Waterlandstichting Taalverdediging als landsverdediging: antwoord aan Couwenberg Dick Pels Cultuurnationalisme In 1849 vond in Gent het eerste Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres plaats. Nu Nederland een nieuwe liberale grondwet had gekregen en de wonden van de Belgische afscheiding enigszins waren geheeld, kon zich een vorm van cultuurnationalisme ontvouwen dat over de nieuwe politieke grenzen heen de Nederlands-Vlaamse volksgeest wilde versterken. Het congres gaf de stoot aan het beroemde Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat het motto zou dragen: ‘De taal is de ziel der natie, is de natie zelve’. Het werd het levenswerk van de Leidse taalkundige Matthias de Vries, die in zijn oratie (1853) zijn moedertaal loofde als een ‘afspiegeling van ons vaderlandsch karakter, merkteeken van ons volksbestaan, band en pand onzer nationaliteit’, en één van de ‘vermogende roerselen om de liefde voor den dierbaren geboortegrond tot vruchtbare werkzaamheid te bezielen’. De Neerlandistiek was een wetenschap die ‘aan de heiligste belangen van het vaderland? naauw verbonden’ was. De Vries’ leerling Van Helten trok daaruit in zijn Groningse intreerede (1882) de conclusie dat een Neerlandicus ook een rechtgeaard Nederlander moest zijn (1). Couwenberg lijkt een late vertegenwoordiger van deze negentiende-eeuwse traditie te zijn. Ook hij gaat uit van een intrinsieke band tussen taal, cultuur en nationale identiteit, en beschouwt taalverdediging dan ook als een vorm van landsverdediging. Hij maakt zich evenveel zorgen over de snel toenemende verengelsing van de boven- en middenklasse als over de onwil of het onvermogen van de Turkse en Marokkaanse onderklasse om behoorlijk Nederlands te leren. Hij zal dus evenveel gruwen van tautologische taalbloempjes als: ‘Hier is het weerbericht van Weather News’ als van gemeentelijke folders in het Turks, Marokkaans en Arabisch. Kosmopolitische intellectuelen als Hans van den Bergh, Peter van der Veer, Abram de Swaan en ondergetekende zijn in zijn ogen ‘capitulanten’ die veel te blijmoedig heen stappen over het verlies van de eigen taal. Het Nederlands als cultuurtaal wordt volgens hem vooral bedreigd in de
pagina 1 van 5 - www.waterlandstichting.nl
wetenschap, waar de opmars van het Engels een platte Amerikanisering veroorzaakt en de creatieve inbreng van andere talen en culturen smoort. Gelukkig eerbiedigt de EU nog de taalkundige verscheidenheid. En we moeten blij zijn met het voornemen in het recente regeerakkoord om het Nederlands officieel op te nemen in de Grondwet. Dit laatste is ook een oude wens van het CDA en de CU. De CDA’er Haverkamp stoorde zich onlangs nog aan de bewegwijzering op Schiphol, omdat de bordjes op de luchthaven teveel zouden verengselsen (de Volkskrant 10.4.07). Ook CUfractievoorzitter Arie Slob beschouwt het Nederlands als ‘de kern van ons cultuurgoed’. Net als de Nederlandse vlag, het volkslied en het staatshoofd is het een bindmiddel dat kan bijdragen aan het saamhorigheidsgevoel van een natie ( Trouw 1.2.05). Dat was ook de opvatting van Pim Fortuyn, en het voorstel om het Nederlands grondwettelijk te verankeren figureerde niet voor niets in de verkiezingsprogramma’s van de LPF, de Lijst 5 Fortuyn en EénNL. Men treft het ook aan in de Onafhankelijkheidsverklaring van Geert Wilders, die op steeds schrillere toon waarschuwt dat Nederland bezig is te veranderen in Nederabië. De suggestie van voormalig VVD-minister Verdonk dat er op straat Nederlands moest worden gesproken, omdat mensen zich anders (op z’n Duits) unheimisch gingen voelen, en zelfs dat iedereen thuis achter de voordeur de landstaal moest gaan spreken, is een radicalere uiting van dit cultuurnationalisme. Elk (Nederlands) woord is een soldaat, zo meenden ook de negentiende-eeuwse taalverdedigers. De taal was de ‘sterkste vesting van de natie’. Van vreemde smetten vrij! Communicatiemiddel Maar om Couwenbergs vraag te herhalen: hoe belangrijk is het in stand houden van het Nederlands als cultuurtaal voor onze nationale identiteit? Er schuilen risico’s in het meedeinen met een Romantisch taalsentimentalisme, dat snel provincialistische trekken krijgt. Een taal kan ook nuchterder worden beschouwd als een communicatiemiddel dat wel degelijk een bepaald thuisgevoel oproept, maar dat niet dwingend is gekoppeld aan andere elementen van de nationale identiteit (2). Een bijna-perfecte beheersing van een vreemde taal zoals het Engels maakt het wel degelijk mogelijk om (bijna) alle nuances te kunnen uitdrukken die men in de eerste taal spelenderwijs heeft aangeleerd. Er zijn weinig typisch Nederlandse ervaringen en begrippen die niet in andere talen kunnen worden vertaald. Het communicatieve bereik van die ervaringen en van hun dragers kan daardoor vele malen groter worden. Het Engels is nu al een onmisbaar voertuig voor de meeste internationaal opererende managers, politici, ambtenaren, academici, sporters,
pagina 2 van 5 - www.waterlandstichting.nl
hiphoppers en deejays. Hele sectoren van de Nederlandse samenleving opereren inmiddels tweetalig. En de EU met zijn 27 lidstaten zal het niet redden als zij blijft vasthouden aan haar volstrekt achterhaalde taalparticularisme. Adoptie van het Engels is de enige weg om een Europese debatruimte, een Europese culturele intelligentsia en dus een functionerende Europese democratie te scheppen. Meertaligheid is daarom, net zo min als een dubbele nationaliteit of het belijden van de islam, een vorm van afvalligheid of van verraad aan onze cultuur. De Friezen varen er wel bij. Nederland wordt door zoveel andere waarden, ervaringen, praktijken en dingen bij elkaar gehouden, en de voordelen van het grotere bereik zijn zo immens (ook voor het bekendmaken van het ‘merk’ Nederland in de wereld), dat een nationalistische taalverdediging onze cultuur al snel tot een ‘achterlijke’ zou maken. Natuurlijk is het nodig dat migranten Nederlands leren spreken. Maar dat is niet omdat zij zich moeten aanpassen aan een superieure Nederlandse beschaving, maar omdat zij anders op de Nederlandstalige arbeidsmarkt permanent gehandicapt blijven. Voor het hoger opgeleide deel van de Nederlandse arbeidsmarkt is een vloeiende beheersing van het Engels een steeds belangrijker toegangskaart. In de toekomst zal Nederlands-Engelse tweetaligheid een voorwaarde zijn voor het goed kunnen uitoefenen van Europees burgerschap. De Britten en Ieren hebben daar een onverdiend geluk mee. Krampachtig vasthouden aan een toekomstige streektaal als het Nederlands getuigt van onwil en angst om werkelijk Europees te willen worden. Gedragen door onze kosmopolitische traditie, kan Nederland hier zelfs een gidsland zijn voor andere landen (zoals Frankrijk), die een protectionistische taalpolitiek voeren en waarvan de bevolking minder gemakkelijk een woordje buiten de deur spreekt. Couwenberg signaleert dat het Nederlands als cultuurtaal vooral wordt bedreigd in de wetenschap, waar het Nederlands onder druk staat als gevolg van de toenemende dominantie van het Engels. Maar die waarschuwing is net zo nostalgisch als het streven van de voormalige witte elite-universiteiten in (het overwegend Engelstalige) Zuid-Afrika om het Afrikaans als wetenschapstaal te behouden. Die dreigende verengelsing van onze academie wordt enigszins in perspectief gebracht door het feit dat het Latijn tot ver in de negentiende eeuw ook hier de officiële lingua franca was. Niet voor niets stamt de beweging voor het Nederlands als universitaire voertaal en voor de academische Neerlandistiek uit de patriottische tijd. Het pleidooi uit 1797 van de jonge Leidse hoogleraar in de ‘eloquentiæ Hollandicæ’ Matthijs Siegenbeek voor openbaar onderwijs in het ‘Nederduitsch’ gold indertijd nog als een ‘bedenkelijke nieuwigheid’ (3). Die traditie is dus hooguit anderhalve eeuw oud, en volgt op twee Latijnse eeuwen sinds de
pagina 3 van 5 - www.waterlandstichting.nl
stichting van de Academia Lugduno Batava in 1575. Tweesporenbeleid In een eerder artikel in het sociaalwetenschappelijk magazine Facta (4) heb ik beargumenteerd dat het Nederlands als wetenschapstaal inderdaad geen toekomst heeft. Ons taalgebied is te klein om de ‘coöperatieve competitie’ te organiseren die vereist is voor werkelijke academische topkwaliteit. Die competitie vindt allang plaats op internationale en dus Engelstalige speelvelden. Tegelijkertijd stelde ik dat het huidige beleid van internationalisering een ernstige bedreiging inhoudt voor het Nederlands als algemene cultuurtaal. Die twee stellingen lijken bij elkaar opgeteld een paradox op te leveren. Maar die paradox lost zich op zodra we een tweesporenbeleid volgen dat het spiegelbeeld is van de strategie die de KNAW aanbeveelt in haar rapport met de veelzeggende titel Nederlands tenzij (2003). Dat wil zeggen dat het Engels het aangewezen voertuig is voor communicatie met het smalle maar wereldwijde academische publiek van vakgenoten, maar dat men moet publiceren en oreren in de landstaal als men een breder geïnteresseerd publiek zoekt. Die dubbelstrategie wordt ook aanbevolen door Abram de Swaan in zijn (Engelstalige) boek over het wereldtaalsysteem: Engels voor wetenschappelijke publicaties, Nederlands voor essays en columns in de krant. Die twee talen zijn als twee verschillende vervoersmiddelen: je neemt het vliegtuig naar verre bestemmingen en stapt op de fiets voor kortere tochtjes. Daarom heet zijn Schuman-lezing uit 2000 ‘Why this is in English (and not in German, nor in Dutch)’ en bundelde hij zijn columns onder de titel Perron Nederland (5). Ik bepleit dus een sterkere splitsing in taalgebruik tussen het academische en het publieke debat en tussen professionele en populariserende publicaties ? waarbij ‘populariserend’ niet denigrerend moet worden opgevat. Integendeel: bijdragen aan het Nederlandse publieke debat moeten in de universitaire outputmetingen juist veel hoger worden gewaardeerd. Op dit moment worden wetenschappers door de ‘Amerikaanse’bias van die metingen ontmoedigd om überhaupt nog iets in hun moedertaal te schrijven. Niet het Nederlands als wetenschapstaal staat daarom op de tocht, maar het Nederlands als essaytaal. Op het internationale vlak kunnen we alleen maar concurreren in het Engels, en een perfecte beheersing ervan in woord en geschrift is dan ook een doel dat iedere wetenschapper zich moet stellen. If you can’t beat them, join them. Maar dat ideaal van perfecte tweetaligheid moet er niet toe leiden dat het schrijven van Nederlandse artikelen in kranten, van Nederlandse essays in tijdschriften, en van Nederlandse boeken tot een tweederangs activiteit wordt gedegradeerd.
pagina 4 van 5 - www.waterlandstichting.nl
Het publieke en politieke debat in Nederland zal nog lang in het Nederlands worden gevoerd. Ook al is een Europese toekomst denkbaar waarin dit debat eveneens voor een deel zal verengelsen. Couwenberg vraagt zich af hoe Nederlands gezind onze maatschappelijke bovenlaag nog is, als zij bereid is de eigen taal zo te verwaarlozen. Mijn tegenvraag luidt: hoe Europees gezind en toekomstgericht is een natie die haar identiteit zoekt in een krampachtige loyaliteit aan een taal die ons niet verder brengt dan Hoek van Holland, Lobith en Kortrijk? Noten: 1. Jan Noordegraaf (1999) ‘Vaderland en moedertaal. Een constante in het taalkundig denken’, in N.C.F. van Sas (red.) Vaderland. Een geschiedenis vanaf de vijftiende eeuw tot 1940. Amsterdam: AUP. 2. Zie uitvoeriger Dick Pels (2005) Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek. Amsterdam: Anthos, pp. 131-137. 3. Jan W. de Vries (red.)(1997) Eene bedenkelijke nieuwigheid. Twee eeuwen Neerlandistiek. Hilversum: Verloren. 4. Dick Pels (2003) ‘Voertaal: Engels! Over de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal’, Facta 11:6, oktober 2003; aansluitende discussie in Facta 11:7, november 2003. 5. Abram de Swaan (2001) Words of the World. The Global Language System. Cambridge: Polity; idem (2000) Why this is in English (and not in German, nor in Dutch). Maastricht: Studium Generale/House of Europe.
pagina 5 van 5 - www.waterlandstichting.nl