Fouad Laroui
Poldermarokkanen Tragikomische verhalen over emigratie Vertaald uit het Frans door Frans van Woerden
de geus
De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds Oorspronkelijke titel Des Bédouins dans le polder. Histoires tragi-comiques de l’émigration, verschenen bij Zellige Oorspronkelijke tekst © Zellige, 2010 Nederlandse vertaling © Frans van Woerden en De Geus bv, Breda 2012 Omslagontwerp Berry van Gerwen Omslagillustratie © Dutchimage.nl/Jurjen Drenth isbn 978 90 445 1886 3 nur 320 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
Voorwoord Gedurende een aantal jaren heb ik in een klein opschrijfboekje anekdotes, tafereeltjes en gesprekken genoteerd die ik op straat in Amsterdam en in andere Nederlandse steden heb meegemaakt. Soms waren het onwaarschijnlijke verhalen die me in een café of elders werden verteld, en waarvan men beweerde dat ze waargebeurd waren. Wie ben ik om daaraan te twijfelen? Maar het waren vaker verhalen die ik aan anderen vertelde en waarvan ik, als ik ze voor de vijfde of zesde keer vertelde, niet meer wist of ze van mij of van hen afkomstig waren en wat er waar van was. Na zo’n tien jaar leek het me dat ik genoeg ‘materiaal’ had om te proberen een portret te schetsen van dat moeilijk te vatten en menigeen intrigerende dier: de poldermarokkaan. Ik maak er geen aanspraak op hiermee etnologisch of sociologisch werk te hebben verricht. Dit boek bevat weinig statistieken, heel weinig cijfers, en nog minder wetenschappelijke analyses. Maar volgens mij kan een eenvoudige anekdote soms overtuigender zijn dan een streng-logische bewijsvoering. Een geestige opmerking kan duiden op de meest afgrondelijke obsessies, een pirouetje spreekt soms boekdelen … Als dit kleine boekje een tipje van de sluier over de Marocanus polderiensis kan meehelpen oplichten, en kan laten zien dat hij ten opzichte van de autochtoon niet helemaal dezelfde noch helemaal een ander is, dan zal het zijn doel hebben bereikt.
7
hoofdstuk i Zijn het soms marsmannen?
Vier jongens in een trein Een paar jaar geleden zat ik op een warme, zonnige dag in een trein tussen Rotterdam en Amsterdam. Op een gegeven moment kwamen er bij een station vier jonge Marokkanen de coupé binnen waarin ik me bevond. Ze waren erg luidruchtig, bijna schreeuwerig, en spraken in dat mengelmoesje van Riftaal, Marokkaans dialect en Nederlands dat aandoet als een geheimtaal. (Een geheimtaal die iets onheilspellends heeft voor degenen die haar niet begrijpen, dat wil zeggen voor bijna iedereen …) Ik zag hoe de andere reizigers reageerden. De meesten verstijfden onmerkbaar, sommigen doken weg in hun boek of hun krant, een enkeling kreeg een gedwongen glimlachje op zijn gezicht, dat waarschijnlijk zoiets betekende als: ‘Ach, zo is de jeugd nu eenmaal …’ Intussen bleven de vier jongens luidruchtige taal uitslaan, dingen tegen de reizigers roepen en zich stoer gedragen; vervolgens gingen ze zitten maar bleven druk doen. Op een gegeven moment zei een van hen tegen de anderen dat hij pas terug was uit Al Hoceima. Ik boog me toen naar hem toe en vroeg hem, in het Marokkaans, of hij mooi weer had gehad tijdens zijn vakantie. Helemaal verbaasd antwoordde hij met ‘ja’. Waarna hij er bijna verlegen aan toevoegde dat hij daarginds in het land van zijn voorouders vier geweldige weken had doorgebracht. Omdat ik op zachte toon sprak begon hij van de weeromstuit ook zacht te praten, en zijn vrienden hielden hun mond om het gesprek beter te kunnen volgen. 9
Op hun beurt vroegen zij of ik ook mijn vakantie in Marokko had doorgebracht. Ik antwoordde dat dat helaas niet het geval was geweest en dat ik al heel lang niet de gelegenheid of de mogelijkheid had gehad om ernaartoe te gaan. De vier jongens keken me ongelovig aan. Ze veranderden op slag in een stel ijverige vertegenwoordigers van het Marokkaanse vvv. Een van hen begon de lof te zingen van de stranden in de buurt van Tanger, een ander beschreef in lyrische bewoordingen hoe mooi Tétouan was, degene uit Al Hoceima stak een heel verhaal over zijn streek tegen me af. Allemaal op een normale toon, zonder te schreeuwen en zonder meer plaats in te nemen dan nodig was. Er ging een zucht van verlichting in de treincoupé op. Toen de controleur kwam – of liever de controleuse, want het was een vrouw – lieten de vier jongens heel beleefd en vriendelijk glimlachend hun treinkaartjes zien, die door de hupse Bataafse heel hoffelijk en met een grapje in ontvangst werden genomen. Uit de kaarten die de jongelui toonden bleek dat ze middelbareschoolleerlingen of studenten waren. Wat me in dit voorval, waarbij bijna niets concreets plaatsvond, aan het denken zette was de totale gedragsverandering van die jongelui. Toen ze de trein binnenkwamen hadden ze, zonder er erg in te hebben, een rol gespeeld: die van de allochtoon, van de schreeuwerige en min of meer onheilspellende jonge vreemdeling, terwijl het in feite vier geheel en al sympathieke, goed geklede en keurig geschoren jongens waren, en geen van school geschopte probleemgevallen, dat bleek uit hun openbaarvervoerabonnementen. Je hoefde maar op een normale toon in hun vaders taal tegen ze te praten en ze werden weer zichzelf. Je kunt natuurlijk niet van de Nederlandse Spoorwegen eisen dat er in elk treinrijtuig een Marokkaanse volwassene wordt geplaatst om ervoor te zorgen dat telkens wanneer een luid schetterend en wild gesticulerend groepje jongeren binnenstapt er een soortgelijke metamorfose plaatsvindt … (Alhoewel … zoiets 10
zou wel weer banen scheppen en het per trein reizen een stuk vreedzamer maken.) Maar als je de jongeren zover zou weten te krijgen dat ze geen rol meer speelden – een rol die ze niet eens zelf hadden gekozen – en als de autochtonen zouden ophouden in stereotypen te denken, dan zouden niet alleen de treinen maar ook de hele maatschappij er vreedzamer op worden. Een paar dagen later was ik getuige van een heel ander soort misverstand.
Ramadanscène Op een keer was ik in de Amsterdamse wijk waar ik woon, in de omgeving van de Sarphatistraat, een ommetje aan het maken, toen op het terras van een café de kelner – een Marokkaan – een scène begon te maken. Gewoonlijk zijn het de klanten die scènes maken. Dat behoort zelfs tot de grondrechten van de klant. Je soep is niet warm genoeg, er zit een rups in de sla, de slakken willen niet uit hun huisje komen: dan heb je het recht een scène te maken. Maar in dit geval was het de kelner, die, aan het begin van die zonnige middag, opeens was begonnen te schreeuwen tegen twee vrouwelijke klanten die hem totaal verbijsterd met grote ogen zaten aan te kijken. Toen hij ten slotte uitgeraasd was, liep hij weg met nog een laatste: ‘Voor mijn part blijven jullie hier de rest van de dag zitten, maar ik bedien je niet!’ Ik kende hem wel, die kelner: ik ga er af en toe een kopje koffie drinken, in dat etablissement waar hij zijn talenten tentoonspreidt. Normaal gesproken uiten die talenten zich niet in de vorm van donderende scheldtirades. Hij bedient iedereen glimlachend en met grote behendigheid en ook al bedenk je tienmaal dat je toch iets anders wilt hebben, hij geeft geen krimp. Gewoonlijk bemoei ik me niet met andermans zaken, maar 11
dit keer bleef ik toch staan luisteren. Desgevraagd gaven de beide dames, nog helemaal beduusd, aan de mensen aan het tafeltje naast hen te kennen dat ze niets bijzonders hadden gedaan maar zich alleen zorgen hadden gemaakt over het uitblijven van hun bestelling. Ze zaten inderdaad al meer dan een kwartier op hun salade te wachten. Dan mag je daar toch wel iets over vragen? Toen begreep ik opeens wat er aan de hand was. Het was de eerste dag van de ramadan, het was warm en onze kelnervriend leed waarschijnlijk honger en dorst. En daarbij werd hij vast ook gekweld door het gebrek aan nicotine, want ik herinnerde me plotseling dat ik hem vaak in de deuropening even discreet een trekje van een sigaret had zien nemen. Ik kreeg op slag zin de rol van verzoener te spelen. Ik had pontificaal op een stoel willen plaatsnemen en tegen al die brave Hollanders die daar in de zon zaten met hun koele pilsje binnen handbereik en een heerlijke lichte lunch voor hun neus, het volgende willen zeggen: ‘Dames en heren, heb medelijden met die arme kelner, het is zijn eerste ramadandag. Heb een beetje begrip en maak het hem niet te moeilijk!’ Maar daar ben ik natuurlijk veel te verlegen voor. Mijn tweede opwelling was om naar de kelner zelf toe te gaan en hem aan te raden zich wat koelbloediger en professioneler te gedragen. Anders raakte hij zijn baan nog kwijt. Uiteindelijk heb ik noch het een noch het ander gedaan. Diezelfde avond vertelde ik wat er was gebeurd aan een Marokkaanse vriendin, die pal boven het café woont waar het incident was voorgevallen. Ze keek me verbaasd aan en zei: ‘Je vergist je. Ik ken Othmane heel goed. Hij houdt geen ramadan.’ ‘O, werkelijk? Maar waarom dat slechte humeur dan, die woedeaanval, dat geschreeuw?’ ‘Ik ken het hele verhaal,’ zei ze, ‘het is elk jaar weer hetzelfde. Zijn baas, de eigenaar van het café, is een Egyptenaar en Othmane is bang dat die zal denken dat hij een ongelovige is als 12
hij demonstratief gaat zitten eten en drinken waar hij bij staat. En omdat de baas altijd in de buurt is kan hij ook niet af en toe discreet een sigaret aansteken. Maar het mooiste is nog dat die Egyptenaar ook geen ramadan houdt, omdat hij christen is. Het is enkel en alleen uit pure beleefdheid en om zijn employé te sparen dat hij er gedurende de heilige maand van afziet in het openbaar te eten en te roken. Het is een perfecte vicieuze cirkel. Of misschien is het meer een virtueuze cirkel.’ ‘Dus wat Othmane zo irriteert is niet het gebrek aan eten en nicotine, maar dat hij noodgedwongen doet alsof.’ Kwestie van psychologie … We barstten in lachen uit. Denk je eens in, daar staan midden in Amsterdam, het internationale centrum van de vrije gedachte, een Egyptische (christelijke) kroegbaas en zijn Marokkaanse (min of meer islamitische) employé elkaar te overtroeven, de een uit respect en de ander uit trots. En de consument is het kind van de rekening … Omdat we nu toch op het gebied van de kronkelige Marokkaanse mentaliteit zijn beland, zal ik het over weer een ander geval hebben, waarvan ik niet weet of ik erom moet lachen of huilen:
De Darwin Award voor een sigaret De in 1993 ingestelde Darwin Award wordt – postuum – toegekend aan eenieder die een stompzinnig ongeluk veroorzaakt waarvan hij of zij zelf het enige slachtoffer is. Een van de laureaten is bijvoorbeeld een warhoofd geweest die op het idee was gekomen een aantal met helium gevulde ballonnen aan zijn tuinstoel vast te maken. Voordat hij het wist zat hij, zich vastklampend aan de armleuningen, op een hoogte van zo’n 9.000 meter het aantal voorbijvliegende airbussen te tellen. Hij is natuurlijk ter plekke doodgevroren. 13
De reden dat het de ‘Darwin Award’ wordt genoemd is dat de ontvanger zijn eigen genen uit de genetische ‘pool’ heeft verwijderd, een verlies van een aantal simpelmansgenen dat alleen maar in het voordeel van de menselijke soort kan zijn. Dat er hier sprake is van deze prijs komt vanwege een voorval dat in februari 2009 heeft plaatsgevonden op het station van Sittard in Limburg. Het is verboden te roken op de Limburgse stations, maar er is altijd een keurig aangegeven zone voor rookverslaafden: je moet alleen een stukje doorlopen. Maar voor de heer M. was dat te veel moeite. (We duiden hem met zijn voorletter aan om zijn oude moeder geen verdriet te doen.) M. bevindt zich in het station, hij heeft zin om te roken, dus steekt hij een sigaret op. De wet? Die lapt hij aan z’n laars. De in de hal patrouillerende politieagenten heeft hij drommels goed gezien, maar misschien denkt hij dat hij onzichtbaar is, tenzij hij van mening is dat die wetsdienaren wel wat anders te doen hebben dan het bestrijden van nicotinegebruik. Niks ervan: hij heeft maar net zijn eerste rookkringeltje – in de vorm van een perfecte nul, gelijk aan zijn iq – uitgeblazen, of er stormen drie agenten op zijn nietige gestalte af. M. moet ter plekke 60 euro boete betalen. O, die heeft hij niet bij zich. Oké, in dat geval moet hij zijn papieren laten zien. Dan krijgt hij de rekening wel thuis gestuurd, verhoogd met de procedurekosten. Zijn papieren? Heeft geen papieren bij zich. De agenten nemen hem mee naar het bureau ter controle van zijn identiteit. Ze nemen zijn vingerafdrukken en bingo! Het blijkt dat die vermaledijde M. nog acht maanden te goed heeft voor diefstal met verzwarende omstandigheden. Bovendien zal hij wegens het niet bezitten van een verblijfsvergunning, na zijn resterende straftijd te hebben uitgezeten, worden uitgewezen naar zijn land van herkomst, Marokko. 14
Dat is waarom ik aan de Darwin Award moest denken. In dit geval is het niet tragisch afgelopen. Maar toch, wat een stommiteit als je voortvluchtig bent en je papieren niet in orde zijn, om dan een sigaret in een station op te gaan steken, terwijl overal om je heen waarschuwende verbodsborden hangen en geen mens in die helverlichte ruimte staat te roken en je drommels goed ziet dat er politie loopt te patrouilleren. Het enige wat me droef stemt is dat onze wetenschappers en onze atleten in Europa blijven en daar de genetische ‘pool’ verrijken, terwijl halvegaren die te bedonderd zijn om 100 meter verderop te gaan staan worden teruggestuurd … Maar misschien is er iets heel anders aan de hand? Misschien is het een voorbeeld van het fameuze ‘fatalisme’ dat de oriëntalisten vroeger koste wat kost bij de moslims wilden ontdekken – alsof het mektoub, het ‘alles staat reeds geschreven’, niet nog veel kenmerkender is voor het calvinisme met zijn predestinatieleer, dan voor de islam. De hyperfatalistische M. steekt pal onder de neus van het wettig gezag zijn sigaret op: grijpen ze hem in z’n kraag? Tja, het stond nu eenmaal geschreven, niks aan te doen. Kun je het soms absurde gedrag van mijn landgenoten op die manier verklaren? Wie weet? De clandestiene immigrant M. was een zogenaamde eerstegeneratie-immigrant. Maar de mentaliteit van de jongere tweede generatie is soms niet minder verbijsterend. Dat blijkt uit de hierna volgende vrij bijzondere geschiedenis die zich op een mooie septemberdag enkele jaren geleden voor een rechtbank in Den Haag afspeelde:
Gooi me in de bak, ik ben onschuldig … Er werd een geval van inbraak berecht, iets tussen kleine en zwaardere criminaliteit in. In de beklaagdenbank drie jonge Ma15