Stress, werk en de inrichting van het kantoor Leonie van de Kamer Universiteit van Amsterdam Abstract Ziekteverzuim is een belangrijk probleem binnen organisaties, werknemers vervullen minder taken en het kost de organisatie veel geld. Eén van de oorzaken van ziekteverzuim is stress. Stress kan worden ervaren door sociaal psychologische factoren die aangezet worden door de fysieke elementen van een inrichting. Tevens kan de omgeving van het kantoor ervoor zorgen dat de werknemers productiever werken en de organisatie dus betere resultaten kan behalen. De onderzoeksvraag van deze thesis luidt: “Hoe kan de inrichting van een kantoor leiden tot minder stress onder werknemers en daarmee tot het verminderen van ziekteverzuim?” Er wordt onderzocht welke sociaal psychologische factoren vanuit de omgeving aangrijpen op de biologische en cognitieve processen in het menselijk lichaam die leiden tot stress. Stress wordt ervaren door vermindering van controle en rechtvaardigheid en deze kunnen worden verminderd door fysieke elementen als een groene omgeving, ventilatie, daglicht en flexibele kantoren als thuiskantoren en virtuele kantoren. Tevens wordt er een voorstel gedaan voor vervolgonderzoek voor de omgevingspsychologie in organisaties. Begeleider:
Dr. R. Hamel
Studentnummer:
6082858
Datum:
22 mei 2012
Aantal woorden:
7898
1
Inhoudsopgave 1. INTRODUCTIE
3
2. WAT HOUDT STRESS PRECIES IN? 2.1 VERSCHILLENDE INVALSHOEKEN VAN STRESS 2.2 HET STRESSMODEL
5 5 7
3. STRESS IN HET BREIN
9
4. DE SOCIALE PSYCHOLOGIE VAN STRESS 4.1 PSYCHOLOGISCHE ACCEPTATIE 4.2 SOCIALE STEUN EN MOTIVATIE 4.3 CONTROLE 4.4 DE VOORSPELBAARHEID EN DE NABIJHEID VAN DE SITUATIE 4.5 AROUSAL 4.6 AANPASSING AAN DE SITUATIE
10 10 11 11 12 13 14
5. STRESS IN RELATIE TOT WERK 5.1 RECHTVAARDIGHEID OP DE WERKVLOER
15 15
6. FYSIEKE STRESS-‐VERMINDERENDE ELEMENTEN 6.1 SICK BUILDING SYNDROME 6.2 NATUURLIJKE OMGEVING 6.3 VERSCHILLENDE WERKPLEKKEN
18 18 18 20
7. DISCUSSIE
21
8. ONDERZOEKSVOORSTEL 8.1 PROBLEEMSCHETS 8.2 ONDERZOEKSMETHODE 8.3 DATA ANALYSE 8.4 INTERPRETATIE VAN MOGELIJKE RESULTATEN
23 23 25 26 26
LITERATUURLIJST
28
2
1. Introductie
Stress is één van de meest voorkomende oorzaken van ziekteverzuim onder werknemers. In
2011 steeg het aantal werknemers dat te maken kreeg met een burnout met elf procent (Hovemann, 2012). Gek genoeg meldde acht procent minder mensen zich ziek op het werk. Hovemann stelt dat dit zou kunnen komen door de aanhoudende economische crisis. Een werknemer die kampt met een naderende burnout is onder andere sneller geïrriteerd, minder flexibel, gaat zeer traag werken, heeft geen motivatie meer en heeft moeite met concentratie. Deze verschijnselen zorgen ervoor dat de werknemer minder productief werkt en dit kost de werkgever veel geld. Wanneer de persoon zich ziek meldt in verband met een burnout kost dit de organisatie nog meer geld en is er een onzekerheid over de terugkeer van de medewerker (Kuiper, 2003).
Aan ziekteverzuim zijn hoge kosten gekoppeld en wanneer werknemers zich ziek melden
moet het werk worden overgenomen door collega’s, bij wie de werkdruk ook weer oploopt. Om deze reden moeten organisaties zorgen voor preventie van stress en burnouts. Preventie van burnouts kan op vele verschillende manieren en één daarvan is zorgen voor een gezonde werkomgeving. De focus van deze thesis zal dan ook liggen op de relatie tussen de werkomgeving en het verminderen van stress onder werknemers. Stress kan worden veroorzaakt door zowel sociaal psychologische factoren als werkcontrole en werksfeer, als door de fysieke elementen uit de werkomgeving, denk aan temperatuur, licht en opstelling van bureaus. De onderzoeksvraag van deze these zal luiden: “Hoe kan de inrichting van een kantoor leiden tot minder stress onder werknemers en daarmee tot het verminderen van ziekteverzuim?”
Deze onderzoeksvraag zal worden beantwoord door middel van een aantal deelvragen. Deze
deelvragen zullen ingaan op de volgende onderwerpen:
•
Wat stress precies inhoudt;
•
Wat er in de hersenen gebeurt wanneer stress wordt ervaren;
•
Welke sociaal psychologische factoren kunnen bijdragen aan het verminderen van stress;
•
Wat er bekend is over stress onder werknemers in organisaties;
•
Welke fysieke elementen van het interieur kunnen bijdragen aan het verminderen van stress. Na het beantwoorden van deze deelvragen zal er een conclusie worden getrokken waarin
een kantoorinrichting wordt omschreven waarbij stress zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Tevens zal na het literatuuronderzoek een gedetailleerd plan worden gegeven voor een empirisch onderzoek.
3
Binnen deze these zal het stressmodel van Bell, Greene, Fisher en Baum (2001) centraal
staan. Dit model zal in de verschillende deelvragen besproken worden en er zal commentaar op het model worden gegeven. In de conclusie zal er een duidelijk overzicht worden gegeven wat de tekortkomingen van het model zijn (onderbouwd door de verschillende deelvragen) en hoe het model verbeterd kan worden wanneer het gaat om stress onder werknemers in een organisatie.
4
2. Wat houdt stress precies in?
Stress is een algemeen begrip dat vaak wordt gebruikt, alleen is over de betekenis nog veel
discussie. Tevens is het voor elke persoon verschillend wanneer stress wordt ervaren. Binnen deze these zal niet worden ingegaan op de persoonlijke verschillen die van invloed zijn op het ervaren van stress. Deze these zal wel ingaan op de fysieke en sociaal psychologische verschijnselen van stress.
Wanneer men de definitie van stress opzoekt in het woordenboek komt men op de volgende
definitie: “de; m aanhoudende geestelijke druk; spanning”. Deze definitie is nog vaag en niet alles omvattend. In het boek van Bell, Greene, Fisher en Baum (2001) wordt stress beschreven als: “Vele elementen uit de omgeving kunnen worden gezien als stressoren, zoals geluid en drukte. Stressoren worden gezien als de aversieve omstandigheden die het welzijn van een persoon kunnen bedreigen. Stress is de mediërende variabele op deze omstandigheden.” Deze definitie beschrijft een stuk beter wat stress precies is. De verschillende omstandigheden waaronder stress optreedt zijn nog niet duidelijk en worden verder in deze these onderzocht. 2.1 Verschillende invalshoeken van stress Onderzoek naar stress kan worden onderverdeeld in verschillende invalshoeken (Cohen, Kessler en Underwood, 1997): •
De omgevings invalshoek van stress gaat ervan uit dat stress voortkomt uit verschillende levensgebeurtenissen. Hierbij kan worden gedacht aan conflicten in relaties of dagelijkse gebeurtenissen. Onderzoekers binnen deze invalshoek bestuderen de invloed van stressvolle veranderingen in de omgeving op hartkwalen en dergelijke aandoeningen die in relatie zouden kunnen staan met stress. Volgens Maddock en Pariante (2001) wordt stress al een lange tijd in relatie gebracht met ziekten als Astma, MS en Reuma, maar de meest bekende relatie blijkt volgens hen te liggen tussen stress en Coronaire Hartziekten (CHD). Mensen met een type A persoonlijkheid (overdreven competitiedrang, agressiviteit, ongeduldigheid, vijandigheid en een dringend gevoel van tijd) ervaren met regelmaat episoden van stress en dit heeft een hoge correlatie met het ontwikkelen van CHD.
•
De psychologische invalshoek van stress gaat ervan uit dat stress voortkomt uit de subjectieve perceptie en evaluatie die een persoon heeft van een bepaalde gebeurtenis. Wanneer de persoon de gebeurtenis niet onder controle heeft en zich niet kan aanpassen aan de situatie, wordt er een negatieve emotie ervaren die zich op den duur kan uiten in stress. Wanneer een persoon zich bijvoorbeeld bedreigd voelt in een bepaalde situatie kan dit worden ervaren als stress en kan de persoon gedragingen gaan uitvoeren die negatief zijn voor de gezondheid, zoals roken en alcohol drinken, slecht slapen en zich anders gedragen binnen interpersoonlijke relaties.
5
•
De biologische invalshoek van stress focust zich meer op de lichamelijke aspecten van stress. Binnen deze invalshoek worden twee systemen aangeduid als indicatoren van stress: het Sympatisch Adrenaline Medullair systeem (SAM) en het Hypofyse Bijnierschors-‐As systeem (HPA). Het SAM systeem wordt ook wel het ‘fight-‐or-‐flight’ systeem genoemd en zorgt ervoor dat de hersenen en het centrale zenuwstelsel in paraatheid worden gebracht voor actie. Dit systeem scheidt de hormonen epinefrine (adrenaline) en norepinefrine (noradrenaline) uit en dit zorgt ervoor dat de hartslag omhoog gaat, de bloedvaten wijder worden en men meer gaat zweten. Dit systeem wordt door Bell et al. (2001) omschreven als het toenemen van de arousal. Het HPA-‐systeem werkt in de volgende drie fases: 1. Een alarmfase waarin de neurotransmitter ACTH wordt uitgescheiden door de hypofyse, die zich in de hersenen bevindt. Deze neurotransmitter zorgt ervoor dat de bijnierschors begint met het uitscheiden van verschillende hormonen, bij mensen is dit voornamelijk cortisol. De cortisolspiegel stijgt zeer snel in deze fase. 2. In de tweede fase past het lichaam zich aan op de verhoogde cortisolspiegel, waardoor spiegel hoog kan blijven. 3. In de laatste fase stopt de hypofyse met het uitscheiden van ACTH en daarmee wordt ook de bijnierschors gestopt. Dit komt doordat het lichaam zich niet meer kan aanpassen aan de hoge cortisolspiegel en uitgeput raakt. De situatie wordt nu gezien als te ‘stessvol’ en in deze fase wordt het lichaam dan ook kwetsbaarder voor ziektes. Wanneer de eerste twee fases te lang hebben aangehouden kan er in deze laatste fase een zogenoemde ‘breakdown’ plaatsvinden die zelfs de dood als gevolg kan hebben. Maddock en Pariante (2001) geven aan dat de ‘breakdown’ plaatsvindt wanneer men chronische stress ervaart. Dit zorgt er namelijk voor dat het immuunsysteem onderdrukt wordt. Wanneer dit gebeurt, kunnen de ontstekingsremmende cytokines die het immuunsysteem normaal uitscheidt niet meer hun werk doen en dit kan resulteren in symptomen van een depressie.
Bell et al. (2001) geven voor een ‘breakdown’ een soortgelijke benaming, namelijk overstimulatie. Volgens hen valt dit begrip meer binnen de cognitieve psychologie. Overstimulatie kan volgens hen plaatsvinden wanneer er een ‘overload’ aan informatie vanuit de omgeving tegelijk het individu binnenkomt en het individu geen adaptatierespons op deze hoeveelheid aan informatie kan geven. Het individu zal dan een ‘directed attention fatigue’ ervaren, dit kan resulteren in moeite met concentreren, toename van het maken van mentale fouten en irritatie. Dit is een minder erge variant van ‘breakdown’ dan door Cohen et al. (1997) wordt genoemd, maar wanneer de ‘overload’ van Bell et al. (2001) te lang aanhoudt zullen de gevolgen voor het individu ook ernstiger worden.
6
De drie verschillende invalshoeken zijn niet helemaal verschillend en er zit in elke invalshoek
wel een overlap met een andere invalshoek. Zo wordt in de omgevingsinvalshoek gekeken wat de invloed is van de omgeving op de lichamelijke/biologische processen en omvat daarmee ook de biologische invalshoek. Psychologische stress komt ook niet alleen voort uit het individu zelf en zal een oorzaak hebben die in de omgeving ligt, hiermee omvat het ook gedeeltelijk de omgevingsinvalshoek. 2.2 Het stressmodel De definitie die Bell et al. (2001) geven voor stress kan dan ook niet direct in één van deze invalshoeken worden geplaatst en daarom hebben zij een ‘stressmodel’ opgesteld. Dit model zal een rode draad vormen binnen deze these en ziet er als volgt uit:
Dit model geeft aan dat er zowel omgevings-‐, als psychologische en biologische elementen van belang zijn om stress te veroorzaken. Deze zijn respectievelijk weergegeven als ‘environmental stimulation’, ‘individual psychological factors’ en ‘cognitive aspects of the stimulus’ en de ‘alarm reaction’ in het stressmodel. Het model omvat alle invalshoeken die worden gegeven door Cohen et al. (1997) en laat zien dat er niet zomaar een zwart-‐witte scheiding tussen de verschillende
7
invalshoeken zit, maar dat ze wel degelijk van invloed zijn op elkaar. De meeste stressoren zijn factoren vanuit de omgeving en daarom niet direct aan te passen door een individu. Een individu kan zich wel aan de situatie aanpassen door bijvoorbeeld beter proberen om te gaan met een bepaalde situatie. Deze factor wordt binnen het stressmodel ‘coping’ genoemd en kan worden vergeleken met aanpassing (‘adaptation’ in het stressmodel). Omdat het begrip ‘coping’ teveel verschillende aspecten omvat om in deze these te omschrijven, zal alleen aanpassing worden besproken en zal ‘coping’ buiten beschouwing worden gehouden.
Zoals te zien is in het stressmodel, is de factor aanpassing een belangrijke factor en deze
factor kan men helpen beter om te gaan met de stressoren vanuit de omgeving of stress zelfs helemaal te voorkomen.
8
3. Stress in het brein
Alle processen die in het individu plaatsvinden wanneer stress wordt ervaren komen voort
uit het brein. In de biologische invalshoek van Cohen et al. (2001) worden er al twee systemen van stress genoemd die vanuit de hersenen gestuurd zijn. Over de exacte definitie van stress zijn de verschillende invalshoeken het nog lang niet eens, maar één ding is zeker: ”stress is alles dat de secretie van cortisol verhoogd” (Heuser en Lammers, 2003). Cortisol is het hormoon dat wordt uitgescheiden door de bijnierschors, deze uitscheiding wordt aangezet door de hypofyse in de hersenen. De hypofyse stuurt namelijk de neurotransmitter ACTH naar de bijnierschors die dan begint met het produceren van cortisol. Maar zoals niets vanzelf gaat, zal de hypofyse ook input nodig hebben om de bijnierschors aan te sturen. Deze input krijgt de hypofyse vanuit de hypothalamus, wanneer er meerdere stressoren door het individu worden ervaren zal er vanuit de paraventriculaire neuronen van de hypothalamus het corticotropin-‐releasing hormoon (CRH) naar de hypofyse worden gestuurd. Wanneer dit gebeurd wordt er ACTH uitgescheiden door de hypofyse, waardoor er cortisol wordt uitgescheiden door de bijnierschors.
Cortisol heeft op zijn beurt ook weer invloed op de hersenen via een feedback-‐systeem. Dit
systeem bevindt zich voornamelijk in de hippocampus. In de hippocampus bevinden zich twee typen receptoren: receptoren die minder gevoelig zijn voor cortisol en een belangrijke rol spelen bij het ervaren van acute stress en receptoren die de basale activiteit van het gehele HPA-‐systeem regelen. Wanneer de hippocampus chronisch een overschot of tekort aan cortisol zal ontvangen zullen er structurele veranderingen plaats vinden binnen de hippocampus waardoor de individu anders zal gaan reageren op stress (Heuser & Lammers, 2003).
Een ander belangrijke structuur in de hersenen die in verband wordt gebracht met stress is
de reticulaire formatie (Bell et al., 2001) die zich bevindt in de hersenstam (Gazzaniga, 2009). Arousal wordt in deze structuur gekenmerkt door een verhoging van activiteit van de neuronen. Arousal wordt gezien als een continuüm met aan de ene kant slaap en aan de andere kant opwinding. Tevens wordt arousal in verband gebracht met verschillende typen gedrag en is een belangrijk begrip binnen de omgevingspsychologie en stress (Bell et al., 2001).
Alle componenten uit het stressmodel van Bell et al. (2001) beïnvloeden de hypothalamus,
hypofyse, hippocampus en reticulaire formatie in de hersenen. Alhoewel men de werking van deze systemen niet zelf kan beïnvloeden is het wel mogelijk om de input van deze systemen te veranderen door bijvoorbeeld beter leren om te gaan met stress.
9
4. De sociale psychologie van stress
In het stressmodel van Bell et al. (2001) staan niet alleen biologische elementen of
omgevingselementen maar ook sociaal psychologische elementen. Deze vallen binnen de psychologische invalshoek van Cohen et al. (1997) omdat deze gaan over de subjectieve perceptie en evaluatie die een persoon heeft van een bepaalde gebeurtenis. Binnen het stressmodel gaat het ten eerste om de elementen die van invloed zijn op de cognitieve inschatting of de omgeving bedreigend is voor een individu. De meest belangrijke factoren die hierop van invloed zijn, staan hieronder weergegeven: •
De stimulatie vanuit de omgeving. Wordt besproken in hoofdstuk 6;
•
Psychologische acceptatie, deze staat niet in het stressmodel weergegeven maar is wel degelijk van belang. De reden en de werking hiervan wordt besproken in paragraaf4.1;
•
De individuele psychologische factoren zoals bijvoorbeeld motivatie en sociale steun. Deze worden besproken in paragraaf 4.2;
•
De waargenomen controle over de situatie. Wordt besproken in paragraaf 4.3;
•
De voorspelbaarheid van de situatie en nabijheid van de situatie. Wordt besproken in paragraaf 4.4.
Vervolgens zal de invloed van deze factoren op de arousal die wordt ervaren en de aanpassing aan de situatie worden besproken in de paragrafen 4.5 en 4.6. 4.1 Psychologische acceptatie Om het gedrag van individuen binnen organisaties te onderzoeken, wordt er door organisatiepsychologen al lang gekeken naar de werkpatronen, het ontwerp van het werk en de rollen die de individuen innemen binnen organisaties. Veel van deze organisatiepsychologen claimen dat zowel de manier waarop het werk is ontworpen als individuele karakteristieken van invloed zijn op de mentale gezondheid van de werknemers. Psychologische acceptatie kan voor een groot deel bijdragen aan de mentale gezondheid van werknemers en is van invloed op de cognitieve beoordeling van de omgeving. Om deze reden is psychologische acceptatie dan ook een belangrijke en nuttige toevoeging op het stressmodel van Bell et al. (2001).
Psychologische acceptatie is een tweedelig proces waarbij het individu eerst in staat moet
zijn om alle psychologische gebeurtenissen te ervaren zonder deze gebeurtenissen te willen veranderen, ontwijken of controle te willen hebben over deze gebeurtenissen. Wanneer men deze gebeurtenissen kan accepteren kan men ten tweede, zijn energie effectiever gebruiken, waardoor er minder stress hoeft te ontstaan.
Tegenwoordig wordt de acceptatietheorie in therapieën gebruikt waarbij men een betere
10
mentale gezondheid kan verkrijgen, minder stress ervaart, minder depressies optreden en men innovatiever gaat denken (Bond en Bunce, 2003). Niet alle stressoren kunnen worden voorspeld, maar wanneer men acceptatie kan vinden in de meest simpele stressoren als bijvoorbeeld de dagelijkse stressoren (denk aan wachten in de file, wachten op telefoontjes en mailtjes) kan men zijn energie op andere dingen richten. Wanneer men zich van tevoren kan neerleggen bij deze dagelijkse stressoren kan stress vanuit deze simpele dingen worden voorkomen. 4.2 Sociale steun en motivatie Tijdens het werk speelt de sociale steun van mensen uit de directe omgeving een rol in het verminderen van stress. Sociale steun kan de effecten van stressvolle situaties namelijk verminderen doordat men in staat is stress te uiten naar andere personen. Wanneer men het gevoel krijgt dat zijn of haar probleem wordt begrepen en anderen ook met dit probleem rondlopen, kan men er samen iets aan doen en dit voelt als een opluchting (Bell et al., 2001). Tevens kan deze opluchting men weer motiveren om door te zetten en met frisse moed aan de slag te gaan. Men kan werkstress dus verlichten door met anderen te praten over het probleem dat stress veroorzaakt waardoor het minder invloed kan hebben op de fysieke toestand van de persoon. 4.3 Controle Controle is de meest belangrijke variabele die van invloed is op het stressniveau van een individu. Controle staat recht tegenover psychologische acceptatie, maar is niet te negeren binnen complexere problemen die zich op de werkvloer voordoen. De reden dat controle gezien kan worden als het tegengestelde van acceptatie is dat bij acceptatie men zich neerlegt bij het feit dat men niets aan de situatie kan veranderen en bij controle wilt men juist de touwtjes in handen nemen en kan zich er niet bij neerleggen. Bij complexe problemen op de werkvloer, zoals bijvoorbeeld rollenconflicten of spanningen tussen medewerkers, is het van belang dat men het gevoel heeft inspraak te hebben op de situatie en de situatie onder controle heeft. Heeft men geen controle over de situatie en worden alle beslissingen buiten hem of haar om gedaan, zal dit voor een gevoel van machteloosheid zorgen en kan men meer stress ontwikkelen. Tevens kan het gevoel van controle positieve emoties met zich meebrengen en kan men zich daardoor beter weren tegen stress (Verkuil en Van Emmerik, 2007).
Wanneer men het gevoel heeft dat men controle heeft over de situatie, kan men de situatie
aanpassen naar zijn stemming of gevoel. Controle bestaat volgens Bell et al. (2001) uit drie verschillende vormen: •
Gedragscontrole, waarbij men een gedraging kan uitvoeren waarmee de bedreigde situatie veranderd kan worden;
11
•
Cognitieve controle, waarbij men de informatie over de bedreiging op zo een manier verwerkt dat het minder bedreigend lijkt of men het beter begrijpt;
•
Besluitvormingscontrole, waarbij men de keuze heeft om een ander alternatief te kiezen dan de bedreiging.
Binnen deze vormen van controle hoeft het niet altijd te gaan om werkelijke controle, het gaat er namelijk om dat men in ieder geval het gevoel heeft controle te hebben. Controle wordt daarom ook gezien als een cognitief aspect van een stimulus (Bell et al., 2001).
Controle in de relatie tot werk wordt gezien als de waargenomen mogelijkheid om enige
invloed uit te oefenen over de werkomgeving met als doel het werk meer belonend en minder bedreigend te maken (Bond en Bunce, 2003). Dit kan op alle drie de manieren van controle die Bell et al. (2001) geven. Steptoe en Willemsen (2004) onderzochten de invloed van een lage werkcontrole op de bloeddruk en de stress die wordt ervaren onder mannen en vrouwen uit het Whitehall 2 cohort. Dit is een database bestaande uit gegevens van 10.308 mannen en vrouwen die hebben meegewerkt aan een langdurig onderzoek over de sociale determinanten van gezondheid. De resultaten van het onderzoek laten zien dat men zowel een hogere systolische bloeddruk als een hogere diastolische bloeddruk heeft wanneer de werkcontrole laag is. Wanneer de werkcontrole hoog is, heeft men een lage systolische en diastolische bloeddruk. Tevens wordt er vaker stress gerapporteerd door werknemers wanneer er een lage werkcontrole is dan wanneer er hoge werkcontrole is. Deze studie zal weer perfect kunnen passen binnen de omgevingsinvalshoek van Cohen et al. (1997). Deze gaat er namelijk van uit dat stress voortkomt uit verschillende gebeurtenissen in de omgeving, verandering van controle zou één van deze gebeurtenissen kunnen zijn.
De resultaten van de studie van Steptoe en Willemsen (2003) zijn in overeenstemming met
de resultaten van het onderzoek van Bond en Bunce (2003). Zij laten zien dat hogere niveaus van controle verband houden met lagere stressniveaus, angst, irritatie en burnouts. Daarnaast stellen zij dat bemiddelen tijdens bijvoorbeeld een reorganisatie een perfect middel is om een betere mentale gezondheid onder werknemers te behouden, minder afwezigheid onder werknemers te creëren en een beter zelfbeeld onder werknemers te ontwikkelen. De bemiddeling stelt medewerkers namelijk in staat om meer controle te ervaren over de situatie en hun eigen doelen te bereiken. 4.4 De voorspelbaarheid en de nabijheid van de situatie De laatste twee cognitieve aspecten van een stimulus die van invloed zijn op het stressniveau van een individu zijn: de voorspelbaarheid van de stimulus en de emotionele nabijheid van de stimulus. Deze twee staan met elkaar in verband want wanneer de stimulus emotioneel nabij
12
is voor de persoon, zal de persoon de reacties van de stimulus (wanneer de stimulus een persoon is) ook beter kunnen voorspellen. 4.5 Arousal In het stressmodel van Bell et al. (2001) hebben al deze sociale en cognitieve aspecten een belangrijke invloed op de cognitieve beoordeling of de omgeving bedreigend is. Wanneer al deze factoren negatief zijn zal de omgeving als gevaarlijker en bedreigender worden ervaren dan wanneer deze factoren positief zijn. Bij een bedreiging zal het lichaam een automatische alarmreactie inschakelen waarmee het lichaam zich voorbereidt op verschillende mogelijke reacties als vluchten, aanvallen of een compromis zoeken. Deze automatische alarmreactie komt voort uit het brein en wordt arousal genoemd. Een hoge arousal kost het lichaam veel energie.
Arousal wordt gedefinieerd als ‘activatie van het centrale zenuwstelsel dat verband houdt
met de graad van mentale alertheid en bewustzijn (Gazzaniga, 2009). Gazzaniga stelt dat een lage arousal kan worden gezien als slaperigheid, gemiddelde arousal is de normale bewustzijnstoestand waarin men zich overdag bevindt en een hoge arousal houdt verband met inspanning, opwinding en wanneer dit langdurig aanhoudt kan leiden tot stress.
In het boek van Bell et al. (2001) wordt, naast het stressmodel, een grafiek gegeven die de
mate van complexiteit van een taak vergelijkt met de arousal die de taak met zich meebrengt. Deze grafiek heeft de vorm van een omgekeerde ‘U’ en is in onderstaand figuur weergegeven.
Deze grafiek is gebaseerd op de Yerkes-‐Dodson wet en voorspelt een optimaal niveau van
prestatie voor simpele en complexe taken, met arousal boven of beneden het optimum zal de prestatie verminderen. Mocht de arousal te hoog worden zal men de taak niet meer aankunnen en daarmee de kans op stress verhogen. Voor medewerkers binnen een organisatie zal daarom moeten worden gekeken of men niet boven zijn of haar macht werkt en men daardoor een verhoogde kans op stress heeft. Voor ieder persoon is de maximale waarde en de complexiteit van de taken die men aankan verschillend en daarom zal er een goede begeleiding moeten zijn vanuit de organisatie.
13
Bij deze lichamelijke reacties horen ook emoties die pas later ervaren zullen worden,
bijvoorbeeld boosheid of angst. Deze lichamelijke reacties kunnen weer worden teruggekoppeld naar de biologische invalshoek van Cohen et al. (1997) omdat deze stelt dat stress voortkomt uit het ervaren van (automatische) lichamelijke reacties en deze bepalen deels de mate van stress die de persoon uiteindelijk zal ervaren. 4.6 Aanpassing aan de situatie De mate van stress die het individu ervaart zal afhangen van de aanpassing aan de situatie. Kan men de situatie aanvaarden of niet? Wanneer de situatie aanvaard kan worden zal de persoon een opluchting ervaren en is het probleem tijdelijk opgelost. Maar omdat de oorzaak van het probleem niet is verdwenen zullen de lichamelijke reacties op den duur terugkomen en moet de persoon zich weer aanpassen. Deze aanpassing kost het individu veel energie zoals lagere resistentie tot stress, mindere prestaties, mentale ziektes en snellere frustratie (Bell et al., 2001). Deze gevolgen zijn ernstig en beïnvloeden een groot deel van de dagelijkse prestaties die een individu kan leveren.
In organisaties kan men zich niet veroorloven dat de werknemers zich teveel moeten
aanpassen en hierdoor teveel energie kwijtraken. De werknemers moeten namelijk voor zichzelf en voor de organisatie goed kunnen blijven presteren. Binnen organisaties moet ervoor gezorgd worden dat er zo weinig mogelijk aanpassing plaats hoeft te vinden voor de werknemers. Want wanneer men op een punt komt dat het zich totaal niet meer kan aanpassen zal deze persoon in een stadium van uitputting raken en dit wordt een burnout genoemd.
14
5. Stress in relatie tot werk
Nu er bekend is waar stress vandaan zou kunnen komen kan er worden gekeken naar wat
het werkelijke verband is tussen stress en ziekte en afwezigheid in organisaties. Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen stress en ziekteverzuim. Zo deden Verhaeghe, Mak, Van Maele, Komitzer en De Backer (2003) onderzoek naar de relatie tussen stress onder gezondheidsmedewerkers (o.a. verpleegkundigen) van middelbare leeftijd en hun ziekteverzuim. Zij namen een vragenlijst af bij de experimentele groep en een controle groep over de ervaring van stress in relatie tot hun werk en daarna werd een jaar lang hun afwezigheid bijgehouden. De auteurs konden hieruit concluderen dat er een positieve relatie was tussen werkstress en afwezigheid van werk wegens ziekte onder gezondheidsmedewerkers. Binnen dit onderzoek moet er wel op worden gelet dat het gaat om de waargenomen hoeveelheid stress en niet over de werkelijke lichamelijke stressreactie. De medewerkers moesten de vragenlijst namelijk vanuit hun eigen waarneming invullen en er werd geen meting gedaan naar de lichamelijke reacties als bijvoorbeeld de hoeveelheid cortisol. Stress wordt door iedereen anders ervaren en zo heeft de ene persoon bijvoorbeeld al stress wanneer het eten aanbrandt en de andere persoon pas als een geliefde in zeer kritieke toestand in het ziekenhuis ligt. 5.1 Rechtvaardigheid op de werkvloer Tijdens het werk spelen vele sociaal psychologische factoren een rol in het welzijn van de medewerkers. Omdat niet alle factoren benoemd kunnen worden in deze these zal alleen de belangrijkste factor ‘rechtvaardigheid’ behandeld worden. De factor rechtvaardigheid is in vele studies uitgelicht en heeft relaties met factoren als controle en acceptatie. Deze factoren zijn uitgebreid beschreven in hoofdstuk 4. Rechtvaardigheid is daarmee een belangrijke factor wanneer men kijkt naar stress op het werk, want onrechtvaardigheid kan zorgen voor hoge spanningen die kunnen leiden tot stress en uiteindelijk tot burnouts. In deze paragraaf zullen de belangrijkste onderzoeken op het gebied van rechtvaardigheid worden besproken en met elkaar worden vergeleken.
Een onderzoek dat de sociaal psychologische invalshoek belicht is het onderzoek van De
Boer, Bakker, Syroit en Schafeli (2002) over rechtvaardigheid op werk als voorspeller van afwezigheid. Dit onderzoek valt binnen de sociaal psychologische invalshoek omdat het ervan uitgaat dat stress voortkomt uit de subjectieve perceptie en evaluatie van de omgeving. Het gaat in dit onderzoek over de individueel psychologische factoren sociale steun en motivatie en het cognitieve aspect ‘controle’ uit het stressmodel van Bell et al. (2001). In dit onderzoek werd gesteld dat structurele onrechtvaardigheid op de werkvloer kan leiden tot afwezigheid op twee manieren:
15
•
De indirecte manier, hiermee wordt affectieve betrokkenheid bedoeld. In het stressmodel wordt deze aangegeven middels motivatie. Wanneer men het idee heeft dat hij of zij onrechtvaardig behandeld wordt, zal men zich meer afzijdig gaan houden van de situatie (een vluchtreactie). Wanneer vluchten de enige manier is waarop men de situatie aankan, zal men zich op den duur niet meer kunnen aanpassen want blijven vluchten is geen optie tijdens het werk. De situatie kan niet meer worden ontweken en men gaat veel energie kwijtraken aan het aanpassen. Hierdoor zal men minder gaan presteren, sneller gefrustreerd zijn en stresssymptomen kunnen ontwikkelen (Bell et al, 2001).
•
De directe manier wordt in het onderzoek van De Boer et al. (2002) omschreven als de gezondheidsproblemen die men op den duur zal ervaren wanneer men te lang bloot wordt gesteld aan onrechtvaardigheid. Deze zouden ook op kunnen treden als een reactie op het te lang moeten aanpassen en daarmee teveel energie kwijtraken in de indirecte manier.
Tevens stelt het onderzoek van De Boer et al. (2002) dat bepaalde factoren, waaronder verminderde sociale steun in verband lijken te liggen met een hogere afwezigheid van het werk. Dit is ook weer terug te zien in het stressmodel van Bell et al. (2001) onder ‘social support’. Zo is te zien dat de verschillende onderzoeken elkaar aanvullen en dat blijkt dat rechtvaardigheid een belangrijke factor is wanneer er wordt gesproken over stress.
Naast de twee manieren waarop rechtvaardigheid invloed heeft op afwezigheid worden er
door De Boer et al. (2002) nog twee belangrijke verschillen in rechtvaardigheid gegeven: •
Verdelende rechtvaardigheid is de evaluatie van de door de werknemer ontvangen tegenprestaties vanuit de organisatie in vergelijking tot andere werknemers;
•
Procedurele rechtvaardigheid is het allocatieproces van eerlijkheid. Dit is bijvoorbeeld de manier waarop de leidinggevenden beslissingen maken en of de werknemers het hiermee eens zijn of niet en of hun stem gehoord wordt door de leidinggevenden.
In het onderzoek van De Boer et al. (2002) wordt gesteld dat procedurele onrechtvaardigheid op de indirecte manier zal leiden tot ontwijkingsgedrag (vluchten) ten opzichte van de organisatie en dus minder affectieve betrokkenheid. Hierdoor zal men sneller afwezig zijn van werk en zich minder willen inzetten voor het werk. Het onderzoek concludeert dat beide vormen van oneerlijkheid kunnen leiden tot stress, alleen dat de onderliggende processen van elkaar verschillen. Zij stellen dat verdelende onrechtvaardigheid kan leiden tot spanningen bij individuen, gebaseerd op de ‘cognitieve dissonantietheorie’. Het ervaren van deze spanning zal leiden tot een hoger arousal niveau dat hen gevoeliger maakt voor ziektes. Bij procedurele onrechtvaardigheid zal men de onrechtvaardigheid sterker ervaren en zich ervan bewust zijn dat de leidinggevende de persoon is die verantwoordelijk is
16
voor de onrechtvaardigheid. Dit zal leiden tot hopeloosheid en later door boosheid. Men zal een lagere eigenwaarde gaan ontwikkelen dat op den duur kan leiden tot gezondheidsproblemen.
Alhoewel dit onderzoek stelt dat beide vormen van onrechtvaardigheid leiden tot
afwezigheid, is dit niet in overeenstemming met de voorspellingen vanuit het stressmodel van Bell et al. (2001). In het stressmodel kan onrechtvaardigheid namelijk alleen maar vallen onder verminderde sociale steun. Verminderde sociale steun leidt tot een bedreigende omgeving welke leidt tot een automatische lichamelijke reactie waarbij men een strategie moet bepalen. In dit geval zal er voor de strategie vluchten gekozen moeten worden en omdat de onrechtvaardigheid zal aanhouden zal de persoon steeds minder gaan presteren en meer stress ervaren. Door deze stress zal het lichaam uitgeput raken zal men ziek worden. Wanneer alle resultaten vanuit het onderzoek van De Boer et al. (2002) en het stressmodel van Bell et al. (2001) worden samengevoegd kan er worden geconcludeerd dat de rechtvaardigheid die een werknemer ervaart, zowel in tegenprestaties en waardering als in vergelijking tot andere werknemers, een voorspeller kan zijn voor de prestaties, betrokkenheid en afwezigheid van het werk.
17
6. Fysieke stress-‐verminderende elementen
Niet alleen sociaal psychologische factoren dragen bij aan de hoeveelheid stress die een
individu ervaart. Ook de fysieke omgeving kan stimuli bevatten die een persoon kan ervaren als stressvol of de persoon juist ontspannen en rustig maken. In het stressmodel van Bell et al. (2001) worden deze elementen genoemd als stimulatie vanuit de omgeving en hebben invloed op de cognitieve beoordeling van de omgeving. Tevens zou het mogelijk kunnen zijn dat de fysieke elementen vanuit de omgeving een mediërende werking hebben op de sociaal psychologische factoren, maar hier zal onderzoek naar gedaan moeten worden. 6.1 Sick Building Syndrome Er is veel onderzoek gedaan naar welke fysieke elementen uit een omgeving stress kunnen opwekken, denk aan daglicht, kleuren, geuren, ventilatie en dergelijke. Tevens zijn er zelfs ziektes waarvan men denkt dat de oorzaak in het gebouw ligt waar de mensen zich bevinden, één voorbeeld hiervan is het Sick Building Syndrome (Abdul-‐Wahab, 2011). Deze ziekte wordt door de World Health Organization gedefinieerd als: “niet-‐specifieke symptomen als oog-‐, neus-‐, en keel-‐irritaties, mentale vermoeidheid, hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid en huidirritaties, die samen lijken te hangen met het leven in bepaalde gebouwen.” Al deze symptomen zijn te relateren aan bepaalde fysieke elementen zoals bijvoorbeeld te weinig zuurstof, te weinig daglicht of giftige stoffen in de bouwmaterialen. Zelfs kleuren, materialen, temperatuur en opstelling van meubels kunnen bijdragen aan het welzijn van mensen. 6.2 Natuurlijke omgeving Er wordt al lang gedacht dat de natuurlijke omgeving zoals bomen, planten en dieren kan bijdragen aan de gezondheid van mensen. Frumkin (2001) onderzocht of contact met deze natuurlijke omgeving kan bijdragen aan de algehele fysieke, mentale en sociale gezondheid. Hiermee belicht hij alle invalshoeken van de omgevingspsychologie die Cohen et al. in 1997 opstelden. Deze invalshoeken zijn namelijk de omgevings invalshoek, de sociaal psychologische invalshoek en de biologische invalshoek. Frumkin (2001) concludeerde dat contact met dieren, planten, landschappen en wildernis allen bijdragen aan de gezondheid.
Omdat het moeilijk is om al deze natuurlijke elementen binnen een gebouw te krijgen,
wordt ook gekeken naar de werking van elementen als geurtjes, licht, ventilatie en kamerplanten op het verminderen van stress. In het onderzoek van Schweitzer, Gilpin en Frampton (2004) worden deze elementen onderzocht op hun bijdrage aan de gezondheid en het verminderen van stress in een ziekenhuis. Deze elementen staan hieronder omschreven.
18
•
Geurtjes wekken de sterkste emoties en herinneringen op en zijn daarmee van groot belang op het stressniveau van individuen. Er moet dus binnen een organisatie worden gezorgd dat het niet stinkt of alarmerend ruikt (denk aan brandlucht).
•
Geluid is ook een element dat stress kan veroorzaken, hogere frequenties en hard geluid kunnen zorgen voor hoofdpijn en op den duur tot stress en burnouts.
•
Ventilatie kan ervoor zorgen dat men meer energie krijgt en minder lichamelijke klachten die horen bij het Sick Building Syndrome. Het is dan ook erg belangrijk dat gebouwen een goed ventilatiesysteem hebben. Hierdoor kunnen de medewerkers goed en helder nadenken en de giftige stoffen worden uit de lucht gezuiverd door een dergelijk systeem.
•
Het ervaren van (dag)licht is een factor die al heel lang wordt gezien als het hebben van invloed op stemming, fysieke responsen, visuele behoeften en het regelt onze biologische klok. Het is de factor die het meeste van belang is voor het bepalen of we ons goed of slecht voelen (Hedge, 2000). Mensen die kampen met een depressie in de wintermaanden wordt ook aangeraden om lichttherapie te doen. Wanneer men een gebouw ontwerpt moet dus ook rekening worden gehouden met voldoende lichtinval. Het licht komt via de huid, waar het zorgt voor het aanmaken van Vitamine D en via de ogen waar het aan de visuele behoeften voldoet. Het verschil tussen kunstlicht en daglicht is duidelijk te merken en vele onderzoeken hebben aangetoond dat daglicht ervoor zorgt dat men beter presteert (Schweitzer et al., 2004). Zo scoren studenten 25% beter in een ruimte waar veel daglicht naar binnenvalt. Wanneer men echt afhankelijk is van kunstlicht is het belangrijk dat dit licht niet al te fel is en niet flikkert, dit kan namelijk zorgen voor hoofdpijn en stress. Kunstlicht zal ook het beste werken wanneer het indirect schijnt, dus wanneer bijvoorbeeld geprojecteerd op een muur en wanneer het links van het individu binnenkomt (Hedge, 2000). Dit omdat wat links in het oogveld binnenkomt in de rechter hersenhelft verwerkt wordt en de rechter hersenhelft verantwoordelijk is voor het verwerken van visuele informatie (Gazzaniga, Ivry en Mangun, 2009). De indirecte projectie zal zorgen voor een egalere verdeling van het licht en een minder felle projectie naar het oog.
•
Kamerplanten zouden volgens Schweitzer et al. (2004) binnen een kantoorruimte geen grote invloed hebben. Kamerplanten kunnen maar in een beperkte hoeveelheid in kantoorruimtes voorkomen en daarmee dus niet voldoende zuurstof bieden die de werknemers nodig hebben. Ook kunnen kamerplanten volgens Hedge (2000) niet voldoende schadelijke stoffen uit de lucht halen wanneer ze maar in beperkte hoeveelheid voorkomen. Alhoewel deze tekortkomingen, kunnen planten en het zien van groen in de omgeving er wel voor zorgen dat men een positievere stemming krijgt. Wanneer men vanuit het raam van zijn kantoor
19
bijvoorbeeld op een park uitkijkt kan dit zorgen voor vermindering van angst, een betere stemming en een verlaagde bloeddruk en hartslag. Kantoormedewerkers zouden hierdoor dus productiever kunnen werken en zijn positiever over hun werk. Bij het ontwerpen van een kantoorgebouw moet over meer worden nagedacht dan de architectuur en hoeveel mensen er in het gebouw kunnen werken. Er moet rekening worden gehouden met de plaatsing van de ramen, het uitzicht, de ventilatie en zelfs de projectie van het licht. In de bovenstaande paragraaf is gezien dat vele fysieke factoren kunnen bijdragen aan een beter stemming, minder stress en betere productiviteit van werknemers. 6.3 Verschillende werkplekken Men kan de fysieke factoren soms aanpassen, maar tegenwoordig kan ook de hele omgeving worden aangepast. Niet iedereen gaat meer elke dag naar kantoor, maar veel mensen werken ook vanuit huis of andere plaatsen en hebben contact met hun leidinggevenden en collega’s via mail, sms en telefoon. Hill, Ferris en Martinson (2003) hebben een onderzoek gedaan naar de productiviteit per werkomgeving. Zij hebben gekeken naar het verschil tussen traditionele kantoren, virtuele kantoren en thuiswerken. Onder virtuele kantoren worden online werkplekken verstaan waar men vanaf elke plaats ter wereld en elk tijdstip toegang kan hebben. Hierbij kan worden gedacht aan GoogleDocs en software waarbij men via internet toegang heeft tot een ‘online kantoor’. Binnen het onderzoek van Hill et al (2003) werd er gekeken naar de invloed van deze drie verschillende werkplekken op werkprestatie, werkmotivatie, werkbehoud en het succesvol omgaan met werklast. Al deze factoren staan namelijk in relatie tot stress en carrièremogelijkheden. Tevens werd gekeken naar de werk-‐privé balans en het familie leven, hierbij moet worden gedacht aan echtelijke conflicten, controle over kinderen, minder last van depressie en dergelijke. Het onderzoek toonde aan dat werken in een virtueel kantoor positief is op werkaspecten, maar negatief op het familieleven. Thuiswerken scoorde hoog op beide aspecten omdat thuiswerken vanzelfsprekend ook een hogere flexibiliteit met zich meebrengt en de persoon zich in een omgeving bevindt die vertrouwd is en onder controle staat. Ook kan men zijn afspraken naar zijn tijd indelen en dit zorgt voor minder stress, het werk hoeft namelijk niet in de kantooruren af te zijn. Traditionele kantoren blijken negatief te zijn op beide aspecten.
Het is dus aan te raden om, wanneer de mogelijkheid er is, de werknemers flexibel thuis te
laten werken. Wanneer dit al twee dagen in de week mogelijk is, zal dit waarschijnlijk zorgen voor lagere stressniveaus bij de werknemers en betere werkprestaties.
20
7. Discussie
In deze these werd de invloed van kantoorinrichting op het stressniveau onder werknemers
onderzocht. Niet alleen de sociaal psychologische factoren kwamen ter sprake, maar de fysieke elementen van een inrichting bleken ook een zeer belangrijke functie te hebben. Deze twee factoren kunnen nu worden gecombineerd om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Deze luidde: “Hoe kan de inrichting van een kantoor leiden tot minder stress onder werknemers en daarmee tot het verminderen van ziekteverzuim?” Middels het stressmodel dat Bell et al. (2001) hebben opgesteld werd de onderzoeksvraag beantwoord. Naast het stressmodel werd er ook steeds teruggegrepen naar de verschillende invalshoeken van Cohen et al. (1997): de omgevingsinvalshoek, de biologische invalshoek en de (sociaal) psychologische invalshoek. Stress ontstaat in eerste instantie omdat men een verhoogde arousal ervaart als reactie op stimuli uit de omgeving. Stress kan dan worden gezien als een biologische reactie van het lichaam. De reactie is voor elke persoon anders en hangt af van de manier waarop de persoon op de omgevingsstimuli reageert, dit is waarschijnlijk een meer sociaal psychologisch proces. Stress onder werknemers ontstaat vaak doordat zij weinig controle ervaren tijdens hun werk of oneerlijkheid ervaren. Dit kan tijdelijk worden opgelost door de stimuli die deze stress veroorzaakt te ontwijken, maar wanneer het op den duur terug komt zal men niet meer kunnen vluchten en zal de stress worden opgebouwd.
Tevens is gezien dat men door middel van verschillende fysieke elementen binnen een
kantoor of omgeving minder stress kan ervaren. Het is dan ook aan te raden tijdens het ontwerpen van een kantoor rekening te houden met deze elementen. Wanneer het mogelijk is, zal de keuze voor flexibel thuiswerken het beste zijn voor de werknemers omdat zij hier zelf controle ervaren over de taken en de tijdsindeling. Thuiswerken zal dan ook voor veel minder stress zorgen en daarmee tot minder ziekteverzuim en productievere werknemers. Tevens kunnen zij de inrichting van hun woning zelf bepalen en zullen dan ook op een plek gaan zitten waar zij zich het prettigst voelen.
Elementen als uitzicht op een groene omgeving, veel daglicht en frisse lucht door middel van
een goede ventilatie zijn belangrijke factoren wanneer thuiswerken geen mogelijkheid is. Tevens is het belangrijk dat de werknemers binnen het kantoor controle hebben, dit kan zijn over bijvoorbeeld inspraak bij de inrichting of indeling van hun kantoor, het personaliseren van het kantoor, ramen zelf open kunnen zetten en het kunnen bepalen of er muziek opstaat en hoe hard deze muziek staat. Wanneer er binnen de organisatie dingen moeten veranderen is het belangrijk dat de werknemers op de hoogte worden gesteld en hun stem kunnen laten horen, wanneer dit niet het geval is zullen zij onrechtvaardigheid ervaren en op den duur kan dit leiden tot stress en ziekteverzuim.
21
Binnen dit onderzoek is er rekening gehouden met verschillende invalshoeken en zijn er
bepaalde aspecten achterwege gelaten, zoals de persoonlijke karakteristieken die van invloed zijn op stress en het soort organisatie. Dit zal dan ook in een vervolgonderzoek, onderzocht kunnen worden.
Het stressmodel van Bell et al. (2001) is een algemeen model voor stress en niet specifiek
voor stress binnen organisaties. Binnen dit model staat eerlijkheid niet als cognitieve factor aangegeven, terwijl deze factor zeer belangrijk is. Deze factor kan nu vallen onder de sociale steun, maar in de these is gezien dat dit niet helemaal klopt. Ook de factor psychologische acceptatie komt niet terug in het model. Psychologische acceptatie kan stress verminderen door acceptatie te vinden in de kleine dagelijkse routineklusjes, zodat energie effectiever besteed kan worden over complexere taken die meer arousal veroorzaken. Het model zal dus aangepast kunnen worden door de factoren eerlijkheid en psychologische acceptatie toe te voegen. Tevens staan in het model ook de fysieke elementen niet punt voor punt aangegeven. In het onderstaande figuur is in het rood een aanpassing gemaakt op het bestaande stressmodel van Bell et al. (2001) voor stress in relatie tot werk.
22
8. Onderzoeksvoorstel 8.1 Probleemschets Binnen de these is gezien dat veel verschillende elementen stress kunnen veroorzaken. Om deze elementen te analyseren is er gebruik gemaakt van het stressmodel van Bell, Greene, Fisher en Baum (2001). Dit model is te zien in onderstaande figuur.
Ter verbetering van dit model zijn enige aanpassingen gemaakt, deze zijn te zien in het rood. Deze verbeteringen zijn gedaan aan de hand van het onderzoek uit de these. Dit onderzoek ging dieper in op de elementen die stress op de werkvloer veroorzaken. Er is een onderscheid te maken in sociaal psychologische factoren en fysieke elementen uit de omgeving. Beiden kunnen de cognitieve inschatting van de situatie beïnvloeden. De verschillende sociaal psychologische elementen zijn aangevuld met rechtvaardigheid en psychologische acceptatie. Tevens stonden in het originele
23
stressmodel van Bell et al. (2001) de fysieke elementen niet allemaal benoemd. Deze zijn aangevuld met de elementen (uitzicht op) natuur, geurtjes, geluid, ventilatie, (dag)licht en kamerplanten.
De psychologische factoren en de fysieke elementen uit de omgeving hebben een
gezamenlijke invloed op stress en beïnvloeden elkaar mogelijk ook. Zo kan het zijn dat wanneer men vind dat men onrechtvaardig behandeld wordt omdat men op verouderd meubilair moet werken en een collega dit niet hoeft. Een ander voorbeeld kan zijn dat men denkt minder controle te hebben over de fysieke omgeving. De interactie tussen deze twee factoren is nog niet veel onderzocht en daarom is het interessant om hiernaar te kijken.
Dit onderzoeksvoorstel zal de interactie tussen de fysieke omgeving en de sociale elementen
behandelen. Uit het stressmodel zijn twee factoren gekozen die mogelijk samen kunnen hangen en van invloed kunnen zijn op stress: •
De sociale factor controle;
•
De fysieke factor ventilatie.
Deze factoren zullen worden gemeten voor een bepaald beroep. Karasek en Theorell (1994) stelden een lijst op voor de meest stressvolle beroepen: •
Serveersters en obers;
•
Arbeiders aan de lopende band;
•
Verpleegsters;
•
Werknemers in de kledingindustrie;
•
Datatypistes;
•
Telefonisten;
•
Caissières;
•
Typografen.
Volgens Karasek en Theorell zijn dit de meest stressvolle beroepen omdat zij bloot staan aan hoge eisen van buitenaf en zij minder controle hebben over hun eigen werk. De beroepen in deze lijst zijn daarom interessant om te onderzoeken naar de factoren controle en ventilatie. Voor dit onderzoeksvoorstel is er gekozen voor het beroep van datatypistes. Er is gekozen voor dit beroep omdat dit een beroep is waarbij men gedurende de hele dag in een kantoor zit en achter een computer gegevens verwerkt. Men zal voor dit beroep nauwelijks contact hoeven te hebben met collega’s en men krijgt een hoge werkdruk van bovenin de organisatie op zich gelegd. Het werk is niet heel flexibel en wordt door werknemers snel als saai ervaren omdat men gedurende lange tijd
24
hetzelfde werk zal moeten uitvoeren. Door de lage controle bij dit beroep en de hoge orders van bovenaf kan dit beroep snel als stressvol worden ervaren. De onderzoeksvraag voor het voorstel luidt: “Kan het zelf openzetten van een raam ervoor zorgen dat datatypistes meer controle ervaren tijdens het werk en daardoor minder stress ervaren?” Deze vraag zal worden beantwoord aan de hand van een experimenteel onderzoek dat hieronder beschreven zal worden. 8.2 Onderzoeksmethode Het onderzoek naar stress onder datatypistes zal worden uitgevoerd onder twee verschillende groepen: •
Groep 1 krijgt vanaf het begin dat hij of zij aan het werk begint de mogelijkheid om het raam open te zetten wanneer hij of zij dit wil;
•
Groep 2 krijgt deze mogelijkheid niet en het raam zal niet zelf open gedaan kunnen worden.
Er is gekozen voor twee groepen omdat wanneer er een effect gevonden zal worden, dit dan alleen toegewezen kan worden aan de variabele ‘raam openzetten’. Onder deze twee groepen zal er gedurende vier weken (twintig werkdagen) een dagelijkse vragenlijst worden afgenomen. Op deze vragenlijst zal men cijfers kunnen geven aan het stressniveau dat men ervaart, de controle die men ervaart, de werkzaamheden, de sfeer op het werk en een algemene beoordeling van de dag. Deze vragenlijsten worden afgenomen omdat dit de individuele perceptie van stress zal gaan meten. Tevens is er gekozen voor twintig werkdagen omdat er hiermee een goed gemiddelde gemeten kan worden en er ook longitudinale veranderingen gemeten kunnen worden, bijvoorbeeld per week.
Naast de vragenlijsten zullen de participanten elke dag hun stressniveau moeten laten
meten door middel van wat speeksel te laten afnemen. De participanten zal worden gevraagd elke dag een paar minuutjes op een watje te kauwen en dit watje in een steriel bakje te doen. Deze methode is aangenamer dan de alternatieve methode: bloed prikken. De resultaten van de cortisollevels kunnen worden vergeleken met de individuele percepties van stress verkregen uit de vragenlijsten.
Om het onderzoek valide te maken zal er getracht worden van elke groep minstens twintig
participanten te vinden. Het is van belang dat alle participanten binnen dezelfde organisatie werken, op dezelfde tijden werken en hetzelfde worden behandeld. Zo kunnen de mogelijke verschillen tussen de groepen alleen worden toegeschreven aan de variabele raam openzetten. De hypotheses van dit onderzoek luiden als volgt:
25
H0: De variabele ‘raam openzetten’ heeft geen invloed op het stressniveau van datatypistes. H1: De variabele ‘raam openzetten’ heeft invloed op het stressniveau van datatypistes. 8.3 Data analyse De vragenlijsten zullen per dag worden ingeleverd met daarbij het watje met speeksel. Dit watje zal in het laboratorium worden onderzocht op cortisolniveau. Het cortisolniveau zal worden vergeleken met het cijfer dat de participanten gaven voor de verschillende vragen. Tevens zal er voor elke participant een grafiek worden gemaakt waarin het cortisolniveau wordt uitgezet per dag, zodat de trend te zien is. Ook kunnen de verschillende vragen in een andere lijnkleur worden uitgezet in deze grafiek zodat er een grafisch verschil te zien kan zijn.
Hiernaast zullen van elke groep de gemiddeldes per vraag worden berekend aan de hand
van SPSS Statistics. Deze kunnen dan door middel van een One Way ANOVA. Deze test zal dan kijken of er verschillen in de gemiddelden zijn tussen de groepen en of deze verschillen significant zijn. Er zal een overscheidingskans van α = .05 worden gekozen. Daarnaast zal er een post-‐hoc test gedaan worden om alle gemiddeldes (het zijn er minstens twintig per persoon) met elkaar te vergelijken. 8.4 Interpretatie van mogelijke resultaten De resultaten kunnen verschillend zijn: 1. Geen verschil in gemiddelden tussen de twee groepen, H0 wordt aangenomen; 2. Wel een verschil in gemiddelden tussen de twee groepen maar dit verschil is niet significant, H0 wordt aangenomen; 3. Wel een verschil in gemiddelden tussen de twee groepen maar niet op alle variabelen, bijvoorbeeld wel op controle maar niet op stressniveau, H0 wordt verworpen; 4. Een significant verschil in gemiddelden tussen de twee groepen op alle vragen, H0 wordt verworpen. Resultaat nummer 4 is de meest ideale en hieruit zal de conclusie kunnen worden getrokken dat het openzetten van ramen de controle verhoogt onder datatypistes en daarmee stress vermindert. Hiermee wordt H0 dus niet ondersteund en wordt deze verworpen. Wel moet er worden gecontroleerd voor een type 1 fout (H0 wordt ten onrechte verworpen).
Wanneer resultaat nummer 1 plaatsvindt, zal H0 ondersteund worden en wordt deze
aangenomen. Er kan dan verder onderzoek worden gedaan naar de betrouwbaarheid van het experiment en of er geen type 2 fout (H0 wordt niet verworpen, maar er is wel degelijk een effect) is gemaakt. Tevens is het niet het geval dat de gegevens dan geheel onbruikbaar zijn, want wanneer er geen verschil wordt gevonden, kan er wel worden geconcludeerd dat ramen openzetten geen
26
belangrijke factor is voor het verminderen van stress onder datatypistes. Er kan dan worden nagedacht over andere factoren die mogelijk wel van invloed kunnen zijn op het stressniveau van datatypistes.
Wanneer mogelijkheid nummer 2 plaatsvindt, zal H0 worden ondersteund en deze moet
worden aangenomen. Er moet wel net als bij mogelijkheid nummer 1 worden gekeken naar de betrouwbaarheid van het experiment en of er geen type 2 fout is gemaakt. Het kan namelijk zo zijn dat er geen onderscheidend vermogen is tussen de gemiddeldes maar dat er wel degelijk een effect is dat niet is gemeten met het experiment.
Resultaat nummer 3 zorgt net als resultaat nummer 4 voor een verwerping van H0. Er is
namelijk een effect gevonden en door middel van de eerdere beschreven Post-‐Hoc analyse kan er worden gekeken hoe groot dit effect is en op welke variabelen het effect werkelijk plaatsvindt. Er moet wel worden gecontroleerd of er geen type 1 fout (H0 wordt ten onrechte verworpen) wordt gemaakt.
27
Literatuurlijst Abdul-‐Wahab, S.A. (2011). Sick Building Syndrome: in public buildings and workplaces. Springer-‐ Verlag Berlin Heidelberg, 2011. Bell, P.A., Greene, T.C., Fischer, J.D. & Baum, A. (2001). Environmental Psychology. Harcourt College Publishers, 2001, Orlando,United States. Bond, F.W. & Bunce, D. (2003). The role of acceptance and job control in mental health, job satisfaction and work performance. Journal of Applied Psychology, 88(6), 1057-‐1067. Cohen, S. Kessler, R.C. & Underwood, G.L. (1997). Measuring stress: a guide for health and social scientists. Oxford University Press, 1997. De Boer, E.M., Bakker, A.B., Syroit, E.J., Schafeli, E.B. (2002). Unfairness at work as a predictor for absenteeism. Journal of Organizational Behavior, 23, 181-‐197. Frumkin, H. (2001). Beyond toxity: human health and the natural environment. American Journal of Preventive Medicine, 20(3), 234-‐240. Gazzaniga, M.S., Ivry, R.B., Mangun, G.R. (2009). Cognitive Neuroscience; The Biology of the Mind. W.W. Norton & Company, Inc. New York. Hedge, A. (2000). Where are we in understanding the effects of where we are? Ergonomics, 43(7), 1019-‐1029. Heuser, I. & Lammers, C.H. (2003). Stress and the brain. Neurobiology of aging, 24, 69-‐79. Hill, E.J., Ferris, M., Martinson, V. (2003). Does it matter where you work? A comparison of how three work venues (traditional office, virtual office, and home office) influence aspects of work and personal/family life. Journal of Vocational Behaviour, 63, 220-‐241. Hoveman, M. (2012). Verdere stijging van burnout: stellen van grenzen niet de oplossing. Stichting burnout en stress. Geraadpleegt op maandag 2 april 2012 via: http://www.burnoutenstress.nl/nieuws/44-‐verdere-‐stijging-‐burnout-‐stellen-‐van-‐grenzen-‐niet-‐de-‐ oplossing Karasek, R. & Theorell, T. (1994). Healthy work: stress, productivity, and the reconstruction of working life. Basic Books, 1994.
28
Kuiper, R. (2003). Werken tot je erbij neervalt. Intermediair. Geraadpleegt op maandag 2 april 2012 via: http://www.intermediair.nl/artikel/werk-‐en-‐gezondheid/22577/werken-‐tot-‐je-‐erbij-‐neervalt.html Maddock, C. & Pariante, C.M. (2001). How does stress affect you? An overview of stress, immunity, depression and disease. Epidemiologica e psichiatria sociale, 10(3), 82-‐92. Schweitzer, M., Gilpin, L., Frampton, S. (2004). Healing spaces: elements of environmental design that make an impact on health. Journal of Alternative and Complementary Medicine, 10(1). Steptoe, A. & Willemsen, G. (2004). The influence of low job control on ambulatory blood pressure and perceived stress over the working day in man and women from the Whitehall 2 cohort. Journal of Hypertension, 22, 915-‐920. Verhaeghe, R., Mak, R., Van Maele, G., Komitzer, M., De Backer, G. (2003). Job stress among middle-‐ aged health care workers and its relation to sickness absence. Stress and Health, 19(5), 265-‐274. Verkuil, B. & Van Emmerik, A. (2007). Omgaan met stress en burnout: informatie voor de cliënt en directe omgeving. Psychopraxis, 9(6), 264-‐269.
29