http://www.edusom.nl
Thema Op het werk
Lesbrief 16. Herhaling thema.
Wat leert u in deze les?
De woorden van les 12, 13, 14 en 15.
Veel succes!
Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
Opdracht 1. De woorden van les 12. Wat betekent dat woord? Zet een streep onder het goede antwoord. 1. Een dokter die bij het bedrijf hoort:
De bedrijfsdokter De bedrijfsarts De arts in functie
2. Iets in orde maken:
Iets regelen Iets ruilen Iets vervelend vinden
3. Het tegenovergestelde van huilen:
Verdrietig zijn Blij zijn Lachen
4. Ik ben het met je eens:
Ik vind je vervelend Ik wil een dienst met je ruilen Je hebt gelijk, vind ik
5. Extra werken:
Snel werken Halve dagen werken Overwerken
Bekijk nu de antwoorden op p. 17.
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
2
Opdracht 2. De woorden van les 13. Kloppen deze zinnen? Zijn ze goed of fout? 1. Je chef krijgt van jou uitbetaald. 2. Je loonstrook is geld. 3. Een fout is iets dat je niet goed hebt gedaan. 4. Als er niets aan de hand is, hoef je je geen zorgen te maken. 5. Als het makkelijk is, dan is het ingewikkeld. 6. Met je collega bespreek je of je verlof kan krijgen. 7. Als je bang bent, dan durf je alles. 8. ‘Het is niet erg’ betekent hetzelfde als ‘het geeft niet’.
Streep het foute antwoord door. Zin 1 is goed / fout. Zin 2 is goed / fout. Zin 3 is goed / fout. Zin 4 is goed / fout. Zin 5 is goed / fout. Zin 6 is goed / fout. Zin 7 is goed / fout. Zin 8 is goed / fout.
Bekijk nu de antwoorden op p. 17. Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
3
Opdracht 3. De woorden van les 14. Wat kunt u zeggen? Kruis het goede antwoord aan. 1. Ik ga op vakantie. Leuk! Jammer! Pech! 2. De administratie zorgt dat het in orde komt. Dat kan beter! Mooi zo! Dat is ingewikkeld! 3. Ik ga het proberen. Wat goed van je! Beterschap! Probeer het nog een keer! 4. Ik heb 2 weken verlof in augustus. Waarmee? Waarvoor? Welke? 5. Ik moet nog heel veel leren voor de toets. Jammer! Succes ermee! Veel plezier morgen! 6. Ik heb alles gecontroleerd en het klopt. Goed geprobeerd! Dat is fijn! Dat is vervelend! 7. Dat ga ik in orde maken. Oké! Ja! Nee!
Bekijk nu de antwoorden op p. 17. Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
4
Opdracht 4. De woorden van les 15. Welk woord hoort er niet bij? Streep dat woord door. 1 bejaarde – oudere – opa – kind
2 voeding – eten – contact – drinken
3 overwerken – extra werken – meer werken – niet werken
4 idee – gedachten – huis – denken
5 met iemand van dienst ruilen - het goed met iemand kunnen vinden – iemand aardig vinden – iemand niet vervelend vinden
Bekijk nu de antwoorden op p. 17.
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
5
Opdracht 5. De woorden van les 12, 13, 14 en 15. Het woordenboek. Hieronder staan een aantal betekenissen uit het woordenboek. Bij welke woorden uit de les horen de omschrijvingen? Kijk naar het voorbeeld. Kies uit: Leren -– Fout – Oplossing – Overwerken -- Bejaarde -- Regelen -- Idee --Lachen. Schrijf het goede woord onder de omschrijving uit het woordenboek. Voorbeeld: 1. Iets in orde maken. Dat is: Iets regelen
2. Meer of langer werken dan bepaald was. ………………………………………………………………………………………
3. Gedachte. ………………………………………………………………………………………
4. Kennis verwerven. ……………………………………………………………………………………
5. Onjuistheid of onvolkomenheid in een werk. ……………………………………………………………………………………
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
6
6. Beëindiging van een probleem op bevredigende wijze. ……………………………………………………………………………………
7. Vrolijkheid uitdrukken door de mondhoeken omhoog te trekken en dikwijls ook geluid te maken. ……………………………………………………………………………………
8. Iemand die een gevorderde leeftijdsgrens, met name die van 65 jaar heeft bereikt. ……………………………………………………………………………………
Bekijk nu de antwoorden op p. 17. Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
7
Opdracht 6. Deze oefening gaat over Nee-zeggen. Is iets niet goed? Klopt er iets niet? Ben je het niet eens met iemand? Dan zeg je NEE + NIET. Voorbeeld: - Werkt u in een winkel? - Nee, ik werk niet in een winkel. Meestal gebruik je NIET. Maar soms gebruik je NEE + GEEN. Voorbeeld: - Heeft u een baan? - Nee, ik heb geen baan.
Nu u! 1. Heeft u tijd? …………………………………………………………………………………………
2. Heeft u pauze? …………………………………………………………………………………………
3. Bent u helemaal beter? …………………………………………………………………………………………
4. Werkt u parttime? …………………………………………………………………………………………
5. Heeft u vragen? …………………………………………………………………………………………
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
8
6. Heeft u ervaring? …………………………………………………………………………………………
7. Gaat u op vakantie? …………………………………………………………………………………………
8. Maakt u zich zorgen? …………………………………………………………………………………………
9. Heeft u vanmiddag werkoverleg? …………………………………………………………………………………………
10. Gaat u mee koffie drinken? ………………………………………………………………………………………
Bekijk nu de antwoorden op p. 18.
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
9
Opdracht 7. Deze oefening gaat over praten op het werk. Met wie praat u? Kies uit: - aan mijn chef - met iemand van de afdeling personeelszaken - met mijn chef - met de bedrijfsarts - aan een collega - met een collega of met mij chef. Let op! U mag sommige woorden meer dan 1x gebruiken.
1. U heeft een functioneringsgesprek. Met wie gaat u praten? …………………………………………………………………………………………
2. U werkt halve dagen want u bent ziek geweest. Nu wilt u weer hele dagen werken. Met wie gaat u praten? …………………………………………………………………………………………
3. U wilt een praatje maken in de pauze. Met wie gaat u praten? …………………………………………………………………………………………
4. Uw loonstrook klopt niet. Met wie gaat u praten? …………………………………………………………………………………………
5. U wilt een dienst ruilen. Aan wie gaat u dat vragen? …………………………………………………………………………………………
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
10
6. U wilt een cursus doen. Met wie gaat u praten? …………………………………………………………………………………………
7. U wilt meer uren per week werken. Met wie gaat u praten? …………………………………………………………………………………………
8. U wilt een uurtje eerder naar huis. Aan wie gaat u dat vragen? …………………………………………………………………………………………
Bekijk nu de antwoorden op p. 18.
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
11
Opdracht 8. Wat kunt u zeggen?
1. Hoe vaak luistert u naar de Nederlandse radio? Antwoord: iedere dag / een paar keer per week / een keer per week / soms
2. Waar luistert u naar op de Nederlandse radio? Antwoord: naar muziek / naar informatie / naar de Nederlandse les
3. Wat leert u van de Nederlandse les op radio? Antwoord: nieuwe woorden / hoe ik iets moet vragen aan de dokter / praten met mijn collega’s / praten met de meester of juf op school
4. Hoe vindt u de Nederlandse les op radio? Antwoord: leuk / moeilijk / makkelijk / gaat wel
5. Hoe vaak kijkt u naar de Nederlandse tv? Antwoord: iedere dag / een paar keer per week / soms / nooit
6. Hoe vaak praat u Nederlands? Antwoord: iedere dag / soms / bijna nooit
7. Hoe vaak kijkt u naar de filmpjes en lessen op ETV.nl? Antwoord: iedere dag / soms / bijna nooit
8. Met wie praat u Nederlands? Antwoord: op mijn werk / op de school van mijn kinderen / met mijn buren / op de crèche / bij de dokter / met de kinderen 9. Gaat u wel eens met uw kind naar de bibliotheek? Antwoord: ja / nee / soms / af en toe Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
12
PRAKTIJK Opdracht 9. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT
WAT VINDT U? Heeft u werk? Doe dan opdracht 1. Veel mensen moeten af en toe overwerken. Sommige mensen vinden het niet erg om over te werken. Ze krijgen er extra geld voor of vrije tijd. Andere mensen vinden het niet leuk. Zij gaan liever naar huis om andere dingen te doen. Wat vindt u van overwerk? Heeft u geen werk? Doe dan opdracht 2. Veel mensen die werken en kinderen hebben, brengen hun kind een paar dagen per week naar de crèche. Sommige mensen zeggen: het is goed voor een kind om naar de crèche te gaan. De kinderen bijvoorbeeld leren met andere kinderen spelen. Andere mensen vinden dat een kind de eerste paar jaar bij zijn moeder moet blijven. Wat vindt u van de crèche?
Opdracht 10. Lees de zinnen en probeer ze te gebruiken. WAT KUNT U ZEGGEN? Als u hetzelfde vindt als iemand anders, zeg dan: - Dat is waar - Inderdaad - Dat klopt - Ik ben het met u eens Als u het niet hetzelfde vindt als iemand anders, zeg dan: - Nee, dat is niet waar - Dat is niet zo. - Dat klopt niet. - Dat denk ik niet. - Dat ben ik niet met je eens Als u wilt zeggen wat u vindt, zeg dan: - Ik denk dat … - Ik vind … Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
13
-
Volgens mij Ik geloof dat
Als u wilt weten wat iemand vindt, vraag dan: - Wat vindt u? - Denkt u dat? - Vindt u dat? Als u iets niet zeker weet, zeg dan: - Misschien. - Ik weet het niet zeker. - Dat hangt er van af.
Opdracht 11. HOE GAAT HET MET UW NEDERLANDS? Lees de zinnen. Kunt u dat in het Nederlands zeggen? 1. U gaat naar de afdeling Personeelszaken. U wilt uitleg over uw loonstrook vragen. Wat zegt u? 2. U wilt een dienst ruilen. U vraagt het aan een collega. Wat vraagt u? 3. U heeft een probleem. U vindt dat u te hard moet werken. U wilt weten wat uw collega daarvan vindt. Wat vraagt u? 4. U heeft een functioneringsgesprek met uw chef. Uw chef wil dat u een cursus gaat volgen. U vindt dat een goed idee. Wat zegt u?
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
14
Opdracht 12. Kunt u het?
Goed
Gaat wel
Niet zo goed...
Ik kan een gesprek voeren met een collega over het werk.
Ik kan een informeel gesprek voeren met een collega.
Ik kan een gesprek voeren met mijn chef.
Ik kan een functioneringsgesprek voorbereiden.
Ik kan een functioneringsgesprek voeren.
Ik kan vakantiedagen aanvragen.
Ik kan mijzelf beter melden.
Ik kan mijzelf ziek melden.
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
15
Opdracht 13. Meer woorden leren Lees de onderstaande woorden. Zoek de woorden op in het woordenboek. U kunt bijvoorbeeld het ‘Basiswoordenboek Nederlands’ of het ‘Nederlands als tweede taal’woordenboek gebruiken. Schrijf de betekenis van de woorden op de stippellijn.
Les 7 Overnemen …………………………………………………………………………………………... Full-time werken …………………………………………………………………………………………... Les 8 De bespreking …………………………………………………………………………………………... Verstandig …………………………………………………………………………………………... Les 9 Durven …………………………………………………………………………………………... Uitleggen …………………………………………………………………………………………... Les 10 Het hoofd van de afdeling …………………………………………………………………………………………... Dat hoort erbij …………………………………………………………………………………………...
Bekijk de antwoorden op p. 18 / 19. Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
16
ANTWOORDBLAD Opdracht 1. 1. De bedrijfsarts 2. Iets regelen 3. lachen 4. Je hebt gelijk 5. Overwerken Opdracht 2. Zin 1 is fout. Zin 2 is fout. Zin 3 is goed. Zin 4 is goed. Zin 5 is fout. Zin 6 is fout. Zin 7 is fout. Zin 8 is goed. Opdracht 3. 1. Leuk! 2. Mooi zo! 3. Wat goed van je! 4. Waarvoor? 5. Succes ermee! 6. Dat is fijn! 7. Oké! Opdracht 4. 1. Kind 2. Contact 3. Niet werken 4. Huis 5. Met iemand van dienst ruilen Opdracht 5. 1. Regelen 2. Overwerken 3. Idee 4. Leren 5. Fout 6. Oplossing 7. Lachen 8. Bejaarde
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
17
Opdracht 6. 1. Nee, ik heb geen tijd. 2. Nee, ik heb geen pauze. 3. Nee, ik ben nog niet beter. 4. Nee, ik werk niet parttime. 5. Nee, ik heb geen vragen. 6. Nee, ik heb geen ervaring. 7. Nee, ik ga niet op vakantie. 8. Nee, ik maak me geen zorgen. 9. Nee, ik heb vanmiddag geen werkoverleg. 10. Nee, ik ga niet mee koffie drinken. Opdracht 7. 1. Met uw chef. 2. Met de bedrijfsarts. 3. Met een collega of met uw chef. 4. Met iemand van de afdeling personeelszaken. 5. Aan een collega. 6. Met uw chef. 7. Met uw chef. 8. Aan uw chef. Opdracht 10. Meer woorden leren Les 7 Overnemen De taak van iemand anders doen. Full-time werken Iemand die full-time werkt, werkt ongeveer 40 uur per week. Les 8 De bespreking Het overleg. Verstandig Wijs. Verstandige mensen denken goed na voordat ze iets doen. Les 9 Durven De moed of kracht hebben om iets te doen (dat eigenlijk eng, gevaarlijk of spannend is).
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
18
Uitleggen Het vertellen zodat iemand anders het begrijpt.
Les 10 Het hoofd van de afdeling De baas of chef van de afdeling. Dat hoort erbij Dat is een onderdeel ervan.
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
19
Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma’s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier!
Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u ook films die gaan over de bibliotheek. http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.detail&pid=28
Les 16 Plus- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2014
20