Stijve harken, angsthazen en brokkenmakers Sensorische integratie stoornissen en cranio-sacraal therapie
Jeannette van Yperen, 2011 Versie 1.0 - © 2011JvY
Inhoudsopgave: Hoofdstuk 1: Inleiding p. 3-4 Hoofdstuk 2: Wat is sensorische integratie en welke 3 hoofdstoornissen kunnen optreden? P. 5-9 Hoofdstuk 3: De ontwikkelingsstadia van sensorische integratie: de 4 niveaus p. 10-13 Hoofdstuk 4: de 5 stadia van motorische ontwikkeling p. 14-16 Hoofdstuk 5: Sensorische integratie en het centrale zenuwstelsel p. 17-25 Hoofdstuk 6: De primaire reflexen en sensorische integratie p. 26-31 Hoofdstuk 7: Mogelijke oorzaken van een sensorische integratiestoornis p. 3233 Hoofdstuk 8: ‘Het was heel anders dan met de anderen’ p. 34-36 Hoofdstuk 9: Cranio-sacraal therapie ter ondersteuning van de behandeling van sensomotorische integratie stoornissen bij volwassenen p. 37-46 Hoofdstuk 10: Nawoord p. 47
Bijlage: bronnen en inspiratiebronnen p. 48
2
Hoofdstuk 1: Inleiding Iedereen kent ze wel, van die mensen die bij de roltrap aarzelend op de trede stappen, die met gymnastiek niet worden uitgekozen omdat ze steen vast de ‘score’ naar beneden halen, die zich maar niet normaal in het verkeer kunnen bewegen, die tegen dingen oplopen en van alles uit de handen laten vallen. Mensen waarbij iets mis kan zijn met de sensomotorische integratie. Ik ben één van die mensen en pas rond mijn 50e kreeg dat wat ik zelf nooit goed begreep, een naam. Mijn zus en ik waren bezig met de voorbereidingen van het kerstdiner toen ik haar vertelde dat ik me zorgen maakte over de mogelijkheid om de opleiding tot cranio-sacraal therapeut voort te zetten. Ik legde haar uit dat mijn motoriek het nog wel eens af laat weten…Ze keek me aan en stelde mij een aantal vragen. Mijn antwoorden maakten dat ze zei: “dat ik hier nooit bij stil heb gestaan! Jij zou eens een afspraak kunnen maken met een motorisch remedial teacher voor een test. Het zou me niet verbazen als jij een sensorische integratie stoornis hebt.”. Zo gezegd, zo gedaan. En ja hoor, ik was ´een duidelijk geval´. Tegenwoordig worden kinderen in de onderbouw van het basisonderwijs goed in de gaten gehouden door hiervoor geschoolde leerkrachten. Hoe eerder de stoornis –die vele variaties kent- wordt ontdekt, des te groter is de kans dat deze geheel of bijna geheel kan worden opgelost. Omdat de stoornis alles te maken heeft met de werking van het centrale zenuwstelsel, ruggenmerg en de hersenen, ben ik ervan overtuigd dat cranio-sacraal therapie een waardevolle aanvulling kan zijn op motorisch remedial teaching en heb ik mij zelf laten behandelen bij 2 van de docenten. Ook is het vrijwel zeker dat elke cranio-sacraal therapeut vroeger of later een kind of volwassene op de tafel krijgt waarbij sensorische integratieproblemen een rol spelen. Immers: bij maarliefst 1 op de 10 kinderen spelen deze problemen in meer of mindere mate. Wat zou het fijn zijn als dit dan wordt onderkend en cranio-sacraal therapie wordt ingezet ter ondersteuning van de therapie vanuit de ergotherapie of fysiotherapie! Om bovenstaande redenen heb ik niet lang geaarzeld met de keuze van mijn onderwerp. Met dit epistel wil ik de lezer bekender maken met sensorische integratie, de stoornis en mijn visie op de ondersteunende rol die cranio-sacraal therapie kan spelen. Omdat het onderwerp immens breed is, moet ik mij helaas beperken. Dit heb ik gedaan door, na een algemene introductie, in te zoomen op problemen met de sensorische integratie die zich vooral motorisch uiten (zoals bij mij) en deze variant te beschrijven vanuit fysiek, biologisch en psychisch perspectief. Vervolgens zoom ik in op de mogelijke rol van cranio-sacraal therapie bij de diagnose tijdens 3
volwassenheid. Dit neemt niet weg dat veel informatie zeer bruikbaar is voor de behandeling van kinderen. Ik nodig iedereen van harte uit om niet alleen dit verhaal te lezen, maar ook om de literatuurlijst te raadplegen voor verdiepingsinformatie. Ook worden er geregeld workshops aangeboden om leerkrachten en andere geïnteresseerden wegwijs te maken in sensorische integratie en het herkennen van stoornissen in de ontwikkeling hiervan. In ‘mijn tijd’, zo’n 50 jaar geleden, was je niet meer dan een stijve hark, een angsthaas of een brokkenmaker (of allemaal tegelijkertijd!) . Gelukkig is die tijd voorbij en kunnen wij als beroepsgroep bijdragen aan het fysiek en psychisch welzijn van cliënten die een dergelijke stoornis ondervinden.
4
Hoofdstuk 2: Wat is sensorische integratie en welke 3 hoofdstoornissen kunnen optreden? Sensorische integratie is kortweg de neurologische procedure die zorgt voor de organisatie van de informatie die we krijgen vanuit de buitenwereld en vanuit ons eigen lichaam. Dit gebeurt langs de lijn van sensorische input. Dit is het neurologisch proces waarbij we boodschappen ontvangen van interne receptoren (binnenoor, spieren, gewrichten, organen) en externe receptoren (reuk, zicht, gehoor, smaak en tast). Dit wordt gevolgd door organisatie van de prikkels door de hersenen (neurologische organisatie) en motorische output, waarbij de hersenen het lichaam instructies geven om te doen wat het geacht wordt te doen. Dit is bijvoorbeeld lopen, klimmen, praten en slapen. De activiteiten op zichzelf leiden ook weer tot meer sensorische input, die dezelfde cyclus weer op gang brengen.
Een voorbeeld: Sensorische input: je bent op weg van het station Naarden-Bussum naar de PCSA en hebt nog lekker even je favoriete muziekje op de oren. Je wilt 5
oversteken en kijkt goed naar links en rechts, besluit dat het veilig is en wilt oversteken. Tijdens je eerste stap van het trottoir hoor je getoeter. Je gehoorzintuig ontvangt de prikkel en stuurt deze naar je hersenen. Neurologische organisatie: je favoriete muziekje en omgevingsgeluiden verdwijnen naar de achtergrond en hoor je even niet meer, want je hersenen moeten eerst het nieuwe geluid analyseren, het interpreteren als een waarschuwingssignaal en de informatie klaarzetten voor de vervolgstap. Motorische output: je hersenen vertellen je wat er motorisch gedaan moet worden, namelijk als de sodeju terugspringen op de stoep. En dat doe je dan ook! Dit alles speelt zich af in misschien een fractie van een seconde en deze processen spelen zich 24 uur per dag af en in talloze variaties. Sensorische integratie komt tot stand dankzij een ingenieus samenspel tussen het zenuwstelsel, het ruggenmerg en de hersenen. Het is een continu, dynamisch en cyclisch gebeuren waarbij meer dan 80% van het zenuwstelsel is betrokken! De hersenen kunnen worden gezien als een soort sensorische informatieverwerkingsmachine. Als de hersenen de prikkels netjes verwerken, dan hebben we geen enkel probleem met zaken als spelen, leren, bewegen en intermenselijk contact. Bij sensorische integratie is sprake van veel verschillende gelijktijdige processen, namelijk: ontvangen, waarnemen, integreren, moduleren, sensorische discriminatie, posturale reacties en praxie. Deze processen zullen later nader worden toegelicht. De ontwikkeling van de sensorische integratie verloopt in fases en elke fase bouwt voort op de vorige fase. De allerbelangrijkste tijd voor sensorische integratie is de kindertijd, van zuigeling tot ongeveer het 5e levensjaar. Als in die periode sensorische integratieproblemen niet worden onderkend en opgelost is de kans steeds kleiner dat dit nog gaat lukken. De basis voor het sensorische integratieproces wordt echter al gelegd vóór de geboorte, en daarom zal hieraan bij de beschrijving van de ontwikkeling van hersenen en zenuwstelsel aandacht worden besteed, evenals bij de beschrijving van mogelijke oorzaken van problemen bij de sensorische integratie. Bij een sensorische integratiestoornis is er iets mis met de manier waarop de hersenen de sensorische informatie opnemen, organiseren en gebruiken. Hierdoor heeft iemand moeite met het effectief functioneren in zijn of haar omgeving. Er zijn 3 hoofdstoornissen te onderscheiden: de sensorische modulatiestoornis, de sensorische discriminatiestoornis en de sensomotorische
6
stoornis. Deze kunnen onafhankelijk van elkaar bestaan of gelijktijdig en kunnen variëren van zeer licht tot ernstig. Bij een sensorische modulatiestoornis heeft iemand problemen met de timing van het centrale zenuwstelsel. Als alles goed functioneert dan kan het centrale zenuwstelsel gelijktijdige sensorische boodschappen (prikkels) synchroniseren en is er een gebalanceerde remming van de prikkels. Bij een modulatiestoornis worden alle receptoren of overprikkelt of onderprikkelt. Degene die hiermee behept is reageert op alle prikkels overdadig of ‘onderkoeld’ ongeacht of deze prikkel nu belangrijk of onbelangrijk is, positief of negatief. De één reageert met bekende vecht, vlucht of bevries reactie, de ander met negeren of het juist opzoeken van meer en meer prikkels. Weer anderen reageren met op één van de genoemde reacties, afhankelijk van de situatie. Op dit moment ligt er een 11 weken oude kitten op mijn schoot, volledig uitgeteld van alle avonturen die het leven biedt. Als zij iets nieuws ziet loopt ze er meestal nieuwsgierig naar toe en snuffelt zij het af, betast het en verliest naar enige tijd haar belangstelling. Als zij ineens het gordijn ziet opbollen van de wind of een andere kat achter haar ziet, dan gaan al haar haren overeind en dat kleine ruggetje en staartje worden zo groot mogelijk gemaakt. Als het gevaar is geweken dan trekt het weer bij en wijdt ze zich weer aan andere zaken. Als zij bij alle nieuwe kennismakingen een dergelijk gedrag zou vertonen of zich juist zou verstoppen om maar niets nieuws meer te ontdekken, dan zou de kans groot zijn dat zij een sensorische modulatiestoornis ontwikkelt. Gelukkig is dat niet het geval! De vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op, al was het alleen maar dat het menselijk vermogen om te denken een extra dimensie geeft aan de sensorische ontwikkeling. Een andere sensorische integratiestoornis is een sensorische discriminatiestoornis. In die situatie heeft iemand moeite met het onderscheiden van prikkels omdat het centrale zenuwstelsel de prikkels foutief verwerkt. Iemand met dit probleem kan het belang van ervaringen en voorwerpen niet goed inschatten en heeft moeite met taken waarbij de combinatie van zien en ruimtelijk perspectief van belang zijn. Er schort bijvoorbeeld vaak iets aan het lichaamsbewustzijn en alles waarvoor het evenwicht wordt gebruikt kan problemen geven. Vaak kan een persoon met dit probleem ook zijn of haar kracht niet goed afpassen op de situatie of wordt er tegen van alles opgebotst omdat er niet goed ‘opgelet’ wordt. Een derde probleem dat kan optreden bij een sensorische integratiestoornis is de sensomotorische stoornis. In dit geval is het vrijwel zeker dat degene die het betreft de sensorische informatie van vestibulaire (binnenoor) en 7
proprioceptieve (spieren en gewrichten)prikkels over waar je lichaam zich in de ruimte bevindt en wat het doet, niet goed worden verwerkt. Dit komt voor als tijdens de ontwikkeling er iets is misgegaan met de ontwikkeling van tweezijdigheid. Dit wordt bilaterale integratie genoemd, het neurologisch proces waarbij prikkels van beide kanten van het lichaam met elkaar in verbinding worden gebracht. Later zal worden toegelicht dat dit een natuurlijke stap is voordat er een voorkeurskant wordt ontwikkeld. Personen met een sensomotorische stoornis bakken als kind bijvoorbeeld vaak niet veel van fietsen, touwtje springen, koprollen en handstand en vinden deurknoppen, kranen onhandige dingen. Een andere variant is het onvermogen tot motorische planning bij kinderen in ontwikkeling. In de overdracht van de informatie over aanraken, bewegen en lichaamspositie tussen de hersenen en de spieren gaat iets niet goed, terwijl er (meestal) niets mis is met de intelligentie en spieren van het kind. Mocht het nog niet duidelijk zijn: ik ben de stijve hark, angsthaas en brokkenmaker uit de titel. Dat alles komt vooral omdat mijn sensomotoriek ergens onderweg in de reis naar dit leven of in de eerste dagen van dit leven niet goed tot ontwikkeling is gekomen. Met andere woorden: ik heb een sensomotorische stoornis. Terwijl ik dit schrijf vraag ik me af: hoe erg was en is dit nu allemaal? En ik realiseer me dat het me misschien als kind een beetje een buitenbeentje maakte maar dat ik door deze onvolkomenheid juist andere talenten heb ontwikkeld en ik een ster ben geworden in het vermijden van de omstandigheden die lastig zijn. Totdat ik ongeveer 4 jaar geleden gevangen werd door de schoonheid van cranio-sacraal therapie! Moest ik maar wegrennen omdat ik geconfronteerd werd met wat ik steeds zo zorgvuldig had vermeden? Het was geen keuze: ik moet ermee dealen om dat de doen wat ik intens graag doe: cranio-sacraal sessie geven. Ik wil jullie vragen om je het volgende voor te stellen. Je hebt gestaan op het dek van een varende boot en stapt aan wal. Ken je het gevoel dat je kunt krijgen als je aan wal stapt? Dat is het gevoel dat ik kan hebben terwijl ik mijn ogen dicht heb of lopend naar beneden kijk. Hoe zou het zijn als je lichaam, terwijl je ogen dicht zijn, van grote en vorm verandert en soms de ruimte om je heen dat ook lijkt te doen? Dit kan mij soms gebeuren, bijvoorbeeld als mijn denken op een laag toerental komt. Hoe zou het voor je zijn dat je weet dat je een pen ontspannen in je hand kunt houden maar iets wat niet te controleren is maakt dat je pen bijna tot moes wordt geknepen of simpelweg uit je hand valt, ook al geef je jezelf de opdracht om hem ‘gewoon’ vast te pakken? Vooral als ik vermoeid ben of gespannen, dan kan dit zijn wat ik meemaak. 8
Dit is ondanks de sensorisch remedial teaching sessies die ik lange tijd heb gevolgd en de cranio-sacraal sessies bij docenten. Ik ben gaan geloven dat mijn onvolkomenheid - door deze te kunnen benoemen, begrijpen, onder ogen te zien en te accepteren- juist iets kan toevoegen aan behandelingen die ik geef. Ik ben zeer gevoelig voor wat ik via de externe zintuigen (vooral aanraking) aan signalen (prikkels) binnen krijg. Dat de neuronale verbindingen in het centrale zenuwstelsel niet goed werken maakt dat de uitwisseling tussen de sensorische input en de motorische output niet altijd optimaal werkt. Dat gebeurt bijna altijd op het moment dat zich bij de cliënt een verandering voltrekt en/of een ontlading plaatsvindt. Mijn grootste vijand was (en soms ben) ik zelf als het gaat om het geven van een plek van mijn fysieke reacties tijdens een behandeling. Verder, wetend dat 1 op de 10 personen in min of meerdere mate een sensorisch integratieprobleem heeft, maakt dat ik nú de kans heb om bij te dragen aan begrip en ondersteuning voor deze groep als zij daarvoor belangstelling hebben. Lees dus alstublieft nog even door. Ik heb nu zeer kort uitgelegd wat sensorische integratie is en welke verstoringen daarin kunnen optreden. In het volgende hoofdstuk gaan we kijken naar ontwikkelingsstadia van sensorische integratie.
9
Hoofdstuk 3: De ontwikkelingsstadia van sensorische integratie: de 4 niveaus Als een baby ter wereld komt is het goedbeschouwd nog maar een hulpeloos wezentje. Daar waar veel andere zoogdieren wankel maar snel op eigen benen staan, klauteren en vast voedsel tot zich kunnen nemen, is er voor een baby nog een hele weg te gaan. In hoofdstuk IV zal worden uitgelegd dat dit nauw samenhangt met de ontwikkeling van de hersenen. Hoe het ook zij, het is duidelijk dat er op ouders en verzorgers een enorme verantwoordelijkheid rust om het sensorische integratieproces op een goede wijze te ondersteunen. Als dit niet gebeurt dan zal het kind –met of zonder stoornis- later ongemak of erger ondervinden in zijn of haar leven. Als alles naar behoren verloopt dan doorloopt een kind 4 niveaus van leren om de sensorische integratie te laten bloeien. Deze niveaus worden ook wel bouwstenen genoemd en volgen op elkaar. Is er dus in (of voor) een van de niveaus een probleem, dan beïnvloedt dat direct het volgende niveau. De 4 niveaus worden hieronder beschreven. Niveau 1: primaire sensorische systemen Net op de wereld en al helemaal in actie. De basis wordt gelegd voor alle toekomstige leerprocessen dankzij het ontvangen van sensorische informatie. De huid (het grootste orgaan en het tastzintuig), de zwaartekracht en beweging (vestibulair zintuig) en de spieren (proprioceptieve zintuig) zorgen ervoor dat vooral het visuele en auditieve zintuig maar ook andere zintuigen volop in actie zijn. De baby zuigt aan tepel (of fles), wordt geknuffeld en gewiegd en wordt hopelijk bevestigd en gestimuleerd in zijn (of haar) ontdekkingstocht. De baby ontvangt informatie over zijn bewegingen, probeert nieuwe bewegingen uit en merkt gaande weg dat dit met wat inspanning allemaal lukt! Hij leert langzaam met zijn ogen te reageren op de omgeving, gaat voorwerpen onderscheiden en bewegende mensen en dingen. Hij leert het hoofdje op te heffen en te draaien als hij een vertrouwde stem hoort. En tenslotte leren vestibulaire prikkels die de baby via het binnenoor ontvangt hem dat hij is verbonden met de aarde. Wie denkt dat een baby alleen maar piest, poept, eet en slaapt heeft het volledig mis! Er wordt hard gewerkt! Niveau 2: perceptief-motorische grondslagen Met dit eenmaal onder de knie, is er geen ruimte voor uitrusten. Nu gaat de baby hard werken aan de ontwikkeling van zijn lichaamsbewustzijn en bilaterale integratie. Wat betekent dit? De baby krijgt een beeld van zijn lichaamsdelen, waar ze zijn, hoe ze onderling samenhangen en hoe ze 10
bewegen. Het eigen lijfje wordt aan een intensief onderzoek ontworpen en het gaat de baby lukken om houdingen aan te nemen, de hals stabiel te houden en hoofd en romp op te tillen om eens goed om zich heen te kijken. Omdat hij dit nu kan, kan hij ook de ogen richting op een bepaald punt. Dat is niet onbelangrijk want daardoor kan hij ook zijn motorische controle verbeteren. Naarmate de ogen beter samenwerken kan de baby steeds beter het doel bepalen waar hij heen wil, en daar dan ook heen gaan. Het moment van kruipen is dus aangebroken! Daar komen de bilaterale integratie en coördinatie dubbel en dwars om de hoek kijken. Eerst leert een baby om beide kanten van zijn lichaam symmetrisch, tegelijkertijd en soepel gecoördineerd te gebruiken. Pas daarna kan hij namelijk een handvoorkeur ontwikkelen en leren om bijvoorbeeld een rammelaar van de ene hand in de andere hand over te nemen. De bilaterale coördinatie wordt enorm gestimuleerd door kruipen. Bij het kruipen gebruikt de baby als het goed is zijn handen en benen om en om en gebruikt zo beide hersenhelften. Maar dat is nog niet alles want in deze fase gaat dit wondertje zich ook bezig houden met motorische planning: bijvoorbeeld van de buik op de rug rollen is een hele toer maar na wat oefenen wordt ook dit een fluitje van een cent. De kleine, die zich van baby naar peuter ontwikkelt, kan zich steeds beter concentreren en bouwt al de emotionele zekerheid op die zo broodnodig is om elke keer een stapje verder te kunnen gaan. Niveau 3: perceptief-motorische vaardigheden Inmiddels is de baby een peuter geworden en begrijpt hij de informatie die via de zintuigen binnen komt steeds beter en kan de peuter steeds beter met de buitenwereld communiceren omdat de sensorische discriminatie steeds beter wordt. Hij kan steeds beter horen, taal begrijpen en contact maken via taal. Hij snapt steeds beter waar hij is ten opzichte van anderen en voorwerpen en kan alles waarvoor een oog hand coördinatie voor nodig is steeds beter doen. Een eenvoudige tekening maken, op een stoel klimmen, zelf iets inschenken, een eenvoudige puzzel maken, kralen aan een groot koord rijgen en iets opvangen; met wat oefening wordt dit allemaal eigen gemaakt. Sta er maar eens even bij stil wat een ongelofelijke prestatie dit eigenlijk is. Niveau 4: sensorische integratie OK Als kleuter gaat het kind ‘gewoon’ verder met het ontwikkelen en bekrachtigen van alles wat hij geleerd heeft, zodat hij uiteindelijk een succesvolle sensorische integratie op de rails heeft. Wat betekent dit? Hij kan abstract en logisch denken, kan ingewikkelde motorische handelingen uitvoeren, kan zijn aandacht ergens op richten, kan zijn gedrag organiseren, 11
kan zich een voorstelling van dingen maken, kan beide lichaamshelften en hersenhelften ontwikkelen en gebruiken, heeft zelfrespect en heeft zelfbeheersing geleerd. Ogen en oren worden de belangrijkste ‘leermeesters’ en hij kan op een gezonde manier reageren op allerhande prikkels die op zijn weg komen. Hij kan met zijn grove en fijne motoriek omgaan en bijvoorbeeld rennen en springen maar ook zijn eigen veters strikken en de knopen van zijn jas dichtdoen. Hij kan leren lezen en schrijven en kan communiceren en vriendschappen aangaan. Hij kan leren fietsen, herinneringen ophalen en zich verheugen op wat er komen gaat. Hij is er klaar voor om naar school te gaan en zijn plek in de grote wereld in te nemen. Natuurlijk zijn er nog duizenden andere voorbeelden te geven bij de 4 niveaus van ontwikkeling. Maar het mag duidelijk zijn uit bovenstaande beschrijving dat de eerste 5 jaar uit een mensenleven cruciaal zijn voor het ‘normaal’ kunnen functioneren in de wereld. Het zal ook duidelijk zijn dat sensorische stoornissen dan ook allemaal zichtbaar worden tijdens deze levensfase. Helaas was vroeger niet bekend wat er nu toch mis was, noch bij ouders, nog bij begeleiders, laat staan bij de kleine zelf. Ik herinner me dat ik vroeger flink in verwarring kon raken omdat bepaalde dingen mij eenvoudigweg niet lukte. En natuurlijk gaf ik het vaak op een gegeven moment maar op. Met touwtje springen draaide ik wel aan het touw want een juiste timing om in het draaiende touw te springen zat er niet in. Met rolschaatsen gaf ik het startsein wel, een koprol of handstand maken vond ik ‘gewoon stom’, puzzelen vond ik ‘gedoe’ en tekenen wilde ik alleen ‘op mijn manier’ doen. Mijn vader is zondag na zondag met me wezen fietsen, want elk Nederlands kind moet toch kunnen fietsen? “Kind”, zeggen mijn ouders, “het heeft bij jou wel 4 keer langer geduurd dan bij de 5 anderen. En toen je eenmaal kon fietsen durfde je eigenlijk het verkeer niet in..”. Om over zwemmen maar helemaal te zwijgen. Uiteindelijk zwom ik uit angst zo snel, dat de instructeur een wedstrijdzwemster in me zag… Het geluk was en is met me. Alles wat ik wel kon werd gestimuleerd en gewaardeerd: aandacht, een rijke fantasie, liefde voor muziek en een goed stel hersenen konden mijn kleine mankement met gemak compenseren. Van mijn remedial teacher en uit de literatuur blijkt dat dit helaas niet altijd het geval is en dat een sensorische integratiestoornis je leven flink overhoop kan halen. Hierover later meer. De meeste mensen rijden auto. Ik niet want dat vraagt wel heel veel van je sensomotoriek. De lezer rijdt hoogstwaarschijnlijk wel auto. Stap de volgende keer eens bewust in de auto en realiseer je alle handelingen en zintuigen die 12
nodig zijn om het portier te openen, te gaan zitten, de auto te starten, in je spiegel te kijken en weg te rijden. Een sensorisch hoogstandje!
13
Hoofdstuk 4: De 5 stadia van motorische ontwikkeling In de vorige 2 hoofdstukken hebben we een toelichting gehad op de 3 hoofdsoorten sensorische integratiestoornissen en de 4 fases van ontwikkeling. Zoals in de inleiding is aangegeven, zal ik het accent leggen bij de sensomotorische ontwikkeling, omdat dit het proces is waarbij in mijn geval iets niet is gegaan zoals je dat voor je kind wel wenst. In dit hoofdstuk wordt dan ook dieper ingegaan op de 5 stadia van motorische ontwikkeling. Stadium 1: De asymmetrische motoriek Deze motoriek is de oudste en meest primitieve motoriek. Bij deze motoriek gaat het om de links/rechts antagonisme van de spieren. Met andere woorden: als spieren zich in de ene romphelft samentrekken, dan ontspannen automatisch de spieren in de tegenovergestelde romphelft. Het betreft de loopbewegingen, buigen en draaien naar links en rechts en draaibewegingen. In deze bewegingen doet het kind ervaringen op betreffende ruiken, voelen, horen en zien. Het kind zelf is het middelpunt van de beweging en de beweging is gebonden aan een onderlaag, ‘grond onder de voeten’ . Taal wordt vooral geleerd doordat een beweging of ervaring wordt toegelicht. Bijvoorbeeld: de begrippen ‘vastpakken’ en ‘geven’ wordt geleerd doordat er in beweging wordt gezegd: ‘pak maar vast, ik geef het aan jou’. Als een kind in deze fase blijft hangen, deze fase niet goed of volledig afmaakt dan spreekt men van een persisterende asymmetrische fase of slurffase. Mijn zus kan mij dan ook liefkozend ‘slurfje’ noemen als ik weer eens onhandig ben. Stadium 2: De symmetrische motoriek In het volgende stadium leert een kind los van de onderlaag te bewegen en ervaren. De ervaringen worden van 2 naar 3 dimensionaal. De bewegingspatronen veranderen omdat het kind leert om spieren in beide lichaamshelften dorsaal samen te trekken terwijl de ventrale spieren in beide romphelften zich ontspannen (of visa versa). Dus in dat geval is elke beweging in de ene lichaamshelft het spiegelbeeld van dezelfde beweging in de andere lichaamshelft. Het kind leert taal en leert iets te begrijpen door voelend te bewegen. Het onderzoekt en voelt bijvoorbeeld een bal en voelt nu zelf wat ‘rond’ betekent, het pakt een veertje en ervaart wat ‘licht’ betekent, tegenover ‘zwaar’ omdat hij zijn blokken oppakt. Om de symmetrische motoriek te ontwikkelen is een synchroniteit van het centrale zenuwstelsel een must en moeten er verbindingen van en naar beiden 14
hersenhelften worden ontwikkeld zodat boodschappen naar beide zijden worden gestuurd. Als dit niet naar behoren verloopt dan spreekt men van een ineffectieve symmetrische fase. In veel gevallen uit zich dit in problemen met schrijven of begripsvorming (wat je niet hebt gevoeld of ervaren gaat niet voor je ‘leven’) Stadium 3: Lateralisatie Apen en mensen onderscheiden zich van andere zoogdieren door het proces van lateralisatie. Bij andere zoogdieren worden overeenkomstige spieren van de romphelften uitsluitend gelijktijdig gebruikt, hetzij asymmetrische, hetzij symmetrisch. Mensen en apen ontwikkelen de mogelijkheid om het meebewegen van de andere ledemaat te onderdrukken. Deze onderdrukking kan pas worden geleerd als een kind de voorste ledematen (armen en handen, benen en voeten) gaat ervaren als ‘verschillend’ in relatie tot de buitenwereld. Lateralisatie is, voor wat de motoriek betreft, vooral te zien aan de functie van de handen. Eén hand zal zich functioneel ontwikkelen als vertegenwoordiger van beide handen. De fijnere beweging van hand en vingers wordt geleerd, en de (vingers van de) ene hand kan iets anders doen dan de andere en kan onafhankelijk functioneren. Je kunt bijvoorbeeld je vingers hun eigen rol geven bij het vasthouden van een pen en schrijven, je kunt met de ene hand een voorwerp vasthouden en daar met de andere hand iets mee doen (bijvoorbeeld een deksel van een potje draaien). Als dit stadium niet goed wordt ontwikkeld dan spreekt men van kunstmatige of artificiële lateralisatie. Dit gebeurt door het niet goed of lang genoeg doorlopen van het voorgaande stadium bijvoorbeeld door het onvoldoende oefenen van grove en fijne motoriek of door terugval in een eerder stadium doordat plotseling in de beginfase van lateralisatie een groot beroep wordt gedaan uit vaardigheden uit de symmetrie fase. Tenslotte kan dyslateralisatie optreden. Dit ontstaat als een kind niet overgaat tot het gebruik van de voorkeurshand. Dit kan zijn omdat deze had gewond is in het stadium waarin deze normaal gesproken deze functie zou nemen of omdat –zoals helaas vroeger veel voorkwam- men gedwongen wordt om rechtshandigheid te ontwikkeling terwijl de natuurlijke aanleg linkshandig is. Stadium 4: Oppositie van de duim Oppositie van de duim, de plaatsing van de duim ten opzichte van de andere vingers, is eigenlijk geen stadium maar wel een voorwaardelijke ontwikkeling om het stadium van dominantie ongeschonden te bereiken. 15
Daarom bespreek ik dit afzonderlijk. Als de motorische (en sensorische) ontwikkeling van de duim t.o.v. de rest van de hand niet goed verloopt dan kan er ook geen echte eenhandigheid ontstaan. Bij de behandeling van de hersenen in het volgende hoofdstuk zullen we zien dat er op het motorisch schors al vanaf de geboorte een relatief groot deel is gereserveerd voor de duim, waaruit ook vanuit anatomisch perspectief het belang van de duim wordt onderschreven. Om maar even terug te komen op het kitten op mijn schoot: zij loopt qua snelheid van ontwikkeling in veel opzichten voor op een mensenkind, maar dit vermogen is voor haar niet weggelegd. Stadium 5: Dominantie Bij de geboorte is er al sprake van cerebrale dominantie. Er is een duidelijke relatie tussen het kunnen spreken en de controle over spraak en het gebied van Broca in de linker hersenhelft. Dominantie is feitelijk dat met de ene hersenhelft meer bepaalde informatie wordt verwerkt en activiteiten worden verricht dan met de andere. Als de vorige stadia goed zijn verlopen is dit een natuurlijke laatste stap, ervan uitgaande dat ook de hersenbalkfunctie normaal ontwikkeld is.
16
Hoofdstuk 5: Sensorische integratie en het centrale zenuwstelsel In de vorige hoofdstukken hebben we gekeken naar wat sensorische integratie is, welke hoofdstoornissen er zijn en op welke niveaus sensorische integratie wordt ontwikkeld. Vervolgens is extra aandacht besteed aan de 5 stadia van ontwikkeling van de motoriek. In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op de rol van het centrale zenuwstelsel bij sensorische integratie. Het centrale zenuwstelsel is de spil voor het verwerken van de informatie uit de interne en externe zintuigen en de vertaalslag daarvan in bewegen en handelen. Tenslotte zal een korte toelichting worden gegeven op de spierwerking zodat we een redelijk goed overzicht krijgen van het samenspel tussen het centrale zenuwstelsel en de spieren, de spillen in sensomotoriek. Het centrale zenuwstelsel: neuronen, ruggenmerg en de hersenen 1. De neuronen De neuronen (ook zenuwcellen genoemd) zijn de structurele en functionele eenheden van het zenuwstelsel. Neuronen worden na ongeveer 18 maanden na de geboorte niet meer aangemaakt. Ze zorgen ervoor dat we weten wat er binnen en buiten ons lichaam gebeurt. Er zitten al snel 100 miljard neuronen in de hersenen! Ieder zijn ze opgebouwd uit een cellichaam met kern, dendrieten en een lange axon. Dankzij de dendrieten worden boodschappen en impulsen ontvangen die de dendrieten vervolgens naar het cellichaam overbrengen. De dendrieten ontvangen en sturen signalen door zich naar andere neuronen uit te strekken. De axon, die lijkt op een stam met wortels, zorgt ervoor dat de impulsen van het cellichaam naar de dendrieten van een andere neuron wordt gestuurd.
De 2 soorten neuronen die de hersenen en het ruggenmerg verbinden met de rest van het lichaam zijn de sensorische en motorische neuronen. 17
De sensorische neuronen: zij ontvangen impulsen uit onze ogen, oren, huid, spieren, gewrichten en interne organen. De impulsen leggen de weg af door de axon van het sensorische neuron en brengen ook boodschappen over aan anderen neuronen via contactpunten. Deze contactpunten heten synapsen. Elke neuron maakt elke keer duizenden verbindingen als deze een impuls afgeeft. Het sturende neuron heet presynaptisch en het ontvangende neuron heet postsynaptisch. Als de boodschap (dat gebeurt in een fractie van een seconde) wordt verstuurd, dan komen er zogenaamde neurotransmitters vrij die zorgen voor een elektrochemische respons. Als deze neurotransmitters de receptoren activeren van postsynaptische neuronen, dan heten ze excitatief. Als ze niet tot activatie leiden, dan heten ze inhibitief. Postsynaptische neuronen kunnen ook motorische neuronen zijn. Deze neuronen krijgen opdrachten waardoor ze spieren de opdracht kunnen geven om te bewegen, klieren om te zweten, longen om te ademen, ingewanden om te verteren enzovoorts. Al voor de geboorte vermenigvuldigen neuronen en synaptische verbindingen zich in een ongelofelijk hoog tempo. Om te zorgen dat de geborene allerhande vaardigheden goed aan te kunnen gaan, wordt myeline gemaakt. Myeline kun je zien als een soort isolatie materiaal dat de axon van het neuron bedekt en beschermt. Zo wordt de doorvoer eenvoudiger en komen verbindingen sneller tot stand. Zoals eerder gezegd, stopt de ontwikkeling van nieuwe neuronen na ongeveer 18 maanden. Er blijven wel nieuwe synapsen ontstaan bij de integratie van steeds weer nieuwe in- en externe prikkels. Synaptische verbindingen die niet worden geactiveerd, bijvoorbeeld omdat ze niet nodig zijn, verdwijnen. Dit proces van activatie en verdwijnen wordt ‘snoeien’ genoemd. In een van de gebruikte boeken wordt dit proces vergeleken met een computer waarvoor een bijna oneindige bibliotheek aan software programma’s beschikbaar is.
18
Voor alle vaardigheden die een kind leert worden de programma’s uit de kast gehaald. Steeds als er een programma uit de kast wordt gehaald, worden er verbindingen gemaakt en myeline aangemaakt waardoor de neurologische structuur steeds steviger wordt en een kind steeds beter in staat is om nieuwe vaardigheden te leren en te integreren. Maar de andere kant van de medaille is dat niet uit de kast gehaalde programma’s vrijwel zeker voor eeuwig verloren gaan. Rond het 12e levensjaar zijn er dan ook flink wat synapsen verdwenen. Dat is in veel opzichten alleen maar goed, want waarom zou je bijvoorbeeld synapsen die zorgen voor het omgaan met extreme kou of het kunnen uitspreken van Arabische klanken actief houden terwijl je in Italië woont? Een probleem wordt het natuurlijk als je niet aan prikkels wordt blootgesteld die wel van groot belang zijn voor je ontwikkeling zoals bijvoorbeeld bij verwaarloosde kinderen het geval is. Een probleem wordt het ook als de prikkels er wel zijn maar het systeem met (sommigen van) die prikkels niet uit de voeten kan, zoals bij een sensorische integratie stoornis. 2. Het ruggenmerg Het ruggenmerg is in de vorm van een streng gepositioneerd in het wervelkanaal vanaf het achterhoofdsgat tot ongeveer de 2e lendenwervel. Het vormt de verbinding tussen de hersenen en de periferie van het lichaam middels meer dan 30 spinale (ruggenmerg) zenuwen (of neuronen). De sensorische banen brengen de impulsen naar het centrale zenuwstelsel en de motorische banen brengen de impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren in de verschillende lichaamsdelen. Meer in detail toegelicht, ziet het er als volgt uit: elke spinale zenuw heeft een dorsale wortel en een ventrale wortel (ook wel respectievelijk achter- en voorwortel genoemd). De dorsale wortels liggen aan de rugkant van het ruggenmerg en bestaan uit vezels die van de zintuigen af komen. De sensorische impulsen komen dus via de dorsale wortels het ruggenmerg binnen. De cellichamen van de sensorische zenuwen liggen in de met de diverse zintuigen verbonden ruggenmergzenuwknopen. Deze liggen buiten het ruggenmerg maar binnen de wervelkolom. De ventrale wortels liggen aan de buikkant van het ruggenmerg en bestaan uit de vezels van de motorische zenuwen. Via de wortels worden impulsen naar spieren en klieren vervoerd. Vervolgens zijn er ook gemengde zenuwen die zowel sensorische als motorische vezels hebben. De sensibele en motorische zenuwwerking verloopt in segmenten, die elk corresponderen met een ruggenmergszenuw. Dit betekent dat als er een beschadiging van een ruggenmerg is, dit zich uit op het bijbehorende huidoppervlak, zoals bijvoorbeeld heel duidelijk het geval is bij gordelroos. 19
Tussen de verschillende segmenten bestaan ook verbindingen die tot stand komen door associatieve schakelneuronen die op de grens van de grijze en witte stof in het ruggenmerg liggen. Waarom deze toelichting? Voor een goede motoriek en werking van romp en ledematen is een gezond functioneren van het ruggenmerg en de zenuwen (neuronen) cruciaal. Zoals we vanuit de cranio-sacraal therapie weten, is het ruggenmerg vocht onderdeel van het cranio-sacraal systeem. Een verstoring in de zenuwwerking kan zich eenvoudig uiten in een verstoring in het cranio-sacraal ritme. 3. De hersenen Het hierboven kort beschreven ruggenmerg is omhuld door drie ruggenmergvliezen, die feitelijk een voortzetting zijn van de hersenvliezen. Dus laten we maar eens even naar de hersenen kijken. Over de hersenen is nog nooit zoveel geschreven als in de afgelopen jaren. Hersenonderzoek heeft een vlucht genomen waardoor we gaandeweg steeds meer te weten komen over de hersenwerking maar ook de controverse in de wetenschappelijke wereld groter is geworden. Zijn de hersenen computers, ontvangers, zenders, maakbaar? Zijn we ons brein? Onze visie moet beetje bij beetje worden bijgesteld. Een meisje die haar linker hersenhelft mist (waar het spraakcentrum zetelt) spreekt desondanks goed Turks en Nederlands. Er is een hulpmiddel ontwikkeld dat gestuurd wordt met gedachten. Uit onderzoek zou blijken dat door het veranderen van overtuigingen andere neurale netwerken worden aangelegd, terwijl oude netwerken worden afgebroken. Er worden zo nieuwe signalen afgegeven aan de cellen waardoor er een ‘nieuwe jij’ kan ontstaan. Voor de verdere ontwikkeling van cranio-sacraal therapie zijn deze ontwikkelingen mijns inziens van groot belang, of we het nu hebben over sensomotorische klachten of andere klachten waarmee iemand hulp zoekt bij een therapeut. In het hoofdstuk waar ik de verbinding leg tussen sensomotoriek en cranio-sacraal behandelingen zal ik hier verder op in gaan. Binnen dit hoofdstuk beperk ik me tot de beschrijving van de hersenen in relatie met sensoriek en motoriek. De hersenstam wordt bedekt door de grote en de kleine hersenen. De hersenstam is eigenlijk een kleine uitstulping aan het hoofdeinde van de centrale zenuwstreng en bestaat uit de medulla, de pons en de middenhersenen. De hersenstam regelt basale (over)levensfuncties zoals ademhaling en hartslag maar heeft ook een belangrijke rol voor het regelen van de sensomotorische regulering. Het reticulair activeringssysteem is namelijk een onderdeel van de hersenstam. Deze is cruciaal bij het selecteren en doorgeven van berichten vanuit het lichaam naar de cortex (via de thalamus)en visaversa. In het bovenste deel van het systeem wordt 20
stimulatie geregeld waardoor sensorische en motorische prikkels worden opgewekt en versterkt. Het lagere deel van het systeem kan juist zorgen voor vermindering en afzwakking van prikkels. In eerdere hoofdstukken is er gesproken over het feit dat bij sensomotorische integratiestoornissen een probleem bestaat bij het ervaren of vertalen van prikkels. Een goede werking van het reticulaire activeringssysteem is dus onontbeerlijk voor een goede sensomotoriek. De kleine hersenen (cerebellum) zijn onderdeel van het reptiele brein. Ze zijn gehecht aan de achterkant van de hersenstam en hebben onder andere een belangrijke coördinerende functie (van beweging). Ook zetelt daar het geheugen voor de zogenaamde ‘automatische handelingen’, handelingen die je zonder nadenken kunt verrichten. Uit de eerdere beschrijving van fases bij sensorische integratie blijkt dat een van de verstoringen in een gezonde motorische ontwikkeling kan ontstaan doordat een dergelijke automatisering van handelingen niet goed tot stand komt. De kleine hersenen krijgen heel wat informatie te verwerken: vanuit het lichaam over de spierspanning, gewrichten en de positie van ledematen ten opzichte van de ruimte, vanuit het vestibulair apparaat over de beweging van het lichaam ten opzichte van de ruimte en vanuit de grote hersenen over bewuste, optische en andere zintuiglijke processen.
Van de tussenhersenen (palaencefale hersenen of cerebrum) hebben vooral de thalamus, hypothalamus, hypofyse en basale kernen een rol bij de aanvoer en afvoer van communicatie tussen het lichaam en de hersenschors. De 21
tussenhersenen kunnen worden gezien als een soort kruispunt waar informatie vanuit het lichaam wordt geselecteerd, gecensureerd en van een label wordt voorzien. In het kader van sensomotorische integratie is het belangrijk om te weten dat de thalamus een belangrijk sensibel schakelcentrum is voor impulsen die naar het hersenschors gaan. Het werkt als een soort zeef voor niet ter zake doende informatie. De grote hersenen (neencefale hersenen) bestaan uit een linker en rechter helft die verbonden zijn door een bundel zenuwcellen: de hersenbalk (corpus callosum). Beide hersenhelften hebben gebruikelijk eigen functies, maar zoals blijkt uit het voorval met het Turkse meisje, is dit geen wet van Meden en Perzen. Voor rechtshandigen is de verdeling waarschijnlijk als volgt: Links voor taalverwerking, synthese, logica, analyse en abstract denken, chronologisch, lineair en serieel denkvermogen, coördinatie van spraakorgaan, spraak. Rechts voor integratie van verbeelding, lichaamsschema, ritmegevoel, denken in dienst van iets/iemand, voelen, associatie en gelijktijdigheid. De grote hersenen worden aan de buitenkant omhuld met de hersenschors (cortex cerebri). Deze bestaat uit grijze stof die is opgebouwd uit een opeenhoping van zenuwcellichamen en dendrieten. Elk gebied heeft een eigen functie gerelateerd aan respectievelijk motoriek, voelen, zicht en gehoor. Omdat bij sensorische integratie deze zaken een rol spelen, zal onderstaand een toelichting worden gegeven op de verschillende hersenschorsgebieden. De primaire schorsgebieden zijn de primaire motorische, visuele, auditieve en sensorische schors. Het primaire motorische schors stuurt het motorische systeem aan en verzorgt de willekeurige fijne en grof motorische bewegingen. Het lichaam wordt als het ware weerspiegeld in de primaire motorische schors, waarbij zichtbaar is dat de lichaamsdelen waarmee gecompliceerde bewegingen kunnen worden gemaakt (fijne motoriek) een relatief groot deel van de hersenen in beslag nemen. Vooral de handen, duimen en vingers nemen een flink stuk van de ruimte in!
22
Bij het primaire visuele schors komen de impulsen van het netvlies binnen. Het primair auditieve schors verwerkt de informatie vanuit het gehoorzintuig en het primaire sensorische schors ontvangt signalen van de receptoren voor kou, warmte, pijn, tast en druk op de huid. Bij de laatstgenoemde geldt net als bij het primaire motorische schors, dat het lichaam wordt weerspiegeld in dit gebied. De secundaire schorsgebieden grenzen steeds aan de primaire hierboven genoemde gebieden. Zij hebben de volgende functies: Het secundair motorisch schors zorgt ervoor dat aangeleerde motorische vaardigheden automatisch kunnen worden uigevoerd. Dit betreft handelingen zoals auto rijden, fietsen, een tekst typen op je laptop of een instrument bespelen. Het gebied van Broca is onderdeel van dit schors en speelt een belangrijke rol bij spraak. De secundaire sensorische schors analyseert en vergelijkt de informatie die is binnengekomen bij de primaire schors, zodat er begrepen wordt wat er wordt waargenomen. Het gebied van Wernicke, dat hierachter ligt, doet hetzelfde voor taal. Het secundaire visuele schors kun je zien als een soort databestand van alle beelden die ooit gezien zijn. Met deze beelden wordt een vergelijking gemaakt tussen wat men waarneemt en ooit heeft waargenomen, zodat er via een associatie een betekenis kan worden toegekend. Het secundaire auditieve schors doet hetzelfde voor spraak. Tenslotte zijn er twee gebieden die kunnen worden gekarakteriseerd als ‘associatieve centra’. Dit zijn de prefrontale schors en het gnostisch centrum. De prefrontale schors ontwikkelt zich tijdens de kleuterjaren en ontwikkelt zich sterk afhankelijk van positieve en negatieve invloeden. Het speelt een belangrijke rol bij het vormen van de persoonlijkheid, het leren plannen en logisch redeneren, intelligentie, sociale intelligentie, geweten en volharding en heeft grote invloed op emoties en stemmingen. Het gnostisch centrum is de plek waar alle sensorische input wordt verwerkt en er een beeld wordt gevormd van de werkelijkheid, als basis voor het nemen van beslissingen via de hogere schorsgebieden, vooral in crisissituaties. Uit bovenstaande beschrijving mag blijken dat sensomotoriek vraagt om een perfect samenspel van zenuwcellen, ruggenmerg en verschillende hersengebieden. Overigens is bij een sensorische integratiestoornis geen sprake van beschadiging van de hersenen. Er is wel een probleem met de overdracht, ontvangst of vertaalslag van informatie in het circuit. Bij sensomotorische stoornissen is er evenmin sprake van beschadiging van de spieren, maar bijvoorbeeld mogelijk wel van onderontwikkeling van spieren door beperkt gebruik. 23
4. De spieren Voordat kort wordt toegelicht hoe een beweging tot stand komt dankzij contractie van spieren en hoe spieren zich verhouden tot het zenuwstelsel, breng ik hier nog even in herinnering welke beschrijving eerder is gegeven voor een sensomotorische integratie stoornis: Bij een sensomotorische integratiestoornis wordt de informatie over waar je lichaam zich in de ruimte bevindt en wat het doet, niet goed verwerkt. Dit komt voor als tijdens de ontwikkeling er iets is misgegaan met de ontwikkeling van tweezijdigheid. Dit wordt bilaterale integratie genoemd, het neurologisch proces waarbij prikkels van beide kanten van het lichaam met elkaar in verbinding worden gebracht. Ook wil ik hier de 5 fases van sensorische integratie in herinnering brengen: asymmetrie, symmetrie, lateralisatie, oppositie van de duim en dominantie. Bij asymmetrie trekken spieren zich in de ene romphelft samen en ontspannen automatisch de spieren in de tegenovergestelde romphelft. Als deze fase niet volledig en goed is doorlopen, ontstaan er problemen bij de vervolgfases. Beide bovenstaande zaken zijn aan de orde bij de problemen die ik ondervindt waardoor sommige prikkels op een ongebruikelijke manier worden verwerkt en de spierspanning ‘een eigen leven kan gaan leiden’. Een beweging komt meestal tot stand door contractie van meerdere spieren. Voor spiervezels geldt dat als deze zich samentrekt, de contractie altijd optimaal is. Eén zenuwcel is verbonden met meerdere spiervezels. Een axon en de door de axon aangestuurde spiervezels vormen samen een motorische eenheid. De grote van deze eenheden variëren afhankelijk van het doel: een fijnmotorische beweging met de hand werk vanuit een axon met 10tallen spiervezels, terwijl bij een beweging van de grote beenspieren wel enkele duizenden vezels tegelijk worden gestimuleerd. Omdat de contractie van spiervezels optimaal is, spreekt het voor zich dat er mechanismen moeten zijn die ervoor zorgen dat de spiercontractie kan worden gereguleerd. Er zijn hiervoor 2 mechanismen: door de prikkelsterkte in de motorische zenuw en door de stimulus vanuit de hersenen die de inzet van het aantal motorische eenheden stuurt. In mijn situatie is het aannemelijk dat de prikkelsterkte in de motorische zenuw van slag is en er overmatig wordt gereageerd op een externe prikkel . Wat er gebeurt is dat de impulsfrequentie zodanig is dat de spieren gaandeweg niet de gelegenheid meer krijgt om zich te ontspannen en terug te keren naar de
24
uitgangslengte voor de volgende prikkel aankomt. Door het stapeleffect blijven de spieren aangespannen en vindt uiteindelijk een ontlading plaats. Enerzijds worden de spieren onderbenut doordat de synergie, waarbij de ene lichaamshelft automatisch taken van de andere lichaamshelft kan overnemen, niet goed tot stand is gekomen. Deze onderbenutting van spierkracht kan leiden tot atrofie en heeft effect op de eigenschappen van de spiervezels en motorische eenheden. Waar het zenuwstelsel en de spieren samenkomen Zowel voor het zenuwstelsel als voor de spieren geldt dat de eigenschappen afhangen van het gebruik dat van het zenuwstelsel en de spieren wordt gemaakt. Zoals toegelicht voor het zenuwstelsel, geldt dus ook voor de spieren dat er steeds sprake is van een veranderende input-output relatie. Hoewel er weinig onderzoek is gedaan naar de effecten van vaardigheidstraining op spieren, ruggenmerg en hersenen is het aannemelijk dat er op alle fronten sprake is van plasticiteit en dus een mogelijkheid van veranderbaarheid. Bijgaande illustratie geeft weer hoe (motorisch) leren kan leiden tot plastische veranderingen. Waar kunnen deze veranderingen plaatsvinden? Spieren: aard (en misschien grootte) van motorische eenheden, type spiervezel. Ruggenmerg: eigenschappen en rol van neuronen, gevoeligheid van synapsen, m.a.w. de eigenschappen die gericht zijn op de besturing van de spier. Hersenen: veranderingen in synapsen en neuronen die leiden tot verandering in de eigenschappen van neuronen netwerken. Zoals net is aangegeven geldt zowel voor het zenuwstelsel als voor spieren het input-output relatie principe. Verandering op (een van de niveaus) leidt dus tot een verandering in input-output. In relatie met cranio-sacraal therapie is de vraag dan natuurlijk hoe deze gebieden/niveaus getrickerd kunnen worden tot verandering. Dit verband zal worden gelegd in het hoofdstuk over de inzet van cranio-sacraal therapie bij de behandeling van sensomotorische integratiestoornissen.
25
Hoofdstuk 6: De primaire reflexen en sensorische integratie In de vorige hoofdstukken is toegelicht wat sensorische integratie is, hoe dat hoort te verlopen en welke rol daarbij het zenuwstelsel en de spieren spelen. De reflexen nemen een specifieke plaats in binnen dit proces. Reflexen zijn bewegingen in ons organisme die vanuit de hersenen automatisch als reactie op een prikkel, datzelfde organisme in staat stelt om te leven en te groeien. De cortex speelt hierin geen rol. Deze reflexen bestaan al voordat geleerd wordt om willekeurig (dus vanuit het bewustzijn of de wil) te bewegen. Met uitzondering van de voorwaardelijke reflexen, gaat het om een lokaal gebeuren, waarbij maar één of enkele ruggenmergsegmenten of een deel van de hersenstam zijn betrokken. Voor een soepele houding en het uitvoeren van allerlei bewegingen via het bewegingsapparaat, zoals de spieren en gewrichten, is het noodzakelijk dat alle door de spieren uitgeoefende krachten zeer precies op elkaar worden afgestemd en gecoördineerd. Hierbij spelen de reflexen een cruciale rol want de reflexen geven informatie aan het zich ontwikkelende zenuwstelsel en organisme over beweging in contact met de buitenwereld en het verwerken van die informatie. Er zijn 7 primaire reflexen en 2 overgangsreflexen. De primaire reflexen zullen bij een gezonde ontwikkeling maar tijdelijk actief zijn en dan alleen op de achtergrond aanwezig blijven. Met ´tijdelijk actief´ wordt bedoeld vanaf ongeveer de 5e week van de vrucht, tijdens het geboorteproces tot enkele weken tot maanden na de geboorte. De 2 overgangsreflexen hebben een tijdelijke functie om te komen tot uiteindelijke controle over de houding. Onderstaand zullen de betreffende reflexen kort of uitgebreider worden toegelicht, afhankelijk van het belang in het kader van dit epistel. De reflexen zijn (soms ook onder andere naamgeving gepresenteerd in verschillende bronnen): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
26
Terugtrek reflex Moro reflex Palm reflex Asymmetrische Tonische Nek reflex Ruggengraat- Bekken reflex Aarden-Zuig reflex Tonisch Labyrint reflex Landau reflex Tonische Nek reflex
De Terugtrek reflex is het eerste zichtbare reflex van de vrucht en treedt op vanaf de 5e week van de zwangerschap tot rond de 33e week van de zwangerschap. Dit reflex is het vermogen tot reflexmatig terugtrekken, bijvoorbeeld voor een aanraking of geluid. De Moro reflex is actief vanaf de 9e week van de zwangerschap tot ongeveer de 2e tot 4e maand na de geboorte. Dit reflex zorgt voor een reflexmatige reactie op schrikken. Dit zie je bij een baby doordat deze bij schrik de armen en benen spreidt, de adem inhoudt en vervolgens armen en benen naar het lichaam toe beweegt en gaat huilen om te laten weten dat hulp nodig is. Vanaf de 2e tot 4e maand na de geboorte is het de bedoeling dat de zintuigen de functie van deze reflexen gaat overnemen. Als dit niet (voldoende) gebeurt dan ontstaat er bij elke prikkel een reflexmatige reactie. Het lichaam komt dan dus steeds opnieuw in een staat van paraatheid en alarm en er worden flink wat stresshormonen aangemaakt, meer dan bij een volwassen schrikreactie. Dit kan leiden tot overmatig schrikken bij kleine prikkels, aandacht geven aan elke kleine verandering waardoor het lijkt dat het kind of de volwassene ´niet oplet´ en het kan leiden tot onhandigheid omdat het lichaam feitelijk nog steeds gedreven wordt door een reflex in plaats van door de zintuigen. Ook zien we bij baby’s waarbij dit reflex blijft bestaan vaak allergieën, keel, neus en oorklachten, wisseling in stemmingen en de behoefte aan controle. Op termijn kunnen als kettingreactie allerhande andere klachten bestaan. Als je kijkt naar het beeld dat is beschreven bij de problemen met sensorische integratie, dan zijn er verdacht veel overeenkomsten.. De Palm reflex wordt zichtbaar tijdens de 11e week van de zwangerschap: Als de handpalm wordt aangeraakt, dan ontstaat direct een grijpbeweging die direct weer een zuigbeweging op gang brengt. Er is dus een directe relatie tussen de handpalm, de kaak en de spijsvertering! Als deze reflex niet op de achtergrond raakt, dan kan dat leiden tot bijvoorbeeld gevoelige handpalmen, problemen met eten, slissen, over articuleren en verkrampte kaken. De Asymmetrische Tonische Nekreflex wordt zichtbaar in de 11e week van de zwangerschap. Bij deze reflex draait het hoofd terwijl de benen en armen aan de ene kant van het lichaam worden gestrekt en aan de andere kant worden gebogen. De aanstaande moeder ervaart dit als geschop van het ongeboren kind. Na de geboorte wordt met deze beweging ook de ooghand coördinatie ontwikkeld: als het kind in een bepaalde richting kijkt dan strekt de arm aan die kant mee. Op de foto van mijn eerste levensuur op de omslag is de asymmetrische tonische nekreflex te zien! 27
Als deze reflex niet wordt overgenomen door de zintuigen dan kunnen er bijvoorbeeld problemen ontstaan met lezen, schrijven en het evenwicht. De Ruggengraat - Bekken reflex wordt zichtbaar vanaf de 20e week van de zwangerschap en blijft bestaan tot ongeveer 9 maanden na de geboorte. Een belangrijk reflex bij de geboorte omdat een baby hierdoor de heupen kan bewegen in de weg door het geboortekanaal. Het maakt het kind bewegelijk en geeft het kind informatie die later van belang is voor het leren van rotatie bewegingen. Ook brengt deze reflex intern via het labyrint en de ruggengraat geluidstrillingen op het organisme over. Wanneer deze reflex actief blijft dan kunnen er bijvoorbeeld problemen ontstaan in de onderrug of kan bedplassen een probleem worden en kan het kind extra bewegelijk Worden. De Aarden – Zuig reflex toont zich rond de 26e week in de zwangerschap en verliest ongeveer 4 maanden na de geboorte haar functie. De reflex toont zich als je bijvoorbeeld met de hand de rand van de mond of de wang van een baby aanraakt. De baby draait dan het hoofdje naar de hand toe, doet zijn of haar mond een beetje open, steekt de tong uit en tuit de lippen. Met deze reflex wordt een relatie gelegd tussen de menselijke ´kern´ en de buitenwereld door een prikkel. Deze reflex legt de basis voor grondcontact, sexuele en creatieve energie, voortplanting en basisveiligheid. Als een baby deze reflex niet omzet in ene gecontroleerde (zuig)beweging dan kan dat zichtbaar worden door een te ver naar voren stekende tong waardoor de mondspieren zich niet goed ontwikkelen en er problemen kunnen ontstaan met spraak, slikken en kauwen. De Tonisch Labyrint reflex bestaat eigenlijk uit 2 onderdelen: een voorwaarts en een achterwaarts reflex. Bij het voorwaartse reflex laat zich zien als een baby tegen de baarmoederwand drukt want het hoofdje kan dan naar voren buigen. Buiten de baarmoeder toont het zich als een kind het hoofdje buigt, afwijkend van de rechte lijn van de ruggengraat. De spierspanning verslapt dan aan de voorkant waardoor het lichaampje in elkaar kan zakken. Bij de achterwaartse reflex, dat bij de geboorte belangrijk is om de beweging naar buiten te maken, buigt het hoofd naar achteren onder de rechte lijn van de ruggengraat en strekken de armen en benen zich. Hiermee leert een kind om uit de foetushouding te komen. De voorwaartse reflex verliest ongeveer 4 maanden na de geboorte haar functie terwijl de achterwaartse reflex wat langer aanhoud en nodig is voor de ontwikkeling van een kind. Als dit laatste reflex te lang aanhoudt, dan kan zich dat op termijn uiten in een snel uit balans zijn (steeds als het hoofd beweegt), het in elkaar gezakt zijn, de neiging hebben om op de tenen te lopen en te staan, houterige 28
bewegingen en hangende schouders. Dit zijn ook vaak symptomen van een sensomotorische integratiestoornis. Nu een korte introductie van de 2 overgangsreflexen: De Symmetrische Tonische Nek reflex laat zich tussen de 6 en 9 maanden na de geboorte zien. Deze symmetrie fase is ook al besproken bij de stadia van sensomotorische integratie, zij het vanuit een iets ander perspectief. Deze reflex zorgt ervoor dat onder/ en bovenlichaam tegenovergesteld kunnen handelen. Deze reflex is cruciaal om te leren kruipen en het kruipen helpt op zijn beurt weer dat er wordt geleerd om dichtbij en veraf te zien. Deze reflex is maar enkele maanden actief en is van groot belang voor de verdere ontwikkeling van een kind. Eerder is aangegeven dat personen met een sensomotorische integratiestoornis de kruipfase vaak hebben overgeslagen of zeer beperkt hebben doorgemaakt. In de stoel hangen, onhandigheid, tegen dingen aanlopen, over de eigen benen struikelen kunnen allemaal uitingen zijn van een niet goed werkend Symmetrisch Tonisch Nek reflex in het eerste levensjaar. De Landau reflex is aanwezig in de eerste 3 tot 10 maanden na de geboorte. Deze reflex heeft een baby om zijn lichaam in de ruimte te ervaren. Wanneer een baby vastgehouden wordt bij de middel in horizontale positie, dan zorgt het reflex ervoor dat de baby automatisch het hoofdje optilt en vervolgens de benen strekt. Als, nadat dit reflex ontstaat, het hoofdje in flexie wordt gebracht dan zal de baby automatisch het hele lichaampje buigen. Als deze beide bewegingen goed worden gemaakt dan spreekt men van een ‘totale strekervaring’. Een kind dat bijvoorbeeld moeite heeft met het maken van een koprol heeft het tweede deel van het Landau reflex niet goed onder de knie gekregen. In dit hoofdstuk is aangegeven wat het belang is van een goede ontwikkeling van de primaire reflexen, wanneer dit plaats vindt en welke reflexen er zijn. Uit de beschrijving blijkt wel dat primaire reflexen veelal tot ontwikkeling komen voor de geboorte en –op enkele na- hun functie nadien verliezen, hoewel ze op de achtergrond nog ‘beschikbaar’ blijven. Alles nog eens op een rijtje: Het ‘speelveld’ van de sensorische integratie (SI), en de motorische ontwikkeling hierbinnen in het bijzonder, is in kaart gebracht in hoofdstuk twee tot en met vijf. Het speelveld is uitgebreid en het onderwerp is dan ook niet een van de gemakkelijkste om mee aan de slag te gaan in een cranio-
29
sacraal sessie. Daarom nog kort even de verschillende facetten, zoals besproken in deze hoofdstukken, op een rijtje: 1. Er zijn 3 hoofdstoornissen bij SI. De sensorische modulatiestoornis kenmerkt zich door een foute timing door het centrale zenuwstelsel. Bij de sensorische discriminatiestoornis is sprake van een foute verwerking van prikkels door het centrale zenuwstelsel. Als er een gestoorde verwerking is van de informatie relatie tussen ruimte en lichaam, dan is er sprake van een sensomotorische stoornis. 2. Er zijn 4 niveaus van ontwikkeling van de SI. Het eerste niveau (primaire sensorische systemen) is het verwerken van sensorische informatie via huid, zwaartekracht, beweging en spieren om de zintuigen te activeren. Het 2e niveau is de perceptief-motorische grondslag waarbij lichaamsbewustzijn en bilaterale integratie wordt ontwikkeld. Vervolgens is het niveau van de perceptief-motorische vaardigheden aan de beurt waar wordt geleerd om ontvangen informatie via de zintuigen te verwerken en in praktijk te brengen. Het 4e niveau is de sensorische integratie waarin het bovenstaande wordt bekrachtigd waardoor er een harmonieus samenspel ontstaat tussen prikkels, actie, gedrag en gevoelens. 3. De motoriek ontwikkelt zich in 5 stadia: asymmetrisch (tegengestelde beweging), symmetrisch (spiegelbeeld beweging), lateraal (kunnen onderdrukken van meebewegen van overeenkomstige spieren van de romphelften), oppositie duim (goede plaatsing en ontwikkeling duim ten opzichte van de hand), dominantie (informatieverwerking en actie vooral gestuurd door 1 van de 2 hersenhelften) 4. SI en de werking van het centrale zenuwstelsel gaan hand in hand. Sensorische en motorische neuronen worden aangemaakt, de sensorische en motorische banen bevinden zich in het ruggenmerg, de hersenen zijn actief voor de sensomotorische regulering en verwerking en de spieren zorgen voor beweging door contractie en actie. 5. Er is een nauwe samenhang tussen een gezond verlopende SI en de 7 primaire en 2 overgangsreflexen, die er zijn voordat de SI wordt ontwikkeld! De terugtrekreflex zorgt voor reflexmatig terugtrekken na een prikkel en de moro reflex is de reflexmatige reactie op schrikken. De palmreflex regelt de grijpbeweging bij aanraking van de handpalm, gevolgd door de zuigbeweging. Bij een tegenovergestelde beweging van de linker en rechterhelft van de romp wordt het hoofd automatische gedraaid als de asymmetrische tonische nekreflex in werking treedt. De ruggengraat bekkenreflex regelt de bewegelijkheid van dit gebied en de verwerking van de geluidstrillingen door de 30
ruggengraat. De relatie tussen de eigen kern en de buitenwereld wordt tot stand gebracht dankzij de aarden zuigreflex terwijl de tonische labyrint reflex de relatie tussen hoofdbeweging en de ruggengraat regelt. Het tegenovergesteld handelen van het onder- en bovenlichaam wordt geactiveerd door de symmetrische tonische reflex. Tenslotte is de Landau reflex van belang voor beleving van de relatie tussen lichaam en ruimte. Verstoringen in het ‘speelveld’ kunnen op korte, middellange en lange termijn leiden tot een groot scala aan klachten op het gebied van houding, gedrag, vaardigheden en fysieke en psychische gesteldheid. Zo worden bijvoorbeeld autisme en ADHD steeds meer in verband gebracht met dit speelveld en wordt ook duidelijk dat klachten zoals eczeem, schildklierafwijkingen en stress/overgevoeligheid hun oorsprong kunnen hebben in niet goed ontwikkelde of doorlopen facetten van het speelveld.
31
Hoofdstuk 7: Mogelijke oorzaken van een sensorische integratiestoornis Nu dringt zich de vraag op hoe het eigenlijk komt dat iemand een sensorische integratie stoornis heeft of ontwikkelt. Immers, als de oorzaak kan worden opgespoord dan ligt daar wellicht ook het antwoord op de vraag wat de oplossing is. Nu, ik moet de lezer direct uit de droom helpen. Er is geen eenduidig antwoord op deze vraag. Uit de geraadpleegde bronnen zijn de volgende mogelijke oorzaken naar voren gekomen:
32
Er kan sprake zijn van een genetische of erfelijke aanleg. Omstandigheden tijdens de zwangerschap kunnen de oorzaak zijn: medicijngebruik, drugs, alcohol, roken, lood of andere chemische stoffen, stress of virale en bepaalde chronische ziektes bij de aanstaande moeder. Vroeggeboorte en/of laag geboortegewicht Geboortetrauma of een chirurgische ingreep kort na de geboorte Omstandigheden na de geboorte zoals te veel stimulering (bijvoorbeeld oorlogssituaties of mishandeling) te weinig stimulering door gebrek aan beweging, speelmogelijkheden en sociaal contact (bijvoorbeeld door langdurig ziekenhuisopname of verwaarlozing) Omdat er zo weinig bekend is van de oorzaken geven de bronnen ook een categorie ‘andere oorzaken’ aan. Mijn motorisch remedial teacher heeft een uitgesproken visie op de oorzaken voor een achterstand in de sensomotorische ontwikkeling die niet of niet alleen door erfelijkheid of rond de geboorte is ontstaan: de moderne tijd. Hoezo? In de eerdere hoofdstukken in uitgelegd dat de sensomotorische ontwikkeling een leerproces is waarbij alle zintuigen een rol spelen en het belangrijk is dat je leert om je in de ruimte te oriënteren en bewegen. Kinderspelletjes zoals knikkeren, touwtje springen en hinkelen zijn heel belangrijk om te oefenen en de juiste verbindingen aan te leggen. Oefening baart kunst, ook en juist bij degenen die problemen hebben met sensoriek en motoriek, vooral in de eerste levensjaren maar ook daarna. Maar kinderen spelen minder buiten, buitenruimtes zijn veel onrustiger geworden en iedereen heeft haast, ook ouders en hun kinderen. Daar komt bij dat kinderen de betekenis van woorden steeds minder goed kunnen koppelen aan beelden en de tastzin omdat de natuur steeds verder van hen afstaat en er een kant-en-klaar cultuur heerst en wat er ooit met de hand werd gedaan, nu met een machine wordt gedaan. Tenslotte zijn TV en computer fnuikend voor een gezonde sensomotorische ontwikkeling. Kinderen zitten uren in dezelfde houding naar een plat scherm te kijken, krijgen te weinig beweging, oefenen de oog - hand coördinatie op
een eenzijdige manier en voorlezen of een knuffel wordt nogal eens vervangen door de beeldschermen. Nu kan dit natuurlijk nooit de enige reden zijn voor sensorische en motorische achterstand want anders zou het aantal personen die dit heeft absoluut hoger zijn dan de huidige prognose van 1 op de 10. Uit bovenstaande blijkt dat er veel factoren zijn die kunnen leiden tot een sensorische integratie probleem. In het volgende hoofdstuk zal ik mijn verhaal vertellen en daarbij ook ingaan op de mogelijke oorzaken in mijn specifieke situatie.
33
Hoofdstuk 8: ‘Het was heel anders dan met de anderen’ In voorgaande hoofdstukken is sensorische integratie vanuit verschillende invalshoeken bekeken. In dit hoofdstuk beschrijf ik mijn eigen historie en koppel ik deze aan de eerder gegeven informatie en mijn visie op de factoren die mijns inziens van invloed kunnen zijn geweest op mijn sensomotorische ontwikkeling. De baby op de cover is een uurtje oud. Mijn vader maakte de foto. De baby ben ik, de 5e in een gezin van 6 meisjes. Niet echt gepland natuurlijk, maar wel ‘door God gegeven’. Een klein rekensommetje maakt duidelijk dat ik een vakantiekindje ben, verwekt in een Zuid Europees land. Voor mijn moeder was het vast geen pretje. Ze had een ander beeld van haar toekomst en met 4 kinderen had zij haar handen al meer dan vol. Daar komt bij dat ze weken lang last heeft gehad van (ochtend) misselijkheid terwijl haar nachtrust ook al niet optimaal was. Dit begon al tijdens die bewuste vakantie waardoor een medicijn dat zowel ochtendmisselijkheid als slapeloosheid tackelde, soelaas moest bieden. En dat deed het. Eenmaal thuisgekomen las ze krantenberichten over een middel met de naam Thalidomide, in Nederland op de markt gebracht onder de merknaam ‘softenon’. Het waren de eerste berichten over de kans op misvorming van baby’s door het middel tegen slapeloosheid en ochtendmisselijkheid. Mijn moeder kon zich noch herinneren noch achterhalen wat ze had geslikt. Dus naast de stress van 4 kinderen en een vijfde op komst en langdurige misselijkheid, kwam daar de angst dat ik misvormd zou zijn. Bepaalde medicatie en stress hebben beiden invloed op de ontwikkeling van de vrucht. Wie zal zeggen wat dat heeft gedaan. Mijn moeder leefde een gezond leven en keurig op tijd diende ik mij aan. Toen ik met een hormonenbom aankondigde dat het de hoogste tijd was om de wereld in te komen, bereikte de stress bij mijn moeder een piek die een heel andere hormonenbom veroorzaakte. Ze heeft me ooit letterlijk gezegd: ‘ik wilde niet dat je er uit kwam’. Maar wat moet gebeuren, gebeurt en ik kwam toch. Alles er op en er aan en opluchting alom. Toch, als ik me verschillende opleidingsmodules en sessie in gedachten neem, kan ik me niet aan de indruk ontrekken dat deze geboorte ervaring sporen heeft achtergelaten (hierover meer in de link in het volgende hoofdstuk met craniosacraal therapie). Daar was ik dan dus, een gezonde baby en de eerste baby die geen huibaby was. Daar zou je als ouder blij mee kunnen zijn ware het niet dat ik zo stil en onbewegelijk was dat mijn moeder ’s nachts vele malen uit bed kwam om te kijken ‘of ik nog wel leefde’. Een onbewegelijke baby terwijl er zoveel is te ontdekken, zoals we zagen in eerdere hoofdstukken? Ik kreeg al gauw de reputatie een ‘gemakkelijke’ baby te zijn. Ik dronk de fles leeg alsof mijn leven ervan afhing. En ook bij die fles staan we 34
even stil, niet omdat ik een visie heb op goed of slecht daarvan, maar wel een visie op het effect van flessenmelk. Bij borstvoeding legt de moeder om en om aan beide kanten aan, waardoor ook de baby aan beide kanten wordt gestimuleerd. De meeste moeders die flessenmelk geven, leggen de baby steeds aan dezelfde kant aan, waardoor er eenzijdig wordt gestimuleerd. Zonder bewijs en zonder dat ik de bron voor deze bewering nog kan terughalen, is het in mijn perceptie plausibel dat dit invloed kan hebben op de ontwikkeling van een kind. Maar goed, ik groeide als kool en bracht heel wat tijd door in de box. Natuurlijk mocht ik ook rondkruipen, maar met 4 andere kinderen erbij was daar niet altijd tijd voor. ‘Ik had het ook zo druk’ zei mijn moeder. En reken maar dat dit zo was. Het is aannemelijk dat ik de kruipfase, waarvan we nu weten dat die zo cruciaal is voor de ontwikkeling van 2-zijdigheid, niet uitgebreid heb doorlopen voordat ik leerde lopen, ook al deed ik dat keurig op het moment dat dit volgens de statistieken wordt verwacht. Ik ging dus lopen en praten en mijn eerste woorden waren ‘seffe doen’( in grote mensentaal dus ‘zelf doen’) en niet papa of mama. Al snel kwamen de kleuterschool en lagere school waar de hoogtepunten voor menig kind apenkooien en de sportdagen waren. Er werd touwtje gesprongen, gefietst, gerolschaatst, koprollen gemaakt, handstanden gedaan, zwemmen geleerd…Voor mij stuk voor stuk drama’s. Hoe ik ook mijn best deed, het wilde maar niet lukken en ik werd angstig. Onder aan mijn schoolrapporten stond steeds weer ‘het zou goed zijn als Jeannette iets aan beweging en sport doet’. Ik werd een stijve hark, een angsthaas en een brokkenmaker. In plaats van me er nog verder in te storten, trok ik me terug en ontwikkelde ik vele trucs om er toch ‘bij te horen’. Natuurlijk onderkende niemand dat er sprake was van een sensomotorische stoornis. We hebben het over 50 jaar geleden! Natuurlijk beïnvloedt het mijn leven. Omdat ik alles iets vervormd schijn te zien en snelheid en afstanden niet goed kan schatten, is het ondenkbaar dat ik ooit veilig auto kan rijden. Op reis van een uitzicht genieten en vervolgens zonder houvast naar beneden gaan? Geen sprake van! Op een receptie achteloos een glas in mijn hand houden terwijl er gebabbeld wordt en een snackje van een schaal wordt gepakt? Absoluut niet, want er zijn al vele glazen gesneuveld en witte tapijten met rode wijn besmeurd. Even koffie halen voor de collega’s? Alleen met dienblad, en dan vooral niet afgeleid worden. Iemand achter op de fiets? Alleen als die zich voorbereidt op een valpartij. Is dit alles een ramp? Is er nog iets ‘te redden’? Een ramp is het niet. Ik heb het geluk dat in mijn geval vooral de motoriek is verstoord en ik niet op meerdere fronten problemen heb. Dit is overigens wel vaak het geval want sensorische integratieproblemen gaan vaal samen met ADHD of een stoornis in het autistisch spectrum. 35
Daar komt bij dat veel van mijn talenten thuis zijn gestimuleerd en de stoornis daarom ook mijn zelfvertrouwen niet fundamenteel heeft aangetast. Dat blijkt nog wel eens anders te zijn, met alle emotionele gevolgen van dien. Is er nog iets de redden? Ik ben ervan overtuigd dat dit het geval is, ook al wordt in de literatuur keer op keer aangegeven dat de eerste 5 jaren van de ontwikkeling cruciaal zijn en hoe later een behandeling plaatsvindt hoe kleiner de kans is op een volledig herstel. Een ergotherapeut of fysiotherapeut kan worden ingeschakeld om dagelijkse handelingen die normaal gesproken automatische zouden moeten kunnen gaan, aan te leren. Een motorisch remedial teacher geeft oefeningen waarmee je eigenlijk opnieuw de fase(s) doorloopt die niet goed zijn doorlopen en afgerond. We hebben in andere hoofdstukken kunnen lezen dat hersenen heel wat plastischer zijn dan we tot voor kort veronderstelden. We hebben ook gezien dat spieren door gebrek aan oefening hun werk niet meer goed kunnen doen maar dat oefening spieren ook weer sterk kan maken. We weten uit de cranio-sacraal therapie dat we het cranio-sacraal systeem, met alle zintuigen, kunnen uitnodigen te zijn wat ze in de kern is, en dat emotionele blokkades kunnen worden opgeruimd. Op dat laatste, de mogelijke rol van cranio-sacraal therapie, wil ik later inzoomen.
36
Hoofdstuk 9: Cranio-sacraal therapie ter ondersteuning van de behandeling van sensomotorische integratie stoornissen bij volwassenen Zoals eerder is aangegeven is het voor de behandeling van sensomotorische integratiestoornissen van belang dat er oefeningen worden gedaan zodat oude patronen worden opgevolgd en vervangen door nieuwe patronen en zodat spieren worden getraind. Maar zodra dit wordt gedaan, gebeurt er meer dan dat alleen. Het hele systeem wordt wakker geschud en wordt gevraagd om op een andere wijze te functioneren, er worden nieuwe verbindingen gemaakt, er worden herinneringen losgemaakt, weerstanden aangeraakt en fundamentele fysieke en psychische percepties overhoop gehaald. Dit vraagt om begeleiding van een andere aard dan een ergotherapeut of motorisch remedial teacher kan of wil geven. Mijns inziens zijn er 5 opleidingsmodules die vooral van grote waarde zijn om bovenstaand beschreven processen te begeleiden. Dit zijn: baby’s en kleine kinderen, SER werk, oogwerk, oorwerk en familie opstellingen. Daarnaast geloof ik dat het zinvol is om een toegespitste sessie te ontwikkelen, waarin elementen van de genoemde modules kunnen worden opgenomen. Ik geef onderstaand een toelichting op de rol van bestaande modules en sluit af met een voorstel voor een aangepaste behandeling ‘Sensomotor awareness’. 1. Baby’s en kleine kinderen Al voor de geboorte, wordt de basis gelegd om zich nadien de motoriek gezond te kunnen ontwikkelen. De eerste 2 hersenlagen zijn al volledig ontwikkeld maar het primaire en secundaire zoogdierenbrein nog niet. Deze tweede is juist belangrijk voor de fijne motoriek. Ook de prefrontale cortex zal zich nog jaren nadien ontwikkelen. Dit alles is dus de basis die als veilige basis moet worden ervaren, wil een kind de natuurlijke weg van ontwikkeling gaan. Kinderen en volwassenen met een sensomotorische stoornis hebben vaak het gevoel niet goed ‘geland’ te zijn. Aarden is moeilijk en mede daarom worden prikkels vermeden of juist met man en macht opgezocht. Bij de behandeling van kinderen wordt geregeld gebruik gemaakt van gewichten op de schouders en enkels om het gevoel van aarden te versterken. Grappig genoeg loop ik op reis graag met een zware rugzak, zelfs als mijn rug protesteert, want dan sta en loop ik lekker ‘stevig’. Met de geboortesessie kan (opnieuw) een gevoel van veiligheid worden gecreëerd, mag de cliënt (kind of volwassene) geboren worden zoals het geboren had ‘moeten’ worden en kunnen compressietechnieken voor spierspanning worden toegepast en oortechnieken die een directe impact kunnen hebben op het ervaren van balans. Ook kunnen de viscerale botjes worden rechtgezet en kunnen verdraaiingen in botten en gewrichten worden opgespoord en 37
‘gecorrigeerd’. Dat dit bij een jongere vele malen soepeler is te realiseren dan bij een volwassene, daarvan ben ik overtuigd. 2. Talking to the Alarm clock Stress, stress en nog eens stress, dat kan een sensomotorische integratiestoornis met zich meebrengen. En zoals we weten kan stress leiden tot problemen met het immuunsysteem, zoals storing in lichaamsfuncties en spieren. Hierdoor kunnen symptomen van de stoornis nog een worden versterkt. De stress wordt veroorzaakt omdat je zelf niet begrijpt waarom je lichaam niet doet wat het geacht wordt te doen en het moro reflex niet, zoals het eigenlijk hoort, naar de achtergrond is verdwenen. Maar stress wordt ook veroorzaakt door krampachtig te vermijden dat anderen je ongecontroleerde bewegingen zien of je onvermogen iets te kunnen. En stress wordt veroorzaakt door de etiketjes die opgeplakt worden, zoals stijve hark, angsthaas en brokkenmaker. Overigens kreeg ik daar ook het etiketje ‘slome’ bij omdat ik me terugtrok, met weinig enthousiasme in beweging kwam en de neiging had om bewegingen vertraagd uit te voeren zodat er nog gecorrigeerd kan worden. En mocht dat nog niet genoeg zijn dan speelt wellicht ook een rol dat mijn moeder de zwangerschap en bevalling met aardig wat stress heeft doorgemaakt. Deze cumulatie van stressfactoren hoeft natuurlijk niet bij iedereen met een sensomotorische stoornis aan de orde te zijn, maar enkele hiervan zullen zeker spelen. Het lichaam zal waarschijnlijk een overmatige vecht, vlucht op bevries reactie hebben opgebouwd waardoor een continue hormoonproductie onder andere de spieren te kennen geven dat er gereageerd moet worden. De sympaticus komt zo op scherp te staan en de as hypothalamus – hypofyse – adrenaline wordt bij het minste en geringste in werking gezet. Met een alarmclock sessie kan dit mechanisme, dat al van jongst af aan kan zijn opgebouwd, worden doorbroken.
38
3. Oogwerk In eerdere hoofdstukken is aangegeven hoe belangrijk het is dat een kind leert zichzelf in de ruimte te plaatsen, leert perspectief en diepte te zien, begrip voor veraf en dichtbij te ontwikkelen, zien en voelen leert combineren en beelden leert interpreteren. Dit is allemaal belangrijk voor het leren van taal maar ook voor lichaamsbewustwording, begrip en motoriek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat kinderen met een sensorische integratiestoornis ook vaak problemen hebben met de ogen, bijvoorbeeld door veelvuldige oogontstekingen of een vervorming van de oogbol waardoor de omgeving in meer of mindere mate vervormd wordt waargenomen. Wanneer je niet kunt vertrouwen op wat je denkt te zien, niet onbekommerd op je kop kunt hangen, steeds moet denken om bijvoorbeeld op een roltrap te gaan staan, dan maken je ogen overuren, ze raken gestrest en overbelast. Bij de behandeling van sensorische integratiestoornissen wordt wel gebruik gemaakt van de methode van Kraskin, die bestaat uit een tijdelijk te gebruiken aangepaste bril die niet uitgaat van het meten van het ‘zicht’ zoals bij een opticien, maar van de meten van stress op het oog. Dit wordt gecombineerd met oefeningen. Met een oogsessie worden de ogen en de (kleine) hersenen bereikt. De ogen mogen ontstrest en ontfocust worden en er mag onder ogen gezien worden wat via het geestesoog naar boven komt. Oude beelden mogen bekeken en herzien worden, het sympathisch systeem mag worden ontladen. Voor mij was de oogmodule tot mijn grote verrassing een van de meest ingrijpende modules tijdens de opleiding. Een echte ‘eye opener’ . Ogen doen meer dan ‘zien’, ze zijn het venster op de wereld en het startpunt voor een eindeloos grote databank aan ervaringen die het visuele overstijgen en de beleving van jezelf in relatie tot de wereld kleuren. Als je motorisch met jezelf en de wereld worstelt, is oogwerk een must! 4. Oorwerk Integratiestoornissen en oorwerk? Jazeker, want de zintuigen die samen het evenwicht van het menselijk lichaam bepalen zijn het evenwichtszintuig, het gezichtszintuig (zie boven) en de spier- en gewrichtszintuigen. Het evenwichtsorgaan is in het inwendige oor gelegen, maar wordt desondanks beschouwd als een zelfstandig orgaan. De evenwichtszintuigen in het inwendige oor hebben 2 belangrijke functies: drukveranderingen in het oor worden door de zintuigcellen als impulsen via de evenwichtszenuw naar de hersenen geleid, waardoor deze informatie krijgen over de stand van het hoofd die kan worden gecorrigeerd door reflexbewegingen. Daarnaast geeft 39
het evenwichtzintuig informatie over lineaire snelheidsveranderingen (bijvoorbeeld als een auto snel optrekt kunt je je lichaamshouding corrigeren). Het oor zelf helpt iemand om via het horen de positie te kunnen bepalen en afstand te kunnen schatten. Het evenwichtszintuig en het oor zijn dus beide belangrijk voor een goede sensomotorische integratie. Er is geconstateerd dat kinderen met een integratieprobleem relatief veel problemen met de oren hebben en vaak vanaf jonge leeftijd veel oorontstekingen hebben gehad die soms ook leiden tot achteruitgang van het gehoor. 5. Familie opstellingen tijdens een cranio-sacraal sessie Familie opstellingen helpt om de natuurlijke balans van geven en nemen te herstellen, bijvoorbeeld in de moeder en kind relatie. In een gevisualiseerde opstelling kan de moeder gevraagd worden om te verschijnen en kunnen gevoelens van de moeder tijdens de zwangerschap (terug) gelegd worden waar ze horen: bij de moeder. Verder hebben we inmiddels begrepen dat de eerste maanden en jaren van een kind één grote ontdekkingsreis is. Hoe is deze reis verlopen? Mocht je op ontdekkingsreis en voelde je je daar veilig bij? Werd liefdevol erkend dat je misschien niet alles kon en deed als een ander kind, maar je wel deed wat je kon? Het in het reine komen met de eigen rol en die van de ouders kan ruimte creëren voor het gaan van het eigen authentieke pad, zonder zich langer te identificeren met de rol en ervaringen van de moeder. 6. Sensomotor awareness: sensorisch-motorische bewustwording De sessies/methodes die ik hieronder beschrijf is een keuze uit een breed scala aan mogelijkheden om, aanvullend op de bestaande cranio-sacraal technieken en sessies, in te zoomen op de specifieke situatie van een (volwassen) cliënt met een sensomotorische integratie stoornis. De sessie is intuïtief ontwikkeld, op basis van mijn eigen ervaringen en behoeften en vooral gericht op SomatoEmotional Release. Wanneer ik de kennis zou hebben om met manuele testen de storingen in primaire reflexen op te sporen -of kan samenwerken met iemand die deze kennis heeft- kan het arsenaal aan sessies zeker worden uitgebeid! Maar ook zonder deze kennis is het wat mij betreft duidelijk dat het zelfherstellend vermogen van het lichaam en de geest kan worden aangesproken om SI verstorende gebeurtenissen op te sporen, zenuwverbindingen aan te leggen en/of te herstellen en stress- en compensatiepatronen te doorbreken. Hierbij is bewustwording het sleutelwoord: bewustwording van het systeem van sensomotorische integratie, bewustwording van het eigen lichaam en de grond onder de voeten, bewustwording van het centrum van het lichaam (van waaruit links, 40
rechts, boven, onder etcetera kan worden beleefd), bewustwording van de fysieke en psychische compensatiepatronen, bewustwording van de oorspronkelijke blauwdruk voor voelen en bewegen… Afhankelijk van de startpositie van de cliënt kan deze sessie als 1 sessie of in meerdere fasen worden aangeboden. Dat laatste is m.i. waarschijnlijker daarom is deze opgesplitst in 2 delen: A. bewustwording van de sensorisch motorische cyclus en B. reflexen en groei. A. bewustwording van de sensorisch motorische cyclus 1. Start sessie: Maak contact met jezelf en daarna met de cliënt, start bij de hielen, arching. Voel en volg het ritme en voel of er verschil is tussen links en rechts: wat voelt zwaarder, lichter, beweeglijker of juist ‘vaster’? Leg voeten terug op tafel in iets gespreide stand. Geef ter afsluiting met de handpalmen een lichte druk onder beide voetzolen, wees je bewust van de (verschillen in) tegendruk en laat los. 2. ‘Bodyscan’: Ga naar het hoofdeinde van de tafel en leg je ‘handen op (of onder) de schouders (EV4) en voel opnieuw het ritme. Vraag de cliënt om met de aandacht te gaan naar de linker voet, langzaam gevolgd door enkel, onderbeen, knie, bovenbeen, linker bil, onderrug en zo langzaam naar boven. Vraag naar wat de cliënt voelt en beleeft, zonder daar verder op in te gaan en/of een oordeel te vellen. Doe hetzelfde aan de rechterkant. Vraag bijvoorbeeld: voelt het zwaar/licht, groot/klein, warm/koud, rustig/onrustig, ‘eigen’/ ‘vreemd’, uitgerust/moe, gespannen/ontspannen etc.? Vraag na de scan van beide zijden of de verschillen kunnen worden benoemd. Sluit dit onderdeel af met de ‘frontal release’. 3. Verplaats je kruk naar de linkerzijde van de cliënt, ter hoogte van de heup. Plaats de handrug (dus aan de pinkzijde) van de linkerhand net boven het schaambeen en plaats de duim ter hoogte van de navel. Leg de vingertoppen van de 3 middelste vingers van de rechterhand losjes midden op het borstbeen, 1 onder, 1 op en 1 boven tepelhoogte. Daarmee worden er feitelijk punten aangeraakt op het conceptievat (centrale meridiaan) en een zogenaamd alarmpunt op de kringloopmeridiaan ( CV17, harde deel borstbeen boven xiphoïd). De emotionele vertalingen van deze meridianen zijn: innerlijke richting en verantwoording nemen voor eigen leven en daden. Maar zeker zo belangrijk is de cliënt te helpen om te ervaren dat dit ‘het midden’ is. Iemand die moeite heeft met zijn motoriek en plaatsbepaling, ontbreekt het aan het volledig ervaren van het middelpunt in zichzelf. Tot deze net zo eenvoudig als indringend inzicht kwam ik zelf tijdens 41
een CS sessie. Om de cliënt te helpen vraag je deze om vanaf de kruin een draadje/lijntje te maken door het lichaam heen, bij wijze van spreken langs de ruggengraat, naar het midden van het lichaam tot ter hoogte waar de vingers van de behandelaar het borstbeen raken. Het is zeer goed mogelijk dat dit de cliënt niet direct lukt. Laat het rustig herhalen totdat het wel lukt en laat dan deze lijn voortzetten tot de hoogte van schaambeen/sacrum. Zodra dit is gelukt kan een bekrachtiging worden gebruikt: ‘dit is mijn midden. Dit is het centrum van waaruit ik ben ontstaan en van waaruit mijn bewegingen ontstaan. Deze oefening kan ook meegegeven worden naar huis. 4. Ga terug aan het hoofdeinde zitten en maak contact met het ritme via beide schouders. Neem vervolgens het hoofd in de handen waarbij de kleine hersenen (cerebellum) in de handen rusten. Dit is zeg maar de ‘verkeerstoren’ van onze bewegingen en filtert en verfijnt boodschappen uit de zenuwen om te zorgen dat we soepel en in balans bewegen. De manier waarop de zenuwcellen zijn geordend in het cerebellum is anders dan in de rest van de hersenen. De cellen zijn met een bijna wiskundige precisie geordend, zoals een bedrading van een computer: gecompliceerd maar volgens vaste regels. Leg dit uit aan je cliënt. Vraag je cliënt om te proberen om contact te maken met het cerebellum. Vraag waardevrij door, zoals: hoe ziet die verkeerstoren eruit, is het druk/rustig, groot/klein, licht/donker etc.? Hoe zien de cellen eruit? Is er een patroon in te ontdekken? Hoe moeilijk of gemakkelijk is het voor het cerebellum om boodschappen te vertalen tot een beweging? Wat heeft het nodig? Zet met de cliënt op basis van de gekregen informatie een herstelplan op en eindig deze met een bekrachtiging en de boodschap dat het herstel ook verder gaat na de sessie. 5. Als deze insteek niet werkt bij de cliënt of als er onder punt 4 een vordering is gemaakt kun je doorgaan naar de brain cycle, richt je dan op de motorische cortex (schors) en de primaire somato sensorische cortex (zie illustratie), gezamenlijk het ‘motorisch gebied’. Leg je cliënt uit dat dit het gebied in de hersenen is dat het initiatief tot bewegen neemt en de bewegingen organiseert. Het gaat hier dus niet om reflexen/automatische bewegingen maar om al die ontelbare verkozen bewegingen die je dag en nacht maakt. De neuronen (zenuwcellen) in dit gebied verzamelen informatie uit andere delen van de hersenen en uit de zintuigen. Zodra het besluit tot bewegen is genomen, zendt de motorische cortex boodschappen via de motorische zenuwen naar de spieren, veelal via het cerebellum, die verkeerstoren waar de puntjes nog eens op de i worden gezet. Terwijl je 42
dit zo uitlegt, omvat je met 4 de vingers van beide handen vanaf het midden (dus de duimen/polsen raken elkaar) dit gebied. Als het ware maak je een kommetje om deze gebieden heen. Voel wat er zich onder je handen afspeelt en voel of het zinvol is om op dit moment het dialoog aan te gaan of juist een ‘rustpauze’ in te lassen. 6. Dit gebied is echter wel het onderzoeken waard! Het gebied is namelijk weer in te delen in subgebieden en een linker (motorisch)en rechter (sensorisch) heft, die ieder de spieren in een bepaald deel van het lichaam controleren. Delen van het lichaam, zoals de handen en de mond, die een fijne motoriek vereisen en waarvoor veel zenuwcellen aan het werk moeten, beslaan een groter deel van dit gebied, dan lichaamsdelen waarvoor dit niet het geval is. Voor de sensorische informatie via de ogen, oren, neus, tong etc. geldt hetzelfde. In het geval van problemen met de fijne motoriek in de handen, zou ik de gebieden van handen en vingers opzoeken en daar de aandacht naar toe brengen. Het begrip van hoe de sensorische en motorische cortex (samen)werken en hoe vervolgens boodschappen via het cerebellum als schakelcentrum worden vertaald in actie van de spieren en beweging, kan de cliënt helpen om zich te realiseren dat al deze processen zich binnen hem afspelen. Dit is een belangrijke stap naar bewustwording en het besef van mogelijke beïnvloeding. 7. Eindig dit deel van de reis met de vingers van beide handen onder de nekwervels om zo ontspanning te geven waardoor het ruggenmerg vrijer in contact kan komen met de hersenen. 8. In plaats van afstrijken het lichaam van boven naar beneden met lichte druk van de handen in symmetrie langslopen. Eindig met lichte druk onder de voetzolen, gevolgd door het nier 1 punt. B. reflexen, groei en het lerende brein 9. Maak contact met je cliënt en voel het ritme, blokkades, boodschappen van het lichaam (arching) 10. Omvat het sacrum met de linker hand en leg de rechterhand op de rand van het schaambeen. Voel wat zich daar afspeelt en wacht totdat het sacrum ‘tot rust’ is gekomen. De cliënt kan op deze wijze het ervaring van het centrum weer activeren. 11. Verplaats de rechterhand en leg deze met de handrug tegen het matras ter hoogte van 2/3 van de ruggengraat, via het ‘konijnenholletje’. Op deze hoogte vertakt het ruggenmerg zich om zo verschillende hoofdzenuwen te vormen die door de wervelkolom lopen naar bijvoorbeeld benen en voeten. Voel wat zich hier afspeelt. Voel het ritme en eventuele verstoringen, begeleid door compressie en 43
decompressie. Wacht tot het juiste moment om van positie te veranderen. 12. Ga onder schouderhoogte van je cliënt zitten en plaats je linkerhand met de handrug tegen het matras opnieuw op 2/3 van de ruggengraat en je rechterhand als een kommetje onder het hoofd net onder oorhoogte. Hiermee omvat je het gebied waar de hersenen en het ruggenmerg samenkomen tot waar het ruggenmerg zich vertakt in de verschillende hoofdzenuwen. Voel opnieuw wat zich onder je handen afspeelt. Dit is het moment om je cliënt een verhaaltje te vertellen. Een verhaaltje waarin je aangeeft dat al lang voor de geboorte miljoenen zenuwcellen worden aangemaakt in de hersenen, ruggenmerg en de perifere zenuwen, genaamd neuronen. Leg kort uit dat deze neuronen bestaan uit een cellichaam, korte uitstulpingen aan dit cellichaam, die dendrieten heten en de axon. De axon is de bedrading die de elektrische prikkel vervoert en verbindt met een andere neuron of een spier. Al deze neuronen geven boodschappen af en er zijn ontelbare verbindingen aangelegd tussen de axonen en dendrieten via de synapsen. Dit zijn de verbindingen die via de neurotransmitters tot stand kunnen worden gebracht. Dankzij de aanleg van dit wonderbaarlijk netwerk kunnen we ons ontwikkelen tot een compleet mens. Voordat we worden geboren worden er al neuronen en paden gevormd die ervoor zorgen dat we zo snel mogelijk kunnen reageren op potentieel bedreigende prikkels, zonder dat deze eerst door de hersenen worden vertaald. Dit zijn de zogenaamde primaire reflexen. Pas in een later stadium worden deze reflexen naar de achtergrond verdongen omdat er door oefening, ervaring en dergelijke banen worden aangelegd in en met de hersenen die een vertaalslag maken en snel kunnen selecteren wat wel en niet een potentieel gevaar is of welke reactie past gezien de gegeven situatie. Maar wat nu als, om welke reden dan ook, deze reflexen niet naar de achtergrond zijn verdongen door nieuwe programma’s? Dan blijft je systeem op scherp staan en draait de arme sympaticus overuren. 13. Dit is uiteraard een aanknopingspunt voor een Reticulair Alarm Systeem sessie, maar kan in dit geval ook een aanknopingspunt zijn om in te zoomen op het lerend vermogen van het brein, bij voorkeur na een RAS sessie. Immers, RAS krijgt informatie van de motorische cortex, waar de fijne motoriek wordt aangeleerd, en van het cerebellum, waar de motoriek grotendeels wordt ‘gecoördineerd’. Bovendien is het goed mogelijk dat een sensomotorische stoornis zijn oorsprong heeft in een gedeactiveerd RAS, al voor de geboorte. In dat geval is de 44
spierspanning van een baby extreem laag en is het cranio-sacraal ritme zeer moeilijk voelbaar. 14. Ga aan het hoofdeinde van de tafel zitten en omvat het sympatisch systeem (beide handen rusten licht links en rechts onder het hoofd, met de wijsvinger iets schuin naar achteren over de sympaticus, wijzend naar de tenen en duimen ontspannen schuin naar boven wijzend). Vraag, nadat je contact hebt gemaakt met de sympaticus, of de cliënt zelf contact wil en kan maken met de sympaticus. De sympaticus die al die jaren heeft geprobeerd om ‘te overleven’ in alle situaties waarin reflexen niet zijn vervangen door aangeleerde reacties. In al die situaties dat een ogenschijnlijk eenvoudige handeling maar niet eenvoudig tot stand komt. Of in al die situaties waarin overmatig wordt gereageerd op een prikkel. 15. Hoe voelt dat sympaticus? Wat doet dat met je? Wat heb je te vertellen? Wat heb je nodig? Ontlading? Rust? Iets anders? Is er iets in je omgeving dat ook aandacht nodig heeft? Vraag door totdat in beeld is wat zich daar afspeelt en welke lading (letterlijk en figuurlijk) dit heeft. Ga vervolgens in op het weghalen van deze lading: doe suggesties, vraag om suggesties en volg die op waarbij die opvolging de cliënt in het hier en nu brengt. (wegstromen, wegtrappen, wegblazen, een beschermlaag geven…alles is mogelijk (al of niet aanbieden in combinatie met de amygdala’s. 16. Als dan de sympaticus tot rust is gekomen, leg dan de rechterhand op de thymus om energie te geven. 17. Afhankelijk van het verloop kan vervolgens worden voorgesteld om de sensorische en de motorische cortex te laten spreken. Waarschijnlijk het beste om het motorisch en sensorische gebied te vatten met de respectievelijk de linkerhand en de rechterhand het gebied te ondersteunen waar de hersenstam de kleine hersenen raakt. Wat doen de prikkels zoals aanraking, geluid en dergelijke die binnenkomen met je lichaam, met jou, met je motoriek, je coördinatie? Wat zou er nodig zijn om een gevoel van balans te creëren? Wil het motorisch gebied iets zeggen tegen het sensorisch gebied en anders om? Wat doet oefening met je (als cliënt onder behandeling van fysiotherapeut of motorisch remedial teacher is)? Kunnen de oefeningen gevisualiseerd worden? Kunnen we proberen om nieuwe verbindingen tussen neuronen te maken zodat prikkels op hun ‘waarde’ geschat kunnen worden en vertaald kunnen worden naar een daarbij horende motorische reactie? Hoe kun je die verbindingen, die nieuwe wegen worden aangelegd? Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen fysieke oefening maar ook mentale oefening kan leiden tot nieuwe connecties 45
tussen neuronen, ook al zal de plasticiteit op latere leeftijd zijn afgenomen. Het visualiseren van de aanleg van netwerken die de verfijnde afstemming tussen sensoriek en motoriek versterken, kan een krachtig middel zijn om primaire reflexen alsnog naar de achtergrond te plaatsen. Deze visualisatie kan op zich staan of er kan een visualisatie met een fysieke oefening worden ingebracht. Dit proces kan na de sessie worden voortgezet door dagelijks een visualisatie te doen. 18. Sluit deze deelsessie af met de handen op de schouders, gevolgd door zeer gedetailleerd afstrijken met de vingers van top tot teen met een zekere lichte druk. Herhaal dit nog 2 keer. Hierdoor wordt in een ontspannen toestand gewerkt aan de sensorische afkeer/afweer die vaak aanwezig is bij een persoon met een sensorisch motorische stoornis. In bepaalde therapieën voor kinderen wordt ook wel de ‘borsteltechniek’ toegepast waarin een kind meerdere malen per dag volgens een bepaald patroon wordt afgeborsteld met een zacht maar stevig borsteltje. De resultaten blijken zeer positief te zijn omdat de sensorische prikkels gaandeweg als steeds minder heftig worden ervaren en het lichaamsbewustzijn wordt versterkt. Een volwassene kan worden voorgesteld om dit zelf dagelijks te doen, bijvoorbeeld tijdens het douchen. Zoals ik bij de introductie van dit hoofdstuk beschreef, heb ik deze mogelijke behandelingen als onderdeel van een cranio-sacraal sessie intuïtief ontwikkeld, op basis van mijn eigen behandelervaringen, spontane ingevingen en wensen. Daarna heb ik geprobeerd om ze te verklaren op basis van de kennis die ik heb. Uiteraard is wat ik heb beschreven puur experimenteel! Ik hoop dergelijke sessies te kunnen ontvangen van collega CS therapeuten die hiervoor belangstelling hebben en zelf cliënten te krijgen met een sensorisch integratiestoornis die hiervoor open staan. Schade zal deze aanpak zeker niet doen omdat deze behandelvoorstellen allen een beroep doen op de eigen vermogens van de cliënt waarbij deze volledig vrij is om die wel of niet op deze wijze aan te spreken.
46
Hoofdstuk 10: Nawoord In dit stuk heb ik de lezer willen meenemen in de thematiek van sensorische integratie. Uiteraard heb ik dat gedaan omdat ik hier zelf meer van wilde begrijpen omdat het mij persoonlijk raakt. Maar ik heb het ook willen doen omdat het vrijwel zeker is dat we cliënten treffen met een problematiek die hier op de een of andere wijze aan raakt, zelfs als zij dit zelf niet kunnen benoemen. Een etiketje van ‘stijve hark’, ‘brokkenmaker’ of ‘angsthaas’, is zo geplakt. Ik hoop dat dit stuk bijdraagt aan een grotere begrip voor en alertheid op mogelijk motorisch en sensorisch disfunctioneren, waarvan diverse kenmerken zijn beschreven. Reguliere cranio-sacraal therapie sessies en aangepaste sessies kunnen mijns inziens het effect van oefentherapie versterken. Maar ook zonder oefentherapie kan veel van de ‘lading’ van deze integratiestoornis worden weggenomen, zowel fysiek als psychisch. Voor mij was de opleiding met het schrijven van dit stuk een leerzame, uitdagende en verrassende reis. Eentje waarvoor ik soms weg heb willen lopen en waarvan ik weet dat deze nog lang niet is afgelopen! Dit verhaal is niet statisch maar dynamisch! Cranio-sacraal therapie is in mijn perceptie niet statisch maar dynamisch! Ik nodig daarom iedereen die kennis heeft over dit onderwerp, die wil reageren, die ervaringen wil delen, uit om contact met me op te nemen. Hopelijk kunnen we dan samen bekijken hoe dit stuk kan worden getoetst, verfijnd en kan groeien naar een volwaardig onderdeel van cranio-sacraal therapie. Natuurlijk heb ik geaarzeld of ik het 6e hoofdstuk wel moest en mocht schrijven. Wie ben ik? Na het lezen van onderstaand gedicht van Rumi, heb ik deze vrees laten varen:
LOOP NIET WEG Loop niet weg van je klanten
als je wat wilt verkopen.
Loop niet weg van de nacht
als je om de maan vraagt.
Loop niet weg voor doornen
als je om een roos vraagt.
Loop niet weg van jezelf
als je de Geliefde zoekt.
Djelal al-din Rumi, Perzische dichter (1207-1273)
Ik bedank mijn docenten en medestudenten voor alle inspiratie, liefdevolle support en leermomenten in de afgelopen jaren. 47
Bijlage: bronnen en inspiratiebronnen Fysiologie en anatomie – C.A. Bastiaanssen en anderen - ISBN: 9789031346844 What’s going on in there? How the brain and mind develop in the first five years of life – Lise Eliot – ISBN: 0553378252 Van contractie naar actie – B. van Cranenburgh, Th. Mulder – ISBN: 9031306940 Uit de pas – Carol Stock Kranowitz – ISBN: 9789057122071 Met plezier uit de pas – Carol Stock Kranowitz – ISBN: 9789057122460 Hoe de stof de geest kreeg – Arie Bos – ISBN: 9789062388547 Mijn kind heeft DCD – G. Dewitte, P. Calmeyn – ISBN: 9789020971781 Evolve your brain – Joe Dispenza – ISBN-13: 9780757307655 The amazing brain – R. Orstein, R. Thompson – ISBN: 0395585724 The brain and the nervous system – Steve Parker – ISBN: 0531246000 Cranio-sacraal therapie voor baby’s en kleine kinderen – E. Peirsman, N. Peirsman – ISBN: 9020243918 DCD-Hulpgids voor leerkrachten – E. van Haeften – ISBN: 9789077671276 De tastzin – A. Montagu – ISBN: 9027452245 Motoriek en leerpsychologie – H. Pijning – ISBN: 9060763629 Wij zijn ons brein – Dick Swaab – ISBN: 9789025435226 Je lichaam, je leven en het wezen van creativiteit – Jane Roberts – ISBN: 9020249460 Opleidingsmateriaal PCSA Over leven – M. Mulder – ISBN: 907566592 Cursusmateriaal motorisch remedial teaching – Wil van Rijn
48