07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:37
Pagina 254
Statistiek in de mediëvistiek Een balans van een halve eeuw onderzoek in België Erik Aerts
De introductie in de historische wetenschap van methoden en technieken, ontleend aan de statistiek, is vandaag ongeveer een halve eeuw oud. Hoog tijd dus voor een balans van de gevolgen en resultaten. Zo’n stand van zaken wordt hier opgemaakt voor de Belgische mediëvistiek waaraan dan ook de meeste voorbeelden zijn ontleend.1 In enkele gevallen was het nuttig om te verwijzen naar studies over de Nieuwe Tijd, omwille van het comparatieve aspect, maar ook omdat voor de middeleeuwen soms de nodige voorbeelden ontbreken. Uit die vergelijking zal overigens blijken dat wat voor de mediëvistiek geldt grotendeels opgaat voor de modernistiek. Vier aspecten zullen in dit overzicht aan bod komen. In een lange eerste, hoofdzakelijk historiografische, paragraaf wordt bekeken op welke wijze de statistiek haar intrede heeft gedaan in de mediëvistiek. Na een algemeen overzicht wordt daarbij ingezoomd op de Belgische situatie. De volgende twee paragrafen zijn gewijd aan de onloochenbare voordelen die een statistische benadering van de middeleeuwse geschiedenis inhoudt, maar waarschuwen ook voor overdreven verwachtingen. In de laatste en belangrijkste paragraaf wordt getracht enkele krachtlijnen bloot te leggen. Dat zijn er een viertal: de toenemende en toe te juichen reflectie op het statistisch instrumentarium, het aanbod van nieuwe statistische technieken, de popularisering van de statistiek in steeds meer richtingen en specialisaties binnen de mediëvistiek en tot slot de nuchtere vaststelling dat het succes van de pc en van rekenbladprogramma’s statistiek binnen eenieders bereik hebben gebracht. Naar volledigheid wordt nergens gestreefd, de opgegeven voorbeelden zijn illustratief, niet exhaustief. Verder is het geheel vooral bedoeld voor die mediëvisten die zich nooit of slechts occasioneel wenden tot de wereld van de statistiek.
Uitgebreide versie van een voordracht gepresenteerd op een studiedag georganiseerd door de Vlaamse Werkgroep Mediëvistiek (Antwerpen, 24 november 2006). Met dank aan de redactie van het Jaarboek alsook aan de leden van de onderzoekseenheid Nieuwe Tijd van de K.U. Leuven en in het bijzonder Hans Cools en Eddy Put voor enkele waardevolle opmerkingen. Lieve De Mecheleer (Algemeen Rijksarchief) wordt bedankt voor het nalezen van de tekst. 1 In de nuttige overzichten van Verhulst, ‘Geschiedenis van de Middeleeuwen’, 57-68; Verhulst, ‘Recente ontwikkelingen’, 186-194 en Verhulst, ‘The State of Research’, 89-101, komt de statistiek niet of nauwelijks aan bod. Hetzelfde geldt voor het overzicht van Lyon, ‘Historical Research’, 185-198.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:37
Pagina 255
Statistiek in de mediëvistiek
255
1. Statistiek in de historiografie Een aantal historici – waaronder vooral mediëvisten – was al lang van mening dat het gebruik van cijfers rijke mogelijkheden inhoudt voor een meer objectieve, meer volledige, meer genuanceerde en dus meer wetenschappelijke studie van het verleden. De Belgisch Algemeen Rijksarchivaris en historisch demograaf Joseph Cuvelier schreef in 1912 dat ‘la connaissance des faits n’est jamais complète sans leur analyse numérique’.2 É. Coornaert had het vijf decennia later op haast poëtische wijze over ‘l’histoire construite sur les chiffres, par les nombres, ouvre des portes fermées, illumine des perspectives couvertes d’ombre’.3 Kwantitatieve geschiedenis en de toepassing van de statistiek op historische data vallen echter niet volledig samen. Kwantitatieve geschiedenis bleef immers lang beperkt tot de rudimentaire classificatie en elementaire bewerking – lees hoofdbewerkingen – van cijfergegevens. Deze werden vooral gepubliceerd als illustratie bij conclusies die grotendeels al via een andere weg waren verkregen.4 Als dusdanig waren verschillende historici bij het begin van vorige eeuw en vooral tijdens het interbellum met cijfers en eenvoudige tabellen aan de slag gegaan. Behalve de al geciteerde Cuvelier, moeten voor België onder meer de Gentse professoren Hubert Van Houtte (1872-1948) en Hans Van Werveke (1898-1974) worden genoemd.5 De statistiek, die vooral in de negentiende en begin twintigste eeuw aan een indrukwekkende opmars was begonnen, deed pas echt haar intrede in de geschiedeniswetenschap en ook in de mediëvistiek langs de poort van de economische geschiedenis. a) Europa In Europa is de groep historici en economisten rond en binnen de redactie van het vermaarde tijdschrift van de Annales daarvoor zeer belangrijk geweest. Figuren als de economist-socioloog François Simiand (1873-1935) en de historici Ernest Labrousse (1895-1988) en, zij het in veel mindere mate, Henri Hauser (1866-1946) hadden voor de tweede wereldoorlog technieken van de beschrijvende statistiek geraffineerd toegepast op het economisch bronnenmateriaal uit het Ancien Régime.6 Na de oorlog zetten anderen hun werk voort, niet enkel met de analyse van prijzen en lonen, maar ook met de studie van grondrenten, economische cycli, goederenstromen en handelsvolumes, bewegingen van edelmetaal, bevolkingsevoluties, productiehoeveelheden, graanvoorraden, enz. Historici die door deze methodologie werden beïnvloed zoals Jean Meuvret en later René Baehrel, Pierre Chaunu, François Furet, Pierre Goubert, Emmanuel Le Roy Ladurie, Hugues 2 Cuvelier, Les dénombrements de foyers I, ii. 3 Coornaert, Les français et le commerce I, 12. 4 Furet, ‘Quantitative history’ I, 218-232; Drukker, ‘De wijze en de rekenmeester’ I, 331 en 332 (in zijn poging kwantitatieve, statistische en econometrische geschiedenis te omschrijven). 5 Zie uitgebreide voorbeelden in de overzichten van Prevenier, ‘Hoofdtrekken en resultaten’, 557-560 en van Van der Wee en Delbeke, ‘Quantitative Research’, 11-29. 6 Frobert, Le travail; Marin en Soutou, Henri Hauser. Algemeen: Burke, The French; Harsgor, ‘Total History’, 1-13.
07 JMG10 Aerts 254-294
256
19-12-2007
11:37
Pagina 256
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
Neveux en zovele anderen pasten een – in hedendaagse ogen misschien bescheiden – statistisch arsenaal toe in de hoop op die manier in de gereconstrueerde tijdreeksen een aantal recurrenties en wetmatigheden te reveleren. Na het wereldcongres van de historische wetenschappen te Parijs in 1950 zou het programma van de Annales, met inbegrip van het kwantitatieve luik, zich internationaal verspreiden.7 De meest spectaculaire resultaten waren echter afkomstig van over de Atlantische Oceaan. Aan Purdue-university (Indiana, Lafayette) werden al sinds 1954 kwantitatieve gegevens uit de negentiende-eeuwse geschiedenis van de Verenigde Staten met primitieve computers verwerkt. De New Economic History waarin economische theorie samen met statistiek en wiskunde stoutmoedig werd toegepast op het recente verleden dateert uit dezelfde periode. Rond 1960 kreeg deze mengvorm van wiskunde, statistiek, economie en geschiedenis – interdisciplinaire bastaardij in de ogen van sommigen – de naam ‘cliometrics’, al bleef een enkeling zoals de Tsjechische historicus Jaroslav Purs˘ spreken over historiometrie.8 Daarmee was alvast in de economisch getinte historiografie de tijd dat ‘het mooie descriptieve verhaal’ de voorkeur kreeg op ‘de koele cijfers’ voorbij.9 Sommigen betreurden deze ontwikkeling en meenden dat de muze Clio niet door technische formules van haar aantrekkelijkheid mocht worden beroofd.10 Het tandengeknars, de wrevel, de ontgoocheling en de onzekerheid bij velen ten spijt, zette de zegetocht van de statistiek zich de daaropvolgende decennia onverminderd voort. Vooral in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië ontdekten ook mediëvisten de schijnbaar onbegrensde mogelijkheden van de statistiek. Onderzoekers pasten naar het voorbeeld van economisten als Alfred H. Conrad, Paul David, Lance E. Davis, Stanley L. Engerman, Albert Fishlow, Robert W. Fogel en John R. Meyer een even indrukwekkend als stoutmoedig arsenaal van wiskundige technieken toe en waagden zich ook voor de middeleeuwen een zeldzame keer aan counterfactual deduction,11 in feite een variant op de nulhypothese: wat zou er gebeurd zijn indien een verschijnsel zich niet had voorgedaan en in hoever verschilt de zo geconstrueerde en gesimuleerde ‘tegenfeitelijke’ realiteit van de echte?12 Rond 1980 was het grote elan van de New Economic History duidelijk voorbij. Bewondering maakte plaats voor twijfel en kritiek. De statistische pioniers kregen 7 Erdmann, Kocka en Mommsen, Towards a global community. De theoretische explicitering van het programma gebeurde een stuk later: Verhulst, ‘Over de interactie’, 163. 8 Purs˘, ‘Historiometrics’, 134; Purs˘, ‘New Methods’, 1-9; Purs˘, Mass Data, 1-15. Purs˘ lanceerde de term in 1962. Desmet gebruikte dezelfde term, los van Purs˘, om het gebruik van statistiek in historische taalkunde aan te duiden: Desmet, Historiometry, 3. 9 Veraghtert, ‘Nieuwe oriëntaties’, 97. Verder werd gebruik gemaakt van Slicher van Bath, ‘Nieuwe wegen’, 283-315, alsook van Drukker, ‘De wijze en de rekenmeester’, 345-359 en Van Uytven, ‘Woord vooraf’, vii en viii. 10 Brugmans, ‘Clio en de computer’, 62-71. 11 Al blijkt het voor het Ancien Régime makkelijker om te theoretiseren over de ‘counterfactual deduction’ dan ze kwantitatief te implementeren: Hawke, ‘D.C. Coleman’, 258-259. 12 Uit de mer à boire slechts deze studies: Bunzl, ‘Counter-factual History’, 845-858; Loschky, ‘Are Counterfactuals Necessary’, 481-485; McCloskey, ‘Counterfactuals’, 149-154; Murphy, ‘On Counterfactual Propositions’, 14-38; Sylvan en Majeski, ‘A Methodology’, 79-108. Algemeen: McClelland, Causal Explanation.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 257
Statistiek in de mediëvistiek
257
het verwijt dat zij niet altijd voldoende rekening hielden met de complexiteit van het bronnenmateriaal en geregeld elementaire regels van de historische kritiek met de voeten traden. Te vaak waren de conclusies het gevolg van theoretische apriori’s of van wiskundige specificaties die vreemd waren aan de historische realiteit. Ook de weinig elegante en niet-transparante vorm waarin de beoefenaars van de nieuwe economische geschiedenis hun resultaten publiceerden, droeg bij tot een groeiende afkeer van de meeste historici. Bovendien verloor de sociale en economische geschiedschrijving snel terrein ten voordele van de nieuwe cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis. Lawrence Stone (1919-1999) verklaarde in 1979 wat ieder al een tijdje zag aankomen, namelijk de ‘revival of narrative’.13 Hoewel Stone een lans brak voor de historische antropologie en zich resoluut kantte tegen elke vorm van nomothetische geschiedschrijving, erkende hij het nut van kwantitatieve methoden in onder meer de sociale geschiedenis. Maar de meeste van zijn collega’s plaatsten in de loop van de jaren tachtig enkel het boeiend en beeldend verhaal op het voorplan. Droge cijferseries, vectoren, parameters, coëfficiënten en matrices leken binnen het geschiedenisveld verbannen naar het rijk van de schaduw. Ook binnen de sociale en economische geschiedenis verschoof onder invloed van de historische antropologie en de ‘new cultural history’ de belangstelling naar het persoonlijke, het anekdotische, het eenmalige, het specifieke, het opvallende en het afwijkende in het verleden. ‘The eccentric, the X-factor, the unquantifiable, the dotty’14 of ‘the otherness’15 kregen thans alle aandacht. Kwantificatie van trends, generalisatie van wetmatigheden, serialisatie en statistische abstractie waren in de ogen van deze historici niet langer trendy, meer zelfs een gruwel.16 In de plaats daarvan beleden zij een blind vertrouwen in de kwalitatieve en subjectieve aandacht voor het specifieke, concrete, persoonlijke en vaak atypische element dat op microniveau onder het vergrootglas werd gelegd (cf. de microstoria van G. Ginzburg). Zoals Leibniz ging men er immers van uit dat de hele wereld aanwezig was in één regendruppel. Niet langer abstracte variabelen en wereldvreemde trends, maar een hoge mate van levensechte inleving via de zogenoemde ‘thick description’ stonden voortaan centraal. Historici, filosofen, sociologen, antropologen en communicatie-specialisten zoals Gilbert Ryle, Clifford Geertz en Gérard Noiriel bedoelen daarmee niet enkel de zeer gedetailleerde beschrijving van het grillige en onverwachte, maar ook de belangstelling voor wat er vanuit het stroeve bronnenmateriaal knippert en wenkt, voor wat doorheen symbolen en rituelen contact met ons wil leggen. Authentieke inleving in en kwalitatieve beleving van persoonlijke getuigenissen uit het verleden werden interessanter dan de reconstructie van tijdreeksen die mensen, dingen en gebeurtenissen degradeerden tot een variabele, een categorie of een frequentie.17 De zoektocht 13 Stone, ‘The Revival of Narrative’, 3-24 (herdrukt in Stone, The Past and the Present, 74-96; een tweede uitgave verscheen in 1987). Zie ook Hobsbawm, ‘The Revival of Narrative’, 3-8. 14 Geciteerd bij Soens, Rentmeesters, 32. 15 Gebruikt door Darnton, The great cat massacre. 16 Vos, ‘Historische antropologie’, 97 en 98. Een ronduit schitterend overzicht dat ook aandacht schenkt aan deze overgang, is Soly, ‘Geschiedenis in de jaren tachtig’, 34-43. 17 Voor het succes van de historische antropologie: Burke, Stadscultuur in Italië, 15-17, en ook Burke, What is cultural history, 33-46.
07 JMG10 Aerts 254-294
258
19-12-2007
11:38
Pagina 258
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
naar objectieve becijferde maatstaven vervaagde voor subjectieve beschouwingen over perceptie, representatie en culturele waarden.18 In Braudeliaanse termen verplaatste het zwaartepunt zich van structuren naar evenementen. Harde kwantificatie ruimde plaats voor wat Frank Daelemans ooit noemde : de zachte sector.19 Cijfers en statistiek waren dus minder vanzelfsprekend geworden, zetten niet langer de toon, bleken voor velen niet langer aanvaardbaar of gewenst, waren bij anderen in diskrediet geraakt. Maar verdwenen ze ook uit de historische praxis? Zeker niet. Dat de pendelbeweging van de historische belangstelling sindsdien steeds verder weg is gegaan van de statistisch geïnspireerde economische geschiedenis, betekent geenszins dat deze soort en methode van geschiedenisbeoefening voortaan kwijnende zou zijn. Los van modeverschijnselen en bevliegingen, heeft zij in het historisch bedrijf een vaste stek verworven. In de leidinggevende algemeen-thematische tijdschriften zoals de Economic History Review, de Journal of Economic History, Explorations in Economic History en de European Review of Economic History bleef een belangrijk deel van de peer review artikels het resultaat van een statistische analyse van het cijfermateriaal uit doorgaans computermatig aangemaakte gegevensbestanden. De laatste jaren blijkt trouwens het enthousiasme van economische en sociale historici voor modellen uit de culturele antropologie enigszins bekoeld.20 Zelfs binnen de historische antropologie en cultuurgeschiedenis gaan stemmen op om de kwantitatieve analyse die men ergens tijdens ‘the cultural turn’ had opgegeven, terug van stal te halen.21 En er is zelfs meer. Intussen geraakte de statistische analyse ook in de politieke geschiedenis, sociale geschiedenis, de demografie, de numismatiek en zelfs de taalkunde (bijvoorbeeld woordstatistiek, de analyse van syntactische en semantische gegevens met behulp van numerieke categorieën), stevig ingeburgerd. Discussies pro of contra statistische methoden doen daarom vandaag ietwat knullig want dépassé aan. Zoals Thomas Lindblad al in 1984 terecht schreef: ‘kwantificering is een integraal en onvervreemdbaar onderdeel geworden van de historische wetenschap’.22 Theo Engelen voegde daar in 1991 aan toe: ‘Kwantificering heeft in de geschiedschrijving zijn nut bewezen en is daarmee tot een geaccepteerde werkwijze voor historici geworden, ook al zal menig vakgenoot zich er zelf verre van houden’.23
18 Burke, What is cultural history, 30-32; Knaepen en Ysebaert, ‘Exploring new paths’, 1474. 19 Daelemans, ‘Pachten en welvaart’, 165; Soly, ‘Geschiedenis in de jaren tachtig’, 42 en 43. 20 Van der Wee, ‘Postwar Research’, 171. 21 Burke, What is cultural history, 114 en 115; Bonnell en Hunt, Beyond the cultural turn. Zie het debat bij Van Ginkel, ‘Historische antropologie’, 198-206 en Vos, ‘Historische antropologie’, 207-214. 22 Lindblad, Statistiek voor historici, 18. 23 Naar aanleiding van een recensie in Ex Tempore. Historisch Tijdschrift KU Nijmegen, 10, 28, 1 (1991) 55.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 259
Statistiek in de mediëvistiek
259
b) België In België begon de opmars van statistische technieken zeer voorzichtig vanaf de jaren vijftig en dus duidelijk vóór de komst van de New Economic History. Ik geloof overigens niet dat de New Economic History voor de komst van de statistiek in de mediëvistiek verantwoordelijk is geweest. Er bestaat geen eensgezindheid over het gewicht van de cliometrie op de Europese historiografie, al is dat waarschijnlijk toch groter dan vroeger werd gedacht. Wel blijkt die invloed enorm te schommelen van land tot land.24 In België bemerkt men alleszins opvallend weinig discussie over de nieuwe soort van geschiedenisbeoefening, in vergelijking met bijvoorbeeld Nederland waar de pro’s en contra’s van de Amerikaanse technieken en opvattingen druk werden becommentarieerd.25 Tot 1945 was ook de invloed van de groep rond de Annales in de Belgische historiografie beperkt gebleven tot een aantal historici in Gent. Het belang en de erfenis van Pirenne waren daarbij nooit ver weg.26 En onder die Gentse historici waren blijkbaar zelfs in de naoorlogse periode lang niet alle mediëvisten gecharmeerd door het programma van de Annales.27 Een van de eersten die onomwonden zijn voorkeur uitsprak voor de introductie van een statistisch instrumentarium was de Leuvense hoogleraar Herman Van der Wee. Van der Wee had onder meer gestudeerd aan de prestigieuze London School of Economics en college gelopen aan de Sorbonne, maar had naar eigen zeggen de statistiek toch vooral geleerd en petit comité bij pionier Jean Meuvret aan de VIe section van de École pratiques des Hautes Études.28 In zijn proefschrift toonde Van der Wee hoe de conversie van een ruwe gegevensverzameling naar de (ongegroepeerde) frequentietabel, alsook de beschrijving van de verdeling via centrummaten en in mindere mate dispersiemaatstaven, het gebruik van gewogen en ongewogen indexcijfers en elementaire tijdreeksanalyse (waaronder de analyse van seizoensschommelingen en allerlei combinaties van voortschrijdende gemiddelden en medianen) ook voor de periode 1300-1600 interessante verklaringen en overmoede relaties opleverden.29 Het mag vandaag, meer dan veertig jaar later, in de ogen van sommigen allemaal aandoenlijk primitief lijken, men mag niet uit het oog verliezen dat zelfs binnen de economische wetenschap statistiek op dat ogenblik lang niet algemeen verspreid en aanvaard was en dat de econometrie pas in het interbellum was gestart onder 24 Dumke, ‘Clio’s climacteric’, 457-487; Van der Wee, ‘Flessibilità e crescita’, 631. 25 Ik vermeld slechts Van Stuijvenberg, ‘Traditionele en moderne’, I 292-319, herdrukt als Van Stuijvenberg, ‘Traditionele en moderne’, 448-472, en verder De Jonge, ‘Van geval tot getal’, 275291, meer bepaald 285-288, eveneens herdrukt: De Jonge, ‘Van geval tot getal’ 310-326, meer bepaald 319-322. Zie verder de studies van Slicher van Bath, ‘Nieuwe wegen’, en Drukker, ‘De wijze en de rekenmeester’. 26 Reyntjens, De receptie, en Reyntjens, ‘Henri Pirenne’, 43-61. 27 Prevenier, ‘Raymond van Uytven’, 11. 28 Aerts e.a., ‘Vraaggesprek’, 12 en 13 en 14-15; Van Campenhout, ‘Een halve eeuw’, 25 en 26; Van der Wee en Verbreyt, ‘Jean Meuvret’, 593-597. 29 Zie uiteraard Van der Wee, The Growth of the Antwerp Market, I: Statistics, 137-168 maar ook reeds zijn ‘Prix et salaires’, 36-38.
07 JMG10 Aerts 254-294
260
19-12-2007
11:38
Pagina 260
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
stimulans van de Nederlander Jan Tinbergen.30 In België kregen met het Koninklijk Besluit van 17 september 1934 wiskunde en statistiek meer belang in het opleidingsprofiel van de licentiaat handelswetenschappen.31 Zelfs bij de oprichting van het Leuvense Centrum voor Economische Studiën in 1955 was er onder de acht werkgroepen geen enkele voor kwantitatieve economie of econometrie.32 Minder bekend is verder dat Van der Wee in zijn licentiaatsverhandeling uit 1952 zelfs uitvoerig stilstond bij de techniek van de regressieanalyse via de kleinste kwadratenmethode, maar daarvan bewust afzag in zijn proefschrift en in zijn handleiding voor de studie van prijzen en lonen.33 Bovendien blijken tal van door hem voorgestelde technieken sindsdien erg inspirerend te hebben gewerkt en heeft hij de meerderheid van zijn leerlingen het kwantitatieve pad opgestuurd. In dat opzicht mag hij dus gerust als één van de grote pioniers van de statistiek, ook in de Belgische mediëvistiek, worden beschouwd.34 In mindere mate zou men dit statistisch arsenaal ook aantreffen in de bekende Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen die vanaf 1959 tot 1973 onder redactie van Charles Verlinden en medewerkers zouden verschijnen.35 De descriptieve statistiek die hierin werd gebruikt en deels door Van der Wee werd bekritiseerd,36 kwam hoofzakelijk van Etienne Scholliers die, zoals Van der Wee, elementaire tijdreeksanalyse gebruikte om de evolutie van de levensstandaard in het vijftiende- en zestiendeeeuwse Antwerpen te kwantificeren.37 Hoewel Scholliers en Van der Wee op basis van erg gelijkend bronnenmateriaal dezelfde problematiek op dezelfde plaats en in dezelfde periode analyseerden, lagen hun resultaten mijlenver uit elkaar. Historici toen én vandaag zijn voor dit schrille contrast niet blind gebleven en gewaagden zelfs van een optimistische (Van der Wee) en een pessimistische (Scholliers) school.38 Die verschillende beeldvorming wordt niet volledig verklaard doordat Scholliers voor de analyse van de koopkracht enkel rekening hield met broodprijzen en nominale lonen in vooral de bouwsector en de werkgelegenheid als belangrijke factor in het inkomen verwaarloosde.39 Precies die werkgelegen30 Die zou daarvoor overigens worden beloond met de eerste Nobelprijs voor economie in 1969: Vane en Mulhearn, The Nobel Memorial Laureates. 31 Buyst en Vandenborre, ‘100 jaar Toegepaste Economische Wetenschappen’, 524. 32 Buyst en Maes, Impact, 8. 33 Van der Wee, Schets van een methode. Van der Wee gebruikte overigens ook allerlei correlaties. Verder Van der Wee, The Growth of the Antwerp Market, I, 162. 34 Ook Prevenier, ‘Hoofdtrekken en resultaten’, 557 erkent het belang van Van der Wee, maar dan vooral binnen de kwantitatieve handelsgeschiedenis. Voor de introductie van statistische technieken stelt hij onomwonden dat zulks ‘in België vooral een zaak is geweest van de Leuvense, ook ekonomisch geschoolde historikus H. Van der Wee en zijn workshop’: ibidem, 561. 35 Verlinden en Craeybeckx, Dokumenten prijzen en lonen I; Soly, ‘Honderd jaar geschiedenis’, 54-55. 36 Van der Wee, ‘Problèmes de statistique’, 490-512. 37 Scholliers, Loonarbeid en honger. 38 Brulez, ‘Antwerpens bloeitijd’, o.a. 152 en 158; Van Zanden, ‘Een debat’, 77; Blondé, ‘Bossche bouwvakkers’, 45. 39 Zie de boekbespreking door H. Van der Wee in The Economic History Review. Second Series, 14 (1961) 174.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 261
Statistiek in de mediëvistiek
261
heid zou volgens Van der Wee in het zestiende-eeuwse Antwerpen tot 1565 beduidend zijn toegenomen en via de multiplicator voor een stijging van het algemeen inkomen hebben gezorgd. Gedeeltelijk zorgde ook de gevolgde statistische methode voor uiteenlopende resultaten. Zo vond Van der Wee dat de techniek van het voortschrijdend gemiddelde zoals toegepast door Scholliers voor chronologische afwijkingen zorgde en dat diens budgetgegevens te zeer gebukt gingen onder de verslechterende koopkracht in de laatste jaren van de zestiende eeuw. Mogelijk heeft ook de keuze voor verschillende waarden van centrale tendentie (Scholliers voor het rekenkundig jaargemiddelde, Van der Wee voor een gewogen gemiddelde alsook voor de modus) bij de voorstelling van de prijzen en lonen een rol gespeeld.40 Nadat vanaf eind jaren vijftig de basis was gelegd, slopen ook andere statistische technieken, doorgaans geruisloos, binnen in de mediëvistiek.41 In 1968 gebruikte de economist Hyman Sardy dispersiemaatstaven (standaardafwijking) en correlatiecoëfficiënten (met reeds time lags) om het gedrag van de wisselkoersen zoals genoteerd op de Brugse geldmarkt te verklaren.42 Terwijl Van der Wee zo’n twee decennia vroeger bewust had afgezien van de regressieanalyse om trends in tijdreeksen op te sporen, werd de techniek door rijksarchivaris Jacques Mertens in 1975 toegepast om binnen een causaal model de – significante – omvang en – negatieve – aard van de relatie tussen graanopbrengsten (yield ratios) en graanprijzen te ramen.43 In 1978 werkte Eddy Van Cauwenberghe samen met een econometrist om via regressieanalyse het proces van fysieke productiviteit (uitgedrukt in hectoliter per hectare) te ontrafelen en het aandeel van verklarende variabelen als areaalomvang, schoofgrootte, bodemkwaliteit e.d. op de te verklaren variabele te ramen. Dit alles in een onderzoek naar de landbouw in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen. Behalve Theilcoëfficiënten (van ongelijkheid) werd ook voor het eerst de autocorrelatie berekend en een Cochrane-Orcutt-transformatie uitgevoerd om deze autocorrelatie te elimineren.44 In datzelfde jaar onderzocht Paul Klep de fundamentele patronen in de tijdreeksen van de Brabantse bevolking, met inbegrip van deze voor de late Middeleeuwen, via groeivoeten alsook logistische en logaritmische trendschattingen. Verder slaagde hij er in om gedeeltelijk een complex model te operationaliseren waarin tal van variabelen als thuis- en exportvraag, inkomen uit vermogen en arbeid, bevolking, consumptie, werkgelegenheid, productiviteit 40 Scholliers, Loonarbeid en honger, 3, en Van der Wee, The Growth of the Antwerp Market I, 146-151. 41 Van tijd tot tijd verschenen artikels om historici te attenderen op nieuwe technieken: De Meere, ‘Geschiedenis en statistiek’, 346-348, of Doorn en Lindblad, ‘Computertoepassingen’, 326341. Uit de voorbeelden blijkt dat in het Nederlandstalig gebied dergelijke artikels vooral van Nederlandse kant kwamen. Dit sluit aan bij mijn bevinding als boven, tekst bij voetnoot 25. 42 De Roover The Bruges Money Market, 81-104. De standaardafwijking was ook reeds bekend aan Van der Wee, Schets van een methode, 127-130 als de ‘standard-deviation’. Correlatiecoëfficiënten werden ook gebruikt door Van Cauwenberghe, De betekenis, I, 177-178, en Van Cauwenberghe, Het vorstelijk domein, 193, 292-296. 43 Mertens, ‘Regressievergelijkingen’, 221-232. 44 Van Cauwenberghe en Van der Wee, ‘Productivity’, 129-135. Zie voor een omschrijving van autocorrelatie infra, p. 273.
07 JMG10 Aerts 254-294
262
19-12-2007
11:38
Pagina 262
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
en grondrente algebraïsch werden voorgesteld.45 Inleidende statistiek kan dit al lang niet meer worden genoemd. Hetzelfde mag worden gezegd van de principale componentenanalyse, de correspondentie-analyse en factoranalyse, zoals toegepast in het doctoraat van Marc Boone uit 1990 en de aanvulling in het lopende onderzoek van Wouter Ryckbosch.46 Historici zijn immers gretig op zoek naar samenhang tussen variabelen. Vaak is het mogelijk een groot aantal variabelen te reduceren tot een aantal factoren of samenvattende maten. Bij dergelijke technieken van de zogenoemde exploratieve multivariate data-analyse is men niet zozeer geïnteresseerd in één statistische maat die als een resultaat de essentie van een verdeling of van de relaties tussen verdelingen weergeeft. Wat men op het oog heeft, is een grafische afbeelding die suggereert hoe de variabelen zich onderling verhouden. Dergelijke technieken zijn dus uitermate geschikt om eventuele verhoudingen en patronen op te sporen, hetzij op nominaal of ordinaal niveau (bijvoorbeeld correspondentie-analyse), hetzij op intervalniveau (bijvoorbeeld factoranalyse). Men probeert met andere woorden zicht te krijgen op de onderlinge betekenissamenhang door op een inductieve wijze patronen in de data zelf te laten spreken.47 In het geval van de Gentse stadsfinanciën uit de eerste helft van de vijftiende eeuw wees Boone onder meer op de grote interne samenhang tussen buitengewone inkomsten en uitgaven enerzijds en, maar los van de voorgaande, de samenhang tussen gewone ontvangsten en uitgaven. Ryckbosch kwam voor de tweede helft van de eeuw tot gelijklopende conclusies en merkte de sterke samenhang op tussen de diverse bestuurlijke uitgaven. De hoge graad van sofisticatie in het moderne statistisch onderzoek riep daarbij een nieuw verschijnsel in het leven waarbij historici zich stevig lieten en laten leiden door hun collega’s econometristen, wiskundigen en informatici. De historicus is daarbij leverancier van de data en de bijhorende vraagstelling; zijn collega’s zijn verantwoordelijk voor de methode en verfijnen tijdens de statistische uitwerking niet zelden de oorspronkelijke historische vraagstelling. Een goed voorbeeld daarvan is de econometrische tijdreeksanalyse van het proces van marktintegratie in het doctoraatsproefschrift van Guy Dejongh over de Belgische landbouw tussen 1750 en 1850.48 Of de econometrische analyse die Herman Van der Wee en Erik Schokkaert toepasten op het budget van de Infirmerie van het Lierse Begijnhof tussen 1526 en 1575.49 Maar dergelijke studies vallen buiten het vakgebied van de Middeleeuwen. Hetzelfde geldt voor het werk van twee andere collega’s die heel ver gaan in de toepassing van statistische technieken. Precies omdat zij echter volledig zelf tekenen voor het even indrukwekkend als gevarieerd techniekenpak45 Dat onderzoek werd enkele jaren later gepubliceerd als Klep, Bevolking en arbeid. 46 Boone, Geld en macht, 38-44, gebruikte vooral correspondentie-analyse. Eigenlijke factoranalyse werd op de Gentse stadsfinanciën toegepast door Ryckbosch, Gentse stadsfinanciën, meer bepaald I, 47-64. Publicatie van deze verhandeling is in voorbereiding. 47 Blasius, ‘Anmerkungen zur Faktorenanalyse’, 104-128. Andere toepassingen van de correspondentie-analyse onder meer in de middeleeuwse archeologie bij Moreno-Garcìa, Orton en Rackham, ‘A New Statistical Tool’, 437-453. Zie ook onder, voetnoot 137. 48 Dejongh, Tussen immobiliteit en revolutie, 295-306. 49 Van der Wee en Schokkaert, ‘Food Consumption’, 131-158.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 263
Statistiek in de mediëvistiek
263
ket, verdienen zij hier aparte melding: Léon Zylbergeld die bijvoorbeeld probleemloos vraag-prijselasticiteiten schat via logaritmische functies voor de laat zestiende-eeuwse Brugse graanmarkt50 en de historisch demograaf Denis Morsa die in zijn studies over de demografie van Hoei in de Nieuwe Tijd stevig schildert met een heel econometrisch pallet van kleuren.51 Al blijven Morsa en Zylbergeld ook in de geschiedschrijving van de Nieuwe Tijd witte raven, rari nantes in gurgite vasto, ik ontkom niet aan de indruk dat, zeker voor het laatste decennium, de Vlaamse en a fortiori de Belgische mediëvistiek het een stukje kalmer aandoet. Grensverleggende maar voor niet-wiskundigen ronduit ontoegankelijke studies als deze van Robert Townsend over de middeleeuwse dorpseconomie zie ik in de Belgische historiografie niet onmiddellijk opduiken.52
2. De voordelen van de statistische methode Of de statistiek een meerwaarde betekent voor de mediëvistiek moet uiteindelijk elke mediëvist voor zichzelf uitmaken. Historici die zich laten inspireren door de statistiek en in hun onderzoek het instrumentarium hebben verwelkomd, halen meestal de volgende mix van voordelen aan. Om maar meteen met de belangrijkste troef te starten. De statistiek zou het inzicht bevorderen en daarmee ook bijdragen tot de verklarende dimensie. Zeker, elk inzicht in de historische realiteit komt van de historicus, niet van een programma, een formule of een statistisch resultaat. Het inzicht wordt in principe immers ex ante, niet post factum gegenereerd. Het verklarend genie van een Henri Pirenne om de snelle opmars van de militante Islam in het oostelijk bekken van het mediterraneum te associëren met de kwijnende primitieve economie van de Karolingers heeft alles vandoen met de intuïtie en visie van deze historicus, en niets met de grootte van een achteraf berekende coëfficiënt. En toch. Hoe vaak laten intuïtie en vermoeden de mediëvist niet in de steek? Wie is in staat om op basis van twee grillige evoluties in een tabel of een grafiek te besluiten dat er tussen beide een verband, een associatie, een samenhang bestaat? Terecht wordt ook binnen de moderne mediëvistiek verklaring hoger geschat dan simpele beschrijving en wordt die verklaring geassocieerd met het opsporen van zinvolle verbanden.53 De statistiek schiet hier de historicus te hulp. Niet alleen komt zij vaak onvermoede relaties op het spoor, ook zal zij een antwoord kunnen formuleren op moeilijke vragen als: wat is de aard van een verband (negatief of positief)? Hoe sterk en intens is een bepaald verband? Is dit verband toevallig of niet? Welke kans bestaat er dat het om een betekenisvol verband gaat? Is het verband tussen variabelen x en y groter of kleiner dan het verband tussen va50 Zylbergeld, ‘Essai d’estimation’, 359-378. 51 Morsa, ‘La population de Huy’, 77-138. 52 Townsend, The Medieval Village Economy, analyseert de middeleeuwse dorpseconomie aan de hand van een algemeen evenwichtsmodel met daarbij het Pareto-criterium als maatstaf voor optimale efficiëntie van consumptie en productie. 53 Van der Wee, ‘Un modèle dynamique’, 100; Van Melkebeek, Historische kritiek, 101.
07 JMG10 Aerts 254-294
264
19-12-2007
11:38
Pagina 264
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
riabelen y en z? Is het verband tussen variabelen x en y in periode t van dezelfde aard als in de periode t-1? Uit het voorgaande volgt dat de statistiek vaak de beproefde metgezel is van de historische kritiek als het gaat om het ontmaskeren van foutieve uitspraken. Zo is een van de uitgangspunten van de, ook in de mediëvistiek, invloedrijke neomalthusiaanse school gebaseerd op de idee van een contrasterende evolutie tussen bevolkingsevolutie en landbouwontwikkeling. Volgens de auteur van deze theorie van dramatische confrontatie, Thomas Robert Malthus (1766-1834), verdubbelde de bevolking van zijn eiland (Schotland, Engeland en Wales) immers om de 25 jaar: ‘It may safely be pronounced, therefore, that population, when unchecked, goes on doubling itself every twenty-five years, or increases in a geometrical ratio’.54 Een dergelijk groeiritme zou een gemiddelde jaarlijkse groei impliceren van 2,8%55 terwijl de middeleeuwse economie al sputterde bij een jaarlijkse groeivoet van 0,3 à 0,4%. Het is dus zonneklaar dat Malthus niet extrapoleerde op basis van populatiedata voor vroeger eeuwen, maar eerder eigentijdse cijfers erg fantasierijk gebruikte.56 Statistiek corrigeert niet enkel berekeningen, ze verfijnt ze ook. Zo wijst John Munro er terecht op dat een middeleeuws zilverstuk met een jaarlijks gewichtsverlies van 0,2% na één decennium géén 2% heeft verloren.57 Verfijning dus, maar ook nuancering. Talrijke statistische testen maken het mogelijk om niet enkel met veel nauwkeurigheid een grootheid te berekenen, maar geven meteen via het betrouwbaarheidsinterval aan hoe groot de kans is (95%, 99%, 99,5 tot 99,95%) dat die grootheid de berekende waarde zal aannemen. Men kan in sommige gevallen nog een stap verder gaan en beweren dat zonder statistiek een bepaald cijfer gewoon niet zou bestaan. Historici werkzaam in het domein van de metrologie zijn vertrouwd met het volgende probleem. Vaak kent men de omvang (a) van een inhoudsmaat op een bepaald moment en op basis van vergelijkende analyse de gemiddelde toename per jaar (r), maar is de omvang (x) een precies aantal jaren (t) later onbekend. Via de formule van de jaarlijkse gemiddelde groeivoet kan deze onbekende eindwaarde dan makkelijk worden berekend.58 Op die manier was het mogelijk om voor de bierindustrie in een secundaire Brabantse stad de ontbrekende waarden voor een vat en een brouwsel te ramen.59 Andere technieken worden door numismaten en monetaire historici gebruikt om aan de hand van enkele bekende variabelen onbekende variabelen te schatten. Zo werden data over muntstempels gebruikt om de monetaire output af te leiden en informatie over deze productie gecombineerd met materiaal uit muntvondsten om de omvang van de circulatie te benaderen.60 Terecht werd hierbij opgemerkt dat ‘with-
54 Malthus, Principle of Population. Zie Wrigley en Souden, An Essay I, § I.I.15. 55 Volgens de formule (25√2–1)*100 56 Zelfs voor de tweede helft van de achttiende eeuw bekomt men ‘slechts’ een gemiddelde jaarlijkse groeivoet van 0,79%. 57 Munro, ‘Bullion flows’, 101, voetnoot 10. Een ander voorbeeld bij Aerts, ‘Metal Loss’, 53. t x r 58 Volgens de formule ( √ — — +1)t. a –1)*100=r of x=a*(100 59 Aerts, Bier van Lier (1998), 57. 60 Diverse voorbeelden bij Metcalf, ‘What has been achieved’, 6-9.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 265
Statistiek in de mediëvistiek
265
out the application of statistics to numismatics, this information would have remained totally inaccessible and unknown’.61 Statistiek verzamelt, beschrijft, ordent, analyseert en verklaart niet alleen data, zij tracht het verzamelde materiaal ook zo helder mogelijk voor te stellen. Daarvoor beschikt de statistiek over een uitgebreid pakket aan tabellen en grafieken, gaande van eenvoudige tweedimensionale tabellen en éénschalige lijngrafieken tot complexe matrices, multidimensionale tabellen of ingenieuze combinaties van stroom- en sterdiagrammen met carto- en pictogrammen of drieschalige en driedimensionale oppervlaktegrafieken. De keuze van dergelijke tabelmatige en vooral grafische hulpmiddelen is vandaag enorm: ‘all of them strive to get over a numerical message clearly and concisely. Anything which aids this objective is valuable and should therefore be included’.62 Rekening gehouden met de sterke voordelen van tabellen en grafieken worden opsommingen van kwantitatieve gegevens in de vorm van tekst die men aantreft in ouder historisch werk overbodig.63 In een maatschappij die zich steeds nadrukkelijker als visueel aandient, wordt dergelijke verbale inflatie al snel ervaren als irritante en irrelevante schuimklopperij. Ook in de mediëvistiek wordt de onderzoeker geconfronteerd met een machtig aanzwellende stroom aan literatuur en met steeds meer bronnen die ter beschikking komen. Zoals in andere wetenschappelijke disciplines zal de mediëvist zich daarom moeten bezinnen over wat hij in zijn onderzoek wil betrekken. Soms ontbreken tijd en kapitaal om alle onderzoekseenheden te bestuderen, in een beperkt aantal gevallen zijn de onderzoekseenheden om uiteenlopende redenen niet bereikbaar.64 Daarnaast is het methodologisch best verdedigbaar om niet – de overigens onbestaande – volledigheid in de documentatie noodgedwongen oppervlakkig te viseren, maar wel om te opteren voor een diepgaande analyse van een deel van het bronnenmateriaal. Wanneer men representativiteit nastreeft, kan de steekproeftheorie soelaas brengen. Mits correct uitgevoerd, kan zij via testen op de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid garanderen dat de karakteristieken van de populatie ook aanwezig zijn in de steekproef.65 Hoewel statistisch werkende historici vaak, en zoals we straks zullen zien niet altijd geheel ten onrechte, het verwijt naar het hoofd geslingerd krijgen de mens 61 Metcalf, ‘What has been achieved’, 9. 62 Yeomans, Statistics, 73. 63 Al is daarin een sterk verschil. Vergelijk bijvoorbeeld de talrijke tabellen bij Goris, Étude sur les colonies marchandes, met de afwezigheid van dezelfde bij Van Houtte, Economische en sociale geschiedenis. Ook jongere auteurs wagen zich soms nog aan ellenlange opsommingen. Een voorbeeld bij Merveillie, Nieuwkerke, 96. 64 Zo leest men in een notitie over een dertiende-eeuwse dichter-monnik bij Hoebeke, ‘Torhout’, kol. 749: ‘Dat kan op dit ogenblik niet worden onderzocht, omdat wegens de restauratiewerken aan het Oudenaardse stadhuis, het archief praktisch niet te raadplegen is’. Bekend zijn de woorden van de grote Braudel over de Turkse archieven, nog begin jaren zeventig: ‘access to them is difficult and it is only now that we are seeing some of the results of investigation of these sources’; Braudel, The Mediterranean I, 13. Nog vaker zijn bronnen onherroepelijk verloren voor de historicus. Enkele voorbeelden bij Aerts, Geschiedenis en archief, o.a. 248-253, 256, 277, 301, 302, 376 alsook bij Aerts en Vleeschouwers, ‘Papiermolen’, 37-54. 65 Aerts, Archiefselectie vanuit de statistiek, 9-10.
07 JMG10 Aerts 254-294
266
19-12-2007
11:38
Pagina 266
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
uit het oog te verliezen, hebben zij paradoxaal genoeg als geen ander de geschiedenisbeoefening, ook in de mediëvistiek, gedemocratiseerd. Grote delen van de bevolking zoals armen, lagere groepen, minderheden, niet corporatief aangeslotenen, vrouwen, kinderen hebben immers geen ego-documenten nagelaten, duiken niet op in kronieken, annalen of het vertrouwde ambachtsarchief en laten ook in fiscale, administratieve en gerechtelijke getuigenissen vaak enkel afgemeten informatie na. Geaggregeerd tot grotere kwantitatieve verzamelingen, reeksen of databestanden zijn deze mensen het geliefkoosd voorwerp van de statistische benadering en krijgen zij weliswaar geen individueel gelaat, maar op zijn minst een robotfoto.66 Ontmaskering, verbetering en nuancering zoals hiervoor toegelicht, zijn niet zelden ook demystificerend. Vooral het demografisch onderzoek kan hier een mooi palmares voorleggen. Doorgedreven statistische analyse heeft voldoende aangetoond dat de schijnbaar voor de hand liggende correlaties tussen leeftijdsverwachting en sociaal-economische afkomst of zelfs tussen levensstandaard en mortaliteit zwak tot ronduit onbestaande zijn.67 Met hun publicatie van complexe ‘life expectancy tables’ tonen demografen behalve de intrinsieke sterkte ook de zwakte van statistisch materiaal aan. De gemiddelde levensverwachting bij de geboorte in bijvoorbeeld dertiende-eeuws Engeland bedroeg nauwelijks 35 jaar. Maar het is zonder meer duidelijk dat dit gemiddelde als centrummaat niet erg betrouwbaar is. Daarvoor zorgde de abnormaal hoge kinder- en adolescentensterfte. Het voorbeeld brengt me tot een volgende paragraaf.
3. Statistieken zeggen niet alles Een mediëvist die geen statistische technieken gebruikt, laat in mijn ogen al eens een kans liggen, maar is uiteraard niet ipso facto een slecht mediëvist. Het beste voorbeeld om deze ogenschijnlijke gemeenplaats te illustreren, is Henri Pirenne. Wat zijn biograaf Bryce Lyon ook moge vertellen over het genie Pirenne, feit is dat de jonge man rechten ging studeren omdat hij, tot ontgoocheling van zijn ouders, geen ingenieursstudies kon aanvatten. Daarvoor waren namelijk zijn schoolresultaten in wiskunde veel te middelmatig.68 Toch blijkt een aantal historici, onder de indruk van het succes van de cliometrie, van mening te zijn dat ‘those who generate numbers have a higher authority than “ordinary” historians’.69 De 66 Zie ook Hudson, History by numbers, 7. 67 Vergelijk ouder demografisch werk met recenter: Russell, ‘Population in Europe’, 43-44, en Livi Bacci, The Population of Europe, 59. De conclusies doen denken aan het econometrisch onderzoek over de levensverwachting van blanken en zwarten in enkele staten van de Verenigde Staten rond 1850: Conrad en Meyer, The Economics of Slavery, 49. 68 Dhondt, ‘Henri Pirenne’, 63-121, vermeldt op p. 68 ‘sa [Pirennes] lamentable faiblesse mathématique’, die door Lyon werd afgezwakt tot middelmatig: ‘average marks in these subjects’, Lyon, ‘A reply’, 5. Het contrast met Pirennes Gentse collega Hubert Van Houtte (1872-1948) was alleszins frappant. 69 Landes, ‘Some further thoughts’, 600.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 267
Statistiek in de mediëvistiek
267
bekende Italiaanse economisch historicus Carlo M. Cipolla veegde hen terecht de pan uit: ‘the fundamental distinction is between good economic history and bad economic history, and this distinction depends neither on the kind of symbolism used nor on the number of statistical tables inserted’.70 Terecht en om vele redenen. Eerst en vooral is niet alles meetbaar en becijferbaar. En doorgedreven kwantificering is niet voor alle verschijnselen en gebeurtenissen de meest aangewezen benadering. Zelfs een pionier als Herman Van der Wee merkte ooit op dat in het zo belangrijke specificatieprobleem van de werkhypothese of van het verklarend model kwalitatieve variabelen even belangrijk zijn als kwantitatieve.71 De Franse mediëvist en sociaal-economisch historicus Jean Favier tekende in dit verband op dat ‘Un village frappé par l’épidémie et un village épargné ne font pas deux villages à demi frappés, mais une communauté vivante et un cimetière’.72 Uiteraard wilde de oud-directeur van de Archives de France meer dan enkel verwijzen naar de niet-resistentie van het rekenkundig gemiddelde voor extreme waarden binnen de verdeling. Emoties, indrukken, sfeer, motivatie, enthousiasme e.d. laten zich niet vatten binnen parameters. De optimistische dynamiek die in de dertiende eeuw overal aanwezig was, zowel in de Divina commedia van Dante als in het zonnelied van Sint Franciscus, zowel in de naar de wolken grijpende gothische kathedralen als in de grootse synthese van de Summa Theologiae van de doctor angelicus, de zelfverzekerdheid en het groeiend zelfbewustzijn die samengingen met of de expressie waren van stijgende bevolkingscijfers, toenemende verstedelijkingsgraad, hogere productie- en productiviteitsniveaus, nieuwe landbouwgronden, handelsroutes en industriële technieken, toenemende geldmassa en monetarisering van de samenleving ... zijn even gebaat bij kwalitatieve indrukken73 als bij statistische hoogstandjes. Moderne stadsgeschiedenis kwantificeert niet enkel de bevolking, haar beroepen, inkomen en koopkracht, handelsstromen en belastingen, maar brengt ook aandacht op voor niet te becijferen elementen zoals eer, prestige, burgerschap, solidariteit, identiteit, distinctie, processen van uitsluiting en inclusie, ideologie, enz.74 Cijfers, hoe oordeelkundig ook gerangschikt en geïnterpreteerd, vertellen immers niet het hele verhaal.75 Een gedetailleerde statistische weergave van de adellijke consumptie op basis van de bewaarde rekeningboekjes zegt niets over de kwalitatieve aspecten van het bestedingspatroon. Inderdaad zijn eveneens op het vlak van het verbruik ‘kwantiteit en statistiek niet alles’.76 Ook het onderzoek naar de sociale ongelijk70 Cipolla, ‘General Introduction’, 9. 71 Van der Wee, ‘Economische theorie en geschiedenis’, 318. 72 Favier, Finance et fiscalité, 20. 73 Prachtig voorbeeld bij Genicot, Lignes de faite, 198-235, die deze indrukken bundelt onder de ‘synthèse’ van het deel ‘Midi’. 74 Vergelijk een ouder overzicht zoals dat van Van der Wee, ‘De methodologie’, 1–14, met recenter werk zoals Stabel, ‘Recente tendensen’, 49 en vooral Prevenier en Boone, ‘De steden van de Zuidelijke Nederlanden’, 25-42. 75 Lees in dit verband de interessante pagina's die Tosh, The Pursuit, 244-270, wijdde aan ‘History by numbers’. 76 De Vlieger-De Wilde, Adellijke levensstijl, 33. Een gelijkaardige verzuchting werd onlangs geslaakt voor huishoudboekjes uit de twintigste eeuw: Kwanten, ‘Huishoudboekjes’, 4.
07 JMG10 Aerts 254-294
268
19-12-2007
11:38
Pagina 268
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
heid blijkt zo complex dat ‘niet alleen de taal van de cijfers kan worden gesproken’.77 Aan een andere Franse mediëvist, Marc Bloch, ontleen ik de uitspraak dat de historicus ‘ressemble à l’ogre de la fable. Là où il flaire la chair humaine, il sait que là est son gibier’. Net zoals de reus in het sprookje is de historicus geïnteresseerd in mensen van vlees en bloed, niet in de eerste plaats in wiskundige grootheden. Vaak worden mensen weggeduwd in de statistische dataverwerking en de structuren van de longue durée: ‘l’histoire sans les hommes’.78 Dat onbehagen verklaart waarschijnlijk waarom de ‘heroriëntatie’ of op zijn minst de meer gediversifieerde opstelling bij een boegbeeld van de Annales, Emmanuel Le Roy Ladurie. Als auteur van het erg kwantitatieve proefschrift over Les Paysans de Languedoc (1966) en als historicus die ooit had verkondigd dat ‘l’historien de demain sera programmeur ou ne sera plus’,79 schreef hij minder dan tien jaar na zijn proefschrift een kwalitatieve studie op basis van inquisitieverslagen over Montaillou, village occitan de 1294 à 1324 (1975). Het megasucces van dit boek waar de inleving nooit ver weg was, werd de voorbode van een indrukwekkende lijst waaruit duidelijk werd dat volgens de auteur het vroegere credo niet (langer) zaligmakend was.80 Samen met hem groeide een hele, vierde, generatie van Annalistes weg van de kwantitatief-statistische aanpak.81 Dichter bij ons is er het voorbeeld van de al genoemde Gentse mediëvist Hans Van Werveke. Van Werveke had aanleg en belangstelling voor wiskunde, een talent dat binnen zijn indrukwekkende publicatielijst vooral tot uiting zou komen in een groot aantal kwantitatief georiënteerde studies over munt- en financiegeschiedenis, historische demografie, lakenproductie en historische sociografie. Naar het einde van zijn actieve academische loopbaan voltrok zich een ‘zekere ommezwaai’ 82 en in zijn laatste boek ging Van Werveke resoluut op zoek naar de individuele menselijke psychè, een genre dat hij enkele malen daarvoor met succes had beproefd op personages als een Jacob van Artevelde, een Lodewijk van Nevers en van Réthel of een Robrecht van Aïre. Zijn biografische benadering van Filips van de Elzas als een Vlaamse graaf van Europees formaat (1976) is inderdaad ‘een stuk uiterst fijnzinnige psychologische geschiedschrijving’.83 Schreef een vroegere collega van Van Werveke niet dat een economische studie van de middeleeuwen ‘moeilijk te verdedigen’ valt zonder re77 Blondé, ‘Bossche bouwvakkers’, 60. 78 Geciteerd bij Valensi en Wachtel, ‘L’historien errant’, 3. 79 Le Roy Ladurie, Le territoire de l’historien I, 14. 80 Ik noem slechts L’argent, l’amour et la mort en pays d’oc; Le carnaval de Romans; Le siècle des Platter. Al zou het verkeerd zijn te denken dat Le Roy Ladurie de statistische benadering de laatste decennia verketterde. Zie bijvoorbeeld zijn laatste studies over het klimaat en meer algemeen: Le Roy Ladurie, L’historien, le chiffre et le texte, waarin onder ‘livre premier, Chiffres’ recente kwantitatieve studies van de auteur worden gebundeld. Een genuanceerde benadering van zijn werk bij Valensi en Wachtel, ‘L’historien errant’, 3-9, en Neveux, ‘Une méthode historique’, 10-14. 81 Soly, ‘Geschiedenis in de jaren tachtig’, 36; Valensi en Wachtel, ‘L’historien errant’, 4. 82 Prevenier, ‘Inleiding’, 4. Over de wiskundige interesse van Van Werveke zie ook Ganshof, ‘Over het œuvre’, xviii, xxi-xxii en xxvi alsook Prevenier, ‘Werveke’, 1073. 83 Blockmans, ‘Hans van Werveke’, 187-192.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 269
Statistiek in de mediëvistiek
269
kening te houden met psychologische factoren? 84 De simpele vaststelling dat dergelijke verschuivingen ook in het œuvre van andere historici makkelijk aan te wijzen zijn,85 is allicht een aanwijzing dat de louter kwantitatief-statistische benadering van het verleden uiteindelijk niet tegemoetkomt aan alle verlangens en drijfveren van de historicus. Ook een aantal economen en sociologen is van mening dat de statistische benadering duidelijk haar grenzen heeft. Wetenschappers als Luc Boltanski (°1940) en Laurent Thévenot (°1949) beweren dat de kwantitatieve socioprofessionele categorieën die historici gebruiken om de bevolking in te delen (bijvoorbeeld beroep, inkomen, belastingbasis, vermogen ...) niet volstaan om de volledige historische realiteit te vatten. Nogal wat personen (bijvoorbeeld een huisvrouw, een bedelmonnik) duiken immers niet op in deze categorieën die verder vaak verrassend veel (welgestelde) exempties te zien geven.86 Met hun kritiek op een van de oude paradigmata van de Annales raken zij overigens aan een historische conclusie, namelijk dat ‘de enthousiaste invoering van de kwantitatieve methode in de sociale geschiedenis een ernstige bezinning over de reconstructie van de opbouw van de sociale piramide heeft gehinderd’.87 Talrijke kwantitatieve resultaten, in de vorm van meetbare grootheden zoals waarden, frequenties of relaties bestonden niet of nauwelijks voor tijdgenoten, maar zijn enkel aanwezig op het grafiekpapier van de historicus. Terecht kan men zich de vraag stellen wat de gemiddelde middeleeuwse mens gevoeld heeft van het voortschrijdend gemiddelde van de spectraaldichtheid van de golfbewegingen binnen de graanprijzen.88 Waar elke statistisch werkende historicus een dalende trend ziet voor het prijspeil tussen 1300 en 1450, hadden zelfs scherp observerende tijdgenoten zoals een Nicolas Oresme (1323-1382) vooral oog voor de hevige inflatieschokken op korte termijn.89 En laten we ten slotte gewoon eerlijk zijn. Voor tal van verschijnselen is ons bronnenmateriaal vanuit kwantitatief oogpunt zeer gebrekkig. Afwezig in de zin van compleet onbestaand, onvolledig, niet-representatief of niet-serieel, incoherent, ronduit verkeerd door slordigheid, onbekwaamheid, kwade opzet 90 of een 84 Van Caenegem, ‘Clio en de menswetenschappen’, 324. 85 Vergelijk bijvoorbeeld wat Prevenier schreef over de belangstelling van mijn Antwerpse mentor, R. Van Uytven: Prevenier, ‘Raymond van Uytven’, 19. 86 Boltanski en Thévenot, De la justification. Zie Jacobs, ‘Actornetwerk’, 271. 87 Jos De Belder zoals geciteerd in Vanhaute, ‘Het debat’, 229. 88 Voor toelichting bij de begrippen Boonstra, Doorn en Hendrickx, Voortgezette statistiek, 138 en 140. 89 Aerts, ‘The European monetary famine’, 32-33, Spufford, Power and profit, 14 en verder wat Genicot, Lignes de faite, ix-x schrijft over de relatie tussen ‘tendance’ en ‘réalité’. 90 Zie het onder demografische historici bekende voorbeeld van het Parijse bevolkingscijfer in 1328 waarbij 61.098 haarden mogelijk moet worden geïnterpreteerd als 21.098 haarden (Van Caenegem en Ganshof, Encyclopedie, 99; overzicht van de discussie bij Spufford, Power and profit, 88 en 99). Andere voorbeelden zijn de fantasierijke raming van het stedelijk bevolkingscijfer door de magistraat van Ieper in 1247 (Van Mingroot, ‘Aperçu typologique’, 230) en de typische onderschatting van de infantiele mortaliteit in oorkonden (Genicot, ‘On the Evidence’, 17). Zie voor courante rekenfouten, maar ook fraude de literatuur bij Aerts, ‘Quelques réflexions’, 114-117, aan te vullen met voorbeelden bij Aerts, Geschiedenis en archief, 208 en 209. Fouten werden uiteraard bevorderd door de omslachtige romeinse cijfers en (voor munten) het duodecimaal-vicesi-
07 JMG10 Aerts 254-294
270
19-12-2007
11:38
Pagina 270
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
mix van dit alles. Het simpele feit dat men vóór de twaalfde eeuw, dus voor het grootste deel van de middeleeuwse periode, over geen rekeningen beschikt,91 verklaart waarom kwantitatief materiaal moeizaam uit andere, niet-seriële bronnen moet bij elkaar worden gesprokkeld. Vaak gaat het hier, bijvoorbeeld in het geval van polyptica en andere domaniale documentatie, om nominale of ordinale cijfers, die niet dezelfde mogelijkheden toelaten als data op ratio- of intervalniveau. Adriaan Verhulst aarzelde dan ook niet om te verklaren dat de hele opbloei van de statistische geschiedschrijving enkel de late Middeleeuwen ten goede kwam.92 Populaire technieken in de vroegmoderne stadsgeschiedenis zoals het scalogram93 werden om heuristische redenen in de mediëvistiek vooralsnog niet beproefd. Helemaal verkeerd gaat het wanneer historici de kracht van cijfers en statistiek misbruiken om zwarte vlekken in de kennis op te vullen. Zo hoopte de Franse historicus Jacques Toussaert in zijn proefschrift uit 1963 een onmogelijk cijfermatig te berekenen verschijnsel als de volksreligiositeit af te leiden uit een kwantitatieve analyse van de boekhouding van kerkfabrieken.94 Toussaert dacht dat de omvang van de inkomsten van rubrieken als het stoeltjesgeld en andere collectegelden alsook de uitgaven voor offerwijn en de aankoop van hosties iets zouden kunnen vertellen over de wijze waarop de zondagsplicht en sommige sacramenten werden beleefd. De geleerde abbé maakt daarbij echter een groot aantal methodologische en bronkritische fouten waarbij zijn cijfermateriaal niet bestand bleek tegen zijn assumpties.95 ‘Cijfers worden vaak gebruikt zoals een lantaarnpaal door een dronkenman: wel ter ondersteuning, niet ter verlichting’ was de onvergetelijke oneliner van Henk Vonhoff, juryvoorzitter van het 15de Groot Dictee der Nederlandse Taal in 2004. Het citaat is ook toepasbaar op het kwantitatief materiaal van sommige wetenschappelijke producten van de mediëvistiek. Wie deze voorbeelden aandachtig overdenkt, zal tot de slotsom komen dat ze geen aanklacht vormen tégen een kwantitatieve en statistische benadering van het verleden. Wel houden ze een warm pleidooi in voor een verantwoord gebruik van maal stelsel. Toch waren mijns inziens slechte datacollectie en -classificatie, meer dan gebrekkige rekenkundige technieken, de grote boosdoener. Voor de vooruitgang inzake rekenkunde: Cool, Die conste vanden getale, alsook Glimp en Warren, Art of Calculation. 91 Van Caenegem en Ganshof, Encyclopedie, 104. 92 Verhulst, ‘Recente ontwikkelingen’, 186 en 192. 93 In de Belgische historiografie geïntroduceerd door Van Uytven, ‘Peiling naar de beroepsstructuur’, 174-179. Van Uytven baseerde zich op een onderzoek van H.K. Roessingh uit 1965. 94 In zijn studie Le sentiment religieux. 95 Een overzicht van enkele kritieken bij Boglioni, ‘Methodological Reflections’, 696–705; Meyers-Reinquin, ‘Proeve’, 208-217; Mols, ‘Emploi et valeur ’, 401-407. Talrijke voorbeelden uit andere historische disciplines bij Stengers, ‘De la créance’, 299-311. Vaak gaat het in al deze voorbeelden om foutief want kritiekloos gebruik van cijfers en elementaire berekeningen, minder om pekel- of doodzonden tegen de statistische analyse. Dat geldt ook voor de grote, vroegmoderne discussiedossiers zoals over de ‘statistique volumétrique’ die Pierre & Huguette Chaunu reconstrueerden voor de scheepvaart tussen Sevilla en Amerika in de periode 1504-1650 (Brulez, ‘Séville’, 568-592), de kwantitatieve verwerking van de Sontgegevens (Jeannin, ‘Les comptes du Sund’, 1-62), of, meer recent, het discussiedossier over de handel tussen Amsterdam en NoordAmerika in de jaren 1771-1817 (Van der Woude, ‘Discussie’, 338-346, en Welling, ‘Digitaal werk’, 347-348).
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 271
Statistiek in de mediëvistiek
271
kwantitatieve onderzoeksmethoden, die vanzelfsprekend moeten worden aangevuld en gekaderd door een kritisch én creatief historicus. ‘Dat de cijfers soms liegen, ligt inderdaad aan òns en niet aan de cijfers’.96
4. Recente ontwikkelingen a) Meer kritiek op de techniek De pioniers uit de late jaren vijftig en jaren zestig hebben schitterend werk verricht. Zij overwonnen de drempelvrees voor wiskundige symboliek en algebraïsche formulering. Zij leerden hun collega’s historici omgaan met de eigenschappen en de beschrijving van de verdeling en maakten een voorzichtig begin met tijdreeksanalyse. In hun voetsporen introduceerden latere generaties vanaf de jaren zeventig non-parametrische en parametrische technieken om relaties tussen variabelen te onderzoeken, regressieanalyse en weldra ook meer geavanceerde statistiek. Zodra het enthousiasme van het eerste uur in de loop van de jaren tachtig bekoelde, volgde een tijd van bezinning en reflectie. Op dat ogenblik zorgde de introductie van de pc ervoor dat het reken- en tekenwerk enorm werd vergemakkelijkt. Net zoals bij de prijs- en loongeschiedenis brak een ‘nieuwe era’ aan 97 waarbij een volgende generatie kwantitatieve historici nieuwe en steeds meer gesofisticeerde technieken toepaste, maar ook de bestaande resultaten en door de voorgangers gebruikte methodes kritisch evalueerde. Het bleek daarbij dat ook binnen de statistische historiografie niet alles naar wens was verlopen. Nogal wat grafieken bleken slordig te zijn geconstrueerd,98 voortschrijdende gemiddelden eigenaardig berekend,99 samengestelde groeivoeten verkeerd aangewend,100 soms ging de toelichting bij een gebruikte formule de mist in,101 enz. Pater Lenders fulmineerde in het verslag van een wereldcongres terecht tegen statistisch werkende historici die correlaties ontwaarden bij verschijnselen waartussen een zindelijk denkend mens met de beste wil van de wereld geen zinnige relatie kon ontdekken. 96 Schöffer, ‘Het dode cijfer’, 272 herdrukt onder dezelfde titel ‘Het dode cijfer’ (1991) 272. 97 Meer daarover bij Materné, De prijzenadministratie, 29, en de literatuur aldaar. Zie ook Van der Wee, ‘Geschiedenis prijzen en lonen’, 252–260. 98 Zoals foutieve logaritmische schalen (bijvoorbeeld Vandenbroeke, ‘Linnennijverheid’, 125) of de aanwezigheid van het cijfer nul bij logaritmen (bijvoorbeeld Verlinden, Craeybeckx en Scholliers, ‘Price and Wage Movements’’, 57 en 69). 99 Enkele voorbeelden (die overigens op geen enkele wijze de conclusies van de auteurs aantasten): Scholliers, Loonarbeid en honger, 229 en 250; Verhulst, ‘Prijzen Brugge’, grafiek 1 (11-jaarlijks voortschrijdend gemiddelde van de tarweprijs te Brugge). 100 Bijvoorbeeld in de uitspraken als ‘At 1.0 per cent, reckoning total stocks at 2,000 tons, 20 tons of silver bullion vanished annually without a trace around 1325-50’ (Day, ‘The Question’, 17) of ‘… l’usure des pièces; 2% par décennie, 48% en 4 siècles’ (A. Derville in een recensie in Revue du Nord, 68 (1986) 196). In werkelijkheid verdwenen slechts 17,77 ton per jaar en bedroeg de slijtage 55,46% op vier eeuwen. 101 Zoals de toelichting bij de Durbin-Watson-toets in de verder schitterende verhandeling van Mertens, Financieel beheer I, 386.
07 JMG10 Aerts 254-294
272
19-12-2007
11:38
Pagina 272
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
Hij hekelde daarbij ‘de belachelijke drang naar correlaties’.102 Sommige historici hadden zich inderdaad bezondigd aan ‘spurious correlation’. Al te vaak bleek bij een significante correlatiecoëfficiënt een verborgen derde variabele aan het werk of was de aangetroffen samenhang puur toevallig. De fout is voor de hand liggend en van alle tijden. Denken wij maar aan Karel V die ten onrechte een negatieve relatie bespeurde tussen zijn bierverbruik en zijn jicht- en reumapijn.103 Binnen de statistiek krijgt zo’n kromme redenering plots wel een label van nauwkeurigheid. Sommige auteurs associeerden ten onrechte het begrip correlatie (samenhang) vlotjes met causaliteit.104 Diverse mediëvisten hebben ondervonden dat voor vergelijkingen tussen verdelingen de variatiecoëfficiënt beter geschikt is om de graad van spreiding aan te tonen dan de standaardafwijking.105 Wij weten thans dat onder historici populaire meettechnieken zoals de Lorenzcurve en de Ginicoëfficiënt106 minder geschikt zijn om sociale ongelijkheid en meer bepaald inkomensongelijkheid te meten omdat zij niet bestand zijn tegen extreme waarden of outliers.107 En langzaam groeit ook bij historici het besef dat de berekening van voortschrijdende gemiddelden autocorrelatie tussen de trendwaarden in de hand werkt.108 b) ‘Nieuwe’ statistische technieken Evenmin als de mediëvistiek staat de statistiek stil. Ook in deze wetenschap gonst het van bedrijvigheid en worden voortdurend nieuwe technieken ontwikkeld waarvan, gezien hun complexiteit, slechts een zeer beperkt deel is binnengeraakt in de Belgische mediëvistiek. Het begrip ‘nieuw’ is dan ook terdege te relativeren. Vaak bestaan de technieken in kwestie al geruime tijd binnen de statistiek, de econometrie of de exacte wetenschappen, maar is hun assimilatie in de mediëvistiek van zeer recente datum of volop aan de gang. Zo gebruiken ook historici de laatste jaren voor twee onafhankelijke steekproeven van kleine omvang die bovendien niet-normaal verdeeld zijn zogenoemde non-parametrische toetsen als de WaldWolfowitz-toets (de meest eenvoudige), de Mann-Whitney U-toets (en de kleine variant in de vorm van de Wilcoxon ranksum test) en de Kolmogorov-Smirnov toets. Deze drie testen werken inderdaad niet met de parameters van de verdeling (die vaak niet gekend zijn), maar wel met de eenvoudige rangorde of ranking van 102 Lenders, ‘Het zesde congres’, 149. 103 Zie de referenties bij Aerts, ‘Alcoholconsumptie’, 51, voetnoot 2. Over dergelijke geneeskrachtige bieren waarvan men ten onrechte dacht dat ze verlichting brachten bij allerlei aandoeningen: Aerts, Bier van Lier (1996), 122 en 221. De oude keizer in Yuste voelde geen pijnverlichting omdat hij meer bier dronk, maar omdat hij op dat moment minder wijn verbruikte. 104 J. Delbeke in een recensie van het boek over de sociale situatie van de Gentse textielarbeiders bij de firma A. Voortman-Texas in 1824-1907 in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 96 (1981) 541. 105 Aerts, ‘Zuidnederlandse brouwindustrie’, 23; Thoen, Landbouwekonomie en bevolking I,54. 106 Mertens, ‘Middeleeuwse sociale structuren’, 259; Van Uytven en Blockmans, ‘Geïntegreerde sociale geschiedenis’, 279 en 280. 107 Blondé, ‘Bossche bouwvakkers’, 50. 108 Daems en De Geyndt, ‘A critical look’, 173-184. Voor autocorrelatie infra, p. 273.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 273
Statistiek in de mediëvistiek
273
de gegevens uit de steekproeven. Op basis van dat resultaat kan dan worden afgeleid of de twee steekproeven dezelfde kenmerken vertonen en uit dezelfde populatie afkomstig zijn.109 Nauwelijks verbazingwekkend voor een wetenschappelijke discipline waar de beheersing van de tijd het grootste voorrecht en tevens het sterkste wapen van de beoefenaar is,110 blijkt vooral in tijdreeksanalyse het meeste vooruitgang geboekt. Historici leerden omgaan met het probleem van autocorrelatie of het verschijnsel waarbij in tijdreeksen de onderlinge waarnemingen niet onafhankelijk zijn van elkaar, maar systematische samenhang vertonen. Procedures als de DurbinWatson-test (1951) en de Cochrane-Orcutt-procedure (1949) hebben zich van een plaats verzekerd in het arsenaalhuis van de historicus.111 Van recentere datum zijn de Box-Jenkins-modellen of ARIMA-modellen (Autoregressive Integrated Moving Averages) die terugggaan op econometrisch werk uit 1976. Vandaag worden ze druk gebruikt in allerlei vormen van de marktprognose,112 maar ook de historicus kan er zijn voordeel mee doen. De techniek stelt minder apriori eisen aan causale specificaties, maar kan wel enkel worden toegepast op zogenoemde stationaire reeksen waaruit dus trend en, afhankelijk van de gebruikte techniek, ook seizoensfluctuaties verwijderd zijn. En daarmee zijn we aanbeland bij het ontrafelen van stationaire reeksen. Inderdaad, onderzoek naar stationariteit in tijdreeksen is opnieuw helemaal in. Hierbij kan men niet buiten de spectraalanalyse. Deze techniek is immers eveneens gebaseerd op stationaire reeksen waaruit de trend en liefst ook de seizoensfluctuaties zijn verwijderd. Een dergelijke reeks is stochastisch want bestaat uit een oneindig aantal schommelingen die toevallig en onafhankelijk van elkaar zijn.113 De techniek zelf dateert al uit de jaren zestig, brak door in de statistiek in de jaren zeventig en kreeg begin jaren tachtig in de cliometrie korte tijd intense belangstelling toen een aantal, vooral Duitse, historici, in het kielzog van economisten, manmoedig op zoek ging naar de zogenoemde lange golf (long wave), een periodieke schommeling van het Kondratieff-type die ergens tussen de 30 en 60 jaar zou liggen.114 Spectraalanalyse bleek lange tijd een bejubelde methode om de verborgen periodiciteit in lange tijdreeksen (agrarische prijzen, reële lonen, katoenproductie, enz.) te reveleren, om breekpunten, duur en intensiteit van op- en neergaande bewegingen statistisch te meten. De analyse schenkt vooral aandacht aan de frequentie van elke afzonderlijke schommeling of cyclus. Die frequentie is niets anders dan de reciproke van de amplitudo (golflengte of duur van 109 Goede toelichting bij Feinstein en Thomas, Making history count, 188-201, of Buhrman en Van de Leur, Statistische formules, 65-68. De toetsen zijn aanwezig in elk commercieel statistisch pakket. 110 Vandenbroeke, Vlaamse koopkracht, 10 en 21. 111 Meer over deze technieken bij Feinstein en Thomas, Making history count, 311-316, en vooral bij Boonstra, Doorn en Hendrickx, Voortgezette statistiek, 114-120. 112 Het oorspronkelijk werk van Box en Jenkins, droeg niet voor niets als titel: Time series analysis: forecasting and control. Duidelijke toelichting bij bv. Doorn en Lindblad, ‘Computertoepassingen’, 331. 113 Philips en Blomme, Analyse chronologique, 248. 114 Zie slechts Irsigler en Metz, ‘Statistical evidence’, 381-410; Metz, ‘Long waves’, 175-219 en vooral Metz, ‘Ansätze’, 41-56.
07 JMG10 Aerts 254-294
274
19-12-2007
11:38
Pagina 274
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
de cyclus).115 Eenmaal de variaties in elke frequentie bepaald, kan het spectrum grafisch worden weergegeven met de frequentie op de horizontale as en de intensiteit, vaak de zogenoemde spectraaldichtheid, van elke frequentie op de verticale. Op die manier is het mogelijk om regelmaat te zien in de grillige capriolen van een tijdreeks. Internationaal werd de techniek vooral gebruikt binnen demografisch onderzoek.116 Nederlandse onderzoekers ontdekten via deze techniek dat de typische golfbeweging in de tarwe- en roggeprijzen na de Middeleeuwen een duur had van 12 tot 15 jaar.117 Terwijl de techniek door overdadig gebruik (‘overexploitation’118) de laatste jaren wegdeemsterde, blijkt hij in de Vlaamse mediëvistiek geen sporen te hebben nagelaten. In de tijdreeksanalyse neemt de regressie van oudsher een belangrijke plaats in. Regressieanalyse is echter veel meer dan dat, ook voor de mediëvist die de techniek gebruikt om binnen een causaal model de invloed van afhankelijke en onafhankelijke variabelen op elkaar te toetsen. Binnen het uitgestrekte rijk van de regressieanalyse119 is het gebruik veralgemeend van dummy-variabelen (of wisselvariabelen) die niet kunnen worden gemeten maar waardoor het mogelijk is met aan- of afwezigheden van een externe factor binnen het model rekening te houden. Evenzeer verwerken historici in hun modellen vertragingsfactoren (lags of lagged variables) omdat sommige bepalende variabelen pas met een zeker tijdsverloop hun invloed laten gelden. In de laatste generatie statistische handboeken voor historici is vooral de sterke opgang van de meervoudige of multiple regressie opvallend. Daarbij is er onder meer aandacht voor multicollineariteit (sterke lineaire samenhang tussen de onafhankelijke of verklarende variabelen, dat wil zeggen met een sterke onderlinge correlatie tussen deze variabelen) en heteroscedasticiteit (ongelijke spreiding van de variantie over de storingstermen). Enkel- en zelfs meervoudige regressiemodellen volstaan niet altijd om de causale relaties te ramen tussen meerdere historische variabelen. Soms is het ook nodig om een beroep te doen op de eigenschappen van een zogenoemd recursief model dat, zoals de regressiemodellen, bestaat uit één of meerdere onafhankelijke variabelen, maar, ditmaal in tegenstelling tot de regressiemodellen, meerdere afhankelijke variabelen vertoont.120 Zoals opgemerkt in de derde paragraaf, beschikt de historicus niet steeds over de data die hij idealiter zou wensen. Vertaald naar een regressiemodel
115 In de definitie van Metz, ‘Ansätze’, 44. Zie ook Boonstra, Doorn en Hendrickx, Voortgezette statistiek, 136. Zo heeft een cyclus van 60 jaar een frequentie van 1/60 of 0,0167. In het geval van een trend zou de amplitudo oneindig zijn en de frequentie dus 1/∞ ofwel nul. 116 Bengtson, Saito, Reher en Campbell, ‘Population and the Economy’, 101. 117 Bos, Van Dijk, Kruyt en Roessingh, ‘Long waves’, 57-92; Boonstra, Doorn en Hendrickx, Voortgezette statistiek, 138-140. 118 Bengtson, Saito, Reher en Campbell, ‘Population and the Economy’, 101. 119 Voor twee heldere, recente en Nederlandstalige overzichten: Welkenhuysen-Gybels en Loosveldt, Regressieanalyse, alsook Voeten en Van den Bercken, Lineaire regressieanalyse. Voor een Engelstalige studie maar wel geschreven voor historici: Archdeacon, Correlation and Regression, 140-315 120 Voor de toepassing van zo’n model op de Europese geschiedenis vanaf 1300: Allen, ‘Progress and poverty’, 409-411.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 275
Statistiek in de mediëvistiek
275
is het bijvoorbeeld mogelijk dat hij voor zijn afhankelijke variabele nulwaarden aantreft, of een variabele die slechts een beperkt aantal waarden kan aannemen, of geen negatieve waarden kan vertonen, enz. Binnen de vertrouwde regressieanalyse wordt er, bij dergelijke problemen, gewerkt met aangepaste modellen. Afhankelijk van de aard van de data maar ook van de aard van de verdeling en de daaruit resulterende functie, kan het daarbij gaan om logit-, probit- en tobitmodellen en zelfs ‘maximum likelihood’. Bij deze laatste techniek worden in tegenstelling tot de klassieke regressieanalyse alle observaties gewogen en de hypothetische populatie onderzocht die met de grootste waarschijnlijkheid – vandaar de naam – de steekproef kan voortbrengen. Men vraagt het programma dus de parameters (de constante en een aantal hellingscoëfficiënten) te berekenen van het model dat op basis van allerlei waarschijnlijkheidsverdelingen het best past (best fit) bij de oorspronkelijke gegevensverzameling. Als na iteratie (een proces van zich herhalende berekeningen) op basis van alle mogelijke waarden die optimale combinatie van parameters is gevonden, verkrijgt men de maximum likelihood estimates.121 Ook in de beschrijvende statistiek is vooruitgang gelukkig nooit ver weg en ik maak me sterk dat elke nieuwe techniek in dit veld meer mediëvisten ten goede komt dan een ontdekking in de geavanceerde statistische of wiskundige analyse. Voor de uitdrukking van het gemiddelde van een reeks waarin de koopkracht van de munt uitgedrukt staat in een hoeveelheid producten (bijvoorbeeld niet 1 brood = x groten, maar 1 groot = 1/x brood) of als tegenwaarde van een loon (bijvoorbeeld niet het zomerdagloon = x groten, maar 1 groot = 1/x zomerdagloon), werd onlangs het harmonisch gemiddelde aanbevolen als een betere centrummaat dan het meer vertrouwde rekenkundig gemiddelde.122 Eveneens op het niveau van de beschrijving van de kenmerken van een verdeling is er de boxplot of voluit de ‘box-andwhiskers-plot’, bedacht door de Amerikaanse statisticus John Tukey (1915-2000). De boxplot combineert in één overzichtelijke visuele voorstelling centrummaten zoals de mediaan, eerste en derde kwartiel met dispersiematen als minimum- en maximumwaarden in de verdeling.123 Cramers V, genoemd naar de Zweedse statisticus Carl Harald Cramer (1893-1985), is dan weer een welgekomen aanvulling op de ook bij historici erg populaire non-parametrische chi-kwadraattest.124 Historici die deze test toepassen op steekproeven van ongelijke grootte hebben vastgesteld dat vanaf een zekere omvang de aangetroffen x2 als associatiemaat altijd significant is. De formule van Cramer corrigeert op eenvoudige wijze de toetsingsgrootheid aan de hand van de omvang van de steekproef zodat vergelijkingen in de tijd tussen 121 Goede toelichting over deze technieken en modellen bij Feinstein en Thomas, Making history count, 384-434. Een voorbeeld van ‘maximum likelihood’ is de studie van Cole, ‘The Lifetime of Coins’, 201-217, die, eveneens met behulp van ‘maximum likelihood’, voor de Oostenrijkse Nederlanden werd overgedaan door Van Houtte, De monetaire circulatie, 41. Een ander voorbeeld, ditmaal uit de middeleeuwse demografie, is Jonker, ‘Estimation’, 105-117. 122 Een voorstel dat John Munro maakte in een reeks bijdragen, zie onder meer Munro, ‘Gold’, 166; idem, ‘Money’, 592 en 593; en idem, ‘Builders’ Wages’, 1028. 123 Goede uitleg bij Moore en McCabe, Statistiek in de praktijk, 38-42. 124 Voorbeelden daarvan bij Blondé, Sociale structuren, 40, 44 en 164 (bijlage 2.7) en Munro, ‘Monetary Contraction’, 101.
07 JMG10 Aerts 254-294
276
19-12-2007
11:38
Pagina 276
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
diverse verdelingen met ongelijke grootte perfect mogelijk worden.125 Maakt men de balans op van de vernieuwing, dan blijkt dat in vergelijking met het buitenland opvallend weinig van dit alles is doorgedrongen in de Belgische, of beperkter, Vlaamse mediëvistiek.126 Symptomatisch is dat, bij mijn weten, het gebruik van steekproeftrekking en multiple regressie niet of nauwelijks werd beproefd door de Belgische mediëvisten. Nochtans had de Leuvense historicus-economist Karel Veraghtert, zij het voor de negentiende eeuw, hen al in 1977 met zijn pioniersarbeid de weg gewezen.127 Ook de oneindig rijke toepassingen van het kansrekenen moeten vooralsnog niet op bijval rekenen.128 c) Verspreiding en insijpeling van de statistiek De statistiek is de mediëvistiek binnengeslopen langs vooral de economische geschiedenis en heeft zich ook vroeg geuit in numismatiek129 en demografie. Maar deze specialisaties zijn al geruime tijd niet langer het exclusieve jachtterrein van statistisch werkende mediëvisten. In de laatste twee decennia zijn statistische technieken uitgedijd buiten deze strikte disciplines en hebben zij toepassing gevonden in een rijke waaier van onderzoeken. Niet alleen in de middeleeuwse archeologie (een specialisatie die van oudsher aanleunt bij methodes van de exacte wetenschappen), maar ook in de kunst- en mentaliteitsgeschiedenis, de politieke en religieuze geschiedenis en vooral in de binnen diverse disciplines druk beoefende tekstanalyse130 wordt er duchtig met statistische technieken geëxperimenteerd.131 Slechts enkele, lukraak gekozen voorbeelden. Cyriel Vleeschouwers gebruikte het voortschrijdend gemiddelde om voor de 125 Meer over Cramer bij Aron, Aron en Coups, Statistics, 350-351; Boonstra, Doorn en Hendrickx, Voortgezette statistiek, 38; Feinstein en Thomas, Making history count, 219 en 220-221. 126 Ook in het domein van de statistische geschiedenis kunnen veilig de conclusies worden onderschreven van Soly, ‘Geschiedenis in de jaren tachtig’, 53 en 55 en in zekere zin ook die van Pasture, ‘Views from Abroad’, 419. 127 Veraghtert, De havenbeweging te Antwerpen, 32-42 (voor de multiple regressie, met een overigens ontnuchterende determinatiecoëfficiënt) en 46-52 (voor de steekproeftheorie). De steekproef blijft ook in de Belgische archivistiek op enige huiver onthaald: Aerts, ‘Elementary Sampling’, 157-205. 128 Met uitzondering van een aanzet voor de achttiende eeuw bij Aerts en Haenecaert, ‘Disappearance’, 377-391. Een goed voorbeeld van een geslaagde combinatie van steekproeftheorie en (beperkt) kansrekenen is het artikel van Spencer en Howe, ‘How accurate were scribes?’, 311322. Een ander voorbeeld is Kent, ‘Probability and Statistics’, 76-80. 129 En onmiddellijk op zeer geavanceerde wijze. Zie Carcassonne en Hackens, Statistics and Numismatics (met mijn bespreking in het Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis 69 (1991) 1007-1012) alsook Carcassonne, Méthodes statistiques. 130 Zie daarvoor het gedegen overzicht van De Reu, ‘A statistical treatment’, 335-340. Een vroeg en daarom elementair overzicht is Prevenier, ‘Woordstatistiek’, 291-301. 131 Dat merkte ook een recensent op van het boek van Thomas Lindblad: ‘Jammer is dat de auteur vrijwel alleen maar voorbeelden geeft uit de economische geschiedenis en de historische demografie (…) Ook daarbuiten wordt door historici tegenwoordig echter in toenemende mate van de statistiek gebruik gemaakt’ (Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 100 (1985) 513).
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 277
Statistiek in de mediëvistiek
277
eeuwperiode ca. 1210-1320 de trendevolutie van het aantal oorkonden met abdijdictaat binnen het chartrier van de Gentse Sint-Baafsabdij grafisch voor te stellen.132 Godfried Croenen berekende correlaties tussen een aantal reeksen met frequenties over getuigen die aanwezig waren bij de ondertekening van hertogelijke charters. De bedoeling was om zo meer te weten te komen over de participatiegraad bij het politiek beslissingsproces van het hertogelijk gezag in Brabant tijdens de twaalfde eeuw. Op basis van deze test bleek dat uit een grote groep van ongeveer 1000 personen zo’n vijftigtal getuigen vast deel uitmaakten van de hertogelijke entourage.133 Steven Vanderputten van zijn kant raamde in zijn proefschrift over de middeleeuwse kloosterhistoriografie polynomiale trends van de frequentie van een aantal thematische categorieën (kerk, wereld, cultuur, natuur...) binnen historiografische types.134 Zijn werkwijze werd gevolgd door Tom De Meester die de monastieke historiografie eveneens in thematische categorieën en subthema’s onderbracht en voor de diverse genres de fundamentele ontwikkeling registreerde met gelijkaardige trendramingen van de tweede, vierde en zesde graad.135 Op basis van onsignificante correlatie-coëfficiënten concludeerde Stijn Bossuyt dat er slechts een heel zwak verband bestond tussen het aantal grafinscripties en het voorkomen van pestjaren in laatmiddeleeuws Ieper. Tussen het aantal overlijdens uit de grafopschriften en een conjuncturele indicator als het wijnverbruik via de accijnzen was enig verband zelfs onbestaande.136 Niet verwonderlijk als men tariefaanpassingen, fluctuaties in het wijnverbruik (bijvoorbeeld door de opkomst van de hopbieren), de fiscale inningsmodaliteiten en dergelijke in rekening brengt. Mijn laatste voorbeeld heeft betrekking op tekstanalyse. Saskia Jansen paste met succes multivariate correspondentie-analyse toe op de gedichten van Hadewijch.137 Niet altijd geeft de inhoud wat de titel belooft. Zo blijkt de ‘cliometrische’ studie die Maximiliaan Martens in het vooruitzicht stelt op basis van het werk van Hans Memling in werkelijkheid een elementaire kwantitatieve analyse met behulp van taart- en kolomgrafieken.138 d) Popularisering van de statistiek met de pc en het rekenblad De grootste innovatie in de afgelopen decennia is mijns inziens echter niet de zoveelste nieuwe indrukwekkende statistische techniek en formule of de zoveelste 132 Vleeschouwers, Oorkonden Sint-Baafsabdij, 133. 133 Croenen, ‘Governing Brabant’, 50-53. 134 Vanderputten, Sociale perceptie, II. De kwaliteit van de trends wordt niet getest. Dat geldt ook voor de derdegraadsvergelijkingen in de mooie studie van Soetaert, De Bergen van Barmhartigheid, 226-242, passim. Voor een raming van een tweedegraadsvergelijking mét kwaliteitsindicatoren: Aerts, Bier van Lier (1996), 295 en 308, grafiek VIII. 135 De Meester, ‘Kronieken in grafieken’, 299-336, meer bepaald 309, 310 en 312, grafieken 3, 4 en 5. Ook hier worden keuze en kwaliteit van de curvilineaire trendwaarden niet toegelicht. 136 Bossuyt, ‘Dood en begraven’, 109-110. 137 Jansen, ‘Hadewijch’s Mengeldichten’, 26-39. Voor een voorbeeld van principale componentenanalyse op historische taalkunde: Desmet, Historiometry, 1-25. 138 Martens, ‘Hans Memling’, 35-41.
07 JMG10 Aerts 254-294
278
19-12-2007
11:38
Pagina 278
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
versie van een al dan niet commercieel statistisch pakket. Wel de stille revolutie van de laatste twintig jaar waarbij samen met de pc ook het digitaal rekenblad of spreadsheet voor elke onderzoeker ter beschikking kwam. Wellicht een overbodige opmerking: een rekenblad is niets anders dan een datamatrix van rijen en kolommen bestaande uit cellen139 waarin tekst, cijfers en formules kunnen worden ingebracht en waar de berekeningen via eigen formules of voorgeprogrammeerde functies kunnen worden uitgevoerd. VisiCalc dat in 1979 werd gelanceerd was het eerste rekenblad voor pc’s, maar werd enkele jaren later weggeconcurreerd door Lotus 1-2-3, het eerste rekenbladprogramma dat vanaf midden jaren tachtig een breed commercieel succes kende. Lotus verdrong ook andere programma’s zoals Supercalc (Sorcim) en het in 1982 voorgestelde Multiplan van Microsoft, maar ondervond in de jaren negentig zelf toenemende concurrentie van QuattroPro, dat in 1989 werd ontwikkeld door Borland en onmiddellijk veel succes oogstte met zijn opvallende grafiekmogelijkheden. De genadeslag werd Lotus, en meteen ook QuattroPro, echter toegebracht door de Microsoftgroep die vanaf 1985 met Excel een waardige opvolger had voor het mislukte Multiplan en vanaf begin jaren negentig, met de lancering van versies Windows 3.0 en 4.0, marktleider zou worden. Dankzij Excel – voluit Microsoft Office Excel – kan iedere mediëvist thans thuis zelf aan het werk. Waar pakweg eind jaren zeventig de techniek van de enkelvoudige regressieanalyse via de kleinste kwadratenmethode de overgang markeerde van een inleidende cursus naar een cursus voor gevorderden,140 blijkt het thans mogelijk om op enkele minuten een multiple of meervoudige regressie uit te voeren met niet alleen trendwaarden, maar ook cijfers voor correlatie, determinatie, standaardfout, p-waarden en betrouwbaarheidsniveau’s, T-statistiek en F-ratio, naast grafieken met analyse van de storingstermen en de normale kansverdeling. Het verbluffend gemak waarmee Excel en andere software toelaat om trendramingen te maken, verklaart waarom lineaire trends van de eerste graad de laatste jaren alom tegenwoordig zijn in studies over de Middeleeuwen.141 Rekenbladen brachten op een bijzonder gebruiksvriendelijke wijze de statistiek letterlijk binnen handbereik, lieten meer berekeningen toe dan de klassieke (zak)rekenmachines en maakten door hun onverhoopte grafische applicaties de traditionele tekenaars werkloos.142
139 Een werkblad in Excel bevat 256 kolommen en 65.536 rijen, dus 16.777.216 cellen per werkblad. Excel 2007 zal per werkblad echter 16.384 kolommen en 1.048.576 rijen bevatten! 140 Floud, An Introduction, 151 besprak zowel in 1973 als in 1976 reeds niet meer ten gronde de enkelvoudige (lineaire) regressie en verwees daarvoor naar handboeken over ‘advanced statistics’. Lindblad, Statistiek voor historici, 163, volgt dezelfde werkwijze. 141 Sosson, ‘Consommation et finances’, 322 en 325, grafieken 2 en 5. Voor de Nieuwe Tijd is dat zeker niet anders. Enkele voorbeelden bij de Moreau de Gerbehaye, L’abrogation des privilèges, 188 en 514, grafieken 14, 15 en 24; Steegen, Kleinhandel, 343 en 344, bijlagen 16 en 17; Van Dijck, ‘Het verenigingsleven’, 103, grafiek 3; Vermoesen, ‘Entrepreneur versus spinner’, 298, grafiek 2. 142 Vergelijk het omslachtige rekenwerk voor de logge en weinig interactieve main frame bij Van Cauwenberghe, De betekenis, 135-184, en Van Cauwenberghe, Het vorstelijk domein, 161198. Van Cauwenberghe leverde hiermee dertig jaar geleden wel pionierswerk.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 279
Statistiek in de mediëvistiek
279
Uiteraard bevat Excel – ondanks het bestaan van het aanvullend pakket Add-Ins (‘Invoegtoepassingen’) met het ‘Analysis ToolPak’ (zie bijlagen)143 – lang niet alle functies waarop een historicus en bij uitbreiding een mediëvist graag een beroep zou doen. Zo ontbreekt bij Excel een formule of functie om de Spearman- of Kendall-tau-correlatie te berekenen terwijl het programma anderzijds niet minder dan vijf manieren aanbiedt voor de Pearson-correlatie. Verder blijft het vrij omslachtig om een goed histogram144 of een leuke boxplot gemaakt te krijgen.145 Kritieke waarden voor een Poisson-verdeling zijn niet voorzien. Registratie van autocorrelatie (Durbin-Watson) en remediëring ervan (Cochrane-Orcutt) blijken onmogelijk en de verwende statisticus zoekt in het geval van multiple regressie vruchteloos naar dezelfde handige kwaliteitsindicatoren die hij in een statistisch pakket aantreft. Anderzijds is zelfs met het uitgebreid standaardpakket van Excel het Excel-avontuur niet ten einde. Er bestaat immers ook freeware of gratis software voor Excel zoals Biplot voor multivariate analyse of Poptools voor het onderzoek van stochastische processen. Het rekenbladprogramma Calc dat onder open office draait en gratis kan worden gedownload, gebruikt en gekopieerd146 lijkt enorm op Excel en is daarom, zeker voor beschrijvende statistiek,147 een aantrekkelijk alternatief. De interface verschilt vooral daar waar functies en benamingen door Microsoft als patent staan geregistreerd. Voor meer complexe statistische functies is het voorlopig wachten op de tegenhanger van Add-Ins. Een belangrijk voordeel voor de historicus is dat men in een rekenbladprogramma zelf keuzes moet maken en tevens moet weten welke formules en functies men hanteert. Bij de commerciële geavanceerde statistische pakketten gebeurt veel in de verborgenheid van de zwarte doos. Een spreadsheet is ook daarom een ideale instap voor de mediëvist die, om welke reden ook, besluit de statistiek in zijn vakgebied toe te laten. Maar inderdaad ‘enkel’ een instap, zeker geen eindpunt. Die grens wordt slechts bepaald door de verbeelding van de historicus.148
5. Besluit Bewonderd en bejubeld in de jaren zestig en zeventig van vorige eeuw, verguisd of in twijfel getrokken tijdens de jaren tachtig, verwierf de statistische analyse na 143 http://www.add-ins.com/index.htm. 144 Daarom dat M. Wood schrijft: ‘There is a histogram tool built into Excel (…) but there are a few snags with it. It’s better to do it yourself’ (Wood, Making Sense, 82 alsook 193, voetnoot 30). Zie ook Buhrman en Van de Leur, Statistische formules, 74. 145 Waarvoor men best de methode van Neville Hunt (University of Coventry) uit 1996 gebruikt. 146 http://www.openoffice.org/product/calc.html. 147 Zo behoort de boxplot wél tot het standaardpakket van Calc. 148 Parafrase van de mooie eindzin bij Doorn en Lindblad, ‘Computertoepassingen’, 341. Dit artikel was reeds enkele maanden geschreven toen ik de volgende zin las: ‘la rivoluzione apportata dal personal computer e l’enorme progresso realizzato in anni recenti nel rendere più accessibile il software statistico al ricercatore individuale, stimoleranno ovviamente l’ampliamento e l’intensificazione dell’analisi quantitativa’ (Van der Wee, ‘Flessibilità e crescita’, 635).
07 JMG10 Aerts 254-294
280
19-12-2007
11:38
Pagina 280
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
deze decennia van uitersten een stevige plaats in een bepaald segment van de Belgische mediëvistiek. Die inburgering viel samen met een verbreidingsproces waarbij de statistiek ver buiten de grenzen van de economische historiografie trad en haar arsenaal aan technieken voortdurend uitbreidde. Het hiervoor geschetste overzicht van vijftig jaar statistiek in de Belgische mediëvistiek mag dan al indrukwekkend ogen, vooruitstrevend, laat staan toonzettend of grensverleggend is het, wanneer afgezet tegen de resultaten in het buitenland, nergens. Meer zelfs, waar in de vroege jaren zestig van vorige eeuw enkele pioniers zoals Herman Van der Wee complexloos en met verve statistische verworvenheden uit de Franse historiografie in de Belgische mediëvistiek introduceerden, blijkt deze laatste de twee voorbije decennia een relatieve achterstand te hebben opgelopen. Uiteraard vonden mediëvisten ook in België de weg naar het elektronische rekenblad, maar in de introductie en toepassing van nieuwe technieken blijken zij toch achterop te hinken in vergelijking met de collega’s in de buurlanden. Het weerbarstige en zogenaamde a-statistische bronnenmateriaal werd en wordt daarbij nogal eens ingeroepen als excuus, fopspeen of schaamlap. Maar dat is natuurlijk onzin. Het middeleeuwse bronnenmateriaal uit de zuidelijke Lage Landen behoort in vele opzichten tot het beste ter wereld. De echte reden voor deze gereserveerdheid is veeleer een gebrek aan zelfvertrouwen en durf, de spreekwoordelijke koudwatervrees voor inhoudelijke vernieuwingen en een huiver om het voortouw te nemen of om methodologisch te experimenteren, vaststellingen die door collega’s ook al bij andere gelegenheden zijn gedaan. Achterom kijken is voor een historicus makkelijker dan vooruitblikken. Toch wordt hier bij wijze van afsluiting een vermetele poging ondernomen om statistisch koffiedik te kijken. Welke trends mag men in de toekomst verwachten? In onze visuele en (be)cijferende samenleving ligt het voor de hand dat kwantitatieve onderzoeksmethoden in steeds meer subdisciplines van de mediëvistiek hun opwachting zullen maken. Zonder ophef en hoerageroep, maar rustig en met veel zin voor historische kritiek. De groeiende techniciteit en steeds hogere eisen verklaren waarom elke mediëvist die de statistische analyse in zijn onderzoek verwelkomt nadrukkelijker dan ooit op samenwerking zal aangewezen zijn. De meest in het oog springende studies van de laatste decennia blijken trouwens al een min of meer succesvolle joint-venture tussen een mediëvist en een statisticus. Verder zal ook de mediëvist in een voortdurend hoger tempo zijn toevlucht kunnen nemen tot nieuwe statistische software waarbij de nadruk zal komen te liggen op eigenschappen als snelheid van uitvoering, afwezigheid van beperking op de omvang van de data, steeds betere grafische kwaliteit, handige websupport en online help, hoge accuraatheid, toenemende gebruiksvriendelijkheid, groeiende functionaliteit (almaar nieuwe statistische functies) en interactieve mogelijkheden. Vooral de zogenoemde open source software zal daarbij op het voorplan treden. Deze bestaat zowel uit freeware (gratis software, maar zonder de broncode van het programma zodat de voordelen van vrije software niet opgaan) als uit vrije software (gratis software, maar met broncode zodat de software kan worden gebruikt, en verder ook gekopieerd, aangepast en verspreid). Het grote voordeel van vrije software is vanzelfsprekend dat de gebruikte programmeertaal volledig vrij is zodat alle door
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 281
Statistiek in de mediëvistiek
281
het programma voorgestelde antwoorden en oplossingen het voorwerp kunnen uitmaken van democratische controle door een community van zowel statistische experten als van gewone gebruikers. Ook in dit domein zal samenwerking tussen mediëvisten en beoefenaars van andere disciplines steeds belangrijker worden.
Summary: Statistics in Medieval Studies A Survey of half a Century of Research in Belgium Quantitative methods are applied in Belgian mediaeval studies for some fifty years now. This article reviews the use of statistics in this particular field of Belgian historiography and places its development in a wider context. While the introduction of statistics in economic historiography has been largely promoted by the program of the French Annales school after 1950 and the widespread use of statistics, mathematics and econometrics by the protagonists of the New Economic History after 1960, there can be no doubt that their methods had little or no influence in Belgium. Although some elementary quantification already had appeared in the work of some economic historians before World War II, it was only in the fifties that the possibilities of descriptive statistics were explored in depth, by the Leuven statistically minded scholar Herman Van der Wee, who received a part of his training by Jean Meuvret in Paris. In the seventies and eighties more sophisticated statistical methods penetrated quickly in the work of a restricted number of Belgian medievalists. Although the ‘revival of narrative’ (L. Stone) and ‘the cultural turn’ associated with the success of cultural anthropology did not pass unnoticed in Belgian historiography, statistics more and more became an accepted tool in a specific segment of medieval studies. This article argues that the use of statistics has helped Belgian medievalists in establishing and better defining relationships between variables, and in correcting and refining their calculations. Despite the criticism of ignoring ordinary people of flesh and blood in the enthusiastic exploration of parameters, vectors and coefficients, statistical methods helped to discover and describe various characteristics of forgotten or neglected social groups (such as poor people, minorities, women, children, not-corporative labourers) for whom traditional written documentation is scarce, if not nonexistent. Recent developments in this domain of Belgian historiography are diverging: on the one hand, a more critical attitude is adopted towards the application of elementary or advanced statistics on medieval information, on the other hand some of these techniques are disseminated to different sub-disciplins within mediaevalism, including statistical treatment of medieval texts, art history, monastic history, political history and archaeology. While there is little or no discussion about the advantages of statistical methods as such, Belgian medievalists clearly show some reserve about using more elaborated techniques as maximum likelihood, multiple regression, sampling theory, theory of probability or spectral analysis. Certainly in comparison to their Dutch, German or British colleagues, Belgian scholars tend to be more conservative and less sensitive to statistical innovations or experi-
07 JMG10 Aerts 254-294
282
19-12-2007
11:38
Pagina 282
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
ments. My survey finally suggests that the widespread application of ordinary spreadsheet programs (Visicalc, Lotus, QuattroPro, Excel and others) has been at least as important to the popularization of statistics as the introduction of an endless series of commercial software packages.
Bronnen en literatuur Uitgegeven bronnen Cuvelier, J., ed., Les dénombrements de foyers en Brabant (XIVe-XVIe siècle). Commission Royale d’Histoire, in-4°, 2 dln. (Brussel 1912-1913). Malthus, Th. R., An Essay on the Principle of Population: A View of its Past and Present Effects on Human Happiness; with an Inquiry into Our Prospects Respecting the Future Removal or Mitigation of the Evils which It Occasions (zesde uitgave, Londen 1826). Verhulst, A., ed., ‘Prijzen van granen, boter en kaas te Brugge volgens de slag van het SintDonatiaanskapittel (1348-1801)’, in: Ch. Verlinden en J. Craeybeckx eds., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe-XVIIIe eeuw). Rijksuniversiteit te Gent.Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte 137 (Brugge 1965) II, 3-70. Verlinden, Ch., en J. Craeybeckx eds., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant (XVe-XVIIIe eeuw). Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte 125 (Brugge 1959) I. Vleeschouwers, C., ed., De oorkonden van de Sint-Baafsabdij te Gent (819-1321). I. Inleiding. Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, in-4° (Brussel 1991). Wrigley, E.A., en D. Souden eds., An Essay on the Principle of Population: the sixth edition (1826) with variant readings from the second edition (1803), 8 dln. (Londen 1986). Literatuur Aerts, E., ‘De Zuidnederlandse brouwindustrie tijdens het Ancien Régime. Status quæstionis van het onderzoek’, Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 33 (1979) 5-34. Aerts, E., ‘Quelques réflexions sur les comptes du duché de Brabant au bas moyen âge’, Archives et Bibliothèques de Belgique 53, 1-4 (1982) 108-174. Aerts, E., ‘Metal Loss in the Monetary Circulation of the Southern Low Countries (Fifteenth-Eighteenth Centuries). Sources and methods’, in: E. Aerts, B. Henau, P. Janssens en R. Van Uytven eds., Studia Historica Œconomica. Liber Alumnorum Herman Van der Wee (Leuven 1993) 41-58. Aerts, E., Het bier van Lier. De economische ontwikkeling van de bierindustrie in een middelgrote Brabantse stad (eind 14de-begin 19de eeuw). Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren 58, 161 (Brussel 1996). Aerts, E., Geschiedenis en archief van de Rekenkamers. Overzicht van de archieven en verzamelingen van het Algemeen Rijksarchief. Overzichten en gidsen 27 (Brussel 1996). Aerts, E., Archiefselectie vanuit de statistiek. De steekproef in de archivistiek. Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Miscellanea Archivistica. Manuale 28 (Brussel 1998).
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 283
Statistiek in de mediëvistiek
283
Aerts, E., Het bier van Lier in cijfers (ca. 1400-ca. 1800). Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia 73 (Brussel 1998). Aerts, E., ‘Alcoholconsumptie in het hertogdom Brabant (14de-18de eeuw)’, Het Tijdschrift van Dexia Bank 55, 217/3 (2001) 51-71. Aerts, E., ‘The Use of Elementary Sampling in the Appraisal Process of Records’, in: M. BlackVeldtrup, O. Dascher en A. Koppetsch eds., Archive vor der Globalisierung? Beiträge zum Symposion des Nordrhein-Westfälischen Hauptstaatsarchivs in Verbindung mit den Allgemeinen Reichsarchiven in Brüssel (Belgien) und Den Haag (Niederlande) vom 11. bis 13. September 2000 in Düsseldorf. Veröffentlichungen der staatlichen Archive des Landes Nordrhein-Westfalen. Reihe E – Beiträge zur Archivpraxis 7 (Düsseldorf 2001) 157-205. Aerts, E., ‘The European monetary famine of the late middle ages and the bank of San Giorgio in Genoa’, in: G. Felloni ed., La Casa di San Giorgio: il potere del credito. Atti della Società Ligure di Storia Patria, nuova serie 46, fasc. II (Genua 2006) 27-62. Aerts, E., en D. Haenecaert, ‘Disappearance of Coins from Circulation in the Southern Netherlands (Pre-industrial Period)’, in: Contactgroepen N.F.W.O. Humane en Politieke Wetenschappen (Brussel 1981) 377-391. Aerts, E. e.a., ‘Vraaggesprek met H. Van der Wee’, in: E. Aerts, B. Henau, P. Janssens en R. Van Uytven eds., Studia Historica Œconomica. Liber Alumnorum Herman Van der Wee (Leuven 1993) 11-35. Aerts, E., en C. Vleeschouwers, ‘Moeiteloos maalt de papiermolen. Selectie en vernietiging van archief in openbare besturen’, in: G. Janssens, G. Maréchal en F. Schelings eds., Door de archivistiek gestrikt. Liber amicorum prof. dr. Juul Verhelst. Archiefinitiatie(f) 4 (Brussel 2000) 37-54. Allen, R., ‘Progress and poverty in early modern Europe’, The Economic History Review. Second Series 56 (2003) 403-443. Archdeacon, T.J., Correlation and Regression Analysis: a Historian’s Guide (Madison 1994). Aron A., E.N. Aron en E.J. Coups, Statistics for the Behavioral and Social Sciences. A Brief Course (derde uitgave, Londen 2005). Bengtson, T., O. Saito, D. Reher en C. Campbell, ‘Population and the Economy: from Hunger to Modern Economic Growth’, in: Cl. E. Núñez ed., Debates and Controversies in Economic History. A Proceedings Twelfth International Economic History Congress (Madrid 1998) 69-143. Blasius, J., ‘Anmerkungen zur Faktorenanalyse’, Historical Social Research. The Official Journal of Quantum and Interquant 13 (1988) 104-128. Blockmans, W., ‘Hans Van Werveke’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1975-1976 (Leiden 1977) 187-192. Blondé, B., De sociale structuren en economische dynamiek van ’s-Hertogenbosch 15001550. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland 74 (Tilburg 1987). Blondé, B., ‘Bossche bouwvakkers en belastingen. Nadenken over economische groei, levensstandaard en sociale ongelijkheid in de zestiende eeuw’, B. Blondé, B. de Munck en F. Vermeylen eds., Doodgewoon. Mensen en hun dagelijks leven in de geschiedenis. Liber Amicorum Alfons K.L. Thijs (Antwerpen 2004) 45-62. Boglioni, P., ‘Some Methodological Reflections on the Study of Medieval Popular Religion’, The Journal of Popular Culture 11 (1977) 696-705. Boltanski, L., en L. Thévenot, De la justification des économies de la grandeur (Parijs 1991). Bonnell, V.E., en L. Hunt eds., Beyond the cultural turn. New directions in the study of society and culture. Studies on the history of society and culture 34 (Berkeley en Los Angeles 1999).
07 JMG10 Aerts 254-294
284
19-12-2007
11:38
Pagina 284
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
Boone, M., Geld en macht. De Gentse stadsfinanciën en de Bourgondische staatsvorming (1384-1453). Verhandelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 15 (Gent 1990). Boonstra, D.W.A., P.K. Doorn en F.M.M. Hendrickx, Voortgezette statistiek voor historici (Muiderberg 1990). Bos, R., G. Van Dijk, C. Kruyt en H.K. Roessingh, ‘Long Waves in Economic Development’, A.A.G. Bijdragen 28 (1986) 57-92. Bossuyt, S., ‘Dood en begraven. De mogelijkheden van middeleeuwse grafinscripties in het historisch onderzoek’, Trajecta: Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden 10 (2001) 97-111. Box, G.E.P., en G.M. Jenkins, Time series analysis: forecasting and control (San Francisco 1970). Braudel, F., The Mediterranean and the Mediterranean World in the Age of Philip II, 2 dln. (Londen 1972). Brulez, W., ‘Aantekening. Antwerpens bloeitijd’, Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden 19 (1964) 151-161. Brulez, W., ‘Séville et l’Atlantique: quelques réflexions critiques’, Revue belge de Philologie et d’Histoire 42 (1964) 568-592. Buhrman, J.M., en L.J. van de Leur, Statistische formules en tabellen (tweede uitgave, Groningen 2003). Bunzl, M., ‘Counter-factual History: A User’s Guide’, The American Historical Review, 109 (2004) 845-858. Brugmans, I.J., ‘Clio en de computer’, The Economist 116 (1968) 62-71. Burke, P., Stadscultuur in Italië tussen renaissance en barok (Amsterdam 1988). Burke, P., The French Historical Revolution: The Annales School 1929-89 (Cambridge 1990). Burke, P., What is cultural history (Cambridge 2004). Buyst, E., en I. Maes, De impact van veertig jaar Centrum voor Economische Studiën. Leuvense Economische Standpunten 83 (Leuven 1996). Buyst, E., en H. Vandenborre, ‘100 jaar Toegepaste Economische Wetenschappen aan de K.U.Leuven’, Tijdschrift voor Economie en Management 43 (1998) 513-548. Carcassonne, Ch., Méthodes statistiques en numismatique (Louvain-la-Neuve 1987). Carcassonne, Ch., en T. Hackens eds., Statistics and Numismatics. Statistique et numismatique (Straatsburg 1981). Cipolla, C.M., ‘General Introduction’, in: C.M. Cipolla ed., The Fontana Economic History of Europe, I The Middle Ages (vierde druk, Londen) 7-9. Cole, T.J., ‘The Lifetime of Coins in Circulation’, Numismatic Chronicle 16 (1976) 201-217. Conrad, A.H., en J.R. Meyer, The Economics of Slavery and other studies in econometric history (Chicago 1964). Cool, M., Die conste vanden getale. Een studie over Nederlandstalige rekenboeken uit de vijftiende en zestiende eeuw, met een glossarium van rekenkundige termen. Middeleeuwse Studies en Bronnen 64 (Hilversum 1999). Coornaert, É., Les français et le commerce international à Anvers fin du XVe-XVIe siècle, 2 dln. (Parijs 1961). Croenen, G., ‘Governing Brabant in the Twelfth Century: the Duke, his Household and the Nobility’, in: W. Blockmans, M. Boone en Th. de Hemptinne eds., Secretum Scriptorum. Liber alumnorum Walter Prevenier (Leuven en Apeldoorn 1999) 39-76. Daelemans F., ‘Pachten en welvaart op het platteland van Belgisch Brabant (15e-18e eeuw)’, A.A.G. Bijdragen 28 (1986) 165-183.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 285
Statistiek in de mediëvistiek
285
Daems, H., en M. De Geyndt, ‘A critical look at some statistical tests of the monetary explanation of inflation’, Tijdschrift voor Economie en Management 2 (1977) 173-184. Darnton, R., The great cat massacre and other episodes in French cultural history (New York 1984). Day, J., ‘The Question of Monetary Contraction in late Medieval Europe’, Nordisk Numismatisk Årsskrift/Nordic Numismatic Journal 1981, 12-29. De Jonge, J.A., ‘Van geval tot getal’, in: P.A.M. Geurts en F.A.M. Messing eds., Theoretische en methodologische aspecten van de economische en sociale geschiedenis, 2 dln. (Den Haag 1979) I, 275-291. De Jonge, J.A., ‘Van geval tot getal’, in: L. Noordegraaf ed., Ideeën en ideologieën. Studies over economische en sociale geschiedschrijving in Nederland 1894-1991, 2 dln., Amsterdamse Historische Reeks 21 (Amsterdam 1991), 310-326. Dejongh, G., Tussen immobiliteit en revolutie. De economische ontwikkeling van de Belgische landbouw in een eeuw van transitie, 1750-1850 (Onuitgegeven doctoraatsverhandeling K.U. Leuven) (Leuven 1999). De Meere, J. M.M., ‘Geschiedenis en statistiek’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 3 (1977) 346-348. De Meester, T., ‘Kronieken in grafieken. Methodologische perspectieven voor de kwantitatieve analyse van middeleeuwse monastieke historiografie’, Bulletin de l’Institut historique belge de Rome 70 (2000), 299-336. De Moreau de Gerbehaye, Cl., L’abrogation des privilèges fiscaux et ses antécédents. La lente maturation du cadastre Thérésien au duché de Luxembourg (1684-1774). Crédit Communal. Collection Histoire in-8°, 90 (Brussel 1994). De Reu, M., ‘A statistical treatment of sin and holiness in sermons from the early middle ages (500-1100)’, in: G. Donavin, C.J. Nederman en R. Utz eds., Speculum Sermonis. Interdisciplinary Reflections on the Medieval Sermon (Turnhout 2004) 335-361. De Roover, R., The Bruges Money Market around 1400. With a Statistical Supplement by Hyman Sardy. Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren 30, 63 (Brussel 1968). Desmet, P., ‘Historiometry’ or the use of statistics in linguistic historiography. Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk. Letteren. Preprint 89 (Kortrijk 1997). De Vlieger-De Wilde, K., Adellijke levensstijl. Dienstpersoneel, consumptie en materiële leefwereld van Jan van Brouchoven en Livina de Beer, graaf en gravin van Bergeyck (ca. 1685-1740) Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, nieuwe reeks 16 (Brussel 2005). Dhondt, J., ‘Henri Pirenne, historien des institutions urbaines’, in: Machten en Mensen : de belangrijkste studies van Jan Dhondt over de geschiedenis van de 19e en 20e eeuw. Hommes et pouvoirs. Les principales études de Jan Dhondt sur l’histoire du 19e et du 20e siècles (Gent 1976) 63-121. Doorn, P.K., en J.Th. Lindblad, ‘Computertoepassingen in de economische geschiedenis, in het bijzonder bij tijdreeksanalyse’, Tijdschrift voor Geschiedenis 103 (1990) 326-341. Drukker, J.W., ‘De wijze en de rekenmeester of enkele methodologische aspekten van de toepassing van ekonomische theorie en kwantitatieve technieken op de ekonomische geschiedenis’, in: L. Noordegraaf ed., Ideeën en ideologieën. Studies over economische en sociale geschiedschrijving in Nederland 1894-1991, 2 dln., Amsterdamse Historische Reeks 21 (Amsterdam 1991), 327-368. Dumke, R.H., ‘Clio’s climacteric? Betrachtungen über Stand und Entwicklungstendenzen der Cliometrischen Wirtschaftsgeschichte’, Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirt-
07 JMG10 Aerts 254-294
286
19-12-2007
11:38
Pagina 286
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
schaftsgeschichte 73 (1986) 457-487. Erdmann, D., J. Kocka en W.J. Mommsen eds., Toward a global community of historians. The International Historical Congresses and the International Committee of Historical Sciences, 1898-2000 (New York en Oxford 2005). Favier, J., Finance et fiscalité au bas moyen âge. Regards sur l’histoire (Parijs 1971). Feinstein, Ch.H., en M. Thomas, Making History Count. A primer in quantitative methods for historians (Cambridge 2002). Floud, R., An Introduction to Quantitative Methods for Historians (Londen 1973; herdruk in 1976). Frobert, L., Le travail de François Simiand (1873-1935) (Parijs 2000). Furet, F., ‘Quantitative history’, in: P.A.M. Geurts en F.A.M. Messing eds., Theoretische en methodologische aspecten van de economische en sociale geschiedenis, 2 dln. (Den Haag 1979) I, 218-232. Ganshof, F.L. , ‘Over het œuvre van Hans Van Werveke’, in: Miscellanea Mediaevalia. Verspreide opstellen over economische en sociale geschiedenis van de middeleeuwen (Gent 1968) xiii-xxviii. Genicot, L., Les lignes de faîte du moyen âge (vijfde uitgave, Doornik 1966). Genicot, L., ‘On the Evidence of Growth of Population in the West from the Eleventh to the Thirteenth Century’, in: S. Thrupp ed., Change in Medieval Society. Europe North of the Alps 1050-1500 (Toronto/Buffalo/Londen 1988) 14-29. Glimp, D., en M.R. Warren eds. Art of Calculation. Numerical Thought in Early Modern Europe (Basingstoke 2003). Goris, J.A., Étude sur les colonies marchandes méridionales (portugais, espagnols, italiens) à Anvers de 1488 à 1567. Contribution à l’histoire des débuts du capitalisme moderne (Leuven 1925). Harsgor, M., ‘Total History: The Annales School’, Journal of Contemporary History 13 (1978) 1-13. Hawke, G.R., ‘D.C. Coleman on the Counterfactual History of the New Draperies’, The Economic History Review. Second Series 24 (1971) 258-259. Hobsbawm, E., ‘The Revival of Narrative. Some Comments’, Past and Present 86 (1980) 38. Hoebeke, M., ‘Torhout, Martijn van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek XII (Brussel 1987) kol. 746-756. Hudson, P., History by numbers. An introduction to quantitative approaches (Londen 2000). Irsigler, F., en R. Metz, ‘The statistical evidence of ‘long waves’ in pre-industrial and industrial times’, Social Science Information 23 (1984) 381-410. Jacobs, M., ‘Actornetwerk, geschiedenis, sociale wetenschappen. De nieuwe Annales en het werk van Boltanski en Thévenot : een (re)viewartikel’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 22 (1996) 260-289. Jansen, S.M., ‘Hadewijch’s Mengeldichten: an experiment in statistical method’, Dutch Crossing. A Journal of Low Countries Studies 35 (1988) 26-39. Jeannin, P., ‘Les comptes du Sund comme source pour la construction d’indices généraux de l’activité économique en Europe (XVIe-XVIIIe siècle)’, in: Ph. Braunstein en J. Hoock eds., Pierre Jeannin. Marchands du Nord. Espaces et traffics à l’époque moderne. Textes réunis (Parijs 1996) 1-62. Jonker, M.A., ‘Estimation of Life Expectancy in the Middle Ages’, Journal of the Royal Statistical Society 166 (2003) 105-117.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 287
Statistiek in de mediëvistiek
287
Kent, A., ‘Probability and Statistics in Genealogy’, Genealogists’ Magazine 18 (1975) 76-80. Klep, P.M.M., Bevolking en arbeid in transformatie. Een onderzoek naar de ontwikkelingen in Brabant, 1700-1900 (Nijmegen 1981). Knaepen, A., en W. Ysebaert, ‘Exploring New Paths in Medieval History?’, Revue belge de Philologie et d’Histoire 80 (2002), 1469-1476. Kwanten, G., ‘Huishoudboekjes als historische bron’, Nieuwsbrief Kadoc (nov.-dec. 2006) 4. Landes, D., ‘Some further thoughts on accident in history: a reply to Professor Crafts’, The Economic History Review. Second Series 48 (1995) 599-601. Lenders, P., ‘Het zesde ‘International Congress on Economic History’ te Kopenhagen’, Bijdragen tot de Geschiedenis 57 (1974) 146-149. Le Roy Ladurie, E., Le territoire de l’historien, 2 dln. (Parijs 1973). Le Roy Ladurie, E., L’historien, le chiffre et le texte (Parijs 1997). Lindblad, J. Th., Statistiek voor historici (Muiderberg 1984). Livi Bacci, M., The Population of Europe. A History (Oxford 2000). Loschky, D.J., ‘Are Counterfactuals Necessary to ‘The Discipline and They’?’, The Journal of European Economic History 4 (1975) 481-485. Lyon, B., ‘A reply to Jan Dhondt’s critique of Henri Pirenne’, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks 29 (1975) 3-25. Lyon, B., ‘Historical Research in Belgium and its Meaning on an International Level’, in: G. Verbeke ed., Belgium and Europe. Proceedings of the International Francqui-Colloquium, Brussels-Ghent, 12-14 November 1981 (Brussel 1981) 185-198. Marin, S.-A., en G.-H. Soutou eds., Henri Hauser (1866-1946). Humaniste-Historien-Républicain (Parijs 2006). Martens, M.P.J., ‘Hans Memling and his patrons: a cliometrical approach, in: H. Verougstraete, R. Van Schoute en M. Smeyers eds., Memling Studies. Proceedings of the International Colloquium (Bruges, 10-12 November 1994) (Leuven 1997) 35-42. Materné, J., De prijzenadministratie van de centrale overheid te Brussel tijdens de 18de eeuw. Vlaamse, Brabantse, Noordnederlandse, Engelse, Duitse en Baltische graanprijzen op de Amsterdamse beurs (1767-1792). Dienstencentrum en Onderzoeksnetwerk Historische Statistieken in België. Opsporing, Inventarisatie, Samenstelling en Interpretatie 1 (Brussel 1994). McClelland, P.D., Causal Explanation and model building in history, economics, and the new economic history (Ithaca New York 1975). McCloskey, D.N., ‘Counterfactuals’, in: J. Eatwell, M. Milgate en P. Newman eds., The New Palgrave. The World of Economics (Londen 1991) 149-154. Mertens, J., ‘Middeleeuwse sociale structuren. Enkele kanttekeningen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 84 (1971) 252-261. Mertens, J., ‘Het gebruik van regressievergelijkingen in kwantitatief historisch onderzoek. Een proeve’, in: Album Charles Verlinden (Gent 1975) 221-232. Mertens, W., Financieel beheer, economische politiek en Bourgondische welvaart. Mechelen, 1439-1490 (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven), 2 dln. (Leuven 1985). Merveillie, K., Nieuwkerke als industriële groeipool in de late Middeleeuwen (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven) (Leuven 2005). Metcalf, D.M., ‘What has been achieved through the application of statistics to numismatics?’, in: Ch. Carcassonne en T. Hackens eds., Statistics and Numismatics. Statistique et numismatique (Straatsburg 1981) 3-24. Metz, R., ‘‘Long Waves’ in English and German Economic Historical Series from the Middle of the Sixteenth to the Middle of the Twentieth Century’, in: R. Fremdling en P.K.
07 JMG10 Aerts 254-294
288
19-12-2007
11:38
Pagina 288
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
O’Brien eds., Productivity in the Economies of Europe. Historisch-Sozialwissenschaftliche Forschungen 15 (Bamberg en Stuttgart 1983) 175-219. Metz, R., ‘Ansätze, Begriffe und Verfahren der Analyse ökonomischer Zeitreihen’, Historical Social Research. The Official Journal of Quantum and Interquant 13 (1988) 23-103. Meyers-Reinquin, A.-M., ‘Proeve tot statistische benadering van de godsdienstpraktijk in de late middeleeuwen en de moderne tijden (tot 1630) aan de hand van kerkfabrieksrekeningen’, Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taalen Letterkunde en Geschiedenis 23 (1969) 205-273. Mols, R., ‘Emploi et valeur des statistiques en histoire religieuse’, Nouvelle Revue Théologique 86 (1964) 388-410. Moore, D.S., en G.P. McCabe, Statistiek in de praktijk (derde uitgave, tweede druk, Schoonhoven 2002). Moreno-Garcìa, M., Cl. Orton en J. Rackham, ‘A New Statistical Tool for Comparing Animal Bone Assemblages’, Journal of Archaeological Science 23 (1996) 437-453. Morsa, D., ‘La population de Huy au XVIIIe siècle’, Annales du Cercle Hutois des Sciences et Beaux-Arts 46, 117 (1992) 77-138. Munro, J.H., ‘Monetary Contraction and Industrial Change in the Late-Medieval Low Countries, 1335-1500’, in: N.J. Mayhew ed., Coinage in the Low Countries (880-1500). The Third Oxford Symposium on Coinage and Monetary History. BAR International Series 54 (Oxford 1979) 95-161. Munro, J., ‘Bullion flows and monetary contraction in late-medieval England and the Low Countries’, in: J.F. Richards ed., Precious Metals in the Later Medieval and Early Modern Worlds (Durham 1983) 97-157. Munro, J., ‘Gold, Guilds and Government. The Impact of Monetary and Labour Policies on the Flemish Cloth Industry’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 5 (2002) 153-205. Munro, J., ‘Money, Wages, and Real Incomes in the Age of Erasmus: the Purchasing Power of Coins and of Building Craftsmen’s Wages in England and the Low Countries from 1500 to 1540’, in: A. Dalzell en Ch.G. Nauert eds., Erasmus Letters 1658 to 1801 January 1526-March 1527. Collected Works of Erasmus 12 (Toronto/Buffalo/Londen 2003) 551-699. Munro, J., ‘Builders’ Wages in Southern England and the Southern Low Countries, 13461500: A Comparative Study of Trends in and Levels of Real Incomes’, in: S. Cavaciocchi ed., L’edilizia prima della rivoluzione industriale secc. XIII-XVIII. Atti delle ‘Trentaseiesima settimana di studi’ 26-30 aprile 2004. Istituto Internazionale di Storia Economica ‘F. Datini’, Serie II-Atti delle ‘Settimane di studi’ e altri convegni 36 (Prato 2005) 1013-1076. Murphy, G.G.S., ‘On Counterfactual Propositions’, History and Theory 9 (1969) 14-38. Neveux, H., ‘Une méthode historique’, L’Arc 65 (1976) 10-14. Pasture, P., ‘Views from Abroad. Foreign Historians on a Small State by the North Sea. With Reflections on Historical Writing in Belgium and Elsewhere’, Revue belge d’histoire contemporaine 35 (2005) 413-433. Philips, L., en R. Blomme, Analyse chronologique (Leuven 1973). Prevenier, W., ‘Woordstatistiek, hulpmiddel bij de auteurs-identificatie van diplomatische teksten?’, in: Anamnhcic. Gedenkboek prof.dr. E.A. Leemans. Rijksuniversiteit te Gent. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte 149 (Brugge 1970), 291-301. Prevenier, W., ‘Werveke, Johannes (gezegd Hans) van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek VII (Brussel 1977) kol. 1070-1076.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 289
Statistiek in de mediëvistiek
289
Prevenier, W., ‘Hoofdtrekken en resultaten van de geschiedschrijving in België na Wereldoorlog II’, Ons Erfdeel 22 (1979) 553-562. Prevenier, W., ‘Raymond van Uytven: een getuigenis’, in: ‘Proeve ’t al, ’t is prysselyck’. Verbruik in Europese steden (13de-18de eeuw). Consumption in European Towns (13th18th Century). Liber amicorum Raymond van Uytven (Antwerpen 1998) 9-23. Prevenier, W., ‘Inleiding’, in: Hans Van Werveke (1898-1974) als Willemsfondsvoorzitter. Inventaris van het archief (1945-1962). Liberaal archief (Gent 2006) 4-6. Prevenier, W., en M. Boone, ‘De steden van de Zuidelijke Nederlanden in de late Middeleeuwen: stedelijke identiteit en corporatieve solidariteiten’, Het Tijdschrift van het Gemeentekrediet 47, 183 (1993) 25-42. Purs˘, J., ‘Historiometrics, Historical and Cartographic Information, and Computers’, Historical Methods Newsletter 7 (1974) 134-144. Purs˘, J., ‘New Methods and Techniques of Research into Economic History in Czechoslovakia’, Quantum Information 10 (1979) 1-9. Purs˘, J., Mass Data: Problems of Historiometrics. Institute of Czechoslovak and World History of the Czechoslovak Academy of Sciences (Praag 1982) 1-15. Reyntjens, A., De receptie van de Annales-school in België (1929-1945) (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven) (Leuven 1989). Reyntjens, A., ‘Henri Pirenne en de “Annales d’histoire économique et sociale”’, Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 44 (1990) 43-61. Russell, J.C., ‘Population in Europe 500-1500’, in: C.M. Cipolla ed., The Fontana Economic History of Europe, I The Middle Ages (vierde druk, Londen 1977) 25-70. Ryckbosch, W., Tussen Gavere en Cadzand : de Gentse stadsfinanciën op het einde van de middeleeuwen (1460-1495) (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 2 dln. (Gent 2005-2006). Schöffer, I., ‘Het dode cijfer en het levende getal. Een en ander over kwantificeren in het historisch onderzoek’, Tijdschrift voor Geschiedenis 78 (1965) 257-274. Schöffer, I., ‘Het dode cijfer en het levende getal. Een en ander over kwantificeren in het historisch onderzoek’, in: L. Noordegraaf ed., Ideeën en ideologieën. Studies over economische en sociale geschiedschrijving in Nederland 1894-1991, 2 dln., Amsterdamse Historische Reeks 21 (Amsterdam 1991), 258-274. Scholliers, E., Loonarbeid en honger. De levensstandaard in de XVe en XVIe eeuw te Antwerpen (Antwerpen 1960). Slicher van Bath, B.H., ‘Nieuwe wegen in de Amerikaanse economische en sociale geschiedenis’, in: P.A.M. Geurts en F.A.M. Messing eds., Theoretische en methodologische aspecten van de economische en sociale geschiedenis, 2 dln. (Den Haag 1979) II, 283-315. Soens,T., De rentmeesters van de graaf van Vlaanderen. Beheer en beheerders van het grafelijk domein in de late middeleeuwen. Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, nieuwe reeks 9 (Brussel 2002). Soetaert, P., De Bergen van Barmhartigheid in de Spaanse, de Oostenrijkse en de Franse Nederlanden (1618-1795). Gemeentekrediet. Historische Uitgaven, reeks-in 8°, 67 (Brussel 1986). Soly, H., ‘Geschiedenis in de jaren tachtig: wetenschap of verhaal?’, in: Th. Venckeleer en W. Verbeke eds., Cultuurwetenschappen in beweging (Leuven en Antwerpen 1992) 25-56. Soly, H., ‘Honderd jaar geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de Universiteit Gent: de dynamiek van een selectief en kritisch eclecticisme’, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 60 (2006) 49-62.
07 JMG10 Aerts 254-294
290
19-12-2007
11:38
Pagina 290
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
Sosson, J.-P., ‘Consommation et finances communales. Deux exemples d’asphyxie financière et économique: Hoeke et Mude, petites villes de l’estuaire du Zwin (1394-1500)’, in: ‘Proeve ’t al, ’t is prysselyck’. Verbruik in Europese steden (13de-18de eeuw). Consumption in European Towns (13th-18th Century). Liber amicorum Raymond van Uytven (Antwerpen 1998) 309-328. Spencer, M., en Chr.J. Howe, ‘How accurate were scribes? A Mathematical Model’, Literary and Linguistic Computing 17 (2002) 311-322. Spufford, P., Power and profit : the merchant in medieval Europe ( Londen 2006). Stengers, J., ‘De la créance accordée aux chiffres sans valeur’, in : Arbeid in veelvoud. Een huldeboek voor Jan Craeybeckx en Etienne Scholliers (Brussel 1988) 299-311. Stabel, P., ‘Recente tendensen in de stadsgeschiedenis’, in: M. Nauwelaerts ed., De toekomst van het verleden. Reflecties over geschiedenis, stedelijkheid en musea (Antwerpen 1999) 47-53. Steegen, E., Kleinhandel en stedelijke ontwikkeling. Het kramersambacht te Maastricht in de vroegmoderne tijd. Maaslandse Monografieën 69 (Hilversum 2006). Stone, L., ‘The Revival of Narrative: Reflections on a New Old History’, Past and Present 85 (1979) 3-24. Stone, L., ‘The Revival of Narrative: Reflections on a New Old History’, in: L. Stone, The Past and the Present (Boston en Londen 1981) 74-96. Sylvan, D., en S. Majeski, ‘A Methodology for the Study of Historical Counterfactuals’, International Studies Quarterly 42 (1998) 79-108. Thoen, E., Landbouwekonomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst. Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis 90, 2 dln. (Gent 1988). Tosh, J., The Pursuit of History (derde uitgave, Londen 2002). Toussaert, J., Le sentiment religieux en Flandre Française à la fin du Moyen Age (Parijs 1963). Townsend, R. M., The Medieval Village Economy. A Study of the Pareto Mapping in General Equilibrium Models (Princeton 1993). Valensi, L., en N. Wachtel, ‘L’historien errant’, L’Arc 65 (1976) 3-9. Van Caenegem, R., ‘Clio en de Menswetenschappen: Alma Mater en Verloren Zonen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 87 (1974) 321-329. Van Caenegem, R.C., en F.L. Ganshof, Encyclopedie van de geschiedenis der Middeleeuwen. Inleiding tot de geschreven bronnen van de geschiedenis der westerse Middeleeuwen (Gent 1962). Van Campenhout, N., ‘Een halve eeuw bezig met geschiedenis’, Tijdingen uit Leuven 3 (nov. 2003) 22-28. Van Cauwenberghe, E., De betekenis van het vorstelijk domein voor de Bourgondische en Habsburgse overheidsfinanciën (XVde en XVIde eeuw) op basis van een analyse van Vlaamse en Brabantse domeinrekeningen (Onuitgegeven doctoraatsproefschrift K.U. Leuven), 4 dln. (Leuven 1975). Van Cauwenberghe, E., Het vorstelijk domein en de overheidsfinanciën in de Nederlanden (15de en 16de eeuw). Een kwantitatieve analyse van Vlaamse en Brabantse domeinrekeningen. Gemeentekrediet. Historische Uitgaven, reeks-in 8°, 61 (Brussel 1982). Van Cauwenberghe, E., en H. Van der Wee, ‘Productivity, Evolution of Rents and Farm Size in the Southern Netherlands Agriculture from the Fourteenth to the Seventeenth Century’, in: H. Van der Wee en E. Van Cauwenberghe eds., Productivity of Land and Agricultural Innovation in the Low Countries (1250-1800) (Leuven 1978) 125-161.
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 291
Statistiek in de mediëvistiek
291
Vandenbroeke, C., ‘Sociale en konjunkturele facetten van de linnennijverheid in Vlaanderen (midden 14e-midden 19e eeuw)’, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks 33 (1979) 117-174. Vandenbroeke, C., Vlaamse koopkracht, gisteren, vandaag en morgen (Leuven 1984). Vanderputten, S., Sociale perceptie en maatschappelijke positionering in de middeleeuwse monastieke historiografie (8ste-15de eeuw). Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Studia, 87, 2 dln. (Brussel 2001). Van der Wee, H., Schets van een methode van prijs- en loongeschiedenis met voorbeelden uit de Antwerpse en Lierse bronnen (1474-1545) (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling K.U. Leuven) (Leuven 1952). Van der Wee, H., ‘Prix et salaires. Introduction méthodologique’, in: Cahiers d’Histoire des Prix publiés par le Centre Interuniversitaire pour l’Histoire des Prix et Salaires en Belgique (Leuven 1956) I, 5-42. Van der Wee, H., The Growth of the Antwerp Market and the European Economy (Fourteenth-Sixteenth Centuries), 3 dln. I: Statistics (Leuven/Parijs/Den Haag 1963). Van der Wee, H., ‘Problèmes de statistique historique. A propos d’une publication récente et importante sur l’histoire des prix et salaires’, Revue belge de Philologie et d’Histoire 46 (1968) 490-512. Van der Wee, H., ‘Un modèle dynamique de croissance interséculaire du commerce mondial (XIIe-XVIIIe siècles)’, Annales, Économies, Sociétés, Civilisations, 25 (1970) 100-126. Van der Wee, H., ‘Economische theorie en geschiedenis. Een epistemologische en methodologische benadering’, in: Liber Amicorum Professor Dr. Gaston Eyskens (Leuven 1975) 311-327. Van der Wee, H., ‘De methodologie van de nieuwe stadsgeschiedenis’, Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg. Jaarboek van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg 21 (Assen 1976) 1-14. Van der Wee, H., ‘De geschiedenis van prijzen en lonen: terugblik en toekomstperspectief’, in: Arbeid in veelvoud. Een huldeboek voor Jan Craeybeckx en Etienne Scholliers (Brussel 1988) 252-260. Van der Wee, H., ‘Postwar Research on the Social and Economic History of Medieval Europe: Some Remarks on its Results and on its Potential for the Future’, in: J. Hamesse ed., Bilan et perspectives des études médiévales en Europe. Actes du premier congrès européen d’Études Médiévales, Spoleto, 27-29 mai 1993. Fédération Internationale des Instituts d’Études Médiévales (Louvain-la-Neuve 1995) 169-180. Van der Wee, H., ‘Flessibilità e crescita: la storia economica allo specchio del passato’, in: A. Merola, G. Muto, E. Valeri en M.A. Visceglia eds., Storia sociale e politica. Omaggio a Rosario Villari (Milaan 2007) 626-637. Van der Wee H., en J. Delbeke, ‘Quantitative Research in Economic History after 1945’, in: R. Fremding en P.K. O’Brien eds., Productivity in the Economies of Europe. HistorischSozialwissenschaftliche Forschungen. Quantitative sozialwissenschaftliche Analysen von historischen und prozeß-produzierten Daten. Zentrum für historische Sozialforschung 15 (Bamberg en Stuttgart 1983) 11-29. Van der Wee, H., en E. Schokkaert, ‘A Quantitative Study of Food Consumption in the Low Countries during the Sixteenth Century’, The Journal of European Economic History 17 (1988) 131-158. Van der Wee, H., en M. Verbreyt, ‘Jean Meuvret (1901-1971): leermeester uit een vervlogen tijd’, Tijdschrift voor Geschiedenis 119 (2006) 593-597. Van der Woude, A., ‘Discussie over kwantitatief historisch onderzoek en de computer. Het
07 JMG10 Aerts 254-294
292
19-12-2007
11:38
Pagina 292
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
verhaal van vallen, opstaan en doorgaan’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 116 (2001) 338-346. Van Dijck, M. F., ‘Het verenigingsleven op het Hagelandse platteland. Sociale polarisatie en middenveldparticipatie in de 17e en 18e eeuw’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 2 (2005) 81-108. Vane, H.R., en C. Mulhearn, The Nobel Memorial Laureates in Economics. An Introduction to their Careers and Main Published Works (Cheltenham, 2005). Van Ginkel, R., ‘Historische antropologie: enige kanttekeningen’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 20 (1994) 198-206. Vanhaute, E., ‘Het debat dat er geen was. Sociale stratificatie in de geschiedschrijving’ in: J. Art en L. François eds., Docendo discimus. Liber amicorum Romain Van Eeno, 2 dln. (Gent 1999) I, 229-240. Van Houtte, C., De monetaire circulatie in de Oostenrijkse Nederlanden (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling Vlaamse Economische Hogeschool) (Brussel 1993). Van Houtte, J.A., Economische en sociale geschiedenis van de lage Landen (Zeist en Antwerpen, 1964). Van Melkebeek, M., Historische kritiek en postmoderne geschiedschrijving (Gent 2001). Van Mingroot, E., ‘Aperçu typologique des sources de l’histoire médiévale des XVII provinces’, Archives et Bibliothèques de Belgique 53 (1982) 175-306. Van Stuijvenberg, J.H., ‘Traditionele en moderne economische geschiedenis’, in: P.A.M. Geurts en F.A.M. Messing eds., Theoretische en methodologische aspecten van de economische en sociale geschiedenis, 2 dln. (Den Haag 1979) I, 292-319. Van Stuijvenberg, J.H., ‘Traditionele en moderne economische geschiedenis’, in: L. Noordegraaf ed., Ideeën en ideologieën. Studies over economische en sociale geschiedschrijving in Nederland 1894-1991, 2 dln., Amsterdamse Historische Reeks 21 (Amsterdam 1991), 448-472. Van Uytven, R., ‘Peiling naar de beroepsstructuur op het Brabantse platteland omstreeks 1755’, Bijdragen tot de Geschiedenis 55 (1972) 172-203. Van Uytven, R., ‘Woord vooraf’, in: E. Borghers, Oefeningen beschrijvende statistiek niet voor hysterische historici ( Antwerpen en Apeldoorn 2004) vii-ix. Van Uytven, R., en W. Blockmans, ‘De noodzaak van een geïntegreerde sociale geschiedenis. Het voorbeeld van de Zuidnederlandse steden tijdens de late middeleeuwen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 84 (1971) 276-290. Van Zanden, J.L., ‘Een debat dat niet gevoerd werd: over het karakter van het proces van premoderne economische groei’, Neha-Bulletin. Tijdschrift voor de economische geschiedenis in Nederland 8 (1994) 77-92. Veraghtert, K., ‘Nieuwe methodologische oriëntaties in de ekonomische geschiedenis’, Archief- en Bibliotheekwezen, extranummer 10 (1973) 97-117. Veraghtert, K., De havenbeweging te Antwerpen tijdens de negentiende eeuw. Een kwantitatieve benadering (Onuitgegeven doctoraatsverhandeling K.U. Leuven), 4 dln. (Leuven 1977). Verhulst, A., ‘Over de interactie tussen theorie en praktijk van de geschiedenis’, in: Acta van het colloquium ‘Communicatie tussen Wetenschapssystemen’ ingericht door het Centrum voor Empirische Epistemologie van de V.U.B. (Brussel 1980) 157-175. Verhulst, A., ‘Geschiedenis van de Middeleeuwen. Deelrapport 3’, in: Het historisch en kunsthistorisch onderzoek aan de Vlaamse universiteiten. Een dwarsdoorsnede. Commissieverslag. Vlaamse Interuniversitaire Raad (Brussel 1993) 57-68. Verhulst, A., ‘Recente ontwikkelingen in de economische geschiedschrijving van de Mid-
07 JMG10 Aerts 254-294
19-12-2007
11:38
Pagina 293
Statistiek in de mediëvistiek
293
deleeuwen’, Onze Alma Mater. Leuvense perspectieven 49 (1995) 186-194. Verhulst, A., ‘The State of Research. Medieval socio-economic historiography in Western Europe: towards an integrated approach’, Journal of Medieval History 23 (1997) 89-101. Verlinden, Ch., J. Craeybeckx en E. Scholliers, ‘Price and Wage Movements in Belgium in the Sixteenth Century’, in: P. Burke ed., Economy and Society in Early Modern Europe. Essays from ‘Annales’ (Londen 1972) 55-84. Vermoesen, R., ‘Entrepreneur versus spinner. Spinsters. Hun plaats in de markt en het huishouden (Regio Aalst, 1650-1800)’, Het Land van Aalst 58 (2006) 293-301. Voeten, M.J.M., en J.H.L. Van den Bercken, Lineaire regressieanalyse (Groningen 2003). Vos, J., ‘Historische antropologie: een plaatsbepaling’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 20 (1994) 77-98. Vos, J., ‘Historische antropologie: een repliek’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 20 (1994) 207-214. Welkenhuysen-Gybels, J., en G. Loosveldt, Regressieanalyse. Een introductie in de multivariabelenanalyse (Leuven 2002). Welling, G.M., ‘Digitaal werk gaat niet door een versnipperaar’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 116 (2001) 347-348. Wood, W., Making Sense of Statistics. A Non-mathematical Approach (Basingstoke 2003). Yeomans, K.A., Statistics for the Social Scientist: 1. Introducing Statistics (Harmondsworth 1968). Zylbergeld, L., ‘Essai d’estimation de l’élasticité de la demande de froment à Bruges dans le deuxième quart du XVIe siècle’, in: ‘Proeve ’t al, ’t is prysselyck’. Verbruik in Europese steden (13de-18de eeuw). Consumption in European Towns (13th-18th Century). Liber amicorum Raymond van Uytven (Antwerpen 1998) 359-378.
07 JMG10 Aerts 254-294
294
19-12-2007
11:38
Pagina 294
Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 10 (2007)
Bijlagen: de statistische functies bij Excel ADD-INS a) Excel 2003
b) Excel 2007