02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 34
2.1
LWB 7A-20 Les: Geen vis
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: informatieve tekst over walvissen.
• Tekst 1: oud AVI 9; nieuw AVI M6. • Zie ook software.
Centrale strategie/leerdoel c • Tekst interpreteren: je bedenkt de hoofdvraag over de tekst en beantwoordt deze. Bij het leren van een tekst is het handig om de tekst samen te vatten in vragen en antwoorden. Deze vraagtechniek is de basis voor het maken van een leerschema vanaf blok 3. Moeilijke woorden c • De harpoen: een harpoen is een grote pijl van ijzer met haakjes eraan. Met een harpoen worden dieren in zee gevangen, bijvoorbeeld walvissen. • De long: je longen zitten in je bovenlichaam (borstkas), achter je ribben. Met je longen adem je. Aandachtspunten c • Als instructietekst wordt het derde deel van de leestekst gebruikt: ‘Tandwalvissen’.
• Zorg voor een schoon bord.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Je hebt de vorige keer een toetsles gemaakt en daarmee blok 1 afgesloten. In dat blok heb je geleerd om op tekstsignalen in teksten te letten en aan te geven wat de betekenissen ervan zijn. Je hebt ook geleerd om alinea’s in teksten te herkennen en de kernzin ervan aan te wijzen. In deze eerste les van blok 2 ga je oefenen met het bedenken van een hoofdvraag of hoofdvragen over de tekst en het beantwoorden van deze vraag (vragen). Het bedenken en beantwoorden van hoofdvragen is een vorm van samenvatten; het is de basis van het(later) maken van ‘een leerschema’. Voor het lezen LWB De kinderen maken vraag 1. Daarvoor lezen ze de tekst alleen globaal; dus titel, tussenkoppen, plaatjes, opvallende signalen. 1
Oriënteren op de tekst: je denkt na over inhoud, voorkennis, tekstsoort en leeswijze. Wat doe je als je snel het onderwerp van een tekst wilt weten?
34
t
Ik bekijk de plaatjes, de titel en de tussenkopjes. Naar aanleiding van de antwoorden op vraag 1 houdt u een gesprekje over het onderwerp van deze tekst. Vraag de kinderen wat het onderwerp is. Wat vinden ze hiervan, wat weten ze er al van? Inventariseer of de kinderen vragen hebben over walvissen. Schrijf enkele vragen op het bord. Deze kunt u mogelijk na lezing, in ‘Evaluatie van het leren’, bespreken en beantwoorden. Instructie centrale doel Voordat de kinderen de tekst lezen, gaat u in op het centrale doel van de les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Leg uit dat je de informatie uit een tekst heel goed kunt samenvatten en onthouden door een hoofdvraag over de tekst te bedenken. Vervolgens beantwoord je die vraag. In hoofdvraag en antwoord daarop staat het belangrijkste uit de tekst. U leest het derde tekstdeel uit de leestekst, ‘Tandwalvissen’, voor. Daarna schrijft u steeds een mogelijke hoofdvraag op en bespreekt u de geschiktheid ervan als hoofdvraag, door de kinderen erop te laten reageren. 1 Waar leven tandwalvissen? Bespreking: dit is helemaal geen hoofdvraag, want in de tekst wordt er niets over gezegd. 2 Hoe leven tandwalvissen? Bespreking: een betere vraag, want de tekst geeft er antwoord op. (Ze eten andere, grotere dieren.) Maar het is slechts een kort antwoord. En staat in dit antwoord het belangrijkste van dit tekstdeel? 3 Wat zijn tandwalvissen? Bespreking: het antwoord op deze vraag is: tandwalvissen zijn walvissen met tanden. Daarmee kunnen ze grotere prooien vangen. Meestal zijn tandwalvissen kleiner dan baleinwalvissen. Dit antwoord bevat inderdaad het belangrijkste van dit stukje tekst. Daarom is vraag 3 een goede hoofdvraag. U leest de complete hoofdvraag en het antwoord nog een keer voor. U zegt dat je een combinatie van vraag en antwoord makkelijk kunt onthouden. U besluit met te vertellen dat je bij langere teksten de ene keer één hoofdvraag moet stellen, maar de andere keer twee, om een goede samenvatting te krijgen. Tijdens het lezen LWB De kinderen lezen zelfstandig de tekst. U kunt ervoor kiezen om zwakke lezers in een groepje te zetten en met hen samen te lezen.
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 35
Na het lezen LWB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 8. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden te bespreken. 2 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen delen van de tekst aan. De kinderen gebruiken de zin waarin staat dat baleinwalvissen de grote jongens onder de walvissen zijn, om vooraf een conclusie te trekken over de grootte van tandwalvissen. Tandwalvissen zijn kleiner dan baleinwalvissen.
t
3 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden en -zinnen aan en verklaart hun functie. Door het signaalwoord vroeger, weet je dat er waarschijnlijk ook iets over nu gezegd gaat worden. Nu weten we wel beter.
t
met een ander kind. Ze zien in dat je waardering voor de informatie van een tekst afhankelijk is van je voorkennis van het onderwerp. Eigen antwoord.
t
Evaluatie van het leren Bespreek vraag 8. U kunt, als er tijd voor is, de kinderen het antwoord op de juiste twee hoofdvragen van vraag 8 laten geven. Als u dat doet, ontstaat er een leerschema van twee vragen en twee antwoorden, waar de hoofdzaken van de tekst goed in naar voren komen. Daarmee neemt u een voorschot op het maken van een leerschema, zoals dat in blok 3 aan de orde komt. Een leerschema van deze tekst kan er als volgt uitzien:
Leerschema: De vriendelijke reus van de oceaan Welke soorten walvissen zijn er?
Balein- en tandwalvissen. De baleinwalvissen zijn groter en voeden zich met heel kleine beestjes, die ze zeven door hun baleinen. De tandwalvissen vangen grotere dieren met hun scherpe tanden.
Wat is een walvis?
Een walvis is geen vis maar een zoogdier. Hij moet steeds boven water komen om adem te halen.
4 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden en -zinnen aan en verklaart hun functie.
t omdat hij geen vis is, maar een zoogdier. 5 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. De kinderen moeten de verschillende manieren om alinea’s te markeren, kennen. Iedere nieuwe alinea springt aan het begin van de zin een stukje in.
t
6 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Door de juiste zin op te schrijven, geven kinderen te kennen alinea’s te herkennen in de tekst. De grootste walvissen kunnen wel een uur onder water blijven.
t
7 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Kinderen geven de kernzin van een alinea aan. De eerste zin.
t
U kunt het schema op het bord schrijven, maar u kunt het ook voorlezen. Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich voorbereiden met behulp van de software.
• Zet een leeg leerschema op het bord. Zie het ingevulde schema in ‘Instructie centrale doel’.
• Schrijf de hoofdvragen op het bord, klap het bord dicht (zie: ‘Instructie centrale doel’).
• Materiaal: eventueel verzamelt u een aantal voorbeelden van pictogrammen: rookverbod, uitgang, restaurant etc.
8 Tekst interpreteren: je bedenkt de hoofdvraag over de tekst en beantwoordt deze. Bij deze tekst kun je het best twee hoofdvragen bedenken om de hoofdzaken uit de tekst weer te geven. Welke soorten walvissen zijn er? Wat is een walvis?
t
9 Tekst interpreteren: je controleert welke informatie nieuw voor je is. Kinderen schrijven op wat ze interessant vonden om te leren van deze tekst. Ze bespreken dit
35
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 36
LWB 2.2 7A-23
Les: Plaatjes lezen
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: een informatieve tekst over hiërogliefen.
• Tekst 2: een informatieve tekst over pictogrammen.
• Tekst 1 en 2: oud AVI 9; nieuw AVI M6. • Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel c • Tekst interpreteren: je stelt de hoofdvraag over de tekst en beantwoordt deze. Moeilijke woorden c • De tempel: een tempel is een gebouw waarin een god wordt vereerd. Aandachtspunten c • Zet een leeg leerschema op het bord. Zie het ingevulde schema in ‘Instructie centrale doel’. U gaat het schema met de kinderen invullen. • Schrijf de hoofdvragen op het bord, klap het bord dicht (zie: ‘Instructie centrale doel’). Materiaal c • Eventueel verzamelt u een aantal voorbeelden van pictogrammen: rookverbod, uitgang, restaurant etc.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren In de vorige les heb je kennisgemaakt met het stellen van een hoofdvraag en het beantwoorden van deze vraag. Je hebt gezien hoe je dat kunt verwerken in een leerschema. In deze les ga je zelf een leerschema aanvullen. Voor het lezen LWB De kinderen maken vraag 1. Daarvoor lezen ze de tekst alleen globaal; dus ze bekijken titel, tussenkoppen, plaatjes, opvallende signalen en begin en eind van de tekst. 1
Oriënteren op de tekst: je denkt na over inhoud, voorkennis, tekstsoort en leeswijze.
t
Eigen antwoord. Mogelijkheden bij de zin: Ik ben verliefd. Ik ben jarig. Eigen zin met uitwerking. Vraag een aantal kinderen hun beeldschrift te laten zien; de andere kinderen raden wat ermee wordt bedoeld. Nu laat u zelf nog wat pictogrammen zien die u verzameld heeft. Vraag de kinderen
36
naar de betekenis. Tot slot vat u samen: door middel van een plaatje kun je vaak snel duidelijk maken wat je bedoelt. Instructie centrale doel Voordat de kinderen de tekst lezen, gaat u in op het centrale doel van de les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken. Vraag de kinderen de instructietekst uit het leeswerkboek voor zich te nemen. Lees deze tekst voor. U vraagt waar deze tekst over gaat. Antwoord: over vuur maken. Vertel de kinderen dat je naar aanleiding van een tekst een hoofdvraag kunt stellen. De hoofdvraag over deze tekst gaat over vuur maken (het onderwerp van de tekst). Laat de kinderen de vragen op het bord zien. • • • •
Hoe maak ik een kampvuur? Welke mensen hebben met vuur te maken? Waar kun je vuur maken? Hoe maakten de mensen vroeger vuur?
Bespreek welke vraag het beste bij de tekst past. Welke vraag gaat in op de hoofdzaak van de tekst? (Antwoord: Hoe maakten de mensen vroeger vuur? Het begin van de tekst noemt ook wel hoe we nu vuur maken, maar dat is slechts de inleiding.) Schrijf deze vraag in het leerschema op het bord. Bedenk nu samen met de kinderen het antwoord op deze vraag en schrijf dit eveneens in het leerschema. Antwoord: door twee vuurstenen tegen elkaar te ketsen en door glazige steentjes op de zon te richten.
Leerschema: Mag ik een vuurtje? Hoofdvraag
Antwoorden
Hoe maakten mensen vroeger vuur?
Door twee vuurstenen tegen elkaar te slaan. Door een glazige steen op de zon te richten.
Vertel dat je informatie uit een tekst goed kunt onthouden als je er een vraag – antwoordschema van maakt. Door een hoofdvraag te stellen en daar antwoord op te geven, vat je de tekst samen. Tijdens het lezen LWB De kinderen lezen zelfstandig de tekst. U kunt ervoor kiezen om zwakke lezers in een groepje te zetten en met hen samen te lezen.
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 37
Na het lezen LWB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 8. Laat vraag 7 en 8 in duo’s maken. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden te bespreken. 2 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden en -zinnen aan en verklaart hun functie.
t
Het bleek erg moeilijk om met plaatjes dingen uit te leggen die je niet kunt zien of aanraken. Daarom stapten ze over op losse letters. 3 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden en -zinnen aan en verklaart hun functie.
t Regel 36 Wat zouden die betekenen?. 4 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. De rest van de alinea is een uitwerking van deze zin. Onderzoekers kwamen daar pas achter toen ze in Egypte een bijzondere steen ontdekten: de steen van Rosetta.
t
8 Tekst interpreteren: je controleert welke informatie nieuw voor je is.
t Eigen antwoorden. Evaluatie van het leren In deze les hebben de kinderen geoefend met het formuleren van een hoofdvraag en het beantwoorden van die vraag in een leerschema. Besteed uitgebreid aandacht aan vraag 7. Hoe heb je deze vraag ervaren? Was het moeilijk? Gemakkelijk? Vertel dat je deze strategie (het formuleren van hoofdvraag en antwoorden) ook kunt toepassen bij bijvoorbeeld het leren van proefwerken. Laat tot slot enkele kinderen hun antwoord op vraag 8 voorlezen. Welke informatie was nieuw? Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich voorbereiden met behulp van de software.
5 Tekst interpreteren: je wijst signaalwoorden en -zinnen aan en verklaart hun functie. Het moeilijke is dat dit signaal niet voor in de zin staat, maar pas op de derde plaats. Mensen maakten eerst veel kleine tekeningen als ze iets wilden zeggen.
t
6 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
t
Kernzin alinea 1: Veel talen zijn niet begonnen met letters. Kernzin alinea 3: je komt dit beeldschrift vooral tegen op vliegvelden en stations. 7 Tekst interpreteren: je stelt de hoofdvraag over de tekst en beantwoordt deze. Hoewel het bij deze vraag om de kinderen bekend te maken met het stellen van een hoofdvraag, maken ze ook het leerschema van de kleine tekst 2 af. Zo zien ze het verband tussen hoofdvraag en leerschema beter. De antwoorden staan cursief in het schema.
t
Hoofdvraag
Antwoord
Waarvoor gebruikt men nu nog beeldschrift?
In talen gebruikt men geen beeldschrift meer. Men gebruikt alleen nog letters. Maar op plaatsen waar veel buitenlanders bij elkaar komen, gebruikt men weer beeldschrift. Met kleine tekeningen maakt men iets snel duidelijk. Deze noem je pictogrammen.
37
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 38
LWB 2.3 7A-26
Les: Een zak vol geld?
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: informatieve tekst over zakgeld.
• Tekst 1: oud AVI 9; nieuw AVI M6. • Zie ook software.
Centrale strategie/leerdoel c • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Moeilijke woorden c • Het abonnement: als je een abonnement neemt, betaal je in één keer voor een heleboel keer. Bijvoorbeeld een abonnement op het tijdschrift ‘Kidsweek’. • De uitgavenpost: waar je geld aan uitgeeft. B.v. aan kleren, of aan snoep. Dan zijn kleren en snoep uitgavenposten.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Je hebt in de vorige lessen geoefend met het samenvatten van een tekst in de vorm van een vraag en een antwoord. Je hebt geleerd de hoofdvraag en het antwoord daarop in een leerschema te zetten. Je weet dat je op deze manier de inhoud van een tekst gemakkelijker onthoudt. In deze les staat het oefenen met herkennen van alinea’s in een tekst en het aanwijzen van de kernzin van alinea’s centraal.
Nederlands weer zo slecht nog niet Mensen mopperen vaak over het weer. Het is te koud, te warm of te nat. Het is waar dat ons klimaat niet altijd even prettig is. Buitenlanders noemen het weer hier guur en onbetrouwbaar. Je weet ’s morgens nooit hoe het ’s avonds zal zijn. | Maar wist je dat ons klimaat heeft gezorgd voor grote welvaart? Dankzij de regen groeit en bloeit alles dat het een lust is. Het is in Nederland nooit zo warm of koud dat je niet buiten kunt komen. | Eigenlijk gedraagt de natuur zich in ons land heel fatsoenlijk. Veel andere landen hebben last van grote overstromingen, aardbevingen, wervelstormen, vulkaanuitbarstingen, verschrikkelijke droogte, zandstormen, lawines. Tijdens het lezen LWB De kinderen lezen zelfstandig de tekst. U kunt ervoor kiezen om zwakke lezers in een groepje te zetten en met hen samen te lezen.
Voor het lezen LWB De kinderen maken vraag 1. Daarvoor bekijken ze de tekst alleen globaal, dus titel, tussenkoppen, plaatjes en opvallende signalen.
Na het lezen LWB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 9. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden te bespreken.
1
2 Tekst interpreteren: je wijst tekstsignalen aan en verklaart hun functie.
Oriënteren op de tekst: je denkt na over inhoud, voorkennis, tekstsoort en leeswijze. Als je de tekst globaal bekijkt, kun je voorspellen wat het onderwerp van de tekst is. Het onderwerp is zakgeld.
t
Naar aanleiding van de antwoorden op vraag 1 volgt een gesprek over zakgeld. Wie krijgt er zakgeld, wie niet? Wat moet je er allemaal van betalen? Spaar je er ook van? Instructie centrale doel Voordat de kinderen de tekst lezen, gaat u in op het centrale doel van de les, zodat de kinderen goed voorbereid aan de vragen kunnen werken.
38
Lees de instructietekst uit het leeswerkboek voor. Vraag: wat mis je in deze tekst? Wijs de kinderen erop dat deze tekst niet duidelijk is ingedeeld in alinea’s. U laat de kinderen in duo’s bepalen wat de alinea’s zijn. U zegt dat het er drie zijn. De kinderen zetten een | waar een nieuwe alinea begint. Bespreek de antwoorden en laat de kinderen de argumenten voor hun keuzes geven. Vervolgens laat u de kinderen in duo’s de kernzin van de drie alinea’s bepalen. Ze onderstrepen die in de tekst. Bespreek de antwoorden.
Woorden die vetgedrukt zijn, zijn belangrijke en duidelijke tekstsignalen. vaste en vrije uitgaven, vetgedrukt.
t
3 Tekst interpreteren: je wijst tekstsignalen aan en verklaart hun functie. Deze vraag gaat in op de functie van een signaalzin. Er zijn nog andere soorten inkomsten, naast zakgeld.
t
4 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 39
Er zijn verschillende manieren waarop een nieuwe alinea te herkennen is. In dit geval is er een witregel tussen de verschillende alinea’s. begint na een witregel.
t
5 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich voorbereiden met behulp van de software.
• Het tekstdeel ‘Walvistraan’ van de leestekst wordt gebruikt voor de instructie strategisch lezen. U leest het voor.
De kinderen moeten nu in staat zijn de kernzin in een alinea aan te wijzen. Geld dat je krijgt, vormt inkomsten.
t
6 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. De denkstappen in de alinea’s houden verband met elkaar. Kinderen tonen met het antwoord op deze vraag dat ze die samenhang herkennen. In alinea 2 en 3 wordt uitgelegd welke uitgavenposten er zijn.
t
7 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&hvragen over belangrijke personen en gebeurtenissen.
t 1 Zakgeld. 2 Geld verdienen met klusjes. 8 Samenvatten: je maakt een samenvatting van de tekst. De kinderen bepalen welke zinnen in een samenvatting thuishoren. Het gaat erom hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden. De meeste kinderen krijgen zakgeld. Geld dat je krijgt, vormt inkomsten. Geld kun je aan van alles uitgeven. Er zijn twee groepen uitgavenposten. Vaste uitgaven. Vrije uitgaven.
t
9 Tekst beoordelen: je geeft je mening over een tekst en legt uit waarom je dat vind. Kinderen denken na over het verschijnsel ‘kleedgeld’. Voor velen een nieuwigheid. U kunt in de ‘Evaluatie van het leren’ naar een paar opvattingen over kleedgeld vragen en er een gesprek over voeren. Eigen antwoord.
t
Evaluatie van het leren Bespreek vraag 2 kort, vraag 4, 5 en 6 uitgebreid. Laat bij vraag 9 enkele kinderen hun mening verwoorden. Mogelijk is er tijd voor een korte discussie. Let op de manier waarop kinderen op elkaar reageren; een mening kan nooit goed of fout zijn. Een mening is een persoonlijke overtuiging, waarmee je het eens of oneens kan zijn.
39
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:43 Pagina 40
LWB 2.4 7A-29
Les: Hollandse handel in de 16e eeuw
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: geschiedenistekst over het zoeken naar een zeeweg naar Indië en het onverwachte gevolg daarvan: de walvisvaart. • Tekst 1: oud AVI 9; nieuw AVI M6. • Zie ook software. Centrale strategie/leerdoel c • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Moeilijke woorden c • Handel drijven: als iemand handel drijft, koopt
• • • •
hij producten. Die verkoopt hij weer (met winst) aan iemand anders. De route: een route is de weg die je volgt om ergens te komen. De walvistraan: traan (vet) blijft over na het koken van stukken vlees van de walvis. Het product: een product wordt in een fabriek gemaakt of het groeit op het land van een boer. De expeditie: een expeditie is een reis van een groep mensen die iets willen onderzoeken.
Aandachtspunten c • Het tekstdeel ‘Walvistraan’ wordt gebruikt voor de instructie strategisch lezen. U leest het voor.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren In de vorige les hebben de kinderen vragen gemaakt over alinea’s. U bespreekt de volgende kenmerken van alinea’s: • een alinea beschrijft een denkstap van de schrijver; • voor een alinea staat een regel wit, of de regel springt een stukje in; • veel alinea’s bestaan uit een kernzin en de rest (vaak een uitleg van de kernzin); • alinea’s en kernzinnen herkennen helpt goed bij het maken van een samenvatting van de tekst. Vandaag ga je opnieuw vragen maken over het herkennen van alinea’s en het aanwijzen van de kernzin van een alinea.
Voor het lezen LWB De kinderen maken vraag 1. 1
Oriënteren op de tekst: je denkt na over inhoud, voorkennis, tekstsoort en leeswijze. De kinderen voorspellen waar de tekst over zal gaan. Geschiedenistekst over hoe Hollanders in de walvisvaart terecht kwamen.
t
Bespreek het antwoord op vraag 1 in de ‘Evaluatie van het leren’. Instructie strategisch lezen LWB Voordat u het tekstblokje ‘Walvistraan’ voorleest, zegt u dat u eerst gaat kijken waar deze tekst over gaat en hoe deze tekst in elkaar zit. U wijst op de teksttitel en op het tussenkopje van dit tekstdeel. Het lijkt te gaan over Hollanders die op reis gaan en over walvissen. Walvistraan, wil dat zeggen dat de walvissen verdrietig zijn of pijn hebben? (kijk maar naar het plaatje). Het onderwerp wordt nog niet helemaal duidelijk wanneer je titel, tussenkopje en plaatjes bekijkt. U leest nu het eerste tekstdeel voor. Daarna gaat u op zoek naar de alinea’s. Uit hoeveel alinea’s is deze tekst opgebouwd? Hoe zie je dat? Van welke regel tot welke regel lopen ze? U geeft de antwoorden samen met de kinderen. Lees de eerste alinea nog eens voor en bepaal samen met de leerlingen welke zin het belangrijkste is. Antwoord: de eerste, de volgende twee zinnen zijn er uitleg bij. Dit is de kernzin. Bepaal zo van iedere volgende alinea de kernzin. Ook in de 2e en 3e alinea is het de eerste zin. De kinderen onderstrepen de kernzinnen van de tekst in de leestekst. Tijdens het lezen U heeft het eerste tekstdeel voorgelezen en met de kinderen behandeld. Ze lezen nu zelfstandig de rest van de tekst. Na het lezen LWB De kinderen maken zelfstandig vraag 2 t/m 10. Ruim voldoende tijd in om de antwoorden met de kinderen te bespreken. 2 Tekst interpreteren: je wijst tekstsignalen aan en verklaart hun functie. De kinderen geven te kennen dat ze in schuin gedrukte woorden een tekstsignaal zien. walvistraan, nieuwe handelsroutes, zeeweg naar Indië; schuin gedrukt.
t
40
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:44 Pagina 41
3 Tekst interpreteren: je wijst tekstsignalen aan en verklaart hun functie. De kinderen moeten laten zien dat ze in een vraagzin een tekstsignaal herkennen. Maar hoe kwamen de Hollanders terecht in de walvisvaart?
t
4 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan.
t Alinea 1: de eerste. Alinea 2: de eerste. 5 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. De kinderen weten dat de rest van een alinea een uitwerking is van de kernzin. Deze uitwerking kan verschillende vormen aannemen, maar een uitleg in de vorm van voorbeelden komt vaak voor. Er worden voorbeelden gegeven bij de inhoud van de kernzin.
t
6 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&hvragen over belangrijke personen en gebeurtenissen.
t
Willem Barentsz.
7 Tekst interpreteren: je beantwoordt w&hvragen over belangrijke personen en gebeurtenissen.
10 Tekst beoordelen: je geeft je mening over een tekst en legt uit waarom je dat vindt. U kunt bij de bespreking van deze vraag uitleggen dat het hier om een informatieve tekst gaat en dat je die kunt beoordelen door te kijken of je er iets van geleerd hebt. De oordelen ‘saai’ en ‘spannend’ horen meer bij een verhaal thuis. Eigen antwoorden.
t
Evaluatie van het leren Bespreek vraag 1. Wijs erop dat de kinderen hier hetzelfde hebben gedaan als eerder was voorgedaan. Dat wil zeggen dat ze goed hebben gelet op de tekstsignalen als titel, tussenkopjes en plaatjes. Bespreek de andere vragen, besteed extra aandacht aan het intekenen van de routes (vraag 7). Laat daarna enkele kinderen hun mening over de tekst toelichten (vraag 10). Benadruk dat je een informatieve tekst anders beoordeelt (wat heb ik ervan geleerd?) dan bijvoorbeeld een verhaal (was ik geboeid, ontroerd?). Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers zich voorbereiden met behulp van de software.
• De volgende les is een toets die gekopieerd moet worden (zie ‘Kopieerbladen’).
De routes van de Portugezen en van de Hollanders moeten duidelijk zijn voor de kinderen. Dan kunnen ze die juist intekenen. De route van de Hollanders gaat in het rood om Noorwegen, Rusland en China heen naar Indië; die van de Portugezen gaat in het groen naar Zuid-Afrika, om Kaap de Goede Hoop en zo naar Indië.
t
8 Tekst interpreteren: je geeft verbanden tussen delen van de tekst aan. Alles wat in de inleiding als onderwerp wordt genoemd: de walvisvaart en het zoeken van een route naar Indië komt in de conclusie terug. Deze conclusie bestaat dan ook uit de laatste twee zinnen en niet alleen uit de laatste. De weg … op gang.
t
9 Tekst samenvatten: je maakt een samenvatting van de tekst.
t 1580, 18 mei 1596, 17 juli 1596, juni 1597.
41
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:44 Pagina 42
LWB
2.5 7A-32 KB 2
Les: Het kleinste kamertje (toets)
INFORMATIE Leestekst c • Tekst 1: informatieve tekst over de geschiedenis van de menselijke hygiëne. • Tekst 1: oud AVI 9; nieuw AVI M6. • Zie ook software.
c
Strategie en leerdoel • Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. • Tekst interpreteren: je stelt de hoofdvraag over de tekst en beantwoordt deze. Moeilijke woorden c • De opgraving: bij een opgraving worden er oude
• •
• •
voorwerpen uit de grond opgegraven. Deze zijn gebruikt door mensen die heel lang geleden hebben geleefd. Het stadsbestuur: een groep mensen die de leiding heeft van een stad. Openbaar: dit zeg je van dingen waar iedereen bij mag zijn. Van een openbare bibliotheek mag iedereen lid worden, van het openbaar vervoer mag iedereen gebruik maken, een openbaar toilet is voor iedereen toegankelijk. De hygiëne: wie op hygiëne let, zorgt ervoor dat alles netjes en schoon is. Dat doet hij omdat hij niet ziek wil worden door bacteriën. Het riool: de afvoerpijpen van de wc en de gootsteen komen uit in het riool. Het is een brede buis onder de grond waardoor het vieze water wegspoelt.
Aandachtspunten c • Behandel de toets als een normale les. De vragen staan op kopieerblad 2. Bespreek de vragen en antwoorden op een later tijdstip. • De kinderen maken de vragen zo zelfstandig mogelijk. U bepaalt welke kinderen u helpt. • De bevindingen en resultaten noteert u op het betreffende toetsregistratieblad en het analyseblad (zie ‘Kopieerbladen’). • Let erop dat u in ‘Voor het lezen’ geen antwoorden weggeeft.
LESBESCHRIJVING Oriëntatie op het leren Bespreek kort wat de kinderen in de vorige lessen hebben geleerd. Je hebt geleerd alinea’s in een tekst te onderscheiden en de kernzin van een alinea te bepalen. Ook heb je geleerd dat je door de hoofdvraag over de tekst te stellen, belangrijke
42
informatie van de tekst kunt onthouden. De informatie zit in het antwoord op de hoofdvraag. Vandaag ga je een toets maken op een kopieerblad. Je gaat dat zelfstandig doen. De vragen lijken sterk op de vragen in de vorige lessen. Je hebt er al veel mee geoefend. Voor het lezen LWB-KB De kinderen maken vraag 1 en 2 zelfstandig. Daarvoor lezen ze de tekst globaal; dus titel, tussenkoppen, plaatjes, opvallende signalen, begin en eind. Geef de kinderen dus kort de tijd om deze vragen te maken. 1
Oriënteren op de tekst: je denkt na over inhoud, voorkennis, tekstsoort en leeswijze.
t
Een informatieve tekst over de geschiedenis van de wc. 2 Tekst interpreteren: je wijst tekstsignalen aan en verklaart hun functie.
t Titel, alinea’s, witregels en plaatjes. U bespreekt de antwoorden op de vragen op een later tijdstip. Tijdens het lezen LWB De kinderen lezen zelfstandig de tekst. U kunt ervoor kiezen de tekst voor te lezen aan zwakke lezers (waarschijnlijk is dit niet nodig omdat die kinderen de tekst al gelezen hebben met behulp van de software). Ga na welke woorden de kinderen niet kennen en licht deze toe (zie ook: ‘Moeilijke woorden’). Ga nu niet op de tekstinhoud zelf in, want daarmee kunt u antwoorden op sommige toetsvragen weggeven. Na het lezen LWB-KB De kinderen maken vraag 3 t/m 10 zelfstandig. Observeer hoe het de zwakkere lezers vergaat. Zijn ze in staat om zonder hulp de vragen te lezen en te verwerken? Bepaal in welke mate u ze op weg helpt. Evaluatie van het leren Bespreek kort wat de kinderen van de toets vonden. Was het gemakkelijk of moeilijk? Is het gelukt alle vragen af te maken? Op een later tijdstip bespreekt u de toetsresultaten en de antwoorden op de vragen. Besteed daarbij vooral aandacht aan de vragen die de centrale leerdoelen betreffen: vraag 4,5 en 6 over kernzinnen en alinea’s en vraag 8 en 9 over het stellen van de hoofdvraag en het beantwoorden van die hoofdvraag.
02-TV1 HL7 blok 1-6 30-10-2007 10:44 Pagina 43
Scoringsvoorschrift en toelichting 3 Tekst interpreteren: je wijst tekstsignalen aan en verklaart hun functie. Deel 1: Bij de Grieken. 2: Bij de Romeinen. t 3: Poepen in de Middeleeuwen. 4: Een spoeltoilet in Engeland. 5: Doorspoelen in Frankrijk en Nederland. 4 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Door de kernzin te bepalen zien kinderen in deze vraag de essentie van deel 2. Alle drie de alinea’s van dit deel gaan namelijk over hoe de Romeinen het anders deden. De Romeinen deden het anders.
t
5 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. De meeste alinea’s hebben een kernzin, maar niet allemaal. Dit is een mooi voorbeeld van een ‘stapelalinea’; de kernzin wordt niet uitgewerkt, maar er wordt meer kerninformatie ‘gestapeld’. Poepen op straat, mesthoop, emmer thuis, enz. alinea 2.
t
tekst me nieuwe informatie? Of geeft de tekst me de informatie die ik zoek? Bij informatieve teksten gaat het minder om de grappigheid ervan, of in hoeverre ze op je gevoel inspelen. Daar let je juist op bij verhalende teksten. Of hij me nieuwe informatie geeft.
t
Vraag 1 2 3 4 5 6 7
Punten 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0
8 9 10 Totaal
1,0 1.5 0.5 10
Toelichting
1 ft=0,5; 2=0 centraal doel centraal doel centraal doel Centraal doel 1 ft=0,5; 2=0 centraal doel 1 ft=0,5; 2=0
Voorbereiden volgende les c • Laat zwakke lezers de tekst voorbereiden met behulp van de software.
6 Tekst interpreteren: je herkent alinea’s en wijst de kernzin ervan aan. Deze alinea’s beginnen klassiek met een kernzin als eerste zin. Alinea 1: eerste zin. Alinea 2: eerste zin.
t
7 Tekst interpreteren: je geeft het verband tussen delen van de tekst aan.
t
Juiste volgorde van de plaatjes: 4 – 3 – 2 – 5 – 1 – 6. 8 Tekst interpreteren: je stelt de hoofdvraag over de tekst en beantwoordt deze.
t
Hoe veranderde de wc vanaf de Grieken in de oudheid tot nu? 9 Samenvatten: je maakt een samenvatting van de tekst. Kinderen maken een samenvatting van de tekst door de juiste zinsdelen met elkaar te verbinden. Deze samenvatting zou een antwoord moeten zijn op de hoofdvraag van vraag 7. 1 met zin 3, 2 met zin 4, 3 met zin 6, 4 met zin 2, 5 met zin 6, 6 met zin 1.
t
10 Tekst beoordelen: je geeft je mening over een tekst en je legt uit waarom je dat vindt. Het gaat hier om je mening over een informatieve tekst. Dan bepaal je in de eerste plaats of je geïnformeerd bent door deze tekst. Geeft de
43