Toelichting op de Leidraad voor de aanleg van groene bergingen
Waterschap Peel en Maasvallei December 2008
Toelichting op de Leidraad voor de aanleg van groene bergingen
dossier : B3509-01-001 registratienummer : LI20080922 versie : 3
Waterschap Peel en Maasvallei December 2008
DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001. ©
DHV B.V.
INHOUD
BLAD
1
INLEIDING
2 2.1 2.2 2.3 2.3.1 2.3.2
OPZET VAN HET MODEL In te voeren parameters Beoordeling parameters Beoordelingscriteria en wegingsfactoren Beoordelingscriteria Wegingsfactoren
4 4 7 8 8 11
3 3.1 3.2 3.3
OPZET KOSTENRAMING Aanlegkosten Beheerkosten Jaarlijkse kosten
13 13 14 14
4
PROCEDURES EN VERGUNNINGEN
15
5
MONITORING
19
6
COLOFON
21
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
2
-1-
DHV B.V.
1
INLEIDING Aanleiding In Limburg lozen ca. 1.1001 overstorten gemiddeld 6 maal per jaar ongezuiverd rioolwater op het oppervlaktewater. Mede hierdoor wordt de gewenste ecologische en chemische toestand van het watersysteem (o.a. KRW) niet gehaald. Voor het verminderen van de vuiluitworp uit rioolstelsels wordt bij voorkeur ingezet op bronmaatregelen zoals afkoppelen. Door minder water te verzamelen in de rioleringsbuizen, is er meer capaciteit beschikbaar, wat leidt tot minder overstortingen op het watersysteem. Afkoppelen heeft als neveneffect dat het hemelwater in het gebied zelf wordt vastgehouden en daarmee verdroging tegen gaat. Ook kan een meer geconcentreerde afvalwaterstroom op de rwzi worden behandeld. Afkoppelen levert verder een belangrijke bijdrage in het voorkomen van wateroverlast met het oog op de toekomstige klimaatsontwikkelingen. Kortom: het is een duurzame, maar ook dure en ingrijpende maatregel. In de praktijk blijkt dat afkoppelen vooral uitgevoerd wordt bij wijkrenovaties of wegreconstructies. Versneld afkoppelen is meestal niet mogelijk binnen het beschikbare gemeentelijke budget. Derhalve kunnen andere maatregelen nodig zijn om tijdig aan de watersysteemeisen te kunnen voldoen, bijvoorbeeld in de vorm van tijdelijke aanvullende (groene) bergingen. Afweging afkoppelen versus groene berging: Om de invloeden van de afvalwaterketen op het watersysteem in beeld te brengen en te bepalen welke maatregelen nodig zijn om aan de eisen vanuit het watersysteem te kunnen voldoen worden in Limburg Optimalisatie Afvalwater Systeem (OAS) studies uitgevoerd. In de OAS wordt onderzocht welke maatregelen in de waterketen genomen kunnen worden om de vuiluitworp te reduceren. Afkoppelen heeft hierbij nadrukkelijk de voorkeur. Indien de gewenste doelstellingen voor het watersysteem niet (tijdig) gehaald kunnen worden met afkoppelen, is/wordt bekeken welke andere maatregelen getroffen kunnen worden. Het toepassen van relatief goedkope berging in de vorm van tijdelijke open groene retentievoorzieningen lijkt hiervoor een goed alternatief. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de afkoppelinspanning wel wordt voortgezet, om op de lange termijn een vergaande ontvlechting van het hemelwater en afvalwatersysteem te realiseren. Leidraad voor de aanleg van groene bergingen: In de OAS worden de benodigde maatregelen in de waterketen in beeld gebracht. Om echter te kunnen bepalen of groene bergingen op een specifieke locatie een verantwoorde keuze is, is er behoefte aan een leidraad. De leidraad is primair bedoeld voor gemeenten. Daarnaast hebben gemeenten, evenals het bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei aangegeven inzicht te krijgen in de mogelijkheden, risico’s, kosten en voorwaarden voor de inrichting en aanleg van verschillende typen groene bergingen. Indien bij de afweging op locatie blijkt dat groene berging geen goed alternatief is, zal in de OAS opnieuw worden bekeken welke andere maatregel genomen kan worden. Om de afweging te kunnen maken is een model opgesteld in excel. Met dit model kan een afweging gemaakt worden voor het type berging dat op een bepaalde locatie geschikt is. Tevens levert het de onderbouwing voor de gemaakte keuze. Hierbij worden zowel de kosten als zaken als veiligheid, volksgezondheid en belevingswaarde meegenomen. Daarnaast wordt bij elke uitvoeringsvorm handvatten gegeven bij het ontwerp. Voorliggende toelichting beschrijft de werking van het model. 1
WPM: 500 overstorten WRO: 577 overstorten
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-2-
DHV B.V.
De volgende typen voorzieningen worden beoordeeld: – Een open groene berging; – Een helofytenfilter; – Een flexibele bergingszak; Bij toepassing van de groene berging wordt tevens onderzocht of deze moet worden voorzien van een bodemafdichting en/of compartimentering.
Voorliggende leidraad is tot stand gekomen in nauw overleg met het projectteam waarin de volgende partijen zijn vertegenwoordigd: Waterschap Peel en Maasvallei:
Waterschap Roer en Overmaas: Waterschapsbedrijf Limburg: Gemeente Bergen: Gemeente Gennep: Gemeente Helden: Gemeente Leudal: Gemeente Weert: DHV:
Brigit Smit Gert Middel Jan Jacobs Francois Kroes Leon Stelten Edith Jansen Jan Strijbosch Thijs van der Pol Theo Ruijters Guus Rameckers Hans Moerkerk
Voorliggende leidraad vormt een algemene methodiek om gemeenten te ondersteunen bij het kiezen van de meest geschikte oplossing. De aanleg van de voorzieningen is altijd maatwerk. De leidraad zal derhalve wellicht niet op al uw vragen een antwoord kunnen geven. Voor vragen, suggesties en/of knelpunten met betrekking tot groene bergingen kunt u contact opnemen met uw contactpersoon bij het waterschap. Informatie over het waterschap kunt u ook vinden op de websites www.wpm.nl voor Waterschap Peel en Maasvallei en www.overmaas.nl voor Waterschap Roer en Overmaas.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-3-
DHV B.V.
2
OPZET VAN HET MODEL Bij gebruik van de leidraad worden meerdere stappen doorlopen (zie figuur 1). Allereerst wordt op basis van een aantal in te voeren parameters vastgesteld welke inrichtingsvormen technisch toepasbaar zijn. Nadat deze selectie is gemaakt kan uit de beschikbare uitvoeringsvormen worden gekozen. Het model doet hier al een voorzet voor op basis van door de gebruiker aan te geven criteria. Op basis van de invoergegevens berekent het model tevens de aanlegkosten op basis van kentallen. In onderstaande paragraven wordt de systematiek verder uitgewerkt. Figuur 1 - Stappenplan leidraad
Stappenplan
1: voer basisgegevens in
2: check toepassing groene berging
3: stel basisgegevens bij
4: lees technische toepasbaarheid af
5: voer wegingsfactoren in
6: vergelijk scores op tabbladen
2.1
In te voeren parameters Op het invoerblad van het model worden allereerst de basisgegevens ingevoerd. Onderstaand wordt de te volgen werkwijze beschreven. Gemeentenaam en locatie Deze informatie is relevant indien meerdere locaties worden beoordeeld. Bij de naamgeving is het belangrijk een eenduidige benaming van de locatie op te geven. Inhoud aanvullende berging Dit is het benodigd volume zoals in de OAS is berekend.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-4-
DHV B.V.
Gemiddeld maaiveldniveau Deze informatie wordt gebruikt om de benodigde ontgraving voor de berging te kunnen bepalen. Zeker in hellend gebied is het van belang om de hoogteverschillen in het te onderzoeken gebied goed in kaart te brengen. In het model wordt echter alleen de gemiddelde waarde gebruikt. Gemiddeld hoogste grondwaterstand Op basis van de ingevoerde GHG wordt beoordeeld of de grondwaterstand laag genoeg is om zonder aanvullende voorzieningen een berging te kunnen realiseren. Indien uit het model wordt berekend dat de grondwaterstand te hoog is dan zijn er twee opties. Meest voor de handliggend is om de oppervlakte van de berging te vergroten. Hierdoor neem t de diepte van de voorziening af en kan wellicht de berging boven de GHG worden aangelegd. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de bodem van de berging tenminste 0,3 m boven de GHG ligt. Mocht er geen ruimte beschikbaar zijn om de berging te vergroten dan is het noodzakelijk de berging van een onderafdichting te voorzien en voldoende bovenbelasting aan te brengen om opdrijven van de onderafdichting te voorkomen. Ook om andere redenen kan de noodzaak aanwezig zijn om een bodemafdichting aan te leggen. Hierop wordt bij de betreffende items teruggekomen. Hoogte externe overstortdrempel Het volume van de aan te leggen berging dient onder de externe drempel van het rioolstelsel te worden aangelegd. De hoogte van de externe drempel is daardoor mede bepalend voor de te ontgraven hoeveelheid grond en speelt daarmee een rol in de kostenraming. Gewenste waking ten opzichte van maaiveld Deze informatie is alleen van belang indien de overstortdrempel dicht onder maaiveld ligt en meer waking is gewenst dan het niveauverschil tussen drempel en maaiveld. In dat geval wordt bij het berekenen van de benodigde ontgraving met deze waking rekening gehouden. Infiltratiecapaciteit van de ondergrond Indien sprake is van een hoge infiltratiecapaciteit zal een deel van het te bergen rioolwater in de bodem infiltreren, wat kan leiden tot bodem - en/of grondwaterverontreiniging. Om dit risico te vermijden wordt een open berging zonder onderafdichting alleen aanbevolen indien de infiltratiecapaciteit minder is dan 0,1 meter per etmaal. Door de beperkte verblijftijd van het rioolwater zal dan de doorslag van de vervuiling beperkt zijn, mede gezien de tijdelijkheid van de voorziening. Bij hogere infiltratiecapaciteit adviseert het model altijd een onderafdichting toe te passen. De gemeente is het bevoegd gezag zodra er sprake is van infiltratie vanuit de voorziening, met uitzondering van grondwaterbeschermingsgebieden en bodembeschermingsgebieden. Het hoort onder de gemeentelijke zorgplicht om er voor te zorgen dat de aanleg van voorzieningen niet leidt tot aantasting van de ondergrond. Het is dus aan gemeenten als bevoegd gezag in het kader van de Wet Bodembescherming de afweging te maken of een (gedeeltelijke) onderafdichting in een groene berging noodzakelijk is. Hieronder is aangegeven welke zaken zij in hun overweging mee kunnen nemen. Deze zaken hebben, naast de infiltratiecapaciteit van de bodem, betrekking op de kwaliteit van het verdunde rioolwater en de risico’s voor bodem en grondwater bij infiltratie van dit verdund rioolwater in de bodem. In (verdund) rioolwater bevinden zich 2 typen stoffen: • Stoffen die hechten aan zwevende delen en kunnen bezinken en stoffen die m.n. in de bovenste 50 cm van de bodem adsorberen (zware metalen, PAK e.d.) waardoor zij geen bedreiging vormen voor het grondwater. De mate van verontreiniging van het rioolwater met deze stoffen bepaalt de kwaliteit de sliblaag en (m.n. de bovenste 50 cm van de) bodem. Om doorslag naar het grondwater te voorkomen dient een gemeente rekening te houden met het vervangen van deze bovenste 50 cm. De mate van vervuiling van het rioolwater bepaalt de frequentie van vervanging en kosten van het onderhoud.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-5-
DHV B.V.
•
Wateroplosbare stoffen als medicijnresten, hormonen, bestrijdingsmiddelen e.d. die niet aan zwevend stof hechten of aan de bodem adsorberen en daarom in het grondwater terecht kunnen komen. In verdund rioolwater kunnen relatief lage concentraties van deze stoffen voorkomen. Omdat het hier over moeilijk (technisch en financieel) meetbare stoffen gaat, is meten op locatie niet haalbaar/zinvol. Er zijn voor zover bekend geen onderzoeken die aantonen dat bij infiltratie van verdund rioolwater met deze stoffen een ernstige verontreiniging van het grondwater/bodem optreedt. Uit onderzoek van RIZA blijkt dat meeste dierhormonen en medicijnen voor vee redelijk goed worden afgebroken in de bodem. Het risico op vervuiling van het grondwater lijkt derhalve beperkt. In de afweging zou de gemeente nog onderscheid kunnen maken tussen rioolwater afkomstig uit woonwijken (huishoudens) waarin naar verwachting minder schadelijke stoffen en lagere concentraties van deze stoffen voorkomen dan afvalwater afkomstig van (zware) industrie of ziekenhuizen (medicijnen en chemo-kuren).
Beschikbare ruimte Op basis van het in te voeren bodemniveau van de voorziening wordt het oppervlak van de voorziening bepaald en wordt gecontroleerd of dit past binnen de beschikbare ruimte. Uitgaande van dit oppervlak wordt de waterdiepte van de voorziening berekend. Het programma toetst de waterdiepte en geeft een waarschuwing indien de waterdiepte meer is dan 1,5 meter. Het risico voor mens en dier neemt dan snel toe. Bij een diepte van meer dan 2 meter geeft het model de melding dat de waterdiepte ontoelaatbaar is. Zeker bij deze dieptes is het plaatsen van een afrastering gewenst. De berekende oppervlakte van de berging worden bovendien gebruikt om in de kostenraming de omvang van onderafdichting, drainage en afrastering te berekenen. Afstand tot woningbouw De afstand tot woningbouw is van belang in verband met mogelijke geuremissie. Het model wijst aanleg van een open berging af indien de afstand tot de bebouwing minder is dan 100 meter. In die gevallen kan beter voor een gesloten voorziening in de vorm van een flexibele zak worden gekozen of een andere locatie worden gezocht. De afstand van 100 meter is geen wettelijke eis maar is ingegeven door praktijkervaringen. Mate van slib uit de overstort De hoeveelheid rioolslib welke vanuit de riolering op de voorziening wordt geloosd is bepalend voor de omvang van het benodigd onderhoud. Bij een meer dan gemiddelde lozing van slib wordt voorgesteld de groene berging te compartimenteren en een volume van 4 mm in te richten als bezinkzone. Het meeste rioolslib wordt dan in deze zone afgevangen en belast de rest van de berging niet. Het onderhoud kan daardoor beperkt worden. De hoeveelheid slib in het overstortwater kan meerdere oorzaken hebben: ? Allereerst is de aanwezigheid van een primaire randvoorziening (bergbezinkbassin of – leiding) bepalend voor de overstortende slibhoeveelheid; ? Een stelsel in hellend gebied is gevoeliger voor slib dan een vlak systeem; ? Een woonwijk met een dichte bebouwing zal meer slibhoudend rioolwater overstorten dan een bedrijventerrein waarvan de belasting voornamelijk uit dakwater en een beperkt aantal toiletblokken bestaat. ? Ook de locatie van de overstort ten opzichte van de hoofdstroom van de dwa speelt een rol. ? Tot slot zal de verhouding dwa en regenwater wijzigen naarmate meer verhard oppervlak is afgekoppeld. Indien geen randvoorziening aanwezig is kan de hoeveelheid slib worden beperkt door het plaatsen van een overstortzeef . Deze voorziening houdt delen >6 mm tegen.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-6-
DHV B.V.
In het afwegingsmodel wordt onderscheid gemaakt in drie gradaties, te weten weinig, matig of veel slib. Selectie vindt plaats op basis van de volgende afwegingen: Weinig slib: bij aanwezigheid van een randvoorziening met een inhoud van tenminste 3 mm, ligging niet langs de hoofdstroom van de dwa en niet in hellend gebied; Matig slib: bij aanwezigheid van een randvoorziening kleiner dan 3 mm, in hellend gebied of gelegen langs de hoofdstroom van de dwa; Veel slib: bij afwezigheid van een randvoorziening. Grondwaterbeschermingsgebied Deze parameter is toegevoegd om te voorkomen dat in een grondwaterbeschermingsgebied of een bodembeschermingsgebied vervuild water in de bodem wordt geloosd. De aanleg van een onderafdichting in deze gebieden wordt vereist vanuit de provincie (Besluit algemene voorschriften bufferbassins in grondwater- en bodembeschermingsgebieden in Limburg 1997). Zodra bij de selectie een “ja” wordt gekozen zal het model altijd een onderafdichting adviseren.
2.2
Beoordeling parameters Tijdens het invullen van de in paragraaf 2.1 beschreven parameters beoordeelt het model de toepasbaarheid van de verschillende systemen. De resultaten van deze toets zijn af te lezen in de oranje kaders op het invoerblad. Het bovenste kader geeft aan of een type voorziening op basis van de gegeven parameters toepasbaar is of niet. Het tweede kader geeft aan waar een groene berging aan moet voldoen indien daar voor wordt gekozen. De meeste invoergegevens zijn vast en bepalen daarmee een aantal ontwerprandvoorwaarden. Het belangrijkste invoergegeven dat kan wijzigen is het bodemniveau van de voorziening. Het is niet altijd verstandig om de volledige beschikbare ruimte te benutten voor de aanleg van de berging. Met name het oppervlak van de berging is bepalend voor de kosten omdat bij toename van het oppervlak de hoeveelheid te ontgraven grond, het oppervlak van de onderafdichting en drainage, de in te zaaien hoeveelheid en de lengte van de afrastering toenemen. De meest voordelige berging wordt doorgaans bereikt door het oppervlak zodanig te kiezen dat de bodem net boven het grondwaterniveau ligt. Het effect van een wijziging in oppervlak wordt direct zichtbaar in de kosten zoals weergegeven naast het groene kader op het invoerblad. De werking van het groene kader wordt in onderstaande paragraaf beschreven.
2.3
Beoordelingscriteria en wegingsfactoren De keuze voor een bepaalde inrichtingsvariant kan op basis van een kostenafweging worden gemaakt. Er zijn echter meer factoren die een rol kunnen spelen in de afweging. Deze kunnen technisch van aard zijn, maar hebben veelal ook te maken met de acceptatie van een voorziening in een bepaalde omgeving. Om deze aspecten in de afweging mee te nemen is een aantal beoordelingscriteria benoemd welke in deze paragraaf kort worden beschreven.
2.3.1
Beoordelingscriteria Aanlegkosten De aanlegkosten van de beschreven systemen bestaan uit een aantal locatiegebonden factoren. Om een kosteninschatting te maken is gevraagd een aantal locatiespecifieke gegevens in te voeren op het tabblad "invoer". Per systeem wordt op het daarbij behorende tabblad bovendien beschreven om welke kostenposten het gaat. Bijzondere kostenverhogende aspecten zoals kabels en leidingen of transportriolen kunnen door de gebruiker apart per tabblad in de kostenraming worden opgevoerd.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-7-
DHV B.V.
beheerkosten De beheerkosten van een voorziening bestaan uit het verwijderen van rioolslib, het onderhouden van pompen, het onderhoud aan groenvoorzieningen etc. De benodigde beheerinspanning is afhankelijk van type en omvang van de voorziening en wordt door het model geraamd op basis van de inhoud van de voorziening; duur geuremissie Bij een open berging die gevoed wordt met rioolwater is de kans op geuremissie aanwezig. Zeker indien de berging dicht bij een woongebied gelegen is kan geur een belangrijke parameter zijn bij beoordeling van de systemen. De verblijftijd kan daarin een belangrijke rol spelen; intensiteit geuremissie De intensiteit van de geuremissie wordt vooral bepaald door de vervuilingsgraad van het rioolslib en de mate van verdunning van het overstortwater. Een lage geuremissie zal over een langere periode acceptabel zijn. Afhankelijk van de locatie van de voorziening kan hier een hoger of lager belang aan worden toegekend; Veiligheid De veiligheid van een systeem wordt bepaald door de mate van toegankelijkheid, de aanwezigheid van permanent of tijdelijk open water en de diepte van de voorziening; Belevingswaarde De belevingswaarde van een voorziening wordt bepaald door de inpasbaarheid in de omgeving. In stedelijk gebied of in een natuurgebied worden andere eisen gesteld aan de uitstraling dan op een bedrijventerrein. De belevingswaarde van een helofytenfilter is hoog ten opzichte van andere alternatieven. Ook het ontwerp van een groene berging kan zodanig zijn dat deze op een passende wijze opgaat in de omgeving en uitnodigt tot het maken van een wandeling. Vanwege de uitstraling van de locatie kan worden overwogen een afrastering achterwege te laten op locaties waar dit een storend element vormt en waar de noodzaak voor een afscheiding ontbreekt. Gezondheidsrisico’s Gezondheidsrisico’s voor mens en dier zijn beperkt bij de aanwezigheid van groene bergingen. Het risico zal hoger zijn bij open voorzieningen, zeker naarmate de verblijftijd van het rioolwater toeneemt. Een directe relatie met geuremissie ligt voor de hand. Het risico kan worden beperkt door het frequent reinigen van de voorziening. Voorkom dat slib gedurende lange tijd in de voorziening achterblijft en ziektekiemen zich kunnen ontwikkelen. Zeker indien de voorziening wordt gecompartimenteerd en het eerste compartiment wordt voorzien van een asfalt- of betonverharding is dit essentieel om verwaaiing te voorkomen. Ongedierte De kans op aanwezigheid van ongedierte, bijvoorbeeld in de vorm van muggen en ratten, is bij sommige inrichtingsvarianten groter dan bij andere. Voor alle open voorzieningen geldt dat voorkomen moet worden dat poelen ontstaan waar gedurende langere tijd stilstaand water aanwezig is. Dit verhoogt de kans op ongedierte, met name muggen. Het regelmatig opschonen van de voorziening (verwijderen van drijfvuil) verkleint de kans op de aanwezigheid van ratten, muizen en meeuwen.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-8-
DHV B.V.
Mate van beheer De mate van beheer heeft een directe relatie met de kosten. Daarnaast kan het een nadeel zijn als een voorziening frequent moet worden bezocht ten behoeve van onderhoud of inspectie. Dit criterium is met name relevant indien het beheer door de eigen onderhoudsdienst wordt uitgevoerd. Bij uitbesteding is eigenlijk alleen het kostenaspect relevant. Bij het ontwerp van de voorzieningen dient dan ook het onderhoudsaspect nadrukkelijk te worden meegenomen. Zo worden bij voorkeur geen pompen toegepast en wordt het systeem zodanig ingericht dat machinaal onderhoud mogelijk is. Vandalismebestendigheid Retentievoorzieningen liggen niet altijd op de meest toegankelijke locaties. De kans op vandalisme is daardoor aanwezig. Een flexibele zak is gevoeliger voor vandalisme dan een open groene berging en zal dus frequenter gecontroleerd en wellicht gerepareerd moeten worden.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
-9-
DHV B.V.
2.3.2
Wegingsfactoren Omdat niet alle criteria even zwaar worden meegeteld is in het invoerblad een tabel opgenomen waar de gebruiker wegingsfactoren kan toekennen aan de verschillende criteria. Hoe hoger de wegingsfactor, hoe zwaarder dit argument meetelt in de afweging tussen de verschillende inrichtingsvarianten. Als de afweging enkel en alleen op aanlegkosten plaatsvindt, kan hier een wegingsfactor 100 aan worden toegekend en worden de overige wegingsfactoren op nul gezet. Een voorbeeld is weergegeven in figuur 2. Figuur 2 – wegingsfactoren
Wegingsfactoren (totaal moet 100 zijn)
aanlegkosten beheerkosten duur stankoverlast intensiteit stankoverlast veiligheid belevingswaarde gezondheidsrisico's mensen gezondheidsrisico's dieren ongedierteoverlast mate van beheer vandalismebestendigheid
20 5 15 15 10 5 15 5 10 0 0 100
Per inrichtingsvariant zijn de verschillende criteria voorzien van een vaste score tussen 1 en 5. Een lage waardering levert score 1 op, een hoge waardering score 5. Zo scoort bijvoorbeeld een helofytenfilter 5 punten op belevingswaarde en 1 punt op aanlegkosten. De score per criterium wordt vermenigvuldigd met de door de gebruiker toegekende wegingsfactor. Het totaal van deze scores levert een eindscore per inrichtingsvariant op. Deze is af te lezen in het groene kader op het invoerblad. Staat hier achter een variant “XXX” in plaats van een score dan is de variant niet toepasbaar in de gegeven situatie.
Score Hoogste score is best toepasbaar groene berging zonder folie 385 groene berging met folie XXX groene berging gecompartimenteerd 335 flexibele zak 430 helofytenfilter 240
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 10 -
DHV B.V.
3
OPZET KOSTENRAMING
3.1
Aanlegkosten Voor de verschillende inrichtingsvarianten zijn in het model globale kostenramingen opgenomen. De opzet van de kostenraming is gebaseerd op de onderstaande uitgangspunten: – Prijspeil 2007; – 10 % onvoorzien; – 15 % voorbereiding, administratie en toezicht; – 25 % uitvoeringskosten – Alle bedragen exclusief BTW. De volgende werkzaamheden zijn, indien van toepassing, meegenomen: – Grond ontgraven en afvoeren van de locatie; – Aanbrengen van onderafdichting inclusief drainage; – Aanbrengen van 60 cm bovenbelasting op de onderafdichting; – Inzaaien met gras, danwel planten van helofyten: – Aanbrengen overstortputten en retourleidingen; – Aanbrengen afrastering; – Levering materiaal; In bijlage 2 is een voorbeeld van een kostenraming opgenomen. De tabbladen van de verschillende inrichtingsvarianten bieden de gebruiker de mogelijkheid om aanvullende kosten aan de raming toe te voegen. Het kan daarbij met name gaan over de onderstaande maatregelen: – Grondverwerving; – Bodemsanering; – Verleggen van kabels en leidingen; – Bemaling tijdens de aanleg; – (her)inrichting van omliggend terrein, incl. beplantingen; – Kosten voor vergunningen en leges; – Aan- en afvoerriolen indien de voorziening niet bij de overstortlocatie is gelegen; – Stempeling of toepassing van damwanden/keermuren; – Pompinstallaties; – Invloed van de marktsituatie. Omdat de aanlegkosten sterk afhankelijk kunnen zijn van de locatie dienen de berekende kosten vooral in vergelijkende zin te worden beschouwd. Een nauwkeurige kostenraming kan pas worden gemaakt wanneer alle omgevingsfactoren bekend zijn. In de aanlegkosten is rekening gehouden met de te verwachten levensduur van onderdelen van de voorzieningen. De totale beoordeelde periode is 60 jaar. Niet alle onderdelen hebben een dergelijke levensduur. Zo is voor een bergingszak een levensduur van 20 jaar gehanteerd. Dit betekent dat gedurende de looptijd van 60 jaar de bergingszak 2 maal wordt vervangen. Dit is verwerkt in de kostenraming. Voor de onderstaande onderdelen is een afwijkende levensduur gehanteerd: – Bergingszak 20 jaar; – Helofyten 20 jaar;
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 11 -
DHV B.V.
–
3.2
Pompen 30 jaar.
Beheerkosten De beheer kosten zijn vooraf moeilijk vast te stellen. In de kostenraming zijn de beheerkosten indicatief begroot als een percentage van de aanlegkosten. Dit percentage is hoger bij inrichtingsvarianten die meer onderhoud vragen. De beheerkosten zijn weergegeven op de tabbladen. Onder de beheerkosten vallen de volgende activiteiten: – Periodiek maaien van de groene berging; – Inzamelen en afvoeren van vervuild rioolslib; – Ruimen van drijfvuil; – Periodiek snijden van helofyten; – Herstellen van beschadigingen; – Onderhoud van pomp- en meetinstallaties.
3.3
Jaarlijkse kosten De investeringskosten worden over een periode van 60 jaar afgeschreven op basis van een annuïteit met een rentepercentage van 5 %. De hieruit volgende jaarlijkse kosten voor rente en afschrijving vormen samen met de beheerkosten de jaarlijkse kosten zoals aangegeven in de tabbladen en op het invoerblad naast het groene kader.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 12 -
DHV B.V.
4
PROCEDURES EN VERGUNNINGEN De opgesomde lijst geeft een indicatie van de mogelijk aan de orde zijnde vergunningen en/of procedures. Deze zijn van vele factoren afhankelijk, zoals de uiteindelijke keuze voor een bepaalde uitvoeringsvariant, het moment van uitvoering en de dan geldende wet- en regelgeving en lokale (politieke) besluiten omtrent het verlenen van medewerking aan het project. Afhankelijk van de locatie kunnen aanvullende vergunningstrajecten een rol spelen. Met het in werking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht maken onder meer de bouwvergunning, de milieuvergunning en diverse vergunningen op basis van gemeentelijke verordeningen plaats voor één integrale omgevingsvergunning. Vooralsnog is de officiële planning dat de omgevingsvergunning per 1 januari 2009 aangevraagd kan worden. Vergunningaanvragen die onder de omgevingsvergunning gaan vallen maar al voor de ingangsdatum van de omgevingsvergunning ingediend zijn, worden onder de ‘oude’ procedures behandeld en verstrekt. Wet milieubeheer (Wm) De Wm bevat het algemene kader van de milieuwetgeving. Op grond van deze wet is het verboden om zonder een Wm-vergunning (milieuvergunning) een inrichting op te richten, te veranderen of in werking te hebben. Met een inrichting wordt doorgaans een bedrijf of fabriek bedoeld. Het watersysteem In dit project betreft een bergingsvoorziening aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Lediging van de voorziening vindt plaats middels een gedoseerde afvoer naar het oppervlaktewater (overflow) of via de riolering. Dit watersysteem is geen bedrijvigheid als bedoeld in de Wet milieubeheer. Een milieuvergunning is dan ook niet nodig. Vergunningen voor lozingen op oppervlaktewater Wanneer u water wilt lozen in een oppervlaktewater kan het zijn dat u drie vergunningen van het waterschap nodig heeft: • Een vergunning om een bepaalde hoeveelheid water te mogen lozen (WWH); • Een vergunning om de lozingsbuis te laten uitmonden in een waterloop (Keur); • Een vergunning voor de kwaliteit van het water (WVO). In de Wet op de Waterhuishouding (WWH) staat dat het zonder melding of vergunning verboden is om water te lozen in een oppervlaktewater. Deze verbodsbepaling van de WWH heeft het waterschap overgenomen in de Keur. Het verbod van lozen zonder vergunning geldt voor alle oppervlaktewateren, dus niet alleen voor de waterlopen die op de legger staan. In de Keur is het eveneens verboden om zonder vergunning een lozingsvoorziening te maken in een primair water of in een secundair water, waarvan het waterschap de onderhoudsplicht heeft. Een lozingsvoorziening is de uitmonding van de buis met een versteviging van het talud van de waterloop om uitspoelingen te voorkomen. Tenslotte is voor lozingen ook de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) van toepassing, waarin de kwaliteit van het water wordt geregeld. Hoewel er voor één lozing drie verschillende wetten kunnen gelden (Wet op de Waterhuishouding, Keur van het waterschap en Wet Verontreiniging Oppervlaktewater) hoeft u maar één formulier in te sturen. Op de websites van Waterschap Peel en Maasvallei (www.wpm.nl) en waterschap Roer en Overmaas (www.overmaas.nl) kunt u lezen wanneer u een vergunning danwel meldingsplicht voor lozingen heeft en welke voorwaarden de waterschappen hieraan stellen. Ook vindt u hier de benodigde meldings - en aanvraagformulieren.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 13 -
DHV B.V.
Wet bodembescherming In het kader van de Wet Bodembescherming is het verboden om verontreinigde stoffen in de bodem te brengen. Dit geldt ook voor het “op of in de bodem doen uitstromen van verontreinigd water of slib”. Middels een Algemene Maatregel van Bestuur wordt een dergelijke lozing alleen toegestaan indien bij een onderzoek op een bij of krachtens die maatregel aan te geven wijze is aangetoond dat daardoor geen verontreiniging of aantasting van de bodem zal optreden, dan wel geen verontreiniging of aantasting die een bepaalde waarde overschrijdt. Voor ontheffing in het kader van de Wet Bodembescherming is de gemeente het bevoegd gezag. Grondwateronttrekking Onttrekkingen die kleiner zijn dan of gelijk aan 10 m3 per uur en niet dieper dan 30 meter onder het maaiveld, niet gelegen in beschermde gebieden, zijn vrijgesteld van regelgeving. Meldingsplichtige onttrekkingen (niet vergunningplichtig maar meer dan 10 m3 per uur) kennen geen procedure maar moeten 4 weken van tevoren worden ingediend. Bij een melding moet voldaan worden aan Algemene regels (Richtlijnen bemalingen) en moet volgens bepaalde richtlijnen worden gewerkt. Boven een hoeveelheid onttrekking van 200.000 m3 op jaarbasis geldt bovendien voor bronbemalingen te allen tijde een verplichting tot 50 % retourneren in de bodem van de totale te onttrekken hoeveelheid. Een onttrekking is vergunningsplichtig indien groter dan 50.000 m 3 per maand OF onttrekking langer dan 6 maanden of dieper dan 30 meter. Bij lozing van bronneringswater op oppervlaktewater is tevens een lozingsmelding bij het waterschap noodzakelijk.
Ontgrondingenwet Iedere activiteit waarbij in de bodem wordt gegraven is een ontgronding. Ontgronden is dus meer dan het winnen van bouwgrondstoffen. Volgens de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Voor de meeste ontgrondingen geldt dat Gedeputeerde Staten van de provincies bevoegd zijn om vergunning te verlenen. Uitzonderingen: er is geen vergunning vereist voor ontgrondingen, die niet dieper plaatsvinden dan 3 m, geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m 2 en niet omvangrijker zijn dan 500 m 3. Wet Ruimtelijke Ordening De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) regelt de totstandkoming van ruimtelijke plannen zoals (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De wet bepaalt de taken van de overheid, en de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen. Voor toetsing worden twee zaken onder de loep genomen: 1. 2.
Gebruik (functie); Bouwvoorschriften.
Bij het realiseren van een nieuwe berging dient de vraag gesteld te worden: voldoet de geldende bestemming? En bij welke bestemming zou je zonder wijziging van deze bestemming een voorziening kunnen realiseren? Dit is de belangrijkste afweging, en dient er bepaald te worden of er een RO-procedure nodig is. De gemeente bepaalt vervolgens of het via artikel 19 (vrijstelling), of via een nieuw bestemmingsplan gerealiseerd kan worden. Kapvergunning Bij het kappen van bomen kan een kapvergunning vereist zijn. De eis van een kapvergunning kan voortvloeien uit de Algemene Plaatselijke Verordening, de Boswet of het bestemmingsplan. In het laatste
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 14 -
DHV B.V.
geval wordt niet gesproken van een kapvergunning maar van een aanlegvergunning of een vrijstelling van de gebruiksvoorschriften. In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is door de gemeenteraad een regeling opgenomen op grond waarvan het verboden is houtopstanden te kappen. De Boswet beoogt het Nederlandse bosareaal en de houtopstanden in stand te houden. In het kader van de Boswet is daarom met name het herplanten van bomen van belang. Een melding is noodzakelijk. Melding bouwstoffenbesluit (Bsb) Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen die in contact kunnen komen met regen, grond- of oppervlaktewater, zoals asfalt. Het besluit moet voorkomen dat deze bouwstoffen de bodem of het oppervlaktewater vervuilen. Daarnaast moet het besluit het hergebruik van secundaire bouwstoffen (grond) bevorderen. Bij de aanleg van de voorzieningen worden bouwstoffen toegepast en (her)gebruik van secundaire bouwstoffen (grond). Daarom is een melding noodzakelijk. Noot: medio 2008 is de introductie gepland van het besluit Bodemkwaliteit. Het bouwstoffenbesluit maakt hier dan onderdeel vanuit. KLIC-melding Het Kabels - en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) kan informatie verschaffen over welke kabels en leidingen in een bepaald gebied voorkomen. Indien ergens een (bouw)werk wordt gerealiseerd, dient voorkomen te worden dat ondergrondse kabels en leidingen beschadigd worden. Aanlegvergunning Of een aanlegvergunning nodig is wordt bepaald door het vigerend bestemmingsplan. Veelal mag er zonder aanlegvergunning van B&W geen bodemverlaging, -ophoging, -egalisering of -afgraving plaatsvinden (meestal bij agrarische- of natuurbestemmingen). Er is echter een uitzondering gemaakt voor werken die dienen ter uitvoering van de bestemming. Het aanleggen van de betreffende voorzieningen valt daar onder. Een aanlegvergunning is daarom voor de realisering van het watersysteem binnen deze bestemming niet noodzakelijk. Archeologisch onderzoek Hier gaat het om de verwachtingswaarde per locatie. Hiervoor kan de IKAW-kaart bekeken worden. Er zijn drie categorieën te onderscheiden: laag, midden en hoog. In de laagste categorie wordt zal er geen vertraging worden opgelopen in het proces en is er geen onderzoek nodig. Bij de twee laatste categorieën, midden en hoog, is er circa 2 a 3 maanden vertraging mogelijk en is er verkennend onderzoek noodzakelijk. Indien de voorziening < 2500 m 2 is, is er geen onderzoek noodzakelijk. En als er geen vondsten genoteerd staan in het Archis-systeem met een afstand van < 50m vanaf de locatie is er ook geen onderzoek noodzakelijk. Flora- en fauna onderzoek De wet bevat een verbod op het uitvoeren van handelingen die schade toebrengen aan flora en fauna. Het vóórkomen van wettelijk beschermde soorten kan consequenties hebben voor ruimtelijke ingrepen. Indien bij een ruimtelijke ingreep verbodsbepalingen worden overtreden, moet vooraf een ontheffing worden aangevraagd. Deze ontheffing dient te worden aangevraagd indien er sprake is van juridisch zwaarder beschermde soorten. Het waterschap geeft aan om welke soorten het gaat. Om te weten of bij een ruimtelijke ingreep verbodsbepalingen worden overtreden en of het nodig is om hiervoor ontheffing te vragen, is het noodzakelijk eerst een onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van beschermde floraen faunasoorten en de eventuele effecten van de ingreep op deze soorten. In het geval van dit project dient er geïnventariseerd te worden of er beschermde soorten voorkomen op de betreffende locatie. Dit kan middels interpretatie van de onderverdeling in tabellen waar de soorten gerangschikt zijn op voorkomen.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 15 -
DHV B.V.
5
MONITORING Algemeen Met monitoring kan het globale functioneren van het systeem worden gevolgd. Lediging van de groene berging vindt plaats middels een gedoseerde afvoer op het riool of naar het oppervlaktewater, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het ontvangend oppervlaktewater. Infiltratie in de bodem is niet wenselijk vanwege de kwaliteit van het (verdunde) rioolwater; er is gekozen voor een duurzame oplossing in de vorm van vertraagde afvoer en lokale berging. Aan het functioneren van de berging is bovendien een maximaal toegestane overstortingsfrequentie gekoppeld, afhankelijk van de kwalificatie van het ontvangend oppervlaktewater (basisinspanning, T=2 of T=5). Het nut en de noodzaak van het monitoren van de effecten van groene bergingen op het behalen van de gewenste waterkwaliteitsdoelstellingen (o.a. KRW) wordt niet uitgewerkt in deze richtlijn, maar komt in het kader van het KRW-proces aan de orde. Wel is het van belang de werking van het systeem te volgen en anticiperend hierop beheer en onderhoud te plannen. Om het effect te kunnen vaststellen zijn onderstaande parameters van belang: ? ? ?
Overstortingsfrequentie; Waterkwaliteit; Doorslag vervuiling in de toplaag.
Overstortingsfrequentie Om te kunnen beoordelen of de groene berging aan de, in de OAS bepaalde, gewenste overstortingsfrequentie voldoet kan de overstortingsfrequentie op eenvoudige wijze vastgesteld worden door het meten van het waterniveau in de groene berging. Op basis van deze registratie kan niet alleen worden vastgesteld wanneer de voorziening tot overstorting komt (niveau hoger dan de externe overstortdrempel), maar kan ook de gebruiksfrequentie van de voorziening en de ledigingstijd worden afgeleid. Om de meetgegevens te kunnen interpreteren wordt geadviseerd de meting te koppelen aan een regenmeter. Waterkwaliteit Het meten van de waterkwaliteit in het ontvangend oppervlaktewater is van belang om vast te stellen of het water uit de groene berging mag worden geloosd op het oppervlaktewater. Daarnaast is het van belang dat de waterkwaliteit in de voorziening direct en nabij de overstort gemeten wordt. Zuurstof is daarbij de beperkende factor of water geloosd mag worden. De omvang van het oppervlaktewater is bovendien mede bepalend voor de keuze omdat de kwaliteit na opmenging moet worden vastgesteld. Hoe groter het oppervlaktewater des te geringer zal het effect van de overstorting zijn. In de OAS wordt bepaald of er leegloop op oppervlaktewater plaats kan vinden danwel het water uit de berging teruggeleid moet worden naar het riool. Uitgangspunt in de OAS is dat in kwetsbare en zeer kwetsbare wateren na opmenging het BZV gehalte in het ontvangende oppervlaktewater niet hoger mag zijn dan 5 mg BZV/l. Het monitoren van het BZV gehalte in het ontvangende oppervlaktewater is een verantwoordelijkheid van de waterbeheerder. Doorslag vervuiling Bij lozing van overstortwater op de groene berging is het van belang dat de bodem en het grondwater niet verontreinigd raakt. Om deze reden wordt in het afwegingskader afgeraden het water te infiltreren. Enkel in situaties met een lage doorlatendheid (minder dan 0,3 m/dag), niet gelegen in een grondwater- of bodembeschermingsgebied, kan een onderafdichting achterwege worden gelaten. Om te voorkomen dat verontreinigingen alsnog in het grondwater terecht komen is het noodzakelijk om te monitoren in welke
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 16 -
DHV B.V.
omvang de verontreinigingen zich in de toplaag kunnen verspreiden. Om dit te monitoren wordt geadviseerd de doorlatendheid in de ontwerpfase te laten vaststellen met een infiltratieproef en na aanleg periodiek bodemmonsters te nemen en deze te toetsen op doorslag van verontreinigingen. De benodigde frequentie wordt in overleg met het bevoegd gezag vastgesteld.
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 17 -
DHV B.V.
6
COLOFON
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene berging Opdrachtgever Project Dossier Auteur Bijdrage Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf
: : : : : : : : :
Waterschap Peel en Maasvallei Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. B3509-01-001 ing. J.C.I. Moerkerk ir. P.Dicker ing. J.C.I. Moerkerk ir. N.Bech december 2008
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene bergingen LI20080922
- 18 -
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Horsterweg 18/A 6199 AC Maastricht Airport Postbus 302 6199 ZN Maastricht Airport T (043) 329 48 48 F (043) 329 48 99 E
[email protected] www.dhv.nl
DHV B.V.
BIJLAGE 1
Afwegingskader (excel)
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene berging LI20080922
bijlage 1 -1-
DHV B.V.
BIJLAGE 2
voorbeeld kostenraming
Onderstaand voorbeeld betreft de aanleg van een groene berging met bodemafdichting zonder compartimentering, bergend volume 1000 m3.
eenheidsprijs Grond ontgraven Grond afvoeren aanbrengen drainage aanbrengen folie aanbrengen grond 600mm op folie inzaaien Aanbrengen overstortput Aanbrengen wal Aanbrengen oeverbescherming voor wal leegloopleiding incl. terugslagklep Aanbrengen afrastering
2288 2288 533 880 528 880 2 0 0 0 142
m3 € 2,00 m3 € 3,00 m € 20,00 m2 € 10,00 m3 € 15,00 m2 € 1,00 st € 13.750,00 m3 € 12,00 m2 € 60,00 m € 150,00 m € 35,00 subtotaal:
€ € € € € € € € € € € €
4.576,00 6.864,00 10.666,67 8.800,00 7.920,00 880,00 27.500,00 4.983,69 72.190,35
subtotaal
€ €
7.219,04 79.409,39
totaal excl. Btw:
€ 11.911,41 € 19.852,35 € 111.173,14
totaal incl. Btw:
€ 21.122,90 € 132.296,04
kosten onvoorzien
VAT-kosten Uitvoeringskosten
BTW 19%
Waterschap Peel en Maasvallei/Ontwerprichtlijn groene berging LI20080922
totaal
bijlage 2 -1-