Terneuzen Othene BEHEERSVERORDENING
Othene
Terneuzen
Beheersverordening
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99
04-06-2015
vastgesteld
projectnummer:
0715.196100 opdrachtleider:
ir. C.A. Louws
3
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1
Inleiding
7
1.1
Actualiseringsoperatie bestemmingsplannen
7
1.2
Verordeningsgebied
7
1.3
Geldende regeling
8
1.4
Leeswijzer
8
Hoofdstuk 2
beheersverordening als instrument
9
2.1
Inleiding
9
2.2
De beheersverordening
9
2.3
Aanvullende ruimtelijke instrumenten
10
Hoofdstuk 3
Toelichting op de juridische regeling
15
3.1
Onderdelen en opzet van de beheersverordening
15
3.2
Toelichting op de regels
16
Hoofdstuk 4
Verantwoording
19
4.1
Inleiding
19
4.2
Beleidsaspecten
19
4.3
Omgevingsaspecten
22
Bijlagen Bijlage 1
29 Toelichting op het stedenbouwkundig plan (ontleend aan bestemmingsplan Othene-Zuid)
Bijlage 2 Bijlage 3
31
Toetsing aan omgevingsaspecten (ontleend aan bestemmingsplan Othene-Zuid)
33
Archeologie
35
Regels
37
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
39
Artikel 1
Begrippen
39
Artikel 2
Wijze van meten
44
Hoofdstuk 2
Gebiedsregels
45
Artikel 3
Bedrijf - Koerier
45
Artikel 4
Gemengd
46
Artikel 5
Groen
48
Artikel 6
Groen en Water
49
Artikel 7
Maatschappelijk
50
Artikel 8
Verkeer
51
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
4
Artikel 9
Woongebied - 1
52
Artikel 10
Woongebied - 2
55
Artikel 11
Waarde - Archeologie 1
58
Artikel 12
Waarde - Archeologie 2
61
Artikel 13
Waterstaat - Waterkering
64
Hoofdstuk 3
Algemene regels
65
Artikel 14
Anti-dubbeltelbepaling
65
Artikel 15
Algemene bouwregels
66
Artikel 16
Algemene gebruiksregels
67
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
69
Artikel 17
Overgangsrecht
69
Artikel 18
Slotregel
70
Bijlagen
71
Bijlage 1
Staat van Activiteiten
73
Bijlage 2
Plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid 75
Bijlage 3
Vrijstellingkaart Terneuzen
77
Besluit
79
Vaststellingsbesluit
81
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
toelichting
7
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Actualiseringsoperatie bestemmingsplannen
De gemeente Terneuzen is bezig met het actualiseren van de geldende bestemmingsplannen voor onder meer de kernen, buitengebieden en bedrijventerreinen. Deze actualiseringsopgave heeft tot doel: het creëren van samenhang en afstemming van regelingen voor gelijksoortige gebieden; het afstemmen van regelingen op actueel beleid, wet- en regelgeving; het streven naar rechtszekerheid en klantgerichtheid; dat wil zeggen het vaststellen van voor burgers duidelijke, toegankelijke en op actuele behoeften en eisen afgestemde plannen; het reduceren van het aantal verschillende plangebieden; het vervangen van (in ieder geval) bestemmingsplannen die ouder zijn dan 10 jaar. Actualisatie van de regeling kan plaatsvinden via een nieuw bestemmingsplan of door een beheersverordening. Voor Othene is gekozen voor het instrument beheersverordening. In paragraaf 2.2 is de keuze voor de beheersverordening onderbouwd.
1.2
Verordeningsgebied
De woonwijk Othene ligt in het oostelijk deel van de kern Terneuzen, tussen de Otheense kreek, de Reuzenhoekse dijk, de Molenweg en de Drieweg. De ligging van het plangebied is aangegeven op figuur 1.1. De beheersverordening heeft betrekking op het westelijke en middelste gedeelte van de (toekomstige) woonwijk. Voor het oostelijk gedeelte is een voorbereidingsbesluit genomen. Het gehele gebied zal op een later moment worden geregeld in een nieuw bestemmingsplan.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
8
Figuur 1.1
1.3
Ligging plangebied (kaart: maps.google.nl)
Geldende regeling
Voor het verordeningsgebied geldt het bestemmingsplan Othene Zuid, dat op 3 maart 2005 is vastgesteld. Voor het medisch centrum op de hoek van de Laan van Othene / Schepenlaan / Hoogaarswerf is op 15 september 2010 het projectbesluit Medisch Centrum Othene Zuid Terneuzen, vastgesteld. Het bestemmingsplan Othene Zuid is een globaal eindplan met slechts een beperkt aantal bestemmingen. In bijlage 2 van de regels van deze beheersverordening is de plankaart van het bestemmingsplan opgenomen. Het woongebied inclusief de openbare ruimten zijn bestemd tot Woongebied 1 en Woongebied 2. Daarbinnen is met aanduidingen de beoogde ruimtelijk-stedenbouwkundige opzet vastgelegd. Langs de randen van het gebied zijn gronden bestemd tot Groenvoorzieningen, Verkeersdoeleinden en Waterkering.
1.4
Leeswijzer
Deze toelichting op de beheersverordening is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft het instrument beheersverordening en de instrumenten die in aanvulling op de verordening beschikbaar zijn voor het beheer van het Othene. Hoofdstuk 4 bevat het onderzoek naar de relevante beleidskaders en de toepasselijkheid daarvan op de verordening en het onderzoek naar de omgevingsaspecten die bij de totstandkoming van de verordening zijn betrokken en beoordeeld.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
9
Hoofdstuk 2
2.1
beheersverordening als instrument
Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de beheersverordening als instrument. Ook wordt aandacht besteed aan de instrumenten waarmee – naast de beheersverordening – het ruimtelijk beheer van het verordeningsgebied kan worden ingevuld.
2.2
De beheersverordening
Noodzaak: actualiseringsverplichting Wro Op basis van artikel 3.1 van de Wro dient de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast te stellen, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen. Indien niet voor het verstrijken van de periode van 10 jaar de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan. Dit omvat onder andere het recht tot het invorderen van leges. De sanctie gaat in juli 2013 in, omdat gemeenten na inwerkingtreding van de nieuwe Wro 5 jaar de tijd hebben gekregen om hun juridisch-planologisch regime te actualiseren. Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente, waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg. Inhoudelijk Bestaand gebruik Een beheersverordening is een beheersregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin nauwelijks ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de planperiode van de verordening (tien jaar). Indien zich binnen deze planperiode toch veranderingen zullen voordoen is via een separaat juridisch planologisch spoor (zie paragraaf 2.3) maatwerk mogelijk. Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
10
Bestaand gebruik in 'enge zin' Bij bestaand gebruik in 'enge zin' worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen dat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bestaand gebruik in 'ruime zin' Bij gebruik in 'ruime zin' wordt het geldende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Gebruik in 'ruime zin' kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant. In de beperkte variant wordt uitgegaan van het bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken en passend en vastgelegd in het bestemmingsplan waarin nog beperkte uitbreidingsmogelijkheden zijn die al dan niet zijn gerealiseerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw. In de brede variant kunnen alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan worden opgenomen. Keuze beheersverordening Othene Voor de voorliggende beheersverordening Othene geldt dat aangesloten is bij de ruime uitleg van bestaand gebruik. In het verordeningsgebied zijn daarom naast het feitelijke bestaande toegestane gebruik ook onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen betrokken en vastgelegd. Procedureel Algemeen De beheersverordening is een gemeentelijke verordening. Er is geen sprake van een wettelijke voorbereidingsprocedure. Bij de voorbereiding van deze beheersverordening is door middel van een toetsingsmoment aan iedereen de gelegenheid gegeven een reactie op de beheersverordening in te dienen, voorafgaand aan de vaststelling. De beheersverordening wordt digitaal vastgesteld. Er staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open. Keuze beheersverordening Othene Het gebied Othene heeft een lage dynamiek: het is en blijft in hoofdzaak een woonwijk. De beheersverordening is voor de actualiseringsverplichting het geschikte instrument, omdat het juist bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ruimtelijke wijzigingen mogelijk blijven, voor zover deze passend zijn bij een gebied met lage dynamiek. Voorts zet de gemeente aanvullende instrumenten in (zie hierna in paragraaf 2.3) om een gebied niet op slot te zetten en binnen het beheer van het gebied aanvaardbare niet-ingrijpende ontwikkelingen mogelijk te maken.
2.3
Aanvullende ruimtelijke instrumenten
Beheersverordening en andere instrumenten De beheersverordening is één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijk beheer van de Othene en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende: het welstandstoezicht; het vergunningvrij bouwen; de planologische kruimelgevallen; de omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening (op basis van een ruimtelijke onderbouwing), ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
11
Welstandstoezicht In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. De gemeente heeft op 5 februari 2013 besloten dat voor het gehele grondgebied enkel een repressief welstandstoezicht (excessenregeling) geldt. Een aanvraag om omgevingsvergunning wordt dus niet vooraf getoetst aan redelijke eisen van welstand, maar wel kan na realisatie worden opgetreden als er sprake is van een evidente buitensporigheid in het uiterlijk van een bouwwerk, waarbij afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het vergunningvrij bouwen In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten: de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer; de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken. Voor beide categorieën gelden de volgende uitzonderingen: vergunningvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven; het aantal woningen mag niet worden veranderd door vergunningvrij bouwen; wanneer een gebied archeologische resten bevat is vergunningvrij bouwen over een oppervlakte van meer dan 50 m² niet toegestaan. Voor de vergunningvrije activiteiten is logischerwijs geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd. Planologische kruimelgevallen In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de bouwvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 m, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1.500 m² binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten. Het verordeningsgebied maakt deel uit van de bebouwde kom (zie figuur 2.1). Voor de beheersverordening is ervan uitgegaan dat de grenzen van het bestaand bebouwd gebied overeenkomen met de grenzen voor de bebouwde kom, zoals bedoeld in bijlage II van het Bor.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
12
Figuur 2.1.
Bebouwd gebied (Geoloket provincie Zeeland)
Voor de activiteiten die via kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open. Omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening Voor – de op dit moment – onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt artikel 2.12 lid 1, onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken. Door middel van een goede ruimtelijke onderbouwing dient dan te worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling of activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich gedurende de looptijd van een plan zodoende een situatie voordoen die niet in de beheersverordening is in te passen, noch met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, zal deze situatie worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft. In dat geval geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een beloop van 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
13
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, naast de hiervoor genoemde omgevingsvergunning voor het afwijken van de beheersverordening, voor een nieuwe ontwikkeling een specifiek op dat plan toegesneden bestemmingsplan op te stellen Toepassing van de instrumenten in aanvulling op de beheersverordening Bij het opstellen van de beheersverordening is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het verordeningsgebied. Gelet op de mogelijkheden die het vergunningvrij bouwen biedt en met name ook de planologische kruimelgevallen, is ervoor gekozen bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden niet in de beheersverordening op te nemen. Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. Het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet, om die eventueel mogelijk te maken of te reguleren. Voorbeelden van activiteiten waarvan wordt verwacht dat deze op Othene wellicht zullen voorkomen, zijn: vergunningvrij bouwen van erfbebouwing; vergunningvrij bouwen van dakkapellen; vergunningvrij bouwen van algemene voorzieningen, zoals vuilcontainers, straatmeubilair, etc.; gebruiksveranderingen via de kruimelgevallenregeling; niet vergunningvrije algemene voorzieningen via de kruimelgevallenregeling. Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
14
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
15
Hoofdstuk 3
3.1
Toelichting op de juridische regeling
Onderdelen en opzet van de beheersverordening
De beheersverordening bevat regels voor het beheer van het verordeningsgebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening wordt digitaal opgesteld en voldoet daarmee aan de wettelijke verplichting van de Wet ruimtelijke ordening. De beheersverordening bestaat uit de volgende onderdelen: een verbeelding: die bestaat uit een ondergrond met de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen) waarop besluitvlakken en besluitsubvlakken zijn getekend waarmee is aangegeven welke functie ter plaatse geldt. De functies corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 Gebiedsregels. De verbeelding is gedetailleerder dan de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene-Zuid. Dat komt om dat toen nog sprake was van een ontwikkelingsplan en nu - grotendeels - van een beheersplan. regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, binnenplans met een omgevingsvergunning afwijken van de verordening en eventueel overgangsrecht. De regels De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat inleidende bepalingen als Begrippen en regels voor de Wijze van meten. Deze bepalingen zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de regels. In hoofdstuk 2 Gebiedsregels zijn de gebruiks- en bouwregels opgenomen. In deze bepalingen is het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Deze bouwregels zijn niet van toepassing op de categorie zogeheten 'vergunningvrije bouwwerken'. Vrijstellingsbevoegdheden in oude bestemmingsplannen kunnen afwijkingsbevoegdheden worden in nieuwe bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Het bestemmingsplan Othene-Zuid bevat nauwelijks vrijstellingsbevoegdheden. En sommige bepalingen die wel daarin zijn opgenomen, zijn voor het plangebied niet relevant (slechts een deel van plangebied van het bestemmingsplan wordt nu geregeld in een beheersverordening). In de beheersverordening is daarom maar een beperkt aantal afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Wijzigingsbevoegdheden mogen in beheersverordeningen niet worden opgenomen en zijn dan ook niet opgenomen. Hoofdstuk 3 Algemene regels omvat algemene bepalingen die voor het gehele gebied van toepassing zijn: de anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels. Afgesloten wordt met overgangs- en slotbepalingen in hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
16
3.2
Toelichting op de regels
Hoofdstuk 2 Gebiedsregels Voor de verschillende bestaande functies zijn afzonderlijke gebiedsregels opgenomen. Binnen elke functie is vastgelegd dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. In aanvulling hierop zijn voor de afzonderlijke gebruiksvormen bepalingen opgenomen waarmee de planologische ruimte uit de geldende bestemmingsregelingen zo veel mogelijk is gecontinueerd (zie ook paragraaf 5). Bedrijf - Koerier De enige bedrijfsmatige functie in het plangebied, het koeriersbedrijf aan de Waterhyacint 8, is specifiek bestemd. Omdat het bedrijf in een woongebied ligt, is ander gebruik (bijvoorbeeld met gebruikmaking van een Staat van Bedrijfsactiviteiten die in bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen wordt toegepast) niet in deze beheersverordening mogelijk gemaakt. Louter ter signalering heeft de boerderij de aanduiding monument (zie ook paragraaf 4.3.2). Gemengd Deze functie (besluitvlak) is opgenomen voor twee locaties in het plangebied, een aan de noordzijde en een aan de zuidzijde van de Laan van Othene. Aan de noordzijde bevindt zich een buurtwinkelcentrum. Aan de zuidzijde is een medisch centrum gevestigd. Om onderscheid tussen beide locaties te maken, zijn de afzonderlijke besluitvlakken voorzien van de besluitsubvlakken 'detailhandel' en ' dienstverlening'. In het winkelcentrum zijn ook andere functies dan detailhandel aanwezig (o.a. cafetaria). Die functies vallen onder het bestaande gebruik. 2 Het brutovloeroppervlak ten behoeve van detailhandel is begrensd op ten hoogste 1.250 m en per 2 detailhandelsvestiging op ten hoogste 1.000 m . Deze regeling is ontleend aan het bestemmingsplan Othene-Zuid. In beide situaties zijn ook woningen gebouwd (deels erboven en deels als grondgebonden woning). Dit is een van de functies die expliciet binnen het besluitvlak zijn genoemd. Groen en Groen en Water Groen en water zijn in beginsel overal binnen het woongebied toegestaan. De belangrijkste structuurbepalende elementen zijn in deze beheersverordening echter expliciet als zodanig bestemd. Daarmee wijkt de systematiek af van het geldende bestemmingsplan, waar deze structurele groen- en watervoorzieningen voor het grootste deel deel uitmaken van de bestemmingen Woongebied 1 en 2. Kleinschalige speelvoorzieningen worden gezien als bij de functies behorende voorzieningen en zijn dus overal binnen de besluitvlakken toegestaan. Er zijn echter enkele locaties aangewezen waar grotere 2 speelvoorzieningen ( minimale oppervlakte 1.000 m ) mogelijk zijn en voor een deel ook al aanwezig. Voor die locaties is het besluitsubvlak 'speelvoorziening' opgenomen. Maatschappelijk De Brede School aan de Schelpenlaan is ' bestemd' tot Maatschappelijk. Binnen dit besluitvlak zijn meer functies dan alleen een school mogelijk gemaakt, namelijk diverse maatschappelijke voorzieningen. Deze regeling is ontleend aan het bestemmingsplan Othene-Zuid. Verkeer Dit besluitvlak is opgenomen voor de ontsluitingswegen en alle woonstraten in het gebied. De breedte is afgestemd op de kadastrale situatie. Binnen dit besluitvlak zijn ook kleinschalige groen- en speelvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
17
Woongebied - 1 en Woongebied - 2 Het oude bestemmingsartikel Woongebied 1, Woongebied 2, artikel 6 van het bestemmingsplan Othene-Zuid is gesplitst in verschillende afzonderlijke besluitvlakken, waaronder Woongebied - 1 en Woongebied - 2. Dit houdt verband met de landelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden en komt bovendien de raadpleegbaarheid en leesbaarheid ten goede. De besluitvlakken zijn afgestemd op de woonpercelen en op de gebieden die nog moeten worden ontwikkeld. Binnen deze laatste gebieden moeten ook nog woonstraten en achterpaden kunnen worden aangelegd. Daarom is deze functie binnen beide besluitvlakken mogelijk. Naast het gebruik voor wonen mogen de gronden worden gebruikt oor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De regeling is afgestemd op andere bestemmingsplannen die recent in de gemeente zijn vastgesteld. Binnen de besluitvlakken zijn geen aanduidingen opgenomen waarmee de situering van de bebouwing is vastgelegd. Dit is namelijk niet gebruikelijk voor de regeling woonpercelen in de andere geldende beheersverordeningen binnen de gemeente. De bestaande situatie is immers uitgangspunt. Omdat nog niet alle kavels zijn uitgegeven en gelet op de stedenbouwkundige visie op het woongebied, is ervoor gekozen om binnen het besluitvlak Woongebied - 1 voor wat betreft de afstand van een hoofdgebouw tot de voorste grens van het bouwperceel een koppeling te leggen naar de plankaart van het bestemmingsplan Othene-Zuid. De analoge plankaart die normaal gesproken in een nieuw bestemmingsplan of beheersverordening wordt vervangen door een digitale verbeelding, behoudt zodoende rechtskracht voor wat betreft de afstand van hoofdgebouwen tot de voorste grens van het bouwperceel. Voor het overige zijn er geen inhoudelijke verschillen met de voorgaande regeling. Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 Op basis van een combinatie van de bekende archeologische gegevens en analyse van bodemkundige gegevens en luchtfoto’s, zijn twee verschillende waarden archeologie toegekend binnen de grenzen van de beheersverordening, met bijbehorende onderzoeksverplichtingen of vrijstellingen. Archeologie Waarde-1. Archeologie Waarde-2. Het verschil is regeling zijn de drempeloppervlakten waarbinnen geen onderzoeksverplichting geldt. In 2014 heeft de gemeente Terneuzen een Vrijstellingenkaart Terneuzen (behorende bij het nieuwe archeologiebeleid 'Verruiming vrijstellingsdiepte gemeente Terneuzen') vastgesteld met daarop aangegeven in welke zones binnen de gemeente Terneuzen een vrijstelling geldt van 0,50 meter en in welke zones een ruimere vrijstelling in de diepte geldt. In de regeling is een koppeling gelegd met de hiervoor genoemde vrijstellingenkaart. Het oppervlaktecriterium wordt dus geregeld met de verschillende besluitvlakken en het dieptecriterium met de vrijstellingenkaart, waarvan een fragment is opgenomen in de bijlage bij de regels van onderhavige beheersverordening. Waterstaat - Waterkering Met deze 'dubbelfunctie' is invulling gegeven aan de belangen van de regionale waterkering. Hoofdstuk 3 Algemene regels In de algemene gebruiksregels zijn regels opgenomen die vergelijkbaar zijn met bepalingen uit een bestemmingsplan. Het betreft de volgende artikelen: Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling Dit artikel is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
18
Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken. Artikel 15 Algemene bouwregels en Artikel 16 Algemene gebruiksregels In lid 15.1 en 16.1 zijn regels opgenomen die voldoende parkeerplaatsen moeten waarborgen. De voorwaarde is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen uitsluitend kan worden verleend indien voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn of worden aangelegd. Uitgangspunt is het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein te realiseren. Een dergelijke regeling is noodzakelijk omdat via een “Reparatiewet BZK” (29 november 2014) de grondslag in de Woningwet om stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening op te nemen, is verdwenen. Dit betekent dat voor plannen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben. Dit betreft vooral de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen in de Bouwverordening is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst. Dit betekent dat dit moet worden geregeld het bestemmingsplan. In niet alle gevallen is sprake van een bouwactiviteit en dus van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom zijn ook gebruiksregels opgenomen met de eis van voldoende parkeergelegenheid. In lid 15.2 is het maximum aantal woningen binnen het plangebied vastgelegd (op 1.000). Deze regeling is van belang omdat er sprake is van een globaal plan waarbij de woningen niet exact zijn vastgelegd. Een groter aantal is uit ruimtelijk stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en daarnaast zal het aantal woningen in Othene-Zuid moeten blijven passen in de regionale woningbouwafspraken. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels De overgangsregels regelen situaties die niet passen binnen de regeling uit hoofdstuk 2, maar wel kunnen blijven bestaan. De slotregel bevat de naam van de beheersverordening: Othene.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
19
Hoofdstuk 4
4.1
Verantwoording
Inleiding
Het stedenbouwkundig plan Voor Othene-Zuid is uitgebreid beschreven in de toelichting op het gelijknamige bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Omdat de woonwijk nog niet geheel is afgebouwd is deze beschrijving integraal overgenomen in bijlage 1 van de toelichting op deze beheerverordening. In voorliggen hoofdstuk vindt toetsing plaats aan beleids- en omgevingsaspecten. De conclusie is dat deze aspecten de totstandkoming van de beheersverordening niet in de weg staan.
4.2
Beleidsaspecten
4.2.1 Algemeen Sinds de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan is het rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid en wetgeving ingrijpend gewijzigd en aangevuld. Een nagenoeg volledig overzicht van de beleidsplannen en regelgeving die voor het plangebied van toepassing zijn, is te vinden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Belangrijk technisch verschil met het voorgaande bestemmingsplan is dat ruimtelijke plannen waaronder onderhavige beheersverordening tegenwoordig digitaal uitwisselbaar moeten zijn en moeten voldoen aan de landelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden. De beheersverordening voorziet op het beheer van de bestaande situaties en het continueren van een geldende juridisch-planologisch toetsingskader. Daarom is een uitgebreide toetsing niet noodzakelijk. Voor een belangrijk deel kan worden teruggegrepen op de toelichting van het geldende bestemmingsplan. Hieronder wordt alleen ingegaan op het beleid dat relevant is voor het plangebied en dat na de vaststelling van het geldende bestemmingsplan van kracht is geworden. 4.2.2 Rijksbeleid Vrijwel alle rijksplannen die op de hiervoor genoemde website te vinden zijn, zijn voor de beoordeling van de beheersverordening niet relevant of niet gedetailleerd genoeg. Hierna wordt alleen ingegaan op de structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Structuurvisie infrastructuur en ruimte De SVIR bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Hoofddoelen van beleid voor de periode 2020/2028 Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn: 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
20
systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed. Toetsing Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels. De ontwikkeling van Othene-Zuid is in het bestemmingsplan Othene-Zuid al verantwoord. Het continueren van de huidige planologische rechten (bestaande toegestane gebruik en de onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden) sluit goed aan op het derde vermelde hoofddoel. Voor de sectorale afwegingen waarvoor aandacht wordt gevraagd, wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Conclusie De SVIR staat de vaststelling van beheersverordening niet in de weg. Besluit ruimtelijke ordening In het Bro stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk is een stedelijke ontwikkeling. Dat betekent onder andere dat de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' moet worden toegepast. De 3 stappen in de duurzaamheidsladder In het artikel 3.1.6 Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven: 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Toetsing van het initiatief aan de duurzaamheidsladder Omdat het plangebied zich bevindt binnen bestaand stedelijk gebied hoeft geen nadere invulling te worden gegeven aan treden 2 en 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee is uitsluitend lid 2 onder a, de zogenaamde eerste trede van de ladder, van toepassing. De behoefte is kleiner dan waar oorspronkelijk van is uitgegaan, maar de woonwijk voorziet nog steeds in een actuele regionale behoefte. In de regionale woningbouwafspraken is Othene dan ook opgenomen. 4.2.3 Provinciaal en regionaal beleid Inleiding Op provinciaal niveau zijn het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte Zeeland (2012) relevant. In het omgevingsplan geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet. De verordening is een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren. Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 Toetsingskader In het omgevingsplan wordt een duidelijke scheiding van woonkernen (dorpen en steden) en landelijk gebied wordt nagestreefd. Hoofddoelstellingen van provinciaal beleid zijn: zorgvuldig ruimtegebruik, herstructurering van bebouwde terreinen / gebieden en bundeling van functies.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
21
Het plangebied van deze beheersverordening ligt binnen de bebouwde kom van Terneuzen, waarbinnen stedelijke ontwikkelingen worden toegestaan. Toetsing In de beheersverordening wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologisch toegestane gebruik vastgelegd. In de beheersverordening is geen nieuwe uitbreiding van de woonwijk voorzien. Conclusie Door deze ruimtelijke keuze past de beheersverordening binnen het provinciaal omgevingsbeleid. Verordening Ruimte Zeeland Toetsing Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. Uitgangspunt van de Ruimtelijke Verordening Zeeland is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd. Met de voorliggende beheersverordening is daaraan invulling gegeven. Van belang zijn de artikelen: 2.1 Algemene regels voor duurzame verstedelijking. Hieraan wordt voldaan; er worden géén nieuwe functies mogelijk gemaakt. 2.2 Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen. Er is een koeriersbedrijf aanwezig en dat bedrijf is in deze beheersverordening als zodanig bevestigd. De mogelijkheden voor detailhandel op de hoek van de Laan van Othene en de Vrijheidslaan zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Nieuwe bedrijfsfuncties en detailhandelsvoorzieningen worden niet mogelijk gemaakt. Voldaan wordt aan de Verordening Ruimte. 2.3 Wonen. Dit artikel heeft betrekking op nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied. Dit is niet aan de orde. 2.11 Regionale waterkeringen. De regionale waterkering van de Reuzenhoeksedijk is geregeld in deze beheersverordening (overgenomen uit bestemmingsplan Othene Zuid) 2.12 Bestaande natuur. Binnen het verordeningsgebied is geen bestaande natuur aanwezig. Wel grenst het gebied aan Otheense Kreek dat is aangeduid als bestaande natuur. Dit heeft echter geen consequenties voor de beheersverordening. Conclusie In de beheersverordening wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologische toegestane gebruik vastgelegd. De beheersverordening is daarmee niet in strijd met de Verordening Ruimte Zeeland. 4.2.4 Gemeentelijk beleid Structuurvisie 2025 In de structuurvisie (vastgesteld 16 december 2010) wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Voor het beheersverordeningsgebied zijn de volgende relevante beleidsuitspraken relevant. In Terneuzen wordt het reeds bestemde deel van Othene afgebouwd. Een verdere uitbouw van de wijk Othene na het als zodanig in het bestemmingsplan “Othene Zuid”, bestemde deel ligt niet (meer) voor de hand. Voor het bestaande woongebied Othene Zuid geldt de strategie 'behouden'. Deze strategie is gekozen voor de delen van de gemeente waar binnen de looptijd van de structuurvisie geen of zeer beperkte veranderingen zijn te verwachten. Het huidige ruimtelijke beeld en het functioneren van deze gebieden is goed. Daarom is er voor de gemeente geen aanleiding is om hier actief plannen of projecten te initiëren. Kleine invullingen binnen de bestaande structuur zijn mogelijk
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
22
4.3
Omgevingsaspecten
4.3.1 Algemeen In het kader van de beheersverordening heeft voor het beheersverordeningsgebied een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Het onderzoek richt zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving. Voor een belangrijk deel wordt teruggegrepen op het onderzoek naar de omgevingsaspecten dat ten behoeve van het (voorheen geldende) bestemmingsplan Othene Zuid is uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Na de vaststelling van het hiervoor genoemde bestemmingsplan is nieuw beleid van kracht geworden voor het aspect archeologie. In verband hiermee is een nieuwe toetsing opgesteld die in bijlage 3 is opgenomen 4.3.2 Cultuurhistorie en archeologie Cultuurhistorie Beleid en toetsingskader Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De gemeente beschikt over een Cultuurhistorische Waardenkaart. In overleg met betrokken organisaties als Stichting Landschapsbeheer Zeeland is de kaart verder verfijnd. In deze kaart wordt een inventarisatie van alle aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen en objecten gecombineerd met de drie ontwikkelingsstrategieën uit de Structuurvisie 2025: Behoud (B): behouden, beschermen; Behoud door ontwikkeling (BO): versterken, verbreden, verbinden; Vernieuwing mogelijk (V): transformeren, ontwikkelen, herstructureren Per bestemmingsplan wordt vervolgens besloten welke cultuurhistorische elementen daadwerkelijk beschermd worden. Toetsing / beoordeling Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. In Othene-Zuid is alleen de monumentale boerderij “Zorggenot” op het adres Waterhyacint 8 cultuurhistorisch waardevol. Deze boerderij is aangewezen als rijksmonument. Conclusie Het aspect cultuurhistorie speelt nauwelijks een rol in het verordeningsgebied. Hoewel de boerderij op het adres Waterhyacint 8 is aangewezen als rijksmonument en een verdere bescherming in het planologische spoor daarmee niet nodig is, is ervoor gekozen om in de beheersverordening toch de aanduiding monument op te nemen. Dit heeft louter een signaleringsfunctie. Archeologie Voor een uitgebreide toelichting op dit aspect wordt verwezen naar bijlage 3. In de voorliggende beheersverordening is het aspect archeologie verwerkt in de juridische regeling. Nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kan dit wel nodig zijn.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
23
4.3.3 Bodemkwaliteit Toetsingskader Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan of beheersverordening rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik. Onderzoek en conclusie Het plangebied is destijds zowel historisch als kwalitatief onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een woonbuurt. Binnen de beheersverordening worden geen functiewijziging mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg. 4.3.4 Ecologie Toetsingskader Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998 en beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming: Flora- en faunawet. Onderzoek In paragraaf 4.9. van bijlage 2 is een uitgebreide ecologische toets opgenomen. Daarin is ten aanzien van de soortenbescherming geconcludeerd dat door de ontwikkeling van Othene-Zuid voor veel van de (ook in het verleden) aangetroffen soorten de leefgebieden en –omstandigheden zullen verbeteren. Voor de destijds aanwezige beschermde soorten is ontheffing aangevraagd en verkregen. In de beheersverordening zijn geen andere ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. Overigens geldt voor alle eventueel voorkomende soorten een zorgplicht. Ten aanzien van de gebiedsbescherming wordt hierna, in aanvulling op paragraaf 4.9. van bijlage 2, kort ingegaan op de Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000 en de Ecologische Hoofdstructuur. Deze onderwerpen zijn destijds namelijk niet of nauwelijks beoordeeld. De gebieden hadden destijds nog niet de status die ze nu wel hebben. Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000 Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde en enig relevante Natura 2000-gebied betreft de Westerschelde. Voor dit gebied is de Habitatrichtlijn van toepassing.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
24
Figuur 4.1..
Ligging Natura 2000-gebieden (gele vlakken) en plangebied (rode ovaal)
De beheersverordening maakt in planologisch-juridisch opzicht geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Effecten als vernietiging/areaalverlies en versnippering zijn dan ook niet aan de orde. Het plangebied ligt op grote afstand van de Natura 2000-gebieden (de kortste afstand bedraagt ten minste 500 meter). Vanwege de grote afstand zullen ook effecten als verdroging of verstoring door geluid of licht niet optreden. Het enige relevante ecologische effect betreft de emissie van stikstof. Bekend is dat woningbouw, afhankelijk van de omvang en de ligging ten opzichte van de omringende Natura 2000-gebieden, gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze extra stikstofemissie kan neerslaan op verschillende Natura 2000-gebieden binnen de invloedsfeer van de ingreep. Het vaststellen van de beheersverordening zorgt echter niet voor een toename van stikstofemissie. Het plan heeft dan ook geen invloed op Natura 2000-gebieden. Het project is daarom niet in strijd met de Natuurbeschermingswet 1998. Het project wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Ecologische Hoofdstructuur Verschillende gebieden en percelen in de directe omgeving van het plangebied maken deel uit van de provinciale EHS. Op figuur 4.2 zijn dit de groene gebieden.
Figuur 4.2.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur rond het plangebied
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
25
Nieuwe uitbreidingen of ontwikkelingen (ten koste van de EHS) zijn niet aan de orde. De EHS-gebieden worden niet aangetast. Conclusie De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg. 4.3.5 Externe Veiligheid Toetsingskader Besluit externe veiligheid inrichtingen; Besluit externe veiligheid buisleidingen; Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen; Basisnet Weg, Spoor en Water; Besluit Transport Vervoer Gevaarlijke stoffen. Bij de berekening van de risico's van transporten van gevaarlijke stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen het individuele risico (plaatsgebonden risico) en het groepsrisico (verder: GR). In paragraaf 4.10 van bijlage 2 wordt hier nader op ingegaan. Onderzoek Op korte afstand van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Op grotere afstand zijn de fabrieken van Dow Chemical Terneuzen (verder: Dow) en de transportroute over de Westerschelde van belang. De plaatsgebonden risicocontouren van Dow liggen niet over het plangebied. Wel ligt het westelijk deel van het plangebied binnen het invloedsgebied voor het GR van deze inrichting (zie figuur 4.3). Het GR van Dow ligt in de bestaande situatie boven de oriëntatiewaarde. Omdat binnen dit gebied het woongebied al vrijwel geheel is gerealiseerd, zal de vaststelling van onderhavige beheersverordening geen gevolgen hebben voor de hoogte van het groepsrisico. -6 In paragraaf 4.10 van bijlage 2 is geconcludeerd dat de relevante plaatsgebonden risicocontour (10 ) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde niet van invloed is op het plangebied ‘Othene Zuid'. Ook is aangegeven dat toetsing aan het groepsrisico niet hoeft plaats te vinden en dat in het plan voor Othene Zuid meerdere mogelijke vluchtroutes zijn opgenomen in geval van calamiteiten.
Figuur 4.3. Fragment risicokaart met daarop het invloedsgebied van Dow Chemical Terneuzen en de positionering van de Brede School Othene (een kwetsbaar object)
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
26
Conclusie In voorliggende beheersverordening wordt het bestaand gebruik planologisch-juridisch bevestigd. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor het groepsrisico toeneemt. De ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van Dow vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het plan. 4.3.6 Luchtkwaliteit Toetsingskader Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen Onderzoek en conclusie Het aspect luchtkwaliteit is in de totstandkoming van het bestemmingsplan Othene - Zuid niet onderzocht. Daarom wordt in deze toelichting getoetst aan dit aspect. De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied gegeven. Specifieke gegevens voor het plangebied zijn namelijk niet voorhanden. De indicatie is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 wordt voldaan aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer. Het maximale gehalte stikstofdioxide bedraagt namelijk 25,1 µg/m³ op het zuidelijk deel van de Mr. F.J. Haarmanweg, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 24,2 µg/m³ aan de Westkade en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 tot 14 dagen. In afbeelding 3.4 zijn de rekenpunten in en rond het plangebied weergegeven.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
27
Figuur 4.4.
Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool
Conclusie Binnen het gehele verordeningsgebied wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor vaststelling van onderhavige beheersverordening.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
28
4.3.7 Bedrijven en milieuhinder Toetsingskader: Richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) Onderzoek en conclusie In het plangebied is één bedrijf aanwezig, namelijk een koeriersbedrijf in de cultuurhistorisch waardevolle boerderij “Zorggenot” op het adres Waterhyacint 8. Dit is een bedrijf uit categorie 2 van de VNG-publicatie. Bij een dergelijk bedrijf hoort een aan te houden richtafstand ten opzichte van woningen van derden van 30 meter. De kortste afstand bedraagt voor één woning ruim 25 meter en voor de andere woningen circa 30 meter of meer. Omdat het gaat om een bestaande situatie, waarbij het voorkomen van eventuele overlast wordt geregeld via de Wet milieubeheer, is dit aanvaardbaar. In de beheersverordening worden verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect Bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg. 4.3.8 Water Voor dit aspect wordt verwezen naar de waterparagraaf die ten behoeve van het (voorheen geldende) bestemmingsplan Othene Zuid is uitgevoerd. Deze paragraaf is opgenomen in paragraaf 4.2. van bijlage 2. Na de vaststelling van het hiervoor genoemde bestemmingsplan hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden plaatsgevonden die noodzaken tot een aanpassing van de waterparagraaf. De uitgangspunten en conclusies van toen zijn dus nog steeds geldig. 4.3.9 Geluid In het kader van het bestemmingsplan Nieuw-Othene (26 juni 1997) is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai van wegen in en rond het plangebied die ingevolge de Wet geluidhinder zijn voorzien van een geluidzone. Op basis hiervan is voor een aantal geprojecteerde woningen hogere grenswaarden verleend. Dit onderzoek is ten behoeve van het bestemmingsplan Othene Zuid geactualiseerd voor de Laan van Othene in het plangebied en de Vrijheidslaan en Reuzenhoeksedijk aan de noordzijde van het plangebied. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in paragraaf 4.6. van bijlage 2. Daaruit blijkt dat voor de woningen langs de Vrijheidslaan en de Reuzenhoeksedijk de geluidbelasting ruimschoots onder de destijds geldende voorkeursgrenswaarde van 50 dB (A) blijven. In de voorlopige verkavelingsopzet is uitgegaan van 43 woningen langs de Laan van Othene binnen het plangebied. Deze zijn wel binnen de destijds berekende 50 dB(A) geluidcontour geprojecteerd. Een deel hiervan is inmiddels gerealiseerd. De kortste afstand van de woningen tot de as van deze weg bedraagt 20 meter. Op deze afstand van de weg is een maximale geluidbelasting berekend van 53 dB(A). Dat betekende dat de verleende hogere grenswaarden nergens worden overschreden. Binnen het verordeningsgebied worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. De woningen kunnen bovendien niet op kortere afstand worden gebouwd. Er is dan ook vanaf afgezien om het akoestisch onderzoek opnieuw te actualiseren. 4.3.10 Kabels & Leidingen Ook voor dit aspect wordt verwezen naar (paragraaf 4.4. van) bijlage 2. Daarin wordt nog melding gemaakt van een straalpad (Hulst-Terneuzen). Dat is echter geen onderwerp meer dat in deze beheersverordening behoeft te worden geregeld.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
bijlagen bij de toelichting
31
Bijlage 1 Toelichting op het stedenbouwkundig plan (ontleend aan bestemmingsplan Othene-Zuid)
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
32
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
13 3.
TOELICHTING OP HET PLAN
3.1.
Algemeen
De geschetste besluitvorming van het stedenbouwkundig ontwerp is er op gericht in een vroege fase van planontwikkeling waarborgen te bieden voor een kwalitatief hoogwaardig en samenhangend ontwerp. Pas nadat uitspraken zijn gedaan en afspraken zijn gemaakt over de hoofdopzet wordt de concrete uitwerking ter hand genomen. Met het voorliggende stedenbouwkundig plan wordt enerzijds beoogd een kwalitatief en programmatisch toetsingskader te scheppen en wordt anderzijds inzicht gegeven in de mogelijke kwaliteit van de uitwerking in deelgebieden. Het plan is daarmee dus vooral te beschouwen als een onderlegger voor de nadere uitwerking van de te onderscheiden fasen en deelgebieden. Aangezien het ook belangrijk is op termijn flexibel in te kunnen spelen op veranderende marktsituaties, is in het plan voor Othene Zuid daarom vooral ingezet op het realiseren van een sterke samenhangende hoofdstructuur. De strategie is om aan de ene kant een hoofdstructuur te creëren die meerwaarde verschaft aan de wijk en de te realiseren woningen, die eenheid verzorgt binnen de wijk zelf en bovendien een verankering van de uitbreiding met Terneuzen en het landschap waarborgt. Aan de andere kant is het belangrijk diversiteit in de openbare ruimte te creëren en daarmee ook een differentiatie in woonmilieus. Omdat het stedenbouwkundig ontwerp ook de grondslag bood voor de basis-exploitatieovereenkomst is het ontwerp in onderdelen meetbaar en telbaar gemaakt. Daardoor kan het ontwerp in 2 stappen worden toegelicht, te weten de opzet van de hoofdstructuur enerzijds en de verkavelingsopzet anderzijds.
3.2.
Ruimtelijke hoofdstructuur
Uitgangspunt is dus de, op de lange lijnen in het bestaande landschap geïnspireerde, hoofdstructuur. Deze vormt het kader voor de geleidelijke ontwikkeling van een grote diversiteit van woningen en inrichting van de directe woonomgeving. De op kaart 4 getoonde hoofdstructuur van het plan creëert behalve samenhang in het plan ook aanleiding voor differentiatie in die woonmilieus. Om die reden is de structuur opgebouwd uit een aantal karakteristiek verschillende onderdelen: o Het karakter van de randen van het plangebied is zoveel mogelijk gehandhaafd; de Reuzenhoeksedijk als dijklichaam met hoogopgaande bomenrij, de Drieweg als vrijliggende strakke lijn in het landschap en de Otheense Kreek met zijn brede groene oevers. Door de nieuwe wijk door middel van groenstroken en een zelfstandige ontsluiting steeds los te koppelen van deze randen ontstaan geleidelijke overgangen naar het agrarische landschap en de stad. De Staalhoeve blijft hierdoor ook als een solitair object in het open landschap herkenbaar. Alleen de Molenweg is een integraal onderdeel van de wijk geworden. o De Laan van Othene vormt een statige lange lijn tussen Westerscheldedijk en N61 en is de hoofdontsluiting van het gebied. Het bezit een eenduidig profiel dat aansluit bij dat van Nieuw Othene Polder; vrijliggende fietspaden en strakke bomenrijen, zoveel mogelijk begeleid door gevelwanden en waar noodzakelijk geflankeerd door ventwegen. o Ook op het niveau van de wijk is een aantal lange lijnen geïntroduceerd; De Nevenas Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
14 (een bomenlaan die dienst doet als autoverzamelweg in de wijk) en een viertal substructuren. Deze versterken de ruimtelijke relaties binnen het plan in de noord-zuid richting. o Het kreekrestant van de Zaamkreek is opgepakt om een continue groene en openbare ruimte te creëren, die zich door de wijk slingert. In het zuid-oostelijk gedeelte van het plangebied vormt het de heldere grens tussen wijk en agrarisch landschap, in het noordelijk deel vormt het een groen hart voor dit deel van de wijk. Op een bepaalde plaats raakt het aan de dijk en ontstaat een zicht de wijk in. o Midden in het plangebied is een bestaande sloot omgevormd tot een brede strakke singel met een asymmetrisch profiel, waarlangs aan één zijde een wandelpad loopt en aan de andere zijde tuinen grenzen. o Het hart van het zuidelijk deel van de wijk wordt gevormd door de Groene Kamer, een schegvormige openbare ruimte die loopt vanaf de Staalhoeve tot aan de Otheense Kreek. Deze formele groene en waterrijke ruimte wordt begeleid door strakke bomenrijen. Verspreid over deze ruimte ligt een aantal bebouwingsobjecten. o Tenslotte is tussen de Laan van Othene en de Drieweg een brede groene laan gesitueerd, die samen met de rest van de hoofdstructuur het plan op een heldere manier in vier typologisch verschillende deelgebieden verdeelt.
Kaart 4 Ruimtelijke hoofdstructuur (zie ook bijlage Kaartbeelden)
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
15 3.3.
Verkavelingsopzet, plancapaciteit en ruimtegebruik
De gemaakte verkavelingsopzet (kaart 5) is te beschouwen als een voorontwerpverkavelingsplan. Daarmee wordt niet alleen een beeld geschetst, maar wordt het plan ook telbaar en meetbaar gemaakt c.q. is toegankelijk gemaakt wat de betekenis is van de afspraken omtrent capaciteit, woningdifferentiatie en ruimtegebruik. Bij de verdere projectsgewijze uitwerking van het plan wordt de definitieve verkaveling bepaald. Daarbij zijn aanpassingen in het programma nog mogelijk. Het totale aantal woningen voor het plangebied Othene Zuid zal echter maximaal ca. 1.450 bedragen. In onderstaande tabel is het normatief bepaalde ruimtegebruik in het netto woongebied ‘toegepast’ op het feitelijk aantal woningen. Tabel: normatief ruimtegebruik binnen netto woongebied Woningtype
Aant al
In proc.
Uitgeefbaar
Verhard.
Groen
Tot./won
Netto woongeb.
Excl. Kavels
33
3
2500
300
300
3100
103.354
Vrijst/ind
185
14
700
120
80
900
166.403
Vrijst/gesch/project
121
10
500
100
50
650
78.815
Gesch/gest/rijen/2-kap
867
73
343
80
27
450
389.928
437
90
41
568
Gewogen gem/won. Gewogen gem. in proc. Totaal/gewogen gem.
1206
100
77%
16%
7%
100%
569.881
113.560
54.459
568
738.500 m2
Winkels
2.500
4.000 m2
school
4.000
6.000 m2
Totaal
576.381 m2
748.500 m2
De volgende tabel geeft inzicht in het feitelijk gemeten ruimtegebruik. Tabel: feitelijk ruimtegebruik Feitelijk gemeten Water
Groen
Verharding
Uitgeefbaar
Totaal
Zaamkreek
40.362 m2
44.536 m2
80.865 m2
228.651 m2
394.414 m2
Boslandschap
21.068 m2
15.568 m2
44.986 m2
106.165 m2
187.757 m2
Groene Kamer
35.956 m2
57.355 m2
88.883 m2
161.797 m2
343.991 m2
Rietlanden
15.183 m2
42.198 m2
14.206 m2
88.058 m2
159.645 m2
112.539 m2
159.657 m2
228.940 m2
584.671 m2
1.085.807 m2
10 %
15 %
21 %
54 %
100%
Totaal
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
16 Vier deelgebieden Het plangebied wordt dus door de hoofdstructuur in vier typologisch herkenbare deelgebieden verdeeld. Op basis daarvan is het programma over het plangebied verdeeld (kaart 5), op zodanige wijze dat er voor gezorgd is dat heterogeniteit ontstaat; een menging van woningtypes. De hoofdstructuur en substructuren verzekeren de samenhang tussen de deelgebieden. De Zaamkreek: De samenhang in dit gebied wordt geleverd door een continue, openbare groene ruimte, die wordt begrensd door gebogen, vloeiende bebouwingsranden. Als contrast daarmee, is de verdere invulling een afwisseling van verschillende soorten woonstraten en hofjes. De randen van de verschillende ‘bebouwingslobben’ vormen heldere fronten langs de groene ruimte en bezitten per lob een duidelijke eenheid in architectuur, waardoor een herkenbare afwisseling van verschillende woonbuurten ontstaat. Op enkele strategische plaatsen zijn bijzondere objecten gepland, zoals vrijstaande woningen in het water, objecten van geschakelde woningen, een schoolgebouw en de geplande winkel langs de (doorgetrokken) Laan van Othene. Als uitgangspunt is voor dit deelgebied een programma genomen van twee-onder-een kappers, vrijstaande woningen en enkele vrij in te vullen kavels. Het Boslandschap: Deze centraal gelegen strook vormt de groene intermediair tussen de Zaamkreek en de Groene Kamer en vormt min of meer het verlengde van de Rietlanden. De strook is opgebouwd uit een serie met groen omzoomde ruimtes, die worden gevormd door boombeplantingen, overwegend op eigen erf. Deze beplantingen zijn overeenkomstig de soortkeuze in de Rietlanden en afwisselend aan de voor- en achterzijde gesitueerd. Een afwisseling van hofjes en straatjes vormt de ontsluiting. In deze groene ruimtes hebben vooral de vrij in te vullen kavels een plek gekregen, afgewisseld met wat vrijstaande woningen en twee-onder-een kappers.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
17 Groene Kamer: Centraal in dit deel ligt de groene schegvormige openbare ruimte; de Groene kamer. Deze vormt het hart van het deelgebied en bepaalt voor een belangrijk gedeelte het karakter. Dit karakter wordt richting de Staal-Hoeve geleidelijk informeler. De hele oost-rand vormt een verweving met de Zaamkreek en het landschap. De rest van het deelgebied wordt door de hoofdstructuren helder verdeeld in blokken, die door de woonstraten weer verder gedifferentieerd worden. Een aantal besloten groene ruimten creëert een verdere verbijzondering in het gebied. Net als voor de Zaamkreek, is voor dit deelgebied als uitgangspunt genomen een programma van tweeonder-één-kappers, vrijstaande woningen en enkele vrij in te vullen kavels. De Rietlanden: In navolging van Rietlanden I wordt langs de Otheense Kreek een woonmilieu gerealiseerd met alleen grote exclusieve kavels (1.000 – 10.000 m2), omgeven door groen en water. Vanaf de Singel en vanaf een nieuw te ontwikkelen watergang langs de Molenweg steken watergangen het plangebied in, waaromheen 35 grote kavels zijn gesitueerd. Een gedeelte van deze kavel mag individueel bebouwd worden, de rest wordt groen ingericht, met hoge bomen. Op die manier ontstaat op termijn een bosgebied, waarin de kavels als het ware zijn uitgesneden, en waarbij de exclusiviteit wordt versterkt door de privacy van de kavel en de individualiteit van de woning. De groene wig vormt de statige entree van het gebied, waar vandaan de meeste van deze kavels worden ontsloten. Een klein gedeelte wordt ontsloten vanaf de Molenweg.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
18 Kaart 5 Voorstel verkavelingsopzet (zie ook bijlage Kaartbeelden)
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
19 3.4.
Groenstructuur en speelvoorzieningen
Groenstructuur Het groene lineaire bomenkader van de Reuzenhoeksedijk, het Boslandschap en de Laan van Othene vormt in feite het ruimtelijk kader van de vier te onderscheiden deelgebieden (kaart 6). De karakteristieke verschillen tussen de verschillende onderdelen van de hoofdstructuur en tussen de deelgebieden worden benadrukt door het creëren van diversiteit in de groenstructuur: * De Laan van Othene vormt met drie rijen platanen een sterke bomenlaan. * De Singel is een brede watergang met een monumentale bomenrij aan één zijde en de afwisselende boombeplanting van de bosstrook aan de andere zijde. * De Groene Kamer is een formele ruimte met een afwisseling van water en groen, strak begeleid door kaarsrechte bomenrijen. De ruimte verandert over de gehele lengte een aantal keer van karakter. * En de Zaamkreek tenslotte is een wat informele open ruimte met natuurlijke oevers en verspreide bomen, groepsgewijs of solitair. Ook op een lager schaalniveau verzorgt het groen langs de straten en in de hofjes diversiteit en woonkwaliteit. De karakteristiek van de vier afzonderlijke deelgebieden wordt weerspiegeld in de soortkeuze.
Kaart 6 Groenstructuur
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
20 Speelvoorzieningen: De inrichting van het openbaar gebied en vooral de groengebieden vormen met een paar simpele ingrepen vaak al goede speelaanleidingen. Naast deze aanleidingen zijn er in het gehele plangebied diverse speelplekken gepland. Met de situering van de plekken is er rekening gehouden met de verschillende leeftijdsopbouw, van 0-6 jaar, van 6-12 jaar en 12 jaar en ouder. De actieradius bedraagt respectievelijk, 100 meter, 300 meter en 800 meter. De speelplekken van de jongste categorie wordt in het plan niet gecombineerd met water. De trapveldjes hebben vooral plek gekregen in de grotere groene ruimtes, zoals aangegeven op kaart 6 (S). Kaart 7 Speelvoorzieningen
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
21 3.5.
Waterstructuur
Vanuit het oogpunt van duurzaamheid dient stilstaand water voorkomen te worden. Om die reden is in Othene Zuid gekozen voor een continu watersysteem (kaart 8). Dit systeem verzorgt enerzijds de noodzakelijke waterberging in het plangebied, maar biedt ook de gelegenheid om de gewenste diversiteit aan ruimtes en sferen te creëren. Verder is het water in het plan op verschillende manieren gebruikt om ruimtelijke relaties te leggen tussen de verschillende deelgebieden en met de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Zaamkreek, die vanuit het zuiden het plangebied doorslingert en de Singel en Groene Kamer, die vanaf de Drieweg lange zichtlijnen vormen.
Kaart 8 Waterstructuur
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
22 3.6.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer Voor het gemotoriseerd verkeer geldt de Laan van Othene als hoofdontsluiting, aantakkend op de Vrijheidslaan en de Churchilllaan (via de nog te realiseren brug over het afwateringslkanaal) en zo op de rest van Terneuzen. Later volgt ook een aansluiting op de N61. Voor de ontsluiting binnen Othene Zuid is niet gekozen voor een lus, maar voor een systeem waarbij de zogenaamde Neven-as ‘gevoed’ wordt vanuit een zestal oost-west verbindingen die zijn/worden aangesloten op de Laan van Othene (kaart 9). Daarmee wordt met name beoogd de verkeersdruk te spreiden en te vermijden dat een beperkt aantal wegen een hoger dan noodzakelijke intensiteit krijgt. Dit ligt in één lijn met de gekozen oplossingen in de Nieuw Othene Polder. Op die manier ontstaat een helder, min of meer orthogonaal stelsel van ontsluitingswegen, waaraan de verschillende woonstraatjes en hofjes zijn opgehangen. Heel Nieuw Othene wordt 30 kilometer gebied. Dat wil zeggen dat alle kruisingen gelijkwaardig zijn, men fietst op de rijbaan en snelheidsremmende maatregelen dienen te worden getroffen. Uitzondering hierop vormt de Laan van Othene. Hier liggen de fietspaden wel vrij en geldt een snelheidslimiet van 50 km/u. Snelheidsremmende maatregelen, zoals rotondes en verkeersplateaus, de vele aantakkingen op deze weg en de beperkte breedte van de rijbanen voorkomen harder rijden. De aansluitingen aan Laan van Othene worden in het algemeen vormgegeven als rotondes of plateaus. In Othene Zuid is uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. De geparkeerde auto zal in Othene Zuid echter, mede als gevolg van de relatief ruime kavels, niet het openbaar beeld domineren; op eigen erf is namelijk minimaal plaats voor 1 auto; in het algemeen op de oprit voor de garage of achter de rooilijn. Tenslotte is in de profilering van de straatprofielen van de hoofdontsluitingsstructuur rekening gehouden met (toekomstige) mogelijkheden voor openbaar vervoer. Bij voldoende draagvlak is een aansluiting op het bussysteem dus een mogelijkheid. De Laan van Othene en de Neven-as kunnen daarbij eventueel een rol spelen. Langzaam verkeer Voor het langzaamverkeer geldt dat Othene Zuid één fijn vertakt systeem vormt, waarbij alle wegen in principe ook voor de fietser bestemd zijn. Alleen de Laan van Othene heeft vrijliggende fietspaden. Verder zijn er drie recreatieve routes in het gebied gepland; langs de Otheense Kreek, de Singel en langs de Zaamkreek. Belangrijke bestemmingen in het langzaam verkeersnetwerk zijn de school (Sc), de supermarkt (Su) en de aansluitingen met Terneuzen. Hun bereikbaarheid vanuit zowel Othene Zuid, als Nieuw Othene Polder dient optimaal te zijn en extra aandacht voor de vormgeving van de langzaamverkeersroutes rond deze punten is vereist.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
23 Kaart 9 Verkeersstructuur
3.7.
Voorzieningen
In het voorlopig verkavelingsplan is ruimte gereserveerd voor winkels en een school (kaart 10). Voor winkels is de wens, vanuit de toekomstige bewoners van Othene geredeneerd, dat in Othene een ‘winkelsteunpunt’ wordt gerealiseerd; met name een voorziening in de foodsector is gewenst. Echter, de totale omvang van Nieuw Othene na voltooiing van Zuid bedraagt ca. 2000 woningen; gezien de huidige tendensen van schaalvergroting van detailhandelsvestigingen is dat wellicht onvoldoende voor een supermarkt. Het is echter wel gewenst een ruimtelijke reservering op te nemen. De beste plaats daarvoor is op een knooppunt in de hoofdstructuur, ten zuid-oosten van de kruising van de Laan van Othene met de Vrijheidslaan. Deze reservering heeft een oppervlakte van ca. 3000 m2; 1500 m2 bebouwd en 1500 m2 onbebouwd (ten behoeve van de parkeervoorzieningen). Er dient echter ook rekening mee gehouden te worden dat deze reservering ingevuld kan worden met woningen. In het Zaamkreekgedeelte is eveneens rekening gehouden met de mogelijke realisering van onderwijsvoorzieningen; met name basisonderwijs. De omvang van het leerlingenaanbod is afhankelijk van de deelname vanuit Othene in samenhang met de verdeling naar denominatie. Bij een deelname van ca. 90% is de Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
24 omvang van het leerlingenaanbod ca. 700 leerlingen. De totaal gewenste vloeroppervlakte bedraagt ca. 3200-3600 m2; de totale terreinoppervlakte ca. 7000 m2. De schoolvoorziening dient ook in te spelen op het leerlingenaanbod uit Nieuw Othene Polder. In het plan is rekening gehouden met een centrale locatie in het plandeel Zaamkreek; direct ten zuiden van eerdergenoemde winkellocatie. Daarmee is een goede bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer alsmede een veilige bereikbaarheid voor langzaam verkeer verzekerd. Verder kan op deze locatie de voorziening profiteren van het nabijgelegen trapveld. Tijdens de ontwikkelingsperiode van woningen in Othene Zuid dient bepaald te worden of in Zuid nog een tweede schoollocatie gewenst is. In concreto kan daarbij gedacht worden aan een locatie in de Groene Kamer; ‘in plaats van’ één van de woonobjecten. Het plan biedt daartoe voldoende flexibiliteit. Kaart 10 Reserveringen voorzieningen
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
25 3.8.
Beeldkwaliteit
Ondanks dat de uiteindelijke woonbebouwing in het gebied in de loop van het ontwikkelingsproces nog kan veranderen, is het toch belangrijk een aanzet te geven voor de gewenste beeldkwaliteit. Voor dit ontwikkelingsplan is het vooral van belang dat we plekken met een samenhangende architectuur definiëren en strategische bebouwingsaccenten in het gebied aanwijzen. Het gaat er nu niet om de exacte vorm, kleur en materiaaltoepassing van alle woningen te bepalen; mede gezien de looptijd van het plan in relatie met de voortdurende wens om te kunnen inspelen op eventueel wijzigende marktomstandigheden is het vooral van belang uitspraken te doen over de hoofdlijnen. Dit betreft met name: o De afbakening van architectuurtaakgebieden (kaart 11) en de daarmee te bewerkstelligen samenhang. Met architectuurtaakgebieden worden (aaneengesloten) gebieden bedoeld waarvan de uitwerking op samenhangende wijze dient plaats te vinden. Dit is een soort waarborg voor de te bereiken diversiteit van architectuur/woningen (naast de heldere structuur is dit de drager van het basisconcept voor Othene Zuid); o De situering c.q. spreiding van de te onderscheiden woningcategorieën. Daarbij is gezorgd voor een gelijkmatige spreiding over het gehele plangebied. Op strategische plekken wordt gebruik gemaakt van projectmatig te ontwikkelen woningen. Dit betreft vooral de bebouwingsranden langs hoofdstructuur en plangrenzen. Zo vormt de bebouwing het strakke kader van de ruimtelijke hoofdstructuur (kaart 12). o De grotere vrijheid bij de uitwerking van de vrije kavels is voor een belangrijk deel de aanleiding geweest om deze kavels niet op structuurbepalende plekken te situeren. Met name in het Boslandschap is een groot deel van deze woningen opgenomen. o De situering en spreiding van de bijzondere projecten c.q. objecten. Voor de bepaling van het aantal, de aard en de situering van dergelijke projecten is vooral gelet op de bijdrage die deze objecten leveren aan de ‘leesbaarheid’ van de structuur.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
26 Kaart 11 Architectuurtaakgebieden
Kaart 12 Beeldkwaliteit
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
27 3.9.
Duurzaamheid
Het begrip duurzaam in de stedelijke ontwikkeling kan verschillende betekenissen hebben. In het ‘Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw’ en “de concept circulaire duurzame stedenbouw”, van de Provincie Zeeland, wordt als definitie aangehouden: “Duurzame stedenbouw is een vorm van stedenbouw die in alle stadia van het planproces kansen en mogelijkheden benut om een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een lage milieubelasting tot stand te brengen. En die beiden in de tijd weet te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daar in delen.” Vanuit de twee bovengenoemde documenten is het aspect ‘duurzaam’ voor Othene Zuid te verdelen in vier onderdelen: A. Duurzaam landschap Cultuurhistorische elementen uit de bestaande situatie worden als aanleiding genomen voor het ontwerp. In Othene Zuid betreft dit ten eerste de structuur van de wijk, waar de bestaande landschappelijke verkaveling als onderlegger en inspiratiebron heeft gediend. Kenmerkende structuren, zoals de Zaamkreek, de Singel en de dijk, zijn als onderdeel van de hoofdstructuur verwerkt in het plan. Ook zijn enkele kenmerkende objecten uit het bestaande landschap, zoals de monumentale boerderij en de windsingels, als incidenten in het plan opgenomen. B. Duurzame structuur, flexibele invulling Stedenbouwkundige plannen die tegen een stootje kunnen gaan langer mee en zijn dus duurzamer. Een gemengde wijk, met een gevarieerde ruimtelijke opzet, waar verschillende doelgroepen kunnen wonen op de door hen gewenste wijze en verschillende woontypen en woonmilieus aanwezig zijn, is duurzamer dan een monocultuur, die vaak alleen tijdelijk succesvol is. In het kort; een gevarieerde wijk is flexibeler ten aanzien van maatschappelijke veranderingen. Er is in het plan daarom zoveel mogelijk ingezet op diversiteit in sferen en woonmilieus. De hoofdstructuur en verdeling in deelgebieden bieden daar aanleidingen voor, alsmede de gedifferentieerde vorm en inrichting van de hofjes en woonstraten. Bij de ontwikkeling van de wijk is de flexibiliteit ook van belang. De vrij lange ontwikkelingsperiode (±10 jaar) maakt een tussentijdse aanpassing van het programma niet ondenkbaar. En ook op de lange termijn is een gedeeltelijke aanpassing van het programma mogelijk. Een wijk is pas duurzaam als het al die veranderingen kan opnemen, zonder rigoureus van karakter te hoeven veranderen. Dit kan door de hoofdstructuur als een hard kader te laten fungeren, waarbinnen eventuele veranderingen dan kunnen plaatsvinden. Het karakter en de kwaliteit van het plan zijn daarmee verzekerd, terwijl flexibel kan worden ingespeeld op veranderende marktomstandigheden. In Othene Zuid is daarom ingezet op een kwalitatief hoogwaardige en gevarieerde ruimtelijke hoofdstructuur, die door zijn betekenis voor de aangelegen woonmilieus als hard kader kan gaan dienen. Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
28 Verder bepaalt de kwaliteit van de openbare ruimte en de hoofdstructuur natuurlijk voor een belangrijk deel het karakter van de woonomgeving. Een hoogwaardig en veilig woonmilieu vergroot de betrokkenheid van de bewoners en dit is weer één van de voorwaarden voor een duurzame leefomgeving. De beeldkwaliteit speelt daarin een aanzienlijke rol. C. Technische duurzaamheid op stedenbouwkundig niveau Technische maatregelen en ingrepen in het openbaar gebied en de verkaveling, die de milieubelasting van de wijk verlagen. Gesloten grondbalans; Alle bij de planontwikkeling vrijkomende grond wordt in het plangebied zelf verwerkt. Waterhuishouding; Bestaande hoogtes in het landschap en bestaande waterlopen zijn zoveel mogelijk als uitgangspunt genomen voor de waterstructuur van het plan, dat één continue systeem vormt. Het waterbergend vermogen in het gebied is met 10% oppervlaktewater ruim voldoende. Opvang en afvoer van afvalwater en neerslag geschiedt middels een gescheiden rioleringssysteem. Natuur en ecologie: Er is ingezet op robuuste verbindingszones van water en groen, tussen landschap en Otheense Kreek en langs de Otheense Kreek. De ecologische waarde van die zones wordt versterkt door de natuurlijke oevers en gekozen beplantingsdifferentiatie. Na realisatie is een goed beheerplan van belang. Verkeer: Het uitgangspunt hierbij is dat steeds de kwaliteit van de openbare ruimte voorop staat; de parkeernorm in het openbaar gebied is relatief laag, verder is het gehele plan, met uitzondering van de Laan van Othene een 30 km zone en wordt het gebied zeer fietstoegankelijk gemaakt. Afval: Afval wordt verzameld op speciaal daarvoor aangewezen locaties. Leefbaarheid: Aandacht is besteed aan mogelijke geluidshinder (o.a. 30 km zone), sociale veiligheid (o.a. sociale controle) en gebruik van de openbare ruimte (o.a. speelvoorzieningen) D. Technische duurzaamheid op bouwkundig niveau Van belang is dat woningen bij de bouw, het gebruik en de sloop, zo min mogelijk milieubelasting veroorzaken.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
Bijlage KAARTBEELDEN
33
Bijlage 2 Toetsing aan omgevingsaspecten (ontleend aan bestemmingsplan Othene-Zuid)
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
34
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
30 4.2.
Waterhuishouding
In Othene Zuid is gekozen voor een continue gesloten oppervlakte-watersysteem, met een zorgvuldig afgestemd peilbeheer. Bij het ontwerp van het watersysteem is uitgegaan van algemene duurzaamheids principes, zoals die worden geformuleerd in onder andere de Vierde Nota Waterhuishouding en het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. In het rapport ‘Uitgangspunten Waterhuishouding Othene Zuid’, van 6 december 2002, wordt het watersysteem uitvoerig beschreven, in deze paragraaf zal worden volstaan met de belangrijkste punten. Het belangrijkste aspect is dat het water zo lang mogelijk in het eigen gebied wordt vastgehouden en geborgen, waarna het vervolgens zal worden afgevoerd naar de Otheense Kreek. Het gebied is daarvoor zoveel mogelijk zelfvoorzienend gemaakt. Dit geldt zowel voor het opvangen van hevige regenval alsmede voor het overbruggen van waterbehoefte in de zomerperioden. Daarbij is getracht de inrichting van het watersysteem zoveel mogelijk te laten aansluiten op gebiedsspecifieke elementen. Het ontwerp van de waterstructuur is mede bepaald door de resultaten van de watersysteemanalyse van de polderwaterleiding in de Nieuw Othene Polder en de omliggende poldergebieden. In de bestaande situatie wordt via het plangebied water naar de Otheense Kreek afgevoerd vanuit de polders ten noorden van de Reuzenhoeksedijk en vanuit de Zaamslagpolder. Om dit mogelijk te kunnen maken is het bestaande streefpeil gelegen tussen NAP -0,90 en NAP -1,20 meter. Voor Othene Zuid is vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter een streefpeil van NAP +0,00 gewenst. Daarmee is er voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte onder de woningen èn is het water goed ‘beleefbaar’ in het woongebied. Omdat voorgaande twee streefpeilen een conflict opleveren dient er een oplossing te worden gezocht voor de afwatering van de Zaamslagpolder. In principe zouden de polders dan kunnen afwateren via de polderwaterleiding in Nieuw Othene Polder, maar in het plan is er echter gekozen voor een situatie waarbij een knip tussen de watersystemen ten noorden en ten zuiden van de Reuzenhoeksedijk is aangebracht. De polders ten noorden van de Reuzenhoeksedijk ontwateren via de polderwaterleiding in de Nieuw Othene Polder, de Zaamslagpolder blijft zijn water afvoeren via de Singel in Othene Zuid. Om in te kunnen spelen op calamiteiten is een bypass aangebracht, die het noordelijke en zuidelijk deel met elkaar verbindt. Op die manier heeft het watersysteem altijd twee locaties om af te voeren naar de Otheense Kreek, in geval van calamiteiten. Het watersysteem van Othene Zuid is derhalve opgebouwd uit drie hoofdelementen: 1. Het stedelijk watersysteem (peil NAP +0,00 meter) 2. Het afvoerend watersysteem (peil NAP -0,90 / - 1,20 meter) 3. De Otheense Kreek (peil NAP -1,40 / -1,60 meter) Het stedelijk watersysteem en het afvoerend watersysteem dienen gescheiden te blijven, om enerzijds de verschillende streefpeilen te kunnen handhaven en anderzijds de naar verwachting mindere waterkwaliteit van het afvoerend systeem niet te mengen met die van het stedelijk systeem. Het systeem met het stedelijk waterpeil wordt in de nieuwe situatie min of meer doorsneden door de afvoerende waterloop, die via het reeds bestaande deel van de Zaamkreek, via de Singel naar de Otheense Kreek loopt. Dit betekent dat een kunstwerk, in de vorm van een sifon of duiker nodig is in de Singel, om onder de hoger liggende Kreek te kunnen passeren. Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
31
Het stedelijk watersysteem voert haar water uiteindelijk ook af naar de Otheense Kreek, aan het einde van de Zaamkreek en in Rietlanden II. Dit gebeurt door middel van twee stuwvoorzieningen, om het hoogteverschil te kunnen overbruggen. Ten aanzien van de waterberging van het gebied is, in overleg met het waterschap Zeeuwsch-Vlaanderen, als uitgangspunt gehanteerd, dat 6 to 10 % van het plangebied aangelegd dient te worden in de vorm van open water. Dit om voldoende water te kunnen bergen bij extreme neerslagsituaties. In het plan is nu 9,8 ha open water opgenomen, wat neerkomt op ruim 9% van het plangebied. De Zaamkreek is belangrijk voor die waterberging in Othene Zuid. Door het grote oppervlak onverhard in dit gebied bestaat echter de kans dat in de zomer zich sterke peildalingen gaan voordoen, waardoor delen van de natuurlijke oevers droog komen te liggen. Het is daarom zaak zoveel mogelijk water vast te houden in de zomermaanden en ook aan het einde van de wintermaanden een iets hoger peil te handhaven. Opvang en afvoer van regenwater gebeurt met een semi-verbeterd gescheiden stelsel, waarbij zoveel mogelijk (schoon) regenwater ten goede komt aan het oppervlaktewater. Het regenwater wordt gescheiden van het afvalwater opgevangen en afgevoerd. Via een regenwaterstelsel wordt het regenwater naar een gemaal geleid. Dit gemaal pompt het water via een filtervoorziening in het stedelijke watersysteem. Hiermee is een continue aanvoer van schoon regenwater op het oppervlaktewater gewaarborgd. Voor de ontwatering van het gebied geldt, dat door de geringe doorlatendheid van de ondergrond (klei) de wegen in zandcunetten moeten worden aangelegd. Aangezien bij zand de draagkracht bij een hoog vochtgehalte afneemt, is drainage van het wegcunet noodzakelijk. Tenslotte, schoon en helder water is van groot belang voor de kwaliteit van de leefomgeving. Het water mag geen overlast veroorzaken in de vorm van bijvoorbeeld stank. Uitgangspunt is daarom dat de waterkwaliteit minimaal voldoet aan de normen uit de Vierde Nota Waterhuishouding. Door het relatief schone regenwater van daken en schone verharding niet naar het riool af te voren, maar via een regenwaterstelsel en een filtervoorziening rechtstreeks naar het oppervlaktewater, kan een verbetering van de waterkwaliteit optreden. Verder is een goede doorstroming belangrijk, alsmede natuurvriendelijke oevers. Het waterschap is daarbij waterkwaliteitsbeheerder.
4.3.
Bouwrijp maken
Voor het gehele plangebied Othene Zuid wordt uitgegaan van het werken met een gesloten grondbalans. Alle uitkomende grond dient te worden gebruikt binnen het plangebied. Per fase zal uitkomende grond in een depot worden opgeslagen. De wegen in het plangebied dienen voorzien te worden van een fundering conform de voorschriften van de gemeente Terneuzen. De woningen worden voorzien van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
32 4.4.
Kabels, leidingen en straalpad
De hoofdaanvoerroutes voor kabels en leidingen zullen door de Laan van Othene gaan lopen. Voor de woonstraten geldt een minimale beschikbare strook van 1,50 meter. Vanaf de Singel, tot aan de Molenweg loopt net ten westen van de Laan van Othene nog een inen effluentleiding. Hiervoor dient tenminste een strook van 10 meter vrij van bebouwing en boombeplanting te blijven. Diagonaal over het plangebied is het straalpad Hulst-Terneuzen gesitueerd. De bouwhoogte in deze strook mag niet meer dan 37 +NAP bedragen.
4.5.
Bodemkwaliteit
Het plangebied is zowel historisch als kwalitatief onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een woonbuurt.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
33 4.6.
Geluidsaspecten
In 1997 is in het kader van het bestemmingsplan “Nieuw Othene”, en gebaseerd op het structuurplan “Sprong over de Kreek”, een akoestisch onderzoek ingesteld, naar overlast van wegverkeerlawaai, op basis daarvan zijn in het kader van het bestemmingsplan Nieuw-Othene (26 juni 1997) voor een aantal woningen hogere grenswaarden verleend: Als uitgangspunt werd daarbij genomen dat in geheel Othene 2.800 woningen gerealiseerd zouden gaan worden. Dit woningaantal is echter gewijzigd. Inmiddels zijn 500 woningen gerealiseerd in de Nieuw-Othene polder. In Othene Zuid wordt uitgegaan van nog eens ca. 1.450 woningen. In totaal worden er in Othene derhalve ca. 2000 woningen gerealiseerd. Dit heeft aanzienlijke consequenties voor de verwachte verkeersintensiteit. Verder is in het stedenbouwkundig ontwerp van Othene Zuid bepaald dat, buiten de Laan van Othene (50 km/uur), de Vrijheidslaan (50 km/uur) en de Reuzenhoeksedijk (50 km/uur en 60 km/uur, alle wegen in het plangebied 30 km zone zullen worden. In het kader daarvan is eind november 2002 een nieuw onderzoek gedaan. Voor dit onderzoek is een schatting gemaakt van de te verwachten intensiteiten. Tabel 1: intensiteit, daguurpercentage en voertuigverdeling prognosejaar 2013 Wegvak intensiteit daguur Lv Mv Zv (mvt/etm) (%) (%) (%) (%) Laan van Othene 4500 6,7 96,5 2,8 0,7 Vrijheidslaan 1500 6,7 97,3 2,6 0,1 Reuzenhoeksedijk 1500 6,7 97,3 2,6 0,1 Lv = lichte motorvoertuigen Mv = middelzware motorvoertuigen Zv = zware motorvoertuigen Door middel van de SRMI-berekening is voor de genoemde wegen de geluidbelasting bepaald op de gevel van de gesitueerde woningen en de afstand bepaald van de 50 dB(A) geluidcontour ten opzichte van de weg-as. Tabel 2: rekenresultaten Wegvak Afstand dichtstbij gelegen woning
1 2 3 4 Wegvak 1: Wegvak 2: Wegvak 3: Wegvak 4:
50 dB(A) Geluidbelasting contourafstan dichtstd bij gelegen woning (dB(A)) (meter) 53 27 48 14 48 11 46 14
(meter) 17 20 16 30 Laan van Othene Vrijheidslaan Reuzenhoeksedijk; Vrijheidslaan - Alikruik Reuzenhoeksedijk; Alikruik - Drieweg
Uitgangspunt is dat de woningen langs de Laan van Othene en de Vrijheidslaan op 20 meter van de weg-as zijn gesitueerd. Langs de Reuzenhoeksedijk is dit aangenomen op 30 meter afstand van de weg-as. Uit tabel 2 blijkt dat hiermee de woningen langs de Vrijheidslaan en de Reuzenhoeksedijk buiten de 50 dB(A) geluidscontour zijn gesitueerd. De Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
34 voorkeursgrenswaarde op deze woningen wordt op de gevels van de nieuw te bouwen woningen niet overschreden. De woningen langs de Laan van Othene zijn echter wel binnen de 50 dB(A) geluidscontour gesitueerd. De maximale geluidbelasting op 20 m afstand van de weg-as is 53 dB(A). Op basis van het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek zijn in het kader van het bestemmingsplan “Nieuw Othene” (26 juni 1997) voor de woningen langs de Laan van Othene de volgende hogere grenswaarden verleend: Maximaal 53 dB(A) voor 61 woningen; Maximaal 54 dB(A) voor 142 woningen; Maximaal 53 dB(A) voor 6 woningen. In het recent gerealiseerde Nieuw Othene Polder geldt voor 51 woningen dat ze binnen de 50dB(A) geluidscontour zijn gesitueerd. In Othene Zuid is er in de voorlopige verkavelingsopzet uitgegaan van 61 woningen langs de Laan van Othene. Van deze 61 woningen liggen er 18 buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze vallen onder het te handhaven deel van het vigerende bestemmingsplan “Nieuw Othene”. Uitgaande van deze aantallen worden de verleende hogere grenswaarden voor de woningen langs de Laan van Othene nergens overschreden.
Kaart 14 Hogere grenswaarden
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
35
4.7. Archeologie [De oorspronkelijke paragraaf is uit dit document verwijderd. Voor de toetsing aan het aspect archeologie wordt verwezen naar de afzonderlijke bijlage die bij de toelichting op de beheersverordening is opgenomen.]
4.8. Rijksmonumenten In het plangebied bevindt zich één rijksmonument: De monumentale boerderij “Zorggenot” (kaart 2). Daarnaast is net buiten het plangebied de Staal-Hoeve aanwezig. In het plan wordt op verschillende wijze omgegaan met deze monumenten. Voor de Staal Hoeve wordt vooral rekening gehouden met voldoende ommeland, zodat de karakteristieke ligging van het complex ervaarbaar blijft; met zijn erfbeplanting in een verder open landschap en langs de Zaamkreek. Daartoe is zo’n 100 meter afstand behouden tussen de rand van de wijk en de Drieweg. Voor het monument in de Rietlanden is als uitgangspunt gehanteerd dat dit als één van de exclusieve kavels in het plandeel is opgenomen; met een kavel-oppervlakte van circa 4.000 m2. 4.9. Ecologie Voor onderhavig bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de ecologische waarden in het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit twee delen; een inventarisatie gebaseerd op bestaande gegevens (par. 4.9.2) en een veldonderzoek (par 4.9.3). Aan de hand van deze onderzoeken is voor de (mogelijk) aanwezige soorten nagegaan, welke eventuele gevolgen deze soorten zullen ondervinden van de uitvoering van het bestemmingsplan en hoe bij de verdere uitwerking en inrichting de mogelijkheden voor verschillende soorten kunnen worden verbeterd. Voor een aantal van de aangetroffen soorten is ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet aangevraagd. De ontheffing is verleend. Aan de ontheffing is een aantal voorwaarden verbonden. 4.9.1 Regelgeving Er is inmiddels op zowel Europees als nationaal niveau regelgeving op grond waarvan planten- en diersoorten zijn beschermd. De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn Europese richtlijnen om een ecologisch netwerk van natuurgebieden in Europa, Natura 2000 genaamd, duurzaam te beschermen. Daarnaast is er op nationaal niveau nog een aantal regelingen ter bescherming van planten- en diersoorten. Europese Vogel- en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn is in 1979 door de Europese Gemeenschappen opgesteld. Deze regelt de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten in Europese lidstaten. In het
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
36 kader van de Vogelrichtlijn worden zogenaamde speciale beschermingszones (SBZ) aangewezen. Dit zijn gebieden, waar broed- en of trekvogels voorkomen die: • • •
met uitsterven worden bedreigd; gevoelig zijn voor verandering van de leefomgeving; als bijzonder zeldzaam beschouwd worden of die bescherming nodig hebben vanwege de eisen die ze stellen aan hun habitat.
In Nederland zijn sinds 1 augustus 1999 87 speciale beschermingszones aangewezen. Daaronder valt de Westerschelde. Het plangebied valt echter buiten deze beschermingszone. De Habitatrichtlijn gaat in op de bescherming van bijzondere plant- en diersoorten en de natuurlijke habitats (leefgebieden) van deze soorten. Uitzondering zijn de vogels en vogelgebieden. Die zijn al in de Vogelrichtlijn beschermd. Ook in het kader van de Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen, waaronder grote delen van de Westerschelde. Het plangebied valt ook buiten deze speciale beschermingszone. De Habitatrichtlijn geldt echter niet alleen voor gebieden, maar ook voor afzonderlijke plantenen diersoorten. In de bijlage van de richtlijn zijn de zogenaamde prioritaire soorten opgenomen. Wanneer er sprake is van een prioritaire soort, moet zowel de soort, als het leefgebied worden beschermd. Voor een nieuw plan of project in de nabijheid van een speciale beschermingszone mag de bevoegde overheid slechts toestemming geven, wanneer zeker is dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast. Wanneer duidelijk is dat het plan de waarde van het gebied aantast, kan het plan alleen worden uitgevoerd wanneer hiervoor overtuigende argumenten zijn. Aantasting van de waarden is alleen toegestaan bij dwingende redenen van zwaarwegend openbaar belang. Voorwaarde is dat de waarden die verloren gaan, worden gecompenseerd. Nederlandse wetgeving Om de Vogel- en Habitatrichtlijn beter te verankeren in de Nederlandse wetgeving is eind 2001 een wetsvoorstel voor wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel regelt de aanwijzing van leefgebieden en de bescherming daarvan. Deze wet wijst Vogel- en Habitatrichtlijngebieden aan. Vogelrichtlijngebieden zijn in Nederland al aangewezen. De aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden is nieuw. De minister wijst deze gebieden aan. Het gaat om de natuurlijke habitats en leefgebieden van plantenen diersoorten die beschermd moeten worden. Het plangebied ligt niet in of dichtbij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied. De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 zal de wettelijke bescherming van gebieden regelen. De inmiddels in werking getreden Flora- en faunawet regelt de bescherming van de soorten. De Flora- en faunawet regelt de wettelijke bescherming van in het wild levende planten en dieren. De wet erkent expliciet dat ook planten- en diersoorten die niet direct nut voor de mens opleveren, van onvervangbare waarde zijn. De wet verbiedt dan ook handelingen die planten en dieren in hun voortbestaan bedreigen. Tot die handelingen behoort onder meer dat nesten, rustplaatsen en voort-plantingsplaatsen niet mogen worden verstoord of vernield. Slechts onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. De minister kan ontheffing verlenen van een of meer verbodsbepalingen van de wet, onder andere wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Verder maakt de Flora- en faunawet het mogelijk dat de provincie kleine leefgebieden en objecten aanwijst als beschermde leefomgeving. Dit is voor het plangebied van Othene-Zuid Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
37 niet van toepassing. Als beschermde soorten zijn aangewezen: • alle zoogdieren die van nature in Nederland voorkomen met uitzondering van de Bruine en Zwarte rat en de Huismus; • alle soorten vogels die van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie in het wild voorkomen; • alle amfibieën en reptielen die van nature in Nederland in het wild voorkomen; • alle van nature in Nederland voorkomende vissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is. Daarnaast zijn nog planten- en diersoorten als beschermd aangewezen bij een op de Floraen faunawet gebaseerde algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling. De overheid krijgt in de wet expliciet een zorgplicht opgedragen. Deze zorgplicht geldt met name voor de soorten die genoemd zijn op de zogenaamde “rode lijsten”. Deze lijsten bevatten soorten die in hun voortbestaan worden bedreigd. Samenvattend is het vooral van belang na te gaan welke soorten beschermd zijn volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet en welke soorten op een zogenaamde rode lijst staan. 4.9.2 De ecologische inventarisatie van het plangebied Door gebruik te maken van bestaande ecologische inventarisatiegegevens is allereerst nagegaan welke beschermde en bedreigde planten- en diersoorten er in de loop van de tijd zijn aangetroffen in het plangebied Othene-Zuid. Aan de hand daarvan is nagegaan welke eventuele gevolgen deze soorten zullen ondervinden van de uitvoering van het bestemmingsplan. Zoogdieren Het grootste deel van het plangebied is intensief gebruikte landbouwgrond. Dat is over het algemeen geen geschikt biotoop voor zoogdieren. Langs de Reuzenhoeksedijk en rond de huidige bebouwing is de kans op het aantreffen van zoogdieren het grootst. In de plannen blijven deze elementen grotendeels in tact. Door de aanleg van de woonwijk zullen daarom per saldo weinig leefgebieden van zoogdieren verdwijnen. De aanleg en inrichting van de Zaamkreek betekent dat het aantal geschikte leefgebieden voor zoogdieren zelfs zal toenemen. De Zaamkreekzone ingericht met graslanden, ruigten en bosschages zal ideale leefgebieden opleveren voor onder meer de algemeen beschermde soorten Egel, de Bosspitsmuis, de Rosse woelmuis, de Aardmuis en de Wezel. Voor de Dwergmuis is verder van belang dat er droge gedeelten zijn. De Veldmuis zal waarschijnlijk ook een geschikt leefgebied blijven vinden op de Reuzenhoeksedijk. De Haas is het enige zoogdier dat zijn leefgebied door de aanleg van de woonwijk ziet verdwijnen. Hij heeft grote open ruimten nodig. De Haas is echter een algemeen beschermde soort in het kader van de Flora- en Faunawet. Compensatie voor het verdwijnen van leefgebieden is daarom niet nodig. Uit bestaande gegevens komt niet naar voren of er in het verleden waarnemingen van vleermuizen zijn geweest. Het was daarom, naar aanleiding van het inventarisatieonderzoek, niet zeker of vleermuissoorten als de Meervleermuis, de Laatvlieger en dwergvleermuissoorten in het plangebied zouden voorkomen. Voor de Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
38 Meervleermuis geldt, dat deze door de voorgestane inrichting van de Zaamkreek zijn leefgebied waarschijnlijk kan uitbreiden. Deze soort houdt van open gebieden met bosschages langs het water. Ook de Reuzenhoeksedijk met de beplanting vormt een belangrijk element in het foerageergebied van de vleermuizen. Door een dergelijk lijnvormig element kunnen de vleermuizen zich oriënteren tijdens het foerageren. Voor alle vleermuissoorten geldt dat het voor hun voortbestaan onder meer belangrijk is of er voldoende schuil- en overwinteringplaatsen in een gebied aanwezig zijn. De vleermuizen hebben holle bomen, gebouwen, schuren of gewelven nodig om te overwinteren. In de zomer brengen zij de dag door in holle bomen en gebouwen of schuren. De meeste bestaande bomen en gebouwen blijven in tact. Bij de inrichting van de groenzones, maar ook bij de bebouwing kan bovendien gezorgd worden voor nieuwe schuilgelegenheid. Per saldo zullen dus de gevolgen op aanwezige vleermuissoorten positief zijn. Alle vleermuissoorten zijn strikt beschermde soorten. De aanleg van de woonwijk zal eerder een kans dan een bedreiging vormen voor hen. Vogels Binnen het plangebied komt een aantal verschillende biotopen voor dat geschikt is voor vogels. Voor een deel zullen deze vogels hun leefgebied kunnen uitbreiden. Een aantal vogelsoorten zal een groter leefgebied krijgen bij de aanleg van de nieuwe woonwijk. De Groene Specht zal zich kunnen uitbreiden langs de Zaamkreek door de afwisseling van bosschages en open ruimten. Van belang is dat er voldoende plaatsen zullen zijn waar zich insecten ophouden. De Blauwborst is een strikt beschermde soort. Hij houdt zich op in rietvelden. Daarom zijn alleen de rietlanden langs de Otheense Kreek momenteel een potentieel leefgebied. De Blauwborst zal zich daar kunnen handhaven doordat minimaal de oorspronkelijke breedte van de rietlanden vrij blijft van verstoring. Door de inrichting met rietoevers is bovendien uitbreiding van het leefgebied langs de Zaamkreek mogelijk. Door de breedte van deze zone is de kans op verstoring gering. Door de nieuwe woonwijk zullen de soorten van het open polderland, de broedvogels Tureluur en Patrijs en de overwinteraars Kievit en Wulp, waarschijnlijk verdwijnen. Compensatie is mogelijk door elders leefgebieden kwalitatief te verbeteren. De bruine kiekendieven zullen een deel van hun foerageergebied verliezen. De oevers van de Otheense Kreek en de Zaamkreek zullen naar verwachting een rijk geschakeerd dierenleven herbergen. Dat betekent in principe voldoende prooi voor de kiekendieven. Maar beide kreken liggen temidden van de bebouwing. Mogelijk vindt er daardoor te veel verstoring plaats. Dan zal compensatie voor het verlies aan foerageergebied buiten het plangebied moeten worden gezocht. De watervogels die in de winter in de Otheense Kreek zijn aangetroffen, zullen daar in de winter-maanden gebruik van kunnen blijven maken. De aanleg van de Zaamkreek zal een uitbreiding van hun gebied betekenen. Vissen De omstandigheden voor vissen zullen door de aanleg van de woonwijk niet of nauwelijks veranderen. De veranderingen in de waterhuishouding zullen minimaal zijn, waardoor de leefgebieden van aanwezige soorten niet zullen veranderen, laat staan verdwijnen. Amfibieën Het gebied is plaatselijk goed onderzocht op het voorkomen van amfibieën. Gezien het homogene karakter van het plangebied valt daaruit een inschatting te maken van het voorkomen van amfibieën in het totale plangebied. Het is zeker dat in het plangebied de Kleine watersalamander, de Gewone pad en de Bruine Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
39 kikker voorkomen. Dit zijn algemeen beschermde amfibiesoorten die op dit moment niet in hun voortbestaan zijn bedreigd. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat zij geen specifieke eisen stellen aan hun leefomgeving. De Bruine kikker en de Gewone pad gedijen in verschillende soorten water, de Kleine watersalamander vooral in sloten en poelen. Met uitzondering van de Gewone pad stellen deze soorten vooral als eis dat er weinig vis in hun leefgebied voortkomt. Zoals bij de vissen is aangegeven, zal de waterhuishouding niet sterk veranderen. Daardoor zal de visstand ook nagenoeg hetzelfde blijven. De ontwikkeling van Othene-Zuid zal in zijn totaliteit betekenen dat de leefomstandigheden voor amfibieën verbeteren. Mogelijk zal een aantal bestaande leefgebieden van deze soorten verloren gaan. Maar verlenging en ecologische ontwikkeling van de Zaamkreek biedt goede mogelijkheden voor com-pensatie van dit verlies. Het aantal leefgebieden en de kwaliteit daarvan zal toenemen. De inrichting en het beheer van deze kreek zal dan wel aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Met name is van belang dat het nieuwe deel van de kreek arm aan vis blijft en dat in de zone van de kreek ondiepe poelen worden aangelegd. Deze poelen zijn onder meer van belang als voortplantingsgebied. Verder is van belang dat het water in de kreek niet brak is of wordt en in de zone zonnige en schaduwrijke plekken elkaar afwisselen. Bij een kwalitatief goede inrichting zal de nieuwe situatie voor deze amfibieën een verbetering betekenen ten opzichte van de huidige situatie in het gebied. De strikt beschermde Kamsalamander is in het plangebied in het verleden niet aangetroffen, wel in een naastgelegen kilometerhok. Het voorkomen van deze soort in het plangebied is echter niet waarschijnlijk, omdat deze soort zich niet thuis voelt in sloten in een akkerbouwgebied. De Otheense Kreek is te zout en bevat te veel vis. Wanneer de uitbreiding van de Zaamkreek vrij van vis blijft, biedt het plan mogelijkheden voor nieuwe leefgebieden. Het plan vormt dus eerder een kans dan een bedreiging. Met behulp van de Natuurvereniging De Steltkluut is in het verleden de Rugstreeppad naar een locatie nabij de Reuzenhoeksedijk overgebracht. In overleg met de gemeente zal een nieuwe locatie worden gezocht. Ook op zandige delen in het plangebied kan zich (tijdelijk) de beschermde Rugstreeppad vestigen. Vlinders Uit de bestaande gegevens komt naar voren dat de in het gebied voorkomende vlindersoorten soorten zijn van graslanden en bermen. Onder deze soorten zijn ook de Koninginnenpage en het Bruin blauwtje, twee in hun voortbestaan bedreigde soorten. Geen van deze soorten is strikt beschermd. Handhaven, aanleggen en beheren van bloemrijke graslanden en bermen in en langs het plangebied is van belang voor de waargenomen vlindersoorten. Hun bestaande leefgebieden kunnen daardoor blijven bestaan of zelfs groter worden. De ontwikkeling van Othene-Zuid biedt goede mogelijkheden voor de dagvlinders. Weliswaar zullen bestaande leefgebieden verdwijnen, maar met name de Reuzenhoeksedijk in het noorden, de Zaamkreekzone en het gebied van de Otheense Kreek bieden goede (nieuwe) mogelijkheden. De Reuzenhoeksedijk blijft grotendeels in de huidige vorm bestaan en daarmee blijven ook de bestaande leefgebieden voor vlinders in stand. Door het beheer (verder) te verbeteren wordt de dijk bloemrijker. Dat vergroot de aantrekkelijkheid voor vlinders. Door bij de inrichting en het beheer van de Zaamkreekzone rekening te houden met vlinders kan dit gebied uitgroeien tot nieuwe leefgebieden van vlinders en bestaande leefgebieden langs akkerranden die verloren gaan compenseren. Voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn een extensief maaibeheer zodat bloemrijke graslanden ontstaan en de inrichting van zonnige plekken, afgewisseld met enkele schaduwrijke plekken. Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
40 Ook bij de verdere ontwikkeling van de Otheense Kreek kan met vlinders rekening worden gehouden. Daar gelden dezelfde voorwaarden als bij de Zaamkreekzone. Ongewervelden In het plangebied is ruim 20 jaar geleden de Basters drijfslak waargenomen. Deze soort van de Rode Lijst stelt zeer specifieke eisen aan zijn leefgebied. In het veldonderzoek is deze soort niet aangetroffen, maar eventuele mogelijkheden doen zich voor in het huidige restant van de Zaamkreek in het oosten van het plangebied. Daar is de grootste kans op brak water, een vereiste voor deze slak. Planten Uit de bestaande gegevens blijkt dat in het verleden vier beschermde soorten zijn aangetroffen in de kilometerhokken waarin het plangebied ligt. Het zijn de Brede wespenorchis, de Grote keverorchis, de Aardaker en Wilde marjolein. De Brede wespenorchis is in het verleden aangetroffen in het meest zuidwestelijke kilometerhok. Het is een soort van bossen en struweel op droge, matig voedselrijke bodem. Dit biotoop komt niet voor in het bestaande agrarisch gebied. Mogelijk is de noordelijker gelegen Reuzenhoeksedijk potentieel een vestigingsplaats voor de Brede wespenorchis. Deze dijk blijft bij de aanleg van de woonwijk onveranderd. In de Zaamkreekzone zijn mogelijkheden voor vestiging van deze orchideeënsoort. De aanleg van de woonwijk is dus een kans, geen bedreiging voor de Brede wespenorchis. De Grote keverorchis is in minder recente veldonderzoeken aantroffen in het meest zuidwestelijke kilometerhok. Deze soort voelt zich thuis in vochtige loofbosjes. Momenteel komt een dergelijk biotoop niet in het plangebied voor. De Zaamkreekzone is mogelijk een nieuwe vestigingsplaats voor deze soort. Ook hier geldt dat de aanleg van de woonwijk geen bedreiging vormt maar een kans. De Aardaker groeit op open plekken in bermen en dijken. De soort is bij inventarisaties na 1975 gesignaleerd in de twee westelijke kilometerhokken. De bermen langs de Molenweg, de Drieweg en de Reuzenhoeksedijk blijven in tact en zijn potentiële vestigingsplaatsen. Bovendien kan de soort zich vestigen in ruige graslanden van de Zaamkreekzone. Wilde marjolein is een soort van de droge, zonnige tot licht beschaduwde hellingen, vooral van dijken. Deze soort is in het verleden in het meest noordwestelijke kilometerhok aangetroffen. Het daar gelegen deel van de Reuzenenhoeksedijk blijft bij de aanleg van de woonwijk in tact. Voor de Wilde marjolein zullen de omstandigheden daarom niet veranderen. Verder is de ontwikkeling van de Zaamkreekzone van belang voor plantensoorten van de Rode Lijst. De Zaamkreekzone kan eventuele elders verloren gegane groeiplaatsen compenseren. Met een extensief maaibeheer kan de Zaamkreek zich grotendeels tot schraal grasland ontwikkelen. Dat zijn gunstige omstandigheden voor de meeste van de beschermde en bedreigde plantensoorten. Wanneer struweel de graslanden afwisselt, zijn er ook mogelijkheden voor de Bosaardbei. Het handhaven van de Reuzenhoeksedijk en de inrichting van de Zaamkreekzone dragen bij aan de ontwikkeling van dijkvegetaties en schrale bermen. Voor de Brede waterpest zijn er groeimogelijkheden in het water van de kreek en in poelen. Wanneer bij het beheer ook gezorgd wordt voor omgewoelde plekken, kan ook de Kleine wolfsmelk hier groeien. Mogelijk dat de Zaamkreekzone ook plaats kan bieden aan soorten van brakke en zilte milieus. Langs de Otheense Kreek zijn mogelijkheden voor planten van meer brakke en zilte milieus. In hoeverre daar compensatie mogelijk is van elders verloren gegane vestigingsplaatsen Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
41 van soorten van de Rode Lijst, zal afhangen van de omvang van deze zone en de inrichting. Conclusies Vanuit bestaande gegevens komt naar voren dat in het (verre) verleden verschillende beschermde soorten zijn waargenomen in het plangebied. Voor veel van deze beschermde en bedreigde planten- en diersoorten zullen door de aanleg van de woonwijk Othene-Zuid nieuwe leefgebieden ontstaan. Binnen het plangebied zijn door de handhaving van de Reuzenhoeksedijk en vooral door de ontwikkeling van een ecologische zone langs de verlengde Zaamkreek, daarvoor mogelijkheden aanwezig. Deze nieuwe leefgebieden zijn in de meeste gevallen een uitbreiding van het areaal van de desbetreffende soorten. Ook biedt de verdere ontwikkeling van de Otheense Kreek en zijn oevers mogelijkheden voor de uitbreiding van leefgebieden. Zaamkreekzone De Zaamkreekzone zal een belangrijke ecologische functie kunnen gaan vervullen in Othene-Zuid. Door bij de inrichting en het beheer de ontwikkeling van ecologische waarden als uitgangspunt te nemen, kan de situatie voor de meeste beschermde soorten verbeteren. De aanleg van de woonwijk biedt in de meeste gevallen een kans. Voorwaarden voor de meest optimale ecologische ontwikkeling zijn: • • • • •
voor zoogdieren: afwisseling van graslanden, ruigten en bosschages, afwisseling droog-nat, voldoende schuilgelegenheid voor vleermuizen in de buurt; voor vogels: afwisseling van open gedeelten, rietlanden en bosschages, voldoende plaatsen voor insecten, open water in de kreek; voor amfibieën: arm aan vis, ondiepe poelen, zoet water, afwisseling zon en schaduw; voor vlinders: bloemrijke graslanden, veel zonnige plekken, enkele schaduwrijke plekken; voor planten: verschraling van graslanden, afwisseling met struweel, een waterhuishouding die tot natte of vochtige en zilte en zoete omstandigheden leidt.
Reuzenhoeksedijk De Reuzenhoeksedijk blijft gehandhaafd als leefgebied. Door gericht beheer kunnen de leefgebieden van soorten zich zelfs verder ontwikkelen. Voorwaarden voor de meest optimale ecologische ont-wikkeling zijn: • voor zoogdieren: voor grondgebonden zoogdieren handhaving graslanden, handhaving opgaande elementen voor vleermuizen. • voor vlinders: (verder) ontwikkelen van bloemrijke graslanden. • voor planten: (verdere) verschraling van de graslanden. Otheense Kreek De Otheense Kreek met zijn brakke karakter vormt nu al een belangrijk ecologisch gebied. De kwaliteiten voor een aantal soortgroepen kunnen verder worden ontwikkeld. Voorwaarden daarvoor zijn: • • • •
voor zoogdieren: afwisseling van bosschages in open gebieden langs het water; voor vogels: dichte rietlanden en bosschages, open water in de kreek; voor vlinders: (verder) ontwikkelen van bloemrijke graslanden; voor planten: met name brakke en zilte milieus.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
42 Recreatie Voor alle drie de gebieden waar de ontwikkeling van natuurwaarden mogelijk is en die kunnen dienen als compensatiegebied voor elders verloren gegane leefgebieden geldt dat zij een recreatieve functie zullen krijgen. Het gaat om extensieve vormen van recreatie. Door bij de inrichting rekening te houden met de leefgebieden voor beschermde en bedreigde soorten is een combinatie met deze vormen van recreatie goed mogelijk. Zonering van het gebied behoort bijvoorbeeld tot de mogelijkheden. Verder onderzoek Uit de inventarisatiegegevens en het daaraan gekoppelde onderzoek blijkt dat per saldo bij de ont-wikkeling van de woonwijk de bestaande leefgebieden van beschermde en bedreigde soorten kunnen blijven bestaan of compensatie van verlies aan leefgebieden mogelijk is. Voor het aanvragen van ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet was het echter noodzakelijk door middel van veldonderzoek inzicht in de huidige stand van zaken van de beschermde soorten te verkrijgen. 4.9.3
Resultaten veldinventarisatie
Het plangebied is in 2003 in juni, juli en augustus door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum onderzocht op het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. Het betreft soorten van de soortgroepen hogere planten, zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en vissen. De resultaten van dit ecologisch veldonderzoek worden gepresenteerd in het document ‘Natuurwaarden in het plangebied Othene-Zuid en Rietlanden II in Terneuzen en de natuurwetgeving’ van het Natuur-Wetenschappelijk Centrum, oktober 2003. Hieronder volgt een korte samenvatting van de belangrijkste bevindingen. In het plangebied zijn tijdens het onderzoek de volgende beschermde soorten gesignaleerd: Gewone dwergvleermuis (jachtgebied langs Reuzenhoeksedijk en mogelijk verblijfplaatsen in oude boerderijen), Ruige dwergvleermuis (net buiten plangebied, mogelijk verblijfplaatsen in oudere bomen of gebouwen), Laatvlieger (mogelijk verblijfplaats in gebouwen). Het betreft algemeen voorkomende vleermuissoorten, die strikt beschermd zijn (bijlage IV Habitatrichtlijn); • alleen algemeen voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten zijn aangetroffen. Mogelijk dat het plangebied een klein deel van het leefgebied van de Hermelijn, Wezel en Bunzing vormt. Deze soorten staan vermeld op bijlage 3 van Conventie van Bern; • vooral (vrij) algemeen voorkomende vogelsoorten zijn aangetroffen. Daarnaast foerageren de Bruine kiekendief (Vogelrichtlijn bijlage I) en de Groene specht (Rode lijst) in het plangebied, zij broeden buiten het plangebied. De Blauwborst (bijlage I Vogelrichtlijn en Blauwe lijst) is niet waargenomen, maar broedt waarschijnlijk in de Otheense Kreek. Het is niet uit te sluiten dat de Patrijs (Rode lijst) in het gebied broedt en de Goudplevier (bijlage I Vogelrichtlijn) in de wintermaanden in het gebied voorkomt; • de Rugstreeppad (bijlage IV Habitatrichtlijn) is in het plangebied aangetroffen. Larven kwamen voor in een watergang aan de westzijde van het plangebied. Voor deze soorten, met uitzondering van de vogelsoorten die onder de Vogelrichtlijn •
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
43 vallen, is ontheffing aangevraagd in het kader van de Flora- en Faunawet. Uit de inventarisatie en literatuuronderzoek kwam naast deze lijst met beschermde soorten naar voren: • • • • •
dat andere amfibiesoorten dan de Rugstreeppad niet in het gebied voorkomen; er in het plangebied geen reptielsoorten voorkomen; er in het plangebied geen beschermde vissoorten voorkomen; er in het plangebied geen beschermde ongewervelde dieren voorkomen; er in het plangebied geen beschermde plantensoorten en geen plantensoorten van de Rode lijst voorkomen.
De bevindingen van het veldonderzoek liggen in lijn met de eerder gemaakte analyse van de be-staande inventarisatiegegevens. De meeste bij het veldonderzoek gesignaleerde beschermde soorten zijn ook bij eerdere inventarisaties aangetroffen. Een aantal in het verleden waargenomen soorten blijkt niet meer in het gebied voor te komen en drie soorten zijn nieuw: de Hermelijn, de Bunzing en de Goudplevier. De inrichting van het plangebied zal voor de beide eerste soorten gunstige effecten hebben. Wanneer de Goudplevier in het plangebied voorkomt, zullen er geen negatieve effecten voor de populatie zijn. Wat betreft de planten zijn de eerder gevonden beschermde soorten inmiddels uit het gebied verdwenen. De gevolgen die de aangetroffen soorten zullen ondervinden van de uitvoering van het bestemmingsplan en op welke manieren bij de verdere uitwerking en inrichting van Othene Zuid de mogelijkheden voor verschillende soorten kunnen worden verbeterd, zijn grotendeels beschreven in paragraaf 4.9.2. • •
•
•
vleermuizen: zie paragraaf 4.9.2. grondgebonden zoogdiersoorten: zie paragraaf 4.9.2. Voor Hermelijn en Bunzing geldt eveneens dat door de Zaamkreekzone de oppervlakte geschikt leefgebied voor beide soorten eerder zal toenemen dan afnemen; Bruine kiekendief, Groene specht en Blauwborst: zie paragraaf 4.9.2. Door de gevarieerde begroeiing van de Zaamkreekzone zal dit deelgebied voor de Patrijs eerder een vergroting dan een verkleining van het leefgebied betekenen. Wanneer de Goudplevier in de wintermaanden in het gebied voorkomt, zal een deel van zijn leefgebied verdwijnen. Dit zal echter geen significante gevolgen voor de populatie hebben; de Zaamkreekzone zal een geschikt leefgebied vormen voor de Rugstreeppad.
Op het niveau van de individuele dieren en planten zal de uitvoering van het plan negatieve gevolgen kunnen hebben. Voor de uitvoering zal daarom een plan worden opgesteld om deze gevolgen te beperken. 4.9.4 Conclusie Vanuit inventarisatie van bestaande gegevens en veldonderzoek komt naar voren dat door de ontwikkeling van Othene-Zuid voor veel van de (ook in het verleden) aangetroffen soorten de leef-gebieden en –omstandigheden zullen verbeteren. De ecologische zone langs de Otheense Kreek, de te handhaven Reuzenhoeksedijk en vooral de aan te leggen Zaamkreek bieden goede mogelijkheden voor het instandhouden en uitbreiden van de Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
44 leefgebieden van de aanwezige (maar mogelijk ook andere) soorten, waaronder beschermde soorten. Door maatregelen bij de uitvoering zullen de tijdelijke gevolgen door de bouwactiviteiten beperkt blijven. Voor de aanwezige beschermde soorten is ontheffing aangevraagd en inmiddels verkregen. Aan de ontheffing is de voorwaarde verbonden dat wordt gewerkt overeenkomstig de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen. Zie daarvoor paragraaf 4.9.2. en het bij de ontheffingaanvraag behorende projectplan. Aan de ontheffing zijn ook de volgende specifieke voorwaarden verbonden. • •
• •
Het rooien van houtopstanden dient plaats te vinden buiten het broedseizoen. Het eventueel dempen van sloten vindt plaats in de periode tussen 1 september en 1 november. Eventueel achterblijvende individuen van amfibieën en vissen worden gevangen en in de omgeving uitgezet. Ten behoeve van de Rugstreeppad worden geschikte voortplantingswateren aangelegd. Voordat de werkzaamheden aanvangen, dient een concreet voorstel om negatieve gevolgen voor individuele dieren en planten te voorkomen, te worden voorgelegd aan LASER.
Verantwoording gegevens ecologieparagraaf: Bij deze ecologische analyse is gebruikt gemaakt van de volgende bronnen: • •
• • •
• •
amfibieën: Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland (RAVON) Mollusken: landelijk bestand ANM, Stichting Anemoon en EIS-Nederland. Bruyne, R.H. de, H. Wallbrink & A.W. Gmelig Meyling in prep. Bedreigde en verdwenen land- en zoetwaterdieren in Nederland (Mollusca). Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. - EIS - Nederland, Leiden en Stichting Anemoon, Heemstede. dagvlinders:De Vlinderstichting PRJ2002.168 vogels: Sovon Vogelonderzoek Nederland planten: gebaseerd op gegevens van FLORBASE. FLORBASE is een bestand met plantensoort-waarnemingen op 1x1 kilometerhokniveau. Het bestand bestaat uit gegevens van provincies, particulieren, terreinbeherende organisaties en instituten. zoogdieren: gebaseerd op gegevens van de Zoogdierdatabank. Natuurwaarden in het plangebied Othene-Zuid en Rietlanden II in Terneuzen en de natuurwetgeving, Natuur-Wetenschappelijk Centrum, oktober 2003.
4.10. Externe veiligheid Bij de berekening van de risico's van transporten van gevaarlijke stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen het individuele risico en het groepsrisico. De normen die hiervoor worden gehanteerd, hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakende van een groep. Bij een dergelijke berekening gaat het om mensen die niet beroepsmatig betrokken zijn bij de activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het individuele risico (IR) op een bepaalde plaats voor een bepaald individu is het risico Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
45 op overlijden van dat individu ten gevolge van een ongeluk met een naburige activiteit, terwijl dat individu buitenshuis is, en die activiteit gedurende een jaar plaatsvindt. Bij het groepsrisico (GR) wordt bezien welke de consequenties zijn van een zwaar ongeval op een wegvak, voor de bevolkingsgroep in de omgeving daarvan. Hierbij wordt (in tegenstelling tot het bepalen van het individuele risico) rekening gehouden met het gegeven hoeveel mensen in de nabijheid wonen. Vooralsnog bestaan er geen normen voor de beoordeling van de aldus bepaalde risico's (in de zin van grens- en/of streefwaarden), die krachtens wettelijk voorschriften zijn bepaald. In de nota “Risico-normering vervoer gevaarlijke stoffen” (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24611, nr. 1-/2) is echter wel een regeling voor het projecteren van gevoelige functies nabij transportroutes van gevaarlijke stoffen opgenomen: • de grenswaarde voor het IR in een nieuwe situatie is gesteld op 10-6 per jaar (dit houdt in: een kans op overlijden van één per miljoen jaar); -4 • de oriënterende waarde voor het GR is per kilometer route bepaald op 10 per jaar -6 voor 10 slachtoffers, 10 per jaar voor 100 slachtoffers, etc. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid gemotiveerd van de vermelde oriënterende waarde af te wijken. De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen hebben betrekking op de directe consequenties voor mensen in de omgeving langs routes, ten gevolge van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in het geval dat zich een ernstig ongeval zou voordoen. Voor dit plan is uitsluitend de transportroute over de Westerschelde van belang. De 10-6 IR-contour vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde ligt buiten de oevers van de kern Terneuzen en is derhalve niet van invloed op het plangebied ‘Othene Zuid'. De oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt daarentegen fors overschreden. In het afrondend Bestuurlijk Overleg Risico’s Westerschelde van 1-12-1999 en 25-1-2000 is ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen echter besloten dat uitsluitend getoetst dient te worden aan de eind 1998 berekende individueel risicocontouren op basis van de gegeven 1995-1997. Toetsing aan het groepsrisico hoeft derhalve niet plaats te vinden. Naast dit besluit geldt ook nog het landelijk beleid waarin is aangegeven dat ongeacht de hoogte van het groepsrisico er ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen geen beperkingen gelden voor buiten de 200 m grens van de vaargeul. Overigens beschikt de gemeente Terneuzen wel over een ‘Algemeen Rampenbestrijdingsplan’ (januari 2003) en is door het algemeen bestuur van de regionale brandweer een ‘Rampenbestrijdingsplan Westerschelde’ opgesteld (maart 1997). Dit laatste plan richt zich specifiek op de risico’s van het scheepvaartverkeer op de Wesrterschelde en wordt momenteel, in opdracht van de Provincie Zeeland geactualiseerd. In het plan voor Othene Zuid zijn meerdere mogelijke vluchtroutes opgenomen in geval van calamiteiten. Ten eerste is er de Laan van Othene, de hoofdontsluiting van het gebied. Deze zal in de toekomst een aansluiting krijgen op de N61. Het tracé en de aansluiting van deze route zijn vastgelegd in het bestemmingsplan ‘Nieuw Othene’, dd. 1996. Ten tweede zijn er de bestaande polderwegen. Om sluipverkeer te voorkomen vormen deze geen onderdeel van de ontsluitingsstructuur van de wijk. Door middel van noodaansluitingen zijn ze losgekoppeld van de interne ontsluitingsstructuur van “Othene Zuid”. In geval van calamiteiten kunnen deze wegen echter bereikbaar worden gemaakt en als vluchtroute dienst doen.
Bestemmingsplan Othene Zuid (november 2004) Onderdeel toelichting, werknummer 833.400.02,
35
Bijlage 3 Archeologie
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
36
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
Beheersverordening Othene, Paragraaf Archeologie Beleid archeologie Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld (zie http://www.terneuzen.nl/Onze_Organisatie/Beleid_Verordeningen/Beleid). De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m 2 voor de zogenaamde kruimelgevallen. De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema in bijlage 1 van ‘De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen’. Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is, dient de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) te worden doorlopen. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving. Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in situ) of een opgraving (ex situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven. Procedure Procedures bij de advisering in het kader van ruimtelijke plannen en de toetsing van volgens de gemeentelijke Erfgoedverordening vergunningspichtige gevallen, zullen gebaseerd zijn op een door de gemeente uit te voeren toets. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan beheersverordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen, bodemsanering en civiele werken. De verantwoording voor het aanvragen van (archeologie)vergunningen en het naleven daarvan ligt bij de initiatiefnemer, dat kan ook de gemeente zijn. Daarnaast heeft de gemeente een toetsende en handhavende rol. De toetsingscriteria Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van een gebied of locatie dient aan vijf criteria te worden getoetst. Daarnaast dient de vrijstellingenkaart archeologie van de gemeente geraadpleegd te worden. 1. De Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze kaart geeft de wettelijk beschermde archeologische monumenten weer, waarvoor het Rijk bevoegd gezag is. In onze gemeente zijn dat restanten van kastelen in Axel en Zaamslag (Torenberg). Daarnaast bevat de kaart de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) gewaardeerde gebieden met een (hoge) archeologische waarde. Dit betreft vele oude dorps- en stadskernen zoals Axel, de oude kern van Terneuzen en Zaamslag. 2. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart geeft de trefkans weer op het aantreffen van archeologische vindplaatsen binnen de bovenste 1,20 meter van de bodem. Deze kaart is gebaseerd op de Geomorfologische en Geologische kaart van Nederland. Bij een hoge trefkans wordt aangesloten bij de wettelijke vrijstelling van 100 m 2. Voor een middelhoge trefkans kan een ruimere norm gelden. Deze wordt arbitrair vastgelegd op 500 m 2. 3. Archis (Archeologisch Informatie Systeem). Dit is de landelijke database waarin alle resultaten van (recent uitgevoerde) archeologische onderzoeken en vondsten worden opgeslagen. Deze database geeft een indicatie van de vondsten die gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten kunnen een hogere archeologische verwachtingswaarde geven aan een gebied. 4. Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). In dit archief berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde archeologische onderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke. Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten kunnen een hogere archeologische verwachtingswaarde geven aan een gebied. In de
1
praktijk wordt de toets op Archis en ZAA gecombineerd, of in het kader van het bureauonderzoek uitgevoerd. 5. De bodemopbouw. Aan de hand van de Geologische kaart van Nederland kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn. o Pleistoceen dekzand: vanaf de Steentijd o Hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd o Duinkerke II, inclusief ‘oudere afzettingen van Duinkerke’: vanaf de middeleeuwen o Duinkerke IIIa/b: vanaf de Nieuwe Tijd In de loop van 2014 werd door de gemeente de vrijstellingenkaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven waar en met welke diepte de vrijstellingsdiepte verruimd kan worden. In voorliggende beheersverordening werd deze systematiek toegepast. Met de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 door bijna alle Europese landen (waaronder Nederland), werd archeologie steeds meer een onderdeel van de ruimtelijke planvorming. Sinds het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 dienen alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen voorzien te zijn van een archeologische paragraaf, waarin is opgenomen hoe wordt omgegaan met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Korte historie Plangebied Othene Het plangebied bestaat deels uit een recent aangelegde woonwijk (westelijk deel) en het oostelijk deel wordt momenteel gebruikt als landbouwgrond. Deze functie heeft het wellicht sinds de middeleeuwen vervuld. Het landschap is onder invloed van de zee echter sterk veranderd. Het gebied is vernoemd naar de verdronken dorp(en) Othene. Het eerste dorp wordt al in 1160 genoemd als nederzetting met een eigen kapel. Dat dorpje is in 1214 in zee verdwenen. Het tweede Othene, dat beschikt over een parochiekerk, verdween uiteindelijk geheel door de inundaties in 1586. In 1842 kwamen er tijdens een periode van grote droogte restanten boven water in de Otheense Kreek. Ten oosten daarvan verrees daarna het derde Othene, ook wel Noten genoemd, dat opgaat in recente woonwijken. Het landschap hier kenmerkte zich door de lage pleistocene dekzandruggen die in zuidwestelijkenoordoostelijke richting verliepen. In de lager gelegen delen tussen deze ruggen was een uitgestrekt veengebied tot ontwikkeling gekomen. Vanaf het laatste kwart van de 3e eeuw kwam dit veengebied geleidelijk onder invloed te staan van een zeeram die zich vanuit het westen in het land had ingesneden. De grens van deze sedimentatiefase dient net ten noorden van Axel te worden gesitueerd. Onder invloed van de getijdenwerking in deze zeearm was hier een krekensysteem ontstaan. Vanaf de vroege 7e eeuw nam de invloed van de zee tijdelijk af.1 Via de kreekjes en veenstroompjes kon het veen ontwateren, wat ervoor zorgde dat het veen ging inklinken. De pleistocene zandruggen in het gebied kwamen hoger te liggen en werden interessant voor bewoning. Aan de andere kant zorgde dit effect er ook voor dat het veengebied vanaf de tweede helft van de 8e eeuw opnieuw onder invloed van de zee kwam te staan. Dit resulteerde in enkele grotere noord-zuid georiënteerde inbraakgeulen in dit deel van Zeeuws-Vlaanderen, zoals de Blijde, de watergang van Beoostenblije. Het schorrengebied rond de kreken slibde langzaam op waardoor deze kwelders niet meer regelmatig overstroomden. Dit schorrengebied bleef vooralsnog onbedijkt, maar de gronden werden reeds vanaf de 9e eeuw gebruikt als weidegronden voor schapen. Mogelijk is er ook in die vroegste periode kleinschalige bewoning geweest in de vorm van verhoogde woonplaatsen: terpen. Vanaf de 10e eeuw vermelden historische bronnen plaatsen als Axel, Boterzande en Ostholt. 2 Deze vermeldingen duiden op een toenemend economisch belang. Schapenwol was de basis voor de lakenhandel in steden als Brugge en Gent. Bestuurlijk valt dit gebied vanaf de Late Middeleeuwen onder de Vier Ambachten. Dit is een samenvoeging van het Axeler-, Hulster, Boekhouter- en Assenederambacht onder een gemeenschappelijke keure. De ambachtsheerlijkheid Zaamslag vormde een aparte entiteit, die pas in 1518 onder gezag van het Axeler Ambacht werd gesteld. De heren van Zaamslag hadden hun residentie bij de Torenberg net ten zuiden van het huidige centrum van het dorp. De eerste polders in de Vier Ambachten ontstonden pas na 1100 als gevolg van defensieve bedijkingen. De oudste dijknaam in de Vier Ambachten is Vroondijke, vermeld in 1114. De systematische inpoldering 1 2
Lases & Kraker, 2009: 27 Gottschalk, 1984: 24
2
van dit gebied duidt op een duidelijke toename in economisch belang vanaf de 12 e eeuw. Deze toename is ingegeven door de sterke bevolkingsgroei en de opkomst van de stad Gent als belangrijkste en grootste Vlaamse stad. Hierbij werden voordien economisch weinig belangrijke gebieden tot grotere productiviteit gebracht. Het initiatief tot de exploitatie van deze polders was hoofdzakelijk in handen van de Vlaamse abdijen, maar ook personen met wereldlijke macht, lokale heren en poorters, lieten het gebied ontginnen. De abdijen lieten in dit gebied grote hoeven (grangiae) bouwen te Grauw, Lamswaarde en Stoppeldijk. 3 Het zwaartepunt van de economische activiteit lag nu op landbouw (veeteelt en akkerbouw) en veenontginning (moeren). De gunstige economische situatie had tot gevolg dat lokaal steden ontstaan. Axel had een rechtstreekse toegang tot de Honte via de Blijde en groeide uit tot en handelsstad. Na de stormvloed van 1214, die vooral noodlottig was voor het Axelerambacht, worden door de cisterciënzerabdijen van Ter Doest, Boudelo en Cambron op grote schaal nieuwe offensieve dijken aangelegd. Ondanks deze grootschalige inpolderingscampagnes werd met name dit deel van de Vier Ambachten de gehele 13e eeuw maar ook de 14e en 15e eeuw regelmatig door stormvloeden overspoeld. De streek wordt dan ook gekenmerkt door continue strijd tegen het water. Hierdoor kent de omgeving van het plangebied een geschiedenis van bedijken en herbedijken. Het herbedijken betrof meestal het terugwinnen van land, zelden het aanwinnen van nieuw land. Vanaf het eerste kwart van de 14e eeuw gaat het ook op politiek vlak achteruit met deze streek. Door oorlogsgeweld worden de steden Axel en Hulst buitenspel geplaatst, maar ook het buitengebied gaat lijden onder de politieke problemen. De uithoven worden geplunderd en infrastructuur wordt vernield. Dit had tot gevolg dat dijkonderhoud en herstel op zich lieten wachten, waardoor stormvloeden een heviger effect hadden op dit gebied. De politieke en economische malaise zet zich door in de 15e eeuw. Historische bronnen doen met regelmaat van de klok melding van zware stormvloeden en dijkbreuken. Bovendien zijn er in de tweede helft van die eeuw ook opstanden met brandstichting en plundering van de streek tot gevolg. Toch wordt getracht om na elke ramp de schade te herstellen en verder het land te ontginnen en bewerken. Na het beëindigen van de oorlog met Maximiliaan van Oostenrijk in 1492 (Vrede van Cadzand) werd de Landdijk tussen Terneuzen en Boekhoute aangelegd die een verder doorbreken van de Braakman in het achterland moest verhinderen.4 Ook in de 16e eeuw is geen kentering merkbaar in dit door stormvloeden en militaire inundaties geteisterde gebied. Het zou te ver leiden om in het kader van dit onderzoek een volledige opsomming te geven. Voor een uitvoerige beschrijving verwijzen we dan ook naar de Kraker (periode1488-1609).5 Enkele stormvloeden en inundaties die van groot belang zijn voor de verdere ontwikkeling van het gebied worden echter wel aangehaald. Vanaf de vroege 16e eeuw wordt besloten om in de noordelijke polders de dijken te verzwaren en inlaagdijken aan te leggen.6 Dit heeft echter niet tot gevolg dat dit poldergebied bij zware stormvloeden tussen 1530 en 1570 gespaard blijft van overstromingen. Het zullen echter de militaire inundaties van 1584 en 1586 zijn die het definitieve einde inluiden van middeleeuwse ontginningsvormen in dit gebied. In een poging om de Spaanse troepen te beletten Axel in te nemen wordt de sluis bij Kampen in 1584 vernield. Kort daarna werd ook de sluis bij Nieuw-Othene doorgestoken. Hierdoor kwamen de polders van Othene, Zaamslag en Aendijcke onder water te staan. Bovendien waren er door deze doorbrekingen van de zeedijk grote stroomgaten ontstaan. De Otheense Kreek en het Hellegat konden zich insnijden in de beddingen van oudere watergangen. Als gevolg van de inname van Axel door Staatse troepen werd in 1586 de Landdijk bij Buucxgate doorgestoken.7 Hierdoor kreeg de zee vrij spel en verdronk het Axelerambacht nagenoeg compleet.8 De schade door deze inundaties was enorm en herstel zou lang uitblijven. De gevolgen voor het landschap waren enorm. De steden Hulst en Axel waren omgeven met water en raakten geïsoleerd en het omliggende middeleeuwse landschap verdween onder het sediment. Vanaf 1606 begint men ten noorden van Axel met het opnieuw inpolderen van het slikkengebied. De inpoldering gebeurde op een strategische manier, vaak met het aanleggen van forten, schansen, batterijen en inundatiesluizen. Ook na de vrede van Münster (1648) ging de inpoldering gepaard met het aanleggen 3
Verhulst, 1995: 74 Kraker, 1997: 37-38 5 Kraker, 1997 6 Kraker, 1997: 52 7 Kraker, 1997: 143 8 Kraker, 1997: 143 4
3
van verdedigingslinies en het beschermen van strategische punten. Toch werd de noodzaak tot inundatie met deze politieke stabiliteit toch beduidend kleiner geacht, want vanaf 1648 gaat men over tot het opnieuw inpolderen van de Zaamslagpolder en werd een nieuw dorp aangelegd. Op de kaart van Staats-Vlaanderen uit 1745, uit de Atlas van Hattinga (Afbeelding 1) is te zien dat de polders ten noorden van Zaamslag opnieuw zijn ingepolderd. Dit gebeurde hier op een planmatige manier met rechte wegen die het landschap in vierkante blokken opdeelde. Dit kon hier zo worden toegepast omdat dit gebied een gering strategisch nut had op militair vlak. Midden in het plangebied is het grensgebied weergegeven de Nieuw Othenepolder, de Diepeneepolder en de ’s Gravenpolder.
Afbeelding 1. Ligging van het plangebied (rode lijn), geprojecteerd op een uitsnede van de kaart van Staats Vlaanderen (Oost) opgemaakt door W.T. Hattinga in 1745. Schaal 1: 12.500. (wikipedia.nl) Midden in het plangebied ligt een knooppunt van oude dijken die de grens waren van de vroegere polders Nieuw Othene, Diepenee en de ’s Gravenpolder.
Direct ten oosten van dit knooppunt van dijken ligt een boerderij op de Kaart van Hattinga, in de Diepenee polder.
4
Uitkomsten archeologische toets Binnen de grenzen van de beheersverordening Othene bevinden zich volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) geen terreinen met een vastgestelde archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is het plangebied gelegen in een zone die wordt gekenmerkt door een lage (gele zone) en zeer lage (lichtgele zone) archeologische trefkans op het aantreffen van archeologische waarden. In Archis 2, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, worden binnen het plangebied twee waarnemingen vermeld (zie Afbeelding 3, blauwe stip en bruine cirkel). Tijdens graafwerkzaamheden in het kader van het uitbreidingsproject Othene Zuid zijn er ook verschillende archeologische waarnemingen gedaan. Tijdens het graven van een waterpartij ten zuiden van het plangebied werden afvallagen uit de 14e eeuw aangetroffen (Archis-waarnemingsnummer 410266). Op het perceel ten westen van deze waarneming werden tijdens de aanleg van wegcunetten tevens puinlagen en sloten aangetroffen. Deze resten werden gedateerd in de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd (Archis-waarnemingsnummer 410274). Direct ten westen van het plangebied werden tijdens graafwerkzaamheden de restanten van drie baksteenoventjes aangetroffen (Archis-waarnemingsnummer 410276). Tot slot werd ten zuidwesten van het plangebied, in het talud van een waterpartij de resten van een laatmiddeleeuwse bakstenen vloer aangetroffen (Archis-waarnemingsnummer 41120).
Waarnemingsnummer 410266/Vindplaats Koninginnepage betreft een vindplaats van kloostermoppen een aardewerk die bij het uitgraven van een waterpartij tevoorschijn kwamen. SCEZ dateert deze vondsten in de 14de eeuw. Tevens werd een vuurstenen tranchetbijl gevonden. Deze wordt gedateerd tussen 8.800 tot 5.000 voor Christus. Het is de eerste keer dat een dergelijke bijl in Zeeland gevonden is. Het betreft een losse vondst, die niet meer in zijn oorspronkelijke context aanwezig was. Zeer waarschijnlijk was deze afkomstig van het dieper gelegen pleistoceen dekzand, dat aan het maaiveld lag ten tijde van de MiddenSteentijd.
Afbeelding 2. Links: foto van een kloostermop gevonden in 2008 bij de Koninginnepage. Rechts: foto van aardewerk dat werd verzameld uit de Vindplaats Koninginnepage. Het aardewerk dateert vanaf de 14 e eeuw.
De vindplaats Koninginnepage Othene is aan het licht gekomen bij graafwerkzaamheden in de nieuwbouwwijk Othene-Zuid. Daar werden begin april 2008 waterpartijen gegraven voor woningen op zogenaamde “schansen”. Bij het graven werden bakstenen, afvalsporen en fundamenten ontdekt. De officiële eerste vondstmelding door amateurarcheologen J. van Houdt en E. de Pooter is gedateerd op 6 april 2008. Er werden foto’s gemaakt van de taluds door de heer F. Weemaes. De Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland is ter plaatse geweest voor het doen van een waarneming. De site wordt aangeduid als 14e eeuws, maar een wat diepgaander onderzoek wijst uit dat de oudste vondsten uit de vroege 13e eeuw dateren. De site is mogelijk ook na 1400 nog bewoond. Een deel van de watergang is aangelegd waardoor mogelijk een groot deel van de vindplaats reeds vergraven is. Een deel van de aangetroffen bakstenen bij onderzoek door vrijwillige archeologen in 2008 en 2011 dateert uit de 13 e eeuw, een deel uit de 14e en 15e eeuw. Dit geldt tevens voor een deel van de daktegels een aardewerkvondsten. Uit het verslag van de heer
5
R. Lensen (Stichting Archeologie van Zaamslag)9 zouden binnen of in de directe omgeving van het plangebied mogelijk het Kasteel van Othene (13e eeuw) en een Cisterciënzerhof (uithof van abdij Boudeloo) gelegen kunnen hebben. Rekening te houden valt met deze zaken en eventueel landerijen die tot deze complexen behoorden. Waarnemingsnummer 410274 betreft een puinspoor bestaande uit ijsselstenen die gedateerd worden in de 17de tot 19de eeuw. Ook werden delen van greppels gedocumenteerd. De datering kon niet worden vastgesteld. Ten noordwesten van het plangebied ligt Waarnemingsnummer 411120/Vindplaats. Dit betreft de vondst van een laatmiddeleeuwse bakstenen vloer. Het baksteenformaat is 8x14x6.5 cm. Binnen het plangebied werd nog geen archeologisch onderzoek verricht. Direct ten noorden van het plangebied werd in 2012 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in kader van ruimtelijke ontwikkelingen (Visser, N.J.G. de, & F.G.R. D’hondt, 2012.Terneuzen Margarethapolder fase 3 Natuurontwikkeling. Archeologisch Bureauonderzoek met controleboringen. Gemeente Terneuzen. Transect rapport 86.) Onderzoeksmeldingsnummer 50973 (afbeelding 1, grijs gearceerde zone). Er werden geen archeologische vindplaatsen aangetroffen.
In het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) te Middelburg zijn geen aanvullende archeologische gegevens bekend. In deze beheersverordening zijn niet alle vondsten die in het plangebied gevonden zijn, opgenomen. Er werd een studie en analyse gemaakt van alle archeologische waarden en vondsten die op de IKAW, AMK, Archis2, het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) en uit de literatuur bekend zijn. Deze waarden zijn omgezet in zones Waarde-Archeologie die op de plankaart weergegeven zijn. De toekenning van waarden is in grote lijnen niet gebaseerd op de IKAW omdat deze voor het grondgebied van de gemeente Terneuzen niet toereikend is. De IKAW brengt de waarden in kaart tot een diepte van 1.20 meter beneden maaiveld. Het landschap in de gemeente is een gestapeld landschap. Dat betekent dat op een diepte beneden 1.20 meter beneden maaiveld intacte bodemlagen aanwezig kunnen zijn (zoals het Hollandveen en pleistoceen dekzand) die archeologische waarden kunnen bevatten. Om die reden is voor het toekennen van waarden uitgegaan van de Geologische Kaart van Nederland en is de kaart verder verfijnd met archeologische informatie uit ARCHIS (AMK, waarnemingen, onderzoeksmeldingen) en het ZAA. Door de bekende vindplaatsen individueel te beoordelen op hun waarde voor een planologische bescherming, wordt een selectie gemaakt voor opname op de plankaart. De op de plankaart (Afbeelding 6, bruine zone) geselecteerde vindplaats komt in aanmerking voor nader archeologisch onderzoek ten einde tot een waardering te komen en verdient om die reden een planologische bescherming. Indien echter uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat een vindplaats niet behoudenswaardig is, kan deze altijd afgevoerd worden, zoals ook een al gewaardeerde (behoudenswaardige) vindplaats afgevoerd kan worden zodra deze is opgegraven en dus ex situ wordt behouden. Hierbij dient vermeld te worden dat van rijkswege beschermde archeologische monumenten niet op de plankaart zijn opgenomen omdat deze reeds beschermd zijn. Voor deze beheersverordening is dat niet aan de orde omdat geen beschermde monumenten in het plangebied gelegen zijn.
9
Lensen 2014.
6
Afbeelding 3. Kaart met daarop alle archeologische waarden. Het plangebied is roodomlijnd. Binnen het plangebied ligt de Vindplaats Koninginnepage (bruine cirkel met nummer 410266). (De)selectiecriteria archeologische vindplaatsen De toekenning van een zone of terrein tot archeologische vindplaats en de begrenzing ervan is tot stand gekomen op basis van de volgende criteria: De selectie van vindplaatsen is tot stand gekomen vanuit de volgende selectiecriteria: Waarnemingen en vondstmeldingen met een datering tot 1950 opgenomen in Archis2 (en ZAA) tot 10 maart 2015; Waarnemingen en vondstmeldingen, waarvan daadwerkelijk archeologisch vondstmateriaal bekend is of waarvan de locatie van de vindplaats bekend is;
7
Waarnemingen en vondstmeldingen gelegen buiten terreinen van archeologische waarde op de AMK en stads- en dorpskernen conform het onderhavige archeologiebeleid; Waarnemingen en vondstmeldingen die cultuurhistorische elementen betreffen en door eventuele bodemverstoring bedreigd kunnen worden. Hiervoor geldt dat vestingwerken voor zover deze niet jonger zijn dan 1650 als vindplaats in aanmerking komen. Dit zelfde geldt indien de vestingwerken jonger zijn maar teruggaan op een ouder vestingwerk dat dateert van voor 1650; Waarnemingen en vondstmeldingen die geen losse vondsten, oppervlaktevondsten of metaaldetectorvondsten betreffen, tenzij sprake is van een vondstcluster; Waarnemingen en vondstmeldingen resulterend uit archeologisch onderzoek die (deels) in situ behouden zijn gebleven; Waarnemingen en vondstmeldingen die niet (deels) verstoord zijn.
De geselecteerde vindplaatsen worden begrensd met een straal van 25, 50, 100 of 200 meter (of anders indien dit uit onderzoeksresultaten/rapportage blijkt) afhankelijk van de aard van de vindplaats. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer sprake is van een cluster van waarnemingen die toegeschreven kan worden aan een vindplaats ter plaatse. De motivatie van de begrenzing hangt samen met het complextype en is voor deze gevallen opgenomen in de catalogus. Het resultaat van de analyse van waarnemingen en vondstmeldingen betreft één bekende vindplaats, namelijk de vondst van kloostermoppen en aardewerk daterend uit de 14e eeuw of mogelijk nog vroeger. De Vindplaats Koninginnepage heeft een diameter van 100 meter. Het middelpunt van de vindplaats zijn de coördinaten die in Archis staan beschreven. In de afzettingen van Duinkerke II kunnen vindplaatsen voorkomen uit de late middeleeuwen zoals de verdronken dorpen. Deze kleiige afzetting is grotendeels goed afgedekt door afzettingen van Duinkerke III. Onder de afzettingen van Duinkerke komt in het westelijk deel van het plangebied veen voor. Op plaatsen waar het veen intact is (buiten de geulen), kunnen resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd worden aangetroffen. Onder het (restant van) het veenpakket ligt het pleistocene dekzand. Zoals ook op andere plaatsen in de gemeente Terneuzen kunnen op en in de top van het pleistocene dekzand vondsten uit het vroeg-neolithicum/ mesolithicum en laat-paleolithicum worden gedaan. Door de afdekking met veen en de geleidelijke vernatting van het prehistorische landschap, kunnen eventuele vindplaatsen gaaf zijn bewaard en kan de conservering van resten zeer goed zijn. De vondst van de tranchetbijl zou hiervoor een aanwijzing kunnen zijn. Het veenpakket kan sterk in dikte verschillen van plaats tot plaats. Op de overgang van het veen naar het dekzand kunnen restanten van een prehistorisch oerbos voorkomen. Op de Geologische Kaart van Nederland (van Rummelen 1977a) worden in het plangebied verschillende geologische eenheden weergegeven (zie Afbeelding 4). In het oostelijk deel van het plangebied komen kreekafzettingen van Duinkerke IIIb op oudere Afzettingen van Duinkerke (DIIIb op DIIIa op DII) (code Do.3b met ruitjes) voor. In deze zones hebben erosieve kreken zich in het landschap in gesneden. Deze kreken zijn vervolgens dichtgeslibd met zandige mariene afzettingen. De erosie en afzetting van sedimenten zijn hier terug te koppelen aan verschillende sedimentatiefasen: Duinkerke IIIb, Duinkerke IIIa en Duinkerke II. Op basis van de Bijkaarten behorende bij de Geologische Kaart kan worden verwacht dat er op deze plaatsen geen veen meer aanwezig zal zijn. Ook het Pleistocene dekzand is deels uitgeschuurd door deze kreken. Middenin het oostelijk deel van het plangebied ligt een recentere opgevulde geul. Deze heeft code DO.3b. Dit betreft Kreekafzettingen van Duinkerke IIIb. In het westelijk deel van het plangebied komen van noord naar zuid de volgende afzettingen geologische eenheden voor:
Fo.3b met ruitjes: Afzettingen van Duinkerke IIIb op oudere Afzettingen van Duinkerke (DIIIb op DIIIa op DII) op Hollandveen op Pleistoceen Fo.2: Afzettingen van Duinkerke II op Hollandveen op Pleistoceen Do.2: Kreekafzettingen van Duinkerke II
Het grootste deel van het westelijk deel van het plangebied ligt in de geologische eenheid ‘Fo.3b met ruitjes’. Hier zijn aan het oppervlak Afzettingen van Duinkerke IIIb aanwezig (klei of zavel) met daaronder oudere komafzettingen van Duinkerke IIIa of Duinkerke II. Onder deze mariene afzettingen is er Basisveen/Hollandveen aanwezig. Op basis van boringen (uit onderzoek in de Margarethapolder)10 kan de diepte van dit veen in het westelijke deel van het plangebied tussen 2.12 en 3.32 meter -NAP worden 10
Visser & D’hondt, 2012.
8
Afbeelding 4. Ligging van het plangebied op een uitsnede van de Geologische kaart van Nederland (Van Rummelen 1977). In het westelijke deel van het plangebied komen Duinkerke IIIb-afzettingen op oudere afzettingen van Duinkerke IIIa op Duinkerke II, op Hollandveen op Pleistoceen (olijfgroene gebied (code Fo.3b) met wybertjes) voor. Meer naar het zuiden ligt een zone met Duinkerke II afzettingen op Hollandveen op Pleistoceen dekzand (code FO.2). In het zuidelijk deel komen afzettingen van Duinkerke II voor (Code DO2). In het oostelijk deel komen afzettingen van Duinkerke IIIb op Oudere afzettingen van Duinkerke op DII (Code DO3b). In het oostelijk deel van het plangebied ligt een groene zone met code DO.3b betreffende kreekafzettingen van Duinkerke IIIb.
9
vastgesteld. Het Pleistocene dekzand in deze zones werd maar in enkele boringen gedocumenteerd. Het dekzand wordt hier verwacht op een diepte tussen 2.85 en 3.52 meter - NAP. Direct ten oosten van de Otheense Kreek een zone met de geologische eenheid ‘Fo.2’ aangeduid. Hier worden Afzettingen van Duinkerke II op Hollandveen op Pleistoceen dekzand verwacht. Op basis van de geraadpleegde boringen kan hier volgende opbouw worden afgeleid. De mariene afzettingen worden hier vanaf het maaiveld verwacht. Daaronder, op een diepte van circa 3.70 meter beneden maaiveld, wordt het Basisveen/Hollandveen verwacht (circa 2.5 meter –NAP). Het Pleistocene zand wordt hier op een diepte tussen 3 en 4 meter –NAP verwacht. Op basis van de Bijkaart van de Geologische Kaart wordt de top van het dekzand hier wel hoger verwacht, met name op een diepte tussen 2.00 en 3.00 meter -NAP. In het zuidelijk deel komen kreekafzettingen van Duinkerke II voor. Het onderliggende veen is hier weggeschuurd en het pleistoceen dekzand mogelijk geërodeerd, waardoor deze afzettingen niet meer intact in de bodem aanwezig zijn.
Afbeelding 5. Het plangebied (rood omlijnd) geprojecteerd op een luchtfoto uit 2002. Dit is de fase waarin het plangebied nog grotendeels onbebouwd was. Op de foto zijn de oude dijkpatronen te zien, die 1 op 1 overeenkomen met de Kaart van Hattinga (vergelijk met Afbeeldingen 1 en 6). Bron: gemeente Terneuzen.
Op basis van luchtfoto-onderzoek zijn binnen het plangebied aanwijzingen aangetroffen die wijzen op het voorkomen van archeologische vindplaatsen in de ondergrond. De lichtere lijnen zijn de oude dijken die ook te zien zijn op de Kaart van Hattinga (Afbeelding 1). Op Afbeelding 6 werden deze geprojecteerd op de huidige GBKN. Direct ten oosten van het knooppunt van de dijken is een wirwar van lichte sporen te zien.
10
Afbeelding 6. Het plangebied (rood omlijnd) waarin een projectie van de oude dijkpatronen (zichtbaar op de Kaart van Hattinga en de luchtfoto uit 2002) te zien zijn, geprojecteerd op de huidige GBKN (Bron: gemeente Terneuzen).
Deze komen overeen met de boerderij die op Kaart van Hattinga is weergegeven. In het oostelijk deel van het plangebied is tevens de kreek te zien die op de Geologische Kaart wordt omschreven als DO.3b zonder wybertjes.
Op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien dat het westelijk deel van het plangebied reeds is bebouwd. In het oostelijk deel is vooral de voormalige kreek goed zichtbaar als lichtgroene kronkel. Ook zijn hier oude perceleringssporen zichtbaar.
11
Afbeelding 7. Het plangebied (rood omlijnd) geprojecteerd op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (Bron: www.ahn.nl).
De kwaliteit van het bodemarchief van de beheersverordening Othene Volgens de archeologische toets uit het interim-beleid archeologie van de gemeente Terneuzen zou een ondergrens gelden van 100 m2. Hiervan wordt beargumenteerd afgeweken in bepaalde zones. Over de conservering van eventueel aanwezige archeologische resten is niets bekend. Wel kan worden aangenomen dat in zuurstofarme contexten zoals in het Hollandveen en goed afgedekte bodemlagen in de klei vondsten goed bewaard gebleven zullen zijn. Uitkomsten archeologische toets beheersverordening Othene Conform het beleid is het stroomdiagram gevolgd. Op basis van een combinatie van de bekende archeologische gegevens en analyse van bodemkundige gegevens en luchtfoto’s, zijn twee verschillende waarden archeologie toegekend binnen de grenzen van de beheersverordening, met bijbehorende onderzoeksverplichtingen of vrijstellingen. 1. Archeologie Waarde-1. 2. Archeologie Waarde-2.
12
In 2014 heeft de gemeente Terneuzen een vrijstellingenkaart Archeologie samengesteld met daarop aangegeven in welke zones binnen de gemeente Terneuzen een vrijstelling geldt van 0,50 meter (conform gemeentelijk archeologiebeleid) en in welke zones een ruimere vrijstelling in de diepte geldt (zie Afbeelding 7). Binnen het plangebied komen geen zones voor die voor verruiming van de vrijstellingsdiepte in aanmerking komen. Onderzoeksverplichtingen/ vrijstellingen Voor de gebieden met een Waarde Archeologie-1 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >100 m², mits de bodemingrepen dieper reiken dan de vrijstellingsdiepte. Hier ligt de Vindplaats Koninginnepage waar resten vanaf de 14e eeuw en mogelijk nog vroeger voorkomen in de afzettingen van Duinkerke II. Voor de gebieden met een Waarde Archeologie-2 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >500 m², mits de bodemingrepen dieper reiken dan de vrijstellingsdiepte. Het gaat hier om een zone waarin oudere afzettingen van Duinkerke II voorkomen waarin resten uit de late middeleeuwen aanwezig kunnen zijn. Ook komt in het noordelijk deel van het westelijk deel van het plangebied veen in de ondergrond voor waarin resten uit de Romeinse tijd en Late IJzertijd kunnen voorkomen. In het pleistoceen dekzand kunnen vondsten uit de prehistorie worden aangetroffen. Uit het plangebied komt immers een bijzondere vondst: een tranchetbijl uit de Midden-Steentijd. Behalve door nieuwbouwprojecten, kunnen ook bij rioleringswerken en andere civieltechnische bodemingrepen de archeologische resten verstoord worden. Ondanks een geldende vrijstelling van onderzoeksplicht en het feit dat de reguliere archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) vaak lastig kan worden doorlopen bij kleinere civiele werkzaamheden, geldt dat ook bij kleine bodemingrepen men er op alert moet zijn dat waardevolle resten tevoorschijn kunnen komen. Door gelegenheid te bieden waarnemingen te verrichten kan in de meeste gevallen zonder al te veel oponthoud of hoge kosten nog waardevolle informatie worden vastgelegd. Bij bodemverstoringen waarvoor vrijstellingen gelden, kunnen desondanks archeologische sporen en vondsten gedaan worden. Voor dergelijke vondsten bestaat de wettelijke meldingsplicht ex. artikel 53 van de Monumentenwet. Deze paragraaf archeologie is tot stand gekomen door medewerking van de gemeente Terneuzen. Een nadere specificering van de verschillende archeologische waardezones tot een gedetailleerde archeologische waardenkaart is nog niet mogelijk, omdat de gegevens daarvoor vooralsnog ontbreken. Zo is nog niet voldoende bekend waar vanaf welke diepte bodemlagen en archeologische waarden daadwerkelijk aanwezig zijn. Door gericht archeologisch onderzoek vanuit specifieke vraagstellingen zal de waarde van de zonering duidelijker worden, alsook het belang van een goede planologische bescherming. Een deel van het plangebied is reeds bebouwd of bestaat uit meerdere waterpartijen. Deze werken zullen op de ondergrond verstoring met zich meegebracht hebben. De mate van verstoring door deze werken zal tot uiting komen bij het bureauonderzoek in kader van een vergunningaanvraag.
13
Afbeelding 8. Kaart met daarop de zones waarin archeologische waarden aanwezig kunnen zijn en de daarbij behorende vrijstellingsoppervlakten. In de roze zone geldt een vrijstellingsoppervlakte van 100 m2. In de oranje zone is dat 500 m2.
14
Afbeelding 9. Uitsnede van de vrijstellingenkaart archeologie in diepte gemeente Terneuzen. (Bron: Kerckhaert, 2014, Bijlage 10).
15
Literatuurlijst
Empel M. van, Pieters H. Zeeland door de eeuwen heen. Eerste deel, Middelburg 1935. Tweede deel, Middelburg 1959. Gottschalk, M.K.E.-De oudste kartografische weergave van een deel van Zeeuwsch- VIaanderen. AZG, 1948. Gottschalk, M.K.E., 1971-1977. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Drie delen, voor 1400, 1400-1600, 1600-1700. Assen/Amsterdam. Gottschalk, M.K.E., 1983. Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Deel 1. Tot de SintEiisabethsvloed van 1404. 2e druk Dieren. Gottschalk, M.K.E., 1983. Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Deel 2. Van het begin der 15e eeuw tot de inundaties tijdens de tachtigjarige oorlog. 2e druk Dieren,. Gottschalk, M.K. E., 1984. De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen. Een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost-Zeeuws-Vlaanderen c.a. Assen. Gottschalk, M.K.E., Unger, W.S., 1950. De oudste kaarten der waterwegen tussen Brabant, Vlaanderen en Zeeland. TKNAG, 2e reeks, LXVII. Hamelink, E. 2002. Verdronken dorpen op het grondgebied van de gemeente Terneuzen. Jongepier, J., 1995. Zeeland in de Prehistorie. Provincie Zeeland. Kerckhaert, K.J.R., 2014. Handleiding Vrijstellingenkaart archeologie Gemeente Terneuzen. Kruijf T. de e.a., 2004. Atlas van historische vestingwerken in Nederland Zeeland. Utrecht. Kuipers, J.J.B. & R.J. Swiers, 2005. Het verhaal van Zeeland, Hilversum. Kuipers, J.J.B. et al..,2004. Sluimerend in slik. Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Lases, W.B.P.M. en A.M.J. de Kraker. 2009. 'De Westerschelde, natuurlijk? Verdieping van en ontpoldering langs de Westerschelde in historisch perspectief geplaatst', Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 18(122009) 2, 25-39. Lensen, R.J.H., 2014. De uithof van Othene: een archeologische zoektocht op het Zaamslags Eiland, 12201584 Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.). 2005. Nederland in de Prehistorie. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam. Munaut A.V.- Etude paléo-écologique d'un gisement tourbeux situé à Terneuzen (Pays- Bas). In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jaargang 17, 1967, p: 7-27. Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten, - Jaarboeken, diverse jaargangen. Hulst, 1929- heden. Rummelen F.F.F.E. van,1977. Toelichtingen bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000 Bladen Zeeuwsch-Vlaanderen West en Oost. Tweede druk, Haarlem. Stulp, B., 2011. Verdwenen dorpen in Nederland. Deel 5. Zeeland, Alkmaar.
16
Verhulst, A I Gottschalk, M.K.E., 1980. Transgressies en occupatiegeschiedenis in de kustgebieden van Nederland en België. Gent. Visser, N.J.G. de, & F.G.R. D’hondt, 2012. Terneuzen-Terhole. Hoofdwatertransportleiding. Gemeenten Terneuzen en Hulst. Archeologisch Bureauonderzoek. ARTEFACT! RAPPORT 5. Visser, N.J.G. de, & F.G.R. D’hondt, 2012. Terneuzen Margarethapolder fase 3 Natuurontwikkeling. Archeologisch Bureauonderzoek met controleboringen. Gemeente Terneuzen. Transect rapport 86. Visser, N.J.G. de, & R. Emaus, 2014. Project Leemten in Kennis. Gemeente Terneuzen. Buitengebied en Bedrijventerreinen. ARTEFACT! RAPPORT 26. Wesseling, J., 1958. De geschiedenis van Terneuzen. Terneuzen. Wilderom, M.H. Tussen Afsluitdammen en Deltadijken, 4, Zeeuwsch Vlaanderen. Vlissingen, 1973.
Websites www.terneuzen.nl www.zeeland.nl/chs Actueel Hoogtebestand Nederland, www.ahn.nl Centraal Archeologisch Archief CAA, via Archis2: www.archis2.archis.nl Centraal Monumenten Archief CMA, via Archis2: www.archis2.archis.nl Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) via Geoloket Provincie Zeeland: zldags.zeeland.nl/geo/ Historische luchtfoto’s via Geoloket Provincie Zeeland: zldags.zeeland.nl/geo/ Oude kaarten via Het Geheugen van Nederland: www.geheugenvannederland.nl Info en oude kaarten via wikipedia: www.wikipedia.nl Oude kaarten via WatWasWaar: www.watwaswaar.nl Oude kaarten via Zeeuws Archief: www.zeeuwsarchief.nl Topografische Dienst 2015 via: www.kadaster.nl
17
regels
39
Hoofdstuk 1
Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
1.1 verordening de beheersverordening Othene van de gemeente Terneuzen overeenkomstig de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BVOTH01-VG99 met bijbehorende bestanden. 1.2 beheersverordening de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. 1.3 aan-huis-gebonden beroep een dienstverlenend beroep dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten. 1.4 achtererf de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.5 achtergevel de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw. 1.6 achtergevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen. 1.7 achtergevelrooilijn denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 12 m achter de voorgevel. 1.8 archeologisch onderzoek Onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en dat uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 1.9 archeologische waarde De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
40
1.10 bebouwing een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.11 bedrijf een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen. 1.12 bedrijfsgebouw een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten. 1.13 bedrijfsvloeroppervlakte de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. 1.14 bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. 1.15 bestaand a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan; b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening: 1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd; 2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen; c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; d. bestaande goot- of bouwhoogte: goot- of bouwhoogtematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; e. onder bestemmingsplan en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt tevens verstaan voorgaande wet- en regelgeving die hiermee gelijk wordt gesteld. 1.16 besluit(sub)vlak een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.17 bevoegd gezag bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.18 bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.19 bouwlaag een bouwlaag is het gedeelte van een bouwwerk gelegen tussen twee vloeren of een vloer en een dak, met uitzondering van de kelder, het souterrain en de zolder.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
41
1.20 bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.21 bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel. 1.22 bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.23 bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.24 brutovloeroppervlak de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of (horeca)bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. 1.25 dakkapel een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. 1.26 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie. 1.27 detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse. 1.28 detailhandel in volumineuze goederen a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen; b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen.' 1.29 dienstverlening Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij te denken valt aan kappers en schoonheidsspecialisten voor zover niet beroeps- en/of bedrijfsmatig, als ook tandartsen, fysiotherapeuten, dierenartsen, makelaars en kinderopvang. 1.30 extensieve dagrecreatie niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie. 1.31 gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
42
1.32 hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.33 huishouden de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn. 1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht is op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningplicht op grond van bijlage I van het Bor geldt. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten. 1.35 NEN door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.36 nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.37 opgraving De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). 1.38 overkapping een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.39 peil a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt. b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water. c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.40 plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid de plankaart van het op 3 maart 20115 vastgestelde bestemmingsplan Othene Zuid die van deze regels deel uitmaakt. 1.41 Staat van Activiteiten de Staat van Activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
43
1.42 voorerf gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn. 1.43 voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.44 voorgevellijn denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen. 1.45 vrijstellingsdiepte de in Bijlage 3 Vrijstellingkaart Terneuzen, de voor dat gebied, aangegeven vrijstellingsdiepte. 1.46 woning een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden. 1.47 zijerf gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn. 1.48 zijgevel een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is. 1.49 zijgevellijn (denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
44
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 afstand de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn. 2.2 bouwhoogte van een antenne - installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne - installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne - installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne - installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne - installatie. 2.3 bouwhoogte van een bouwwerk, geen antenne - installatie zijnde vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.5 goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten: a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde; b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot / druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte. 2.6 inhoud van een bouwwerk tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7 oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.8 vloeroppervlakte de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
45
Hoofdstuk 2
Artikel 3
Gebiedsregels
Bedrijf - Koerier
3.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Bedrijf - Koerier' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 3.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 3.2.1 Besluitvlak Bedrijf - Koerier In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor bij deze functie behorende voorzieningen, zoals: a. groenvoorzieningen; b. ontsluitingswegen; c. parkeervoorzieningen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 3.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen: a. Het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 25%. b. De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m. c. De afstand van een gebouw tot de voorste perceelsgrens van het bouwperceel bedraagt ten minste 7 m. d. Op het voorerf zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan. e. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 m. f. De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste: 1. erf- en terreinafscheidingen: 2 m; 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m. 3.3.1 Besluitsubvlak monument In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 zijn de bouwwerken met het besluitsubvlak 'monument' mede aangewezen als rijksmonument.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
46
Artikel 4
Gemengd
4.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Gemengd' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 4.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 4.2.1 Besluitsubvlak 'detailhandel' In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. detailhandel, niet zijnde detailhandel in volumineuze goederen; b. de huisvesting van personen in een woning. met de daarbij behorende voorzieningen zoals: c. voet- en fietspaden; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. nutsvoorzieningen. 4.2.2 Besluitsubvlak ' dienstverlening' In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. dienstverlening; b. de huisvesting van personen in een woning. met de daarbij behorende voorzieningen zoals: c. voet- en fietspaden; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. nutsvoorzieningen. 4.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen: 4.3.1 Gebouwen en overkappingen a. Hoofdgebouwen worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen. 2 b. Het brutovloeroppervlak ten behoeve van detailhandel bedraagt ten hoogste 1.250 m en de 2 maximale brutovloeroppervlakte per detailhandelsvestiging bedraagt ten hoogste 1.000 m . c. Detailhandel en dienstverlening zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond van de gebouwen; d. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'detailhandel' bedraagt het aantal bouwlagen ten hoogste 3. e. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'dienstverlening' bedraagt het aantal bouwlagen ten hoogste 4. f. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste: 1. 10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw; 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw; 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw. g. In geval van gestapelde woningen gelden geen minimale afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen. h. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,2 m. i. De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
47
4.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erf- en terreinafscheidingen: 2 m; b. van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan: 1 m; c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
48
Artikel 5
Groen
5.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Groen' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 5.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 5.2.1 Besluitvlak 'Groen' In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. groenvoorzieningen; met de daarbij behorende voorzieningen zoals: b. speelvoorzieningen; c. voet- en fietspaden; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. nutsvoorzieningen.
5.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen: 2 a. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m . b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 4 m. c. De bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m. d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
49
Artikel 6
Groen en Water
6.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Groen en Water' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 6.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 6.2.1 Besluitvlak 'Groen en Water' In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. groenvoorzieningen; b. sierwater en water ten behoeve van de waterhuishouding; met de daarbij behorende voorzieningen zoals: c. voet- en fietspaden; d. waterhuishoudkundige voorzieningen; e. nutsvoorzieningen met dien verstande dat: f. de bestaande oppervlakte aan open water niet mag worden verkleind; g. de breedte van een waterloop niet kleiner mag worden dan 7 m. 6.2.2 Besluitsubvlak 'speelvoorziening' Ter plaatse van het besluitvlak 'speelvoorziening' dan wel op ten hoogste 20 m van dit besluitsubvlak mogen de gronden worden ingericht ten behoeve van speelplekken, waarvan de minimale oppervlakte 2 1.000 m bedraagt. 6.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 6.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen: 2 a. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m . b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 4 m. c. De bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m. d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
50
Artikel 7
Maatschappelijk
7.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Maatschappelijk' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 7.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden; b. woningen in combinatie met de functies onder a; c. de daarbij behorende voorzieningen zoals: groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen. 7.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 7.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen met in achtneming van de volgende bepalingen: 7.3.1 Gebouwen en overkappingen a. Hoofdgebouwen worden gebouwd met de voorgevel in één van de naar de weg gekeerde bouwgrenzen. b. De bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m. c. Het aantal bouwlagen bedraagt ten hoogste 3. 2 d. Het brutovloeroppervlak bedraagt niet meer dan 4.000 m . e. De goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,2 m. f. De bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m. 7.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erf- en terreinafscheidingen: 2 m; b. van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan: 1 m; c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
51
Artikel 8
Verkeer
8.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Verkeer' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 8.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 8.2.1 Besluitvlak 'Verkeer' In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan gronden te gebruiken voor: a. wegen, straten en paden; b. voet- en fietspaden; c. groen- en speelvoorzieningen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals: 1. geluidswerende voorzieningen; 2. ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, 3. bruggen en viaducten, 4. parkeervoorzieningen, 5. nutsvoorzieningen, 6. verkeersgeleiding en signalering, 7. informatievoorziening. 8.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is het toegestaan om niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m; b. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m; c. ; de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m² d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
52
Artikel 9
Woongebied - 1
9.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Woongebied - 1' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 9.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. de huisvesting van een huishouden in een woning. b. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een hoofdgebouw, waarbij de volgende bepalingen in acht zijn genomen: 1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven; 2. beroepsmatige activiteiten mogen niet meer dan 25% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 50 m² bedragen; 3. bedrijfsmatige activiteiten mogen niet meer dan 20% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 20 m² bedragen; 4. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; 5. ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn; 6. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer; 7. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012) leidraad vormen, tenzij een afwijking ervan is gemotiveerd; 8. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft; c. groen- en speelvoorzieningen; d. ontsluitingswegen; e. nutsvoorzieningen; f. voet- en fietspaden; g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. 9.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 9.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden: 9.3.1 Algemeen De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 50%. 9.3.2 Hoofdgebouwen a. De afstand van hoofdgebouwen tot voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m: b. De afstand van hoofdgebouwen tot minimaal één van de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste : 1. in geval van aaneengesloten woningen op hoekpercelen: 2 meter van de zijdelingse perceelsgrens die is gelegen aan de zijde van de betreffende hoek; 2. in geval van 2-onder-1 kap woningen: 0,5 m; 3. in geval van gestapelde woningen gelden geen afstanden. c. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste:
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
53
1.
d.
e. f.
g.
10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw; 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw; 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor vrijstaande woningen: 1. op percelen met een breedte van 19 meter of meer, dat de afstand van het hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt; 2. op percelen met een breedte van minder dan 19 meter, dat de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt; De bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 bouwlagen met een maximum van 13 m. In aanvulling van het bepaalde onder f dient de hoogte van hoofdgebouwen van vrijstaande woningen te voldoen aan de hieronder aangegeven profielen. Voor percelen smaller dan 19 m geldt dat gekozen kan worden tussen variant 1 en 2.
Het aantal woningen bedraagt ten hoogste : 1. op bestaande woonpercelen: het bestaand aantal; 2. op bestaande en toekomstige woonpercelen: zie artikel 15 lid 15.2.
9.3.3 Bijgebouwen en overkappingen Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen: a. Op een bouwperceel met een oppervlakte van 500 m² of minder bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 60 m².
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
54
b. c. d. e.
Op een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 500 m² bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 90 m². De goothoogte bedraagt ten hoogste 3,2 m. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m. De bouwwerken worden gebouwd ten minste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw.
9.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste: a. 1 m indien deze liggen voor de voorgevellijn van een hoofdgebouw; b. 2 m indien deze liggen achter de voorgevellijn van een hoofdgebouw. 9.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK 9.4.1 Strijdig gebruik Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor: a. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen; b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan; c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens op het achtererf. 9.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN 9.5.1 Afwijken voor kortere afstand hoofdgebouw tot voorste perceelsgrens Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.3.2 onder a voor een kortere afstand van het hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. Afwijking is alleen mogelijk voor zover dit was toegestaan op grond van de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid; b. Er wordt voldaan aan de parkeerregeling als vermeld in artikel 15 lid 15.1. c. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 9.5.2 Afwijken voor hogere bebouwing Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 9.3.2 onder e voor een gebouw van ten hoogste 20 m of met ten hoogste 5 bouwlagen. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. De stedenbouwkundige structuur ten behoeve van het benutten van bijzondere locaties (uitzicht) en/of ter versterking van markante stedenbouwkundige situaties wordt versterkt. b. Er vindt geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woningen plaats. c. De afstand van het woongebouw tot de perceelgrens van aangrenzende woningen is ten minste gelijk aan de hoogte van het op te richten gebouw. 9.6 Nadere eisen ten aanzien van het BOUWEN Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen ten aanzien van de situering van hoofdgebouwen worden gesteld indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht: a. de plaatsing op ten minste 10 meter van een perceelsgrens grenzend aan een besluitvlak Groen, Groen en Water, Maatschappelijk, Verkeer; b. de plaatsing op ten minste 2,5 meter van de zijdelingse perceelsgrens; c. de plaatsing op het perceel in verband met het straat of bebouwingsbeeld; d. de plaatsing op het perceel in verband met de parkeerregeling als vermeld in artikel 15 lid 15.1.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
55
Artikel 10
Woongebied - 2
10.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Woongebied - 2' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 10.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor: a. de huisvesting van personen in een woning. b. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in een hoofdgebouw, waarbij de volgende bepalingen in acht zijn genomen: 1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven; 2. beroepsmatige activiteiten mogen niet meer dan 25% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 50 m² bedragen; 3. bedrijfsmatige activiteiten mogen niet meer dan 20% van het binnenwerkse vloeroppervlak met een maximum van 20 m² bedragen; 4. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; 5. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer 6. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte, waarbij de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012) leidraad vormen, tenzij een afwijking ervan is gemotiveerd; 7. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd als ondergeschikte detailhandel gerelateerd aan het beroep of de activiteit; c. groen- en speelvoorzieningen; d. ontsluitingswegen; e. nutsvoorzieningen; f. voet- en fietspaden; g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken. 10.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 10.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden: 10.3.1 Algemeen De totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 25%. 10.3.2 Hoofdgebouwen a. De afstand van hoofdgebouwen tot de voorste bouwperceelgrens bedraagt ten minste 7 m. b. De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3,5 m. c. De afstanden tussen onderdelen van hoofdgebouwen met een hoogte van meer dan 3,5 m bedraagt ten minste: 1. 10 m tussen de achtergevel van een hoofdgebouw en de achtergevel van een ander hoofdgebouw; 2. 15 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouwen en de achtergevel van een ander hoofdgebouw; 3. 7,5 m tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de zijgevel van een ander hoofdgebouw. d. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor vrijstaande woningen:
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
56
1.
e. f.
op percelen met een breedte van 19 meter of meer, dat de afstand van het hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt; 2. op percelen met een breedte van minder dan 19 meter, dat de afstand van het hoofdgebouw tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1 m bedraagt; De bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 bouwlagen met een maximum van 15 m. Het aantal woningen bedraagt ten hoogste : 1. op bestaande woonpercelen: het bestaand aantal; 2. op bestaande en toekomstige woonpercelen: zie artikel 15 lid 15.2.
10.3.3 Bijgebouwen en overkappingen Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen: a. Op een bouwperceel met een oppervlakte van 500 m² of minder bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 60 m². b. Op een bouwperceel met een oppervlakte van meer dan 500 m² bedraagt de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 90 m². c. De goothoogte bedraagt ten hoogste 3,2 m. d. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m. e. De bouwwerken worden gebouwd ten minste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw. 10.3.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, bedraagt ten hoogste: a. 1 m indien deze liggen voor de voorgevellijn van een hoofdgebouw; b. 2 m indien deze liggen achter de voorgevellijn van een hoofdgebouw. 10.4 Afwijken ten aanzien van het GEBRUIK 10.4.1 Strijdig gebruik Het is niet toegestaan om onbebouwde gronden te gebruiken voor: a. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen; b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan; c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens. 10.5 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 10.3 onder e voor een gebouw van ten hoogste 20 m of met ten hoogste 5 bouwlagen. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. De stedenbouwkundige structuur ten behoeve van het benutten van bijzondere locaties (uitzicht) en/of ter versterking van markante stedenbouwkundige situaties wordt versterkt. b. Er vindt geen onevenredige aantasting van de bezonning van aangrenzende woningen plaats. c. De afstand van het woongebouw tot de perceelgrens van aangrenzende woningen is ten minste gelijk aan de hoogte van het op te richten gebouw. 10.6 Nadere eisen ten aanzien van het BOUWEN Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen worden gesteld, indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht: a. de plaatsing op ten minste 10 meter van een perceelsgrens grenzend aan een besluitvlak Groen, Groen en Water, Verkeer; b. de plaatsing op ten minste 2,5 meter van de zijdelingse perceelsgrens; c. de plaatsing op het perceel in verband met het straat of bebouwingsbeeld; Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
57
d.
de plaatsing op het perceel in verband met de parkeerregeling als vermeld in artikel 15 lid 15.1.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
58
Artikel 11 11.1 a. b.
Waarde - Archeologie 1
Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken De in het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.
11.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 11.2.1 Besluitvlak Waarde - Archeologie De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. 11.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 11.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden. 11.3.1 Bouwwerken ten behoeve van het besluitvlak a. Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het besluitvlak worden gebouwd. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m. 11.3.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van overige aldaar geldende besluit(sub)vlakken a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag niet worden gebouwd, indien het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 100 m² waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte' beneden het maaiveld. b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 11.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN 11.4.1 Algemene afwijking Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 11.3.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld. 11.4.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning Indien uit het in sublid 11.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
59
c.
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
11.4.3 Advies Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.4.1 vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven. 11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 11.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots; c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft; g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; h. het omzetten van grasland in bouwland; i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld. 11.5.2 Uitzonderingsregel Het in artikel 11.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die: a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 100 m²; b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 11.5.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 11.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden. b. Voor zover de in lid 11.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien daaraan de volgende regels
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
60
c.
worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties; De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
11.5.4 Advies Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 11.5.3 onder a. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag wethouders de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven. 11.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk 11.6.1 Omgevingsvergunningsvereiste Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen. 11.6.2 Uitzonderingsregel Het in artikel 11.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 11.3.2 sub b in acht is genomen; b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 100 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 11.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.6.1 de voorwaarde verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld. 11.6.4 Melding vondsten van zeer hoge waarde Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
61
Artikel 12
Waarde - Archeologie 2
12.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. De in het besluitvlak 'Waarde - Archeologie - 2' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. b. Bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 12.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 12.2.1 Besluitvlak Waarde - Archeologie De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende besluitvlakken, mede aangewezen voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. 12.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 12.1 is het toegestaan om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden. 12.3.1 Bouwwerken ten behoeve van het besluitvlak a. Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het besluitvlak worden gebouwd. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 m. 12.3.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van overige aldaar geldende besluit(sub)vlakken a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende besluit(sub)vlakken mag niet worden gebouwd, indien het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 500 m² waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld. b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 12.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN 12.4.1 Algemene afwijking Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder sublid 12.3.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld. 12.4.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning Indien uit het in sublid 12.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
62
c.
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
12.4.3 Advies Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 12.4.1 vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven. 12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 12.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots; c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft; g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; h. het omzetten van grasland in bouwland; i. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld. 12.5.2 Uitzonderingsregel Het in artikel 12.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die: a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m²; b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 12.5.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 12.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden. b. Voor zover de in lid 12.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien daaraan de volgende regels
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
63
c.
worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties; De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
12.5.4 Advies Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag aan de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies omtrent het criterium als bedoeld in lid 12.5.3 onder a. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag wethouders de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg de verder te nemen stappen aan te geven. 12.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk 12.6.1 Omgevingsvergunningsvereiste Het is verboden op of in de gronden met het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen. 12.6.2 Uitzonderingsregel Het in artikel 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 12.3.2 sub b in acht is genomen; b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 500 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld; c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 12.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 de voorwaarde verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld. 12.6.4 Melding vondsten van zeer hoge waarde Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
64
Artikel 13
Waterstaat - Waterkering
13.1 Bestaand gebruik en bestaande bouwwerken a. de in het besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik; b. bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie. 13.2 Aanvulling ten aanzien van het GEBRUIK 13.2.1 Besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan gronden en gebouwen mede te gebruiken voor: a. bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de waterkering; b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding. met dien verstande dat de regels van het besluitvlak 'Waterstaat - Waterkering' prevaleren boven de regels die gelden ingevolge de andere daar voorkomende besluitvlakken. 13.3 Aanvulling ten aanzien van het BOUWEN In aanvulling op het bepaalde in lid 13.1 is het toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bouwen waarbij de volgende bepalingen gelden: a. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan: 1. terreinafscheidingen: 3 m; 2. de verkeersaanduiding: 26 m; 3. verlichtingsmasten en andere masten: 15 m; 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 m. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende besluitvlakken mag met inachtneming van de voor de betrokken besluitvlakken geldende (gebieds)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 13.4 Afwijken ten aanzien van het BOUWEN 13.4.1 Hogere bouwwerken Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3 onder a ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, met inachtneming van het volgende: a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien het belang van de waterstaatskundige functie van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering. 13.4.2 Uitbreiding bestaande bebouwing Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.3 onder b ten behoeve van het uitbreiden van bestaande bouwwerken, met inachtneming van het volgende: a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatskundige functie van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
65
Hoofdstuk 3
Artikel 14
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
66
Artikel 15
Algemene bouwregels
15.1 Parkeerregeling Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de volgende parkeernormen: a. voor 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen: ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein; b. voor detailhandelsdoeleinden en voor maatschappelijke voorzieningen: overeenkomstig de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012). 15.2 Maximum aantal woningen Binnen de besluitvlakken 'Woongebied - 1' en 'Woongebied - 2' mogen ten hoogste 1.000 woningen worden gebouwd.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
67
Artikel 16
Algemene gebruiksregels
16.1 Regels ten aanzien van het bouwen Het is niet toegestaan gronden met de besluitvlakken Gemengd, Maatschappelijk, Woongebied - 1 en Woongebied - 2 zodanig te gebruiken dat daarmee onvoldoende parkeergelegenheid ontstaat. Daarbij gelden als uitgangspunten de volgende parkeernormen: a. voor 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen: ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein; b. voor detailhandelsdoeleinden en voor maatschappelijke voorzieningen: op eigen perceel overeenkomstig de parkeerkencijfers uit de publicatie Kencijfers parkeren van het kennisplatform CROW (8 oktober 2012).
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
68
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
69
Hoofdstuk 4
Artikel 17
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 17.2 Overgangsrecht gebruik Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
70
Artikel 18
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening Othene.
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
bijlagen bij de regels
73
Bijlage 1 Staat van Activiteiten
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
74
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
Staat van Activiteiten
Aan-huis-gebonden beroep • advocaat; • accountant; • administratieconsulent; • alternatieve genezer; • belastingconsulent; • bouwkundig architect; • dierenarts; • fysiotherapeut; • gerechtsdeurwaarder; • huidtherapeut; • huisarts; • interieurarchitect; • juridisch adviseur; • kunstenaar; • leraar; • logopedist; • medisch specialist; • notaris; • oefentherapeut; • cesar/mensendieck; • organisatieadviseur; • orthopedagoog; • psycholoog; • raadgevend adviseur; • redacteur; • registeraccountant; • stedenbouwkundige; • tandarts; • tandarts-specialist; • tolkvertaler (al dan niet beëdigd); • tuin- en landschapsarchitect; • verloskundige; • met de vorenstaande activiteiten vergelijkbare activiteiten. Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis • bloemschikker; • computerservice (o.a. systeembouw/-analyse); • decorateur; • fietsenreparateur; • fotograaf; • glazenwasser; • goud- en zilversmid;
• • • • • • • • • • • • • • • • •
hoedenmaker; instrumentenmaker; kaarsenmaker; kledingatelier; klompenmaker; koeriersdienst; loodgieter; lijstenmaker; meubelmaker; muziekinstrumentenmaker; pottenbakker; prothesemaker; reparatie kleine consumentenartikelen (antiek, tv's, radio's, horloges etc.); traiteur; tv/radio reparateur; zadelmaker; met de vorenstaande activiteiten vergelijkbare activiteiten.
Dienstverlening • autorijschool; • bankfiliaal; • fitness-studio; • hondentrimmer; • kapsalon; • makelaarskantoor; • nagelstudio; • pedicure; • reclamebureau (kleinschalig); • reisbureau; • reisorganisatie (kleinschalig); • uitzendbureau; • wasserette; • schoonheidsspecialist; • webshop; • met de vorenstaande activiteiten vergelijkbare activiteiten.
75
Bijlage 2 Plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
76
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
77
Bijlage 3 Vrijstellingkaart Terneuzen
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
78
Rho adviseurs voor leefruimte
0715.196100
Afbeelding 9. Uitsnede van de vrijstellingenkaart archeologie in diepte gemeente Terneuzen. (Bron: Kerckhaert, 2014, Bijlage 10).
15
verbeelding
Plangebied W-1
beheersverordening W-1
WS-WK
G
Besluitvlak
V
W-1
B-Ko
W-1
GD (dh)
GD G
W-1 G
V
GrWa
G
M
(sv)
M
V
W-1
W-1 W-2
W-1 WR-A1 WR-A2 WS-WK
Bedrijf - Koerier Gemengd Groen Groen en Water Maatschappelijk Verkeer Woongebied - 1 Woongebied - 2 Waarde - Archeologie 1 Waarde - Archeologie 2 Waterstaat - Waterkering
Besluitsubvlak
W-1
(dh) (dv)
W-1
(m) (sv)
GrWa
Detailhandel Dienstverlening Monument Speelvoorziening
W-1
W-1
W-1 V V W-1
W-1 W-1
W-1
W-1
W-1
G GrWa
W-1 GrWa GrWa V V
V
W-2 G
G
G
W-1
W-1 G G
V
WR-A2 W-1
W-1
W-2
W-1
W-1 GrWa WR-A1
(sv) W-1
(m) G W-1 B-Ko
Terneuzen
gemeente
GrWa W-1 W-2 GrWa
GrWa
GD (dv)
W-1
beheersverordening
Othene
noordpijl
identificatie
planstatus
tekening
identificatiecode
datum
status
schaal
: 1:2000
NL.IMRO. BVOTH01-VG99
24-03-2015
concept
afmeting
: A1
voorontwerp
bladnummer
: 1
projectnummer
30-04-2015
ontwerp
aantal bladen : 1
0715.1961000
04-06-2015
vastgesteld
bestand
postbus 430 4330 AK Middelburg 0118-689010
[email protected] www.rho.nl
referte getekend
: : M.Moerland
: 099B-beh