Truus Weststeijn Geboren april 1934 Woonplaats in 1940-1945: Loosduinen Scholen in 1940-1945: 1940 1e Openbare Bewaarschool, 1941 Wilhelminaschool, Loosduinen; 1945 CBS ’t Oagh, Munnikezijl Examenklas 1951: A5b Chr.HBS Populierstraat, Den Haag Wilhelminastraat, Loosduinen april 1934 tot november 1967 De straat waar ik geboren en getogen ben, en met onderbrekingen heb gewoond tot mijn definitieve vertrek naar Deventer-Colmschote. De straat, het centrum van het oude Loosduinen, is verdwenen, niét door Engelse bommen of Duitse tanks, maar door het verwoestende “vooruitgangsdenken” van Den Haag in de jaren zeventig. De kerk uit 1887, met daarachter mijn lagere school, ons huis uit 1839, de “bewaarschool”, nóg ouder, het gemeentehuis aan het begin van de straat, nóg ouder, het hotelcafé-restaurant “De Roskam” op de tweede hoek, en de bakker en de kruidenier op de andere hoeken van het kruispunt. Mobilisatie In de winkelstraat bewoonden wij met ons gezin (vier kinderen, ik als nummer twee) een groot huis met vóór de bloemenwinkel en achter de kassen. De openbare bewaarschool schuin tegenover ons huis zat vol met soldaten. Dus ik kon niet meer naar school, maar bracht er elke dag onze kranten als we die uit hadden. Wat een rare groene lappen hadden ze om hun benen, die soldaten. Klein als ik was, keek ik mijn ogen uit. Uit logeren gestuurd naar mijn tante in Gouda (Speksnijder). Een mooi voorjaar, op een morgen werd ik heel vroeg wakker, ik hoorde geluiden op straat, de zon scheen, dus ging ik naar beneden, naar buiten, mijn oom en tante, de buren, keken in de verte. Ik zag prachtige, zilverkleurige vliegtuigen. Iedereen was ernstig, ik begreep het niet. Vanaf de Van der Palmstraat was er in 1940 nog vrij uitzicht op de sluizen en het land daarachter. Mijn oom was beurtschipper, Rotterdam! Een paar dagen later kwam mijn vader mij ophalen op de fiets. Er reed geen trein. Weer thuis ging ik met Arie, mijn broertje, zoeken naar hulzen in het duinzand van de (toen nog onbebouwde) Kijkduinsestraat. Het “gewone” leven kon weer beginnen, zoals weer naar school. Zo leek het lange tijd. “Nu is het oorlog”, zei mijn vader. Hij had de Duitse parachutisten in onze straat zien lopen, richting Den Haag. In 1941 eindelijk naar de “grote” school. En nog een zusje, vijfde kind, vierde dochter. Er kwam méér oorlog. De tankgracht. Niet meer naar het strand. Als “Haagse bleekneusjes” gingen we logeren in Friesland. In Munnikezijl, Arie en ik. John Vegt was er ook. Onze vader bracht ons weg en haalde ons weer op met de trein (èn perziken!). Vanaf Grijpskerk denk ik (in 1943?).
Truus Weststeijn pag 1
Het eten werd minder na de zomer. Ook brandstof, maar we konden ons redden met cokes voor de kassenverwarming. Met Arie ging ik naar de Paalberg aan de Monsterseweg, waar we met nog meer mensen, onder toezicht van een zwijgende Duitse soldaat met geweer, hout mochten zagen. We zagen de schuttersputjes langs de weg, die later afgesloten zou worden. Vanaf de Ockenburgstraat kwam de evacuatie van de bewoners. De V1 op Ockenburg en Bloemendaal. Het hele duin- en bosgebied werd Spergebied. Richting Den Haag konden we onze gang gaan. Met mijn zusje Hannie (1936) en nichtje Joke (1935) liepen we naar de bibliotheek op de Mient (heen en terug, totaal acht kilometer). Op de Haagweg kochten we voor vijf cent een aardappelkroket. Geen honger, maar wel leeshonger We kregen een heel gezin te logeren. De ouders waren mijn moeders collega’s van vroeger, toen zij werkte op “Bloemendaal” als verpleegkundige. Na enkele weken vertrokken zij naar “Wolfheze”, net als alle patiënten. Er was steeds minder te koop, maar wel bloemen, uit onze winkel. Wij kinderen deden mee met bloemen bezorgen. “Maar als er luchtalarm is?” vroeg ik aan mijn moeder toen ik er weer op uit gestuurd werd. “Dan loop je maar een huis binnen”, zei ze. Gerustgesteld ging ik vrolijk op weg. Er kwam luchtalarm. Ik deed wat ze had gezegd. Na het eindalarm zag ik wat er gebeurd was. Verderop in de straat gebombardeerde hoekhuizen. De tuindeuren van het huis van mijn tante kapot door bomscherven. Huilend kwam ze later met baby Ineke naar ons. Op school, als er luchtalarm was, moesten we onder de banken. Na het tweede alarm weer vrolijk verder met rekenen en taal. ’s Morgens lagen er op onze schoolbanken vitamine C-tabletjes. Thuis in de gang met pannen op onze hoofden en mijn kleine zusje in de kelder, waar ze nog lang bleef in de kinderstoel na het tweede alarm. Op straat (die later Alidastraat moest heten) aanplakbiljetten “WINTERHULP”. Mijn altijd zorgzame moeder deed daar niet aan mee, legde ze me uit. Verwarring. Zingende groep sombere, in bruine pakken geklede mannen. Marcheren en zingen over Erica. Thuis kreeg ik tekst en uitleg. Eten. We aten onze handel op: tulpenbollen. Heerlijk. En de suikerbieten, ook al zo lekker. Ik herinner me een geheimzinnige sfeer toen we heel lekker, maar nogal vreemdsoortig vlees aten, niet van de slager. Pas later begreep ik dat er een clandestien geslacht varken gescoord was! Zo langzamerhand begon de winter. Op het Notenplein groeide groente zagen we op weg naar de Mient. Naar school gingen we steeds minder, er kon nauwelijks gestookt worden. Soms gingen we er heen om te eten, dankzij samenwerking van alle gezindten, tuinbouwgebied tenslotte, om de kinderen een beetje gezond te houden. Mijn vader ging met de handwagen op etenstocht. Aardappels?
Truus Weststeijn pag 2
We leefden ons gewone kinderleven in een ongewone tijd. Spelen op straat, of achter ons huis. Balletje trappen. Maar niet bij de kassen! Mijn vader kweekte nu ook tabak. We knipten elastieken van oude fietsbinnenbanden voor “kattepulten” en om “pistolen” te maken met lucifersdoosjes en wasknijpers. Klappertjes ook. Of koppen van lucifers in grote oude roestige sleutels stoppen. Met een spijker aan een touwtje, en knallen maar tegen de muur. Wat oorlog was wisten we niet, Ja, Duitsers en NSB en raar eten, en niet naar het strand. En geen nieuwe winterkleren. En die Duitse jongen (Kappel), bij mijn tante in Gouda ingekwartierd? We gingen niet meer naar school. Veel kinderen vertrokken naar Friesland of Overijssel, georganiseerd door de kerken van Den Haag West en Loosduinen. (Zie Dick van der Sluijs in november 1944 naar Munnikezijl.) Winter 1944 Met mijn zusje Hannie, maakte ik voor de papieren aankleedpopjes (Dionnevijfling) nieuwe kleren van de binnenkant van oude enveloppen, het weinige papier dat nog te vinden was. Poppenhuizen van luciferdoosjes. We vonden genoeg doppen en kralen, karton etc. voor ons geknutsel. Op zoek naar boeken vond ik er twee in ons oude huis; Jules Verne en J.Smelik In dit boek las ik over het einde van de oorlog in 1918. Helemaal verbaasd was ik, toen negen jaar, dat oorlog dus voorbij kon gaan. Twee derde van mijn kinderleven was het al oorlog. Eerst wordt Hannie ziek. Difterie. Later ik, dysenterie. We worden allebei beter. 1945 Inmiddels is het 1945. We gaan in januari naar Friesland. Naar Munnikezijl. Daarmee is onze oorlog voorbij. Pas weer terug naar huis aan het eind van het schooljaar. De heenreis, ging in spertijd (20.00 uur). Mijn moeder bracht ons, samen met mijn zusje (toen zes jaar) naar het CJVgebouw in onze straat, het eerste verzamelpunt. Met de grote gele koffer en onze dekentjes. Geen dramatisch afscheid. We waren in goede handen, maar het was wel oorlog, spertijd immers. Eerst met een vrachtauto, daarna met de bus. (Zie ook het reisverslag van Fokie de Jong.) Onderweg luchtalarm, de bus uit, de greppel in en ten slotte veilig in Leeuwarden, overnachting in een gastgezin. De volgende dag via Stroobos met de boot naar Munnikezijl. Hannie kreeg op de boot van iemand een stuk roggebrood met spek. Ze spuugde het gelijk weer uit. In Munnikezijl heerlijk weer naar school. Twee lokalen. We mochten werken met de TOETSNAALD. Mijn zusje zat in een klas waar alleen Fries werd gesproken. Dat viel haar niet mee. Wat hadden wij het goed bij de familie Bremer. Vooral de oudste dochter Trientje verwende ons.
Truus Weststeijn pag 3
Heimwee? Ja, naar de zee en het strand en de bloemen in de winkel, ons huis, de straat, de kassen. Onze lieve pleegtante Trientje liet ons de zee zien, haar zee; het wad. Grijs, grijs, grijs en geen gele kauwgomballlenautomaat, zoals aan de Strandweg op Kijkduin. Onze ouders, en ook Arie, schreven ons. Kostbare brieven. Wij woonden bij de postbode, dus dat kwam goed uit. Voorjaar 1945 Trientje zei: “De oorlog is voorbij”. Er kwam een groep sjokkende Duitse soldaten langs. Onze verjaardagen waren in april en juni en nog steeds niet thuis. “Gaan we terug naar huis?” “Nee, er is nog geen vervoer.” Op de fiets liet zij ons de prachtige dorpen zien, namen waarvan we nooit eerder gehoord hadden zoals Dokkumer Nieuwe Zijlen. Wat was het allemaal heerlijk, lief, mooi, gastvrij. Ik had mezelf al lang geleden ineens Fries horen praten. En toch wilden we naar huis. Eindelijk was het zo ver. We kwamen terug in een veranderde wereld. De aardige vrouw die kaalgeschoren werd. De boze man in blauwe overall die er bij stond. De borden “”ACHTUNG MINEN” langs “Meer en Bosch” aan de Laan van Meerdervoort. Terug in Loosduinen kon ik op mijn oude school niet meer wennen, het enige leuke was Engels en Frans na schooltijd. Gelukkig kon ik een jaar later naar de “Populier”. Nooit bang geweest in de oorlog. Ook niet toen ik op nieuwjaarsdag met mijn moeder voor het raam stond in onze voorkamer, kijkend naar de lucht, naar de V1 (of V2), die raar ging. Neergestort in Den Haag, zoals we later te weten kwamen. Toch angst, nog in Loosduinen. Als ik ’s nachts wakker werd van de jankende verkenningsvliegtuigen en daarna het afweergeschut, niet daardoor, maar van de diepe duisternis in de slaapkamer door het verduisteringspapieren gordijn. Mijn bed uit, nee ik was niet blind geworden; door een klein kiertje zag ik de sterren en de schijnwerpers. Nooit een lege maag, wel een blijvende afkeer van glibberig eten zoals schorseneren, rijstebrij of tapiocapap. Later We kregen een groot pakkinderkleren van onze familie in Amerika. Mooi! We gingen weer erop uit. Niet de duinen in (mijnen), wel naar de Cineac in de stad. Zwart-wit film toen nog. Een berg schoenen en andere vreemde beelden.
Truus Weststeijn pag 4
Langzamerhand kwam de oorlog voorbij. En hield nooit meer op tot de dag van vandaag. De foto van mijn elf jaar oudere neef Piet uit Harderwijk op onze schoorsteenmantel: Vermoord in Vught. Zijn ontroostbare verloofde. En” vakantiekinderen” uit Oostenrijk en de Molukken (Linde, Maria en Frans) vanaf 1946. En wij kinderen, wat konden wij zorgeloos, hoewel ontregeld, door deze barre tijden komen. VEILIGE OUDERS in een ONVEILIGE TIJD. Vele, vele jaren later, lang na de dood van mijn vader, vroeg ik aan mijn moeder hoe ze dat heeft kunnen doen: haar kinderen van huis sturen? “Ik wist dat jullie terug zouden komen.” En ze vertelde mij toen ook dat ik bij het vertrek tegen een van de begeleidsters gezegd had: “Nu zie ik mijn moeder nooit meer terug.” En vorig jaar ontmoette ik een leeftijdgenoot (in Israël nota bene) die in Rotterdam het bombardement had overleefd. In het duin- en bosgebied (Ockenburg, Ockenrode, Bloemendaal) waar op kampeerterrein Solleveld de Duitse parachutisten landden, en later links en rechts in het spergebied de Waterleidingduinen, de V1 en V2 werden afgeschoten, is nu (sinds enkele jaren) een gigantische camping, ook wel genoemd Düsseldorf am Meer. De jeugdherberg, een hotel achter de begraafplaats Westduin, waar de verzetsgroep Stijkel is begraven, een crematorium. Het laatste restje bunker bij de strandopgang verdween dankzij de storm van 1953. De zee is gelukkig dezelfde.
Truus Weststeijn pag 5