Tholen Waterrijk Oesterdam
bestemmingsplan
Waterrijk Oesterdam Tholen bestemmingsplan identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0716.BPOesterdam‐OW01
18‐07‐2014 26‐08‐2014 13‐04‐2015
concept voorontwerp ontwerp
projectnummer:
030299.18505.00 projectleider:
ir. J.J. van den Berg
aangesloten bij:
Nieuwstraat 27 postbus 430 4330 AK Middelburg T: 0118- 68 90 10 E-mail:
[email protected]
© Rho Adviseurs bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van Rho Adviseurs bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
3
Inhoudsopgave Toelichting
5
Hoofdstuk 1
Inleiding
7
1.1
Aanleiding en doel bestemmingsplan
7
1.2
Plangebied
7
1.3
Leeswijzer
8
Hoofdstuk 2
Planbeschrijving
9
2.1
Beschrijving huidige situatie
9
2.2
Beschrijving ontwikkeling
10
2.3
Wenselijkheid ontwikkeling
13
2.4
Beschrijving juridische regeling
13
Hoofdstuk 3
Toetsing aan beleid en visie
17
3.1
Rijksbeleid
17
3.2
Provinciaal beleid
20
3.3
Gemeentelijke beleid en visie
22
3.4
Toetsing aan beleidskader
23
Hoofdstuk 4
Toetsing aan overige aspecten
25
4.1
Water
25
4.2
Bodem
27
4.3
Archeologie en cultuurhistorie
28
4.4
Verkeer en parkeren
30
4.5
Ecologie
31
4.6
Relatie met omliggende functie
34
4.7
Externe veiligheid
35
4.8
Wegverkeerslawaai
37
4.9
Luchtkwaliteit
39
4.10
Kabels en leidingen
40
4.11
Landschappelijke inpassing
41
4.12
Verevening
41
Hoofdstuk 5
Uitvoerbaarheid
43
5.1
Kostenverhaal
43
5.2
Resultaten overleg en inspraak
43
5.3
Ambtshalve aanpassingen
44
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
4
Bijlagen bij toelichting
45
Bijlage 1
Verstorings‐ en verslechteringstoets
47
Bijlage 2
Berekeningen 48 dB‐contour
49
Bijlage 3
Onderzoek geluidsreducerende maatregelen
51
Regels
Hoofdstuk 1
53
Inleidende regels
55
Artikel 1
Begrippen
55
Artikel 2
Wijze van meten
59
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
61
Artikel 3
Bos
61
Artikel 4
Recreatie ‐ Dagrecreatie
63
Artikel 5
Recreatie ‐ Verblijfsrecreatie
65
Artikel 6
Water ‐ Deltawater
67
Artikel 7
Water ‐ Jachthaven
68
Artikel 8
Waarde ‐ Archeologie 2
69
Artikel 9
Waarde ‐ Archeologie 3
71
Artikel 10
Waarde ‐ Archeologie 4
73
Hoofdstuk 3
Algemene regels
75
Artikel 11
Antidubbeltelregel
75
Artikel 12
Algemene bouwregels
76
Artikel 13
Algemene gebruiksregels
77
Artikel 14
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
78
Artikel 15
Algemene afwijkingsregels
79
Artikel 16
Algemene wijzigingsregels
80
Artikel 17
Overige regels
81
Hoofdstuk 4
Overgangs‐ en slotregels
83
Artikel 18
Overgangsrecht
83
Artikel 19
Slotregel
84
Bijlagen bij regels
85
Bijlage 1
Staat van Horeca‐activiteiten
87
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
toelichting
7
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan Waterrijk Oesterdam is een recreatiepark in ontwikkeling gelegen aan de Oesterdam in Tholen. De eigenaar van het park is voornemens het recreatiepark verder uit te breiden met: minimaal 75 en maximaal 140 recreatiewoningen/watervilla's met de mogelijkheid van een eigen ligplaats; het aantal ligplaatsen in de jachthaven te vergroten van 120 naar 215. De ontwikkeling is niet mogelijk op grond van het vigerende bestemmingsplan. De raad heeft 13 september 2013 positief besloten over de ontwikkeling en het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een regeling, afgestemd op de genoemde uitbreiding en op actuele wet‐ en regelgeving. Dit bestemmingsplan vervangt het voor het plangebied geldende bestemmingsplan Buitengebied (19‐12‐2013).
1.2 Plangebied De Oesterdam verbindt Tholen met Zuid‐Beveland. Waterrijk Oesterdam ligt aan de noordzijde van de dam in de gemeente Tholen.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied/Waterrijk Oesterdam (bron: geoloket Zeeland)
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
8
1.3 Leeswijzer De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie juridisch‐planologisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden en aan ruimtelijke en planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
9
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving huidige situatie Zoals eerder aangegeven ligt de locatie aan de Oesterdam grenzend aan het Zoommeer. De Speelmansplaten omvatten zowel het land als het water. Het gebied ligt goed beschut en is niet direct zichtbaar vanaf de doorgaande weg door de begroeiing waar het gebied mee is begrensd. Het gebied omvat zowel land als water. Het recreatiegebied omvat voornamelijk ligweiden met parkeergelegenheid en een recreatieplas met een klein strand. Het gebied is in 1996 door Rijkswaterstaat tevens aangemerkt als snelvaargebied. Dit houdt in dat bepaalde delen van het gebied gebruikt kunnen worden voor jetskiën en waterskiën. Het recreatiegebied is het hele jaar geopend. In de loop der jaren is het voorzieningenaanbod op het terrein uitgebreid met: een café‐restaurant), toilet‐ en douchevoorzieningen en een zeilschool. Het voorzieningenpakket is oorspronkelijk sober van karakter. Op dit moment realiseert Waterrijk Oesterdam 75 recreatiewoningen op de noordwestzijde van het park, ruime recreatiewoningen/watervilla's met een eigen aanlegsteiger. Daarnaast wordt er bij het park een jachthaven gerealiseerd voor circa 120 boten en een havengebouw waar de havengerelateerde voorzieningen zullen worden ondergebracht. In het park zelf is een parkwinkel, een boodschappenservice en een restaurant. Daarnaast zal op het park een zwembad (uitsluitend voor de gasten van het park) en speelruimten worden gerealiseerd. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het gebied weergegeven.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
10
Figuur 2.1 Globale ligging plangebied/Waterrijk Oesterdam (bron: geoloket Zeeland)
Figuur 2.2 Bestaande watervilla
2.2 Beschrijving ontwikkeling Beoogde ontwikkeling Vanuit het oogpunt van exploitatie en beheer, waaronder het kunnen aanbieden van hoogwaardige centrale voorzieningen, is het noodzakelijk het aantal eenheden te vergroten.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
11
Op basis hiervan is een uitbreiding beoogd met minimaal 75 en maximaal 140 recreatiewoningen. In totaal betekent dat er maximaal 215 recreatiewoningen op het park zullen komen. Ook het aantal ligplaatsen zal worden vergroot met 95 ligplaatsen. Dit betekent dat er in totaal 215 ligplaatsen in de jachthaven worden gerealiseerd. Het ontwerp sluit aan op het huidige stedenbouwkundige plan. In figuur 2.3 is de inrichting weergegeven. De ontsluiting vindt plaats via de huidige entree van het park. Hier is ook een openbaar parkeerterrein beoogd. Bij aankomst is er direct zicht op de jachthaven en het centrale voorzieningen gebouw. Vanaf hier wordt het park ontsloten door een weg in westelijke richting en in oostelijke richting. Aan weerszijden van de weg liggen recreatiewoningen op ruime kavels. De kavels grenzen aan het water of aan het bestaande bos. De recreatiewoningen aan het water zullen daar waar mogelijk een eigen aanlegsteiger krijgen. De maximale goot‐ en bouwhoogte van de recreatiewoningen bedraagt respectievelijk 4 en 8 m. De maximale oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m². Onder bepaalde voorwaarden is het toegestaan een bijgebouw te realiseren. Het voorzieningengebouw bij de entree zorgt straks voor voldoende ruimte voor de havengerelateerde faciliteiten en de dagrecreatieve voorzieningen zoals horeca . Hierbij worden maximaal 10 recreatieve nachtverblijven gerealiseerd. De dagrecreatieve voorzieningen kunnen zelfstandig functioneren naast de recreatiewoningen en zijn een toegevoegde waarde voor het gebied. De maximale goot‐ en bouwhoogte voor de centrale voorzieningen bedraagt ten hoogste respectievelijk 4 en 12 m. De zeilschool wordt beoogd op de kop van de noordelijke landtong. Vanaf deze plek kan uitstekend uitgevaren worden op het Zoommeer. De maximale goot‐ en bouwhoogte voor het gebouw bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 en 6 m en de oppervlakte ten hoogste 100 m². De architectuur van de recreatiewoningen en het voorzieningengebouw sluiten aan bij de huidige architectuur, waardoor een kwalitatief hoogwaardig park ontstaat. Ten opzichte van de oude plannen vindt er met name verdichting plaats van het aantal eenheden aan de oostzijde van het park en komt een strook woningen aan de zijde van het bos. Aan de oostzijde van het park zijn een botenhelling en twee loodsen gerealiseerd ten behoeve van de watersport. De maximale goot‐ en bouwhoogte voor het gebouw bedraagt ten hoogste respectievelijk 5 en 9 m en de oppervlakte ten hoogste 3.500 m². Het park grenst aan de zuidzijde aan het bestaande bos dat het huidige park scheidt met de Oesterdam. Hierdoor is het park niet direct zichtbaar vanaf de openbare weg. Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing. Het huidige bos wordt behouden en zorgt voor voldoende landschappelijke inpassing vanaf de weg. Vanaf het water wordt de ontwikkeling visueel onderbroken door de voorliggende eilandjes. Daarnaast wordt er aan de oostzijde een nieuw eiland aangelegd. De landtong heeft een breedte van meer dan 10 tot 15 m en zal worden beplant met bomen en struiken. Tevens komt er aan de lijzijde een rietkraag. De begroeide landtong met rietkraag vormt een groen scherm en zal zorg dragen voor een goede landschappelijke inpassing vanaf het water. In het uit te werken inrichtingsplan zal duidelijk worden dat de beplanting over de gehele lengte van de landtong een afschermende werking heeft.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
12
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige inrichting Waterrijk Oesterdam (bron: INTERRA, mei 2013) Uitvoerbaarheid en eigendommen De recreatiewoningen zullen worden verkocht. De recreatiewoningen kunnen als volgt worden gebruikt door de koper: volledig recreatief gebruik door de koper; recreatief verhuur in combinatie met eigen recreatief gebruik; alleen recreatieve verhuur. De woningen worden verkocht aan particuliere eigenaren. Om de kwaliteit van het park te kunnen blijven garanderen, wordt een beheersovereenkomst afgesloten. Bij verhuur en eigen gebruik zal er zorg worden gedragen voor een bedrijfsmatige exploitatie, dan wel beheer, door Waterrijk Oesterdam. Aspecten met aandacht Wegverkeerslawaai Het verkeer vanaf de Oesterdam brengt wegverkeerslawaai met zich mee. Voor een goed woon‐ en leefklimaat dient rekening te worden gehouden met maatregelen hieromtrent. In paragraaf4.8 wordt hier nader op ingegaan. Woningen en centrumvoorzieningen worden vanuit het oogpunt van milieu gezien als één inrichting. Waterberging Zoommeer Het Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak‐Zoommeer maakt het mogelijk het Volkerak‐Zoommeer te gebruiken voor berging van water. De berging van water op het Volkerak‐Zoommeer en de bijbehorende voorzieningen zijn noodzakelijk voor de veiligheid van het Benedenrivierengebied. Binnen het project Waterberging Volkerak‐Zoommeer zijn daarom geen maatregelen voorzien om wateroverlast op de Speelmansplaten te voorkomen of te mitigeren. In 2007 heeft het Rijk de gronden aan de projectontwikkelaar Speelmansplaten B.V. verkocht onder de voorwaarden dat de initiatiefnemer (en rechtsopvolgers) bekend zijn met de plannen van waterberging en hiermee rekening houden en zelf verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor de (schadelijke) gevolgen van een eventuele overstroming en daarmee de tijdelijke onbruikbaarheid van het gebied. In paragraaf 3.1 en 4.1 wordt nader ingegaan op de waterberging in het Zoommeer.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
13
Ecologie Uit de in bijlage 1 opgenomen verslechterings‐ en verstoringstoets blijkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000‐gebieden kunnen worden uitgesloten. Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend. Voor de eerder verleende vergunning worden als aanvullende maatregel reeds 3 eilandjes ten westen van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt nieuw broedgebied voor sterns en plevieren gecreëerd. In paragraaf 4.5 wordt nader op het aspect ecologie ingegaan. Bedrijfswoning Recent is er een planologische procedure doorlopen voor het mogelijk maken van de bedrijfswoning op de kop van de landtong. Op basis van het geldende bestemmingsplan was dit niet mogelijk aangezien een bedrijfswoning alleen nabij de entree van terrein gerealiseerd mag worden. Deze locatie zou echter de uitbreiding van het park in de weg staan. Daarom is vooruitlopend op voorliggend bestemmingsplan de bedrijfswoning planologisch mogelijk gemaakt op de landtong.
2.3 Wenselijkheid ontwikkeling Om een hoogwaardig recreatiepark te exploiteren op deze locatie is het noodzakelijk om het aantal eenheden uit te breiden. Het college heeft op 20 maart 2013 besloten planologische medewerking te verlenen aan de beoogde ontwikkeling indien: de financiële noodzaak en uitvoerbaarheid wordt aangetoond; de natuurwetgeving geen belemmering vormt; de gemeenteraad instemt met het initiatief en de uitkomsten van de twee onderzoeken. Naar aanleiding van deze drie punten is nader onderzoek verricht. Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat verdere ontwikkeling van Waterrijk Oesterdam economisch haalbaar (uitvoerbaar) is en dat dit noodzakelijk is om de totale locatie op een hoogwaardig niveau te kunnen exploiteren. Verder is geconcludeerd dat er tussen de 75 en 140 extra woningen nodig zijn (afhankelijk van de oppervlakte van de woningen). Ook in het kader van ecologie is geconcludeerd dat verdere ontwikkeling geen significant negatieve gevolgen met zich meebrengt. Op 12 september 2013 heeft de raad ingestemd met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling. Waterrijk Oesterdam beoogt een kwalitatief hoogwaardig recreatiepark te worden met een toegevoegde waarde voor de omgeving. De gemeente Tholen staat positief tegenover recreatieontwikkelingen en is bewust van de noodzakelijke uitbreiding van het recreatiepark om een goed hoogwaardig product te kunnen aanbieden binnen de regio.
2.4 Beschrijving juridische regeling Het bestemmingsplan is digitaal beschikbaar De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
14
Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (per 1 juli 2013: SVBP2012) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2012 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie‐ en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en is dus raadpleegbaar en uitwisselbaar. De gemeente publiceert het bestemmingsplan vanaf het ontwerp op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Uitgangspunt: bestemmingsregeling raadplegen vanaf het beeldscherm Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan op het beeldscherm verschijnt via de verbeelding (kaart). De kleuren geven aan welke bestemmingen zijn gelegd. Door met een muis op een perceel te klikken, komt een overzicht in beeld van de relevante gebruiksregels en bouwregels. Daartoe behoren ook de andere bepalingen, zoals voor afwijkingen, wijziging en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde. In de digitale omgeving is een systeem nagestreefd zodanig, dat vanaf het beeldscherm een doorverwijzing naar de regels en ook naar de specifieke passage van de toelichting en bijlagen mogelijk is. Toelichting op de inleidende regels Conform SVBP bevat Hoofdstuk 1 Inleidende regels artikelen met de Artikel 1 Begrippen en de Artikel 2 Wijze van meten. Toelichting op de bestemmingsregels In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving en bouwregels. De regels zijn uit een oogpunt van uniformiteit van bestemmingsplannen zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied. Artikel 3 Bos De bestemming Bos zorgt ervoor dat de recreatiewoningen op een goede wijze aan het zicht vanaf de weg worden onttrokken. Binnen de bestemming mag een geluidswal worden aangelegd om het geluid vanaf de weg te keren. Ook maakt de bestemming ondergrondse faunapassages, waterpartijen, bruggetjes en duikers mogelijk om de gronden met deze bestemming ook een functie te geven ten behoud van landschapswaarden en de ontwikkeling van natuurwaarden. Gelet op de aangrenzende recreatieve functies, is ook extensieve recreatie toegestaan. Binnen de bestemming Bos mogen geen gebouwen worden gebouwd. De gewenste functie van de gronden met de bestemming Bos wordt beschermd door een vergunningenplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Voor het verrichten van een aantal benoemde werken is een omgevingsvergunning nodig. Hierbij kan worden gedacht aan het verwijderen of kappen van bomen, het uitvoeren van grondbewerkingen, het aanbrengen van verhardingen en het aanleggen en dempen van sloten. De vereiste omgevingsvergunning kan pas worden verleend indien de aanwezige natuur‐ en/of landschapswaarden niet worden geschaad of niet significant kunnen worden geschaad. Artikel 4 Recreatie ‐ Dagrecreatie De bestemming voorziet in een groot aantal functies dat zelfstandig naast de recreatiewoningen kan functioneren, maar dat de recreatiewoningen ook kan ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn een zeilschool, watersportvoorzieningen, centrale voorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen. Deze dagrecreatieve voorzieningen zijn overal binnen de bestemming toegestaan. De overige ondersteunende functies zijn door een aanduidingsvlak aan een locatie gekoppeld. Deze bestemming stuurt dus op de locatie van de functies. Hiermee wordt een goede functionele inrichting van het plangebied bewerkstelligd. De gebouwen van de verschillende functies zijn gekoppeld aan maximale goothoogten, maximale bouwhoogten en maximale oppervlakten en inhouden. Deze zijn afgestemd op
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
15
de waarden, de kwaliteiten en op de gewenste inrichting van het terrein. Om te voorkomen dat de op zich toegestane functies de aard van het terrein negatief beïnvloeden, zijn in de bestemming specifieke gebruiksregels opgenomen. Deze hebben onder andere betrekking op de functies ondergeschikte detailhandel, restaurant, congresruimte en de opslag van goederen. Artikel 5 Recreatie ‐ Verblijfsrecreatie Deze bestemming geeft de kaders voor de bouw van de recreatiewoningen. De regeling is globaal van karakter. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen. De belangrijkste stedenbouwkundige en landschappelijke randvoorwaarden van de recreatiewoningen zijn vastgelegd. Dit zijn de maximale goothoogte, de maximale bouwhoogte, de minimale onderlinge afstand en de maximale oppervlakte. In combinatie met een maximum te bebouwen oppervlakte wordt hiermee een goede ruimtelijke inrichting gewaarborgd. De bestemmingsomschrijving laat verschillende ondersteunende en aanvullende functies toe, zoals groen, natuur, water en parkeervoorzieningen. De bestemming maakt het hierdoor mogelijk dat er een kwalitatief hoogwaardige inrichting wordt gerealiseerd. Initiatiefnemer en gemeente streven gezamenlijk naar deze hoogwaardige beeldkwaliteit. Artikel 6 Water ‐ Deltawater De aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater. Daarnaast zijn recreatievaart en extensieve dag‐ en waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Net als de bestemming Bos bevat deze bestemming een uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning voor het verrichten van een aantal concrete werken en werkzaamheden. Bij deze bestemming gaat het bijvoorbeeld om het verwijderen van oevervegetatie, het aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen, het uitvoeren van grondbewerkingen en het aanleggen van dijken en andere taluds. De omgevingsvergunning kan worden verleend als de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Artikel 7 Water ‐ Jachthaven De bestemming ziet op de aanleg van een jachthaven van maximaal 215 aanleg‐ en ligplaatsen en staat in het verlengde hiervan ook extensieve waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen toe. Op de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook in deze bestemming is een beschermende omgevingsvergunningenplicht opgenomen om bepaalde werken en werkzaamheden te mogen uitvoeren. De criteria zijn gericht op de bescherming van natuurwaarden. Artikel 8 Waarde ‐ Archeologie 2, Artikel 9 Waarde ‐ Archeologie 3 en Artikel 10 Waarde ‐ Archeologie 4 Binnen het plangebied liggen gronden met archeologische waarden. Deze zijn beschermd via drie dubbelbestemmingen: Waarde ‐ Archeologie 2, Waarde ‐ Archeologie 3 en Waarde ‐ Archeologie 4 (de artikelen 8, 9 en 10). Deze bestemmingen scherpen de bouwregels van de bestemmingen waarover zij liggen aan in die zin dat er pas mag worden gebouwd nadat er een verklaring van een archeologisch deskundige is waaruit blijkt dat het opstellen van een archeologierapport niet nodig is. Deze aanscherping geldt overigens niet voor alle gebouwen. Bij de dubbelbestemming Waarde ‐ Archeologie 2 is deze aanvullende eis niet van toepassing op bouwwerken waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m² bedraagt, bij de dubbelbestemming Waarde ‐ Archeologie 3 is deze oppervlakte 500 m² en bij de dubbelbestemming Waarde ‐ Archeologie 4 2.500 m². Bij alle drie de dubbelbestemmingen geldt de eis van aanvullend onderzoek ook niet als het bouwwerk niet dieper dan 0,4 m wordt geplaatst. Toelichting op de algemene regels De algemene regels bevatten bepalingen die voor het gehele plangebied gelden. Zo voorkomt Artikel 11 Antidubbeltelregel dat gronden meerdere malen in beschouwing worden
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
16
genomen bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Indien dit wel zou kunnen worden gedaan, kan dit leiden tot ongewenste bouwmogelijkheden. Artikel 12 Algemene bouwregels geeft ten eerste aan dat bouwgrenzen overschreden mogen worden door nader genoemde ondergeschikte bouwdelen. Tevens wordt bepaald dat bestaande maten, die afwijken van de in de regels opgenomen maten, aangehouden mogen worden. In Artikel 13 Algemene gebruiksregels wordt geregeld dat het in ieder geval verboden is de gronden binnen het plangebied te gebruiken voor het (proef)boren naar gas, waaronder schaliegas, en voor het gebruiken van gebouwen als seksinrichting. Artikel 14 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening houdt in dat de bouwverordening niet van toepassing is voor zover het de voorschriften van stedenbouwkundige aard of bereikbaarheidseisen betreft. Artikel 15 Algemene afwijkingsregels bevat enkele flexibiliteitsbepalingen. Zo wordt bepaald dat het bevoegd gezag kan afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen maten en percentages tot ten hoogste 10%. Ook kunnen bouwgrenzen worden overschreden en kunnen gebouwen ten behoeve van de nutsvoorzieningen worden toegestaan. De criteria voor de gevallen waarin afgeweken kan worden van het bestemmingsplan zijn ook opgenomen in dit artikel. Burgemeester en wethouders zijn op basis van Artikel 16 Algemene wijzigingsregels ook bevoegd om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsgrenzen. Dit kan indien dit nodig is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of indien dit nodig is in verband met de werkelijke toestand van een terrein. De wijzigingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en een bestemmingsvlak mag ten hoogste met 10% worden vergroot.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
17
Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid en visie
3.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De structuurvisie is op 13 maart 2012 vastgesteld. In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor Tholen geformuleerd. In het algemeen is het beleid gericht op de versterking van kwaliteiten, vernieuwing en intensivering van ruimtegebruik. Wel zijn in de SVIR de dertien onderwerpen aangegeven die het Rijk als 'nationaal belang' beschermingswaardig acht. Voor een aantal van deze onderwerpen is reeds een (beschermende) regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie hierna). Rijksinpassingsplan Waterbering Volkerak‐Zoommeer Het Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak‐Zoommeer maakt het mogelijk het Volkerak‐Zoommeer te gebruiken voor de berging van water ter uitvoering van de maatregel 'Berging op het Volkerak‐Zoommeer' van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier. De berging van water op het Volkerak‐Zoommeer en de bijbehorende voorzieningen zijn noodzakelijk voor de veiligheid van het Benedenrivierengebied. Het kabinet heeft besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het wettelijk vereiste niveau te brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren. Hiervoor is de PKB Ruimte voor de Rivier vastgesteld, waarin een samenhangend pakket van maatregelen is vastgelegd. Gezien de verwachting dat de maatgevende rivierafvoeren zullen toenemen, heeft het kabinet er voor gekozen de vereiste veiligheid zoveel mogelijk te bereiken door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder stijgen. Dit betekent dat het accent is verschoven van dijkverhoging/versterkingen naar rivierverruiming, waarbij zowel buitendijkse als binnendijkse maatregelen worden ingezet. Speelmansplaten De Speelmansplaten, inclusief de bijbehorende infrastructuur, zullen bij waterberging deels overstromen. Het recreatiegebied is in termen van de Waterwet als zogenaamd 'drogere oevergebied' ontstaan bij de aanleg van de Oesterdam en de realisatie van het Volkerak‐Zoommeer (zie figuur 3.1). Het gebied is momenteel in gebruik als dagrecreatiegebied.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
18
Figuur 3.1 Ligging Speelmansplaten In het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Tholen is voorzien in de bouw van recreatiewoningen. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan in 2006 is aandacht besteed aan de komst van de waterberging. De gemeente Tholen gaf in de toelichting op het bestemmingsplan aan dat de woningen op terpen zouden worden gebouwd, waardoor de te bouwen woningen geen wateroverlast zouden ondervinden. In 2007 heeft het Rijk de gronden aan de projectontwikkelaar Speelmansplaten B.V. verkocht onder de voorwaarden dat de initiatiefnemer (en rechtsopvolgers) bekend zijn met de plannen van waterberging en hiermee rekening houden en zelf verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor de (schadelijke) gevolgen van een eventuele overstroming en daarmee de tijdelijke onbruikbaarheid van het gebied. Binnen het project Waterberging Volkerak‐Zoommeer zijn daarom geen maatregelen voorzien om wateroverlast op de Speelmansplaten te voorkomen of te mitigeren. Van de waterberging worden geen onaanvaardbare gevolgen verwacht voor het buitendijkse gebied van de Speelmansplaten om de volgende redenen: Tijdens de waterberging loopt alleen de weg over de Oesterdam N659 voor een traject van ongeveer 1.700 m onder water. Hierdoor is de directe verbinding tussen het voormalige eiland Tholen en Zuid‐Beveland tijdelijk gestremd. De hoger gelegen parallelweg blijft begaanbaar. Tholen (en Sint‐Philipsland) blijven via de brugverbindingen en via de Philipsdam en de Grevelingendam verbonden met het 'vaste land'. Waterberging leidt niet tot een onveilige situatie. Bij een waterberging, waarbij de berekende maatgevende hoogwaterstand van NAP + 2,3 m op het Volkerak‐Zoommeer wordt bereikt, zal het waterniveau in de recreatiewoningen nergens hoger stijgen dan een peil van 0,8 m boven het vloerniveau. Bij de uitwerking van het Inzetprotocol wordt voorzien in een tijdige evacuatie van de mensen, die in de recreatiewoningen of op het terrein verblijven. In het onwaarschijnlijke geval dat mensen niet geëvacueerd zijn, kunnen zij binnen enkele minuten gemakkelijk hoger gelegen en permanent droogblijvend terrein (NAP >2,3 m) bereiken. Het gaat om tijdelijk recreatief verblijf en ‐bewoning (en niet om permanente bewoning).
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
19
Nog recent, in 2006, heeft de overheid (in casu de gemeenteraad van Tholen bij vaststelling van het bestemmingsplan) afgewogen dat de komst van de waterberging verenigbaar is met bouw van recreatiewoningen conform het bestemmingsplan Speelmansplaten). De voor de bouw van recreatiewoningen benodigde vergunningen zijn afgegeven nadat de PKB Ruimte voor de Rivier werd vastgesteld. Met de eigenaren/bewoners van de recreatiewoningen is privaatrechtelijk overeengekomen dat zij de eventuele gevolgen van waterberging accepteren.
Rijkstructuurvisie Grevelingen en Volkerak‐Zoommeer Op dit moment wordt gewerkt aan een Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak‐Zoommeer. Hierin komen rijksbesluiten over de Grevelingen en het Volkerak‐Zoommeer te staan. De Rijksstructuurvisie heeft eind 2014 als ontwerp ter inzage gelegen. Op dit moment worden de reacties verwerkt. Drie vraagstukken krijgen daarmee in samenhang een antwoord: zoet of zout water in Volkerak‐Zoommeer, wel of geen getij in de Grevelingen en wel of geen waterberging in de Grevelingen? De uiteindelijke keuze is bepalend voor de toekomst van deze grote wateren en de economische en ecologische ontwikkeling in het gebied. Parallel aan dit proces loopt het gebiedsontwikkelingsplan Grevelingen Volkerak‐ Zoommeer. Het programma Gebiedsontwikkeling moet leiden tot concrete afspraken tussen overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties over duurzaamheid en economische vernieuwing in en rond de Grevelingen en het Volkerak‐Zoommeer. Het Rijk acht op termijn een duurzame en robuuste oplossing voor de waterkwaliteitsvraagstukken van de rijkswateren van belang. De kosten om de waterkwaliteitsproblemen op de Grevelingen en het Volkerak‐Zoommeer op te lossen zijn voor het Rijk echter, vanwege de noodzaak van scherpe prioritering, te hoog. De waterkwaliteitsproblemen in het Volkerak‐Zoommeer zijn op dit moment bovendien, door de aanwezigheid van de quaggamossel, minder urgent dan voorheen. Investeren in het ontwikkelperspectief om de waterkwaliteit van beide wateren op korte termijn structureel te verbeteren, ligt daarom op dit moment niet voor de hand. Regionale partijen hebben echter wel duidelijk de ambitie uitgesproken voor een structurele verbetering van de waterkwaliteit door herintroductie van beperkt getij op beide wateren. Zij verwachten daarvan belangrijke baten voor de regio en zien daarvoor ook, in samenwerking met het Rijk en marktpartijen, financiële mogelijkheden. Om die te kunnen identificeren en benutten, heeft de regio behoefte aan een door het Rijk ondersteund toekomstbeeld met 'betekenisvolle uitspraken' voor de beide wateren. Om die reden heeft het Rijk besloten tot een innovatieve pilot om samen met de regio in het jaar na vaststelling van de ontwerp‐rijksstructuurvisie naar financiële dekking te zoeken voor de beoogde structurele verbetering van de waterkwaliteit en als gespreksbasis daarvoor het volgende ontwikkelperspectief voor de Grevelingen en het Volkerak‐Zoommeer te presenteren: Verbeteren van de waterkwaliteit van de Grevelingen door het terugbrengen van beperkt getij via een doorlaat in de Brouwersdam die de Grevelingen verbindt met de Noordzee. Uitgangspunt is een getijslag van maximaal 50 cm bij een gemiddeld waterpeil van NAP ‐ 0,20 meter. Verbeteren van de waterkwaliteit van het Volkerak‐Zoommeer door het terugbrengen van zout en beperkt getij via een doorlaat in de Philipsdam die het Volkerak‐Zoommeer verbindt met de Oosterschelde. Uitgangspunt daarvoor is een getijslag van maximaal 30 cm bij een gemiddeld waterpeil van NAP ‐ 0,10 meter. Voorafgaand aan het zout maken van het Volkerak‐Zoommeer worden maatregelen uitgevoerd voor alternatieve zoetwatervoorziening en zoutbestrijding (zie paragraaf 3.3). Er hoeft bij het beheer niet langer rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een aanvullende waterberging op de Grevelingen. Deze vorm van bescherming tegen overstromingen blijkt minder kosteneffectief dan alternatieven zoals versterking van dijken, wanneer de klimaatontwikkeling dat nodig maakt. Deze alternatieven worden verder ontwikkeld in het
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
20
Deltaprogramma. Verwezenlijking van dit ontwikkelperspectief stelt het kabinet afhankelijk van het beschikbaar komen van financiële middelen voor de uitvoering, zoals hiervoor aangegeven. Uitgaande van het beschikbaar komen van de financiële middelen voor de uitvoering, is beperkt getij op de Grevelingen in 2020 realiseerbaar en beperkt getij en zout op het Volkerak‐Zoommeer in 2028.
3.2 Provinciaal beleid Omgevingsplan Zeeland 2012‐2018 Algemeen Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Zeeland. Voor de ruimtelijke belangen, die het provinciebestuur van provinciaal belang acht, heeft een vertaling plaatsgevonden in algemene regels die zijn opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland (zie hierna). De doelstelling van het Omgevingsplan is het bevorderen van een gezonde regionale economie in een schone en veilige leefomgeving. Daarbij ondersteunt het plan sociale, natuur‐ en mobiliteitsdoelen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden: produceren op Land aan Zee; beleven van Land en Zee; bloeien op Land en in Zee. Tholen maakt deel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Dit zijn gebieden met een landelijk karakter en vooral rust en ruimte maar daarnaast is er bedrijvigheid en ondernemerschap. Recreatiekansenkaart: ontwikkelingslocatie De Speelmansplaten is aangewezen als regionale ontwikkelingslocatie. Binnen een ontwikkelingslocatie is sprake van een clustering van bestaande bedrijvigheid. Revitalisering is de belangrijkste opgave. Om dit te kunnen realiseren wordt aan bestaande bedrijven ruimte geboden tot kwaliteitsverbetering en productdifferentiatie. Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van bedrijven die zich richten op een specifiek voor de locatie geldende kans. Recreatiewoningen Bedrijfsmatige exploitatie Aan de realisatie van nieuwe recreatiewoningen met een verblijfsrecreatieve bestemming zijn specifieke voorwaarden gekoppeld, waaronder de volgende. Een centrale exploitatie voor bedrijfsmatige verhuur én bedrijfsmatig beheer van het park, die bestemmingsplanmatig en contractueel dient te worden vastgelegd. Ten minste de ondergrond waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd (onder andere infrastructuur, centrumvoorzieningen etcetera) zijn in eigendom van één partij. Daarbij kan worden overwogen de ondergrond van het gehele park in eigendom van één partij te houden (bijvoorbeeld via publiekrechtelijke erfpacht). De financiële haalbaarheid wordt aangetoond van een (langdurige) bouw‐, beheer‐ en verhuurexploitatie. De bedrijfsmatige beheerder door middel van privaatrechtelijke overeenkomsten zorg draagt voor de kwalitatieve instandhouding van het gehele park. Op deze manier wordt het beschikbare recreatieve verhuuraanbod ook daadwerkelijk in de markt gezet, blijft de verhuur gebundeld bij één aanbieder en kan een kwalitatief beter verhuurproduct worden gewaarborgd. Het is niet verplicht de recreatiewoningen ook daadwerkelijk jaarrond voor verhuur aan te bieden.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
21
Voorkomen van permanente bewoning Het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. In artikel 2.5 van de PRV wordt de regeling voor permanente bewoning van recreatiewoningen van toepassing verklaard op nieuwe recreatieterreinen. Ruimte voor maatwerk Het Omgevingsplan biedt ruimte voor lokale afweging en daarmee voor maatwerk bij concrete initiatieven. Dit krijgt onder meer vorm binnen het vereveningsbeleid en het beleid ontwikkelen met deskundig advies. Verevening Met het principe van verevening heeft de provincie een regeling waarin (extra) ontwikkelingsruimte wordt geboden en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de omgeving. De uitgangspunten voor deze regeling zijn vastgelegd in een provinciale handreiking en het convenant met alle Zeeuwse gemeenten. Bij toepassing van het vereveningsprincipe moet altijd sprake zijn van een duidelijke relatie tussen het initiatief en de te leveren investering in de omgevingskwaliteit. Dit moet in principe rechtstreeks worden vormgegeven in het project of in de directe nabijheid. Als uitzondering kan een gemeente ook kiezen voor het instellen van een kwaliteitsfonds. Hiervoor is het echter wel noodzakelijk dat vooraf in het gemeentelijk beleid een relatie wordt gelegd tussen de geboden ontwikkelruimte en de kwaliteitsmaatregelen waar het fonds voor zal worden ingezet. Ontwikkelen met deskundig advies In het landelijk gebied ziet de provincie nadrukkelijk een rol voor zichzelf weggelegd als het gaat om het bevorderen van de economische vitaliteit in combinatie met de zorg voor het behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Hier wordt onder andere invulling aan gegeven door de inzet van deskundigheid op het gebied van economische ontwikkeling en landschap. Op verzoek van een gemeente of initiatiefnemer adviseren deskundigen over concrete initiatieven in het landelijk gebied. Met het advies wordt beoogd de economische, landschappelijke en cultuurhistorische meerwaarde van initiatieven in het landelijk gebied te vergroten, de proceduretijd te verkorten en de combinatiemogelijkheden met overige initiatieven in de betreffende regio te bevorderen. Uitgangspunt hierbij is dat maatwerk wordt geleverd en regels voor ontwikkelingen in het landelijk gebied worden beperkt. De inzet van de deskundigen wordt in overleg met de betrokken partners nader ingevuld en kan per regio verschillen. Landschappelijke inpassing Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 m brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 m brede afschermende groengordel. Ligplaatsen De provincie faciliteert de groei van het aantal ligplaatsen met het oog op de kwaliteitsverbetering. Bij de hotspots is een jachthaven economisch het meest wenselijk en kansrijk. Naast hotspots wordt ook ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen die aansluiten bij kansen en locaties die zijn aangegeven op de recreatiekansenkaart. De ontwikkelingslocatie van de Speelmansplaten valt hier onder.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
22
Verordening Ruimte provincie Zeeland Algemeen Voor de ruimtelijke onderwerpen die het provinciebestuur heeft aangemerkt als van 'provinciaal belang' is een beschermende regeling opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland. Op grond van de Wro dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van de PRV in acht te nemen. Voor wat betreft dit project zijn de regels uit de PRV aangaande verblijfsrecreatie van belang. Recreatie In artikel 2.5, lid 1, is het volgende bepaald. In een bestemmingsplan worden regels gesteld ter voorkoming van permanente bewoning. In de toelichting bij artikel 2.5 van de verordening is opgenomen dat het provinciale beleid is gericht op het voorkomen van permanente bewoning van tot verblijfsrecreatie bestemde complexen. Hiermee worden bedoeld zomerhuizenterreinen, recreatieve appartementencomplexen en kampeerterreinen. Een doelstelling is dergelijke complexen te behouden voor de verblijfsrecreatieve markt. Dit aspect wordt van provinciaal belang geacht. Artikel 2.5, lid 2, stelt dat in de toelichting van een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat duurzaam beheer en onderhoud van het terrein is gewaarborgd. In de bijbehorende toelichting van dit artikellid van de verordening worden hiervoor enkele voorbeelden gegeven. Duurzaam beheer en onderhoud van een terrein kan bijvoorbeeld worden gewaarborgd door in het bestemmingsplan de eis van een centrale bedrijfsmatige exploitatie op te nemen. Gedacht kan worden aan privaatrechtelijke afspraken over het in eigendom houden van de grond die tot het complex behoort dan wel de gronden waarop de gemeenschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd alsmede omtrent de kwalitatieve instandhouding van het complex. Onder duurzaam beheer wordt verstaan een verzorgde openbare ruimte en maatregelen die leiden tot een intensiever gebruik van ruimte en, zo mogelijk, maatregelen die leiden tot een hoger bedrijfseconomisch rendement.
3.3 Gemeentelijke beleid en visie Nota Recreatie en Toerisme (2004) De sector recreatie en toerisme is een beeldbepalende sector in Zeeland. Ook op Tholen is recreatie en toerisme een bedrijfstak die steeds belangrijker is geworden. De Nota Recreatie en Toerisme beoogt een duidelijke visie te geven op het toeristisch‐recreatief beleid voor de komende jaren, maar ook dient de visie de basis te zijn voor allerlei afzonderlijke plannen op toeristisch en recreatief gebied van zowel overheden als het bedrijfsleven. Recreatieterrein De Speelmansplaten is in de nota aangewezen als recreatief ontwikkelingsgebied. De raad heeft in zijn vergadering van 21 oktober 2002 een combinatie van de volgende twee strategieën vastgesteld voor de Speelmansplaten: 1. nationaal watersport‐ & beachcentrum; 2. groepsactiviteitencentrum. In het eerste onderdeel wordt ingespeeld op een specifieke markt en voortgeborduurd op de bestaande activiteiten in het gebied. De locatie is zeer geschikt voor de snelle watersport door het grote wateroppervlak en de ruimte op het land. Aan deze activiteiten is de laatste jaren vorm gegeven. Het tweede onderdeel richt zich op het creëren van voorzieningen voor de groepsmarkt in de meest brede zin van het woord. Hierbij kan gedacht worden aan jeugdkampen, bedrijfsuitjes of andere groepsformaties. De activiteiten die plaatsvinden dienen gericht te zijn op een combinatie van water en land. Er moeten daarbij voorzieningen gerealiseerd worden om een totaalaanbod te kunnen bieden aan activiteiten op het water en op het land (bijvoorbeeld waterskibaan, jetski's, vlotten, quads, etc.),
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
23
aangevuld met horecavoorzieningen. Belangrijk uitgangspunt bij de verdere uitwerking van het gebied is dat de voorgestelde activiteiten passen binnen de regelgeving, waarbij het zwaartepunt ligt op de Vogel‐ en Habitatrichtlijn. Bestemming Tholen, een toekomstvisie voor Tholen 2025 Voor Tholen wordt gestreefd naar een versterking van de recreatieve sector, zonder dat dit leidt tot teloorgang van de rust en ruimte. Recreatie en toerisme zijn de motoren van de lokale economie. Tholen wil inspelen op de toekomstige wensen van recreanten en toeristen. Deze zijn op zoek naar nieuwe belevingen waarbij kwaliteit en duurzaamheid een belangrijke rol spelen. Sterke troeven hierbij zijn de ligging aan Natuurpark Oosterschelde en de bereikbaarheid via de A4. Het is gewenst sterke troeven, zoals meer en betere watersportvoorzieningen, verdere ontwikkeling van natuur en landschap waarbij recreatie en natuurontwikkeling in balans zijn. Uitbreiding van het accommodatieaanbod met voorzieningen die vernieuwend zijn is een toegevoegde waarde voor de gemeente. Toeristisch Ontwikkelingsplan Tholen 2013‐2016 (vastgesteld door gemeenteraad op 7 februari 2013) Begin 2013 is door de gemeenteraad het Toeristisch Ontwikkelingsplan Tholen 2013‐2016 vastgesteld. Dit plan bevat per kern een thematisering en projectvoorstellen. Deze projectvoorstellen zijn in de vorm van productontwikkelingen weergegeven en voorgesteld. Bij de algemene productontwikkelingen is aangegeven dat enerzijds de kwaliteit van verblijfsrecreatieve mogelijkheden gestimuleerd moet worden en anderzijds dat uitbreiding van verblijfs‐ en dagrecreatie (omgeving Bergse Diepsluis) mogelijk moet zijn. Op dit moment zijn er geen andere verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de directe omgeving van de Bergse Diepsluis dan Waterrijk Oesterdam. Eén van de speerpunten van toekomstig toeristisch beleid is de verdere ontwikkeling van (onder)watersport. Uitbreiding van ligplaatsen nabij Waterrijk Oesterdam past binnen dit speerpunt.
3.4 Toetsing aan beleidskader Plan voldoet aan beleid en verordening Op hoofdlijnen voldoet het Waterrijk Oesterdam aan de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in het provinciaal en gemeentelijk beleid. De ontwikkeling van verblijfsrecreatie wordt gerealiseerd op een ontwikkelingslocatie, waarin ontwikkeling op dit vlak door de provincie wordt gestimuleerd. In de planvorming wordt rekening gehouden met het beleid ten aanzien van het aspect waterberging en een mogelijke peilstijging in het Volkerak‐Zoommeer. De extra ligplaatsen worden mogelijk gemaakt op een ontwikkelingslocatie. Er is dus voldoende potentie in het gebied aanwezig zodat de ontwikkeling kansrijk is. Eén van de speerpunten van het toekomstige gemeentelijke beleid is de verdere ontwikkeling van de watersport. Uitbreiding van het aantal ligplaatsen bij Waterrijk Oesterdam past dan ook prima binnen dit beleid. Recreatief gebruik en exploitatie Artikel 2.5, lid 1, van de Verordening bepaalt dat voor een nieuw verblijfsrecreatieterrein of de uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein regels gesteld moeten worden ter voorkoming van permanente bewoning. In de specifieke gebruiksregels van artikel 5 Specifieke gebruiksregels is bepaald dat permanente bewoning niet is toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarde uit de verordening voor het stellen van regels ter voorkoming van permanente bewoning. Daarnaast is sprake van een bedrijfsmatige exploitatie van het geheel dit is geregeld in artikel 5 lid 5.4.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
24
Het beheer van het gebied wordt vastgelegd in een beheersplan voor het gehele terrein. De participatie hieraan is gekoppeld aan de koopovereenkomst en besluitvorming van de vereniging van eigenaren. Hiermee wordt het duurzame beheer en onderhoud gegarandeerd. Recreatieontwikkelingen Ingezet wordt op behoud en versterking van de bestaande verblijfsrecreatieterreinen binnen de gemeente. Waterrijk Oesterdam beoogt een kwalitatief hoogwaardig recreatiepark te worden wat een toegevoegde waarde betekent voor de omgeving. De gemeente Tholen staat positief tegenover recreatieontwikkelingen en is bewust van de noodzakelijke uitbreiding van het recreatiepark om een goed hoogwaardig product te kunnen aanbieden binnen deze regio. Landschappelijke inpassing en verevening Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing en aan het aspect verevening. In de paragrafen 4.11 en 4.12 worden deze aspecten nader toegelicht.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
25
Hoofdstuk 4 Toetsing aan overige aspecten
4.1 Water Beleid Bij ruimtelijke plannen dient een watertoets met het Waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om uiteenlopende waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van Waterrijk Oesterdam Deze wordt ook kortgesloten met het Waterschap. Reacties van het Waterschap zullen verwerkt worden in de tabel. Daarnaast zal er overleg plaatsvinden met Rijkswaterstaat. Toetsing thema en water(beheer)doelstelling uitwerking Waterveiligheid Het plangebied is buitendijks gelegen, buiten de Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening beschermingszone van de primaire waterkering. De houden met de daarvoor benodigde ruimte. beschermingszone B is parallel gelegen aan de N659. Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van Het plan biedt voldoende ruimte voor het 95 extra ligplaatsen in de jachthaven en 75 tot 140 vasthouden, bergen en afvoeren van water. extra recreatiewoningen. Ten gevolge van deze Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen. inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende Het plangebied is echter volledig buitendijks situaties te voorkomen. Rekening houden met de gelegen en het hemelwater afkomstig van het gevolgen van klimaatverandering en de kans op verhard oppervlak zal dan ook direct afstromen op extreme weersituaties. het aangrenzende Zoommeer. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Gezien het gebruik van het Zoommeer als waterberging, zal de bebouwing op hoogte moeten worden gesitueerd. De waterberging in het Volkerak‐Zoommeer houdt in dat met een bepaalde frequentie (bij hoge rivierafvoeren en storm op zee) water uit het Hollandsch Diep zal worden ingelaten in het Volkerak‐Zoommeer. De waterstanden op het Volkerak‐Zoommeer kunnen
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
26
dan oplopen tot circa 2,5‐3 m+ NAP. Door de recreatiewoningen op hoogte te realiseren, kunnen de gevolgen van een extreme waterstand op deze wijze worden geëlimineerd. Het risico van waterschade blijft in dit buitendijkse gebied ten laste van de initiatiefnemer. Grondwaterkwantiteit en verdroging De ontwikkeling wordt buitendijks gerealiseerd aan Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en het water. De grondwaterstand wordt hier dan ook ‐tekort. Rekening houden met de gevolgen van bepaald door de waterspiegel van het aangrenzende oppervlaktewater. Daardoor is het klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van gebied niet geschikt als infiltratiegebied. De infiltratiemogelijkheden. ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater en heeft daardoor geen invloed op de grondwaterkwantiteit en/of verdroging. Hemel‐ en afvalwater Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling (inclusief water op straat/overlast) wordt, net als bij de eerste fase, gereinigd en als Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ klasse 3 water geloosd op het oppervlaktewater. RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. Volksgezondheid De ontwikkeling wordt gerealiseerd direct aan het (water gerelateerd) oppervlaktewater. Ter voorkoming van Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en verdrinkingsgevaar dienen de (aan te leggen) plagen. Voorkomen van oevers met een verhouding van minimaal 1:3 verdrinkingsgevaar/‐risico's via onder andere de gerealiseerd te worden. Ter plaatse van de steigers daarvoor benodigde ruimte. dienen zoveel als mogelijk hekwerken geplaatst te worden. Bodemdaling Het gebied is weinig zettinggevoelig, (extra) Voorkomen van maatregelen die (extra) bodemdaling ten behoeve van de ontwikkeling is maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden dan ook niet te verwachten. kunnen veroorzaken. Oppervlaktewaterkwaliteit Om de oppervlaktewaterkwaliteit zoveel mogelijk Behoud/realisatie van goede te behouden/te verbeteren wordt geen gebruik van oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de uitlogende materialen gemaakt tijdens de bouw‐ veerkracht van het watersysteem. Toepassing van en/of de gebruiksfase. de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Grondwaterkwaliteit Gezien het feit dat de recreatiewoningen op hoogte Behoud/realisatie van een goede worden gerealiseerd en er tijdens de bouw‐ en rondwaterkwaliteit. gebruiksfase geen gebruik van uitlogende Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. materialen worden gebruikt, zal de ontwikkeling geen negatieve effecten op de grondwaterkwaliteit hebben. Natte natuur Het plangebied is niet in natte natuur gelegen. Aan Ontwikkeling/bescherming van een rijke de andere zijde van de Oesterdam is wel natuur gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aanwezig. In de paragraaf 4.5 wordt hier verder op aquatische natuur. ingegaan. Onderhoud oppervlaktewater De ontwikkeling voorziet niet in belemmeringen Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden voor het onderhouden van het oppervlaktewater. worden. Rekening houden met obstakelvrije Dit onderhoudt zal gezien de grote hoeveelheid onderhoudsstroken vrij van bebouwing en oppervlaktewater vanaf het water gebeuren.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
27
opgaande (hout)beplanting. andere belangen waterbeheerder(s) Relatie met eigendom waterbeheerder Het bestemmingsplan voorziet niet in Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van belemmeringen voor waterschapsobjecten. objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. Scheepvaart en/of wegbeheer De gevolgen van de ontwikkelingen voor Goede bereikbaarheid en in stand houden van omliggende wegen zijn opgenomen in veilige vaarwegen en wegen in beheer en paragraaf 4.4. onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap. Conclusie Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Voor de nadere uitwerking wordt een overleg gepland met Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat.
4.2 Bodem Beleid Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Toetsing Door ArcheoMedia is de ontstaansgeschiedenis van de Speelmansplaten in beeld gebracht (d.d. 12 september 2006). Geconstateerd is dat het terrein is opgespoten met schoon zand uit de directe omgeving. Door RPS is in 2013 zowel een historisch (hele plangebied) als verkennend bodemonderzoek (bedrijfswoning, zeilschool en enkele recreatiewoningen) uitgevoerd (Beoordeling Historisch Bodemonderzoek Oesterdam 3 te Tholen, RPS advies‐ en ingenieursbureau bv, rapportnummer NC13150400, d.d. 30 augustus 2013). Op de locatie is in 2006 een oprichtingsvergunning verleend voor een botenstalling, aanlegsteigers, tankstation (nooit opgericht), onderhoud‐ en opslagloods quads en buitenboordmotoren, bovengrondse dieseltank, stationaire propaantank, paintbalgebied, quadbaan, ligweide en 75 recreatiewoningen. In 2007 zijn de onverdachte deellocaties landbodem (20 ha), quadterrein, parkeerplaats voorzijde, bodem onder asfalt, eiland en waterbodem en de verdachte locatie dieselaggregaat bedrijfsgebouw onderzocht. Hierbij zijn lichte verontreinigingen met kwik en minerale olie in de bovengrond, aan PAK en minerale olie in de ondergrond en aan arseen, benzeen, xylenen en zink in het grondwater aangetoond. De waterbodem is maximaal klasse 3 bestempeld. De quadbaan is sinds 2007 niet meer in gebruik en de dieseltank (gelegen nabij de entree, maat circa 3 bij 4 m) is in 2010 verwijderd en gesaneerd. Hieruit kan worden afgeleid dat de bodem nog steeds geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
28
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse, de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.
4.3 Archeologie en cultuurhistorie Beleid Archeologie Het archeologiebeleid binnen de gemeente Tholen is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologiebeleid. Hierna volgt een toelichting op het archeologiebeleid. Om te voorkomen dat archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten dit in het ruimtelijk beleid waarborgen. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en in 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) is geïmplementeerd in de Nederlandse Monumentenwet. Gecombineerd met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is behoud en beheer van het bodemarchief daarmee integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. De uitvoering van de Monumentenwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is daarmee een primair gemeentelijke opgave geworden. In het archeologiebeleid zijn verwachtingskaarten gemaakt voor het gehele grondgebied van de gemeente. Hierin worden 4 verschillende archeologische niveaus (4 lagen: laag 1 Walcheren, laag 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) onderscheiden. Er zijn diepte‐ en oppervlaktematen bepaald voor de verplichting van archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten. De verschillende lagen zijn gebaseerd op verschillende tijdsperioden. Uit de onderzoeken is gebleken dat alleen de verwachtingskaart laag 1 Walcheren voor Tholen relevant is. De verwachtingen uit de lagen 2, 3 en 4 komen ook weer terug in laag 1. De archeologische verwachtingen zijn onderverdeeld in categorieën: van categorie 1 (wettelijk beschermd monument) tot categorie 8 (geen archeologische verwachting). Met betrekking tot de dieptemaat geldt voor alle categorieën, met uitzondering van categorie 1, dat ongeacht de oppervlakte geen vooronderzoek behoeft plaats te vinden als de dieptemaat van 40 cm niet wordt overschreden. Indien de dieptemaat van 40 cm wel wordt overschreden, dan wordt de oppervlaktemaat relevant. Daarvoor geldt het volgende. categorie 1 (archeologisch rijksmonument). Hier is altijd een monumentenvergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed die hier optreedt als bevoegde overheid. Deze terreinen vallen niet binnen het gemeentelijke beleid; categorie 2 (terrein van archeologische verwachtingswaarde = AMK‐terreinen): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 50 m² bedraagt; categorie 3 (stads‐ en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 50 m² bedraagt; categorie 4 (hoge archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 250 m² bedraagt; categorie 5 (gematigde archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 500 m² bedraagt; categorie 6 (lage archeologische verwachtingswaarde): vooronderzoek indien oppervlakte meer dan 2.500 m² bedraagt; categorie 7 (waterbodem met verwachte maritiem archeologische verwachtingswaarde): altijd overleg plegen met de gemeente; categorie 8 (geen archeologische verwachtingswaarde): geen vooronderzoek. Dit blijft ongewijzigd.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
29
Cultuurhistorie Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo is het Bro gewijzigd (artikel 3.6.1 lid 2). De volgende regel is dan van kracht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Dit betekent dat er voor gemeenten de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid. Toetsing Archeologie Op basis van het archeologisch beleid bevinden zich in het plangebied de categorieën 2, 3 en 4. ArcheoMedia heeft in 2006 bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied hierbij zijn de volgende conclusies getrokken voor het gebied. Nabij of direct ten westen van de landtong (het noordwestelijk deel van het recreatiegebied) wordt vermoed dat hier een deel van de verdronken stad van Reimerswaal is gelegen. De bouw van de recreatiewoningen op de landtong kan mogelijk leiden tot verstoring van die resten. In het overige deel van het recreatiegebied zijn geen archeologische waarden te verwachten. De bouw van het restaurant, jachthaven, golfbreker en paalwoningen zullen niet leiden tot aantasting van archeologische waarden. Het bureauonderzoek leidt niet tot de conclusie dat de beoogde ontwikkeling geen doorgang kan vinden vanwege aanwezige archeologische waarden. Een inventariserend veldonderzoek wordt aanbevolen om na te gaan of de resten van de verdronken stad van Reimerswaal zich uitstrekken tot onder de landtong. Omdat het terrein is opgespoten met een laag zand van 2 m dik, is veldonderzoek vrij omslachtig. Alternatieven die ArcheoMedia aandraagt, zijn: 1. het verrichten van archeologisch veldonderzoek direct ten westen van de landtong (ter plaatse van de hoogwatervluchtplaats); indien daar geen archeologisch indicatoren worden aangetroffen dan kan worden aangenomen dat ook op de landtong geen archeologische waarden aanwezig zijn; 2. het kiezen voor een fundering van de recreatiewoningen die niet dieper reikt dan 2 m beneden het huidige maaiveld; 3. het verrichten van archeologisch vervolgonderzoek. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de archeologische verwachtingswaarde door voor te schrijven dat aan de westelijke zijde van het terrein geen ingrepen in de bodem plaats mogen vinden dieper dan 2 m tenzij vooraf is aangetoond dat eventuele archeologische waarden voldoende zeker worden gesteld. Bij de aanleg van het park zullen geen werkzaamheden plaatsvinden die dieper zijn dan 2 m. Cultuurhistorie Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
30
Conclusie Archeologie De werkzaamheden worden dusdanig uitgevoerd dat archeologische waarden niet worden aangetast. Indien werkzaamheden dieper dan 2 m nodig blijken te zijn, dan is nader onderzoek noodzakelijk. Hiervoor is een specifieke regeling in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Cultuurhistorie Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Er is ten aanzien van het aspect cultuurhistorie geen specifieke regeling nodig in het voorliggende bestemmingsplan.
4.4 Verkeer en parkeren Drie varianten Binnen het vigerende bestemmingsplan is reeds de ontwikkeling van 75 recreatiewoningen en een jachthaven met 120 ligplaatsen juridisch‐planologisch mogelijk gemaakt. Een deel hiervan is al in ontwikkeling. Vanuit het oogpunt van exploitatie is een uitbreiding beoogd met minimaal 75 en maximaal 140 recreatiewoningen en 95 extra ligplaatsen in de jachthaven. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn drie varianten in kaart gebracht: 1. de verkeersgeneratie van het reeds vergunde aantal recreatiewoningen (54) en ligplaatsen (120); 2. de verkeersgeneratie van het nog te ontwikkelen aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan (21) en de realisatie van de minimale uitbreiding (75 recreatiewoningen en 95 ligplaatsen in de jachthaven); 3. de verkeersgeneratie van het nog te ontwikkelen aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan (21) en de realisatie van de maximale uitbreiding (140 recreatiewoningen en 95 ligplaatsen in de jachthaven). De ligplaatsen voor boten bij de woningen genereren geen extra verkeer. Berekening verkeersgeneratie De verkeersgeneratie van ontwikkelingen wordt berekend op basis van kencijfers van het CROW. Deze zijn opgenomen in publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', Ede 2012). Voor recreatiewoningen en jachthavens gelden kencijfers zoals opgenomen in tabel 4.1. Tabel 4.1 Kencijfers verkeersgeneratie functie eenheid minimaal kencijfer maximaal kencijfer recreatiewoningen per woning 2,6 2,8 jachthaven per 100 ligplaatsen 26,6 26,6 Bij de berekening is uitgegaan van een worstcasescenario waarbij de verkeersgeneratie is berekend op basis van het maximale verkeersgeneratiecijfer. Op basis van bovenstaande kencijfers bedraagt de verkeersgeneratie (afgerond) per omschreven variant: 1. reeds ontwikkeld: 190 mvt/etmaal; 2. minimale uitbreiding: 295 mvt/etmaal; 3. maximale uitbreiding: 475 mvt/etmaal. Verkeersafwikkeling De verkeersintensiteit op de N659 is afkomstig van de verkeersstromenkaart van de provincie Zeeland. Op deze weg geldt een verkeersintensiteit van circa 3.600 mvt/etmaal in het basisjaar tijdens een gemiddelde dag over het jaar. Tijdens de zomerperiode neemt deze toe tot circa 4.000 mvt/etmaal. Deze intensiteiten zijn op basis van een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar doorgerekend naar het planjaar 2025. Op basis daarvan geldt in het planjaar een autonome verkeersintensiteit van maximaal 4.900 mvt/etmaal. Als gevolg van de ontwikkeling neemt deze intensiteit, ten gevolge van de
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
31
verkeersgeneratie, toe tot maximaal 5.400 mvt/etmaal. De N659 is binnen de provinciale wegenstructuur gecategoriseerd als regionale stroomweg. De weg vormt de verbinding tussen Tholen en Zuid‐Beveland. Dit type wegen heeft een verbindende functie, waarbij een hoge capaciteit wordt aangehouden. De ontwikkeling leidt niet tot dermate hoge verkeersintensiteiten dat de wegcapaciteit van de N659 wordt overschreden. Parkeren Op het terrein wordt een grote parkeerplaats gerealiseerd waar de bezoekers van de jachthaven gebruik van kunnen maken. Het parkeren van de bezoekers van de recreatiewoningen zal plaatsvinden op de eigen kavel.
4.5 Ecologie Algemeen Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora‐ en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Huidige situatie Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit het recreatieterrein Speelmansplaten. Het recreatiegebied omvat voornamelijk ligweiden met parkeergelegenheid en een recreatieplas met een klein strand. Beoogde ontwikkeling Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van recreatiewoningen met bijbehorende ligplaatsen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd: bouwrijp maken; bouwwerkzaamheden. Beleid Provinciale Verordening Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS‐begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd. Flora‐ en faunawet/soortenbescherming Voor de soortenbescherming is de Flora‐ en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier‐ en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier‐ en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings‐ of vaste rust‐ en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land‐ en bosbouw,
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
32
bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust‐ en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5‐soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel‐ en Habitatrichtlijn; b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
33
die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Onderzoek Soortenbescherming Op 22 juni 2014 is een veldbezoek uitgevoerd door ir. J.J. van den Berg (werkzaam bij Rho‐adviseurs en lid van FLORON, RAVON en SOVON). Rho adviseurs voor leefruimte is lid van het Groene netwerk. Resultaten van de veldverkenning Tijdens de veldverkenning is het volgende geconstateerd: het uitbreidingsterrein is grotendeels in gebruik voor outdoor activiteiten; geheel aan de oostzijde is een grote loods met verharding aanwezig; het grasland (speelterrein en ligweide) wordt frequent gemaaid en intensief begraasd door ganzen; aan de westzijde zijn diverse gronddepots en recreatiewoningen; er is een brede randbeplanting tussen de weg en het recreatieterrein. De natuurwaarden zijn door het gebruik en beheer beperkt tot algemene soorten: door het intensieve beheer en de begrazing van grote groepen wilde ganzen is er geen bijzondere flora in het gebied aanwezig. Tijdens de veldverkenning zijn geen beschermde soorten waargenomen; ook in de brede beplantingsstrook zijn geen beschermde soorten waargenomen of te verwachten; het grasland is ongeschikt voor broedvogels. De beplanting is geschikt voor een groot aantal soorten broedvogels die broeden in struwelen en bomen. Er zijn geen nesten waargenomen van soorten met een vaste nestplaats; in de bomen zijn geen nestholten van spechten waargenomen. De omvang van de stammen is nog te gering; van de grondgebonden zoogdieren zijn sporen van muizen en mol waargenomen. Het betreft hier algemene soorten. Voor een soort als Noordse woelmuis is het gebied te droog; overige beschermde soorten zijn in het plangebied niet waargenomen of te verwachten. Verbodsbepalingen Flora‐ en faunawet Werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot beschadiging of vernietiging van vaste verblijfplaatsen en /of opzettelijke verstoring van algemene soorten grondgebonden zoogdieren. Dit heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Het betreft zogenaamde 'categorie 1‐soorten', waarvoor een algemene vrijstelling geldt ingeval van ruimtelijke ingrepen. Voor deze soorten hoeft dus geen ontheffing te worden aangevraagd. Indien de werkzaamheden voor de geplande ontwikkelingen buiten het broedseizoen plaatsvinden, worden voor vogels geen verbodsbepalingen van de Flora‐ en faunawet overtreden. Binnen het broedseizoen dient bij het organiseren van activiteiten de zorgplicht nageleefd te worden ten aanzien van het vermijden van verstoring van broedende vogels. Voor wat betreft overige zoogdieren, planten, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden worden bij de uitvoering van voorliggend plan geen verbodsbepalingen overtreden. De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Ffw is niet nodig. Gebiedsbescherming Het recreatieterrein maakt gedeeltelijk deel uit van een gebied dat is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn (aanwijzingsbesluit van 24 maart 2000 van het
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
34
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), de zogenoemde speciale beschermingszone Zoommeer (hierna te noemen: sbz Zoommeer). De stranden maken als oeverzone van de sbz Zoommeer onderdeel uit van de biotoop van de te beschermen soorten en zijn binnen de sbz gelegen. De op het terrein aanwezige bossen, parkeervoorzieningen en de huidige locatie van het restaurant zijn buiten de aanwijzing gelaten. In het aanwijzingsbesluit is de dagrecreatieve functie van het gebied in acht genomen. De grens van de speciale beschermingszone is op een bij de aanwijzing gevoegde kaart specifiek aangegeven. De sbz Zoommeer is aangewezen vanwege de aanwezigheid van een uitgestrekt zoetwatermeer en oeverzones die als geheel het leefgebied vormen voor diverse vogelsoorten. De sbz Zoommeer bestaat uit het Zoommeer, Speelmansplaten, Prinsessenplaat, Boerenplaat en het Markiezaat. Ten zuiden van het recreatieterrein, aan de andere zijde van de Oesterdam, ligt het Natura 2000‐gebied de Oosterschelde. De Oosterschelde maakt tevens deel uit van het Vogelrichtlijngebied Oosterschelde en Markiezaatsmeer. De uitbreiding heeft betrekking op een toename van het aantal recreatiewoningen en ligplaatsen. Voor deze uitbreiding worden ook werkzaamheden in het water en aan de oever van het Zoommeer uitgevoerd. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot negatieve effecten op het Natura 2000‐gebied. Om deze effecten te kunnen bepalen is een verslechterings‐ en verstoringstoets opgesteld (zie bijlage 1). Uit deze verslechterings‐ en verstoringstoets blijkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000‐gebieden kunnen worden uitgesloten. Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend. Voor de realisatie van reeds vergunde 54 recreatiewoningen en ligplaatsen worden als aanvullende maatregel reeds 3 eilandjes ten westen van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt nieuw broedgebied voor sterns en plevieren gecreëerd. Voor de extra woningen zal de kwaliteit van deze eilandjes verder worden vergroot, waardoor voldaan wordt aan de noodzakelijke natuurinspanning. Hierdoor is er sprake van een voor de natuur positieve ontwikkeling. Met behulp van het rekenprogramma AERIUS is onderzocht wat de stikstofdepositie is ten gevolge van de ontwikkeling op omliggende gevoelige habitattypen. Uit deze berekeningen blijkt dat de maximale stikstofdepositie 0,2 mol/ha/jr betreft. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 0,5 mol/ha/jr zoals de provincie Zeeland hanteert. De ontwikkeling zorgt daarmee eveneens niet voor een significant negatief effect.1 De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan daarmee niet in de weg. Conclusie De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend.
4.6 Relatie met omliggende functie Beleid In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van recreatiewoningen nabij bedrijven of visa versa: een goed woon‐ en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
35
rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon‐ en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, wordt voor dit plan gebruikgemaakt van de VNG‐publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. Ingeval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt. Toetsing De toetsing van de recreatie‐eenheden is tweeledig, enerzijds dient getoetst te worden wat de milieuhinder betreft ten opzichte van omliggende woningen, anderzijds kunnen omliggende bedrijven milieuhinder veroorzaken ter plaatse van de recreatiewoningen. De inrichting betreft conform de VNG‐brochure een inrichting met milieucategorie 3.1 en een richtafstand van 50 m ten opzichte van woningen in een rustige woonwijk. In de nabije omgeving van het plangebied is maar één bedrijfswoning aanwezig. Dit betreft de bedrijfswoningen behorende bij de inrichting waar de recreatiewoningen worden gerealiseerd. Deze woning is op korte afstand van de recreatiewoningen gewenst in verband met de bedrijfsvoering. Overige woningen staan op ruime afstand (meer dan 1.000 m) en ervaren derhalve geen milieuhinder ten gevolge van de inrichting. In de nabije omgeving is tevens geen sprake van bedrijvigheid. Ter plaatse van de recreatiewoningen is dan ook geen sprake van te verwachten milieuhinder ten gevolge van omliggende bedrijven. Conclusie Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren recreatie‐eenheden sprake is van een aanvaardbaar woon‐ en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.7 Externe veiligheid Beleid Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
36
Risicorelevante inrichtingen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10‐6 per jaar. Bij de vaststelling van deze ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Vervoer van gevaarlijke stoffen In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10‐5 per jaar en de streefwaarde 10‐6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10‐6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Buisleidingen Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Toetsing Risicovolle inrichtingen Over het plangebied ligt het invloedsgebied van het bedrijf SABIC Innovatieve Plastics BV te Bergen op Zoom. Uit de voor het bedrijf opgestelde kwantitatieve risico analyse (QRA) blijkt dat de hoogte van het GR ten gevolge van deze inrichting maximaal 0,002 maal de oriëntatiewaarde betreft. Het plangebied ligt aan de buitenste rand van het invloedsgebied. Het invloedsgebied is berekend op basis van weerklasse F1,5. Van een dergelijke windklasse (nagenoeg windstil) is in Zeeland geen sprake, weerklasse D5 is realistischer. Uitgaande van weerklassen D5 valt het invloedsgebied niet over het plangebied. Gezien de afstand van SABIC tot het plangebied wordt het GR niet beïnvloed.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
37
Transportroute gevaarlijke stoffen Op circa 1,5 km afstand van het plangebied is het Schelde‐Rijnkanaal gelegen. Over deze vaarroute worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Conform het Basisnet water is deze vaarroute aangemerkt als een zwarte vaarroute, hiervoor geldt dat het PR niet buiten de vaarroute is gelegen. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling. Voor het GR geldt dat er sprake is van een GR van meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde als de personendichtheid meer dan 1.500 personen/ha aan weerszijden of 2.250 personen/ha aan één zijde van de vaarroute bedraagt. Dit is niet het geval. Gezien het feit dat het plangebied op ruim 2 km afstand ligt, heeft het plangebied geen invloed op het GR van deze vaarroute en vormt de vaarroute geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ten noorden en ten westen van de ontwikkeling is tevens sprake van enkele groene vaarwegen conform de systematiek van het basisnet Water. Dergelijke vaarwegen beschikken niet over een PR‐contour en een GR groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, een verantwoording van het GR is dan ook niet noodzakelijk. Buisleidingen In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Conclusie Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.8 Wegverkeerslawaai Beoogde ontwikkeling Op het recreatiepark worden de realisatie van minimaal 70 en maximaal 140 recreatiewoningen juridisch‐planologisch mogelijk gemaakt. Verblijfsrecreatie is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidsgevoelige functie. Akoestisch onderzoek zou daarom achterwege kunnen blijven. Beleid Normstelling Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h‐wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen‐ of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day‐evening‐night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Nieuwe verblijfsrecreatie Een recreatiewoning is volgens de Wgh geen geluidsgevoelige functie. Op basis van jurisprudentie en het provinciale geluidsbeleid dient bij ruimtelijke planvorming wel rekening gehouden te worden met het aspect geluidshinder. Volgens het provinciaal geluidsbeleid dient een nieuwe recreatieve bestemmingen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde zoals die normaal gesproken volgens de Wgh geldt voor nieuwe woningen. Voor recreatieve bestemmingen is gesteld dat deze voorkeursgrenswaarde ook geldt als uiterste grenswaarde. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt volgens de Wgh een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
38
Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012 Krachtens artikel 3.4 van het Reken‐ en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012) mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/h of hoger geldt een aftrek van 2 dB. Op de N659 geldt een maximumsnelheid van 100 km/h. Echter is deze maximumsnelheid ter hoogte van de toegang naar het recreatiepark teruggebracht tot 70 km/h. Er heeft een aftrek plaatsgevonden van 2 dB. Toetsing Binnen het akoestisch onderzoek is, door middel van een berekening volgens de SRM II‐methode uit het Reken‐ en Meetvoorschrift 2012, ten aanzien van de N659 de 48 dB‐contour bepaald (bijlage 1). Hieruit blijkt dat 48 dB‐contour op twee maatgevende waarneemhoogten (1,5 m en 4,5 m) ver over het plangebied ligt. Daarom zijn geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Er is onderzoek verricht, waarbij op de eerste plaats is gekeken naar maatregelen aan de bron (toepassen geluidsreducerend asfalt, lagere maximumsnelheid) en vervolgens naar maatregelen in het overdrachtsgebied (toepassen geluidsscherm, vergroten afstand tussen weg en geluidsgevoelige functie). Hierbij zijn maatregelen onderzocht om recreatiewoningen uit te voeren in één of twee bouwlagen. De verschillende mogelijke maatregelen en combinaties daarvan zijn opgenomen in bijlage 2. De conclusies van dit maatregelonderzoek zijn: Vakantiewoningen uitgevoerd in een enkele bouwlaag. 1. Het toepassen van een dunne deklaag in combinatie met een verlaagde maximumsnelheid over de gehele lengte langs het plangebied zorgt ervoor dat het plangebied voor een groot deel buiten de 48 dB‐contour komt te liggen. Aan de oostzijde van de toegangsweg zal de bebouwingsgrens echter nog wel aangepast moeten worden op de 48 dB‐contour. 2. Het plaatsen van een scherm van 2,5 m tot 3 m hoog, parallel aan de N659 (in het midden van de groenstrook, gelegen tussen de N659 en de ontwikkeling), zorgt ervoor dat het gehele plangebied buiten de 48 dB‐contour komt te liggen. In combinatie met maatregelen aan de bron kan een lager scherm worden toegepast. Vakantiewoningen uitgevoerd in twee bouwlagen. 1. Op een waarneemhoogte van 4,5 m (tweede bouwlaag) zijn binnen de onderzoeksvoorwaarden geen maatregelen mogelijk waardoor het gehele plangebied buiten de 48 dB‐contour komt te liggen. 2. Het toepassen van 2‐laags ZOAB in combinatie met een verlaagde maximumsnelheid over de gehele lengte langs het plangebied zorgt ervoor dat het plangebied voor een groot deel buiten de 48 dB‐contour komt te liggen. Aan de oostzijde van de toegangsweg zal de bebouwingsgrens echter nog wel aangepast moeten worden op de 48 dB‐contour. 3. Het plaatsen van een scherm aan de oostzijde van het plangebied (3 m hoog) in combinatie met het toepassen van 2‐laags ZOAB en/of het verlagen van de maximumsnelheid leidt ertoe dat een groot deel van het plangebied buiten de 48 dB‐contour komt te liggen. Aan de oostzijde van de toegangsweg zal de bebouwingsgrens echter nog wel aangepast moeten worden op de 48 dB‐contour. 4. Indien de, parallel aan de N659 gesitueerde, gevels op de verdieping van de recreatiewoningen doof (geen te openen delen) worden uitgevoerd, kan volstaan worden met een maatregelpakket zoals opgenomen voor woningen met een enkele bouwlaag. Conclusie De initiatiefnemer, provincie (de wegbeheerder) en gemeente, zullen in onderling overleg bepalen welke maatregelen worden toegepast, zodat voor de te realiseren recreatiewoningen kan worden voldaan aan de grenswaarde van 48 dB. Het aspect geluidshinder vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
39
4.9 Luchtkwaliteit Beleid In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar‐ en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm stof toetsing van grenswaarde geldig stikstofdioxide jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014 (NO2)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015 fijn stof (PM10)2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011 24‐uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer vanaf 11 juni 2011 dan 50 µg/m³ 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007). Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien: de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d). Besluit niet in betekenende mate (nibm) In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³); een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
40
Toetsing In paragraaf 4.4 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 475 mvt/etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een worstcase vrachtverkeerpercentage van 1%. Met behulp van de nibm‐tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 4.1 is de nibm‐tool weergegeven.
Figuur 4.1 Nibm‐tool In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl‐monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2. Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten. Het maximale gehalte stikstofdioxide en fijnstof in het jaar 2011 bedraagt minder dan 35 µg/m³. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is op meer dan 4 km afstand gelegen en betreft de N286. Aangezien langs deze weg ruimschoots voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer, kan gesteld worden dat ook ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een acceptabel woon‐, verblijfs‐ en leefklimaat. Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.10 Kabels en leidingen Beleid Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd: 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen; 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch; 3. defensiebrandstoffen;
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
4.
41
warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink‐ en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Toetsing en conclusie In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
4.11 Landschappelijke inpassing Beleid Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 m brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen, dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 m brede afschermende groengordel. Toetsing en conclusie Er wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing. Het huidige bos wordt behouden en zorgt voor voldoende landschappelijke inpassing vanaf de weg. Vanaf het water wordt de ontwikkeling visueel onderbroken door de voorliggende eilandjes. Naast de bestaande eilanden komt er een nieuw eiland evenwijdig aan het strand. Dit eiland wordt beplant, waardoor er een coulisse ontstaat die zorg draagt voor een aantrekkelijke landschappelijke inpassing. De breedte van het eiland is minimaal 10 m en de rietzoom heeft een vergelijkbare breedte. De bestaande beplantingssingel aan de zuidzijde heeft een aanzienlijke breedte van circa 28 m. Hierdoor heeft de landschappelijke inpassing een gemiddelde breedte van meer dan 10 m.
4.12 Verevening Beleid Algemeen Met het omgevingsplan 2006‐2012 heeft de provincie een ontwikkelingsgerichte benadering geïntroduceerd, waarbij meer ontwikkelingsruimte wordt geboden in het landelijk gebied. Hieraan is als voorwaarde verbonden dat wanneer initiatiefnemers gebruikmaken van deze ontwikkelingsruimte er tevens een investering in de omgevingskwaliteit dient plaats te vinden ter compensatie van het verlies aan ecologisch kapitaal, oftewel het principe van verevening. Meer concreet wil het principe van verevening zeggen dat een 'rode' ontwikkeling, ter verevening van het verlies aan ecologisch kapitaal, gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Met het nieuwe omgevingsplan 2012‐2018 wil de provincie meer sturen op hoofdlijnen en minder op details. Daarbij zijn bovendien de geboden ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied opnieuw bezien. Het principe van verevening is daarbij als algemeen uitgangspunt gehandhaafd. Wel dienen de spelregels aangepast te worden aan het nieuwe beleidskader. Het resultaat hiervan is verwoord in deze handreiking verevening 2012.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
42
Recreatiewoningen Binnen een verblijfsrecreatieve bestemming kan een breed scala aan activiteiten worden gerealiseerd, die niet allemaal op eenzelfde wijze kunnen worden benaderd. Bovendien vormt de economische uitvoerbaarheid bij verblijfsrecreatieve initiatieven een belangrijk aspect bij het geleverde maatwerk en kan er onderscheid gemaakt worden tussen initiatieven die zijn gesitueerd in de kustzone of in het achterland. Voor het realiseren van recreatiewoningen in het achterland wordt daarom een bedrag van € 1.000,‐ per recreatiewoning gerekend, dit komt neer op € 25.000,‐ per ha recreatieterrein. Ligplaatsen Voor het realiseren van ligplaatsen bij een jachthaven wordt een bedrag van € 300,‐ per ligplaats gerekend. De vereveningsbijdrage dient aangewend te worden ten behoeve van een investering in de omgevingskwaliteit. Daarbij moet het in alle gevallen gaan om een fysiekruimtelijke ontwikkeling die zoveel mogelijk een directe relatie heeft met het initiatief of project. Deze relatie kan gelegd worden op individueel initiatiefniveau, op projectniveau of op gebiedsniveau. Op basis van kengetallen kan berekend worden of een initiatief kan voldoen aan het vereveningsprincipe. Toetsing en conclusie De initiatiefnemer heeft in overleg met de gemeente afspraken gemaakt over de verevening. Dit wordt in een anterieure overeenkomst vastgelegd. Het aspect verevening vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
43
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Kostenverhaal In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins verzekerd. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente volledig zelf het grondeigendom heeft. De ontwikkeling van de locaties betreft een particulier initiatief. Voor de ontwikkeling is tussen de initiatiefnemer en de gemeente een exploitatieovereenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over de ontwikkeling zijn vastgelegd. De financieel‐economische haalbaarheid is hiermee voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
5.2 Resultaten overleg en inspraak Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken en om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. 5.2.1 Overlegreacties Het bestemmingsplan is toegestuurd aan de volgende instanties: provincie Zeeland; waterschap Scheldestromen; Rijkswaterstaat. Reactie provincie Zeeland, brief 13 oktober 2014 Samenvatting 1. Aandacht wordt gevraagd voor de vormgeving voor de aan te leggen geluidsvoorziening. Dit kan namelijk gevolgen hebben op de robuustheid en de functie van de landschappelijke inpassing. 2. Voor de beoogde uitbreiding is het noodzakelijk in het kader van de Natuurbeschermingswet een nieuwe vergunning aan te vragen. Hier dient in de resterende (herstel)opgave passend aan de nieuwe plannen uitgewerkt te worden. In het bestemmingsplan wordt hier niet op ingegaan. Voordat een nieuwe vergunningaanvraag in procedure wordt genomen moet aan de voorwaarden van de eerdere vergunning worden voldaan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
44
Reactie 1. De initiatiefnemer zal zorgvuldig omgaan met de vormgeving van de geluidsvoorziening en de inpassing hiervan in het landschap. 2. Er zal bij de vergunningaanvraag voldaan worden aan de voorwaarden uit de eerdere vergunning. Hierover vindt overleg plaatsen tussen de initiatiefnemer en de provincie. Conclusie De reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan. Reactie Rijkswaterstaat, brief 6 oktober 2014 Samenvatting 1. Er wordt niet ingegaan op de gebiedsgerichte Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak‐Zoommeer. Verzocht wordt hier aandacht aan te besteden in de toelichting. 2. Op de verbeelding zijn de waterkeringszones niet opgenomen. Verzocht wordt indien van toepassing deze op te nemen. 3. In het bestemmingsplan wordt niet ingegaan wat de invloed is van de toename van de recreatievaart voor de bezettingsgraad en capaciteit van de Bergsediepsluis. Reactie 1. In paragraaf 3.1 van de toelichting is een paragraaf 'Rijkstructuurvisie Grevelingen en Volkerak‐Zoommeer' toegevoegd waar wordt ingegaan op de visie. 2. Zoals in paragraaf 4.1 toegelicht is het plangebied buitendijks gelegen en ligt deze buiten de beschermingszone van de primaire waterkering. De beschermingszone B is parallel gelegen aan de N659. Deze valt nite in het plangebied. 3. Op dit moment is de bezettingsgraad en de capaciteit van de Bergsediep sluis beperkt. Verschillende stakeholders zijn op dit moment aan het verkennen wat de mogelijkheden zijn om de capaciteit te vergroten. De plannen van Waterrijk Oetserdam worden hier ook in meegenomen. Conclusie In paragraaf 3.1 van de toelichting wordt een nieuwe paragraaf 'Rijkstructuurvisie Grevelingen en Volkerak‐Zoommeer' opgenomen. Reactie Waterchap Scheldestromen brief 30 september 2015 Het waterschap geeft aan geen opmerkingen te hebben. 5.2.2 Inspraakreacties Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 29 augustus 2014 tot en met 9 oktober 2014 ter inzage gelegen voor een ieder. Er zijn geen reacties binnen gekomen.
5.3 Ambtshalve aanpassingen
Op verzoek van de initiatiefnemer wordt onder voorwaarden de mogelijkheid geboden voor het realiseren van bijgebouwen. Hiervoor is in artikel 5 een nieuw lid 5.3 Afwijken van de bouwregels opgenomen. Op 29 november 2014 is de reparatiewet BZK in werking getreden. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de grondslag in de Woningwet is verdwenen om stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening op te nemen. De bepalingen uit deze verordening werden in de praktijk veelal gebruikt voor de toetsing aan de eis van voldoende parkeergelegenheid. De juridische borging van de parkeeroplossing zit in artikel 5 lid 5.5 Strijdig gebruik.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
bijlagen bij de toelichting
47
Bijlage 1 Verstorings‐ en verslechteringstoets
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
48
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Speelmansplaten BV Waterrijk Oesterdam
Verslechterings- en verstoringstoets
Waterrijk Oesterdam Verslechterings- en verstoringstoets
Speelmansplaten B.V.
identificatie
planstatus
projectnummer:
datum:
status:
191620.907410.00
30-05-2013
definitief
projectleider:
ir. J.J. van den Berg auteur:
mw. drs. L.M. de Ruijter
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
2
Inhoud
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Inhoud 1. Inleiding 1.1. Aanleiding 1.2. Gebruikte bronnen
5 5 5
2. Wettelijk kader 2.1. Vogel- en Habitatrichtlijn 2.2. Natuurbeschermingswet 1998 2.3. Toetsingscriteria
7 7 7 8
3. Beoogde ontwikkeling 3.1. Beschrijving 3.2. Relevante ingrepen
9 9 9
4. Huidige situatie 4.1. Zoommeer 4.1.1. Algemeen 4.1.2. Natuurwaarden Zoommeer 4.2. Oosterschelde 4.2.1. Algemeen 4.2.2. Voorkomen habitattypen 4.2.3. Voorkomen habitatsoorten 4.2.4. Voorkomen broedvogels en niet-broedvogels 4.3. Broedvogels in en om het plangebied 4.4. Niet-broedvogels in en om het plangebied 4.5. Brabantse Wal 4.5.1. Algemeen 4.5.2. Natuurwaarden Brabantse Wal 4.6. Recreatievaart 4.6.1. Algemeen 4.6.2. Verwacht uitvaarpercentage Waterrijk Oesterdam 4.6.3. Trends en ontwikkelingen grote watersport
11 11 11 13 14 14 16 17 19 22 22 28 28 29 33 33 34 34
5. Effectbeschrijving 37 5.1. Inleiding 37 5.2. Verstoring door bouwwerkzaamheden 37 5.3. Vertroebeling en onderwater geluid door verschuiving waterlijn en uitbreiding jachthaven 38 5.4. Areaalverlies door toename aantal recreatiewoningen 38 5.5. Verstoring door toename aantal recreatiewoningen 39 5.6. Verstoring door toename aantal ligplaatsen 39 5.6.1. Zoommeer 39 5.6.2. Oosterschelde 40 5.7. Stikstofdepositie als gevolg van toename verkeersintensiteiten 41 5.7.1. Oosterschelde 41 5.7.2. Brabantse Wal 42 5.8. Cumulatie 43
4
Inhoud
6. Conclusies
45
Bijlagen: Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1: 2: 3: 4: 5: 6:
191620.907410.00
Natuurbeschermingswetvergunning 2010 Habitattypenkaart Brabantse Wal Kaart vogels met droog leefgebied Brabantse Wal Kaart soorten met nat leefgebied Brabantse Wal Overzichtskaart Oosterschelde Verkeersgeneratie Waterrijk Oesterdam
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
1. Inleiding
5
1.1. Aanleiding Waterrijk Oesterdam heeft de wens uit te breiden. De uitbreiding heeft betrekking op een toename van het aantal recreatiewoningen en ligplaatsen. Voor deze uitbreiding worden ook werkzaamheden in het water en aan de oever van het Zoommeer uitgevoerd. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden (zie figuur 1.1). Om deze effecten te kunnen bepalen is onderhavige verslechterings- en verstoringstoets opgesteld.
1.2. Gebruikte bronnen Bij het opstellen van deze rapportage zijn de volgende bronnen gehanteerd: -
-
-
-
-
Alterrra, Broekmeyer, M.E.A., Kros, J., Schotman, A.G.M., Kleunen A. van en Wamelink, G.W.W. (2012): Effecten van stikstof op vogelsoorten in vogelrichtlijngebieden in Noord-Brabant. Alterra-rapport 2359; Alterra, Dobben, H.F. van (2012): Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397; Bureau Waardenburg bv (22 september 2010): Beoordeling van effecten op natuurwaarden door uitbreiding recreatievoorzieningen en appartementen Speelmansplaten; Krijgsveld, K.L., R.R. Smits & J. van der Winden (2008): 'Verstoringsgevoeligheid van vogels - Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie'. Bureau Waardenburg bv, Culemborg Lensink., R et al (2007): Uitbreiding van de recreatievaart in het IJsselmeergebied tot 2030 in relatie tot de aanwijzing als Natura 2000-gebied; Ministerie van EL&I/EZ (2013): Gebiedendatabase Natura 2000-gebieden (http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=n2k); Platteeuw, M., R. Noordhuis & J. van der Perk (2006): Inschatting ecologische ontwikkelingen Veluwerandmeren 2005: Een actualisatie van ecologische effecten van het Integrale Inrichtingsplan voor de Veluwerandmeren inclusief de overige ontwikkelingen. RIZA-rapport 2006.004. Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad; Provincie Noord-Brabant (september 2010): conceptbeheerplan Natura 2000 Brabantse wal; Rijkswaterstaat (2009): Doelendocument Natura 2000 Deltagebied; Waterrecreatieadvies (2004): Watersport in het Deltagebied, integrale recreatievisie Deltawateren; Waterrecreatieadvies (2006): Onderzoek uitvaarpercentages jachthavens IJsselmeergebied;
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
6
-
-
Inleiding
Waterrecreatie Advies (2008): Jachthaven Muiden, second-opinion significante effecten Natura 2000; Wessels S.C. & A.H. Tuitert (2011): Quick scan invloed stikstofdepositie rijkswegenprojecten op Vogelen Habitatrichtlijnsoorten en Beschermde natuurmonumenten, januari 2011, Grontmij, in opdracht van Rijkswaterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS); www.natura2000deltawateren.nl; www.natuurkennis.nl; www.pbl.nl; www.rivm.nl/nl/themasites/gcn/Depositiekaarten; www.waarneming.nl.
Zoommeer Oosterschelde
Markiezaat
Brabantse Wal
Westerschelde & Saeftinghe Figuur 1.1 Natura 2000-gebieden in de omgeving van Waterrijk Oesterdam (rode cirkel)
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
2. Wettelijk kader
7
2.1. Vogel- en Habitatrichtlijn Op Europees niveau bestaan twee richtlijnen die bepalend zijn voor het natuurbeleid in de verschillende lidstaten: de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn1) is opgesteld in 1979 en heeft als doelstellingen: Beschermen van alle in het wild levende vogels en hun leefgebieden; extra bescherming trekvogels en bedreigde vogelsoorten door aanwijzing Speciale Beschermingszones (SBZ's); ‐ Opstellen beheersmaatregelen om de SBZ's in gunstige staat van instandhouding te houden of te brengen (instandhoudingsdoelen); ‐ Passende beoordeling van gevolgen van plannen of projecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen. De Habitatrichtlijn2) is in 1992 opgesteld ter bevordering van de biodiversiteit in Europa. De doelstellingen van de Habitatrichtlijn luiden: ‐ Bescherming biodiversiteit door Speciale Beschermingszones (SBZ's) aan te wijzen voor bedreigde planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden; ‐ Opstellen beheersmaatregelen om de SBZ's in gunstige staat van instandhouding te houden of te brengen (instandhoudingsdoelen); ‐ Passende beoordeling van gevolgen van plannen of projecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen.
2.2. Natuurbeschermingswet 1998 Bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet: verankert de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000, bestaande uit Speciale Beschermingzones (SBZ's) op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving; regelt ook de bescherming van de al bestaande (staats)natuurmonumenten; vormt de wettelijke basis voor de aanwijzingsbesluiten met instandhoudingsdoelstellingen; legt de rol van bevoegd gezag voor verlening van Nb-wetvergunningen meestal bij de provincies (in dit geval Gedeputeerde Staten van Zeeland). Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten, die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit
1 ) 2)
Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
8
Wettelijk kader
van het gebied kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben3). Voor vergunningverlening is dan een habitattoets nodig. Een dergelijke toets verloopt volgens verschillende stappen. De eerste stap betreft de oriëntatiefase waarin sprake is van een voortoets. Centraal staat dan de vraag of er een kans op een significant negatief effect is. Indien dit het geval is, dient aan de hand van een passende beoordeling dit effect te worden bepaald. Om voor vergunningverlening in aanmerking te komen dient vervolgens voldaan te worden aan de zogenaamde ADC-criteria: zijn er geen Alternatieven? is er sprake van een Dwingende reden van groot openbaar belang? zijn er Compenserende maatregelen voorzien? In de oriëntatiefase kan ook geconstateerd worden dat er wel een negatief effect wordt verwacht, maar zeker geen significant effect. In dat geval kan voor vergunningverlening volstaan worden met een zogenaamde verslechterings- en verstoringstoets. In deze minder diepgaande toets dient dan te worden onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar of zelfs verwaarloosbaar effect. In het kader van de Natuurbeschermingswet dienen zowel interne effecten (binnen Natura 2000) als externe effecten (buiten Natura 2000) van het voornemen op de te beschermen soorten en habitats te worden onderzocht. Voor Natura 2000-gebieden gelden onder meer de volgende verplichtingen. De overheid dient ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert. Tevens mag er geen verstoring optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied. Bevoegde nationale instanties geven slechts toestemming voor het plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. In dergelijke gevallen moeten tevens inspraakmogelijkheden zijn geboden. Als een plan of project om dwingende reden van groot openbaar belang toch moet worden gerealiseerd terwijl het negatief beoordeeld is, moeten alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Europees ecologisch netwerk (Natura 2000) bewaard blijft.
2.3. Toetsingscriteria De voorgenomen ontwikkeling vindt deels plaats in het Natura 2000-gebied Zoommeer. Er dient dat ook getoetst te worden aan de criteria areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding. Daarnaast kan verstoring door vertroebeling en (onderwater)geluid optreden in het Natura 2000-gebied Zoommeer. Verstoring door vaarrecreatie kan optreden in het Zoommeer en het naastgelegen Natura 2000-gebied Oosterschelde. De ontwikkeling trekt ook extra verkeer aan waardoor vermesting/verzuring stikstofdepositie kan optreden op de Oosterschelde of de Brabantse Wal.
door
3) Volgens de EU-handleiding treedt 'verslechtering' op, wanneer de door de habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer er een dalende lijn optreedt met betrekking tot de specifieke betekenis van een gebied voor de instandhouding van de habitat of de daarmee 'geassocieerde typische soorten' op lange termijn. Van 'verstoring' is volgens de EU-handleiding sprake, wanneer uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de soort het gevaar loopt niet langer een levensvatbare component van de natuurlijke habitat te blijven.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
3. Beoogde ontwikkeling
9
3.1. Beschrijving Op grond van het vigerende bestemmingsplan kan in het plangebied een recreatiepark van 74 recreatiewoningen met bijbehorende voorzieningen, een beheerderswoning en 120 ligplaatsen worden gerealiseerd. Een deel van het recreatiepark is al in ontwikkeling. Voor de eerste fase van de ontwikkeling, 54 recreatiewoningen en 120 ligplaatsen, is reeds een Natuurbeschermingswetvergunning (bijlage 1) afgegeven. Vanuit het oogpunt van exploitatie is het echter noodzakelijk om het aantal eenheden te vergroten met minimaal 75 en maximaal 140 woningen. Daarnaast wordt het aantal ligplaatsen in de jachthaven vergroot, van 120 naar 215. Voor de uitbreiding van het gebied wordt aan de oostzijde de oeverlijn vergraven. Voor de flexibiliteit van de ontwikkeling wordt hierbij rekening gehouden met 2 scenario’s. Het eerste scenario gaat uit van het beperkt vergraven van de oeverlijn waarbij een schiereiland wordt gecreëerd, zoals op figuur 3.1 is weergegeven. Het tweede scenario gaat uit van het maken van een aantal landtongen. Per saldo is in beide scenario’s min of meer sprake van hetzelfde wateroppervlak als in de bestaande situatie.
3.2. Relevante ingrepen Voor de toetsing aan de Natuurbeschermingswet zijn de volgende onderdelen van het voornemen van belang: 1. Bouwwerkzaamheden, dit leidt mogelijk tot tijdelijke verstoring; 2. Verschuiving waterlijn en uitbreiding jachthaven, dit leidt tijdelijk tot vertroebeling en onderwater geluid; 3. Toename aantal recreatiewoningen leidt tot areaalverlies en verstoring; 4. Toename aantal ligplaatsen, dit kan eveneens leiden tot mogelijke verstoring. 5. Toename aantal recreatiewoningen en ligplaatsen leidt tot een toename van de verkeersintensiteiten en kan daarmee leiden tot verzuring/vermesting als gevolg van stikstofdepositie.
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
Waterpark Oesterdam fase II 31 mei 2013
N
4. Huidige situatie
11
Voor deze verslechterings- en verstoringstoets zijn drie Natura 2000-gebieden relevant. Het plangebied ligt gedeeltelijk in het Zoommeer (zie figuur 1.1). Direct aan de westzijde van de Oesterdam ligt de Oosterschelde en een deel van de ontsluitingswegen ligt langs de Brabantse Wal. Meer naar het zuidoosten ligt ook het Natura 2000-gebied Markiezaat. Omdat er geen directe open vaarverbinding bestaat tussen het Zoommeer en het Markiezaat, worden negatieve effecten op voorhand uitgesloten. Gezien de afstand tot het Krammer-Volkerak (> 11km) zal slechts een zeer beperkt deel van de vaarbewegingen richting dit gebied gaan, zodat negatieve effecten ook hier op voorhand kunnen worden uitgesloten.
4.1. Zoommeer 4.1.1. Algemeen Het Zoommeer is een "afgesloten zeearm" die via het kanaal de Eendracht in open verbinding staat met het Volkerak. Dit waterlichaam ontstond in april 1987 toen de Philipsdam werd voltooid. Het Zoommeer was al door de Markiezaatskade (1983) en de Oesterdam (1986) gescheiden van de Oosterschelde. Binnen een paar maanden werd het water zoet en het peil werd gefixeerd op 0 cm NAP. Daardoor viel ca. 220 ha van het voormalige intergetijdengebied permanent droog. De successie van de vegetatie is nog volop gaande. De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels als ganzen zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniers als kale grondbroeders (kluut, plevieren, sterns) en gras- en zaadeters (smient, pijlstaart). De ontwikkelingen in het water zijn gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten. In de huidige situatie is bij de niet-broedvogels de betekenis op landelijke schaal het grootst bij fuut, krakeend, wintertaling en pijlstaart, maar geen enkele soort bereikt gemiddeld een aandeel van meer dan 1 % van de Nederlandse populatie. De haalbaarheid van behoud van de huidige populaties hangt af van de keuzes m.b.t. een eventueel herstel van de zoet-zout gradiënt in het Volkerak-Zoommeer. Daarnaast heeft het gebied echter betekenis als rustgebied voor overtijende vogels die bij laag water in de Oosterschelde foerageren (scholekster, bontbekplevier, steenloper). Als broedgebied is het van beperkte betekenis voor kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes (kluut, bontbekplevier, strandplevier en visdief) en voor de zwartkopmeeuw, maar in verband met vegetatiesuccessie is deze betekenis inmiddels sterk verminderd. De hernieuwde inlaat van zout water is onlangs gepresenteerd als één van de mogelijkheden om de jaarlijkse algenbloei te bestrijden, en daarbij wordt doorspoeling naar de Westerschelde aanbevolen in verband met mogelijke problemen met mariene algen of zeesla. Omdat de aanwijzing is geschied op grond van "zoete" waarden, zal in geval van een zoute toekomst bij een aantal soorten het ambitieniveau lager moeten liggen dan de huidige situatie, terwijl aan de andere kant nieuwe waarden zullen ontstaan die aanvullende bescherming verdienen. (Ministerie van EZ, 2013)
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
12
Huidige situatie
Het beschermde natuurmonument in het Zoommeer bestaat uit ondiepe oeverwateren en min of meer duurzaam drooggevallen gronden. Het recreatieterrein ‘Speelmansplaten’ behoort niet tot het beschermd natuurmonument. Het Zoommeer is een Vogelrichtlijngebied en nog niet definitief als Natura 2000-gebied aangewezen. De kernopgaven voor het gebied luiden als volgt: Kernopgaven
1.12
1.19
Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Noordzee, Waddenzee en Delta)
Behoud of herstel ruimtelijke samenhang diep water, kreken, geulen, ondiep water, platen, kwelders of schorren, stranden en bijbehorende sedimentatie- en erosieprocessen. Behoud openheid, rust en donkerte. Voor vogels betekent dit voldoende rust en ruimte om te foerageren en voldoende rustige hoogwatervluchtplaatsen op korte afstand van foerageergebieden in het intergetijdengebied.
Behoud hoogwatervluchtplaats vogels Binnendijkse brakke gebieden
Behoud en herstel ongestoorde hoogwatervluchtplaatsen.
Behoud en ontwikkeling kwaliteit binnendijkse brakke gebieden voor noordse woelmuis *H1340, broedvogels (kluut A132, sterns), overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) H7140_B, schorren en zilte graslanden (binnendijks) H1330_B (bijv. Yerseke Moer), brakke variant van ruigten en zomen (harig wilgenroosje) H6430_B en als hoogwatervluchtplaats.
In tabel 4.1 zijn de instandhoudingsdoelen voor het Zoommeer weergegeven. Tabel 4.1 Instandhoudingsdoelen Zoommeer SVI Landelijk
Doelst. Opp.vl.
Doelst. Kwal.
Doelst. Pop.
Draagkracht aantal vogels
Draagkracht aantal paren
Broedvogels A132
Kluut
-
=
=
2000*
A138
Strandplevier
--
=
=
220*
A176
Zwartkopmeeuw
+
=
=
400*
A193
Visdief
-
=
=
6500*
Niet-broedvogels A005
Fuut
-
=
=
170
A043
Grauwe Gans
+
=
=
470
A046
Rotgans
-
=
=
220
A048
Bergeend
+
=
=
200
A050
Smient
+
=
=
800
A051
Krakeend
+
=
=
180
A052
Wintertaling
-
=
=
370
A054
Pijlstaart
-
=
=
90
A056
Slobeend
+
=
=
90
A061
Kuifeend
-
=
=
850
A125
Meerkoet
-
=
=
710
A132
Kluut
-
=
=
geen
* voor een naam betekent het prioritaire soort of habitattype; achter een getal in de kolom draagkracht aantal paren duidt het op een regionaal doel Legenda W
191620.907410.00
Kernopgave met wateropgave
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
SVI landelijk =
Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) Behoudsdoelstelling
>
Verbeter- of uitbreidingsdoelstelling
=(<)
Ontwerp-aanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering
13
4.1.2. Natuurwaarden Zoommeer De betekenis van het Zoommeer voor watervogels hangt voor een belangrijk deel samen met de toestand van het watersysteem. De ontwikkelingen in het water worden vooral gestuurd door hoge en toenemende nutriëntgehalten. In de huidige situatie heeft het Zoommeer een beperkte betekenis voor trek- en wintervogels als fuut, krakeend, wintertaling en pijlstaart, maar geen enkele soort bereikt gemiddeld een aandeel van meer dan 1 % van de Nederlandse populatie. De toekomstige betekenis voor deze soorten zal afhangen van de keuzen die gemaakt worden: blijft het watersysteem zoet of wordt een eventueel herstel van de zoetzoutgradiënt in het Volkerak-Zoommeer nagestreefd? Het Zoommeer is momenteel ook van belang als rustgebied voor overtijende vogels die bij laag water in de Oosterschelde foerageren. Het gaat dan vooral om grote aantallen van scholekster, bontbekplevier en steenloper. Als broedgebied is het Zoommeer van enige betekenis geweest voor kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes als kluut, bontbekplevier, strandplevier en visdief en tevens voor de zwartkopmeeuw. Door de vegetatiesuccessie is deze betekenis inmiddels sterk verminderd; broedparen van de genoemde soorten zijn vrijwel verdwenen. Op de nieuwe eilandjes bij de Speelmansplaat heeft zich een kleine kolonie gevestigd van de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw. (Rijkswaterstaat, 2009) In paragraaf 4.3 en 4.4 wordt nader ingegaan op het voorkomen van de soorten rond het plangebied. Uit een vergelijking tussen tabel 4.1 en de onderstaande tabellen blijkt ook dat de instandhoudingsdoelen voor de helft van de soorten niet gehaald wordt. Tabel 4.2 Broedvogels in de Zoommeer
Tabel 4.3 Niet-broedvogels in de Zoommeer
Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS)
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
14
Huidige situatie
Functie: b broeden, f foerageren, s slapen (slaapplaats)
Trends worden weergegeven voor de lange termijn (startjaar aangegeven) en voor de laatste tien jaar (broedvogels), resp. laatste tien seizoenen (winter‐ en trekvogels). Gebruikte trend-symbolen: ++ significante sterke toename van >5% per jaar +
significante matige toename van < 5% per jaar
0
stabiel, geen significante trend
-
matige significante afname van < 5% per jaar
--
sterke significante afname van >5% per jaar
?
onzeker, geen betrouwbare trendindicatie mogelijk
Het Zoommeer staat via het Schelde-Rijnkanaal in open verbinding met het Volkerakmeer. Het Volkerakmeer maakt deel uit van het Habitatrichtlijngebied Krammer- Volkerak. Het Krammer-Volkerak is aangewezen als Habitatrichtlijngebied voor kleine modderkruiper en bittervoorn (www.synbiosys.alterra.nl). Deze soorten zijn voor zover bekend nooit aangetroffen in het Zoommeer. (Waardenburg, 2010)
4.2. Oosterschelde 4.2.1. Algemeen De Oosterschelde is een voormalig estuarium, dat na de aanleg van de Deltawerken is veranderd in een ondiepe baai met zout water en een gedempt getij. Het gebied herbergt de belangrijkste getijdennatuur van Zuidwest- Nederland in de vorm van droogvallende platen en schorren met de daarbij behorende grote hoeveelheden foeragerende en rustende wadvogels. Onder water bevindt zich een kleurrijke wereld, boordevol mariene wieren en dieren. Aan de noord- en zuidkant van de Oosterschelde behoort een kralensnoer van binnendijkse terreinen tot het Natura 2000-gebied. Deze zijn rijk aan milieugradiënten en zijn van belang voor onder meer zilte graslanden, broedende en rustende vogels en de Noordse woelmuis. Sinds 2002 heeft de Oosterschelde de status van Nationaal Park. De Oosterschelde is in 2009 definitief aangewezen als Habitat- en Vogelrichtlijngebied. De kernopgaven voor de Oosterschelden luiden als volgt: Kernopgaven
1.11
Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Noordzee, Waddenzee en Delta) Rust- en foerageergebieden
1.13
Voortplantingshabitat
1.16
Diversiteit schorren en kwelders
191620.907410.00
Behoud of herstel ruimtelijke samenhang diep water, kreken, geulen, ondiep water, platen, kwelders of schorren, stranden en bijbehorende sedimentatie- en erosieprocessen. Behoud openheid, rust en donkerte. Voor vogels betekent dit voldoende rust en ruimte om te foerageren en voldoende rustige hoogwatervluchtplaatsen op korte afstand van foerageergebieden in het intergetijdengebied. Behoud slikken en platen voor rustende en foeragerende nietbroedvogels zoals voor bonte strandloper A149, rosse grutto A157, scholekster A130, kanoet A143, steenloper A169 en eider A063 en rustgebieden voor gewone zeehond H1365 en grijze zeehond H1364. Behoud ongestoorde rustplaatsen en optimaal voortplantingshabitat (waaronder embryonale duinen H2110) voor bontbekplevier A137, strandplevier A138, kluut A132, grote stern A191 en dwergstern A195, visdief A193 en grijze zeehond H1364. Behoud (Waddenzee) en herstel (Delta) van schorren en zilte graslanden (buitendijks) H1330_A met alle successiestadia, zoet-zout overgangen, verscheidenheid in substraat en getijregime en mede als
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
15
hoogwatervluchtplaats. 1.19
Binnendijkse brakke gebieden
Behoud en ontwikkeling kwaliteit binnendijkse brakke gebieden voor noordse woelmuis *H1340, broedvogels (kluut A132, sterns), overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) H7140_B, schorren en zilte graslanden (binnendijks) H1330_B (bijv. Yerseke Moer), brakke variant van ruigten en zomen (harig wilgenroosje) H6430_B en als hoogwatervluchtplaats.
In tabel 4.4 zijn de instandhoudingsdoelen voor dit gebied opgenomen. Tabel 4.4 Instandhoudingsdoelen Oosterschelde SVI Landelijk
Doelst. Opp.vl.
Doelst. Kwal.
Habitattypen H1160 Grote baaien
--
=
>
H1310A
-
>
=
--
=
=
-
=
=
-
>
=
H1320
Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) Slijkgrasvelden
H1330A
Doelst. Pop.
Schorren en zilte graslanden (buitendijks) H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks) H7140B Overgangs- en trilvenen veenmosrietlanden Habitatsoorten H1340 *Noordse woelmuis
-
>
>
--
>
=
>
H1365
=
>
>
Draagkracht aantal vogels
Draagkracht aantal paren
Gewone zeehond
+
Broedvogels A081 Bruine Kiekendief
+
=
=
19
A132
Kluut
-
=
=
2000*
A137
Bontbekplevier
-
=
=
100*
A138
Strandplevier
--
>
>
220*
A191
Grote stern
--
=
=
4000*
A193
Visdief
-
=
=
6500*
A194
Noordse Stern
+
=
=
20
A195
Dwergstern
--
=
=
300*
Niet-broedvogels A004 Dodaars
+
=
=
80
A005
Fuut
-
=
=
370
A007
Kuifduiker
+
=
=
8
A017
Aalscholver
+
=
=
360
A026
Kleine Zilverreiger
+
=
=
20
A034
Lepelaar
+
=
=
30
=
A037
Kleine Zwaan
-
=
A043
Grauwe Gans
+
=
=
2300
A045
Brandgans
+
=
=
3100 6300
A046
Rotgans
-
=
=
A048
Bergeend
+
=
=
2900
A050
Smient
+
=
=
12000
A051
Krakeend
+
=
=
130
A052
Wintertaling
-
=
=
1000
A053
Wilde eend
+
=
=
5500
A054
Pijlstaart
-
=
=
730
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
16
Huidige situatie
A056
Slobeend
+
=
=
940
A067
Brilduiker
+
=
=
680
A069
Middelste Zaagbek
+
=
=
350
A103
Slechtvalk
+
=
=
10
A125
Meerkoet
-
=
=
1100
A130
Scholekster
--
=
=
24000
A132
Kluut
-
=
=
510
A137
Bontbekplevier
+
=
=
280
A138
Strandplevier
--
=
=
50
A140
Goudplevier
--
=
=
2000
A141
Zilverplevier
+
=
=
4400
A142
Kievit
-
=
=
4500 7700
A143
Kanoet
-
=
=
A144
Drieteenstrandloper
-
=
=
260
A149
Bonte strandloper
+
=
=
14100
A157
Rosse grutto
+
=
=
4200
A160
Wulp
+
=
=
6400
A161
Zwarte ruiter
+
=
=
310
A162
Tureluur
-
=
=
1600
A164
Groenpootruiter
+
=
=
150
A169
Steenloper
--
=
=
580
4.2.2. Voorkomen habitattypen Het meest stikstofgevoelige habitattype betreft H7140B Overgangs- en trilveen (veenmosrietlanden) met een kritische depositie van 714 mol N/ha/jr. De achtergronddepositie in het Natura 2000-gebied is op de oevers en binnendijks overal hoger (ca. 770 – 1520 mol N/ha/jr.) dan deze kritische depositiewaarde, zodat ook bij een geringe extra stikstofdepositie significant negatieve effecten op dit habitattype niet kunnen worden uitgesloten. Op de oevers en binnendijks zijn ook de habitattypen H1310A en H1330B gelegen. De ligging van de habitattypen wordt hieronder nader beschreven. Tabel 4.5 Kritische depositiewaarden habitattypen Oosterschelde KDW in mol N/ha/jr. H1160
Grote baaien
H1310A
Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)
1643
H1320
Slijkgrasvelden
1643
H1330A
Schorren en zilte graslanden (buitendijks)
1571
H1330B
Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
1571
H7140B
Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
> 2400
714
H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) H1310A komt binnendijks voor, in combinatie met H1330B, aan de zuidkust van Schouwen (in vrijwel alle traditionele inlagen en karrenvelden, natuurontwikkelingsgebieden in het kader van Plan Tureluur gebieden, Koudekerksche Inlagen, Inlaag Zuidhoek, Schakerloopolder), in beperkte oppervlakken in de Koude- en Kaarspolder en in de Deesche Watergang. H1310_A wordt verder gevonden in het Krekengebied Ouwerkerk. Een voorwaarde voor het ontwikkelen van dit habitattype is de aanwezigheid van zout (kwel)water. (Rijkswaterstaat, 2009)
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
17
H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks) Dit habitattype komt voor in combinatie met H1310A, zie hierboven. Verder komt het type voor aan de zuidkust van Tholen (Scherpenissepolder, Schakerloopolder en de Noordpolder). Een voorwaarde voor het ontwikkelen van dit habitattype is de aanwezigheid van zout (kwel)water. (Rijkswaterstaat, 2009) H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) Dit habitattype wordt amper aangetroffen in de Oosterschelde. Er ligt ruwweg 1 – 2 hectare in de Inlaag Vlietepolder. Het precieze areaal in de Vlietepolder en de rest van de Oosterschelde is niet bekend. (Rijkswaterstaat, 2009) Strand- en bontbekplevier gelden ook als stikstofgevoelig aangezien hun broedhabitat (kale zandplaten) sneller dichtgroeit onder invloed van extra stikstof (Alterra-rapport 2359). De overige kwalificerende (vogel)soorten leven in dynamische, zoute, voedselrijke en/of kalkrijke habitats en zijn om die reden niet gevoelig voor extra stikstofdepositie.
4.2.3. Voorkomen habitatsoorten H1365 Gewone Zeehond Voor de gewone zeehond is een regiodoelstelling geformuleerd voor een behoud van het oppervlak aan leefgebied en een verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voor ten minste 200 zeehonden. Binnen de Delta levert de Voordelta de belangrijkste bijdrage (45% in 2006/2007), eerst gevolgd door de Westerschelde (33%) en daarna de Oosterschelde (24%). De Oosterschelde herbergde in het seizoen 2006/2007 24% van het totaal aantal zeehonddagen van de gewone zeehond in de zoute Delta. Ten opzichte van het seizoen 2005/2006 nam de soort hier iets af. De grootste aantallen werden waargenomen in de periode april-augustus met een maximum van 44 exemplaren in augustus. Met 95% van het totaal aantal waargenomen zeehonden vormen de ligplaatsen rond de geulen van de Roggeplaat veruit het belangrijkste gebied in de Oosterschelde. Binnen de Roggeplaat is ten opzichte van het vorige telseizoen een lichte verschuiving merkbaar van de Westgeul naar de naastgelegen Middengeul. De monding van de Westgeul wordt steeds ondieper en is daardoor wellicht minder aantrekkelijk aan het worden voor de soort. Incidenteel werden in 2006/2007 gewone zeehonden waargenomen op de Neeltje Jansplaat, Galgeplaat, de Slikken van de Dortsman en het Noordergaatje bij Yerseke. Het rusthabitat van de gewone zeehond bestaat uit rotskusten, zandplaten en zandstranden. Een belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van rustplaatsen is het ontbreken van menselijke verstoring en directe toegang tot diep water (Rijkswaterstaat, 2009). De Oosterschelde kent overigens al regelingen om de rust op platen te garanderen (zie bijlage 5).
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
18
Huidige situatie
Figuur 4.1 Zeehonden in de Oosterschelde (bron: Geoloket Provincie Zeeland) H3140 Noordse Woelmuis In 2002 zijn inventarisaties uitgevoerd op Tholen, maar daarbij zijn geen Noordse woelmuizen gevonden. In 2004 zijn inventarisaties uitgevoerd op Schouwen Duiveland, waarbij de soort onder andere is aangetroffen aan de zuidkust van Schouwen. In 2007 is Schouwen Duiveland weer geïnventariseerd, waarbij de soort nog op enkele locaties werd gevonden (ten westen van Burghsluis, Schelphoek binnendijks en Inlaag Zuidhoek). Aan de noordkust van Noord-Beveland zijn ook inventarisaties uitgevoerd in 2007, maar hierbij werd de Noordse woelmuis niet (meer) aangetroffen. Inventarisaties van deze soort zijn nooit gebiedsdekkend. Ieder jaar worden verschillende locaties onderzocht. (Rijkswaterstaat, 2009) De soort is typerend voor vochtige tot uitgesproken natte vegetaties in laagveen-, veen op klei en buitendijkse gebieden. De Noordse woelmuis is een vrijwel strikte herbivoor met een weinig selectieve voedselkeuze. Gedurende de wintermaanden zoeken de Noordse woelmuizen de drogere delen in een leefgebied op om te overwinteren. Vandaar uit worden in de loop van het voorjaar dan weer geschikter wordende plekken bewoond. De afstanden die worden afgelegd tussen zomer- en winterhabitat zijn hooguit enkele tientallen meters, maar kunnen veel groter zijn (tot 200 meter). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de soort erg mobiel is. Het voedsel van de Noordse woelmuis bestaat uit rietspruiten, zeggen, biezen en (schijn)grassen. De Noordse woelmuis leeft in rietlanden, zeggenvegetaties, drassige hooilanden, vochtige extensief gebruikte (zowel maaien als begrazen) weilanden met strooisellaag en in vochtige oevervegetaties langs meren, rivieren, zeearmen, kreken, wielen en kleiputten. Wanneer er geen concurrentie van andere woelmuissoorten optreedt, worden ook drogere biotopen zoals wegbermen, dijktaluds en droge graslanden bezet. (Rijkswaterstaat, 2009) In of in de omgeving van het plangebied komt de Noordse woelmuis naar verwachting niet voor. Het plangebied kent een hoge mate van verstoring en het voorkomen van andere woelmuizen wordt niet uitgesloten.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
19
4.2.4. Voorkomen broedvogels en niet-broedvogels Uit een vergelijking van tabel 4.4 met tabel 4.6 blijkt dat er voor veel vogels sprake is van een positieve trend. In paragraaf 4.3 en 4.4 is het voorkomen van de soorten in en om het plangebied beschreven. Tabel 4.6 Broedvogels in de Oosterschelde
Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS)
Tabel 4.7 Niet-broedvogels in de Oosterschelde
Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) Functie: b broeden, f foerageren, s slapen (slaapplaats) Trends worden weergegeven voor de lange termijn (startjaar aangegeven) en voor de laatste tien jaar (broedvogels), resp. laatste tien seizoenen (winter- en trekvogels). Gebruikte trend-symbolen:
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
20
Huidige situatie
++ significante sterke toename van >5% per jaar +
significante matige toename van < 5% per jaar
0
stabiel, geen significante trend
-
matige significante afname van < 5% per jaar
--
sterke significante afname van >5% per jaar
?
onzeker, geen betrouwbare trendindicatie mogelijk
Uit de onderstaande afbeeldingen wordt afgeleid welke soorten tijdens het recreatieseizoen voorkomen in de Oosterschelde.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
21
De brilduiker, rotgans, pijlstaart en smient komen tijdens het recreatieseizoen (mei t/m september) niet of nauwelijks voor in de Oosterschelde. Dit zijn echte overwinteraars. De bergeend, goudplevier, kievit, meerkoet en slobeend komen wel in (een deel van) het recreatieseizoen voor, maar zijn toch merendeel wintergasten. De slobeend kent wel al een toename in aantallen in augustus. De zwarte ruiter komt in de zomer voor, maar bevindt zich als steltloper niet op het open water, daar waar de (water)recreatie vanuit het plangebied plaatsvindt. De wilde eend en fuut zijn soorten die in grote aantallen voorkomen in de nazomer (augustus en september), waarbij er een overlap is met de grote aantallen recreanten in augustus. De effectbeschrijving op de Oosterschelde richt zich gezien bovenstaande op de slobeend, fuut en wilde eend.
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
22
Huidige situatie
4.3. Broedvogels in en om het plangebied In tabel 4.2 is een overzicht weergegeven van de totale aantallen broedparen van kwalificerende of begrenzende broedvogelsoorten in het Zoommeer voor de periode 2007 t/m 2011. De meeste soorten broeden op de Princesseplaat en/of op twee eilandjes in een natuurontwikkelingsplas ten oosten van de Kreekraksluizen. Alleen de visdief maakt mogelijk gebruik van de (directe omgeving van) de Speelmansplaten om daar te rusten en/of foerageren. (Bureau Waardenburg, 2010) De visdief heeft belang bij kaal of spaarzaam begroeid land, wat steeds minder aanwezig is in het Zoommeer. Troebel water zorgt mogelijk voor verslechtering van zijn foerageergebied. In het Zoommeer is sprake van vertroebeling door blauwalg en vindt verruiging plaats. Dit blijkt ook uit de onderzoeksgegevens van Sovon (zie hieronder). De soort is nauwelijks meer aanwezig in het Zoommeer.
Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS) Op de Speelmansplaten zelf broeden geen kwalificerende of begrenzende broedvogelsoorten (Bureau Waardenburg, 2010).
4.4. Niet-broedvogels in en om het plangebied Hoogwatervluchtplaatsen Zoommeer Op en rond de Speelmansplaten aan de Zoommeerkant kunnen jaarrond belangrijke aantallen watervogels rusten en/of foerageren, met name steltlopers, eenden en meeuwen (tabel 4.8). Tussen het recreatieterrein de Speelmansplaten en de Bergsediepsluis, aan de noordkant van de Oesterdam, bevindt zich een belangrijke hoogwatervluchtplaats (hvp) van o.a. steltlopers en bergeenden, die twee keer per dag tijdens hoogwater in de Oosterschelde hier in het Zoommeer komen rusten (RIKZ telgebied ZO532) (figuur 4.2). Kleinere hvp’s nabij de Speelmansplaten bevinden zich in het Zoommeer nabij de vogeleilanden ten noorden van het recreatieterrein (RIKZ 39 telgebied ZO537) en bij de natuurontwikkeling van het RAK (RIKZ telgebied ZO536). Langs de zuidoever van de Oesterdam (RIKZ telgebied OS532) overtijen ook belangrijke aantallen vogels (vooral scholeksters). Mogelijk maken deze vogels ook gebruik van de hvp’s bij de Speelmansplaten en bestaat uitwisseling tussen de verschillende hvp’s. Tijdens laagwater foerageert het merendeel van de vogels, die gebruik maken van genoemde hvp’s, op de drooggevallen slikken en platen in de Oosterschelde. De omgeving van de Speelmansplaten wordt tijdens hoogwater vooral als hvp gebruikt door rotgans, bergeend, scholekster, rosse grutto, wulp en tureluur (tabel 4.8). De seizoenspatronen van deze soorten (figuur 4.3), zoals vastgesteld op de verschillende hvp’s gelegen in en rond het recreatieterrein Speelmansplaten (telgebieden ZO532, ZO536 en ZO537), laten zien dat ook gedurende het recreatieseizoen in het zomerhalfjaar (mei – oktober) relatief grote aantallen
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
23
vogels komen rusten in de directe omgeving van het recreatieterrein Speelmansplaten. (bron: Waardenburg, 2010) Tabel 4.8 Gemiddeld seizoensmaximum voor kwalificerende en begrenzende nietbroedvogelsoorten in de periode 1999 – 2004 vastgesteld tijdens hoogwatertellingen in vier RIKZ telgebieden in de omgeving van de Speelmansplaten. De eerste drie telgebieden overlappen met of liggen nabij de Speelmansplaten aan de Zoommeerkant. De vierde ligt aan de Oesterdam aan de Oosterscheldekant. Voor ligging van de telgebieden, zie figuur 4.2 (gegevens RIKZ) (bron: Waardenburg, 2010)
De vogels het dichtst bij het recreatieterrein rusten in de hoek van het ondiepe watergedeelte net ten westen van de Speelmansplaten, met verschillende concentraties vogels tot aan de Bergsediepsluis (figuur 4.2 en 4.3). Het gaat hierbij in het voorjaar vooral om rotgans, wulp, bergeend en rosse grutto, in de zomer om scholekster, rosse grutto, wulp en tureluur en in de herfst om bergeend, scholekster, wulp en tureluur (figuur 4.3). De maximum aantallen voor deze soorten lopen hier uiteen van 127 vogels voor wulp tot 274 voor scholekster (tabel 4.8). Tijdens het speciale onderzoek naar de ligging van hoogwatervluchtplaatseen in 2003 en 2004 werd ontdekt dat op het recreatieterrein Speelmansplaten zelf tijdens hoogwater in de Oosterschelde soms door groepen scholeksters, rosse grutto’s, bergeenden e.a. wordt gerust (figuur 4.2). Dit werd zowel in zomer- als winterhalfjaar vastgesteld (bijv. 9 juli 2003; 910 scholeksters en 19 januari 2004 590 scholeksters). In de zomerperiode ging het om een periode waarbij er geen recreanten aanwezig waren doordat het gebied afgesloten was voor waterrecreatie vanwege blauwalgen en in de winter ging het om een periode met harde wind. In beide gevallen is het waarschijnlijk dat het vooral om vogels (i.g.v. scholeksters) gaat die van de hoogwatervluchtplaats afkwamen aan de zuidzijde van de Oesterdam (hieronder besproken). (bron: Waardenburg, 2010)
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
24
Huidige situatie
Figuur 4.2 Ligging van RIKZ telgebieden voor hoogwatertellingen (ZO532, ZO536, ZO537 en OS532) en RIZA telgebieden voor zoetwatertellingen (BR5351, BR5352 en BR5340) (bron: Waardenburg, 2010)
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
25
Figuur 4.3 Seizoenspatroon van een selectie van vogelsoorten aanwezig in RIKZ telgebieden ZO532, ZO536 en ZO537 (hoogwatervluchtplaatsen ten westen, noorden en oosten van het recreatieterrein, zie figuur 4.1 voor ligging van telgebieden). Weergegeven is het gemiddeld aantal per maand in de periode 1999/2000 – 2004/2005 vastgesteld tijdens hoogwatertellingen door het RIKZ. Samen met de vogels die in OS532 onder aan de dijk van de Oesterdam bij hoogwater rusten, maken deze vogels tijdens laag water gebruik van de foerageergebieden in het oostelijk deel van de Oosterschelde. Naar verwachting vindt daarmee uitwisseling plaats van vogels op de hvp’s in de drie telgebieden aan de Speelmansplatenkant en het gebied aan de Oosterscheldekant. (Bureau Waardenburg, 2010) Hoogwatervluchtplaatsen Oesterdam/Oosterschelde De zuidoever van de Oesterdam maakt deel uit van het RIKZ telgebied OS532. Vergelijking van gemiddelde seizoensmaxima van de Vogelrichtlijnsoorten in dit telgebied (tabel 4.8) met de significantiegrenzen in tabel 4.4, geeft aan dat in telgebied OS532 (inter)nationaal belangrijke aantallen bergeenden, krakeenden, brilduikers en steenlopers aanwezig kunnen zijn (aantal groter dan significantiegrens). RIKZ telgebied OS532 strekt zich uit van de landtong bij de Bergsediepsluis in het noorden tot zuidelijk van de Kreekraksluizen in het zuiden. De in tabel 4.8 gepresenteerde aantallen zijn dus in een veel groter gebied
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
26
Huidige situatie
vastgesteld dan de directe omgeving van het plangebied. In de periode september 2002 – maart 2004 is tijdens maandelijkse hoogwatertellingen het ruimtelijk voorkomen en de samenstelling van de aanwezige hvp’s gedetailleerd in kaart gebracht (gegevens RIKZ). De tijdens deze tellingen gekarteerde hvp’s langs de zuidoever van de Oesterdam (figuur 4.2) bestonden voornamelijk uit groepen overtijende scholeksters. Deze soort wordt hier jaarrond op de 40 hvp’s aangetroffen, met de grootste aantallen in het winterhalfjaar (figuur 4.3). In de nazomer kunnen hier echter ook grote aantallen scholeksters worden aangetroffen, maximaal 2.450 ex. in augustus 2003 (gegevens RIKZ). Steenlopers werden in deze periode langs de Oesterdam buitendijks alleen vastgesteld ter hoogte van de natuurbouw van het RAK (de meest zuidelijke hvp’s langs de Oesterdam in figuur 4.2) in relatief kleine aantallen (maximum 43 ex. in november 2002) en alleen in het winterhalfjaar. Concentraties van bergeenden, krakeenden en brilduikers werden niet opgemerkt (of niet als dusdanig gekarteerd), waarschijnlijk omdat deze soorten tijdens hoogwater vooral verspreid voorkomen op het open water. De piekaantallen van bergeend, krakeend, brilduiker en steenloper worden overigens in dit deel van de Oosterschelde vooral in het winterhalfjaar aangetroffen (gegevens RIKZ), wanneer zo goed als geen verstoring van recreanten verwacht hoeft te worden. (Bureau Waardenburg, 2010) Foeragerende vogels in het Zoommeer Naast bovengenoemde soorten, die het Zoommeer vooral gebruiken als hoogwatervluchtplaats, komen in de omgeving van de Speelmansplaten enkele watervogelsoorten voor die hier in het Zoommeer zowel foerageren als rusten. In het kader van de Vogelrichtlijn zijn verschillende soorten relevant. Het betreft hier watervogels van het zoete milieu, zoals meerkoet en kuifeend. Van deze soorten zijn geen gedetailleerde gegevens met betrekking tot de verspreiding binnen de telgebieden voorhanden, maar de meeste soorten foerageren verspreid op het open water en komen vooral in het winterhalfjaar voor. Van de twee telgebieden die het open water grenzend aan de Speelmansplaten bestrijken, zijn voor drie maanden langjarige gegevens voorhanden (tabel 4.9). (bron: Waardenburg, 2010) Tabel 4.9 Gemiddeld aantal vogels per maand voor kwalificerende en begrenzende nietbroedvogelsoorten van SBZ Zoommeer in de periode 1999 – 2004 vastgesteld tijdens de maandelijkse tellingen van de Zoete Rijkswateren, de maandelijkse Ganzen- en Zwanentellingen en de jaarlijkse Midwintertellingen (periode 1998-2004) in de omgeving van de Speelmansplaten (telgebieden BR5340 en BR5332, figuur 4.4, gegevens via SOVON, Janssen 2005). (bron: Bureau Waardenburg, 2010)
Over de verspreiding binnen de telgebieden is op basis van waarnemingen van Bureau Waardenburg bekend dat de meeste vogels op honderden meters afstand van het recreatieterrein verblijven, doorgaans in de luwte van de Bergsediepsluis, langs de dijk aan de noordzijde van telgebied BR5340 en aan de oostkant van BR5332 (met name rustende rotganzen, smienten en kuifeend). (Bureau Waardenburg, 2010)
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
27
Figuur 4.4 De ligging van de SOVON watervogeltelgebieden (bron: Waardenburg, 2010) Van het telgebied waar het recreatieterrein in valt zijn slechts voor één maand gegevens beschikbaar (mei 2004, tabel 4.10). Gezien het soortenspectrum in tabel 4.10 voor telgebied BR5352 zijn er ook vogels geteld in het watergebied ten westen direct grenzend aan het recreatieterrein (bergeend) en ten noorden van het gebied (bijv. kuifeend als typische soort van open water). Van het telgebied BR5352 zijn alleen oudere gegevens voorhanden, toen samengenomen als telcluster met telgebied BR5351 (gegevens uit Poot 2003, zie figuur 4.4 voor ligging telgebied BR5351). Op basis van eigen waarnemingen is bekend dat indien het recreatieterrein niet door mensen wordt gebruikt, meerkoeten op het recreatieterrein op het gras foerageren. Het merendeel (>90%) van de meerkoeten foerageert echter elders in het Zoommeer langs de oevers en op het open water, op driehoeksmosselen en water- en oeverplanten (tabel 4.10). (Bureau Waardenburg, 2010)
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
28
Huidige situatie
Tabel 4.10 Aantal vogels in mei 2004 voor kwalificerende en begrenzende nietbroedvogelsoorten van SBZ Zoommeer tijdens de maandelijkse tellingen van de Zoete Rijkswateren in telgebied BR5352 (zie voor begrenzing figuur 4.4; gegevens via SOVON, Janssen 2005) en het gemiddeld seizoensmaximum over de periode 1995/1996-1998/1999 voor de maanden september, januari en mei (alleen in deze maanden complete teldekking van alle clusters in het Zoommeer). (MWTL-gegevens RIZA, eerder gepubliceerd in Poot 2003, tabel 4.3). (bron: Waardenburg, 2010)
Uit bovenstaande informatie blijkt dat het plangebied geen bijzondere functie heeft voor nietbroedvogels. Alleen de meerkoet foerageert hier incidenteel. De hoogwatervluchtplaats ten westen van het plangebied is wel van groot belang voor diverse soorten.
4.5. Brabantse Wal 4.5.1. Algemeen De Brabantse Wal bestaat uit diverse gebieden die op het grensgebied van het Brabantse hogere zandlandschap en de Zeeuwse kleilandschap van de Delta liggen. Het meest westelijke deel van het Kempense Plateau eindigt hier in een hoge steilwand. Loodrecht op deze steilwand bevinden zich enkele beekdalen. Op de Brabantse Wal komen meerdere stuifzandgebieden voor, behalve relatief recente stuifduinen betreft het hier ook veel oudere rivierduinen, die zijn ontstaan aan het einde van de laatste ijstijd. De Mattemburgh is een oud landgoed op de overgang van de Brabantse Wal naar de jonge zeeklei van de Oosterschelde. Door de gradiëntrijke ligging is er een grote biologische rijkdom. Op de Woensdrechtse Heide wordt stuifzand, naaldbos en gemengd bos aangetroffen. De Wouwse Plantage is een oud landgoed met gemengde bossen, landbouwgronden, een relict van een zandverstuiving en lange beukenlanen in de vorm van een ster. Zoomland is ontstaan uit vier zeventiende-eeuwse landgoederen. Het landgoed is opgebouwd uit gevarieerde gemengde bossen, wei- en bouwland, heide met eikenstrubben dichtgegroeid stuifzand en moeras. Kortenhoef (Beschermd Natuurmonument) bestaat uit natuurlijk bos en heidelandschap op een voormalig landgoed. Het noordelijke deel van het landgoed Grote Meer bestaat uit licht geaccidenteerde zandgronden met daarop plantages van voornamelijk naaldhout met hier en daar stukjes landbouwgrond en enkele natuurlijke vennen: het Grote
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
29
Meer, Kleine Meer en het Zwaluwmoer. De zuidelijke helft bestaat uit dennenbos, heide en zandverstuivingen. Het gebied is een Vogel- en Habitatrichtlijngebied en is nog niet definitief als Natura 2000gebied aangewezen. De kernopgaven voor het gebied luiden als volgt: Kernopgaven 6.01
6.08
6.09
Zeer zwakgebufferde vennen Structuurrijke droge heiden
Intern verbinden
Herstel en duurzaam behoud van grote zeer zwak gebufferde vennen H3110 in grote open heidevelden. Vergroting areaal stuifzandheiden met struikhei H2310, binnenlandse kraaiheibegroeiingen H2320, droge heiden H4030 en zandverstuivingen H2330 én verbeteren van de kwaliteit door vergroting van de variatie in structuur en ontwikkeling van geleidelijke overgangen met bos, mede t.b.v. vogelsoorten als duinpieper A255, korhoen A107, nachtzwaluw A224, draaihals A233 en tapuit A277. Verbinden heide- en stuifzandencomplexen met oog op fauna.
In tabel 4.11 zijn de instandhoudingsdoelen voor de Brabantse Wal weergegeven. Tabel 4.11 Instandhoudingsdoelen Brabantse Wal SVI Landelijk
Doelst. Opp.vl.
Doelst. Doelst. Draagkracht Kwal. Pop. aantal vogels
Draagkracht aantal paren
Habitattypen H2310
Stuifzandheiden met struikhei
--
>
>
H2330
Zandverstuivingen
--
>
>
--
>
>
-
=
=
H3110 H3130
Zeer zwakgebufferde vennen Zwakgebufferde vennen
H3160
Zure vennen
-
=
>
H4010A
Vochtige heiden (hogere zandgronden)
-
>
>
Habitatsoorten H1166
Kamsalamander
-
=
=
=
H1831
Drijvende waterweegbree
-
>
=
=
Broedvogels A004
Dodaars
+
=
>
40
A008
Geoorde fuut
+
=
>
40
A072
Wespendief
+
=
=
10
A224
Nachtzwaluw
-
=
=
80
A236
Zwarte Specht
+
=
=
40
A246
Boomleeuwerik
+
=
=
100
4.5.2. Natuurwaarden Brabantse Wal In bijlage 2 is een kaart met de ligging van de habitattypen opgenomen. Hieruit blijkt dat het Habitatrichtlijngebied met daarbinnen de kwalificerende habitattypen en stikstofgevoelige habitatsoorten (zie bijlage 3) op ruime afstand (> 3 km) van de snelwegen is gelegen. Ook de kwalificerende broedvogels zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Zij zijn wel op kortere afstand van de snelwegen aanwezig ( zie bijlage 4).
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
30
Huidige situatie
Voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten is geen KDW vastgesteld. Wessels en Tuitert (2011) hebben in opdracht van Rijkswaterstaat (Dienst Verkeer en Scheepvaart) een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de stikstofgevoeligheid van VR- en HR-soorten. De resultaten uit het onderzoek voor de Habitatrichtlijnsoorten waarvoor instandhoudingsdoelen gelden in het Natura 2000-gebied Brabantse Wal zijn weergegeven in onderstaande tabel 4.12. Voor de Vogelrichtlijnsoorten wordt gebruik gemaakt van het onderzoek dat Alterra/SOVON (Alterra-rapport 2359) in 2012 heeft uitgevoerd in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Dit onderzoek gaat specifiek in op de effecten van stikstof op vogelsoorten in VR-gebieden in de autonome situatie in Noord-Brabant. Het resultaat voor de VR-soorten die gebruik maken van stikstofgevoelig leefgebied en die bovendien een stabiele of negatieve trend vertonen, is ook opgenomen in tabel 4.12. Tabel 4.12 Stikstofgevoeligheid leefgebied van HR- en VR-soorten waarvoor instandhoudingsdoelen gelden in het Natura 2000-gebied Brabantse Wal HR- en VR-soorten
broedhabitat/verblijfplaats
foerageerhabitat
wel/niet aanwezig (bron: aanwijzingsbesluit en concept beheerplan
H1166
kamsalamander
Voortplantingsbiotopen zijn vrij grote, geïsoleerde, stilstaande, onbeschaduwde of licht beschaduwde, voedselrijke, visvrije wateren zoals poelen, vennen, sloten en overstromingsvlaktes langs oevers met een goed ontwikkelde water en oevervegetatie.
Biotopen moeten een groot deel van het jaar water bevatten, maar incidenteel droogvallen. Kleine landschapselementen zoals bosjes, hagen, struwelen, houtwallen en overhoekjes of bosranden. Ontbreken van vissen is belangrijk!
Aanwezig rond Kleine en Grote Meer.
H1831
drijvende waterweegbree
Groot verspreidingsvermogen. In staat zich vegetatief voort te planten via uitlopers van de wortelrozet die afbreken en elders wortelen.
Stilstaande of zwakstromende wateren zoals heideen veenplassen, duinplassen, meren, afgesloten rivierarmen, laaglandbeken, kanalen, sloten en vijvers in water dat helder, voedselarm of hooguit matig voedselrijk, fosfaatarm en kalkarm is.
Aanwezig rond Kleine en Grote Meer en net buiten het Natura 2000-gebied rond het Keutelmeer.
A004
dodaars
Zwakgebufferd ven (binnen Brabantse Wal: Groote Meer).
Zwakgebufferd ven.
Aanwezig rond Kleine en Grote Meer en net buiten het Natura 2000-gebied rond vliegveld Woensdrecht
A224
nachtzwaluw
Deels dichtgegroeid maar niet vergraste zandverstuivingen, heidevelden, kapvlakten hoogveen en duinen.
Langs bosranden en boven heide, plaatselijk ook boven, nabij de broedplaats gelegen, braakliggende gronden.
Aanwezig in het hele Natura 2000-gebied. Stikstofgevoelige onderdelen van leefgebied (heide) liggen grotendeels in het Habitatrichtlijngebied, maar komen ook daar
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
HR- en VR-soorten
broedhabitat/verblijfplaats
foerageerhabitat
31
wel/niet aanwezig (bron: aanwijzingsbesluit en concept beheerplan buiten voor. Beheer is gericht op openhouden en uitbreiden open zand en heide. In dat geval leidt de overschrijding van de KDW niet tot het niet behalen van de IHD.
A236
zwarte specht
Naalden gemengde bossen op zandgronden.
Bos met op de grond liggend hout en open plekken.
Meest recente waarnemingen zijn gedaan op enige afstand van de snelweg.
A246
boomleeuwerik
Halfopen heidelandschap, randen van zandverstuivingen, kapvlakten, jonge naaldbosaanplant, zandige duinheiden.
Schraal begroeide van broedhabitat.
Boomleeuwerik komt verspreid door het gebied voor.
deel
Vanwege het voorkomen van de nachtzwaluw, zwarte specht en boomleeuwerik op (relatief) korte afstand van de snelweg en de te verwachten stikstofdepositie, worden deze soorten hieronder nader omschreven. Nachtzwaluw De nachtzwaluw heeft een doelstelling behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor 80 broedparen. In 2007 werden ook 80 territoria geteld (Provincie NoordBrabant, 2010). De landelijke trend is sterk positief. Ook de lokale trend is positief (Provincie Noord-Brabant, 2010). De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig. De nachtzwaluw leeft voornamelijk op natte en droge heide, zandverstuivingen en bos. Ter plekke van al deze habitattypen wordt de KDW overschreden. Uit het Alterra-rapport 2359 blijkt dat de mate van overschrijding in de periode 1994 - 2004 wel is afgenomen, maar in 2004 - 2009 weer stijgt. De overschrijding in 2009 is nog hoog (1.920 - 2.010 mol N/ha/jr.). Stikstofdepositie versnelt het dichtgroeien van open zandig terrein met grassen en boomopslag. De hoge overschrijding van de KDW maakt het dus nodig vaker in te grijpen via beheer. Wanneer dit gebeurt kan de populatie in stand worden gehouden. In het Alterrarapport 2359 staat beschreven dat op basis van de mogelijk positieve trend en actuele aantallen niet kan worden aangetoond dat stikstofdepositie in de periode 2000-heden heeft bijgedragen aan een significante verslechtering van het leefgebied van de soort, omdat de instandhoudingsdoelstelling (net) gehaald wordt. Het is mogelijk dat in het verleden sprake was van een lokale causale relatie tussen stikstofdepositie en de populatieontwikkeling van de soort, maar via beheer lijken de eventuele negatieve gevolgen te worden gemitigeerd. In West-Brabant maakt de nachtzwaluw vooral gebruik van kapvlakten en jonge aanplant in bos en is het aandeel op droge heide en stuifzand relatief gering. De soort is voor het voortbestaan van het aandeel van de populatie in bos vooral afhankelijk van het bosbeheer (Alterrarapport 2359). Stikstofdepositie heeft niet geleid tot het niet halen van de instandhoudingsdoelen, dus concludeert Alterra (Alterrarapport 2359) dat stikstofdepositie in dit gebied niet relevant is voor de nachtzwaluw.
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
32
Huidige situatie
Zwarte specht De zwarte specht heeft een doelstelling behoud omvang en kwaliteit leefgebied, met een draagkracht voor 40 broedparen. De landelijke staat van instandhouding is gunstig. De landelijke trend is sinds 1990 (met minimaal 70 broedparen) tot 2003 significant negatief. De lokale trend is onbekend, maar is volgens het concept-beheerplan (Provincie NoordBrabant, 2010) de laatste tien jaar negatief. Het gebied heeft momenteel voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie van 50 broedparen (Provincie Noord-Brabant, 2010). De perspectieven worden bij voortgaande veroudering van de bossen en bij het beheer waarbij veel liggend en staand dood hout behouden blijft, als redelijk gunstig ingeschat (Provincie Noord-Brabant, 2010). Volgens Natuurmonumenten (mondelinge mededeling beheerder) zijn de aantallen zwarte specht redelijk stabiel, met geringe fluctuaties door de jaren (Alterrarapport 2359). Momenteel is het bos al van voldoende formaat en variatie om aan de opgave van behoud van broedparen te voldoen (Provincie Noord-Brabant, 2010). Vrijwel het hele leefgebied van de zwarte specht in de Brabantse Wal bestaat uit stikstofgevoelig leefgebied, zoals bos van arme zandgronden. Volgens het Alterrarapport 2359 wordt de KDW van het leefgebied (variërend tussen 1.429 en 2.400 mol N/ha/jr.) overschreden. De overschrijding zelf neemt in de periode 1994-2004 af, maar tussen 2004 en 2009 weer licht toe. De effecten van de hoge stikstofdepositie leiden tot sterke vergrassing van de bossen op zand (Alterrarapport 2359). Deze vergrassing kan weer leiden tot een afname van het aantal mierenkolonies. Mieren zijn een belangrijke voedselbron voor zwarte specht, vooral in de winter. De stand van de zwarte specht in Brabantse Wal wordt vooral beïnvloed door bosbeheer: - behoud van dood hout via veilig stellen van oude boskernen, ook na brand of storm; - instandhouding van open plekken door kappen; en - voorkomen van vergrassing door betreding. De instandhouding van open plekken kan eventuele negatieve effecten van stikstofdepositie op mierenpopulaties compenseren (Alterrarapport 2359). Een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend van de soort kan in dit gebied niet worden uitgesloten. Dit komt met name doordat de KDW wordt overschreden, de depositie momenteel licht toeneemt en ook de trend van de soort negatief lijkt (Alterrarapport 2359). Bovendien is door het ontbreken van tellingsgegevens onduidelijk of de instandhoudingsdoelstelling gehaald wordt. Boomleeuwerik De boomleeuwerik heeft een doelstelling van behoud omvang en kwaliteit leefgebied, met een draagkracht voor 100 broedparen. Voor de periode 1999-2003 wordt het aantal broedparen op 140 paren geschat, meer dan de 96 paren in 1994. De gebiedsdoelen lijken gehaald te worden, maar eenduidige tellingen ontbreken. De landelijke trend is voor de lange termijn (sinds 1990) significant positief, maar sinds 2000 stabiel. Volgens het conceptbeheerplan en mondelinge mededelingen van beheerders wijzen gebiedsschattingen tot 2003 op een positieve trend (Alterrarapport 2359). De landelijke staat van instandhouding is gunstig. In deze verstorings- en verslechteringstoets wordt aangenomen dat het instandhoudingsdoel voor boomleeuwerik in de huidige situatie behaald wordt. In de Brabantse Wal broedt de boomleeuwerik met name in heide en stuifzand. Het voorkomen in het veel uitgestrektere bosgebied is beperkt tot kapvlakten en open plekken.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
33
Effecten op het bos hebben derhalve een kleine invloed op de broedparenstand van de boomleeuwerik binnen de Brabantse wal. De KDW van het leefgebied (heide en stuifzand) van de boomleeuwerik wordt in de periode 1994-2000 overal overschreden, al neemt de mate van overschrijding enigszins af. De overschrijding in 2009 is nog hoog. De instandhoudingsdoelstelling wordt mogelijk (net) gehaald, ondanks de lokale significant negatieve trend en de overschrijding van de KDW in het broedbiotoop. Er kan niet worden aangetoond dat, door versneld dichtgroeien van het leefgebied, stikstofdepositie in de periode 2000 – heden heeft bijgedragen aan een verslechtering van de soort. Er is mogelijk sprake van een causale relatie, maar de negatieve effecten lijken door het beheer gemitigeerd te worden. (Alterrarapport 2359)
4.6. Recreatievaart 4.6.1. Algemeen Het Volkerak-Zoommeer, met een totale oppervlakte van 7.580 ha, maakt deel uit van de Schelde-Rijnverbinding en wordt zeer druk bevaren door de beroepsvaart. Voor de pleziervaart is recreatiebetonning uitgelegd op de 1,50 m dieptelijn. Het zoete Zoommeer ligt tussen de Oesterdam en de Brabantse kust. Via de Bergsediepsluis staat het meer in verbinding met de Oosterschelde. Het meer is vooral geschikt voor surfers, zeilers, motorboten, kanoërs en sportvissers. Via een openstaande sluis en een klapbrug kan men tot in Bergen op Zoom varen. De Oosterschelde heeft een oppervlakte van 35.000 ha. De recreatievaart kan via de Roompotsluis naar de Noordzee varen. Vanwege de natuurwaarden in het gebied zijn delen beperkt of niet toegankelijk. De Oosterschelde is geschikt voor zeilers, motorboten, surfers en sportvissers die ervaring hebben met stromend water. Snelle watersport is niet toegestaan. (Watersportadvies, 2004) De watersport speelt zich vooral af in het zomerseizoen, van april t/m september, met een piek in de maanden juli en augustus. In die maanden wordt dagelijks gevaren. Buiten de vakantieperiode wordt bij goed weer veel in de weekenden gevaren, met een piek tijdens het Hemelvaartweekend en Pinksteren. Hierna volgt een tabel met enkele watersportgegevens; hierin is het Oosterscheldegebied aangegeven in relatie tot het Deltagebied. Deze cijfers zijn gebaseerd op het rapport ‘Watersport in het Deltagebied’ (Waterrecreatie Advies, 2004). In de tussentijd is het aantal ligplaatsen wel toegenomen, zoals uitbreiding van de jachthaven bij Wemeldinge, hier zijn echter geen exacte cijfers van bekend. Tabel 4.13 Watersportgegevens Oosterschelde en Deltagebied Oosterschelde
Deltagebied
Aantal jachthavens
22
157
Ligplaatsen
2.760
22.776
Bezetting
94,6%
95,6%
Wachtlijst
680
3.754
Passanten
42.583
169.806
De mobiliteit van 2006). Volgens de -· havens met een -· havens met een
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
vaartuigen in verschillende havens is in 2001 onderzocht (Platteeuw, resultaten zijn er twee typen havens te onderscheiden; grote attractiewaarde en een hoge vaarmobiliteit lage attractiewaarden en lage vaarmobiliteit.
191620.907410.00r
34
Huidige situatie
Havens gelegen in historische dorpjes en steden die veel toeristen aantrekken (bv Zierikzee, Goes en Middelburg) kennen een hoge vaarmobiliteit. Daarnaast zijn er havens met een lagere attractiewaarde en lage mobiliteit, dit zijn veelal buitendijks gelegen havens aan open water. Inzicht in de mobiliteit van een haven geeft inzicht in de potentiële omvang van de verstorende werking van zeil- en motorjachten nabij een jachthaven. In een gemiddelde jachthavens is het uitvaarpercentage circa 15%, laagmobiele jachthavens hebben een uitvaarpercentage van 5 à 10% (Lensink et al, 2007).
4.6.2. Verwacht uitvaarpercentage Waterrijk Oesterdam Op basis van bovenstaande informatie wordt aangenomen dat de jachthaven van Watterrijk Oesterdam is in te delen als laagmobiele jachthaven. De jachthaven zal bezet worden door met name vaste ligplaatshouders. De haven is geen vakantiebestemming op zich. De haven ligt niet nabij een historische stad met allerlei horeca voorzieningen en er is geen winkelgebied, pretpark of bioscoop op loopafstand aanwezig. Evenmin is er een gezellige boulevard met cafés aanwezig. Het uitvaarpercentage van laagmobiele jachthavens ligt tussen de 5 % en 10 %. Een uitvaarpercentage van 10 % in het hoogseizoen wordt derhalve als een reël worst-case uitvaarpercentage ingeschat. Buiten het hoogseizoen (de zomervakantie) wordt er vooral gevaren rondom feestdagen en in de weekenden. Het uitvaarpercentage is dan circa de helft van het hoogseizoen, op doordeweeks dagen in het laagseizoen is het uitvaarpercentage circa 10% van het percentage in het hoogseizoen (Lensink et al., 2007). Naast de variatie tussen de seizoenen is er ook een duidelijk onderscheid in het gebruik van de jachten tussen doordeweekse dagen en het weekend. Binnen een dag is de meeste intensieve periode tussen 10.00 en 17.00. Mede dankzij het toegenomen comfort aan boord wordt het schip steeds vaker als (soms) varend ‘vakantiehuis’ gebruikt. Tabel 4.14 Verwacht uitvaarpercentage Waterrijk Oesterdam in de loop van het vaarseizoen Hoogseizoen (maandag t/m zondag)
10%
Laagseizoen (weekend)
5%
Laagseizoen (maandag t/m vrijdag)
1%
Voor de beoordeling van de effecten is het van belang inzicht te hebben in de vaarbewegingen die ligplaatsen genereren.
4.6.3. Trends en ontwikkelingen grote watersport Landelijk gezien neemt het aantal jachthavens enigszins af, maar het aantal vast verhuurde ligplaatsen groeit (bron: CBS 2000, 2003 en 2006). Dit is een gevolg van de toenemende gemiddelde omvang van de jachthavens. Het totale aantal jachten neemt gestaag toe doch dit komt vooral door de sterke stijging van het aantal motorjachten. Het aantal zeilboten is in die periode gedaald van 54.600 naar 53.200, terwijl het aantal motorboten toenam van 54.000 naar 57.200 (zie tabel 4.15). Tabel 4.15 Ontwikkeling capaciteit jachthavens in Nederland aantal jachthavens aantal ligplaatsen zeilboten aantal ligplaatsen motorboten totaal aantal ligplaatsen
191620.907410.00
2000
2003
820
815
2006 800
58.300
56.500
53.200
51.500
53.400
57.200
109.800
109.900
110.400
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Huidige situatie
35
De toename van het aantal ligplaatsen heeft niet geleid tot meer vaarbewegingen, recreatievaartuigen worden steeds groter en luxer en het schip wordt in toenemende mate gezien als een tweede woning waarop men verblijft en gasten ontvangt en van waaruit men de omgeving bezoekt. Varen is in veel gevallen bijzaak geworden. Deze trend wordt bevestigd door gegevens over onder meer sluispassages en uitvaarpercentages van jachthavens. (Waterrecreatieadvies, 2006) Er lijkt zelfs sprake van een tegengesteld verband tussen het aantal ligplaatsen en boten enerzijds en het aantal vaarbewegingen anderzijds. Op het IJsselmeer zijn deze parameters over een lange periode onderzocht (zie figuur 4.5). Hieruit blijkt dat het aantal ligplaatsen en boten toeneemt, terwijl het aantal vaarbewegingen afneemt. Deze trend zal in andere vaargebieden niet anders zijn. Het is daarom de vraag of het aantal toekomstige vaarbewegingen überhaupt hoger zullen zijn dan het aantal vaarbewegingen in 1989, dat in het kader van de Natuurbeschermingswet geldt als “bestaand gebruik” dat vrijgesteld is van een vergunningplicht.
Figuur 4.5 Aantal ligplaatsen, boten en passanten in het IJsselmeergebied. (Bron: Waterrecreatie Advies, 2008) Omdat bij onderhavige ontwikkeling sprake is van een verdrievoudiging van het aantal ligplaatsen wordt er vanuit gegaan dat er wel sprake zal zijn van een toename van het aantal vaarbewegingen op het Zoommeer en de Oosterschelde. Uitgaande van de percentages in tabel 4.14 worden in tabel 4.16 de extra vaarbewegingen voor Waterrijk Oesterdam in beeld gebracht. Het aantal ligplaatsen neemt toe met 266 ligplaatsen.
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
36
Huidige situatie
Tabel 4.16 Verwachte extra vaarbewegingen Waterrijk Oesterdam
Hoogseizoen (maandag t/m zondag) Laagseizoen (weekend) Laagseizoen (maandag t/m vrijdag)
Bestaand (vergund Nbwet)
Extra vaarbewegingen
17,4
26,60
8,7
13,30
1,74
2,66
Gezien het aantal ligplaatsen en passanten in de Oosterschelde en het Deltagebied (tabel 4.13) is dit een zeer bescheiden toename.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
5. Effectbeschrijving
37
5.1. Inleiding In hoofdstuk 2 is reeds beschreven dat getoetst dient te worden aan de criteria: De areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding, verstoring door vertroebeling, (onderwater)geluid en vaarrecreatie en vermesting/verzuring. Het plangebied ligt aan de rand van het Zoommeer, tegen de Oesterdam aan. De voorgenomen ontwikkeling leidt hier niet tot versnippering van het Natura 2000-gebied. In het plangebied vinden ingrepen plaats in en langs het water. Per saldo blijft het oppervlak water en land echter gelijk. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot een verandering van de waterhuishouding in het Zoommeer. In de volgende paragrafen worden de overige effecten in beeld gebracht.
5.2. Verstoring door bouwwerkzaamheden De initiatiefnemer heeft aangegeven dat het heien zo gepland zal worden dat er geen verstoring van de hoogwatervluchtplaats zal plaatsvinden, door tijdens de periode van laagwater te heien. Tijdens laagwater verblijven de meeste vogels op de slikken in de gehele Oosterschelde om te foerageren. De drooggevallen platen kunnen ook dienst doen als rustplaats voor vogels die niet foerageren. Broedvogels komen op afstanden van één kilometer tot enkele kilometers tot broeden en komen niet voor binnen afstanden van het heien waarbij verstoring op kan treden. Doordat het heien tijdens laagwater zal worden uitgevoerd wordt uitgesloten dat significante effecten op vogels zullen optreden die gebruik maken van de hoogwatervluchtplaats. De vogels die eventueel toch tijdens laagwater aanwezig zijn, kunnen tijdelijk in de omgeving een andere rust- of foerageerplek opzoeken, zoals op de drooggevallen platen in de Oosterschelde of in andere gebieden in de omgeving die als hoogwatervluchtplaats dienst kunnen doen. Er zijn ook geen andere organismen of vogelsoorten van de Europese Vogelrichtlijn die een rol hebben gespeeld bij de oorspronkelijke aanwijzing van het Zoommeer als SBZ en die negatief beïnvloed zullen worden. De andere werkzaamheden aan de gebouwen (boren, zagen, frezen, slijpen e.d.) hebben geen verstorende werking op watervogels, aangezien deze werkzaamheden op enige afstand (vanaf 75 tot veelal meer dan 200 m) en afgeschermd door de bosschages zullen plaatsvinden. Ook de geluidsproductie van de werkzaamheden zijn niet zodanig dat zij van invloed zullen zijn op de rustende en foeragerende vogels in omringende gebieden die worden afgeschermd door bosschages en oevervegetaties.
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
38
Effectbeschrijving
De kwalificerende broedvogels komen op afstanden van meer dan één kilometer tot enkele kilometers tot broeden (behoudens een kortstondige vestiging van een kleine meeuwenkolonie in 2005 ten zuiden van de Bergsediepsluis) en komen dus ook zeker niet voor binnen de beïnvloedingszone van de werkzaamheden. Vanwege algemene broedvogels in de beplanting langs het plangebied worden de werkzaamheden ook zo veel mogelijk buiten het broedseizoen gepland. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er in het kader van de Natuurbeschermingswet geen sprake zal zijn van enige aantasting van de aantallen watervogels in de Natura 2000-gebieden Oosterschelde (externe werking) en Zoommeer door de werkzaamheden ten behoeve van geplande de uitbreiding van het Waterrijk Oesterdam noch op de voor deze soorten essentiële habitats. Er treden dan ook geen significante effecten op de Natura 2000-gebieden Zoommeer of Oosterschelde op. Mogelijke verstoring van de belangrijke hoogwatervluchtplaats en het foerageergebied voor watervogels direct ten westen van de Speelmansplaten wordt door de reeds aangelegde natuurlijke bufferzone voorkomen. Het ondiepe gedeelte van het Zoommeer ten westen van de Speelmansplaten dat gebruikt wordt als hoogwatervluchtplaats ligt voldoende ver verwijderd van de bouwlocaties van de bungalows dat geluidshinder, veroorzaakt door de werkzaamheden voor de bungalows en door de aanwezigheid van werklieden, niet zal leiden tot verstoring van watervogels.
5.3. Vertroebeling en onderwater geluid door verschuiving waterlijn en uitbreiding jachthaven Geluid Het Zoommeer is niet aangewezen voor habitatsoorten, zoals vissen. Het plangebied heeft ook geen functie voor habitatsoorten uit het Krammer-Volkerak (Waardenburg, 2010), waar het mee in open verbinding staat. Onderwater geluid (heien, graven) als gevolg van aanpassingen aan de waterlijn en uitbreiding van de jachthaven leidt dan ook niet tot significant negatieve effecten. Vertroebeling Direct rond het plangebied kan door de werkzaamheden in het water tijdelijk vertroebeling plaatsvinden. In dit gebied foerageert mogelijk incidenteel de visdief (paragraaf 4.3). Deze vertroebeling zal tijdens een korte periode optreden en heeft buiten het broedseizoen geen gevolgen voor de visdief. In het Zoommeer, met een oppervlakte van 1.053 ha, en met name in de aangrenzende veel grotere Oosterschelde blijft bovendien voldoende onverstoord water over, zodat significant negatieve effecten als gevolg van tijdelijke vertroebeling niet zullen optreden.
5.4. Areaalverlies door toename aantal recreatiewoningen De aanleg van accommodaties en recreatieve voorzieningen en de aanpassing van de oeverlijn nabij de Speelmansplaten beslaan een zeer gering oppervlak aan (incidenteel) geschikt foerageergebied van de meerkoet. Het oppervlak water blijft per saldo gelijk. De voorgenomen uitbreiding beslaat eigenlijk ook geen groter oppervlak, alleen de invulling van het terrein wijzigt. De uitbreiding heeft dan ook geen effect op het aanwezig zijn dan wel het incidenteel gebiedsgebruik door rotganzen, scholeksters, andere overtijende soorten en grazende meerkoeten.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Effectbeschrijving
39
Voor de huidige realisatie van 54 recreatiewoningen worden als aanvullende maatregel reeds 3 eilandjes ten westen van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt nieuw broedgebied voor sterns en plevieren gecreëerd. De 3 eilandjes moeten overigens nog worden aangelegd. Op korte termijn wordt de aanleg van de eilandjes nader uitgewerkt, zoals is vastgelegd in de Natuurbeschermingswetvergunning (bijlage 1).
5.5. Verstoring door toename aantal recreatiewoningen Voor de reeds vergunde recreatiewoningen is ter voorkoming van verstoring van de hoogwatervluchtplaats aan de westzijde van het plangebied een natuurlijke bufferzone (begroeide wal van 3,5 m hoog) aangelegd. Hierdoor wordt verstoring door licht en geluid vanuit het plangebied en ook betreding van de hoogwatervluchtplaats voorkomen. De uitbreiding van het aantal recreatiewoningen leidt gezien de reeds bestaande barrière en bestaande verstoring niet tot een negatief effect op aanwezige soorten. Vanuit Waterrijk Oesterdam vindt ook mondelinge voorlichting plaats.
5.6. Verstoring door toename aantal ligplaatsen In het plangebied neemt het aantal ligplaatsen, zowel in de haven als bij de recreatiewoningen, met maximaal 266 toe. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van de 120 vergunde ligplaatsen. Zowel op het Zoommeer als de Oosterschelde vindt reeds intensieve recreatie plaats. In beide gebieden is ook een zonering opgenomen om in bepaalde gebieden rust voor kwalificerende soorten te kunnen garanderen.
5.6.1. Zoommeer De kwalificerende soorten bevinden zich met name aan de westzijde van het plangebied en gebruiken dat gebied vooral als hoogwatervluchtplaats. Het gebied wordt niet als broedgebied gebruikt. De boten verlaten het plangebied aan de oostzijde en verspreiden zich daarna op het Zoommeer of gaan naar de Oosterschelde via de Bergsediepsluis. De steeds grotere vaartuigen zijn daarbij strikt gebonden aan de vaargeulen en kunnen niet varen in de ondiepere, ecologische meer waardevolle delen. Er is sprake van een beperkte toename van 26,6 vaarbewegingen per dag in het hoogseizoen (tabel 4.16) en lagere aantallen in het laagseizoen. Deze vaarbewegingen voegen zich in de bestaande, gemarkeerde vaarroutes, die reeds decennialang in gebruik zijn. Hier is bovendien deels reeds snelvaren en waterskiën toegestaan; activiteiten die reeds voor een aanzienlijke verstoring zorgen. Juist bij vaargeulen blijkt snel gewenning op te treden bij vogels, aangezien het gaat om voorspelbare, regelmatige bewegingen zonder risico voor de vogels (Krijgsveld, 2008). Om die reden is het niet aannemelijk dat de extra vaarbewegingen in de vaargeul naar de Oosterschelde leiden tot extra verstoring van vogels. Het totale verstoringseffect wordt daarom als zeer gering en niet-significant beoordeeld.
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
40
Effectbeschrijving
Figuur 5.1 Schematische weergave van de ligging/begrenzingen van het snelvaargebied bij het recreatieterrein de Speelmansplaten aan de Oesterdam (Gemeente Tholen)
5.6.2. Oosterschelde Uit paragraaf 4.2 blijkt dat het recreatieseizoen deels overlapt met het voorkomen van de niet-broedvogels slobeend, fuut en wilde eend op het open water. Ook de gewone zeehond is in het recreatieseizoen aanwezig. Ter bescherming van de gewone zeehond zijn zoneringen aangebracht in de Oosterschelde, zie bijlage 5, hierdoor kan de rust op de voor de zeehonden belangrijkste plaatsen gegarandeerd worden. Ook hier geldt dat de zeer beperkte toename van het aantal vaarbewegingen niet leidt tot significant negatieve effecten.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Effectbeschrijving
41
5.7. Stikstofdepositie als gevolg van toename verkeersintensiteiten Uit de verkeersberekeningen blijkt (zie bijlage 6) dat de verkeerstoename bij een maximale ontwikkeling 410 mvt/etmaal bedraagt op de A58. Op de andere wegvakken is dit aandeel ruimschoots lager. Dit is weergegeven in figuur 5.2.
125 / 205
250 / 410
125 / 205 170 / 280
45 / 75
Figuur 5.2 Aantallen voertuigbewegingen in mvt/etmaal (gemiddeld) voor twee varianten ontwikkeling Speelmansplaten (zie ook hoofdstuk 3): Aantal = extra bij minimale ontwikkeling (96 wooneenheden en 95 ligplaatsen) Aantal = extra bij maximale ontwikkeling (161 wooneenheden en 95 ligplaatsen)
5.7.1. Oosterschelde De stikstofgevoelige habitattypen H1310A en H1330B komen voor in de Schakerloopolder (Rijkswaterstaat, 2009). Deze polder is direct ten westen van de N659 gelegen (zie figuur 5.3). In 2011 waren de achtergrondwaarden in de betreffende kilometerhokken echter reeds lager dan de kritische depositiewaarden van de habitattypen (H1310A 1643 mol N/ha/jr. en H1330B 1571 mol N/ha/jr.), zoals figuur 5.3 laat zien. Dat betekent dat er een speling is van zo’n 70 mol N/ha/jr. De beperkte verkeerstoename van de ontwikkeling zal hoogstens enkele mollen bedragen op korte afstand van de weg (zie ook 5.7.2) en nooit leiden tot een dergelijke toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
42
Effectbeschrijving
1370
1500
989
1370
Figuur 5.3 links: Achtergronddepositie in 2011 (bron: Depositiekaarten RIVM, april 2013) rechts: begrenzing Natura 2000 (geel)
5.7.2. Brabantse Wal Habitattypen, kamsalamander, drijvende waterweegbree en dodaars Voor een ander plan waar gerekend is met circa 270 mvt/etmaal in open duingebied (Ecohotel De Punt in Goedereede) kwam de bijdrage op 1 km van de weg uit op 0,05 mol N/ha/jr. Aangezien bij de Brabantse Wal de huidige verkeersintensiteiten op de A4 en A58 veel hoger zijn, is de bijdrage aan de stikstofdepositie als gevolg van het verkeer van Waterrijk Oesterdam veel kleiner. Ook kent de stikstofdepositie een minder grote verspreiding door het aanwezige bosgebied. De zeer beperkte toename van de verkeersintensiteiten zal dan ook nooit leiden tot een negatief effect op de beschermde habitattypen, kamsalamander, drijvende waterweegbree en dodaars die op meer dan 3 km afstand van de weg voorkomen. Uit paragraaf 4.5.2 is al gebleken dat stikstof niet limiterend is voor de nachtzwaluw. Ook voor de boomleeuwerik geldt dat de soort wel gevoelig is voor stikstof, maar dat door het gevoerde beheer de soort geen negatieve effecten ondervindt. De beperkte verkeersgeneratie leidt slechts tot een beperkte toename van de stikstofdepositie (zie onder zwarte specht). Het reeds gevoerde beheer komt hierdoor niet onder druk te staan. Significant negatieve effecten op deze soorten treden dan ook niet op. Zwarte Specht Overschrijding van de KDW kan leiden tot een verergering van de reeds ingezette vergrassing (als gevolg van vermesting en verdroging (Provincie Noord-Brabant, 2010 en Alterrarapport 2359), waardoor het aantal kolonies van de rode bosmier op de open plekken in het bos kan verminderen. Hierdoor kan het voedselaanbod van zwarte specht verslechteren. Binnen 1 km van de snelweg (op circa 1 km van de weg is de depositie < 0,05 mol N/ha/jr.) zijn nauwelijks open plekken aanwezig. Het betreft een oppervlak van circa 20 ha. Het totale
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Effectbeschrijving
43
oppervlak leefgebied van de zwarte specht betreft zo’n 3.764 ha, waarvan 3.098 ha stikstofgevoelig is (Alterrarapport 2359). Het totale Vogelrichtlijngebied is 4.795 ha. Door de ontwikkeling van Waterrijk Oesterdam neemt in 0,53% van het totale leefgebied en in 0,65% van het stikstofgevoelige leefgebied de depositie toe. In de Brabantse Wal zijn beheersmaatregelen genomen om voldoende open plekken in stand te houden door middel van kleinschalig bosbeheer in plaats van grote kapvlakten. Hier slaagt men voorlopig in, zodat er ook voor rode bosmieren tenminste net zo veel open plekken in stand gehouden worden als in het verleden. Dit is voldoende om ook de populatie rode bosmieren op peil te houden voor de zwarte specht (Provincie Noord-Brabant, 2010). Daarnaast wordt gezorgd voor voldoende dood hout. Beide maatregelen (voldoende dood hout en open plekken) zijn verankerd in het beheer en daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarden voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling. De aantallen zwarte specht zijn volgens Natuurmonumenten ook vrij stabiel (Alterrarapport 2359). De toename van de stikstofdepositie als gevolg van Waterrijk Oesterdam vindt plaats in een dusdanig klein deel van het leefgebied van de zwarte specht (maximaal 20 ha of 0,53%) dat dit mede gezien het gevoerde beheer niet zal leiden tot een verslechtering van de broedvogelstand van de zwarte specht. Er is dus geen sprake van (significante) effecten.
5.8. Cumulatie In de omgeving spelen op dit moment geen projecten die kunnen leiden tot cumulatie. Ook in relatie tot de reeds vergunde (Natuurbeschermingswet) situatie treden geen negatieve effecten op. Deze aantallen zijn dermate gering, aantal vaarbewegingen maximaal 17,4 (tabel 4.16) en een verkeersgeneratie van maximaal 160 mvt/etmaal, dat dit niet leidt tot andere conclusies.
Adviesbureau RBOI RBOI-Middelburg bv
191620.907410.00r
45
6. Conclusies
Uit deze verslechterings- en verstoringstoets blijkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Doordat een deel van de werkzaamheden en de ontwikkeling in het Zoommeer plaatsvindt, dient hiervoor wel een vergunning van de Natuurbeschermingswet aangevraagd te worden. Omdat er geen effecten worden voorzien, wordt de vergunning naar verwachting verleend Voor de realisatie van reeds vergunde 54 recreatiewoningen en ligplaatsen worden als aanvullende maatregel reeds 3 eilandjes ten westen van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt nieuw broedgebied voor sterns en plevieren gecreëerd. Op korte termijn wordt de aanleg van de eilandjes nader uitgewerkt, zoals is vastgelegd in de Natuurbeschermingswetvergunning (bijlage 1). Bij deze uitwerking zal in het kader van de onderhavige uitbreiding ingezet worden op een extra kwaliteitsverbetering. Dit wordt nader uitgewerkt in overleg met de Provincie Zeeland. Hieronder zijn de conclusies uit het voorgaande hoofdstuk nog kort samengevat: - De werkzaamheden zijn tijdelijk van aard, het heien wordt bij laag water uitgevoerd en er wordt zo veel mogelijk buiten het broedseizoen gewerkt. Deze werkzaamheden leiden dan ook niet tot (significant) negatieve effecten op de incidenteel in het plangebied aanwezige rotganzen, scholeksters, andere overtijende soorten en grazende meerkoeten en op de ten westen van het plangebied gelegen hoogwatervluchtplaats. - De extra recreatiewoningen leiden ook niet tot een extra verstoring, doordat aan de westkant van het terrein reeds een grondwal is aangelegd om verstoring door licht en geluid vanuit het plangebied en ook betreding van de hoogwatervluchtplaats te voorkomen. - De uitbreiding heeft geen effect op het aanwezig zijn dan wel het incidenteel gebiedsgebruik door rotganzen, scholeksters, andere overtijende soorten en grazende meerkoeten. Het oppervlak water blijft per saldo ook gelijk. Areaalverlies treedt niet op. - Het Zoommeer is niet aangewezen voor habitatsoorten, zoals vissen en heeft ook geen functie voor habitatsoorten uit het Krammer-Volkerak. Onderwater geluid (heien, graven) als gevolg van aanpassingen aan de waterlijn en uitbreiding van de jachthaven leidt dan ook niet tot (significant) negatieve effecten. - De tijdelijke vertroebeling van het water als gevolg van werkzaamheden in het plangebied leidt niet tot significant negatieve effecten. De werkzaamheden worden namelijk buiten het broedseizoen uitgevoerd en hebben daardoor geen effect op de hier incidenteel foeragerende visdief. In het Zoommeer en de Oosterschelde blijft bovendien voldoende onverstoord water over.
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
191620.907410.00
46
Conclusies
- De toename van het aantal ligplaatsen leidt niet tot (significant) negatieve effecten doordat er slechts een geringe overlap in tijd is tussen vogels en recreanten, de reeds (veel) bestaande verstoring en de relatief zeer geringe toename van het aantal vaarbewegingen. - In de Schakerloopolder (Oosterschelde) is de achtergronddepositie ruim lager dan de KDW van de aanwezige habitattypen. De beperkte verkeerstoename leidt nooit tot een overschrijding van de KDW. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten. - De stikstofgevoelige habitattypen, kamsalamander, drijvende waterweegbree en dodaars in de Brabantse Wal komen op 3 km afstand van de snelwegen voor. Hier vindt geen toename van de depositie plaats. Voor de zwarte specht geldt dat binnen 20 ha stikstofgevoelig leefgebied (0,53% van het leefgebied) een toename van de stikstofdepositie plaatsvindt. Het reeds gevoerde beheer (in stand houden van open plekken en zorgen voor voldoende dood hout), waarbij de aantallen zwarte specht stabiel zijn, komt hierdoor niet onder druk te staan. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. Voor de nachtzwaluw is stikstof niet limiterend. Ook voor de boomleeuwerik geldt dat de soort wel gevoelig is voor stikstof, maar dat door het gevoerde beheer de soort geen negatieve effecten ondervindt. De beperkte verkeersgeneratie leidt slechts tot een beperkte toename van de stikstofdepositie in een beperkt oppervlak van het leefgebied (vergelijk zwarte specht). Het reeds gevoerde beheer komt hierdoor niet onder druk te staan. Significant negatieve effecten worden uitgesloten. - De 3 eilandjes die aan de westkant worden gerealiseerd leveren nieuw leefgebied voor kwalificerende soorten. Daarmee wordt in het Zoommeer een kwaliteitsverbetering geleverd.
191620.907410.00
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
bijlagen
Bijlage 1
Natuurbeschermingsetvergunning 2010
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
1
191620.907410.00
*'
r r>
GEMANDATEERD BESLUIT
n i r ^ t i ^ DM\A/
10038281
zaaknummer
verwijsnummer
NB.10.047
10031264 Gemandateerde
Afdelingshoofd
T>
datum
paraaf
d.d.:
ir. J.J.CM. Sanders Besluit
*IAT
verlenen vergunning
Fin. Toets
datum
Jur. toets
datum
paraaf
Directeur
datum
paraaf Aantal te paraferen bijlagen:
Behandeld door M.Pross
afdeling
doorkiesnummer
datum
W&N
(0118)63 1988
16/12/2010
geadresseerde bericht op brief van adressering
04/10/2010
Entergraven Recreatie bv t.a.v. heer Tadema Postbus 525 8901 BH LEEUWARDEN
kenmerk geadresseerde
TADBED10-032 bijlage(n)
onderwerp Natuurbeschermingswet 1998, NB.10.047
aanwijzingen verwerkt registratuur
2 1 OEC ?010 tekstverwerking
collationeren
paraaf
uiterste verzenddatum
flV.
24/12/2010
paraaf
verzenddatum brief
paraaf
opm. verzending
paraaf"
terug naar ambtenaar J/N
paraaf
paraaf
u~
NEE, dossier is naar archief NaarTVC gekopieerd.d.d. N.V.T.
documentnaam
10038281.doc
verzenden afschriften aan \4\r\
1.
M.Pross; D.J.F. Lgendijk; J.M Dekker Min EL&I Directie Regionale Zaken t.a.v. Dhr. G.A.C.M. Verschuren, Postbus 6111, 5600 HC Eindhoven Gemeente Tholen
v^
\ M - v SKA Studio, t.a.v. J. Kuipers, Smidshomerweg 9, 9822 AP Niekerk
"-£- I 5Ci Provincie Noord-Brabant, bureau Natuurverkenningen, Postbus 90151, 5200 MC's^ J —^Hertogenbosch l ^ * 6. QRijkswaterstaat Zeeland, Postbus 5014, 4330 KA Middelburg
t
Z^OZeeuwse Milieufederatie, Postbus 334, 4460 AS Goes 8 0 Vogelbescherming Nederland, Postbus 925, 3700 AX Zeist \ $Q Natuurvereniging Tholen, Merijntje Gijzenstraat 21, 4681 BN Nieuw-Vossemeer indien meer afschriften: adresliist toevoeaen
nummers bijlagen
Archiefexemplaar
Provincie Zeeland
Directie Ruimte, Milieu en Water
benefit op brief van:
04/10/2010
uw kenmerk:
TADBED10-032
ons kenmerk:
10038281/NB.10.047
afdeling:
Water en Natuur
bijlage(n):
-
behandeld door
M. Pross
doorkiesnummer
0118-631988
ondeiwerp:
Vergunning ex artikel Natuurbeschermingsw
verzonden:
2 2 DEC. 2010
Entergraven Recreatie bv t.a.v. heerTadema Postbus 525 8901 BH LEEUWARDEN
Middeiburg,
21 december 2010
Geachte heer Tadema, Op 5 oktober 2010 ontvingen wij uw brief, met daarin de aanvraag voor een vergunning voor het realiseren van recreatievoorzieningen op het terrein van Speelmansplaten in het Natura 2000-gebied Zoommeer. De ontvangst van uw aanvraag is op 8 oktober 2010 (kenmerk 10031573) bevestigd. U vraagt deze vergunning aan op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. In deze brief geef ik u ons antwoord. Vergunning Wij verlenen u vergunning voor het realiseren van recreatievoorzieningen op het terrein van Speelmansplaten. De vergunning bestaat uit deze brief met de vier toegevoegde delen A, B, C en D. Leest u vooral deel A van deze vergunning zorgvuldig door; hierin staan de voorschriften die we aan de vergunning verbinden. Geldigheid Deze vergunning is voor het bouwen en inrichten van het recreatieterrein geldig tot en met 31-12-2025. Voor de ontstane indenting blijft deze vergunning onbeperkt geldig. Bezwaar Tegen dit besluit kunt u schriftelijk bezwaar maken. Dat geldt voor iedere belanghebbende. Het bezwaarschrift richt u aan: Gedeputeerde staten van Zeeland t.a.v. de secretaris van de commissie voor bezwaarschriften Postbus 6001 4330 LA MIDDELBURG In uw bezwaarschrift neemt u tenminste op: uw naam uw adres de datum van uw bezwaarschrift tegen welk besluit u bezwaar maakt waarom u bezwaar maakt uw handtekening.
U moet het bezwaarschrift binnen 6 weken na de dag waarop dit besluit is bekend gemaakt, indienen. Meestal is dat de dag na de datum van verzending (zie bovenaan deze brief). Overschrijding van de termijn kan er toe leiden dat we met uw bezwaren geen rekening meer houden. Als u overweegt bezwaar te maken, kunnen we u een informatiefolder toezenden. U kunt deze aanvragen via telefoonnummer (0118) 631400. U kunt deze informatie ook downloaden via http://loket.zeeland.nl/bezwaar/bezwaar Voorlopige voorziening Zodra iemand een bezwaar indient tegen deze vergunning, betekent dat, voigens artikei 6:16 van de Aigemene wet bestuursrecht, niet dat de vergunning direct geschorst is. Gelet hierop kan - als tegen dit besluit bezwaar wordt aangetekend - ingevolge artikei 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikei 36 van de Wet op de Raad van State, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Dit kan wanneer de indiener van mening is dat er sprake is van 'onverwijlde spoed', gelet op de betrokken belangen. Voor de behandeling van het verzoek is griffierecht verschuldigd. Het verzoek kunt u richten aan: Voorzitter van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG
Hoogachtend, gedeputeerde state n, nametre dezen,
J.J.C.M. Sanders, hoofd afdeling Water en Natuur.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
2van17
Deze vergunning bestaat uit vier delen: In deel A leest u waarvoor en waarom u de vergunning krijgt. In deel B leest u over het wettelijke kader en het beleid die een rol spelen bij het verlenen van deze vergunning. In deel C leest u meer over het Natura 2000-gebied Zoommeer en de doelstellingen van dit gebied. In deel D is de tekening opgenomen met het inrichtingsplan.
Deel A. De vergunning Wij verlenen u (Entergraven Recreatie bv) vergunning voor het realiseren van recreatiewoningen op het terrein van Speelmansplaten in en grenzend aan het Natura 2000-gebied Zoommeer. Dit doen we op grond van artikel 16 en 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998. De vergunning is gebaseerd op de aanvraag inclusief alle bijgevoegde stukken. De eventuele negatieve effecten op beschermde natuurwaarden zijn uitsluitend beoordeeld op de te vergunnen activiteiten zoals die in de aanvraag beschreven zijn. De werkzaamheden dienen dan ook te worden uitgevoerd conform de aanvraag, voor zover niet in tegenspraak met de in deze vergunning geformuleerde voorwaarden. Wijzigingen in de uitvoering die wenselijk of noodzakelijk zijn en die geen extra of andere negatieve effecten op beschermde natuurwaarden teweegbrengen, kunnen tijdens de looptijd van de vergunning mogelijk wel doorgevoerd worden. Om te bepalen of de wijziging met of zonder een gewijzigde vergunning doorgevoerd kan worden dient altijd contact opgenomen te worden met het bevoegde gezag, de provincie Zeeland. Hieronder leest u achtereenvolgens: 1. welke voorschriften wij aan deze vergunning verbinden; 2. tot wanneer de vergunning geldig is; 3. voor welke activiteiten u de vergunning precies krijgt; 4. op welke argumenten wij onze beslissing hebben gebaseerd; 5. de zienswijzen van verschillende belanghebbenden. 1. Voorschriften Om de natuur in het Natura 2000-gebied te beschermen, verbinden we aan de vergunning een aantal voorschriften. Tijdens het uitvoeren van uw activiteit bent u dan ook verplicht zich aan onderstaande voorschriften te houden. 1. 2.
3.
4.
5. 6.
De werkzaamheden dienen strikt conform de vergunningaanvraag te worden uitgevoerd, voor zover niet in strijd met de voorwaarden in deze vergunning. Ten westen van de te bouwen woningen wordt een bufferzone aangelegd ter bescherming van de hoogwatervluchtplaats. (zie kaart in deel D van deze vergunning) a. De bufferzone zal bestaan uit een aarden wal met opgaande loofbeplanting met inheemse soorten aansluitend bij de bestaande beplanting. b. Recreatief gebruik ten westen van deze wal en visuele verstoring moet voorkomen worden door een afrastering onder aan de wal of ondoordringbare beplanting. c. Op de wal is het mogelijk een observatiepost te maken richting de hoogwatervluchtplaats. d. De wal wordt aangelegd v66r aanvang van de bouwwerkzaamheden of uiterlijk bij aanvang van de bouwwerkzaamheden. Ten westen van de hoogwatervluchtplaats worden een drietal vogeleilanden aangelegd. a. De eilanden dienen aangelegd te zijn uiterlijk voor afronding van de bouw van de recreatiewoningen. b. Voor de aanleg van de eilanden dient voor 31 december 2012 een uitgewerkt plan ter goedkeuring aan de provincie te worden voorgelegd. In het plan is minimaal opgenomen hoe de eilanden er uit komen te zien, hoe ze worden aangelegd en wat er aan jaarlijks onderhoud zal plaatsvinden. c. De eilanden worden na aanleg minimaal 10 jaar jaarlijks onderhouden, waarbij de eilanden worden vrijgemaakt van opkomende begroeiing. Hei werkzaamheden ten behoeve van de bebouwing wordt enkel uitgevoerd tijdens twee uur voor en twee uur na laagwater op de Oosterschelde om verstoring van vogels op de hoogwatervluchtplaats te voorkomen. Alle materialen en afval dienen op een zodanige wijze opgeslagen te worden dat ze niet door verwaaiing, verspoeling of op andere wijze in het Natura 2000-gebied verspreid kunnen raken. Bodem- en waterverontreinigende stoffen die ten gevolge van de vergunde activiteit in aanraking komen met de bodem of het oppervlaktewater worden onverwijld opgeruimd en naar een erkende verwerker gebracht.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
3 van 17
7.
De vergunning moet aanwezig zijn op de locatie van de werkzaamheden. Medewerkers ter plaatse moeten op de hoogte zijn van de in de vergunning opgenomen voorschriften. 8. U dient minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden te melden wanneer u begint met uw bouwwerkzaamheden. U doet dit via het e-mailadres
[email protected] onder vermelding van kenmerknummer NB. 10.047. 9. Uiterlijk 2 dagen nadat de bouwwerkzaamheden zijn beeindigd wordt dit gemeld op het hierboven genoemde e-mail adres onder vermelding van kenmerknummer NB. 10.047. 2. Geldigheid Deze vergunning is voor het bouwen en inrichten van het recreatieterrein geldig tot en met 31-12-2025. Voor de ontstane inrichting blijft deze vergunning onbeperkt geldig. Zorgvuldig nakomen van de bovenstaande voorschriften, voorkomt dat we de vergunning voortijdig intrekken of wijzigen. 3. Uw activiteiten U vraagt vergunning aan voor het bouwen van 54 recreatiewoningen op het terrein van de Speelmansplaten aan de Oesterdam in de gemeente Tholen. In eerste instantie zal begonnen worden met de bouw van 10 woningen waar in de loop van de komende jaren nog eens 44 woningen aantoegevoegd worden. Naast het bouwen van de woningen zal het terrein ook heringericht worden, waarbij er een centraal hoofdgebouw, aanlegsteigers, wegen, paden, groenbeplanting en andere recreatieve voorzieningen aangebracht worden. Een en ander is weergegeven op de tekening van studio ska (nr 0813 ST 0.15) van 27/9/2010 tevens weergegeven in deel D van deze vergunning. Ten behoeve van de recreatieve ontwikkelingen op de Speelmansplaten is er in 2005 door Bureau Waardenburg bv naar aanleiding van het wijzigen van het bestemmingsplan een passende beoordeling. 'Beoordeling van effecten op natuurwaarden door uitbreiding recreatievoorzieningen en appartementen Speelmansplaten' opgesteld. Ten behoeve van het uitvoeren van de werkzaamheden en het aanvragen van de benodigde vergunning is er in aanvulling op de passende beoordeling uit 2005 in 2010 een aanvullende notitie gemaakt 'Beoordeling mogelijke effecten op natuurwaarden door bouwwerkzaamheden op Speelmansplaten. Deze rapporten zijn (samengebonden) bijgevoegd als onderdeel van uw vergunningaanvraag. Een groot aandeel van de te realiseren recreatieve voorzieningen zijn gelegen in het Natura 2000-gebied Zoommeer. Ten aanzien van de afname aan oppervlakte aan natuurgebied is er in de vorm van een herstelopgave een plan gemaakt ter verbetering van de natuurwaarden in het Zoommeer. Een eerste uitwerking hiervan is opgenomen in het rapport 'Speelmansplaten, Actualisatie onderbouwing verevening en herstelopgave' van September 2010 opgesteld door Buro Ruimte & Groen. Ten aanzien van de herstelopgave wordt voorgesteld om een drietal kleine vogeleilanden aan te brengen ten westen van de recreatieve ontwikkelingen en de huidige hoogwatervluchtplaats. De ondergrond zal bestaan uit zand uit de directe omgeving, met een toplaag van schelpengruis. De eilanden hebben een doorsnee van circa 15 meter en liggen ongeveer 10-20 cm boven het gemiddelde waterpeil. De taluds verlopen flauw met een verhouding van circa 1:5 - 1:10. Voor de realisatie zal nog een definitieve uitwerking van de eilanden opgesteld worden. Om het functioneren van de eilanden zo lang mogelijk te waarborgen zal er geld gereserveerd worden om circa 10 jaar lang jaarlijks onderhoud te plegen. 4. Onze overwegingen Om tot deze vergunningverlening te komen, hebben we een aantal zaken zorgvuldig afgewogen. Hieronder leest u welke argumenten een rol speelden bij ons besluit. * Een beoordeling van de effecten is noodzakelijk Het het realiseren van recreatiewoningen met bijbehorende voorzieningen op het terrein van Speelmansplaten vindt plaats in en grenzend aan het Natura 2000-gebied Zoommeer. (Significante) negatieve effecten van deze activiteit op de beschermde natuurwaarden zijn op voorhand niet uit te sluiten. De activiteit is niet opgenomen in een beheerplan zoals bedoeld in artikel 19a of artikel 19b. Er is ook geen sprake van een activiteit die als bestaand gebruik zoals bedoeld in artikel 1 sub m kan worden gekwalificeerd. De werkzaamheden houden niet direct verband met en zijn niet nodig voor het beheer van het gebied. Dit betekent dat er sprake is van een project waarvan op objectieve wijze onderzocht en passend beoordeeld dient te worden wat de effecten van de activiteiten (kunnen) zijn. U gaat in uw vergunningaanvraag in op de eventuele negatieve effecten van uw activiteiten op de beschermde natuurwaarden. Uw aanvraag bevat in die zin een passende beoordeling. Naar ons oordeel bevat uw vergunningaanvraag, op detail aangevuld met kennis en expertise die binnen de provincie Zeeland beschikbaar zijn, de benodigde objectieve informatie om de effecten van de geplande activiteiten te kunnen beoordelen.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk; 10038281/NB. 10.047
4 van 17
* Provincie Zeeland is bevoegd vergunning te verlenen Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt verleend door gedeputeerde staten van de provincie waarin het betrokken beschermde gebied is gelegen. Wanneer het beschermde gebied in meerdere provincies is gelegen, zijn gedeputeerde staten van de provincie waar het grootste deel van het gebied is gelegen het bevoegde gezag om de vergunningaanvraag te behandelen, voor zover de vergunningaanvraag mede betrekking heeft op delen van het gebied gelegen in andere provincies. De aanvraag dient in dat geval in overleg met de andere provincie(s) te worden behandeld. Indien een aanvraag van een vergunning als bedoeld in de artikelen 16, eerste lid en 19d, eerste lid, betrekking heeft op een project dat of andere handeling die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een Natura 2000-gebied dat is gelegen binnen de grenzen van een provincie, beslissen gedeputeerde staten van de provincie waarin dat deel van het Natura 2000-gebied is gelegen over de aanvraag. Wanneer er sprake is van een activiteit of uitzondering zoals genoemd in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998, is niet gedeputeerde staten het bevoegde gezag om de vergunningaanvraag te behandelen, maar het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Deze vergunningaanvraag ziet toe op activiteiten die plaatsvinden in of grenzend aan het Natura 2000gebied Zoommeer. De effecten van het realiseren van recreatiewoningen op het terrein van Speelmansplaten hebben hoofdzakelijk gevolgen voor de beschermde natuurwaarden binnen de provincie Zeeland. De uit te voeren activiteiten worden niet genoemd in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998. Dit betekent dat gedeputeerde staten van de provincie Zeeland bevoegd zijn deze vergunningaanvraag te behandelen. * Kans op strijdigheid met algemene doelen en kernopgaven Voor alle Natura 2000-gebieden zijn dezelfde vijf algemene doelen geformuleerd en per gebied zijn kernopgaven geformuleerd. De algemene doelen en kernopgaven zijn een hulpmiddel bij de formulering van de doelen op gebiedsniveau. Op dit gebiedsniveau geven de kernopgaven aan wat de belangrijkste verbeteropgaven zijn en wat de belangrijkste bijdrage van dat landschap aan het Natura 2000-netwerk is. Voor het Zoommeer zijn in het ontwerp gebiedendocument de kernopgaven voor dit gebied opgenomen. In het nieuw op te stellen aanwijzingsbesluit van het Zoommeer zullen de algemene doelen en de kernopgaven uitgewerkt worden in instandhoudingsdoelen. Verderop in deze paragraaf 'Onze overwegingen' blijkt uit de beoordeling dat geen significante negatieve effecten op zullen treden. Het realiseren van recreatiewoningen op het terrein van Speelmansplaten achten wij dan ook niet in strijd met de algemene doelen en kernopgaven opgesteld voor het Natura 2000-gebied Zoommeer. * Effecten zijn mogelijk op beschermde vogelsgorten en 'oude doelen' Delen van het Zoommeer zijn onder de oude Natuurbeschermingswet aangewezen als Staatsnatuurmonument. In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt dit beschermd natuurmonument genoemd. Daarnaast is het Zoommeer aangewezen als Vogelrichtlijngebied, waarmee het de status van Natura 2000-gebied heeft gekregen. De beschermde waarden van het Zoommeer bestaan hiermee uit de vogelsoorten zoals zijn genoemd in het aanwijzingsbesluit als Vogelrichtlijngebied en de zogenaamde 'oude doelen' uit de aanwijzing als Beschermd (Staats)natuurmonument. Bij de toetsing is tevens rekening gehouden met de vogels van de Oosterschelde die overtijen in het Zoommeer. * Geen schadelijke effecten op oude doelen De ontwikkelingen op de Speelmansplaten zijn gelegen buiten de aangewezen delen van het Zoommeer als beschermd natuurmonument. Ook zijn er geen effecten te verwachten op basis van een eventuele externe werking van de ontwikkelingen op de 'oude doelen'. Hoewel de recreatieve activiteiten op de Speelmansplaten zullen toenemen zal er weinig toename van recreatie zijn binnen de delen van het Zoommeer die als beschermd natuurmonument gelden. * Negatieve effecten ten aanzien van vogelsoorten De effecten van de geplande ontwikkelingen op de Speelmansplaten zijn in te delen in twee aspecten. Het direct verlies aan oppervlakte van het Natura 2000-gebied en daarmee verlies aan ruimte voor de vogels om te rusten en/of foerageren, en het indirect verlies aan ruimte als gevolg van verstorende werking van menselijke activiteiten. Direct ruimteverlies Door herinrichten van het terrein, het bouwen van woningen, aanleggen van recreatieve voorzieningen, wegen, paden, steigers enz. wordt het terrein ongeschikt voor vogels die voorkomen op het Zoommeer en overtijende vogels van de Oosterschelde. De functie van het terrein en het aanliggende water als rust-, foerageer-, en broedgebied is beperkt en wordt enkel incidenteel gebruikt als hoogwatervluchtplaats voor vogels vanaf de Oosterschelde. Significante negatieve effecten zijn daarmee uit te sluiten.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
5 van 17
Ondanks dat er geen significante negatieve effecten zijn wordt er in verband met het directe verlies aan ruimte elders in het Zoommeer gestreefd naar verbetering van de mogelijkheden voor vogels als broed- en rustlocatie. Hiervoor worden ten westen van de recreatieve ontwikkelingen een drietal vogeleilanden aangebracht, die zullen bestaan uit zand met een toplaag van schelpen. Naast het eenmalig aanleggen van de eilanden zal er tevens jaariijks onderhoud uitgevoerd worden om te voorkomen dat de eilanden gaan begroeien en ongeschikt worden als rust- en broedlocatie. Indirect ruimteverlies Door de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen mag verwacht worden dat ook het aantal mensen en activiteiten zal toenemen. Dit veroorzaakt ten opzichte van de huidige situatie een toename aan verstoring door visuele aanwezigheid en geluid. Door de aanwezigheid van bossages is het recreatieterrein al enigszins afgeschermd van belangrijke vogelgebieden. Door als mitigerende maatregel aan de westrand van het terrein een 'natuurlijke' bufferzone aan te leggen in de vorm van een wal met opgaande loofhoutbeplanting met soorten aansluitend op de bestaande beplanting wordt (extra) verstoring op de westelijk gelegen hoogwatervluchtplaats voorkomen. Van de beperkte toename aan recreatie op het water zijn geen negatieve effecten te verwachten mede aangezien de regels ten aanzien van onder andere het snelvaargebied niet zullen wijzigen. Naast de toekomstige situatie kan er ook verstoring optreden tijdens de bouwwerkzaamheden. Ten aanzien van het heien heeft u aangegeven dat bij voorbaat als mitigerende maatregel het heien zo getimed wordt dat dit tijdens laagwater op de Oosterschelde zal plaatsvinden. Doordat het heien tijdens laagwater zal worden uitgevoerd wordt uitgesloten dat significante effecten op vogels, die gebruik maken van de hoogwatervluchtplaats, zullen optreden. * In combinatie met andere activiteiten in het Zoommeer veroorzaakt uw activiteit geen significante negatieve effecten. Ook als we kijken naar andere activiteiten in Zoommeer treden er in gezamenlijkheid geen significante negatieve effecten op. We denken hierbij aan activiteiten die tegelijkertijd met uw activiteit plaatsvinden. Veel bestaande activiteiten zoals het huidige recreatieve gebruik van het Zoommeer zullen in het kader van het op te stellen beheerplan worden getoetst. Activiteiten zoals visserij en ontwikkelingen op het bedrijventerrein bij Bergen op Zoom zijn toegestaan met vergunningen waarin voorwaarden zijn opgenomen ter beperking van de negatieve effecten. Alles overwegende zijn wij van mening dat significante negatieve effecten als gevolg van cumulatie zijn uit te sluiten. * Provinciaal beleid De Speelmansplaten is in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 aangewezen als recreatie concentratie locatie. Uitbreiding van de recreatieve voorzieningen past binnen de doelstellingen van het Omgevingsplan waar ook het realiseren van een kwaliteitsimpuls in met name de verblijfsrecreatieve sector is opgenomen. De werkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken of waarden van de Zeeuwse beschermde natuur en onvermijdelijke verstoringen zo klein mogelijk worden gehouden. Voortvloeiend uit het Omgevingsplan zal er invulling gegeven moeten worden aan het vereveningsprincipe (voor wat hoort wat), wat er op neer komt dat wanneer een initiatiefnemer ruimte krijgt voor nieuwe ontwikkeling er tevens ge'investeerd dient te worden in het behoud en versterking van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. In het kader van het bestemmingsplan voor de Speelmansplaten zijn hierover afspraken gemaakt. Wanneer er meer dan 100m2 aan bos wordt verwijderd dient op grond van de Boswet gecompenseerd te worden. In het Omgevingsplan 2006-2012 is opgenomen dat wanneer dit het geval is er naast de verplichte compensatie vanuit de Boswet een kwaliteitstoeslag van in dit geval 1/3 geldt dat extra gecompenseerd moet worden. Wanneer voldaan wordt aan bovengenoemde onderdelen is er naar ons oordeel geen strijdigheid met het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012. * Conclusie Het realiseren van recreatieve voorzieningen op het terrein van Speelmansplaten is geen activiteit die direct verband houdt met en niet nodig is voor het beheer van het Natura 2000-gebied Zoommeer. Op voorhand kon niet worden uitgesloten dat deze activiteit, afzonderlijk, of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen zou kunnen hebben voor dit gebied. Het is daarom dat u, als initiatiefnemer, ter onderbouwing van de vergunningsaanvraag een passende beoordeling in de zin van artikel 19f, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 heeft laten opstellen. Een zodanige beoordeling houdt in dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen brengen, moeten worden geTnventariseerd.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB. 10.047
6 van 17
Op basis van de door u overgelegde passende beoordeling van de gevolgen van net realiseren van recreatieve voorzieningen op het terrein van Speelmansplaten voor het Natura 2000-gebied Zoommeer, met het oog op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied, hebben wij vergunning voor deze activiteit kunnen verlenen. Op grand van de ons ter beschikking staande informatie en de bij ons zelf aanwezige kennis hebben wij de zekerheid verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. De activiteiten hebben geen significante negatieve effecten tot gevolg, ook niet in cumulatie met andere activiteiten. In deze vergunning worden namelijk voorschriften opgenomen die de natuurwaarden van het gebied beschermen. Op die wijze wordt voorkomen dat er significante negatieve effecten optreden. We hebben hiermee uw activiteit getoetst aan de zogenaamde instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Zoommeer, die bestaan uit: doelstellingen voor vogelsoorten doelstellingen uit aanwijzingsbesluiten van het beschermd natuurmonument Zoommeer. Tevens hebben wij uw activiteit getoetst aan het geldende provinciale beleid zoals opgenomen in deel B van deze vergunning. Meer informatie over het Zoommeer en de instandhoudingsdoelstellingen leest u in deel C van deze vergunning. 5. Zienswijzen van belanghebbenden Op het moment dat wij uw vergunningaanvraag binnen kregen, hebben wij een afschrift hiervan verstuurd naar: de ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Daarnaast hebben wij een conceptbeschikking gestuurd aan: de ZMf (voorheen Zeeuwse Milieufederatie) Natuurvereniging Tholen Rijkswaterstaat Zeeland Vogelbescherming Nederland. Ze kregen op die manier de gelegenheid om hun zienswijze te geven op uw aanvraag. Daarnaast hebben wij de provincie Noord-Brabant de aanvraag en conceptbeschikking doen toekomen met verzoek tot instemming met de vergunningverlening gezien de ligging van het Zoommeer in zowel provincie Zeeland als provincie Noord-Brabant. Ook u heeft een conceptbeschikking ontvangen met de mogelijkheid hier een reactie op te geven. De Provincie Noord-Brabant heeft in hun reactie aangegeven dat de doelen zoals zijn opgenomen in deel C niet overeen komen met het concept-gebiedendocument van LNV (november 2007). Verder geeft de Provincie aan dat bij de overwegingen onder direct ruimteverlies niet duidelijk wordt of er effecten zijn die door de vogeleilanden gemitigeerd moeten worden. De doelen in deel C zijn opnieuw afgestemd met het concept-gebiedendocument van het ministerie van LNV (EL&I) en met het aanwijzingsbesluit van het Zoommeer als Vogelrichtlijngebied. Vogelbescherming Nederland heeft een zienswijze ingediend waarbij ze een aantal kanttekeningen plaatsen bij de vergunning. Verlies aan ruimte en compensatiemaatregelen Vogelbescherming geeft aan van mening te zijn dat de drie vogeleilandjes als compensatie voor het directe ruimteverlies aan oppervlakte niet gelijk is. De Speelmansplaten worden gebruikt als hoogwatervluchtplaats door diverse vogelsoorten. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat het verlies van 3 ha leefgebied geen significante effecten met zich mee zal brengen. Bovendien biedt het 'streven' naar verbetering onvoldoende garantie dat er voldoende geschikt leefgebied beschikbaar blijft om de instandhoudingsdoelstellingen voor o.a. de scholekster te realiseren In het rapport van bureau Ruimte en Groen ('Actualisatie onderbouwing verevening en herstelopgave') wordt overigens aangetoond dat de voorgestelde inrichting voldoet aan de vereveningsregeling van de provincie; dat betekent niet hetzelfde als dat de (verdere) Natura 2000 doelen niet in gevaar komen. Uit de passende beoordeling opgesteld door Bureau Waardenburg blijkt dat de functie van de Speelmansplaten als hoogwatervluchtplaats incidenteel en zeer beperkt is. Door de reeds aanwezige recreatie op het terrein wijken de vogels uit naar andere locaties. Waardenburg concludeert in het rapport dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt door het directe ruimteverlies. Wij kunnen met deze conBehoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
7 van 17
clusie instemmen. Ten tijde van het wijzigen van het bestemmingsplan voor de Speelmansplaten is er overeen gekomen tegenover de beperkt aanwezige effecten van het totale plan in combinatie met de ligging in het Natura 2000-gebied iets positiefs te zetten in de vorm van een herstelopgave. Thans wordt bij realisatie van het project hier nadere invulling aan gegeven en vastgelegd in de vergunning. Het rapport van Ruimte en Groen gaat in op diverse aspecten op het gebied van landschap, natuur en groen waar het project bij de realisatie aan moet voldoen. Verevening is een aspect waarbij invulling wordt gegeven aan ruimtelijk beleid, groen voor rood, waarbij er aan kwaliteitsverbetering van landschappelijke waarden moet worden gewerkt. Dit staat los van Natura 2000, evenals aspecten als boscompensatie en dergelijke. Afschermingsmaatregelen De afschermingsmaatregelen zoals deze in voorschrift 2 zijn opgenomen zijn naar mening van Vogelbescherming te vrijblijvend en niet voldoende om als mitigerende maatregelen het uitblijven van significante effecten te kunnen garanderen. Daarnaast concludeert de Provincie dat bij de beperkte toename van recreatie op het water geen negatieve effecten te verwachten zijn. Hierbij wordt volgens Vogelbescherming onvoldoende rekening gehouden met een mogelijke toename van kleine bootjes bij de woningen en als gevolg van het extra te verwachten ligplaatsen. Noch de conceptvergunning noch de onderbouwende rapporten geven inzicht in de te verwachten toename. Vogelbescherming stelt dan ook voor om de hoogwatervluchtplaats ten westen van het recreatiegebied af te sluiten voor waterrecreatie door het ontoegankelijk te maken, bijvoorbeeld door drijvende balken. In voorschrift 2 is omschreven waar de mitigerende maatregelen aan moeten voldoen hiermee kan de initiatiefnemer worden aangesproken op de effectiviteit van de afsluiting. Ten aanzien van het afsluiten van een watergebied voor recreatie merken wij op dat deze vergunning daarvoor niet hetjuiste kader is. Uit beoordelingen van de effecten is het niet de verwachting dat er significante verstoring zal optreden nabij de hoogwatervluchtplaats. Indien zal blijken dat dit wel het geval is, of inzichten in relatie tot nieuwe ontwikkelingen in cumulatieve zin hiermee veranderen, zal er ter voorkoming van significante effecten door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een besluit (volgens artikel 20) met betrekking tot het regelen van de toegankelijkheid genomen kunnen worden. Voorschrift 4 Naar mening van Vogelbescherming is voorschrift 4 te onduidelijk met betrekking tot de aanduiding van de laagwaterperiode. Het voorschrift is hierop aangepast. De ZMf heeft naar aanleiding van de conceptbeschikking een viertal punten waar ze aandacht voor vragen. 1. In de vergunning zou meer aandacht besteed moeten worden aan het directe ruimteverlies van hoogwatervluchtplaats voor vogels van de Oosterschelde. De doelen van vrijwel alle vogelsoorten van het Zoommeer zijn gericht op behoud van de Deltapopulatie. De doelen zijn daarmee gebiedsoverstijgend. In het rapport van Bureau Waardenburg is ook nadrukkelijk aandacht gegeven aan de functie van de Speelmansplaten voor vogels van de Oosterschelde. In dit definitieve besluit zal hier meer duidelijkheid over gegeven worden. 2.
De onderbouwing van de aanleg van de drie vogeleilandjes is naar mening van de ZMf niet voldoende onderbouwd en de timing van de aanleg zou gelijk gesteld moeten worden met de eis voor de aanleg van de wal. De aanleg van de eilandjes zijn geen compensatie voor significante negatieve effecten. De aanleg wordt uitgevoerd als extra verbetering van de locale natuurwaarden. De timing van de aanleg van de eilanden is dan ook niet zo zeer van belang ter voorkoming van effecten, zoals de aan te leggen wal, die als mitigerende maatregel dient en directe verstoring van de hoogwatervluchtplaats moet voorkomen.
3.
In de conceptbeschikking is nog onvoldoende beschreven hoe de afscheiding tussen recreatiezone en hoogwatervluchtplaats vorm gegeven moet worden zodat visuele verstoring wordt voorkomen. De betreffende voorwaarde is hierop aangepast.
4. Als laatste punt geeft de ZMf aan zich zorgen te maken over het gebruik van een helofytenfilter voor het verwerken van het afvalwater en de toename aan nutrienten in het Zoommeer die zou kunnen ontstaan. Het afvalwater wordt afgevoerd door middel van een persleiding naar de RWZI in Tholen. Dus van toename aan nutrienten door het afvalwater is geen sprake.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met oris kenmerk: 10038281/NB.10.047
8 van 17
Deel B. Wettelijk kader en beleid In paragraaf 1 van dit deel leest u welke artikelen uit de Natuurbeschermingswet 1998 van belang zijn bij het verlenen van deze vergunning. In paragraaf 2 leest u welk beleid een rol speelt bij de vergunningverlening. 1. Wettelijk kader Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Per 1 februari 2009 is de Natuurbeschermingswet 1998 op een aantal onderdelen gewijzigd. De voordeze vergunningverlening van belang zijnde artikelen zijn: Artikel 1 sub m Onder bestaand gebruik wordt verstaan: 1. iedere handeling die op 1 oktober 2005 werd verricht en sedertdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd. 2. Iedere handeling die op het moment van aanwijzing van een gebied als beschermd natuurmonument of ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG dan wel op het moment van aanmelding bij de Europese Commissie van een gebied ter uitvoering van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 92/43/EEG werd verricht en sedertdien niet of niet in betekenende mate is gewijzigd, voor zover die aanwijzing of aanmelding plaatsvindt na 1 oktober 2005. Artikel 1 sub n Onder een Natura 2000-gebied wordt verstaan: 1. een gebied dat is aangewezen op grand van artikel 10a, eerste lid, 2. gebied dat voorlopig is aangewezen als bedoeld in artikel 12, derde lid, of 3. een gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van richtlijn 92/43/EEG. Artikel 2, eerste lid In dit artikel staat wat we onder 'gedeputeerde staten' verstaan, voor zover niet anders is bepaald. Gedeputeerde staten = gedeputeerde staten van de provincie waarin geheel of grotendeels zijn gelegen: gebieden als bedoeld in artikel 10a (zie hieronder), of natuurmonumenten, of landschapsgezichten onderscheidenlijk beschermde natuurmonumenten, of beschermde landschapsgezichten. Artikel 2, vijfde lid Gedeputeerde staten beslissen niet op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het Natura 2000gebied mede is gelegen voorzover die vergunning betrekking heeft op delen van het gebied, gelegen in die andere provincies. Artikel 2a 1. Indien een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 16, eerste lid, betrekking heeft op een handeling die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een beschermd natuurmonument dat is gelegen binnen de grenzen van een provincie, beslissen gedeputeerde staten van de provincie waarin dat deel van het beschermd natuurmonument is gelegen over de aanvraag. 2. Indien een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, betrekking heeft op een project dat of andere handeling die hoofdzakelijk gevolgen kan hebben voor een deel van een Natura 2000-gebied dat is gelegen binnen de grenzen van een provincie, beslissen gedeputeerde staten van de provincie waarin dat deel van het Natura 2000-gebied is gelegen over de aanvraag. Artikel 10a, eerste lid In dit artikel staat dat Onze Minister gebieden aanwijst om de volgende Europese richtlijnen uit te kunnen voeren: richtlijn (EEG) nummer 79/409/EEG (Vogelrichtlijn) richtlijn (EEG) nummer 92/43/EEG (Habitatrichtlijn). Artikel 10a, tweede lid Dit artikel bepaalt dat een besluit de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied bevat. Het gaat dan om besluiten, zoals bedoeld in het vorige artikel (het eerste lid van artikel 10a). Onder instandhoudingsdoelstellingen vallen in ieder geval: a. doelstellingen die gaan om de instandhouding van de leefgebieden, voorzover dit vereist is volgens richtlijn (EEG) nummer 79/409, of Behoortbij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
9 van 17
b. doelstellingen die gericht zijn op de instandhouding van de natuurlijke habitats of van de populates van in het wild levende dier- en plantensoorten, voorzover dit vereist is volgens richtlijn (EEG) nummer 92/43. Artikel 10a, derde lid Dit artikel bepaalt dat de instandhoudingsdoelstelling (uit artikel 10a, tweede lid) ook betrekking kan hebben op doelstellingen gericht op: het behoud van het natuurschoon het herstel van het natuurschoon de ontwikkeling van het natuurschoon de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied. Voor zover deze niet vallen onder de doelstellingen volgens de richtlijnen uit het tweede lid vereist is. Artikel 15a, tweede lid Volgens dit artikel is het gebied geen beschermd natuurmonument meer vanaf het moment dat het gebied wordt aangewezen als Natura 2000-gebied. Artikel 15a, derde lid In dit artikel staat dat de instandhoudingsdoelstelling voor het Natura 2000-gebied ook betrekking heeft op eerdere doelstellingen, die gericht waren op: het behoud van het natuurschoon het herstel van het natuurschoon de ontwikkeling van het natuurschoon de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied. Dit geldt ook als het gebied niet langer aangewezen is als beschermd natuurmonument. We houden dan dus doelstellingen aan zoals ze waren toen het gebied nog wel aangewezen was als beschermd natuurmonument. Artikel 19d, eerste lid Dit artikel bepaalt dat het verboden is om projecten of andere handelingen te realiseren of onderscheidenlijk te verrichten: zonder vergunning van Gedeputeerde Staten, of in strijd met voorschriften of beperkingen die aan de vergunning verbonden zijn. Bovenstaande is het geval als die projecten of handelingen: de kwaliteit kunnen verslechteren van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied. een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De instandhoudingsdoelstellingen zijn hierbij het uitgangspunt. de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19d, tweede lid De in het eerste lid bedoelde vergunningplicht is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen die zijn opgenomen in een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b. Artikel 19d, derde lid De in het eerste lid bedoelde vergunningplicht is niet van toepassing op bestaand gebruik gedurende de periode, bedoeld in artikel 19c, eerste lid, behoudens indien dat gebruik een project is dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000gebied. Artikel 19e In dit artikel staat dat Gedeputeerde Staten bij het verlenen van een vergunning letten op de instandhoudingsdoelstelling en rekening houden: a. met de gevolgen die een project of andere handeling kan hebben voor: - het gebied dat aangewezen is op grand van artikel 10a, eerste lid, of - het gebied waarvan de aanwijzing in overweging is genomen, zoals bedoeld in artikel 12, derde lid; b. met een beheersplan dat op grond van artikel 19a of artikel 19b is vastgesteld; c. met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden. Het gaat hier om het verlenen van een vergunning zoals bedoeld in artikel 19d, eerste lid.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met oris kenmerk: 10038281/NB.10.047
10 van 17
Artikel 19f, eerste lid In dit artikel staat dat voordat Gedeputeerde Staten een besluit nemen over een vergunning (artikel 19d, eerste lid) een initiatiefnemer van een project eerst een passende beoordeling maakt voor de gevolgen van net gebied. Daarbij houdt hij/zij rekening met de instandhoudingsdoelstellingen: als net nieuwe project niet direct verband houden of nodig zijn voor het beheer van een gebied, zoals bedoeld in artikel 10a, eerste lid of artikel 12, derde lid, maar dit project in combinatie met andere projecten of plannen wel significante gevolgen kunnen hebben voor het gebied. Artikel 19f, tweede lid De passende beoordeling terzake van een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, kan onderdeel uitmaken van een voor dat project voorgeschreven milieueffectrapportage. Artikel 19g, eerste lid Dit artikel geeft aan dat Gedeputeerde Staten pas een vergunning (artikel 19d, eerste lid) kunnen verlenen op het moment dat zij zich ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet worden aangetast. Dit moet blijken uit een passende beoordeling, zoals bedoeld in artikel 19f, eerste lid. Artikel 19ia, eerste lid Dit artikel geeft aan dat ingeval de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied mede betrekking heeft op doelstellingen als bedoeld in artikel 10a, derde lid, artikel 16, eerste tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing is op handelingen die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het Natura 2000-gebied anders dan vereist ingevolge de richtlijnen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, of voor dieren en planten in dat gebied, of die het gebied ontsieren, met dien verstande dat: a. in het vierde lid in plaats van het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument, bedoeld in artikel 10 wordt gelezen: het besluit tot aanwijzing, bedoeld in artikel 10a; b. in het vijfde lid in plaats van een beheerplan als bedoeld in artikel 17 wordt gelezen: de beschrijvingen in het desbetreffende beheerplan, bedoeld in artikel 19a, negende lid; c. de krachtens het zesde lid aangewezen handelingen de krachtens artikel 19d, vierde lid, aangewezen handelingen zijn. Artikel 19ia, tweede lid Dit artikel geeft aan dat ingeval het eerste lid van toepassing is, een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, tevens als een aanvraag van een vergunning als bedoeld in het artikel 16, eerste lid, in samenhang met het eerste lid geldt. Artikel 19ia, derde lid Dit artikel geeft aan dat ingeval een handeling als bedoeld in het eerste lid bestaand gebruik is waarop artikel 19d, derde lid, van toepassing is, in plaats van het verbod, bedoeld in artikel 16, eerste lid, artikel 19c van overeenkomstige toepassing, is, met dien verstande dat de maatregelen, bedoeld in artikel 19c, eerste en tweede lid, tot doel hebben te voorkomen dat bestaand gebruik mogelijk nadelige gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied, gelet op de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid. Artikel 191, eerste lid In dit artikel staat dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor de instandhouding van een gebied dat is aangewezen op grond van artikel 10 of een Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 12. Deze zorg houdt in ieder geval het volgende in. Weet of kan iemand redelijkerwijs vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kan hebben voor het gebied? Dan is diegene verplicht dergelijke handelingen of nalaten te voorkomen. Is dat niet mogelijk, dan is diegene verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die gevolgen te voorkomen. Kunnen de gevolgen niet worden voorkomen, dan is diegene verplicht deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Uitgangspunt is allereerst de instandhoudingsdoelstelling voor gebieden die aangewezen zijn op grond van artikel 10a, eerste lid. Daarnaast nemen we als uitgangspunt de wezenlijke kenmerken van een gebied, aangewezen op grond van artikel 10, eerste lid. Artikel 60, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 Dit artikel bepaalt dat aangewezen beschermde monumenten en staatsnatuurmonumenten gelden als beschermde natuurmonumenten. Het gaat om monumenten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
Behoortbij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
11 van 17
Artikel 65 van de Natuurbeschermingswet 1998 Sommige gebieden zijn al voordat de wet in werking trad aangewezen als beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten, op grond van de Natuurbeschermingswet. Zie artikel 7, eerste lid en artikel 21 eerste lid. Voor deze gebieden geldt het verbod van artikel 16, eerste lid van de Natuurbeschermingswet. Dit verbod heeft betrekking op schadelijke handelingen, die buiten het beschermde natuurmonument of staatsnatuurmonument worden verricht, zonder dat deze handelingen vermeld zijn in het aanwijzingsbesluit. Deze regeling wijkt af van artikel 16, vierde lid van de Natuurbeschermingswet.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10 047
12 van 17
2. Beleid Het Zoommeer is een Natura 2000-gebied volgens artikel 1 sub n van de Natuurbeschermingswet 1998. Natura 2000-doelendocument Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft ambtelijke concepten van het Natura 2000doelendocument en gebiedendocumenten voor de verschillende Natura 2000-gebieden voor commentaar aan overheden en maatschappelijke organisaties voorgelegd. Onder deze gebieden valt ook het Zoommeer. Dit deed het ministerie in december 2005. In het document zijn kernopgaven voor de verschillende Natura 2000-landschappen geformuleerd. Voorbeelden van deze landschappen zijn Duinen en Noordzee, Waddenzee en Delta. In juni 2006 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dit doelendocument vastgesteld. Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 In 2006 heeft Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 vastgesteld. Dit omgevingsplan is een integratie van het provinciale streek-, milieubeleids- en waterhuishoudingsplan. Het omgevingsplan zet in op een dynamisch en aantrekkelijk Zeeland. Enerzijds is het een beleidsuitwerking dat voor concentratie, uitbouw en versterking van economische activiteiten in de havens en het stedennetwerk en anderzijds voor behoud en versterking van de groenblauwe oase die Zeeland is kiest. Het plan stelt dat het goed gaat met de Zeeuwse natuurgebieden, maar onvoldoende goed met de Zeeuwse natuur. Weliswaar krijgen steeds meer gebieden een natuurbestemming, toch zijn er nog steeds plant- en diersoorten die het veld moeten ruimen door versnippering en de kwaliteit van de omgeving. Behoud van biodiversiteit vraagt om voortgaan op de weg te komen tot een duurzaam en robuust ecologisch netwerk. Het Omgevingsplan Zeeland geeft aan dat er voor zeer kwetsbare en waardevolle gebieden sprake is van een beschermingsregime. Binnen dit regime zijn nieuwe projecten, plannen of handelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van een gebied significant aantasten, tenzij er geen reele alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Dit beschermingsregime sluit aan bij het afwegingskader in de Nota Ruimte voor de Ecologische Hoofdstructuur. Daarnaast geldt voor deze gebieden nationale en internationale wetgeving zoals de Natuurbeschermingswet 1998. De aantrekkelijkheid van de omgeving en de ontwikkeling van de Zeeuwse toeristische sector hangen nauw samen. Dat vraagt een integrale benadering. De toeristische markt is momenteel zeer dynamisch; en de ontwikkelingen zijn niet alleen positief. Kansen liggen er maar vragen om vernieuwing en alertheid. Zonder ruimtelijke kwaliteit is er bovendien geen toekomst voor het toerisme in Zeeland. En omgekeerd is economische vitaliteit nodig om de ruimtelijke kwaliteit te kunnen behouden en versterken in Zeeland.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
13 van 17
Deel C. Gebiedsbeschrijvingen en instandhoudingsdoelstellingen Zoommeer Hieronder leest u in paragraaf 1 een algemene gebiedsbeschrijving van net Natura 2000-gebied Zoommeer. In paragraaf 2 beschrijven we zeer gedetailleerd de instandhoudingsdoelen van het gebied. De instandhoudingsdoelen uit deze hele paragraaf en het beleid dat u hebt kunnen lezen in deel B van deze vergunning, zijn voor ons het toetsingskader voor de vergunning. 1. Gebiedbeschrijving van Zoommeer 1.1 Zoommeer Het Zoommeer is een "afgesloten zeearm" die via het kanaal de Eendracht in open verbinding staat met het Voikerak. Dit waterlichaam ontstond in april 1987 toen de Philipsdam werd voltooid. Het Zoommeer was al door de Markiezaatskade (1983) en de Oesterdam (1986) gescheiden van de Oosterschelde. Binnen een paar maanden werd het water zoet en het peil werd gefixeerd op 0 cm NAP. Daardoor viel ca. 220 ha van het voormalige intergetijdengebied permanent droog. De successie van de vegetatie is nog volop gaande. De ontwikkelingen van de broedvogels en de trekvogels als ganzen zijn in hoge mate een afspiegeling van de vegetatiesuccessie, met een tijdelijke opkomst van pioniers als kale grondbroeders (kluut, plevieren, sterns) en gras- en zaadeters (smient, pijlstaart). De ontwikkelingen in het water zijn gestuurd door hoge en toenemende nutrientgehalten. In de huidige situatie is bij de niet-broedvogels de betekenis op landelijke schaal het grootst bij Fuut, Krakeend, Wintertaling en Pijlstaart, maar geen enkele soort bereikt gemiddeld een aandeel van meer dan 1 % van de Nederlandse populatie. De haalbaarheid van behoud van de huidige populaties hangt af van de keuzes m.b.t. een eventueel herstel van de zoet-zout gradient in het Volkerak-Zoommeer. Daarnaast heeft het gebied echter betekenis als rustgebied voor overtijende vogels die bij laag water in de Oosterschelde foerageren (scholekster, bontbekplevier, steenloper). Als broedgebied is het van beperkte betekenis voor kustbroedvogels van zandplaten en schelpenstrandjes (kluut, bontbekplevier, strandplevier en visdief) en voor de zwartkopmeeuw, maar in verband met vegetatiesuccessie is deze betekenis inmiddels sterk verminderd De hemieuwde inlaat van zout water is onlangs gepresenteerd als een van de mogelijkheden om de jaarlijkse algenbloei te bestrijden, en daarbij wordt doorspoeling naar de Westerschelde aanbevolen in verband met mogelijke problemen met mariene algen of zeesla. Omdat de aanwijzing is geschied op grand van "zoete" waarden, zal in geval van een zoute toekomst bij een aantal soorten het ambitieniveau lager moeten liggen dan de huidige situatie, terwijl aan de andere kant nieuwe waarden zullen ontstaan die aanvullende bescherming verdienen. 2. Instandhoudingsdoelstellingen van het Zoommeer 2.1 Hoofdlijnen van de Natura 2000-doelen Het Zoommeer behoort tot de Natura 2000-gebieden. In juni 2005 heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Natura 2000-Contourennotitie uitgebracht. Hierin staan de kaders voor de Natura 2000-doelen. Hieronder leest u enkele hoofdlijnen van deze doelen. De doelen zijn: • bijdragen aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie; • bijdragen aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk, zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie; • behouden en herstellen van de ruimtelijke samenhang met de omgeving voor de duurzame instandhouding van natuurlijke habitats en soorten, die in Nederland voorkomen; • behouden en herstellen van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied. Dit geldt voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd; • behouden en herstellen van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding. Dit geldt voor de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. De doelen zijn verder uitgewerkt in het doelendocument van juni 2006. Voor alle grote wateren geldt dat behoud of herstel van de ruimtelijke samenhang tussen geulen, ondieptes, platen en kwelders (of schorren) en de bijbehorende sedimentatie- en erosieprocessen van groot belang zijn.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB. 10.047
14 van 17
2.2 Kernopgaven voor het Zoommeer In het doelendocument is voor het Zoommeer een tweetal kernopgaven geformuleerd. Deze zijn: • Behoud en herstel ongestoorde hoogwatervluchtplaatsen. • Behoud en ontwikkeling kwaliteit binnendijkse brakke gebieden voor noordse woelmuis, broedvogels (kluut, sterns), overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden), schorren en zilte graslanden (binnendijks), brakke variant van ruigten en zomen (harig wilgenroosje) en als hoogwatervluchtplaats. 2.3 Instandhoudingsdoelen voor het Zoommeer De kernopgaven zijn in het gebiedendocument nader vertaald in algemene instandhoudingsdoelen. Het gebiedendocument heeft weliswaar een voorlopige status, maar zal in de overwegingen bij de aangevraagde vergunning worden betrokken. Volgens de Natura 2000 database is het Zoommeer aangemeld voor: Vogelrichtlijnsoorten A005 Fuut-n A391 Aalscholver - n A026 Kleine zilverreiger • A034 Lepelaar - n A043 Grauwe gans - n A045 Brandgans-n A046 Rotgans - n A048 Bergeend - n A050 Smient - n A051 Krakeend - n A052 Wintertaling - n
A054 Pijlstaart - n A056 Slobeend - n A061 Kuifeend - n A125 Meerkoet- n A130Scholekster-n A132 Kluut-b,n A137 Bontbekplevier-b,n A138Strandplevier-n A176 Zwartkopmeeuw - b A193Visdief-n broedvogel; n: niet-broedvogel
Voor de vogelrichtlijnsoorten geldt voor broedvogels als doel: • Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor de populaties van het Deltagebied van ten minste: - 2.000 paren kluten 220 paren strandplevieren 400 paren zwartkopmeeuwen 6.500 paren visdiefjes. De niet broedvogels hebben vrijwel allemaal als doel behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan behoud populatie regio Deltagebied. 2.4 Instandhoudingsdoelstellingen versus 'oude doelen' Naast de doelstellingen vanuit de Vogelrichtlijn voor het Zoommeer blijven ook de doelstellingen vanuit de aanwijzing van het Zoommeer als beschermd natuurmonument van kracht. Deze doelstellingen hebben betrekking op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van dat deelgebied (artikel 15a, derde lid, Natuurbeschermingswet 1998), en wel zoals het is bepaald in het vervallen besluit. We noemen dit verder: 'de oude doelen'. Gaan deze oude doelstellingen over Natura 2000-waarden, dan vallen ze onder de instandhoudingsdoelstellingen zoals u ze hiervoor heeft gelezen. In een aantal gevallen is het onmogelijk om zowel de oude doelen als de Natura 2000-doelen te bereiken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn omdat de doelen om tegenstrijdig beheer vragen. In die gevallen gaan de Natura 2000-doelen voor. Dit doen we om de Europeesrechtelijke verplichtingen na te komen. In het in voorbereiding zijnde beheerplan voor het Natura 2000-gebied worden de oude doelen uitgewerkt in ruimte en tijd. Net als de overige instandhoudingsdoelen. Ook wordt er dan uitgewerkt waar, gezien de oude doelen, achteruitgang van het natuurschoon de natuurwetenschappelijke betekenis wordt toegestaan ten gunste van Natura 2000-doelen. 2.5 De oude doelen voor het Zoommeer De oude doelen binnen het Natura 2000-gebied Zoommeer betreffen: • Behoud van het gebied als complex van schorren, slikken, ondiep-water, open water en zandige slikgronden met een daarbij behorend krekenstelsel in het Zoommeer. • Behoud van het gebied als in ornithologisch en landschappelijk opzicht samenhangend geheel met de Oosterschelde en het Markiezaatsmeer. • Behoud van de geomorfologische, bodemkundige, hydrologische en (micro-) klimatologische verscheidenheid die resulteert in het voorkomen van een aantal typen levensgemeenschappen. Behoortbij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047 \ / ^ n Ha afHolinn tA/atPr pn Natl itir
15 van 17
•
•
•
Behoud van verschillende vegetatietypen met minder algemene tot zeldzame soorten (zeekraal, Engels slijkgras, groot zeegras, schorrekruid, zeeaster, gewoon kweldergras, schorrezoutgras, gewone zoutmelde, strandkweek, rood zwenkgras en lamsoor). Behoud van de functie als rust- en foerageergebied voor grote aantallen van verschillende vogelsoorten (bonte strandloper, wulp, tureluur, zilverplevier en rotgans), alsmede als broedgebied (scholekster, tureluuren kokmeeuw). Behoud van de weidsheid, de ongereptheid en de landschappelijke verscheidenheid met de afwisseling van open water, krekenstelsels en slikken en schorren vanuit het oogpunt van natuurschoon.
2.6 Toetsingskader De instandhoudingsdoelen uit deze hele paragraaf en het beleid dat u hebt kunnen lezen in deel B van deze vergunning zijn voor ons het toetsingskader voor de vergunning. Dat is zo, totdat de definitieve aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld.
Behoort bij brief d.d. 21 december 2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047 Van de afdeling Water en Natuur
16van 17
Deel D. Inrichtingsplan IZZ60 01 S
J5X
]] iiilli
Sfed
if! ii
Behoort bij brief d.d. 21 december2010 met ons kenmerk: 10038281/NB.10.047
17 van 17
Bijlage 2
Habitattypenkaart Brabantse Wal
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
1
191620.907410.00
oc kd er W
Natura 2000 gebied Brabantse Wal Voorkomen habitattypen met instandhoudingsdoelstellingen (06-09-2010) Provincie Noord-Brabant
um t en
Legenda
Habitattypen
2310 Stuifzandheiden met struikheide 2330 Zandverstuivingen 2330/4030 Mozaiek Zandverstuiving en Droge hei 3110 Zeer zwak gebufferde vennen 3130 Zwak gebufferde vennen 3160 Zure vennen 4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden)
Habitattypen buiten buitenHabitatgebied Habitatrichtlijngebied Habitattypen Brabantse Wal
Natura 2000 begrenzing Vogelrichtlijngebied
Habitat- en Vogelrichtlijngebieden B. Natuurm. Habitat- en Vogelrichtlijngebied Landgrens/provinciegrens
1
0,5
0
1 Kilometers
Bijlage 3
Kaart vogels met droog leefgebied Brabantse Wal
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
1
191620.907410.00
oc kd er W
Brabantse Wal Voorkomen soorten met instandhoudingsdoelstellingen (droge soorten) 06-09-2010 Provincie Noord-Brabant
um t en
Legenda Boomleeuwerik, 1988 - 1994 Zwarte specht, 1988 - 1994 Boomleeuwerik, 2004 - 2008 Zwarte Specht, 2004 - 2008 Boomleeuwerik, 2008 Zwarte Specht, 2008 Nachtzwaluw, 2007 Centrum territorium Wespendief
Natura 2000 begrenzing Vogelrichtlijngebied
Habitat- en Vogelrichtlijngebieden+B. Natuurm. Habitat- en Vogelrichtlijngebied
1
0,5
0
1 Kilometers
Bijlage 4
Kaart soorten met nat leefgebied Brabantse Wal
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
1
191620.907410.00
oc kd er W
Brabantse Wal Voorkomen soorten met instandhoudingsdoelstellingen (natte soorten) 06-09-2010 Provincie Noord-Brabant
um t en
Legenda
Vogelsoorten
Dodaars, 2004 - 2006 Geoorde Fuut, 2004 - 2006
Herpetofauna
Kamsalamander, <2005
Flora
Kamsalamander, 2005 Drijvende Waterweegbree, <1985 Drijvende Waterweegbree, 1996 en 2006
Natura 2000 begrenzing Vogelrichtlijngebied
Habitat- en Vogelrichtlijngebieden+B. Natuurm. Habitat- en Vogelrichtlijngebied
1
0,5
0
1 Kilometers
Bijlage 5
Overzichtskaart Oosterschelde
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
1
191620.907410.00
Oosterschelde Schouwen-Duiveland
Langs de gehele oever van de Grevelingendam (zowel Oost- als Westzijde) is dagrecreatief terrein. Wandelroute is géén bewegwijzerd pad. Deze lijnen presenteren slechts daar waar gelopen wordt door wandelaars.
GEB-3: Recreatie Legenda N2000-grens Oosterschelde
! ( ! ( ! (
Zierikzee ! (
! (
! (
¤ " ¥ " r " v "
! (
! (
Zwemwaterlocaties Duikplaats
KNRM station ?
! (
Trailerhelling y
! (
! (
F Sportvislocaties !
! (
! ( ! ( Q Æ
Kitesurflocatie geregeld Kitesurflocatie niet of gedeeltelijk geregeld Camping / verblijfsrecreatie ! ( Betonning verlicht
! ( ! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
! ( ! (
! (
! (! (
! (
! (! ( ! ( ! (! (
! (
! (
! (
! (
! ( ! (
! (
! (
! (
! (
! (
! (
Noord-Beveland
! (
! (
! ( ! (
! (
0 - 50 101 - 300
> 600
Aantal sluispassages Tholen
( ! (!
3006 - 5000
! (
! ( 5001 - 10000
! (
! (
! ( ! (
! (! (
! (
10001 - 20000
! ( 20001 - 40000
( !! (
! (
( ! (!
! ( ! ( ! (
! (
! ( 51 - 100
! ( 301 - 600
( ! (!
! (
Jachthavens Aantal ligplaaten
! (
! (! (
Schaal 1:40.000
Surflocatie
# Vogelkijkhutten
! (
! (
! (
Aanlegplaatsen
! (
> 40000 Golfterrein Dagrecreatief terrein Verblijfsrecreatie Snelle motorboten Vaargeul Verboden te duiken Toegangkelijk (tenzij schelpdierperceel) Beperkt toegangkelijk (tenzij op slikken/platen) Niet toegangkelijk Wandelroute Meerboeien Fiets- en voetgangerveerpont (juli-augustus)
! ( ! (
! ( ! (
! (
! (
! (
Goes
Yerseke
Vaarintensiteit op vaarroutes
! (
Rustig Gemiddeld Druk Zeer druk Zeedijk verhard en opengesteld (sportvisserij toegestaan) Plaatrecreatie
! (
! (
Intergetijdengebieden Dieper dan 20 meter bij laag water Permanent overstroomde zandbanken Slikken en platen Dijken
Referentie: N2000_0690 RWS WD, 19-03-2010
Schaal 1:30.000
Bronnen: Kadaster, CBS, RWS Zeeland, RWS Waterdienst, Recreatieschap Grevelingen,www.vogelkijkhut.nl, VTS-Scheldt, Sportvisserij Nederland,Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij,'Rondje met het pontje', Waterrecreatieadvies B.V. Waterschap Zeeuwse Eilanden
Schaal 1:125.000 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Waterdienst
´
topografische achtergrond © Topografische Dienst Kadaster
Bijlage 6
Verkeersgeneratie Oesterdam
RBOI-Middelburg bv onderdeel van de RBOI-Groep
Waterrijk
1
191620.907410.00
Verkeersgeneratie en verdeling Drie varianten Binnen het vigerend bestemmingsplan is reeds de ontwikkeling van 75 recreatiewoningen en een jachthaven met 120 ligplaatsen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Een deel hiervan is al in ontwikkeling. Voor de eerste fase van de ontwikkeling, 54 recreatiewoningen en 120 ligplaatsen, is reeds een Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven. Vanuit het oogpunt van exploitatie is een uitbreiding beoogd met minimaal 70 en maximaal 140 recreatiewoningen en 95 extra ligplaatsen in de jachthaven. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn drie varianten in kaart gebracht: 1.) De verkeersgeneratie van het reeds vergunde aantal recreatiewoningen (54) en ligplaatsen (120); 2.) De verkeersgeneratie van het nog te ontwikkelen aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan (21) en de realisatie van de minimale uitbreiding (75 recreatiewoningen en 95 ligplaatsen); 3.) De verkeersgeneratie van het nog te ontwikkelen aantal recreatiewoningen binnen het bestemmingsplan (21) en de realisatie van de maximale uitbreiding (140 recreatiewoningen en 95 ligplaatsen). De ligplaatsen voor boten bij de woningen genereren geen extra verkeer. Berekening verkeersgeneratie De verkeersgeneratie van ontwikkelingen wordt berekend op basis van kencijfers van het CROW. Deze zijn opgenomen in publicatie 317 (‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, Ede 2012). Voor recreatiewoningen en jachthavens gelden kencijfers zoals opgenomen in tabel 1. Tabel 1 kencijfers verkeersgeneratie Functie
Eenheid
Recreatiewoningen
Per woning
Jachthaven
Per 100 ligplaatsen
Minimaal kencijfer
Maximaal kencijfer
2,6
2,8
26,6
26,6
Bij de berekening is uitgegaan van een worstcase scenario waarbij de verkeersgeneratie is berekend op basis van het maximale verkeersgeneratiecijfer. Op basis van bovenstaande kencijfers bedraagt de verkeersgeneratie (afgerond) per omschreven variant: 1.) Reeds ontwikkeld: 190 mvt/etmaal; 2.) Minimale uitbreiding: 295 mvt/etmaal; 3.) Maximale uitbreiding: 475 mvt/etmaal. Verdeling over het wegennet Het Kenniscentrum (kust)Toerisme stelt jaarlijks een monitor samen waarin gegevens worden gepubliceerd ten aanzien van onder ander de herkomst van toeristen in Nederland en verschillende regio’s, waaronder ook Zeeland en de verschillende Zeeuwse Eilanden. Op basis van onder andere deze onderzoeken zijn, in het kader van de verdeling van de verkeersgeneratie over het wegennet, de volgende uitgangspunten opgesteld: 73% van de toeristen heeft een herkomst binnen Nederland zelf en 27% is afkomstig uit het buitenland; Van de buitenlandse toeristen in Zeeland zijn veruit de meesten afkomstig uit Duitsland en België. Het aantal toeristen uit andere landen is procentueel gezien dusdanig laag dat deze buiten beschouwing zijn gelaten. Zodoende is een verdeling aangehouden van 75% Duitse toeristen en 25% Belgische toeristen.
Op basis van de ligging van de herkomstgebieden van de toeristen zijn verdere aannamen gedaan over de verdeling van het verkeer over verschillende richtingen en wegen: 5% van de Nederlandse toeristen is afkomstig uit Limburg en benadert Waterrijk Oesterdam via de Belgische snelwegen E314, E313, Antwerpen en vervolgens in Nederland via de A4, A58 en N659; 95% van de Nederlandse toeristen benadert Waterrijk Oesterdam via de A17 en A58. Vanaf Bergen op Zoom rijdt vervolgens 50% via het noordelijke tracé van de A4 en de N286 richting het recreatieterrein en 50% via het zuidelijk tracé van de A4, de A58 en de N659; Toeristen uit België benaderen Waterrijk Oesterdam vanuit de richting Antwerpen, de A4, de A58 en N659; Een overgroot deel van de Duitse toeristen is afkomstig uit de deelstaat Nordrhein-Westfalen. De verdeling van aantal verkeersbewegingen vanuit Duitsland is gebaseerd op de ligging van deze deelstaat ten opzichte van het recreatieterrein. Zodoende is aangenomen dat 25% van de toeristen Waterrijk Oesterdam benadert via Antwerpen, de A4, de A58 en N659 en 75% via Brabant en de A58. Van deze laatste groep rijdt vervolgens50% via het noordelijke tracé van de A4 en de N286 richting het recreatieterrein en 50% via het zuidelijk tracé van de A4, de A58 en de N659. Op basis van deze aannamen is met betrekking tot de berekende verkeersgeneratie per variant de verdeling bepaald zoals opgenomen in onderstaande figuur. Figuur 1 verdeling verkeersgeneratie over het wegennet per variant
49
Bijlage 2 Berekeningen 48 dB‐contour
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
50
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
51
Bijlage 3 Onderzoek geluidsreducerende maatregelen
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
52
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Resultaten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai In het akoestisch onderzoek zijn verschillende varianten doorgerekend. Binnen deze varianten is eerst een referentiesituatie doorgerekend, waarbij geen maatregelen zijn doorgevoerd. Vervolgens zijn eerst maatregelen aan de bron doorberekend. Maatregelen aan de bron betreffen in dit geval de toepassing van geluidsarm asfalt en/of het toepassen van een lagere snelheidslimiet. Vervolgens is de toepassing van schermen doorgerekend. Tenslotte is het effect van combinaties van maatregelen bepaald. Bij deze berekeningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: De geluidsbelasting op de vakantiewoningen mag niet hoger zijn dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde); Bij alle resultaten is rekening gehouden met de aftrek van 2 dB op basis van ex artikel 3.4 RMG 2012 (ontwikkeling stillere voertuigen); Indien een scherm is doorgerekend is deze geplaatst in het midden van de groenstrook, gelegen tussen de N659 en locatie waar de vakantiewoningen gerealiseerd zullen worden. Een scherm heeft een maximale hoogte van 3,0 meter. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabellen. Tevens zijn de bijbehorende contourenplots bijgevoegd (bij twee verschillende waarneemhoogten). De naam van de variant in de tabel correspondeert met de naamgeving van de contourenplot. Onder de tabellen zijn vervolgens de conclusies opgenomen. Verder is een tweetal overwegingen meegegeven. Resultaten onderzoek Doorgerekende varianten bij vakantiewoningen met 1 bouwlaag (waarneemhoogte 1,5 meter): Variant Geluidsbelasting onder 48 dB Opmerking 1. Geen schermen – DAB Ten westen van ingang: nee Maatregelen zijn noodzakelijk. Ten oosten van ingang: nee 2. Geen scherm – dunne deklaag B Ten westen van ingang: ja Langs het plangebied is als Ten oosten van ingang: nee wegdekverharding een dunne deklaag B toegepast (over een lengte van circa 1.320 meter). 3. Geen scherm – ZOAB 2L Ten westen van ingang: ja Langs het plangebied is als Ten oosten van ingang: nee wegdekverharding 2 laags ZOAB toegepast (over een lengte van circa 1.320 meter). Het effect ten opzichte van de goedkopere dunne deklaag B is gering. 4. Geen scherm – dunne deklaag B Ten westen van ingang: ja Naast een dunne deklaag B is de + 70 kmh Ten oosten van ingang: nee maximum snelheid langs het gehele plangebied verlaagd naar 70 km/h. 5. Scherm max 3m – DAB Ten westen van ingang: ja Langs het gehele plangebied is een Ten oosten van ingang: ja scherm geplaatst van 3 meter hoog (zoals aangegeven maximaal toelaatbaar). De totale schermlengte bedraagt circa 1.400 meter. 6. Scherm minimaal – DAB Ten westen van ingang: ja Langs het gehele plangebied is een Ten oosten van ingang: ja scherm geplaatst. Deze varieert in hoogten van 2,5 tot 3 meter. De totale schermlengte bedraagt circa 1.400 meter, waarvan circa 590 meter met een hoogte van 3 meter.
7. Scherm minimaal – dunne deklaag B
Ten westen van ingang: ja Ten oosten van ingang: ja
8. Scherm minimaal – dunne deklaag B + 70 kmh
Ten westen van ingang: ja Ten oosten van ingang: ja
Langs het plangebied is als wegdekverharding een dunne deklaag B toegepast (over een lengte van circa 1.320 meter). Daarnaast is aan de oostzijde van de ingang een scherm aanwezig (lengte van 780 meter). Deze varieert in hoogten van 1,2 (280 meter lang) tot 2,2 meter (500 meter lang). Naast een dunne deklaag B is de maximum snelheid langs het gehele plangebied verlaagd naar 70 km/h. Ook is een scherm aanwezig aan de oostzijde van de ingang. Deze varieert in hoogten van 1 (280 meter lang) tot 1,2 meter (500 meter lang).
Conclusies: Variant 4 biedt mogelijkheden zonder het plaatsen van een scherm. Echter zullen aan de oostzijde van de ingang alleen woningen aan de noordzijde van de interne ontsluitingsweg geplaatst kunnen worden. De bebouwingsgrens wordt daar dan afgestemd op de 48 dB contour; Bij de varianten 5 t/m 8 valt de beoogde locatie voor de vakantiewoningen geheel buiten de 48 dB contour; Omdat bij de varianten 5 en 6 relatief lange en hoge schermen geplaatst moeten worden zullen de kosten van deze beide varianten hoog zijn; Bij variant 8 zullen de kosten het laagst blijven. De hoogte en lengte van de schermen zijn relatief beperkt. Daarnaast kan het invoeren van de verlaagde snelheidslimiet over een grotere lengte vrij gemakkelijk plaatsvinden (verkeersbesluit, verplaatsen bestaande bebording). Doorgerekende varianten bij vakantiewoningen met 2 bouwlagen (waarneemhoogte 4,5 meter): Variant Geluidsbelastin onder 48 dB Opmerking 1. Geen schermen – DAB Ten westen van ingang: nee Maatregelen zijn noodzakelijk. De Ten oosten van ingang: nee 48 dB contour ligt verder over het plangebied dan bij de waarneemhoogte 1,5 meter. Daarom zullen te treffen maatregelen uitgebreider dienen te zijn om aan de 48 dB te kunnen voldoen. 2. Geen scherm – dunne deklaag B Ten westen van ingang: nee Langs het plangebied is als Ten oosten van ingang: nee wegdekverharding een dunne deklaag B toegepast (over een lengte van circa 1.320 meter).
3. Geen scherm – ZOAB 2L
Ten westen van ingang: ja Ten oosten van ingang: nee
4. Geen scherm – ZOAB 2L + 70 kmh
Ten westen van ingang: ja Ten oosten van ingang: nee
5. Scherm max 3m – DAB
Ten westen van ingang: nee Ten oosten van ingang: nee
6. Scherm max 3m – dunne deklaag B
Ten westen van ingang: nee Ten oosten van ingang: nee
7. Scherm minimaal – ZOAB 2L
Ten westen van ingang: ja Ten oosten van ingang: nee
8. Scherm minimaal – ZOAB 2L + 70 kmh
Ten westen van ingang: ja Ten oosten van ingang: nee
Langs het plangebied is als wegdekverharding 2 laags ZOAB toegepast (over een lengte van circa 1.320 meter). Aan de westzijde van de ingang wordt aan de 48 dB voldaan. Vanwege het positieve effect ten opzichte van de dunne deklaag B zijn verdere berekeningen uitgevoerd met 2 laags ZOAB. Naast de toepassing van 2 laags ZOAB is de maximum snelheid langs het gehele plangebied verlaagd naar 70 km/h. Langs het gehele plangebied is een scherm geplaatst van 3 meter hoog (zoals aangegeven maximaal toelaatbaar). Een groot deel van het plangebied ligt hierbij nog binnen de 48 dB contour. Onderzoek naar mogelijke toepassing van lagere schermen is daarom niet relevant. Ook indien langs het gehele plangebied een scherm geplaatst wordt met een hoogte van 3 meter en het wegdek wordt voorzien van een dunne deklaag B, ligt het plangebied nog voor een groot deel binnen de 48 dB contour. Langs het plangebied is als wegdekverharding 2 laags ZOAB toegepast. Daarnaast is aan de oostzijde van de ingang een scherm aanwezig (lengte van 780 meter) met een hoogte van 3 meter. Naast 2 laags ZOAB als wegdekverharding is de maximum snelheid langs het gehele plangebied verlaagd naar 70 km/h. Ook is een scherm aanwezig aan de oostzijde van de ingang met een hoogte van 3 meter. Door de lagere maximum snelheid kan dit scherm over een kortere lengte worden uitgevoerd.
Conclusies: In geen van de varianten ligt het plangebied geheel buiten de 48 dB contour; Variant 4 biedt mogelijkheden zonder het plaatsen van een scherm. Echter zullen aan de oostzijde van de ingang alleen woningen aan de noordzijde van de interne ontsluitingsweg geplaatst kunnen worden. De bebouwingsgrens wordt daar dan afgestemd op de 48 dB contour;
Variant 7 en 8 bieden mogelijkheden. Door het plaatsen van een scherm ten oosten van de ingang ligt alleen een deel van het plangebied ten zuiden van de interne ontsluitingsweg binnen de 48 dB contour. De bebouwingsgrens kan evenals bij variant 4 worden afgestemd op de 48 dB contour. In variant 7 zullen de kosten voor het scherm hoger zijn omdat deze over een grotere lengte uitgevoerd dient te worden.
Overige overwegingen: Het uitvoeren van de woningen in 2 bouwlagen, ook aan de zuidzijde van de interne ontsluitingsweg, is mogelijk indien de gevel parallel aan de N659 op de tweede bouwlaag doof wordt uitgevoerd. Indien hiervoor wordt gekozen kan worden volstaan met een maatregelpakket uit de varianten 5 t/m 8 ‘vakantiewoningen met 1 bouwlaag. Variant 4 bij 1 bouwlaag en de varianten 4, 7 en 8 bij 2 bouwlagen (indien de gevels op de tweede bouwlaag niet doof worden uitgevoerd) zijn, zoals aangegeven, toepasbaar als de afstand tussen de woningen en de as van de N659 afgestemd is op de 48 dB contour. Dit geldt voor een deel van de te bouwen woningen aan de oostzijde van de ingang. Mogelijk neemt het aantal te exploiteren vakantiewoningen binnen het plangebied hierdoor af.
regels
55
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1 plan het bestemmingsplan Waterrijk Oesterdam NL.IMRO.0716.BPOesterdam‐OW01 van de gemeente Tholen.
met
identificatienummer
1.2 bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. 1.3 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4 aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5 aan‐ en uitbouw een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.6 antenne‐installatie een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.7 archeologisch deskundige een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek. 1.8 archeologisch onderzoek een onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt. 1.9 archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 1.10 bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
56
1.11 bedrijf een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen. 1.12 bedrijfsmatige exploitatie het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een gezamenlijk beheer en exploitatie van recreatiewoningen, gericht op het bieden van recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden. 1.13 bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein. 1.14 bestaande afstands‐, hoogte‐, inhouds‐, en oppervlaktematen de afstands‐, hoogte‐, inhouds‐ en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.15 bestaand gebruik het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik van gronden en opstallen. 1.16 bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. 1.17 bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.18 Bevi ‐ inrichtingen bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 1.19 bevoegd gezag het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.20 bouwen het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk. 1.21 bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.22 bouwperceelgrens de grens van een bouwperceel. 1.23 bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.24 bouwwerk, geen gebouw zijnde een bouwwerk als bedoeld in lid 1.23 niet zijnde een gebouw.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
57
1.25 bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.26 centrale voorzieningen voorzieningen ten behoeve van de aansluitende verblijfs‐ en dagrecreatieterreinen en facilitaire voorzieningen zoals zwembad, detailhandel, horeca, ontvangstruimte, receptie en dergelijke. 1.27 dakkapel een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. 1.28 dakopbouw een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst. 1.29 detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps‐ of bedrijfsactiviteit. 1.30 extensieve dagrecreatie niet‐gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie. 1.31 extensieve waterrecreatie recreatie activiteiten, zoals vissen, zwemmen, watersport, aanleggen van boten en natuurobservatie. 1.32 gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.33 hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.34 hoofdverblijf een gebouw of een deel van een gebouw dat fungeert als de vaste woonplaats van de betrokkene, hetgeen kan blijken uit de gemeentelijke basisadministratie of andere bewijsmiddelen. 1.35 horeca een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.36 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
58
1.37 kleinschalige sportieve dagrecreatieve activiteiten activiteiten gericht op een sportieve dagbesteding, die in omvang en publieksaantrekkende werking niet als grootschalig zijn aan te merken zoals in‐ en outdoorsportactiviteiten in de vorm van bijvoorbeeld een klimmuur, tokkelen, touwbanen en mountainbiken. 1.38 landschapswaarde de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet‐levende natuur. 1.39 natuurwaarde de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna. 1.40 nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.41 overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.42 peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. bij ligging in water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers; c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan. 1.43 permanente bewoning het recreatief verblijf gebruiken als hoofdverblijf waarbij het gebruik van een gebouw door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Tholen. 1.44 recreatief nachtverblijf recreatie in ruimten welke zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid. 1.45 recreatiewoning een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend recreatief door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt; onder recreatief verblijf wordt niet verstaan het verblijf noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden of arbeid. 1.46 seksinrichting het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of een verblijfsmiddel, verrichten van seksuele handelingen. 1.47 Staat van Horeca‐activiteiten de Staat van Horeca‐activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 2
59
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2 bouwhoogte van een antenne‐installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne‐installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne‐installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne‐installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne‐installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne‐installatie. 2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne‐installatie zijnde vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4 goothoogte van een bouwwerk a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; b. bij meerdere/verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot‐ en/of boeiboordhoogten wordt de goot‐ en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw. 2.5 inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.6 oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.7 vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
60
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
61
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3
Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bos; alsmede voor: b. ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'specifiek vorm van bos ‐ aarden wal': een aarden wal met rietveld en onderhoudsstroken; c. extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen; d. behoud van landschapswaarden en ontwikkeling van natuurwaarden; e. geluidsschermen; f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, fiets‐ en wandelpaden, bermen en bermsloten, waterpartijen, kleinschalige nutsvoorzieningen, bruggetjes en duikers. 3.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van geluidsschermen bedraagt ten hoogste 3 m; d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen, geluidsschermen of erfafscheidingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 3.3 Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel: a. het gebruik van de gronden met de aanduiding 'specifiek vorm van bos ‐ aarden wal' ten behoeve van extensieve dagrecreatie is niet toegestaan. 3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Bos zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere meerjarige opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties; b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen van gronden; c. het aanleggen of verharden van recreatiepaden of kavelpaden; d. het aanbrengen van verhardingen op half‐ en onverharde paden en wegen; e. het aanleggen van overige verhardingen;
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
62
f. g.
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; het aanleggen van boven‐ of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 3.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur‐ en/of landschapswaarden: a. niet worden geschaad; b. niet significant worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 4
63
Recreatie ‐ Dagrecreatie
4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Recreatie ‐ Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van water‐ en oeverrecreatie; alsmede voor: b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'; c. een brandstofpomp, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ brandstofpomp'; d. centrale voorzieningen en recreatieve nachtverblijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen'; e. watersport, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ watersport'; f. een zeilschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ zeilschool'; g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 4.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 4.2.1 Gebouwen en overkappingen a. uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen', 'specifieke vorm van recreatie ‐ watersport', 'specifieke vorm van recreatie ‐ zeilschool' of 'bedrijfswoning' zijn gebouwen en overkappingen toegestaan; b. uitsluitend op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan; c. voor zover gebouwen niet op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 3 m; d. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtstbij gelegen) hoofdverkeersbaan met de bestemming Verkeer bedraagt bij de N659 tenminste 40 m; e. de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste: bouwwerk goothoogte bouwhoogte oppervlakte/inhoud bedrijfswoning (inclusief aan‐ en 6 m 8 m 900 m³ uitbouwen) bijgebouwen bij een bedrijfswoning, 3 m 6 m 100 m² inclusief overkappingen gebouwen en overkappingen op gronden 4 m 12 m 2.500 m² ,met dien met de aanduiding 'specifieke vorm van verstande dat ten hoogste recreatie ‐ centrale voorzieningen' twee gebouwen of overkappingen zijn toegestaan gebouwen en overkappingen op gronden 5 m 9 m 3.500 m², met dien met de aanduiding 'specifieke vorm van verstande dat ten hoogste recreatie ‐ watersport' twee gebouwen of overkappingen zijn toegestaan gebouwen en overkappingen op gronden 3 m 6 m 100 m², met dien verstande met de aanduiding 'specifieke vorm van dat ten hoogste één recreatie ‐ zeilschool' gebouw of overkapping is toegestaan
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
64
f.
in afwijking van het bepaalde in lid 1.42 wordt onder peil verstaan: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld van het terrein zijnde 1,5 m +NAP.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van klimtoestellen en andere hoge bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 4.3 Afwijken van de bouwregels 4.3.1 Hogere overige bouwwerken Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b, met inachtneming van het volgende: a. de bouwhoogte mag maximaal 20 m bedragen; b. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschappelijke waarde van het gebied. 4.4 Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het volgende: a. incidentele dagrecreatieve activiteiten – al dan niet gericht op water‐ en oeverrecreatie – zijn toegestaan, met dien verstande dat deze activiteiten niet meer geluidsbelastend zijn dan reguliere activiteiten en dat niet meer motorvoertuigen worden toegelaten dan er parkeerplaatsen zijn; b. incidentele dagrecreatieve activiteiten in gebouwen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen'; c. ondergeschikte detailhandel is uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen'; het gebruik van meer dan 150 m² verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van ondergeschikte detailhandel op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen' is niet toegestaan; d. horeca tot en met categorie 2 is uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen'; het gebruik van meer dan 1.500 m² vloeroppervlakte ten behoeve van horeca tot en met categorie 2 op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen' is niet toegestaan; e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan; f. recreatieve nachtverblijven zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie ‐ centrale voorzieningen', met een maximum van 10; g. het permanent bewonen of laten bewonen van een recreatief nachtverblijf is niet toegestaan; h. uitsluitend verblijfsrecreatie met een bedrijfsmatige exploitatie is toegestaan; i. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan; j. het gebruik of laten gebruiken van een recreatief nachtverblijf ten behoeve van verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien voor de geluidsbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslwaai voldaan kan worden aan een goed woon‐ en leefklimaat; k. Bevi‐inrichtingen zijn niet toegestaan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 5
65
Recreatie ‐ Verblijfsrecreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Recreatie ‐ Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. recreatief nachtverblijf in recreatiewoningen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en (ontsluitings)wegen, spel‐, sport‐ en speelvoorzieningen, kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. 5.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 5.2.1 Gebouwen a. de onderlinge afstand tussen twee recreatiewoningen bedraagt tenminste 5 m; b. de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van een recreatiewoning, bedragen ten hoogste: goothoogte bouwhoogte oppervlakte 4 m 8 m 100 m² c. de maximale totale oppervlakte van recreatiewoningen bedraagt ten hoogste de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'; d. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen recreatiewoningen tot maximaal twee‐aaneen worden gebouwd; e. losse bijgebouwen of bergingen zijn niet toegestaan. 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 5.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder e voor het toestaan van bijgebouwen mits: a. de oppervlakte van een bijgebouw maximaal 12 m² bedraagt; b. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt; c. de architectuur van het bijgebouw sluit aan op de aanwezige bebouwing; d. instemming is verkregen van de beheersmaatschappij van het recreatieterrein. 5.4 Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het volgende: a. het aantal recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 140; b. het permanent bewonen of laten bewonen van een recreatiewoning is niet toegestaan; c. uitsluitend verblijfsrecreatie met een bedrijfsmatige exploitatie is toegestaan; d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan; e. het gebruik of laten gebruiken van recreatiewoningen ten behoeve van verblijfsrecreatie is uitsluitend toegestaan indien voor de geluidsbelasting op de gevels vanwege wegverkeerslwaai voldaan kan worden aan een goed woon‐ en leefklimaat; f. Bevi‐inrichtingen zijn niet toegestaan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
66
5.5 Strijdig gebruik In het plangebied dient in voldoende parkeergelegenheid te zijn voorzien. Wanneer hier niet (meer) aan wordt voldaan, is sprake van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 6
67
Water ‐ Deltawater
6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Water ‐ Deltawater' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater; b. recreatievaart; c. wateraanvoer en ‐afvoer en de waterberging; d. extensieve dag‐ en waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen; e. natuurontwikkeling. 6.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd, niet zijnde aanlegsteigers voor de beroepsvaart; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m. 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Water ‐ Deltawater zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van boven‐ of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; b. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, egaliseren en ophogen van bij eb droogvallende gronden; d. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; e. het verwijderen van oevervegetaties; f. het realiseren van natuurontwikkeling. 6.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 6.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
68
Artikel 7
Water ‐ Jachthaven
7.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Water ‐ Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een jacht‐ en passantenhaven met ten hoogste 215 aanleg‐ en ligplaatsen; b. wateraanvoer en ‐afvoer en de waterberging; c. extensieve waterrecreatie met bijbehorende voorzieningen; d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater. 7.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd, niet zijnde aanlegsteigers voor de beroepsvaart; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m. 7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Water ‐ Deltawater zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van boven‐ of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; b. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, egaliseren en ophogen van bij eb droogvallende gronden; d. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; e. het verwijderen van oevervegetaties. 7.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 7.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 8
69
Waarde ‐ Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde ‐ Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. 8.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is; 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 250 m² bedraagt; 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst. 8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde ‐ Archeologie ‐ 2 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; b. het verlagen of verhogen van het waterpeil; c. het planten of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd; d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
70
c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning; d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen; e. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld; f. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²; g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate worden veilig gesteld; c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op: 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem; 2. het doen van opgravingen; 3. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige. 8.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde ‐ Archeologie ‐ 2 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 9
71
Waarde ‐ Archeologie 3
9.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde ‐ Archeologie 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. 9.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is; 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 500 m² bedraagt; 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst. 9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde ‐ Archeologie ‐ 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; b. het verlagen of verhogen van het waterpeil; c. het planten of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd; d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 9.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
72
c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning; d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen; e. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld; f. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²; g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate worden veilig gesteld; c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op: 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem; 2. het doen van opgravingen; 3. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige. 9.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde ‐ Archeologie ‐ 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 10
73
Waarde ‐ Archeologie 4
10.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde ‐ Archeologie 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. 10.2 Bouwregels Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is; 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk, waarvan de oppervlakte van de verstoring niet meer dan 2.500 m² bedraagt; 3. een bouwwerk dat niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst. 10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 10.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde ‐ Archeologie ‐ 4 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; b. het verlagen of verhogen van het waterpeil; c. het planten of rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd; d. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 10.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 10.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. normaal onderhoud en beheer betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
74
c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning; d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 in acht is genomen; e. niet dieper reiken dan 40 cm onder het maaiveld; f. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²; g. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate worden veilig gesteld; c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op: 1. het behoud van de archeologische resten in de bodem; 2. het doen van opgravingen; 3. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige. 10.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde ‐ Archeologie ‐ 4 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologisch waarden aanwezig zijn; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
75
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 11
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
76
Artikel 12
Algemene bouwregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bestemmingsplan worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt; b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt; c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt. 12.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels: a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands‐, hoogte‐, inhouds‐ en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden; b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt; op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in lid 18.1 niet van toepassing.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 13
77
Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het (proef)boren naar gas, waaronder schaliegas en het gebruik van (een gedeelte van) gebouwen als seksinrichting.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
78
Artikel 14
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn niet van toepassing.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 15
79
Algemene afwijkingsregels
15.1 Maten en bouwgrenzen Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor: a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot; c. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel gebouwen die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, met een inhoudsmaat van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
80
Artikel 16
Algemene wijzigingsregels
16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
Artikel 17
81
Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
82
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
83
Hoofdstuk 4 Overgangs‐ en slotregels
Artikel 18
Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 18.2 Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
84
Artikel 19
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Waterrijk Oesterdam'.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
bijlage bij de regels
87
Bijlage 1 Staat van Horeca‐activiteiten
Categorie 1 'lichte horeca' Horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken al dan niet in combinatie met het tegen vergoeding verstrekken van logies. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, zoals: broodjeszaak, crêperie, croissanterie; cafetaria, koffiebar, theehuis; lunchroom; ijssalon; snackbar; 1b. Overige lichte horeca, zoals: bistro, eetcafé; hotel; hotel‐restaurant; kookstudio; poffertjeszaak/pannenkoekenhuis; pension; restaurant (zonder bezorg‐ en/of afhaalservice); shoarmazaak/grillroom; wijn‐ of whiskyproeverij. 1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, waaronder: bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een vloeroppervlak) van meer dan 400 m²; restaurant met bezorg‐ en/of afhaalservice. Categorie 2 'middelzware horeca' Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook delen van de nacht zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en maaltijden. Hierdoor kunnen zij aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken: bedrijven uit categorie 1 die gelet op de aard van hun omgeving ook delen van de nacht geopend zijn; bar, bierhuis, café, pub; biljartcentrum; café‐restaurant. Categorie 3 'zware horeca' Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met etenswaren en maaltijden en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
88
brengen: bar‐dancing; dancing; discotheek; nachtclub; zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek‐/dansevenementen).
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
eindnoten
89
Eindnoten 1. Na het opstellen van de verslechteringstoets is het programma zodanig aangepast dat de verkeersgeneratie lager uitvalt. In de berekeningen voor stikstofdepositie is hiermee geen rekening gehouden. Dit betekent dat de toename minder is dan berekend.
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
90
Rho adviseurs voor leefruimte
030299.18505.00
verbeelding