EU neemt gestaag toe (52 % in 2000) en de EU is de grootste importeur van goederen uit de 49 minst ontwikkelde landen. Zij heeft een netwerk van geïnstitutionaliseerde multilaterale, interregionale en bilaterale handelsbetrekkingen, waarbij nagenoeg elk land ter wereld betrokken is. De basis voor het ontwikkelingsbeleid van de EU wordt gevormd door overeenkomsten inzake handel en bijstand en de economische samenwerkings- en partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en 71 landen in Afrika, het Caribisch gebied en het Pacifisch gebied. De EU is tevens een belangrijke donor van internationale ontwikkelingshulp, gaande van voedselhulp tot technische bijstand en financiële giften. Door de uitbreiding zal de bevolking van de EU toenemen tot 450 miljoen mensen en haar economisch gewicht in termen van BNP en handel aan belang winnen. De EU wordt het grootste economische blok in de wereld met de grootste eengemaakte markt en zal daarbij dus de VS overtreffen. Dit zou de EU meer invloed moeten geven op mondiale economische afspraken en onderhandelingen, of het nu gaat om het handelsverkeer, internationale monetaire en financiële hervormingen en het G8-proces of regionale economische belangen. Alle nieuwe lidstaten zijn lid van de WTO en de belangrijke financiële instellingen. Polen, Hongarije en de Tsjechische en Slowaakse Republieken zijn lid van de OESO. Dankzij hun lidmaatschap van internationale instellingen zal de EU een krachtiger stem krijgen in het economisch, financieel en commercieel beleid. Voorts zullen de snelle overgang naar een markteconomie en de ervaringen met internationale economische integratie van de toekomstige lidstaten de EU waardevolle inzichten verschaffen waaruit zij zal kunnen putten bij haar contacten met ontwikkelingslanden.
66
Beleid ten aanzien van de buurlanden van de EU Bij de komende uitbreidingsronde schuiven de buitengrenzen van de EU meer dan 500 km op naar het oosten. De EU krijgt een nieuwe grens met vijf landen (Kroatië, Servië, Roemenië, Oekraïne, Wit-Rusland), breidt haar grens uit met Rusland, waarvan zij een deel zal omsluiten (Kaliningrad) en krijgt een nieuwe aanwezigheid in het oostelijk deel (Cyprus) en het zuidelijk deel (Malta) van de Middellandse Zee . Alle buurlanden op de Balkan en in de Oost-Europese regio kennen een laag niveau van economische ontwikkeling, lager dan de toekomstige lidstaten die in 2004 bij de EU komen, terwijl tal van hen nog geen gevestigde democratie, politieke stabiliteit en markteconomie kennen. De komst van de uitgebreide EU aan hun grenzen leidt momenteel reeds tot problemen omdat de toekomstige lidstaten moeten gaan voldoen aan verplichtingen inzake adequate grenscontroles naarmate zij zich voorbereiden op toetreding tot de ruimte van vrij verkeer van goederen en personen van de EU. Het risico bestaat dat er verder oost- en zuidwaarts in Europa een nieuw “gordijn” ontstaat, tussen de rijke en de arme landen. De betrekkingen met de “nieuwe buurlanden” zullen een belangrijke uitdaging vormen naarmate de EU zich uitbreidt. Het is noodzakelijk een beleid ten aanzien van de buurlanden te ontwikkelen dat zorgdraagt voor de verspreiding van welvaart en zorgvuldig bestuur naar de ons omringende landen, met als doel een “ring” van stabiliteit en veiligheid tot stand te brengen. De EU beschikt reeds over een uitgebreid geheel aan instrumenten voor het beleid ten aanzien van haar buurlanden, waaronder de Europese Economische Ruimte, stabilisatie- en associatieovereenkomsten en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten. Deze modellen moeten zodanig worden ontwikkeld dat zij leiden tot de verspreiding van welvaart, stabiliteit en zorgvuldig bestuur, op basis van gedeelde waarden. In ruil voor concrete vooruitgang met politieke, economische en institutionele hervormingen zouden deze landen in toenemende mate toegang moeten kunnen krijgen tot de interne markt van de EU, met verdere integratie en liberalisering ter bevordering van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Andere terreinen van samenwerking kunnen zijn: meer samenwerking in de strijd tegen bedreigingen van de veiligheid; betrokkenheid bij de preventie van conflicten; vervoers-, energie- en telecommunicatienetwerken en Europese research. De hulp van de EU aan deze landen moet worden gecoördineerd met die van andere internationale organisaties, en dient de grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. 67
De positieve resultaten van de huidige uitbreidingsronde tonen aan dat het mogelijk is om op doeltreffende wijze stabiliteit en veiligheid te bewerkstelligen door middel van de uitbreiding van de EU. Het vooruitzicht op toetreding tot de EU - via de “conditionaliteit” van de criteria van lidmaatschap - is een uiterst succesvolle drijfveer geweest voor politieke en economische hervormingen. Dit proces kan echter niet onbeperkt worden herhaald. De EU kan eenvoudig niet elk naburig land aanvaarden dat wenst toe te treden, om de logische reden dat uitbreiding vrede en welvaart brengt. Deze logica komt uiteindelijk in conflict met de logica van samenhang. De vraag van toekomstige uitbreiding van de EU moet derhalve worden gezien in het kader van een breder “buurlandenbeleid” (of “proximiteitsbeleid”) van de uitgebreide EU. Dit dient: ·
de nadruk te leggen op een bevredigende voorbereiding voor lidmaatschap door de landen die de komende jaren toetreden tot de EU;
·
het partnerschap met alle buurlanden te ontwikkelen, ongeacht of zij toetreden.
Het uitbreidingsproces met Bulgarije, Roemenië en Turkije gaat voort. De EU heeft verklaard dat dit proces onomkeerbaar is, en alle drie landen spannen zich in om zich voor te bereiden op toetreding. Bulgarije (bevolking 8 miljoen) heeft meer vooruitgang geboekt met economische hervormingen dan Roemenië (22 miljoen); beide hopen in 2007 toe te treden, een doelstelling die door de EU is bekrachtigd, mits zij aan de criteria voldoen. De EU heeft de financiële bijstand voor deze landen verhoogd om hen voor te bereiden op het lidmaatschap. Turkije (65 miljoen) kent complexere problemen, aangezien het nog niet voldoet aan de politieke criteria voor het lidmaatschap, waaronder de mensenrechten en de bescherming van minderheden. De vijf landen op de Westelijke Balkan (met een totaal bevolkingsaantal van 25 miljoen) hebben een achterstand ten opzichte van de landen in Midden- en Oost-Europa. Ofschoon hun individuele situaties verschillen, zijn de meeste van hen nog bezig met het opzetten van de fundamentele democratische instellingen die noodzakelijk zijn om als normale staten te fungeren. Sommige staan nog onder toezicht van de internationale gemeenschap na de oorlogen die uitbraken na het uiteenvallen van Joegoslavië. De EU moet een betere strategie formuleren voor hun ontwikkeling. In ruil voor bevestiging van hun vooruitzicht op lidmaatschap zouden zij zich moeten verplichten tot een programma van binnenlandse hervormingen, uit te voeren onder toezicht van de EU, als eerste mijlpalen op weg naar lidmaatschap. Er kan geen sprake zijn van de toezegging van een datum voor toetreding, aangezien dit afhankelijk moet zijn van hun eigen inspanningen om normaal functionerende staten te worden, het Stabilisatie- en 68
Associatieproces te vervolgen en te voldoen aan de criteria van Kopenhagen. De “conditionaliteit” van EU-lidmaatschap zou moeten worden gebruikt om stabiliteit en welvaart te brengen; de kosten hiervan zullen laag zijn in verhouding tot de risico’s waarvan sprake zou zijn indien er weer een conflict zou uitbreken in deze regio. Een buurlandenbeleid van deze aard vereist de volledige betrokkenheid van de tien toekomstige lidstaten. De interactie tussen de EU-25 en haar toekomstige buurlanden zal in feite voor een belangrijk deel afhangen van de nieuwe lidstaten, die hun buren beter kennen dan de huidige EU-lidstaten. Zij zullen waardevolle ervaring meebrengen op politiek, diplomatiek en commercieel gebied, door middel van hun kennis van hun buurlanden, met inbegrip van kennis van hun talen. Dit geldt bijvoorbeeld voor hun ervaring met Rusland, het grootste buurland van de EU, waarmee wij verplicht zullen zijn nauwere politieke en economische banden aan te knopen als gevolg van de uitbreiding. Zullen de toekomstige lidstaten voorstander zijn van verdere expansie van de EU? Zij zullen zeker de stabiliteit en welvaart willen uitbreiden naar hun buurlanden, en zelf de buitengrenzen van de EU geleidelijk verder van zichzelf willen wegschuiven, waar mogelijk. Zij zullen daarentegen wellicht geen prioriteit wensen te geven aan financiële bijstand aan buurlanden zolang zij zelf grote behoefte hebben aan bijstand uit EU-fondsen. Het risico dat de eerste jaren van integratie van de nieuwe lidstaten in de EU zal leiden tot “uitbreidingsmoeheid” vergroot de wenselijkheid de juiste benadering te formuleren voor de toekomstige uitbreiding in het kader van een buurlandenbeleid voor de EU-25.
Conclusie De EU is reeds een toonaangevende speler op het toneel van de internationale economische betrekkingen, en door de uitbreiding naar 25 lidstaten zal zij aan invloed winnen. In buitenlandse zaken, veiligheid en defensie heeft zij enige vooruitgang geboekt bij het ontwikkelen van gemeenschappelijke acties, maar in een fundamentele kwestie van het buitenlands beleid van vandaag - Irak - was de EU volledig afwezig. Europa is economisch sterk maar ontbeert politieke kracht. Met het oog op de uitbreiding: ·
moeten wij dringend nadenken over de noodzaak te komen tot een werkelijk gemeenschappelijk buitenlands beleid, met als doel met één stem te spreken; 69
·
zou de Conventie over de toekomst van Europa moeten leiden tot een verbetering van de externe vertegenwoordiging van de EU.
De uitbreiding is in feite het belangrijkste wapenfeit van het buitenlands beleid van de EU en naarmate zij verder uitbreidt, neemt ook het belang van de betrekkingen met de nieuwe buurlanden toe. De EU dient: ·
betere vormen van partnerschap met de haar omringende landen te ontwikkelen, ongeacht of zij wel of niet toetreden tot de EU;
·
voort te gaan met het uitbreidingsproces met Bulgarije, Roemenië en Turkije, en het vooruitzicht op EU-lidmaatschap te gebruiken als katalysator voor verandering in de landen op de Westelijke Balkan;
·
de nadruk te leggen op een bevredigende voorbereiding op toetreding door deze landen, met inbegrip van de politieke en andere criteria van de EU.
70
Hoofdstuk 6 EENSGEZIND OPTREDEN IN EUROPA De uitbreiding roept een fundamentele vraag op: hoe is het mogelijk om in een Unie met zoveel lidstaten besluiten te nemen en beleid te maken? Nog nooit in haar bestaan heeft de EU zo veel nieuwe lidstaten in één keer toegelaten. Sinds de eerste uitbreidingsronde zijn in een periode van 30 jaar negen nieuwe lidstaten toegetreden: nu zullen tien nieuwe landen toetreden, op een later tijdstip gevolgd door nog meer. Hoewel de bevolkingsomvang van de EU bij de volgende uitbreidingsronde slechts met eenvijfde toeneemt, zullen er tien nieuwe landen vertegenwoordigd zijn in de instellingen. De Europese integratie verloopt snel, maar tegelijkertijd nog niet snel genoeg. Om een antwoord te geven op de uitdagingen waarvoor Europa zich gesteld ziet − haar economisch concurrentievermogen, haar binnenlandse veiligheid, de noodzaak een politieke rol in de wereld te verwerven − is de samenwerking te zwak en zijn de resultaten vaak mager. Toch is de EU van 2003 al niet meer dezelfde als de EU van de jaren negentig: de nationale soevereiniteit wordt gedeeld op gebieden zoals justitie en binnenlandse zaken, en er is een begin gemaakt met samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie. De Europese Unie is op weg om een politieke unie te worden. Dit blijkt uit het feit dat haar democratische legitimiteit thans in twijfel wordt getrokken. Vraagstukken met betrekking tot identiteit, bestuur en legitimiteit maken deel uit van de essentie van de Conventie over de toekomst van Europa. De vragen die worden opgeworpen door de uitbreiding gaan verder dan aspecten van bestuur of besluitvormingsmechanismen.
Willen
Europeanen
samen
besluiten
nemen
over
gemeenschappelijk beleid, dan moet er sprake zijn van een gemeenschappelijke opvatting van het Europese belang, alsmede de bereidheid om samen te werken en gezamenlijk naar buiten te treden. Dit raakt aan vraagstukken inzake belangen en identiteit, op Europees en op nationaal niveau.
71
Vraagstukken met betrekking tot identiteit Met de uitbreiding naar 25 en later nog meer leden zal de EU zeer uiteenlopende volkeren, talen en culturen omvatten. Welke gevolgen kan dit hebben voor de plaatselijke en nationale identiteit van haar burgers? Wat voor Europese identiteit kan er bestaan in een zo diverse verzameling van landen? Hoe kunnen zij tot een eensgezind optreden komen? Zal de identiteit van kleinere landen worden overvleugeld door de EU, of door hun buurlanden? Deze “existentiële” problemen spelen niet alleen in de intellectuele bovenlagen van de samenleving. Zij raken de kern van enkele van de meest fundamentele vragen die worden gesteld door de gewone burger ten overstaan van het vooruitzicht van de uitbreiding van de EU. Zij komen bovendien op een moment dat mobiliteit en migratie hebben geleid tot het steeds diverser worden van de samenleving in Europa, mede door de immigratie uit niet-Europese landen. De vraag hoe een samenleving omgaat met “vreemdelingen” en “anderen” − assimilatie, integratie, uitsluiting − is in Europa alom aan de orde, los van de uitbreiding van de EU. De antwoorden op enkele van deze vragen kunnen worden afgeleid uit de ervaringen die in het verleden zijn opgedaan met het proces van economische en politieke integratie in de EU. Dit proces heeft niet geleid tot een verzwakking van de nationale en regionale identiteiten; in sommige lidstaten zijn regionale identiteiten er duidelijker door naar voren gekomen, een proces dat is vergemakkelijkt door het bredere Europese kader. De
nieuwe
lidstaten
wensen
te
worden
behandeld
als
gelijke
partners.
In
de
besluitvormingsstructuren van de EU zullen zij dezelfde rechten hebben als andere lidstaten; er is geen sprake van een “tweederangsstatus” voor de nieuwkomers. Angst voor afbrokkeling van hun nationale soevereiniteit − door sommige nog maar net herwonnen − is ongegrond; zij zullen hun soevereiniteit vergroten door deze te delen binnen een Europees kader. Hun betrekkingen met de grotere buurlanden in de EU zullen worden geregeld door de wet, niet door machtsverhoudingen zoals dat in het verleden maar al te vaak het geval was. De methode van integratie waarvoor de EU heeft gekozen − de communautaire methode − heeft de harmonieuze samenwerking tussen kleine en grote landen mogelijk gemaakt. De EUinstellingen, oorspronkelijk ontworpen voor een Gemeenschap van drie grote en drie kleine landen, hebben met succes de belangen van landen van verschillende omvang met elkaar verenigd. Het buitengewone succes van de “communautaire methode” is te danken aan het feit dat een model wordt gebruikt dat de kleine landen garandeert dat hun belangen niet zullen 72
worden overheerst door hun grotere buurlanden, zonder de belangen van deze laatste te frustreren. Dit succes is gebaseerd op een evenwichtige vertegenwoordiging in de instellingen − de verdeling van stemmen en zetels in de Raad en het Parlement geven de kleine landen een groter aandeel in verhouding tot hun bevolkingsomvang dan de grote landen − en een evenwicht tussen de instellingen − met inbegrip van de unieke rol van de Commissie als de instelling die de Europese belangen behartigt, initiatieven ontplooit en toezicht houdt op de naleving van de wet- en regelgeving. De volgende uitbreidingsronde betekent de komst van een groot aantal kleine landen. Deze verandering zal een inspanning verlangen om wederzijds begrip op te brengen, zowel van de grote als van de kleine landen, teneinde het risico op spanningen of confrontaties te vermijden. Aanvaarding van diversiteit is van oudsher één van de cruciale beginselen van de Europese integratie. Op het gebied van cultuur zijn de maatregelen van de EU bijvoorbeeld altijd beperkt gebleven tot het aanmoedigen van diversiteit. Er is nooit een project gelanceerd om een gestandaardiseerde “Europese cultuur” te ontwikkelen. De aanvaarding van diversiteit en multiculturalisme door de EU wordt geïllustreerd door de wijze waarop zij met de talen omgaat. De officiële talen van de oorspronkelijke lidstaten, en van elke nieuwe lidstaat, worden aanvaard en gerespecteerd door de EU-instellingen. De kosten voor tolken en vertalen − thans in elf talen, in de toekomst van en naar de talen van elk van de nieuwe lidstaten − worden aanvaard als noodzakelijk en wenselijk voor de werking van een democratisch, toegankelijk en doorzichtig systeem. Tegelijkertijd is de Europese integratie vergezeld gegaan van een toenemend accent op gedeelde beginselen en waarden. De huidige uitbreidingsronde heeft in wezen een impuls gegeven aan die ontwikkeling toen de EU-leiders in Kopenhagen in 1993 het “politieke” criterium voor lidmaatschap definieerden − de noodzaak van een democratie, een rechtsstaat, eerbieding van mensenrechten en bescherming van minderheden. In 1997 introduceerden zij in Amsterdam het beginsel van democratie in het basisverdrag, en de Conventie over de toekomst van Europa zal naar verwachting nog veel verder gaan met het definiëren van de beginselen en de waarden van de EU.
73
Wat kan er gezegd worden van de gevolgen van de komst van de nieuwe lidstaten met betrekking tot vraagstukken van identiteit en cultuur in de EU? Natuurlijk zullen zij grote verschillen meebrengen. Maar de neiging bestaat in West-Europa om deze verschillen ten onrechte te bezien vanuit de ervaringen gedurende de naoorlogse periode, toen de politieke verdeling van Europa een kunstmatige scheiding opwierp tussen Oost en West. In werkelijkheid ziet een bezoeker die steden in Midden- en Oost-Europese landen aandoet meer overeenkomsten dan verschillen. Deze landen hebben sinds de Middeleeuwen een aandeel gehad in het samenspel van cultuurinvloeden op het vasteland van Europa, en maakten deel uit van verschillende administratieve en politieke groepen die Europa in opeenvolgende eeuwen heeft gekend. De ervaring van de scheiding door het IJzeren Gordijn was een tijdelijke afwijking. De nieuwe lidstaten delen een rijke culturele erfenis met andere Europeanen. Op gebieden zoals kunst, architectuur, film en literatuur wordt hun bijdrage aan de Europese cultuur in de huidige EU-lidstaten alom begrepen en gewaardeerd. Met betrekking tot waarden en opvattingen wensen de nieuwe lidstaten een volwaardige rol te spelen bij de vorming van een Europees beleid en een politieke identiteit. Gedurende vele jaren was “Europa” voor de Midden- en Oost-Europeanen het symbool van de vrijheden en waarden waarnaar zij wensten terug te keren. Zoals vaak het geval is in landen die worden overheerst door grotere buurlanden, begrijpen zij het voordeel van het werken in een collectief Europees kader. Toegegeven, de grote economische kloof tussen hen en de EU kan een handicap zijn voor hun volledige deelname aan Europees beleid op bepaalde terreinen. De economische middelen ontbreken wellicht, maar de politieke wil is aanwezig. Wat kan er worden gedaan om een groter gevoel van eenheid te bevorderen in de uitgebreide EU, en tegelijkertijd de diversiteit van de volkeren onaangetast te laten? Deze opdracht zal inspanning en moed vereisen van de politieke leiders van Europa. Het vereist goedgeïnformeerd en evenwichtige berichtgeving in pers en media, die bereid zijn zowel de Europese dimensie als de nationale standpunten te begrijpen en uit te leggen aan de Europese burger. Wat kan de EU zelf doen om dit te bevorderen? Aangezien het belangrijkste middel om een Europees bewustzijn te ontwikkelen, het bevorderen van het wederzijds begrip tussen haar volkeren is, dienen EU en nationale regeringen meer inspanningen te doen om uitwisselingen te bevorderen van Europeanen uit alle geledingen van 74
de maatschappij, tussen alle landen die straks deel uitmaken van de uitgebreide EU. Burgers van de huidige EU zijn doorgaans slecht geïnformeerd over de nieuwe lidstaten. Vooral jongeren moeten worden aangemoedigd andere Europese landen te bezoeken en er te gaan studeren, en hun voordeel te doen met in het buitenland opgedane werkervaring. Europese universitaire netwerken behoeven versterking.
Hervorming van de EU-instellingen Zelfs zonder uitbreiding moet de EU haar instellingen hervormen teneinde het bestuur dichter bij de burger te brengen. Mensen willen efficiëntere Europese instellingen met een hoger democratisch gehalte. Een ander fundamenteel vraagstuk dat in verband met de uitbreiding aan de orde is, is de institutionele hervorming. Afgezien van de criteria voor nieuwe lidstaten − de drie “criteria van Kopenhagen” − heeft de EU in 1993 een vierde criterium voor uitbreiding geformuleerd: het vermogen van de Unie om nieuwe lidstaten op te nemen zonder dat het momentum van de Europese integratie wordt vertraagd. Daarmee werd het proces in beweging gezet dat leidde tot het Verdrag van Nice in 2001. De institutionele hervormingen waartoe in Nice werd besloten waren het strikte minimum: een “wiskundige” herziening van het aantal stemmen en zetels in de EU-instellingen, geen fundamentele herziening van het systeem. De waarheid is dat de Unie wel de toekomstige lidstaten heeft aangemoedigd om maximale inspanningen te doen om zichzelf voor te bereiden op lidmaatschap, maar dat zij zelf nog niet voldoende voorbereidingen heeft getroffen op het cruciale terrein van haar instellingen en haar grondwet. Deze realisering leidde in 2002 tot de instelling van de Conventie over de toekomst van Europa: een nieuw experiment van de EU om haar functioneren te herzien door middel van een proces dat verder gaat dan de traditionele intergouvernementele methode, waaraan tevens wordt meegewerkt door vertegenwoordigers van de landen die een aanvraag tot toetreding hebben ingediend. Uitgaande van vier belangrijke vraagstukken − de rol van de nationale parlementen, de vereenvoudiging van de Verdragen, het Handvest van grondrechten en de afbakening van de bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten − heeft de Conventie haar werkterrein uitgebreid naar de opstelling van een nieuwe grondwet voor de EU. Dit verslag heeft niet ten doel verdere voorstellen toe te voegen aan de vele voorstellen en aanbevelingen die thans in de Conventie worden besproken, waarbij reeds wordt uitgegaan van 75
de uitgebreide EU. De toekomstige lidstaten zijn betrokken bij de Conventie en zullen te zijner tijd worden verzocht de resultaten te ratificeren. Wat dit verslag wenst te benadrukken is de noodzaak en de urgentie van een succesvolle voorbereiding van de op handen zijnde uitbreiding door middel van duidelijke aanbevelingen van de Conventie, consequente besluiten door de Intergouvernementele Conferentie die erop zal volgen en een snelle ratificatie door alle lidstaten van de uitgebreide EU. Er is dringend behoefte aan een Europese grondwet, met betere besluitvormingsprocedures en een hogere democratisch gehalte, teneinde de EU efficiënter te maken en de afstand tot de burger te verkleinen. Het is van essentieel belang dat de hervormingen betrekking hebben op: ·
een uitbreiding van de besluitvorming bij meerderheid van stemmen in de Raad, teneinde de toekomstige ontwikkeling van EU-beleid mogelijk te maken;
·
een versterking van de “communautaire methode” en eerbieding van het institutioneel evenwicht.
De Conventie kan niet alles voorbereiden dat noodzakelijk is voor de uitbreiding. Deze heeft immers niet tot taak het beleid van de uitgebreide EU te hervormen, maar moet de organisatie, de methodes en de grondwet verbeteren. De Conventie moet herdefiniëren hoe de EU besluit en handelt, niet voorschrijven welke maatregelen en besluiten daartoe moeten worden genomen. Een bevredigend antwoord op deze vraag “hoe” te handelen met betrekking tot de institutionele en grondwettelijke problemen van Europees bestuur is van cruciaal belang voor het welslagen van de op handen zijnde uitbreiding. Betere tenuitvoerlegging van het beleid Een andere uitdaging is ervoor te zorgen dat de Europese regelgeving en het Europese beleid in de uitgebreide EU goed ten uitvoer worden gelegd. Voor de toekomstige lidstaten vormde de goede tenuitvoerlegging van de EU-regelgeving een centraal thema in de voorbereiding op toetreding: dit was in feit het voornaamste “toelatingsexamen” voor lidmaatschap. De EU heeft herhaaldelijk benadrukt dat de capaciteit voor een goede tenuitvoerlegging van haar regelgeving en beleid (het “acquis”) een essentiële vereiste is. Bij eerdere uitbreidingsronden was het vraagstuk van de administratieve capaciteit niet aan de orde. In de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa, waar de overheidsdiensten in de communistische periode zijn verzwakt, was het daarentegen aanleiding tot bezorgdheid vanwege de noodzaak van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten om een 76
goede werking van het EU-systeem mogelijk te maken, in het bijzonder de interne markt zonder grenzen. Er moet nog veel werk worden verzet om de overheidsdiensten van deze landen te verbeteren, zodat zij als lidstaten de Europese regelgeving en normen op een eerlijke en doeltreffende wijze kunnen toepassen. Sinds 1997 houdt de Commissie toezicht op de vooruitgang die wordt geboekt, waarover jaarlijks verslag wordt uitgebracht, en waarbij de terreinen worden aangeduid waarop verdere verbetering noodzakelijk is. De EU heeft financiële bijstand verleend voor het verbeteren van nieuwe overheidsdiensten en rechtssystemen. Deze bijstand beliep 1 miljard euro in 2002, en ook na de toetreding zal er nog bijzondere bijstand beschikbaar zijn voor de nieuwe lidstaten. De toekomstige lidstaten moeten nog tal van problemen oplossen, met inbegrip van de noodzaak te beschikken over goed opgeleide (en voldoende betaalde) overheidsambtenaren, hervorming van de rechterlijke macht om effectieve toegang tot de rechtbanken mogelijk te maken, alsmede maatregelen om corruptie te bestrijden. Voor de huidige lidstaten is het vraagstuk van de tenuitvoerlegging ook actueel, zij het om andere redenen. Met de vermindering van wetgevende activiteit van de EU op tal van terreinen, en de succesvolle uitbreiding van het EU-beleid naar andere gebieden zoals het milieu, is de aandacht verlegd van het opstellen naar het toepassen van de wet- en regelgeving. De regeringen van de huidige lidstaten dienen hun tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving te verbeteren. Laattijdige omzetting, slechte omzetting en zwakke handhaving van de wetgeving dragen ertoe bij dat het publiek de indruk krijgt dat de Unie haar beloften niet waarmaakt. Zo heeft
de
Commissie
opgemerkt
dat
van
de
83
door
de
Raad
goedgekeurde
internemarktrichtlijnen, die in 2000 alle hadden moeten zijn omgezet, er slechts vijf daadwerkelijk in alle lidstaten waren omgezet in nationale wetgeving. Een andere probleem dat in de huidige lidstaten aan de orde is, is corruptie. Uit onderzoeken blijkt dat in sommige lidstaten (Griekenland, Italië) de opvatting heerst dat de situatie erger is dan in enkele van de toekomstige lidstaten11.
11
Transparency International, 2003 77
Conclusie Eensgezin optreden in Europa vereist een inspanning van de Europeanen om elkaar beter te begrepen, gemeenschappelijke belangen te definiëren en de angst te bestrijden dat een grotere EU een verlies aan identiteit kan betekenen. De uitbreiding maakt het noodzakelijk en mogelijk om het EU-bestuur te verbeteren. De EU staat enerzijds voor de uitdaging van de snelveranderende internationale realiteit en anderzijds voor de noodzaak het bestuur te verbeteren en het democratisch gehalte te verhogen. Door de uitdagingen te koppelen aan de noodzaak het bestuur te verbeteren, zou de doorbraak kunnen worden gerealiseerd die vereist is om de EU tot een werkelijke politieke te maken. Derhalve is nodig: ·
Een tekst voor een grondwet van de Conventie over de toekomst van Europa die duidelijk en begrijpelijk is. De hervormingen moeten betrekking hebben op de uitbreiding van de besluitvorming bij meerderheid van stemmen, de versterking van de communautaire methode en de eerbieding van het institutionele evenwicht.
·
Verbetering van de wetgeving en het beleid van de EU door zowel toekomstige als huidige lidstaten.
·
Meer maatregelen om het wederzijds begrip bij de burgers te vergroten, waaronder uitwisselingen van mensen; mogelijkheden voor jongeren om werkervaring op te doen en te studeren in andere EU-landen, en versterking van de Europese universitaire netwerken.
78
BIJLAGEN
Kaart van Europa
Tabellen 1. Basisgegevens van de EU en de toekomstige lidstaten 2. Steun voor uitbreiding in EU-lidstaten 3. Steun voor toetreding in toekomstige lidstaten 4. EU-handel met Midden- en Oost-Europa 5. Economische groei in EU en toekomstige lidstaten 6. EU-uitgaven in verband met de uitbreiding: voor de toetreding 7. EU-uitgaven in verband met de uitbreiding: na de toetreding
Vergaderingen en deelnemers 1. Workshops aan het Europees Universitair Instituut 2. Overleg met niet-gouvernementele organisaties 3. Bezoeken aan toekomstige lidstaten Bibliografie
79
KAART VAN EUROPA
80
Tabel 1 BASISGEGEVENS VAN DE EU EN DE TOEKOMSTIGE LIDSTATEN
Opp.
Bevolking
km²
miljoen
Bruto binnenlands product miljard euro
per hoofd in kks
euro
kks
Cyprus
9251
0.762
10.2
12.5
15100
18500
Tsjechië
78866
10.2
63.3
136.2
6200
13300
Estland
45227
1.4
6.2
13.4
4500
9800
Hongarije
93030
10.2
58.0
120.6
5700
11900
Letland
64589
2.4
8.5
18.2
3600
7700
Litouwen
65300
3.5
13.4
30.5
3800
8700
Malta
316
0.394
Polen
312685
38.6
196.7
355.9
5100
9200
Slowakije
49035
5.4
22.8
59.5
4200
11100
Slovenië
20273
2.0
20.9
31.8
10500
16000
3237900
376.4
8828.9
8828.9
23200
23200
EU-15
4.0 onbekend
10300 onbekend
Noot: Bruto Binnenlands Product (2001) is uitgedrukt in euro en in kks (koopkrachtstandaard) Bron: Europese Commissie
81
Tabel 2 STEUN VOOR UITBREIDING IN EU-LIDSTATEN Antwoorden op de vraag: Hoe staat u tegenover de uitbreiding van de EU: zeer positief, tamelijk positief, tamelijk negatief, of zeer negatief? Resultaten als percentage respondenten 1+2 positief
3+4 negatief
1 zeer positief
2 tamelijk positief
3 tamelijk negatief
4 zeer negatief
5 hangt af van het land
6 geen mening
Italië
82
12
44
38
8
4
4
2
Ierland Spanje
79 73
15 8
36 16
43 57
10 5
5 3
1 2
6 17
België Denemarken
72 67
18 21
23 23
49 44
12 12
6 9
3 3
7 8
Frankrijk
66
27
12
53
18
9
4
3
Gemiddelde EU-15 Nederland Griekenland Luxemburg Duitsland
66
21
20
46
14
8
3
9
66 66 64 64
25 10 23 27
23 30 30 14
43 37 34 50
17 6 14 20
8 4 8 8
2 9 8 2
7 14 6 6
Portugal Oostenrijk
62 59
14 32
6 21
56 38
12 24
2 8
2 5
22 5
Verenigd Koninkrijk Zweden
54
26
16
38
14
13
2
18
52
28
23
29
15
13
1
20
Finland
51
27
14
37
18
10
4
18
Bron: Eurobarometer (november 2002)
82
Tabel 3 STEUN VOOR UITBREIDING IN TOEKOMSTIGE LIDSTATEN Antwoorden op de vraag: Denkt u dat het EU-lidmaatschap van uw land een goede of een slechte zaak zou zijn? Indien er morgen een referendum over de kwestie van het lidmaatschap van uw land werd gehouden, zou u dan vóór of tegen stemmen? Resultaten als percentage van respondenten
Hongarije
Lidmaatschap zou een goede zaak zijn 67
Ik zou voor het lidmaatschap stemmen 77
Slowakije
58
69
Polen
52
61
Gemiddelde van 10 landen
52
61
Litouwen Cyprus Malta
48 47 45
53 58 47
Slovenië Tsjechië Letland Estland Bron: Eurobarometer (november 2002)
43 43 35 32
62 50 45 39
83
Tabel 4 EU-HANDEL MET MIDDEN- EN OOST-EUROPA (miljard euro)
1995 1996 1997 1998 1999 2000 Totaal
Invoer 44,4 47,2 56,9 67,9 75,8 97,5 389,7
Uitvoer 53,2 63,8 78,7 90,5 93,2 114,7 494,1
Saldo + 8,8 + 16,6 + 21,8 + 22,6 + 17,4 + 17,2 + 104,4
Tien landen van Midden- en Oost-Europa, met inbegrip van Bulgarije en Roemenië Bron: Europese Commissie
84
Tabel 5 ECONOMISCHE GROEI IN DE EU EN IN DE TOEKOMSTIGE LIDSTATEN Verandering (%) van het BBP ten opzichte van voorgaande jaren
Cyprus Tsjechië Estland Hongarije Letland Litouwen Malta Polen Slowakije Slovenië EU-15
1999 4,6 0,5 -0,6 4,2 2,8 -3,9 4,1 4,1 1,3 5,2 2,8
2000 5,1 3,3 7,1 5,2 6,8 3,8 5,5 4,0 2,2 4,6 3,4
Op basis van BBP bij constante prijzen in nationale valuta Bron: Europese Commissie (december 2002)
85
2001 4,0 3,3 5,0 3,8 7,7 5,9 -0,8 1,1 3,3 3,0 1,5
Tabel 6 EU-UITGAVEN IN VERBAND MET DE UITBREIDING: VOOR DE TOETREDING Uitgaven voor de toetreding (miljoen euro, prijzen 2000) 1990-1999 6767,16
PHARE (versterking democratische instellingen en overheid) ISPA (vervoer- en milieu-infrastructuur SAPARD (landbouw- en plattelandsontwikkeling) Totaal Jaarlijks gemiddelde Totaal als % van 1999 EU-BNP Jaarlijks gemiddelde als % van 1999 EU-BNP
2000-2003 6240,00 4160,00 2800,00
6767,16 676,72 0,08
13200,00 3300,00 0,16
0,008
0,04
Noten: Uitgaven 1990-1999 gebaseerd op daadwerkelijke betalingen, na 1999 op vastleggingen. Tien landen van Midden- en Oost-Europa (met inbegrip van Bulgarije en Roemenië), zonder Cyprus, Malta en Turkije waarvoor afzonderlijke pretoetredingsfinanciering beschikbaar is. Bron: Europese Commissie
86
Tabel 7 EU-UITGAVEN IN VERBAND MET DE UITBREIDING: NA DE TOETREDING (in miljoen euro, prijzen 1999)
2004-2006 Gemeenschappelijk Plattelandsontwikkeling
landbouwbeleid
4682 5110
Structurele maatregelen
21746
Intern beleid waarvan: Bestaand beleid Institutionele opbouw Schengen-faciliteit Kernveiligheid
4256
Administratie
1673
Speciale cash-flow faciliteit
2398
2642 380 858 375
Tijdelijke begrotingscompensatie
987
Totale vastleggingen
40852
Noten: 2004-2006 vastleggingen voor 10 landen die in 2004 toetreden (Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Malta). “Structurele maatregelen” omvatten 38 miljoen euro aan niet toegewezen technische bijstand. Bron: Europese Commissie
87
Vergaderingen en deelnemers 1.
Workshops aan het Europees Universitair Instituut De volgende personen namen deel aan een reeks workshops over de uitbreiding van de EU onder voorzitterschap van Wim Kok aan het Europees Universitair Instituut in Florence op 9-10 januari, 8-9 februari, en 18-19 februari 2003 (aantal bijgewoonde bijeenkomsten is aangegeven tussen haakjes). Hoewel de voorzitter de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het rapport, waren de informatie, ideeën en adviezen van de deelnemers aan deze workshops bijzonder waardevol. Judy Batt - University of Birmingham (1) Christoph Bertram - Research Institute of Stiftung Wissenschaft und Politik, Berlin (2) Walter Botschatzki - Vice-President of the German Employers’ Federation (1) Ian Clark - DG for Environment, European Commission (1) Franklin Dehousse - Royal Institute for International Relations, Brussels (1) Françoise De La Serre - Director of Research - Centre d’Etudes Internationales, Paris (1) Fernando Fernandez - Universidad Europea de Madrid (1) Heather Grabbe - Centre for European Reform, London (2) Andras Inotai - Institute for World Economics, Budapest (2) Athanassia Ioannou - General Secretariat for Greeks Abroad, Athens (1) Alexander Italianer - DG for Economic and Financial Affairs, European Commission (1) Josef Janning - Bertelsmann Foundation, Gütersloh, Germany (1) Marjorie Jouen - Notre Europe, Paris (1) Bengt O. Karlsson - Former Director, Ministry of Finance, Sweden (1) Delia Meth-Cohn - Economist Corporate Network, Vienna (1) Jacques Pelkmans - College of Europe, Bruges (1) Wanda Rapaczynski - President of Agora, Warsaw (1) Olli Rehn - Centre for European Studies, University of Helsinki (2) Janusz Reiter - Centre for International Relations, Warsaw (1) Mara Silina - European Environmental Bureau, Brussels (1) Richard Sinnott - Institute for the Study of Social Change, University College, Dublin (1) Michelle Sutton - DG for Justice and Home Affairs, European Commission (1) John Vassallo - Director of European Affairs, GE Europe, Brussels (1) Fritz Verzetnitsch - President of European Trade Union Confederation (1) William Wallace - London School of Economics (2) John Wyles - GPlus Europe, Brussels (1) Alain Servantie - DG for Enlargement, European Commission, Brussels (3) Joost Klarenbeek - Ministry of Foreign Affairs, Den Haag (2) Dave van den Nieuwenhof - Ministry of Foreign Affairs, Den Haag (1) Helen Wallace - Director, Robert Schuman Centre, European University Institute (3) Jan Zielonka - Professor, European University Institute (3) Rick Van Der Ploeg - Professor, European University Institute (2) Giuseppe Bertola - Professor, European University Institute (1) 88
Michael Keating - Professor, European University Institute (1) Wojciech Sadurski - Professor, European University Institute (1) Anna Triandafyllidou - Project Director, European University Institute (1) Alina Mungiu-Pippidi - Fellow, European University Institute (1) Graham Avery - Fellow, Robert Schuman Centre, European University Institute (3) Wim Van Aken - Research Assistant, European University Institute (3) Will Phelan - Research Assistant, European University Institute (3) 2.
Overleg met niet-gouvernementele organisaties De volgende personen namen op 6 maart 2003 in Brussel deel aan een bijeenkomst onder voorzitterschap van Wim Kok. Association of European Chambers of Commerce and Industry - Eurochambres: Paul Skehan, Julie Hetsens Union of Industrial and Employers’ Confederations of Europe - UNICE: Monique Julien European Round Table - ERT: Jean Martin Confederation of the Food and Drink Industries of the EU - CIAA: Jean Martin Banking Federation of the European Union: Nikolaus Boemke Comité européen des Assurances - CEA: Susanne Czech Federation of European Securities Exchanges - FESE: Paul Arlman Association of European Airlines - AEA: Ulrich Schulte-Strathaus Association of European Public Postal Operators - POSTEUROP: Johannes Martin Pouw Federation of European Direct Marketing - FEDMA: Alistair Tempest Fellowship of European Broadcasters - FEB: Ger de Ridder European Consumers Organisation - BEUC: Willemien Bax Conseil Européen des Professions Libérales - CEPLIS: Frédéric Destrebecq Standing Committee of European Doctors - CPME: Engwirda Tiddens European Trade Union Confederation - ETUC: Grigor Gradev Confédération Européenne des Cadres - CEC: Michel Baudoux Comité des Organisations Professionnelles Aricoles de l’UE, Comité Général de la Coopération Agricole de l’UE - COPA/COGECA: Dimitri Barua European Environmental Bureau - EEB: John Hontelez Amnesty International, EU Association: Dick Oosting Fédération Internationale des Ligues des Droits de l’Homme, Association Européenne pour la Défense des Droits de l’Homme - FIDH-AE: Cécile Coyez Association of Voluntary Service Organisations - AVSO: Jana Hainsworth Caritas Europa: Marius Wanders, Jacqueline Tordoir Churches’ Commission for Migrants in Europe - CCME: Arrien Kruyt Social Platform - Platform of European Social NGOs: Gordon Deuchars Coordination Committee of European Cooperative Associations - CCACE: Bruno Roelants Eurocities: Bilyana Raeva Church and Society Commission of the Conference of European Churches: Peter Pavlovic
89
3.
Bezoeken aan toekomstige lidstaten
Op 24 februari 2003 bezocht Wim Kok Praag, waar hij een toespraak hield over de uitbreiding van de EU, op een conferentie die was georganiseerd door het Italiaans Instituut voor Cultuur in samenwerking met de Charles University en de Prague School of Economics. Hij had tevens ontmoetingen met Tsjechische politici en opinieleiders en met de pers. Op 25 februari bezocht hij Liberec, in de voormalige Sudetenregio van de Tsjechische Republiek, dichtbij Polen en Duitsland, waar hij deelnam aan een Europadag die was georganiseerd door de Europese Commissie. Er vond een rondetafelgesprek met lokale en regionale leiders uit Polen, Duitsland en Tsjechië plaats, evenals een discussie met studenten uit deze landen en een openbare discussie. Kok sprak ook met de pers. Op 11 maart bezocht hij Boedapest en gaf een lezing bij de Hongaarse stichting voor Europese studies (‘Europa 2002’). Hij had ontmoetingen met Hongaarse politici en opinieleiders en met de pers.
90
Bibliografie Hier volgt een selectie uit de belangrijkste publicaties die bij het opstellen van dit rapport zijn geraadpleegd, waaronder bijdragen van de deelnemers aan de workshops van het Europees Universitair Instituut.
Amato, G. and Batt, J., The Long-Term Implications of EU Enlargement: The Nature of the New Border, Florence, 1999. Anderson, M. and Apap, J., Striking a Balance between Freedom, Security and Justice in an Enlarged European Union, CEPS policy paper, Brussels, 2002. Arnaud, J-L., Compte-rendu: Réunifier L’Europe, Notre Europe, Groupement d’études et de recherches, Athenes, 1998. Arnoud, J-L., Reuniting Europe or Europe’s Quest for Identity/ies, Research and Policy Unit, Notre Europe, Paris, 1999. Avery, G. and Cameron, F., The Enlargement of the European Union, Sheffield,1998. Avery, G., ‘Endgame for EU Enlargement’, Prospect, July 2002, London. Avery, G., ‘EU enlargement: ‘The last Lap’, Unia and Polska, 5, 2002. Barysch, K. and Grabbe, H., Who’s Ready for EU Enlargement?, CER, London, 2002. Barysch, K., Does Enlargement Matter for the EU Economy?, CER, London, 2003. Barysch, K., et al., New Designs For Europe, CER, London, 2002. Bayar, A., Cost and Benefits, An Economic Study for the Maltese Business Community, s.l., 2003. Bertelsmann Foundation, Bridging the Leadership Gap, A Strategy for Improving Political Leadership in the EU, s.l., 2002. Boeri, T. and Brücker, H., The Impact of Eastern Enlargement on Employment and Labour Markets in the EU Member States, Final Report, European Integration Consortium, Berlin, 2002. Boeri, T., Bertola, H., Brücker, F., Coricelli, J., Doldao, J., Fitzegerald, A., De La Fuente, P., Garibaldi, G., Hanson J., Jimeno, Portes, R., Saint-Paul G. and Spilimbergo, A., Who’s Afraid of the Big Enlargement? Economic and Social Implications of the European Union’s Prospective Eastern Expansion, CEPR Policy Paper, No. 7, London, 2002. Campos, N.F.C. and Coricelli, F., ‘Growth in Transition: What We Know, What We Don’t and What We Should’, Journal of Economic Literature, Vol. XL (September 2002), pp. 793-836. Centraal Planbureau (CPB), EU-Beleid na Uitbreiding, Marco-Economische Verkenningen 2002-2003, Den Haag, 2002. Dehaene, J-L. and Krok-Pszkowska, A., The political Dimension of EU Enlargement: Looking Towards Post-Accession, Florence, 2001. Dehousse, F. and Coussens, W., ‘The Enlargement of the European Union, Opportunities and Threats’, Studia Diplomatica, Vol. LIV:(4), Brussels, 2001. 91
Deutsche Bank, ‘Runaway costs or willingness to reform–the Two Sides to Enlargement’, Deutsche Bank Research EU Enlargement Monitor: Central and Eastern Europe, No.8, pp. 315, s.l., 2002. Di Nicola, A., Trafficking in Immigrants: A European Perspective, Colloquium on Cross-border Crime in Europe, Prague, 1999. Dunay, P. and Dehaene, J-L., Boxes: Why CSFP and CEDSP do not matter that much to the EU Candidate Countries, EUI policy paper, No 01/5, Florence, 2001. Edwards, G., Europe’s Security & Defence Policy and Enlargement: the Ghost at the Feast?, EUI working Papers No. 2000/69, Florence, 2000. European Bank for Reconstruction and Development, Transition Report 2000, London, 2000. European Bank for Reconstruction and Development, Transition Report 2001, London, 2001. European Bank for Reconstruction and Development, Transition Report 2002, London, 2002. European Commission, ‘Agenda 2000: For a Stronger and Wider Union’, Bulletin of the European Union, Supplement 5/97, Brussels, 2000. European Commission, Benefits of EU Accession for Cyprus, Nicosia, 2003. European Commission, Candidate Countries Eurobarometer 2002, Brussels, 2002. European Commission, DG EcFin., Enlargement Papers, Brussels, 2001. European Commission, DG Env., Guide to the approximation of the European Union environmental legislation, SEC (1997) 1608, Brussels, 1997. European Commission, Enlargement and Environment: Questions and Answers, Brussels, 2002. European Commission, Investment Needs, Countries acceding in 2004, s.l., s.d. European Commission, Towards an Enlarged Union, Brussels, 2002. European Cultural Foundation, Policies for Culture, Amsterdam, s.d. European Environmental Bureau, ‘Participatory Democracy, Essential for Sustainable Development’, EEB Newsletter Metamorphosis, Brussels, Jan. 2003. European Environmental Bureau, Vienna Declaration on Rural Development in an Enlarged Europe, Vienna, 1998. European Environmental Bureau, Will EU Enlargement Make Europe Sustainable?, Budapest, 2001. Fankhouser, S. and Lavric, L., The Investment Climate for Climate Investment, EBRD Working Paper, January 2003. Friends of the Earth and European Environmental Bureau, EU Accession and the Environment: an Introduction, Brussels, 1998. Gallup Europe, Flash Eurobarometer 132/2 Enlargement of the European Union, s.l., 2002. Geremek, B., Europe, United We Stand, paper presented in The Hague 2003, s.l., 2003. Gianella, C. and Vicard, V., Revue d’Élargissement, Special Taux de Change, Dossier No. 29, s.l., Jan. 2003. Giuliani, J-D., Pour L’Europe Réunie, plaidoyer pour l’Élargissement, Fondation Robert Schuman, Paris, 2002. Grabbe, H., Profiting from EU enlargement, CER, London, 2001. 92
Grabbe, H., The Copenhagen Deal on Enlargement, Briefing Note, CER, London, December 2002. Grabbe, H., The prospects for new members to join the euro, CER, London, 2003. Hager, W., Enlargement, Paying for the Green acquis, Brussels, 2002. Hodess, R.(ed.), Global Corruption Report 2003, Transparency International, s.l., 2003. Ilves, T.H., The Grand Enlargement and the Great Wall of Europe, Tallinn, 2003. Inotai, A., Gains for European Union from Eastern Enlargement, Budapest, October 16, 2000. Inotai, A., Impact of EU Accession on the Economic Co-operation Among the New Member Countries, Paper presented in Warsaw, September 2002. Inotai, A., Strategic Issues of EU Enlargement, Forum, July/August 2002. Inotai, A., ‘Wirtschaftliche Aspekte: Kosten und Nutzen’, in R. Langewiesche and A. Toth (hrsg.), Die Einheit Europas, Zur politischen, wirtschaftlichen und sozialen Dimensionen der EU-Erweiterung, EGI (Europäisches Gewerkschaftsinstitut), s.l., s.d. Janning, J., Prospects and Risks, Beyond EU enlargement, Strategy Paper for a wider Europe, Bertelsman Stiftung, Munich, 2002. Jouen, M., Compte-rendu: Voix d’Europe, Summary of the Seminar, Groupement d’études et de recherches, Notre Europe, Lausanne, 2002. Jouen, M., L’Élargissement de l’Europe: quelques conséquences pour la France, Paris, 2002. Karlsson, B., What Price Enlargement? Implications of an expanded EU, Report to the Expert Group on Public Finance, Ministry of Finance, Stockholm, 2002. Keating, M., and Hughes, J.(ed.), The Regional Challenge in Central and Eastern Europe, Territorial Restructuring and European Integration, forthcoming. Keating, M., Regionalisation in Central and Eastern Europe. The diffusion of a western model?, forthcoming. Kühnhardt, L., Die Europäische Union, Fragen zur Erweiterung, Vertretung der Europaische Kommission in der Bundesrepublik Deutschland, Berlin, 2002. Mair, P. and Zielonka, J.(ed.), The Enlarged European Union, Diversity and Adaptation, London, 2002. Mayhew, A., Recreating Europe, The European Union’s Policy towards Central and Eastern Europe, Cambridge, 1998. Michalski, A. and Wallace, H., The European Community: the Challenge of Enlargement, Royal Institute of International Affairs, London, 1992. Ministère des Finances Français, Argumentaire Économique L’Élargissement de L’Union européenne, Paris, Jan. 2003.
et
Commercial
sur
Ministerie van Buitenlandse Zaken, De Staat van de Europese Unie, Den Haag, 2001. Monar, J., Enlargement-Related Diversity in EU Justice and Home Affaires: Challenges, Dimensions and Managements, WRR, The Hague, 2002. Monar, J., EU Justice and Home Affairs in Eastern Enlargement: The Challenge of Diversity and EU Instruments and Strategies, CES Discussion Paper, ZEI Rheinishe Freidrich WilhelmsUniversität, Bonn, 2001.
93
Murray, A., The Lisbon Scorecard III: The Status of Economic Reform in the Enlarging EU, CER, London, 2003. Nahuis, R., One Size fits all?, Accession to the Internal Market; an Industry Level Assessment of EU enlargement, CPB Discussion Paper, Oct. 2002. Nilson, H.G., Decision-making in EU Justice and Home Affairs: Current Shortcomings and Reform Possibilities. Sussex European Institute Working Papers, Sussex, 2002. Open Society Institute, Monitoring the EU accession process: Judicial Capacity, Open Society Institute, s.l., 2002. Pelkmans, J., Economic Implications of Enlargement, Bruges European Economic Policy (BEEP) Series Briefing No. 1, Bruges, 2002. Pelkmans, J., Gros, D., Nunez Ferrer, J., Long-Run Economic Aspects of the European Union’ s Eastern Enlargement, WRR, The Hague, 2000. Piorko, I. and Sie Dhian Ho, M., Integrating Poland in the Area of Freedom, Security and Justice, s.l., s.d. Piorko, I. and Sie Dhian Ho, M.,The Costs and Benefits of Polish Accession to the EU in the Field of Justice and Home Affairs, Warsaw, 2003. Principles and Recommendation from the European Consultative Forum on the Environment and Sustainable development, s.l., 1998. Reed, Q., Corruption and EU enlargement: Who is Prepared?, Open Society Institute, 2002. Romanian Academic Society, ‘Corruption and Organised Crime in South East Europe, Many Organisations, Few Results’, UNDP Regional Early Warning Report Southeastern Europe, no. 2, s.l. 2003. Sadurski, W., ‘Charter and Enlargement’, European Law Journal, vol. 8, No. 3, September 2002, Oxford, pp. 340-362. Scientific Council for Government Policy, Reports to the Government, towards a pan-European Union, WRR, Den Hague, 2001. Sedelmeier, U. and Wallace, H., Eastern Enlargement, Strategy or Second Thoughts, in: H. Wallace and W. Wallace, Policy-Making in the European Union, Oxford, 2000, pp. 427-460. Steunenber, B. and Van Halem, J. (ed.), European Governance, Widening and Deepening: the Challenge of EU enlargement, Leiden, 2001. Swenson , et al., Action Plan for the Conservation of the Brown Bear in Europe (Ursus arctos), in: Nature and Environment, No.114., Council of Europe, October 2000. Triandafyllidou, A. and Kosic, A., Albanian and Polish Migration to Italy: The MicroProcesses of Policy, Implementation and Immigrant Survival Strategies, Florence, s.d. Triandafyllidou, A. and Spohn, W.(ed.), Europeanisation, National Identities and Migration, Changes in Boundary Constructions between Western and Eastern Europe, New York, 2003. United Nations Secretariat, Replacement Migration: Is it a solution to declining and ageing populations?, Population Division Department of Economic and Social Affairs, New York, 2000. Verheijen, A.J.G., Administrative Capacity Development, A Race Against Time?, WRR, The Hague, 2000. Von Hagen, J.S., et al., The Lisbon Review 2002-2003: An Assessment of Policies and Reforms in Europe, World Economic Forum, Geneva, 2002. 94
Wacziarg, R., ‘The Elusive Quest for Growth’, Journal for Economic Literature, Vol XV (September 2002), pp. 907-918. Wagener, G., Beyond Borders, Widening Circles, s.l., s.d. Wallace H. and Wallace W., Policy Making in the European Union, Oxford, 2000. Wallace H., Coming to terms with a larger Europe: Options for economic integration, Sussex European Institute Working Papers, Sussex, 1998. Waters, T., Judges for a New Order: The Case for Continued Monitoring after Membership, Open Society Institute, 2002. Wolczuk, K and Wolczuk, R., Poland and Ukraine, A strategic Partnership in a Changing Europe?, Royal Institute for International Affairs, London, 2003. Wolf, J., The Future of European Agriculture, London, 2002. World Bank, World Development Report 1999/2000, Entering the 21st Century, Washington, 2000, pp. 87-104. World Wild Fund For Nature, An agenda for Accession, s.l., 2000. World Wild Fund For Nature, EU Enlargement Enriches the EU, WWF Accession initiative, s.l., 2001. World Wild Fund For Nature, Treasures for the New Europe, s.l., 2001. Zielonka, J. (ed.), Democratic Consolidation in Eastern Europe, Institutional Engineering, vol. 1, Oxford, 2002. Zielonka, J. (ed.), Europe unbound, Enlarging and reshaping the boundaries of the European Union, London, 2002.
95