Trappist De tien heer lijk e bier en
Jef Van den Steen met foto’s van
Andere boeken over bier bij Davidsfonds Uitgeverij: John Verbraeken, Fietsen langs ambachtelijke brouwerijen Erik Verdonck, Bordje bier Erik Verdonck, Bij de brouwer Hotelschool Spermalie, Koken met trappistenbier De Abdij van Westvleteren
Jan Crab
INHOUD Inleiding
7
Westmalle
31
Westvleteren
55
Chimay / Mont des Cats
81
Rochefort
111
La Trappe
133
Orval
159
Achel
185
Engelszell
207
Zundert
223
Spencer
239
Literatuurlijst
254
7
INLEI DING
Wie zijn de trappistenmonniken? Het zaadje waaruit veel later de trappistenorde zou groeien, werd gezaaid in 529. Naar algemeen wordt aangenomen stichtte Benedictus van Nursia (480-547), de vader van het westerse kloosterleven, in dat jaar de abdij Monte Cassino, gelegen ongeveer halfweg tussen Rome en Napels. Daar schreef hij zijn regel met het bekende leidmotief ‘Ora et labora’ (bid en werk). Eerst maakte Italië kennis met de regel van Benedictus en vervolgens ook Engeland en Gallië. Maar toch was in de zevende en achtste eeuw de regel van Benedictus niet de enige regel die in de Frankische kloosters gebruikt werd. Men volgde er ook de Ierse regel van Columbanus. De Karolingische vorsten (Pepijn de Korte, Karel de Grote, Lodewijk de Vrome), bekommerd om de eenheid binnen hun imperium en bekoord door het Romeinse voorbeeld, legden de kloosters in hun rijk de regel van Benedictus op als enige regel. De tiende eeuw was een tijd van algemeen verval op maatschappelijk, cultureel en kerkelijk gebied waaraan ook de kloosters niet ontsnapten. Een materieel en geestelijk herstel drong zich op: vele monniken zochten naar een leven waarin eenzaamheid, arbeid en gestrengheid weer een uitverkoren plaats zouden hebben. De hervormingsbeweging van de cisterciënzers, genoemd naar de abdij van Cîteaux in Bourgogne, kwam aan deze verlangens tegemoet. Vooral Bernardus van Clairvaux lag aan de basis van de sterke groei van deze nieuwe kloosterorde, witte monniken genoemd naar de kleur van hun habijt. Zowel de zwarte monniken (de eigenlijke benedictijnen) als de cisterciënzers beriepen zich op dezelfde regel van Benedictus. Vanaf het midden van de dertiende eeuw ontstond er zowel bij de benedictijnen als bij de cisterciënzers een diepe crisis. Ze waren te zeer verbonden met het feodale stelsel en zagen
dat universiteiten, de nieuwe centra van studie en cultuur, de jonge en waardevolle elementen aantrokken, die in de nieuwe orden van de dominicanen en franciscanen het antwoord vonden op hun ideaal van kennis, armoede en apostolaat. Het concilie van Trente (1563) leidde een periode van herstel in. Opnieuw ontstonden hervormingsbewegingen. Een daarvan was de hervorming van dom de Rancé (1626-1700), die aan de basis ligt van de orde der trappisten. De naam ‘trappist’ verwijst naar de abdij La Trappe, gelegen nabij het dorp Soligny/Orne in Frankrijk. Hoewel op de plaats van de abdij al in 1122 een kapel werd opgericht, komen pas in 1140 benedictijnen uit Savigny aan om er een abdij te starten. Vanaf 1147 sluit La Trappe zich aan bij de cisterciënzers. Toen in 1664 dom Armand Jean le Bouthillier de Rancé intrad om er abt te worden, was deze abdij ‘une des maisons les plus déréglées du royaume’ (een van de meest ontregelde huizen uit het koninkrijk). Er verbleven op dat moment nog slechts zes monniken. De Rancé werd op 9 januari 1626 in Parijs geboren; zijn dooppeter was kardinaal de Richelieu. Op 25-jarige leeftijd werd hij priester gewijd door zijn oom Victor Bouthillier, aartsbisschop van Tours. Na briljante studies theologie lag de weg naar een schitterende carrière in de kerkelijke hiërarchie open. Maar in 1657 weigerde kardinaal Mazarin, eerste minister van Frankrijk en opvolger van zijn dooppeter kardinaal de Richelieu, hem als plaatsvervangend bisschop van Tours. Op 13 juni 1663 trad hij als novice in de abdij van Perseigne in, waar hij op 26 juni 1664 zijn kloostergelofte aflegde. Op 14 juli 1664 werd hij naar La Trappe gestuurd om er als regulier abt orde op zaken te stellen. De hervormingen die abt de Rancé er doorvoerde, hielden een herstel in van de oorspronkelijke idealen van Cîteaux. Binnen de cisterciënzerorde vormde deze hervorming de richting van de strikte observantie (afgeleid van het La-
8
T RAPPIS T. D E T I E N H E E R L I J K E B I E R E N
tijnse ‘observare’, naleven van de regels). Na de Franse Revolutie sprak men al snel over trappisten. De Rancé had een grote voorliefde voor handenarbeid, want hij wantrouwde geleerdheid. Zijn monniken sprongen extra sober om met slaap en voedsel (zij aten lactovegetarisch) en bleven hermetisch afgesloten van de buitenwereld. Als drank liet hij alleen zuiver water toe. In 1667 zag abt de Rancé zich verplicht de strenge regels te versoepelen. Zo liet hij onder meer toe dat men de drank van de streek (zoals cider en bier) dronk als het water ondrinkbaar was. De orde groeide, maar bleef een zuiver Franse aangelegenheid. Tot aan de Franse Revolutie waren er geen trappisten buiten Frankrijk. Maar toen op 14 juli 1789 de bevolking van Parijs de Bastille, de staatsgevangenis in het oosten van de stad, bestormde en veroverde, was het einde van het ancien régime bezegeld. De Nationale Vergadering, die van die tijd af feitelijk het land bestuurde, besliste reeds in het voorjaar van 1790 de vele religieuze orden die het land rijk was af te schaffen en het kerkelijk grondbezit te nationaliseren en te gelde te maken om de staatsfinanciën in orde te brengen. Toen in 1791 de Oostenrijkse keizer Leopold ii, die ook heerste over de Zuidelijke Nederlanden (zeg maar het huidige België), zich tegen de Revolutie keerde, beschouwden de Fransen dat als een regelrechte oorlogsverklaring. Op 6 november 1792 veroverden de Franse troepen het prinsbisdom Luik door het Oostenrijkse leger te verslaan bij Jemappes. Nog even lukte het de Oostenrijkers de Fransen te verdrijven door de slag bij Neerwinden op 8 maart 1793 te winnen, maar op 26 juni 1794 versloegen de Fransen hen definitief tijdens de slag bij Fleurus. Bij decreet werden de Oostenrijkse Nederlanden bij Frankrijk gevoegd. Meteen werd ook de politiek tegenover de Kerk doorgetrokken. De wet van 15 fructidor van het jaar iv (1 september 1796) legde de negen departementen in de Zuidelijke Nederlanden de sluiting op van alle religieuze instellingen, kloosters, abdijen en priorijen en schafte dus alle broederschappen af. Zoals in Frankrijk werden hun eigendommen genationaliseerd en openbaar verkocht. Het bloeiende kloosterleven, zowel in Frankrijk als in onze gewesten, kreeg een vernietigende slag toegediend. Slechts enkele kloosters bleven, meestal in de illegaliteit, voortbestaan. Echter, dankzij de moed en de hardnekkigheid van dom Augustin de Lestrange (1754-1827), novicemeester van de abdij van La Trappe/Soligny, betekende de Franse Revolutie voor de trappisten als het ware een nieuw begin. Toen op 13 februari 1790 de Nationale Vergadering de religieuze geloften niet meer erkende, begreep hij de ernst van de toestand. Maar zowel de prior (La Trappe had toen tijdelijk geen abt) als anderen bleven hopen dat hun klooster een uitzondering op de regel zou zijn en dat de bui zou overwaaien. Deze hoop werd echter de bodem ingeslagen met het decreet van novem-
INLEIDING
ber 1790, waarin La Trappe uitdrukkelijk vermeld stond als af te schaffen klooster. Samen met enkele andere monniken trok de Lestrange op 26 april 1791 in een gesloten huifkar dwars door Frankrijk naar Zwitserland om er in het klooster van Valsainte de gebeurtenissen af te wachten. Op 1 juni 1791 kwam hij daar aan met een kleine groep getrouwen en kreeg van de overheid van Freiburg de toelating er een klooster te stichten met maximaal 24 leden. Nauwelijks drie jaar later, op 8 december 1794, werd Valsainte tot abdij verheven. De Lestrange werd de eerste abt. De toekomst scheen open te liggen voor de trappistengemeenschap ‘in ballingschap’, maar het groeiend aantal leden noopte de Lestrange tot stichtingen. Hij droomde van de Nieuwe Wereld, ver van de troebelen in Europa. Deze droom meende hij te kunnen realiseren in Canada, een Britse kolonie maar met Quebec toch een gebied dat in de Franse cultuur is geworteld. Op 28 augustus 1793 vertrok een groep naar Engeland om daar de toelating te verkrijgen door te reizen naar Canada om er over te gaan tot een stichting. Als gevolg van de politiek onzekere tijden vonden zij echter geen schip om het kanaal over te steken. Ze strandden ten slotte in Antwerpen en betrokken op 6 juni 1794 een kleine hoeve in Westmalle, meteen de eerste stichting van dom de Lestrange na Valsainte. Toen in februari 1798 de Fransen Zwitserland binnenvielen, begon de Lestrange een ware odyssee door Europa die hem zelfs tot in Rusland bracht, waar hij gedurende enkele jaren een onderkomen vond voor zijn ‘troepen’. Maar toen de tsaar in 1800 de zijde van Napoleon koos, besliste de Lestrange zijn mensen terug te trekken. Opnieuw stak het idee Canada de kop op. Tijdens deze uiterst verwarde periode vergat de Lestrange nooit dat hij aan het hoofd stond van een trappistenklooster. Hij vond de hervormingen van abt de Rancé niet ingrijpend genoeg en verstrengde daarom de harde kanten van het monnikenleven. Deze hervormingen, die later de Franse congregatie genoemd zouden worden en die eigenlijk een terugkeer inhielden naar de strenge regels van 1664, schrokken de talrijke geroepenen helemaal niet af. De enige succesvolle stichting tot dan toe was Westmalle, maar toen de Fransen de Nederlanden binnenvielen werd de abdij verlaten. De gemeenschap vluchtte oostwaarts om in 1795 in Darfeld (Westfalen/Duitsland) een nieuwe abdij te stichten met als overste Eugène de Laprade, die later een belangrijke rol zou spelen bij de terugkeer van de monniken naar Frankrijk. In 1800 telde de gemeenschap daar niet minder dan 126 leden! Ten slotte kon in 1803 een eerste groep van 32 leden onder leiding van Urbain Guillet vanuit Amsterdam naar de Verenigde Staten vertrekken met Baltimore als bestemming. De
9
leider van deze groep was een veteraan die de Lestranges odyssee had meegemaakt. Korte tijd later vertrok een andere groep onder leiding van Vincent de Paul Marie; hieraan heeft Saint Joseph/Spencer zijn ontstaan te danken. De politiek van Napoleon ten opzichte van de kloosters was veranderlijk en onsamenhangend: hij bleef de antimonastieke opvattingen van de Revolutie trouw, behalve wanneer het hem nuttig leek ervan af te wijken. Zo lag in 1810 een ontwerp van keizerlijk decreet ter tafel waarbij het voortbestaan van negentien kloosters in het toenmalige Franse Rijk zou worden gelegaliseerd. Daaronder één in België: Westmalle. Op 28 juli 1811 echter vaardigde hij een decreet uit dat alle trappistenkloosters, Westmalle incluis, ophief en hun goederen tot staatseigendom verklaarde. De macht van de keizer takelde echter zienderogen af en op 6 april 1814 werd hij tot troonsafstand gedwongen en naar Elba verbannen. Op 5 mei verlieten de laatste Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden, precies twintig jaar nadat ze na de slag bij Fleurus bij Frankrijk waren gevoegd. Nog eenmaal kwam Napoleon terug, meer bepaald op 14 juni 1815, toen hij met een 125.000 man sterk leger de Franse grens overstak. Nauwelijks vier dagen later ging hij met zijn leger de confrontatie aan met de geallieerden bij Waterloo. De Pruisen onder leiding van Blücher en de Engels-Nederlandse troepen onder leiding van Wellington sloegen erin Napoleon en zijn getrouwen te verslaan. Na de nederlaag van Napoleon keerden op 6 december 1815 de monniken onder leiding van de Lestrange terug naar La Trappe. Meteen stichtte hij een aantal bijhuizen waar zijn uiterst strenge observantie werd gevolgd. La Trappe kon teruggekocht worden door dom Eugène Bonhomme de Laprade, een monnik die samen met de Lestrange Frankrijk verliet. Hij schonk de abdij aan zijn vroegere overste dom Augustin en stichtte zelf twee abdijen – Port-du-Salut/Mayenne in 1815 en Gard/Somme in 1816, waar de milde observantie van de Rancé werd gevolgd. Er heerste dus onenigheid over de te volgen reglementen. Enerzijds zijn er de constituties van de Rancé uit 1667, die behalve water ook de volksdrank van de streek toelaten, terwijl anderzijds de Lestrange veel strenger is op dat vlak: ‘Men drinkt nooit wijn, bier of eender welke andere alcoholhoudende drank dan ook, maar alleen zuiver water.’ In 1827 stierf abt de Lestrange. Rome had zijn observantie nooit goedgekeurd en wilde nu alle trappistenkloosters op één lijn krijgen. Dom Antoine van Melleray kreeg de opdracht een onderzoek te voeren. In zijn verslag stelde hij zonder meer dat het regime van de Lestrange te streng was. Hij stelde voor dat men overal opnieuw de regels van de Rancé zou volgen en vermeldde expliciet dat het verbod om iets anders dan water te drinken, opgeheven moest worden. Dat gebeurde dan ook.
10
T RAPPIS T. D E T I E N H E E R L I J K E B I E R E N
In 1836 werd de tweestrijd tussen water en bier beslecht en zag Westmalle zich verplicht naar de minder strenge regels van de Rancé over te schakelen. Westmalle was immers een stichting van de Lestrange en dus een lid van de Franse congregatie. Geheel consequent begon het datzelfde jaar nog bier te brouwen, meteen de eerste bier brouwende trappistenabdij. In 1892 ten slotte werden de trappisten een zelfstandige orde, naast de cisterciënzers van de gewone observantie. Wereldwijd zijn er zo’n 170 trappistenabdijen.
Waarom vervaardigen en verkopen trappistenbroeders eigen producten? De trappisten en de trappistinnen vormen samen de Orde van de Cisterciënzers van de Strikte Observantie (ocso). Deze religieuzen hebben sinds de oprichting van hun orde in 1098 uiteenlopende vormen van handenarbeid verricht, niet zelden in de sector van de voedingswaren (brood, kaas, bier, likeuren…). Gaandeweg begonnen de meeste abdijen een deel van de productie te verkopen. Met de opbrengst ervan konden ze zowel in hun eigen materiële behoeften voorzien als sociale werken realiseren. In de loop der tijden kregen deze producten een internationale faam. De regel van Benedictus, die niet alleen door de trappistenbroeders wordt gevolgd, maar ook door benedictijnen en cisterciënzers, spoort de monniken aan zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Omdat echter geen enkele abdij volledig voor zichzelf kan zorgen, staan de oudste voorschriften van de cisterciënzerorde al toe dat overschotten van veldvruchten verkocht worden. Met de opbrengst ervan kan men dan aankopen wat men niet zelf kan maken. Toen de abdijen na de Franse Revolutie opnieuw opgericht werden, beschikten ze niet meer over de enorme eigendommen van voordien. Om te kunnen voortbestaan volstonden landbouw en veeteelt niet meer. Daartoe waren de gronden waarover ze beschikten ofwel ontoereikend (Westvleteren) ofwel te weinig vruchtbaar (Westmalle, Koningshoeven). Aan een belangrijker landbouwexploitatie dan voor eigen gebruik viel niet meer te beginnen. De monniken zagen zich dan ook verplicht andere inkomsten te zoeken ‘om van de arbeid hunner handen’ te kunnen leven, zoals de regel van Benedictus voorschrijft. Vele abdijen grepen bijgevolg terug naar de verkoop van producten die passen in een oude kloostertraditie. Zo werd, waar voldoende melk werd gewonnen, kaas gemaakt. Het voorbeeld hier is de Franse trappistenabdij Port-du-Salut, waarvan de halfzachte kaas tot prototype geworden is van de verschillende trappistenkazen in ons land (Chimay, Orval).
INLEIDING
De kaas van Westmalle vormt hier de uitzondering. Ook de aanmaak van likeuren, oorspronkelijk tijdens de zoektocht naar medicijnen, was voor sommige kloosters een welkome bron van inkomsten. Bénédictine, een drankje van de benedictijnen van de abdij van Fécamp (Frankrijk), en chartreuse, nu nog gemaakt door kartuizermonniken in het klooster te Voiran bij Grenoble, zijn de bekendste voorbeelden. Nu nog maken de trappistenabdijen Echt-Tegelen in Nederland en Stift Engelszell in Oostenrijk hun eigen trappistenlikeuren. Het eerste product echter dat de cisterciënzers verkochten, was wijn. Zo verbouwen de monniken van de abdij Lérins, gelegen op het eiland Saint-Honorat voor de kust van Cannes aan de Middellandse Zee, nu nog wijn op hun 7 hectare grote wijngaard. De witte en rode Vendange des Moines, een vin de pays des Alpes-Maritimes is er het resultaat van. In streken waar de druiventeelt het niet goed doet, is het brouwen van bier in de kloosters algemeen verspreid. In de meer noordelijke landen zoals België, Nederland en Duitsland grijpen de monniken dan ook terug naar die eeuwenoude brouwtraditie. Zo zijn in Beieren nu nog twaalf abdijbrouwerijen actief, die uitgebaat worden door augustijnen, benedictijnen of franciscanen, waaronder zelfs twee waar nonnen de roerstok hanteren. De monniken in Duitsland hebben vaak als specialiteit een zwaar, donker bier. Van een aparte familie van trappistenbieren, zoals in de Lage Landen, is echter geen sprake. In België – en ook in Nederland – zijn het de trappisten die de roerstok ter hand nemen. Hun bieren werden in het begin uitsluitend lokaal, daarna regionaal verspreid. In de ogen van het publiek vertegenwoordigen ze de wedergeboorte van die brouwtraditie. De verkoop van wijn, en bij uitbreiding dus ook van bier, is aan regels gebonden. Zo vermelden de oudste handelsvoorschriften van de orde dat alleen overtollige wijn verkocht mag worden. De verkoop moet in het groot geschieden en via tussenpersonen (leken) in slijterijen buiten de abdij. Verkoop van bier in eigen herbergen is in Engeland verboden; in Duitsland werd dit toegestaan tot 1490. Toen verbood keizer Sigismund aan kloosters en abdijen de opening van eigen drankhuizen. In Zwitserland daarentegen speelden de herbergen van de abdijen een rol in de – wanhopige – strijd die de Kerk voerde tegen dronkenschap, vloeken en spelen. Daar mochten geen oneerbare woorden gebruikt worden en geen oneerbare liedjes gezongen. Alleen psalmen en geestelijke liederen waren er toegestaan. Verkoop aan de poort van de abdij aan particulieren – de oudste manier van bierverkoop door de abdijen (Westmalle tot 1861, Chimay tot 1863) – vindt nog alleen plaats in Westvleteren en Achel. Vroeger was het evenwel een gangbare praktijk in Engeland en de Nederlanden. Sinds 1948 is de bierverkoop aan handelaren in Westvleteren gestopt; alleen in de abdij zelf kunnen particulieren zich bevoorraden. Het bier
11
van Achel, dat sinds juni 2001 op fles getrokken wordt, kan in de abdijwinkel gekocht worden en wordt op kleine schaal verdeeld. Vanaf het begin van de twintigste eeuw, vooral dan na de Eerste Wereldoorlog, leggen de verschillende abdijen zich toe op de commercialisering van hun producten. Als eersten startten de monniken van Westmalle in 1934 met een verkoopsysteem, gebaseerd op ‘concessiehouders’. In 1956 werd dit systeem verder verfijnd (met hoofddistributeurs en onderdistributeurs) en versterkt. Daardoor worden de oude handelsvoorschriften gerespecteerd. Er zijn momenteel zeventien concessiehouders bij Westmalle, die elk in een welomschreven gebied de alleenverkoop hebben, aangevuld met drie centrales: gb (nu Carrefour), Delhaize en Colruyt. Deze concessiehouders bevoorraden zich in de abdij. Later neemt ook Orval dit op concessiehouders gebaseerde verkoopsysteem over. Zowel Chimay als Rochefort zorgt zelf voor de verkoop. Het bier van Chimay wordt met eigen vrachtwagens afgeleverd bij de klant, terwijl in Rochefort een beperkt aantal bierhandelaars het bier in de abdij komt afhalen. In deze vier abdijen is dus, zowel door leveranciers als door handelaren, heel wat beweging van aan- en afrijdende vrachtwagens. Omdat de trappistenmonniken sterk op hun rust gesteld zijn, hebben deze abdijen dan ook, naast de hoofdingang, een speciale poort gebouwd – oorspronkelijk bedoeld voor de boerderij – waardoor de handel in bier gebeurt. Hoewel het in het verleden verboden was, baten nagenoeg alle abdijen nu een eigen café uit: café Trappisten (Westmalle) en Ontmoetingscentrum De Vrede (Westvleteren) bevinden zich tegenover de abdij, A l’Ange Gardien (Orval) en Le Pot au Pré (Chimay) bevinden zich een paar honderd meter van de abdij verwijderd. De Achelse Kluis, die sinds eind 1998 opnieuw zelf bier brouwt, heeft een eigen café dat als enige in België gelegen is binnen de abdijmuren. Ook het proeflokaal van de Koningshoeven, de Schaapskooi, ligt binnen de muren van de abdij. Zowel Rochefort als Zundert hebben geen eigen proeflokaal.
De Internationale Vereniging Trappist (ivt) Stichting
In 1998 werd de internationale vzw Internationale Vereniging Trappist (of ivt) opgericht en werd het collectieve figuratieve merk Authentic Trappist Product (of atp-label) gecreëerd. De negen stichtende abdijen zijn, voor België: Westmalle, Westvleteren, Chimay, Rochefort, Orval en Clairefontaine; voor Nederland: Tegelen en Koningshoeven; voor Duitsland: Mariawald.