1blad
STANDAARD BESTEKSBEPALINGEN VAN HET INGENIEURSBUREAU VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310
Met daarin opgenomen: behorende bij het bestek: -
1 bijlage Richtlijn bijbehorende verplichtingen orde en netheid 1 bijlage Standaardkeuringsplan 1 bijlage Controlelijst keuringsplan 1 bijlage Boombescherming op bouwlocaties 1 tabel Legschema Leidingen De standaard wegenbouwdetails zoals geldend 30 dagen voor de datum van inschrijving
ter informatie in bestek: - 1 model PV-voorblad - 1 bijlage Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap - 1 model besteksbrief-IGWR (Model van een inschrijvingsaanvraag. Dit model sluit aan bij de in de standaard besteksbepalingen bedoelde inschrijvingsaanvraag. In bijzondere gevallen bestaat de mogelijkheid om andere modellen toe te passen
Bladnr. 2
Ingenieursbureau van de Gemeente Rotterdam Alle rechten voorbehouden. Niets van dit bestek en bijbehorende documenten mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door middel van fotokopieën, opnamen of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever. Deze bepaling geldt niet voor de direct bij de uitvoering van een werk betrokkenen voor zover dit gebeurt in het belang van werkzaamheden van dat werk volgens dit bestek.
Bladnr. 3
SIR-1310
Standaard besteksbepalingen van het ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam, hierna te noemen de SIR-1310
Versie: Oktober 2013
Gestandaardiseerde besteksbepalingen voor werken door of vanwege het Ingenieursbureau van gemeente Rotterdam waar, op de inschrijvingsaanvraag, deze bepalingen van toepassing worden verklaard.
Opdrachtgever:
voor zover daarvan bij de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Directie :
voor zover daarvan bij de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken, de algemeen directeur van cluster stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam en zij die door hem worden aangewezen
Geautoriseerd door:
hoofd Afdeling Aanbestedingszaken ing. B. Oosterom
Paraaf: Datum:
Bladnr. 4
INHOUDSOPGAVE
Gebruik van de SIR-1310 Handleiding PDF SIR-1310 Deel 0 “Totstandkoming van de overeenkomst” Deel 1 “Algemeen” Deel 2.1”Algemene gegevens” Deel 2.2” Nadere beschrijving” Deel 3 “Bepalingen” -Hoofdstuk 01 Administratieve bepalingen - Hoofdstuk 02 t/m 63Technische bepalingen o Inhoudsopgave Deel 3 “Bepalingen” o Tabel en bijlagen behorende bij het bestek o Modellen en bijlage ter informatie bij het bestek o o o o o o o
Bladnr. 5
GEBRUIK VAN DE SIR-1310 De bij een inschrijvingsaanvraag beschreven uit te voeren werken worden opgedragen onder de voorwaarden zoals vermeld bij de inschrijvingsaanvraag. Indien dit bij de inschrijvingsaanvraag is vermeld is, in aanvulling daarop bij de inschrijving en op het uit te voeren werk, van toepassing de SIR-1310, uitgegeven door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam. Gebruik van dit bestek is voorbehouden aan: o de instantie die voorafgaand aan het gebruik van dit bestek nadere afspraken heeft gemaakt met de uitgever(s) van dit bestek; o de aannemer die volgend op een inschrijvingsaanvraag een werk krijgt opgedragen van de hiervoor bedoelde instantie en waar bij de inschrijvingsaanvraag is vermeld dat het doen van een prijsaanbieding en het uitvoeren van de werkzaamheden die daaruit voortvloeien dienen te worden gedaan volgens de bepalingen in dit bestek. Tegenstrijdigheden: De aannemer is ingevolge paragraaf 2 lid 5 van de U.A.V. 1989 verplicht de opdrachtgever te waarschuwen in geval van een klaarblijkelijke tegenstrijdigheid tussen onderdelen van het bestek. In geval van bij de inschrijvingsaanvraag geconstateerde tegenstrijdigheden wordt verwezen naar de inschrijvingsaanvraag. In alle gevallen dat de tegenstrijdigheid is gevonden in de SIR-1310 dient de gebruiker deze tegenstrijdigheid tevens kenbaar te maken aan de uitgever van de SIR-1310. De tegenstrijdigheden in de SIR-1310 dienen door de gebruiker op schrift te worden gesteld en kunnen onder vermelding van "SIR-1310" per E-mail worden ingediend bij:
[email protected] Verkregen meldingen zullen dan in behandeling worden genomen. Met het gebruik van dit bestek, dit is het aangaan van een overeenkomst volgens dit bestek, het geven van een opdracht volgens dit bestek en/of het aanvaarden van een opdracht volgens dit bestek verklaart (verklaren) de gebruiker(s) dat hij (zij) zich zal (zullen) houden aan alle voorwaarden als genoemd in dit bestek. Het gebruik van dit bestek is voorbehouden aan instanties die daarover nadere afspraken hebben gemaakt met de uitgever(s) van dit bestek. De voor uitgifte van dit bestek verantwoordelijke instantie: Gemeente Rotterdam (voor deze) afdeling Aanbestedingszaken informatie (e-mail):
[email protected]
Bladnr. 6
HANDLEIDING PDF SIR-1310 Deze beknopte handleiding geeft aanwijzingen voor het gebruik van de pdf. De pdf is voorzien van een uitgebreide inhoudsopgave (door middel van zogenaamde bladwijzers) die de gebruiker in staat stelt snel naar de gezochte onderdelen van de SIR-1310 te brengen. Bladwijzers die vooraf gegaan worden door een “+”verbergen onderliggende bladwijzers. Door op de “+” te klikken worden de onderliggende bladwijzers zichtbaar. Naast de inhoudsopgave kan de zoekfunctie van het softwareprogramma gebruikt worden. Deze zoekfunctie is benaderbaar door middel van de sneltoest-combinatie Ctrl+Shift+F. Vragen over het gebruik van de pdf kunnen per mail gesteld worden aan de vakgroep bestek (
[email protected])
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
0. T o t s t a n d k o m i n g v a n d e o v e r e e n k o m s t
Bladnr.
7
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
PAR
0.01
Aanbestedende dienst Gemeente Rotterdam.
0.02
Procedure De inschrijving moet worden gedaan in de vorm van een (enkel- of meervoudige) prijsaanbieding, volgens de bepalingen van dit bestek en de bij de inschrijvingsaanvraag vermelde bepalingen. Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
0.03
Inlichtingen Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
0.04
0.05
Inschrijving 1.
Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag en naar artikel 01.01.02 van de Standaard RAW Bepalingen 2010 (Standaard 2010).
2.
Bij de inschrijving moet worden gevoegd de volledig ingevulde en ondertekende Eigen verklaring inzake: zijn inschrijving in het handelsregister; het niet in omstandigheden verkeren zoals bedoeld in de vragen 4.1 tot en met 4.9 van de Eigen verklaring; een verklaring van de ontvanger onder wij de inschrijver ressorteert voor de inning van belastingen, welke niet ouder is dan 6 maanden na afgifte, als bewijs dat de inschrijver heeft voldaan aan al zijn verplichtingen ten aanzien van de betaling van de sociale verzekeringsbijdragen en belastingen. De opdrachtgever behoudt zich het recht voor in een later stadium alsnog officiële bewijsstukken te vragen.
3.
Een inschrijving waaraan eisen zijn verbonden is ongeldig.
Inschrijvingsstaat Verwezen wordt naar artikel 01.01.03 van de Standaard 2010. In de ontleding van de inschrijvingssom mogen geen negatieve bedragen voorkomen, uitgezonderd bij bestekspostnummer 918870 "Korting" en indien opgenomen bij de bestekspost(en) "opbrengst materialen"
0.06
Aanbesteding Het inschrijvingsbiljet en de inschrijvingsstaat dienen uiterlijk op het in de inschrijvingsaanvraag vermelde tijdstip van prijsaanbieding, in een gesloten enveloppe met het bij de inschrijvingsaanvraag verstrekte envelopetiket, te zijn ontvangen op de in de inschrijvingsaanvraag vermelde plaats.
0.07
0.08
Opdracht 1.
Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
2.
De aanbesteder is niet verplicht de opdracht te gunnen. Inschrijvers kunnen geen aanspraak maken op de opdracht, op vergoeding van gederfde winst of andere schade op grond van: inschrijving, een verzoek tot verduidelijking van de inschrijving, een verzoek tot verlenging van de gestandsdoeningtermijn, mededelingen of gedragingen van medewerkers van de aanbestedende dienst voorafgaand aan het gunningsbesluit of het besluit van de aanbestedende dienst om niet te gunnen.
Gunningscriteria Voor zover daarvan in de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken, is het gunningscriterium de laagste prijs, omdat de opdrachtgever voor dit werk geen duidelijk onderscheidende, voor hem meerwaarde vertegenwoordigende, EMVI criteria zijn te bepalen.
0.09
Varianten Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
Bladnr.
8
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
PAR
0.10
Klachtenprocedure Indien u een klacht heeft over de aanbesteding of een onderdeel daarvan kunt u de regeling hiervoor vinden op http://www.rotterdam.nl/inkoopenaanbesteding.
0.11
Geschillen Ieder geschil tussen bij de aanbestedingsprocedure betrokkenen, dat ontstaat naar aanleiding van de aanbestedingsprocedure, wordt bij uitsluiting voorgelegd aan de bevoegde rechter te Rotterdam.
Bladnr.
9
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
1. A l g e m e e n
Bladnr. 10
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
PAR
1.01
Opdrachtgever De directie zal de opdrachtgever in alle zaken betreffende het werk vertegenwoordigen, ook in die gevallen waar uitdrukkelijk de opdrachtgever is genoemd. Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
1.02
Directie Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
1.03
Locatie Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
1.04
Algemene beschrijving Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
1.05
Tijdsbepaling Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
1.06
Onderhoudstermijn Voor zover daarvan bij de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken bedraagt de onderhoudstermijn als bedoeld in paragraaf 11 lid 1 van de U.A.V. 1989, twaalf maanden.
1.07
1.08
Kwaliteitsborging 1.
Voor zover daarvan bij de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken wordt na verlening van de opdracht van de aannemer een kwaliteitsplan voor het uit te voeren werk verlangd overeenkomstig het bepaalde in artikel 01.13.02 van deel 3 in dit bestek. Communicatie en uitwisseling van informatie dient te geschieden overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 01.23 Communicatie-Informatieuitwisseling van deel 3 in dit bestek.
2.
Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
Werkgelegenheid Additionele besteksvoorwaarde De voorliggende opdracht is één van de opdrachten die door de gemeenteraad van Rotterdam is aangemerkt om een bijdrage te leveren in het creëren van werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, creëren van werkervaringsplaatsen en het creëren van stageplaatsen voor stagiaires. Het betreft hier mensen vanuit de doelgroepen: 1.
2.
3. 4.
uitkeringsgerechtigden volgens de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening oudere en/of arbeidsongeschikte werklozen (IOAW) of de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); uitkeringsgerechtigden volgens de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en Werkloosheidswet (WW) via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV); mensen met een indicatie volgens de Wet sociale werkvoorziening (Wsw); leerlingen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO), voortgezet speciaal onderwijs (VSO), middelbaar beroepsonderwijs (MBO) niveau 1 en niveau 2 en praktijkscholen.
De bijdrage inzake Social Return van de opdrachtnemer aan wie de opdracht in de vorm van een prijsafspraak zal worden gegund, bestaat uit de verplichting minimaal 5% van de waarde van de te verkrijgen (deel)opdrachten in te zetten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Indien de opdrachtnemer niet voldoet aan deze besteksvoorwaarde zal een bedrag op zijn betaling worden ingehouden, ter grootte van het deel van de aannemingssom dat ten onrechte niet is ingezet. Social Return Optie 1:
Bij de uitvoering van de opdracht dient tenminste 5% van de totale waarde van de
Bladnr. 11
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
PAR
Optie 2:
Optie 3:
(deel)opdracht door de opdrachtnemer te worden besteed aan de inschakeling van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. In de vorm van plaatsing van mensen, het bieden van werkervaringsplaatsen of het Creëren van stageplaatsen. Het aanbieden van compensatie orders, waarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ingezet kunnen worden. De waarde van de compensatieorders zal hierbij voldoen aan tenminste 5% van de totale waarde van de (deel)opdracht. Een combinatie van optie 1 en 2, waarbij de totale waarde tenminste moet voldoen aan 5% van de totale waarde van de (deel)opdracht.
De opdrachtgever stelt toegang tot een database beschikbaar, waarin de opdrachtnemer een administratie kan bijhouden van de uren en bedragen waarvoor personen met een afstand tot de arbeidsmarkt zijn ingeschakeld. Hiervoor dient na gunning contact opgenomen te worden met het coordinatiepunt Social Return (telefoon: 010 - 489 5993 of e-mail:
[email protected]). De opdrachtnemer is in beginsel zelf verantwoordelijk voor het naleven van de prestatieafspraken en de rapportage daarover. Door uw inschrijving verklaart u zich akkoord met de toepassing van Social Return.
1.09
Voertaal Voor alle vormen van overleg en correspondentie met betrekking tot dit werk is Nederlands de voertaal.
Bladnr. 12
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
2. B e s c h r i j v i n g
2.1 Algemene gegevens
Bladnr. 13
RAW0024-78820
01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Tekeningen Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
02
Peilen en hoofdafmetingen De hoofdafmetingen en peilen zijn, voor zover van toepassing, op de bestekstekening(en) aangegeven. In de directe omgeving van het werk zullen door de directie, voor zover dit door de directie noodzakelijk wordt geacht, enkele vaste punten met de hoogte ten opzichte van N.A.P. worden aangegeven en de hoofdassen in het werk worden uitgezet. Door of vanwege de directie zullen, voor zover dit door de directie noodzakelijk wordt geacht, de perceel- c.q. eigendomsgrenzen worden uitgezet.
03
Kwaliteitsborging 1. Inzake het toepassen van een kwaliteitsplan wordt verwezen naar de inschrijvingsaanvraag. 2. Bij het opstellen van een kwaliteitsplan, zoals bedoeld in de artikelen 01.13.02 en 01.20.02 van de Standaard 2010, rekening houden met de stoppunten zoals deze zijn vermeld in de inschrijvingsaanvraag.
04
Bijlagen De volgende bijlagen behoren tot het bestek: -
-
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen "orde en netheid" werkgebied d.d. 02-11-2007 Standaardkeuringsplan d.d. 05-01-2011 ControlelijstKeuringsplan d.d. 27-11-2008 Boombescherming op bouwlocaties d.d. 07-01-2001 Tabel Legschema Leidingen De standaard wegenbouwdetails zoals geldend 30 dagen voor de datum van inschrijving. Deze details zijn op verzoek digitaal beschikbaar via Alfresco. Voor het verkrijgen van een inlogcode voor Alfresco dient een mail gestuurd te worden naar
[email protected] Projectgebonden bijlagen zijn, voor zover van toepassing aangegeven bij de inschrijvingsaanvraag.
De volgende bijlagen zijn ter informatie bij het bestek gevoegd: -
05
Model PV-voorblad Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap
Gebiedsomstandigheden 1. Het werk dient te worden uitgevoerd in een gemeentelijk gebied waarin mogelijk een verhoogd risico heerst voor diefstal, vandalisme en andere vormen van (veel voorkomende) criminaliteit. De aannemer dient de eigendommen, die hem door de opdrachtgever ter beschikking zijn gesteld, te beschermen tegen deze vormen van criminaliteit. Daartoe dient de aannemer onder andere de afzettingen compleet en gesloten te houden. 2. De aannemer wordt geattendeerd op het feit dat in verschillende gebieden van de gemeente Rotterdam een "betaald parkeren"-regime van kracht is. De aannemer dient er kennis van te nemen of er ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden een "betaald parkeren"-regime van kracht is. Indien een "betaald parkeren"-regime van kracht is, mag niet productief materieel, waaronder vervoersmiddelen van werknemers, niet gratis binnen het werkterrein worden geparkeerd. De aannemer dient voor parkeervoorzieningen voor eigen werknemers en werknemers van de onderaannemers een regeling te treffen bij de dienst Stadstoezicht. Voor meer informatie betreffende parkeervoorzieningen kan de aannemer contact opnemen met: - de dienst Stadstoezicht van gemeente Rotterdam: telefoon: 010-890 2200 website: www.rotterdam.nl/parkeren. - Park-line: telefoon: 0900-7275 5463 website: www.park-line.nl. 3. Kosten, als gevolg van diefstal, vandalisme en/of parkeervoorzieningen worden niet aan de aannemer vergoed. 4. De aannemer wordt geattendeerd op de milieuzone binnen de gemeente Rotterdam waarbij beperkingen gelden voor vrachtauto's i.v.m. de uitstoot van uitlaatgassen. Voor meer informatie en situering van de milieuzone wordt verwezen naar de website www.rotterdam.nl/milieuzones
Bladnr. 14
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
2.2 Nadere beschrijving
Bladnr. 15
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
PAR
01
Verklaring van de hierna volgende staat In de hierna volgende staat is een nadere beschrijving van het uit te voeren werk opgenomen.
02
Kenmerk resultaatsverplichting Door een 'V' is aangegeven dat de daarop betrekking hebbende hoeveelheid resultaatsverplichting een verrekenbare hoeveelheid betreft als bedoeld in paragraaf 38 lid 1 van de U.A.V. 1989. Afwijkingen worden verrekend overeenkomstig paragraaf 39 van de U.A.V. 1989 met inachtneming van paragraaf 01.03 van de Standaard 2010. Door een 'N' is aangegeven dat de daarop betrekking hebbende hoeveelheid resultaatsverplichting een niet verrekenbare hoeveelheid betreft als bedoeld in paragraaf 38 lid 2 van de U.A.V. 1989. Door een 'A' is aangegeven dat de op de desbetreffende resultaatsverplichting betrekking hebbende hoeveelheden te accorderen hoeveelheden zijn als bedoeld in artikel 01.01.05 van de Standaard 2010. Onder een te accorderen hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die nauwkeurig is te bepalen, door de aannemer is te controleren op basis van het bestek, de bij het bestek behorende documenten en eventueel door de opdrachtgever nader te verstrekken aanvullende gegevens en vervolgens in overleg tussen opdrachtgever en aannemer wordt vastgesteld.
03
Hoeveelheid ter inlichting De in de kolom 'Hoeveelheid ter inlichting' vermelde hoeveelheden worden uitsluitend ter inlichting verstrekt. Wanneer deze hoeveelheden afwijken van die, af te leiden uit de resultaatsverplichting, zijn deze laatste bindend. Door een 'L', respectievelijk 'T' is aangegeven of de daarop betrekking hebbende hoeveelheid een hoeveelheid bouwstof betreft die door de aannemer moet worden geleverd respectievelijk door de opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld. Door een 'I' is aangegeven dat de daarop betrekking hebbende hoeveelheid een hoeveelheid ter inlichting betreft niet zijnde een bouwstof die door de aannemer moet worden geleverd dan wel door de opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld. Tot een resultaatsverplichting behoort tevens, voorzover niet anders vermeld, het verwerken van de onder de desbetreffende bestekspost vermelde hoeveelheid ter inlichting.
04
Grenzen van de situering De in de hierna volgende staat aangegeven grenzen van de situering zijn globaal. De directie is bevoegd de voorgeschreven werkzaamheden op andere plaatsen te laten uitvoeren dan in de posten omschreven, doch wel binnen de grenzen van het werk, zonder dat hiervoor bijbetaling plaatsvindt. De verrekening geschiedt op de daarvoor in aanmerking komende posten, onverminderd het bepaalde in paragraaf 34 van de U.A.V. 1989.
Bladnr. 16
RAW0024-78820
BESTEKSPOSTNUMMER
1
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
CATALOGUSNUMMER HOOFDDEFICODE CODE 1 : 2 : 3 : 4 : 5 : 6
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
OMSCHRIJVING
Nadere beschrijving Tot het bestek behoort een staat waarin een nadere beschrijving van het uit te voeren werk is opgenomen. Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
EENHEID
HOEVEELHEID RESULTAATSVERPLICHTING
Bladnr. 17
HOEVEELHEID TER INLICHTING
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
3. B e p a l i n g e n
Bladnr. 18
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
01
ALGEMEEN EN ADMINISTRATIEF
01 01
ALGEMENE BEPALINGEN
01 01 01
VAN TOEPASSING ZIJNDE BEPALINGEN 03 In afwijking van het bepaalde in artikel 01.01.01 lid 03 van de Standaard 2010 is een door de Stichting CROW uitgegeven wijziging op de Standaard alleen van toepassing indien dit in het bestek wordt bepaald. Verwezen wordt naar artikel 01.01.01 lid 06 van dit bestek. 06 Tot deze Standaard behoort mede, als ware zij er letterlijk in opgenomen, de door de Stichting CROW uitgegeven Errata op deze Standaard, zoals deze op de dag van aanbesteding luidt. 07 Op dit werk is van toepassing de Leidingenverordening Rotterdam 2005, zoals laatstelijk vastgesteld in januari 2006, hierna te noemen 'Leidingenverordening' uitgegeven door de gemeente Rotterdam. Tot deze Leidingenverordening behoort mede, als ware zij er letterlijk in opgenomen, de door de gemeente Rotterdam uitgegeven Errata op deze Leidingenverordening, zoals deze op de dag van aanbesteding luidt. In de Leidingenverordening worden de regels omtrent de aanleg, het houden, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van kabels en leidingen in de openbare ruimten in de gemeente Rotterdam beschreven. 08 In aanvulling op het bepaalde in artikel 01.01.01 lid 01 van de Standaard 2010, wordt de U.A.V. 1989 gewijzigd dan wel uitgebreid met het navolgende ter verkrijging van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de Uitvoering van Technische Installatiewerken 1992 (U.A.V.T.I.): Wijziging van paragraaf 1 lid 1: bouwstoffen: de in het werk te brengen materialen, voorwerpen, onderdelen, installaties of onderdelen daarvan, grond van allerlei soort en dergelijke. Uitbreiding met paragraaf 8a. Beproeving: 1. Indien is overeengekomen dat een werk of een of meer onderdelen daarvan beproefd zullen worden, vindt beproeving plaats. De beproeving geschiedt door de aannemer in aanwezigheid van de directie en dient om vast te stellen of het werk, of het desbetreffende onderdeel daarvan, op het gebied bestreken door de beproeving, voldoet aan hetgeen is overeengekomen, voor zover dit op het tijdstip van de beproeving mogelijk is. 2. Aannemer en directie stellen in onderling overleg het tijdstip van beproeving vast. Indien aannemer en directie niet komen tot gemeenschappelijke vaststelling van het tijdstip van beproeving, stelt de aannemer dit tijdstip vast en geeft van dit tijdstip ten minste acht dagen tevoren schriftelijk kennis aan de directie. 3. Ten behoeve van de beproeving stelt de aannemer voor zijn rekening het nodige materieel en het personeel voor de bediening daarvan beschikbaar. De kosten van de voor de beproeving benodigde hoeveelheid water en energie zijn voor rekening van de opdrachtgever. 4. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf dagen na de beproeving, stelt de aannemer een rapport op waarin het beproevingsresultaat is opgenomen, alsmede, indien zulks is overeengekomen, een meetstaat die de meetresultaten en andere relevante gegevens vermeldt. Door de ondertekening van dit in tweevoud op te maken rapport door aannemer en directie staan de resultaten van de beproeving vast. Indien de directie tijdens de beproeving niet aanwezig is geweest, staan de resultaten van de beproeving vast door de enkele vermelding daarvan in het rapport. 5. Indien op grond van de beproeving is vastgesteld dat het werk, op het gebied bestreken door de beproeving, niet voldoet aan hetgeen is overeengekomen, zal, nadat de aannemer de nodige verbeteringen heeft aangebracht, de beproeving worden herhaald. Op deze herhaalde beproeving zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dit geval de kosten van water en energie, benodigd voor de beproeving, voor rekening van de aannemer zijn. 6. Indien op grond van de beproeving is vastgesteld dat het werk, op het gebied bestreken door de beproeving, voldoet aan hetgeen is overeengekomen en het werk ook overigens is voltooid, vindt opneming plaats zoals bedoeld in paragraaf 9. Uitbreiding van paragraaf 10. Oplevering, eerste lid:Indien in het bestek is voorgeschreven dat de aannemer de opdrachtgever bedienings- en onderhoudsvoorschriften zal verstrekken, overhandigt hij deze op het tijdstip van ingebruikneming van het werk, of van het desbetreffende onderdeel daarvan, dan wel uiterlijk op de dag waarop het werk als opgeleverd wordt beschouwd. Indien in het bestek is voorgeschreven dat de aannemer de opdrachtgever revisietekeningen zal verstrekken, overhandigt hij deze uiterlijk drie maanden na de dag waarop het werk als opgeleverd wordt beschouwd. Wijziging van paragraaf 10. Oplevering, derde lid, tweede volzin:De opdrachtgever gaat hiertoe niet over dan nadat hij dit schriftelijk aan de aannemer heeft medegedeeld, hem daarover heeft gehoord en een beproeving als bedoeld in paragraaf 8a van het in gebruik te nemen werk of onderdeel daarvan heeft plaatsgevonden. Uitbreiding van paragraaf 10. Oplevering, derde lid:Indien in het bestek een onderhouds- of
Bladnr. 19
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
01 01 03
servicetermijn als bedoeld in paragraaf 11 is voorgeschreven, gaat de door de in dit lid bedoelde ingebruikneming de onderhouds- of servicetermijn in onmiddellijk na de dag van ingebruikneming. Wijziging van de paragrafen 11, 12, 13, 23, 40 en 43a:'onderhoudstermijn' wijzigen in 'onderhouds- of servicetermijn'.
INSCHRIJVINGSSTAAT 02 In afwijking van artikel 01.01.03 lid 02 van de Standaard 2010 mogen op de inschrijvingsstaat boven het subtotaal geen negatieve bedragen worden ingevuld. Negatieve bedragen mogen uitsluitend worden opgenomen dan wel worden aangevuld in de post "Korting". Indien sprake is van opbrengsten bij vrijkomende materialen zoals beschreven in artikel 01.01.03 lid 02 van de Standaard 2010, dienen deze opbrengsten inzichtelijk te worden gemaakt in de in het bestek opgenomen posten onder hoofdstuk 91 "eenmalige kosten".
01 01 04
BEOORDELING INSCHRIJVINGSSTAAT 01 Het gestelde in artikel 01.01.04 lid 01 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 02 Het gestelde in artikel 01.01.04 lid 02 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 03 Het gestelde in artikel 01.01.04 lid 03 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 04 Het gestelde in artikel 01.01.04 lid 04 van de Standaard 2010 is niet van toepassing.
01 01 05
VASTSTELLEN TE ACCORDEREN HOEVEELHEDEN 01 In afwijking van artikel 01.01.05 lid 01 van de Standaard 2010 zullen er geen documenten en aanvullende gegevens worden verstrekt. 02 In afwijking van artikel 01.01.05 lid 02 van de Standaard 2010 controleert de aannemer de te accorderen hoeveelheden en bericht de aanvrager, zoals als vermeld in de inschrijvingsaanvraag, tot uiterlijk vier werkdagen voor de datum van prijsaanbieding. Eventueel door te voeren wijzigingen zullen worden vermeld in een nota van inlichtingen. 04 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 04 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 05 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 05 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 06 In afwijking van artikel 01.01.05 lid 06 dient de aannemer het gestelde kenbaar te maken op de wijze zoals gemeld in artikel 01.01.05 lid 02 van dit bestek. 08 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 08 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 09 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 09 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 10 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 10 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 11 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 11 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 12 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 12 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 13 Het gestelde in artikel 01.01.05 lid 13 van de Standaard 2010 is niet van toepassing en wordt vervangen door: Er vindt geen aanpassing van hoeveelheden plaats als blijkt dat het verschil tussen de in het bestek vermelde hoeveelheid en door de aannemer berekende hoeveelheid kleiner is dan 3%. 15 Met het, in een reactie op een inschrijvingsaanvraag, doen van een aanbieding verklaart de aannemer dat hij akkoord is met de hoeveelheden.
Bladnr. 20
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
01 01 07
OVERIGE ALGEMENE BEPALINGEN 01 In aanvulling op artikel 01.01.07 lid 01 van de Standaard 2010 wordt, indien besloten wordt dat de in het werk aangetroffen obstakels opgeruimd moeten worden, de wijze van opruiming door de aannemer in overleg met de directie vastgesteld. 07 In aanvulling op artikel 01.01.07 lid 07 van de Standaard 2010 moet de aannemer naast het in kennis stellen van de directie ook het werk tijdelijk staken zodra een beschermde soort wordt aangetroffen die niet is opgenomen in het bestek, het protocol of de ontheffing. Het werk mag hervat worden nadat in samenspraak met de directie en een ter zake kundige zekerheid wordt geboden dat dit op een goede manier kan. 08 Alle in het terrein aanwezige merkstenen en verdere daarin geplaatste voorwerpen, zoals R.G.-palen, KAD-stenen, aanduidingen van leidingstroken enz., welke behouden moeten blijven, moeten voor de aanvang van de werkzaamheden, doch alleen na daartoe van de directie ontvangen aanzegging, worden geborgen en op door haar aan te wijzen plaats worden bewaard en na voltooiing van de werken weer worden herplaatst, geheel op aanwijzing van de directie. Verplaatsingen van aanduidingen in leidingstroken mogen slechts geschieden in aanwezigheid en/of na verkregen toestemming van de betrokken beheerder. Verplaatsing van KAD-stenen mag slechts plaatsvinden in tegenwoordigheid van de betrokken ambtenaar van het kadaster. 09 In aanvulling op het bepaalde in paragraaf 6 lid 3 van de U.A.V. 1989 behoort de betaling van haven- en kadegeld en dergelijke i.v.m. gebruik van op, in of aan het water gelegen voorzieningen tot de verplichtingen van de aannemer, aangezien deze kosten worden gezien als precariokosten en opgenomen dienen te zijn in de aanneemsom.
01 01 13
INGEBRUIKNAME ONDERDEEL WERK 01 In afwijking van paragraaf 10 lid 3 van de U.A.V. 1989 zal de aannemer de ingebruikname van enig onderdeel van het werk toestaan zonder dat de opdrachtgever verplicht is zulks schriftelijk mede te delen en zonder dat daarvoor opneming van het betreffende onderdeel moet hebben plaatsgevonden. Herstel van schades, niet ontstaan door een gebrekkige fasering, gebrekkige uitvoering of gebrekkige bouwstoffen van de aannemer, worden verrekend als meerwerk.
01 02
BETALINGSREGELINGEN: AANNEMINGSSOM
01 02 02
OPNEMING 04 In aanvulling op het bepaalde in paragraaf 19 lid 1 en paragraaf 40 lid 3 van de U.A.V. 1989 moet de aannemer ter verkrijging van de betaling van bouwstoffen, aangevoerd en goedgekeurd buiten het bouw- en werkterrein, aantonen dat hij deze bouwstoffen heeft geïndividualiseerd en voor zijn rekening ten name en ten gunste van de opdrachtgever tegen alle risico's heeft verzekerd aangezien bouwstoffen buiten het bouw- en werkterrein onderdeel zijn van het werk en verzekerd dienen te zijn. 05 De aannemer is gehouden een besteksadministratie bij te houden in verband met de door hem ingevolge het bestek uitgevoerde hoeveelheden. Op aangeven van de directie dient de administratie mede te worden toegepast voor het opstellen van "productieverantwoordingsstaten" waarin de voor een betalingstermijn uitgevoerde werkzaamheden dienen te worden aangegeven. Deze administratie dient digitaal te worden bijgehouden en moet voldoen aan de hierna in dit artikel genoemde bepalingen. 06
De besteksadministratie dient per week te worden bijgehouden en moet de volgende onderdelen bevatten: het besteknummer; het inkoopordernr, zoals vermeld in de opdrachtbrief ; nummer van de opdracht(en), projectnummer, projectcode. Indien de aannemer niet over deze nummers beschikt, zal hij daar bij de directie om verzoeken; de naam van het werk / de locatie; het weeknummer; de in die week uitgevoerde hoeveelheden en de bijbehorende bestekspostnummers; de prijzen per eenheid zoals deze volgens het bestek zijn overeengekomen en de subtotalen van de verrichte werkzaamheden. Bestekswijzigingen en meer en minder werk dienen als zodanig herkenbaar te zijn.
07 Een afschrift van de gevoerde besteksadministratie betreffende een bepaalde week dient wekelijks uiterlijk op de dinsdag na de betreffende week om 10.00 uur bij de directie te worden ingediend. 08 Een "productieverantwoordingsstaat" (een "P.V."), voorzien van een Voorblad P.V., waarvan het
Bladnr. 21
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
format als bijlage is bijgevoegd bij dit bestek, dient door de aannemer binnen zeven dagen na het verstrijken van een betalingstermijn te worden opgesteld met daarin aangegeven de in deze termijn en de tot en met deze termijn verrichte werkzaamheden. Deze staat dient tenminste de in lid 03 bedoelde gegevens te bevatten en bestaat vervolgens uit de som van de wekelijks ingediende afschriften van de besteksadministratie. Het Voorblad "P.V." moet naast de aannemer mede door en/of vanwege de directie worden ondertekend. Na ondertekening door de aannemer dient de aannemer een kopie van de "P.V.", inclusief het Voorblad P.V., aan de directie ter beschikking te stellen. Na controle en medeondertekening ontvangt de aannemer een kopie van de ondertekende "PV" retour, welke gevoegd moet worden bij de in te dienen declaratie. Zonder genoemde bijlage geldt de declaratie als niet in goede orde ontvangen en zal geen betaling plaatsvinden. De verkregen "P.V." dient als basis voor de in te dienen declaratie en moet vergezeld gaan van een werktekening waarop eenduidig de verwerkte hoeveelheden zijn aangegeven. De staat, die als basis moet dienen voor de laatste betalingstermijn (de slottermijn) moet alle volgens de overeenkomst voorkomende bestekspostnummers met de daarbij behorende hoeveelheden en alle overige aan de overeenkomst gerelateerde werkzaamheden bevatten. Tevens dient te worden aangegeven dat het de laatste volgens die overeenkomst op te stellen staat betreft en moet deze vergezeld gaan van een werktekening waarop alle volgens de overeenkomst verrichte werkzaamheden eenduidig zijn aangegeven. 09 De declaratie van een termijn als bedoeld in paragraaf 40 lid 6 van de U.A.V. 1989 wordt geacht niet in goede orde te zijn ingekomen als bij de indiening van de declaratie een kopie van de door partijen ondertekende "P.V.", het inkoopordernummer of het opdrachtnummer vanuit de opdrachtbrief ontbreekt. Voor snelle administratieve afhandeling en betaling is het vermelden van inkoop- of opdrachtnummer noodzakelijk. 01 04
BETALINGSREGELINGEN: RISICOREGELING
01 04 02
LOONKOSTEN- EN BRANDSTOFFENBESTANDDELEN; KOSTEN VAN BOUWSTOFGROEPEN 01 In afwijking van artikel 01.04.02 lid 01 van de Standaard 2010 worden wijzigingen in loonkosten, kosten van brandstofgroepen en kosten van bouwstofgroepen worden niet verrekend. Het bepaalde in de artikelen 01.04.02, 01.04.03, 01.04.04, 01.04.05 en in artikel 01.04.06 lid 01 van de Standaard 2010 is niet van toepassing.
01 05
BETALINGSREGELINGEN: DECLARATIES
01 05 01
INDIENEN DECLARATIES 04 Verwezen wordt naar inschrijvingsaanvraag.
01 07
ZEKERHEIDSTELLING
01 07 01
WAARDE EN VORM VAN DE ZEKERHEIDSTELLING 01 Een zekerheidstelling, als bedoeld in paragraaf 43a van de U.A.V. 1989, wordt van de aannemer niet verlangd.
01 09
KABELS EN LEIDINGEN
01 09 01
ALGEMEEN 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 01.09.01 lid 01 van de Standaard 2010 moet de aannemer de ligging en de appendages in kabels en leidingen, voor zover in de ontgraving aanwezige of directe nabijheid (zie CROW-publicatie 250, bijlage II "figuren"), door middel van piketten markeren.
01 09 02
INFORMATIE-OVERDRACHT 01 in afwijking van artikel 01.09.02 lid 01 van de Standaard 2010 zijn in plaats van tekeningen de gegevens verkregen uit de KLIC-oriëntatiemelding en de gegevens van de in de voorbereiding gegraven proefsleuven ter informatie bijgevoegd. 02 In afwijking van artikel 01.09.02 lid 02 van de Standaard 2010 dienen de kosten voor het graven van de benodigde proefsleuven opgenomen te worden in de bestekspost "Graven proefsleuven" vermeld in deel 2.2 "nadere beschrijving" van dit bestek.
Bladnr. 22
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 09 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
RISICOVERDELING 03 In aanvulling op het gestelde in de CROW publicatie 250 hoofdstuk 4.3 "nemen van maatregelen bij schade aan netten op de graaflocatie" dient naast de handelingen genoemd bij werkwijze bij schade tevens de directie te worden gewaarschuwd. 04 De directie maakt van elke schade een schaderapport op dat aan de aannemer te ondertekening zal worden voorgelegd en de aannemer wordt een afschrift van dit schadeformulier verstrekt.
01 11
VERBAND MET ANDERE WERKEN
01 11 01
WERKEN, DIE IN ELKANDER GRIJPEN 01 In verband met het bepaalde in paragraaf 31 lid 1 van de U.A.V. 1989 wordt de aannemer erop gewezen dat onder andere de navolgende werken in elkander grijpen: - het verrichten van metingen; - het (ver)plaatsen van trammasten en halteborden; - werkzaamheden aan kabels en leidingen; - het (ver)plaatsen van lichtmasten; - het ontkoppelen en weer aansluiten van lichtmasten; - het (ver)plaatsen van definitieve verkeersborden; - het (ver)plaatsen van ANWB-borden; - het (ver)plaatsen van (ondergrondse) containers; - het opnemen en herstellen van groenvoorzieningen; - het verplaatsen en rooien van bomen en struikgewassen; - het aanbrengen van groenvoorzieningen; - het verplaatsen of op hoogte brengen van telefooncellen; - het nazien en vernieuwen van huisaansluitingen; - het opnemen, (ver)plaatsen van reclamezuilen; - het (ver)plaatsen van verkeerslichtinstallaties; - het aanbrengen van detectielussen; - het aanbrengen of verwijderen van asfaltverhardingen; - het aanbrengen of verwijderen van wegfunderingen; - het verrichten van bestratingwerkzaamheden; - het verrichten van grondwerkzaamheden; - het verrichten van transportwerkzaamheden; - het aanbrengen of verwijderen van wegmarkeringen; - het aanbrengen of verwijderen van wegbebakening; - het verrichten van werkzaamheden aan rails van RET of NS; - het verrichten van bouwkundige werkzaamheden; - het (ver)plaatsen van bewakingscamera's/toezichtscamera's; - het (ver)plaatsen van flitscamera's; - evenementen; - het (ver)plaatsen van DRIP / DREIS; - het (ver)plaatsen van AVBRI's. 02 Tijdens de uitvoering van het werk zullen de tijdstippen, waarop derden de desbetreffende werken aanvangen en voltooien, tijdig aan de aannemer bekend worden gemaakt.
01 11 02
DOOR AANNEMER TE COÖRDINEREN WERKEN 01 In verband met het bepaalde in paragraaf 31 lid 2 van de U.A.V. 1989 wordt de aannemer erop gewezen dat de coördinatie van de onder artikel 01.11.01 in dit bestek genoemde werken door de aannemer in overleg met de directie dient te geschieden.
01 12
MAATREGELEN IN HET BELANG VAN HET VERKEER
01 12 01
ALGEMEEN 03 De voorzieningen als bedoeld in paragraaf 30 van de U.A.V. 1989 dienen te worden uitgevoerd volgens hoofdstuk 62 Verkeersmaatregelen bij werk in uitvoering. 04 Alle op het werk in te zetten voertuigen/(bouw)machines moeten bij het achteruitrijden gebruik maken van een daarvoor gebruikelijk geluidssignaal. Voornoemde voorzieningen geven geen ontheffing van de wettelijk geldende bepalingen.
Bladnr. 23
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 12 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BEREIKBAARHEID VAN OBJECTEN T.B.V. HULPDIENSTEN 01 Daar waar de verharding van een rijbaan, die benodigd is voor het bereiken van objecten, dient te worden verwijderd, moet, ten dienste van de voertuigen van de hulpdiensten, in overleg met de directie een rijloper worden gecreëerd door middel van een rijplatenbaan. Rijlopers dienen geschikt te zijn voor voertuigen met een asbelasting van 100 kN. 02 Een object moet ten minste vanuit twee richtingen te benaderen zijn, waarbij vanuit beide richtingen een obstakelvrij profiel met een doorrijbreedte van 3,50 m en een doorrijhoogte van 4,20 m gewaarborgd moet zijn. Indien een obstakelvrij profiel met een doorrijbreedte van ten minste 5,50 m vanuit een bepaalde richting gewaarborgd kan worden, is het toegestaan dat bedoeld object alleen vanuit die richting te benaderen is. 03 Indien het benodigd obstakelvrij profiel is gelegen naast een gevel of een ander onlosmakelijk met de buitenruimte verbonden obstakel, dan dient in verband met de benodigde opstelbreedte van een voertuig van een hulpdienst bij een object de breedte van het obstakelvrij profiel ter plaatse ten minste 5,00 m te zijn. Indien het hier bedoelde object - of een eengezinswoning betreft en/of een woongebouw waarvan de hoogste vloer, geen vloer van een bergzolder zijnde, minder dan 6,00 meter boven het aansluitende terrein is gelegen; - of een woongebouw betreft met galerijen of doorlopende balkons, waarbij een breedte van ten minste 5,00 m van het obstakelvrij profiel aan de kopeinden is gewaarborgd; - of een gebouw betreft voorzien van een onafhankelijke tweede vluchtweg, waarbij aantoonbaar een ontheffing voor de bereikbaarheid met een redvoertuig is gegeven; dan dient de breedte van het obstakelvrij profiel ter plaatse ten minste 4,00 m te zijn. De ter plaatse beschikbare opstellengte bij een object dient ten minste 10,00 m te zijn. Indien de breedte van de rijloper minder dan 4,50 m is, dient het aantal en de locatie van de opstelvlakken in overleg met de directie te worden vastgesteld. 04 De afstand tussen het opstelvlak van een voertuig van een hulpdienst en een object mag niet meer dan 15,00 m bedragen. Een opstelvlak dient bestand te zijn tegen een stempeldruk van 1 MN/m2. Indien het hier bedoelde object - of een eengezinswoning betreft en/of een woongebouw waarvan de hoogste vloer, geen vloer van een bergzolder zijnde, minder dan 6,00 meter boven het aansluitende terrein is gelegen; - of een gebouw betreft voorzien van een onafhankelijke tweede vluchtweg, waarbij aantoonbaar een ontheffing voor de bereikbaarheid met een redvoertuig is gegeven; - of een niet voor bewoning bestemd gebouw betreft, waarbij aantoonbaar de mogelijkheid van veilige ontvluchting van in het gebouw aanwezige mensen is gewaarborgd; - of een object met een permanent karakter betreft, zoals bijvoorbeeld een tuinhuisje, dat voor overnachting gebruikt kan worden; dan mag de afstand tot het gebouw maximaal 40,00 m bedragen en dient het opstelvlak ten minste geschikt te zijn voor voertuigen met een asbelasting van 100 kN. De afstand tussen een opstelvlak en objecten met een tijdelijk karakter, zoals tenten, caravans en dergelijke en overige tijdelijke bouwsels, mag maximaal 90,00 m bedragen. 05 Het onmiddellijk gebruik van bluswaterwinplaatsen, zoals bijvoorbeeld brandkranen, mag nimmer worden belemmerd. Brandkranen moeten tot op een afstand van maximaal 15,00 m door blusvoertuigen kunnen worden benaderd via rijlopers. De horizontale afstand tussen een opstelplaats van een blusvoertuig en een bluswaterwinplaats, niet zijnde een brandkraan, mag maximaal 5,00 m bedragen. De afstand tussen een opstelvlak en de voedingsaansluiting van een droge blusleiding dient maximaal 15,00 m te bedragen.
Bladnr. 24
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 12 07
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VOORZIENINGEN IN VERBAND MET DE SCHEEPVAART 01 Voorafgaand aan de uitvoering van een onderdeel dient de aannemer zich te vergewissen van de ter plaatse geldende regels en voorschriften en van de door of vanwege de directie te overleggen gegevens i.v.m. de scheepvaart. 02 Bij de uitvoering van het werk het verkeer te water niet hinderen. Voorafgaand aan en tijdens de passage van (zee-)scheepvaart en beroepsvaart dient het gebezigd materieel te water buiten de vaargeul te worden gebracht. 03 Baggerwerktuigen, drijvende kranen en dergelijke dienen te zijn voorzien van spudpalen en/of buizen en katrollen om de zijdraden onder water te kunnen uitzetten. 04 Baggerwerktuigen, drijvende kranen en dergelijke die worden ingezet in open water, rivier of kanaal, dienen te zijn voorzien van een marifooninstallatie conform het gestelde in het Binnenvaart Politiereglement (B.P.R.) met de kanalen 10 en 13 alsmede een eigen werkkanaal en een uitluisterset. Motorvaartuigen moeten bovendien voorzien zijn van een radarinstallatie. Op alle vaar(werk)tuigen dient permanent te worden uitgeluisterd op het werkkanaal. Schepen met bestemming Maasvlakte en/of Europoort dienen permanent uit te luisteren op de betreffende sectorkanalen. 05 Voordat met de uitvoering van een onderdeel van het werk wordt begonnen waarbij vaar(werk)tuigen zullen worden ingezet, moet de aannemer aan de hand van de ter plaatse geldende regels en voorschriften en de door of vanwege de directie ter beschikking gestelde gegevens, instructies geven aan alle door of vanwege hem in te zetten uitvoerend en vaar(werk)tuigenbedienend personeel.
01 13
KWALITEITSPLAN, ALGEMEEN TIJDSCHEMA, WERKPLAN
01 13 01
KWALITEITSBORGING 01 In verband met het bepaalde in artikel 01.13.01 lid 01 van de Standaard 2010 wordt bepaald dat de aannemer dient te beschikken over een kwaliteitssysteem. Dit kwaliteitssysteem dient een al dan niet gecertificeerd kwaliteitssysteem te zijn, dat tenminste is gebaseerd op de norm NEN-EN-ISO 9001:2008.
01 13 02
KWALITEITSPLAN 01 De aannemer stelt zo spoedig mogelijk een kwaliteitsplan op dat in afwijking van artikel 01.13.02 lid 01 van de Standaard 2010 moet uitgaan van een al dan niet gecertificeerd kwaliteitssysteem dat tenminste is gebaseerd op de norm NEN-EN-ISO 9001:2008. 02 In aanvulling op het bepaalde in artikel 01.13.02 lid 02 van de Standaard 2010 i.v.m. het ter acceptatie voorleggen van het kwaliteitsplan voor het uit te voeren werk wordt tevens verwezen naar artikel 01.20.01 lid 01 van dit bestek. 03 In aanvulling op het bepaalde in artikel 01.13.02 lid 01 van de Standaard 2010 bij het opstellen van het kwaliteitsplan minimaal rekening houden met de controles en verificaties voor zover van toepassing zoals genoemd in het bij dit bestek gevoegd Standaardkeuringsplan en bijbehorend formulier Controlelijst keuringsplan.
Bladnr. 25
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 13 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN TIJDSCHEMA, WERKPLAN 01 Met de projectplanning, als bedoeld in artikel 01.20.02 lid 02 van de Standaard 2010, dient een algemeen tijdschema, zoals bedoeld in paragraaf 26 van de U.A.V. 1989 geleverd te worden. In dit algemeen tijdschema dienen, naast de gegevens die vermeld worden in lid 01 van paragraaf 26 van de U.A.V. 1989, ook minimaal de volgende gegevens vermeld te worden: - de in de inschrijvingsaanvraag genoemde activiteiten. 02 De aannemer moet, naast zijn werkzaamheden en leveringen, door derden uit te voeren werkzaamheden, zoals bedoeld in 01.11.01 lid 01 van dit bestek en leveringen door derden integreren in het algemeen tijdschema. 03 De aannemer dient bij het opstellen van het algemeen tijdschema rekening te houden met het volgende: - tijdschema baseren op de te verwachten werkbare werkdagen. De gehanteerde prognoseschaal voor onwerkbaar weer in combinatie met de uitgangspunten, waarom deze bij bepaalde werkzaamheden wel of niet dan wel gedeeltelijk is gehanteerd, moet gelijktijdig met het algemeen tijdschema worden ingediend; - het gestelde in artikel 01.12 van dit bestek, " Maatregelen in het belang van het verkeer"; - de eventueel bijgevoegde faseringstekeningen; - alle aanliggende percelen dienen te allen tijde bereikbaar te blijven. Tevens dient de aannemer in zijn algemeen tijdschema rekening te houden met de in het bestek vermelde beoordelingsperiode voor werkplannen, tekeningen e.d. en de door de aannemer uit te voeren keuringen. 04 In afwijking op de eerste zin van paragraaf 26 lid 5 van de U.A.V. geldt: Na goedkeuring door de directie zijn het algemeen tijdschema en de gedetailleerde werkplannen als bedoeld in paragraaf 26 lid 5 van de U.A.V. 1989 bindend aangezien het gaat om door de aannemer opgestelde documenten waarvoor hij garant moet kunnen staan.
01 14
BOUWSTOFFEN
01 14 01
DOOR OPDRACHTGEVER TER BESCHIKKING TE STELLEN BOUWSTOFFEN 01 In aanvuling op het gestelde in lid 01 van artikel 01.14.01 van de Standaard 2010 dient de aannemer de door de opdrachtgever ter beschikking te stellen bouwstoffen af te halen of af te roepen bij een producent/leverancier ervan. De aannemer is gehouden een administratie bij te houden in verband met de hem ingevolge het bestek ter beschikking gestelde bouwstoffen. Op aangeven van de directie dient de administratie periodiek te worden overgelegd. Het uitwisselen van basisdocumenten ten behoeve van de bouwstof-administratie dient plaats te vinden overeenkomstig paragraaf 01.23 Communicatie-Informatie uitwisseling. De administratie dient ten minste de volgende onderdelen te bevatten: - het besteknummer; - het inkoopordernummer; - nummer van de opdracht(en), projectnummer, projectcode. Indien de aannemer niet over deze nummers beschikt, zal hij daar bij de directie om verzoeken; - de naam van het werk / de locatie; - de datum en het weeknummer; - de afgehaalde of afgeroepen hoeveelheden en de daaraan gerelateerde in het bestek genoemde hoeveelheden met de bijbehorende bestekspostnummers; - de hoeveelheden van bouwstoffen welke op het werk zijn ontvangen doch niet worden gebruikt en de daaraan gerelateerde bestekspostnummers onder vermelding van de reden van niet gebruiken; - de naam van de verantwoordelijke toezichthouder; - verwijzingen naar en kopieën van de bij de betreffende bouwstof gebruikte geleidebrieven en bewijzen van ontvangst; - de kwaliteit van de betreffende bouwstof conform het Besluit bodemkwaliteit. 03 De aannemer dient de navolgende, door de opdrachtgever ter beschikking te stellen bouwstoffen, af te halen bij de aangegeven producent/leverancier ervan: Voor zover daarvan in het bestek bij de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken: bouwstof producent/leverancier -
(ophoog)zand
: R'dam Nesserdijk 171, Telefoon 010-4131790; Openingstijden ma-vr: 7:00-16:00 uur
-
steenslag en grind
:
R'dam Opijnenstraat 2,
Bladnr. 26
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
Telefoon 010-4878200; Openingstijden ma-vr: 7:00-16:00 uur -
steenmengsel(s)
: Fa. Beelen BV Maassluissedijk 103, (3133 KA) Vlaardingen Haven nummer 740 Tel: 088-2600100 Fax: 088-2600101 afroep via afroepkantoor Melanchtonweg Openingstijden ma-vr: 6:00-18:00 uur Openingstijden za: 7:00-12:00 uur
-
teelgrond, bermenzand
: Distributiecentrum RMO: R'dam, President Rooseveltweg, telefoon 010-4201628; Openingstijden ma-vr: 7:00-16:00 uur
-
materialen openbare verlichting
:
Afroepkantoor, afdeling operationele inkoop en Logistiek, Afhaaladres: Melanchtonweg 125 e-mail adres:
[email protected] Openingstijden ma-vr: 7:00-16:00 uur
De gegevens van de vermelde producent/leverancier van de genoemde bouwstof kunnen afwijken. 04 De aannemer dient de navolgende, door de opdrachtgever ter beschikking te stellen bouwstoffen, voor zover daarvan in de inschrijvingsaanvraag niet wordt afgeweken, af te roepen bij de aangegeven producent/leverancier ervan: -
bouwstof bestratingsonderdelen, rioleringsonderdelen diverse terreininrichtingselementen bomenzand, bomengrond eikengrond
producent/leverancier : Afroepkantoor, afdeling operationele inkoop en Logistiek, telefoon 010-4898987 e-mail adres:
[email protected] Openingstijden ma-vr: 7:00-16:00 uur
Op het werk ter beschikking gestelde bouwstoffen vervoeren naar de plaats van verwerking. Dit staartvervoer op het werk wordt geacht te zijn begrepen in de prijs per eenheid van besteksposten bedoeld voor de verwerking van de betreffende bouwstof. 05 Vooraf in overleg met directie en de producent/leverancier het tijdstip van reserveren ten behoeve van het afhalen of afroepen bepalen. Bij het afhalen of afroepen dient de aannemer, in overleg met de producent/leverancier, rekening te houden met verpakkings- en/of te vervoeren hoeveelheden. Het afhalen of afroepen van bouwstoffen dient te geschieden met toestemming van de directie. 06 Het laden van bouwstoffen die worden afgehaald geschiedt door het magazijnpersoneel, waarbij door de aannemer hulp verleend dient te worden. 07 Bij het in ontvangst nemen van de afgehaalde of afgeroepen bouwstoffen draagt de aannemer zorg voor een bewijs van ontvangst, waarop staan aangegeven: - de datum van aflevering; - het besteknummer; - het inkoopordernummer; - het nummer van de geleidebon; - de soort bouwstof, de kwaliteit van de bouwstof conform het besluit bodemkwaliteit en de hoeveelheid; - de plaats van aflevering. De aannemer ondertekent het bewijs van ontvangst en dient een afschrift bij de directie in. Het ingediende afschrift vormt de verklaring van de aannemer dat de door derden afgeleverde bouwstof aanwezig is op het werk conform de hoeveelheid vermeld op het bewijs van ontvangst. 08 De aannemer draagt zorg voor het tijdig aanwezig zijn van de bouwstoffen en onderneemt actie in overleg met de directie en de producent/leverancier ten aanzien van die bouwstoffen die zonder die actie niet tijdig op het werk aanwezig zullen zijn. De aannemer verstrekt de directie schriftelijk opgave van bouwstoffen die niet tijdig zijn aangevoerd, doch wel tijdig zijn afgeroepen.
Bladnr. 27
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
09 De aannemer is gehouden niet meer bouwstoffen af te halen of af te roepen dan in het bestek wordt vermeld tenzij anders wordt overeengekomen en dit is bevestigd middels een door de directie ondertekende verklaring. Teveel afgehaalde of afgeroepen bouwstoffen waarvoor geen door de directie ondertekende verklaring kan worden overgelegd, komen voor rekening van de aannemer. 10 In aanvulling op paragraaf 20 van de U.A.V. 1989 wordt bepaald dat: - bij vervanging door de opdrachtgever van verloren gegane, vermiste of beschadigde bouwstoffen; - bij bouwstoffen die volgens het bepaalde in lid 09 voor rekening van de aannemer komen, de waarde van die bouwstoffen, volgens de op dat moment geldende prijzen, verhoogd met een opslag van 10 %, bij de aannemer in rekening worden gebracht ter dekking van de kosten die gemaakt moeten worden om vervangende materialen te bestellen. Deze verrekening zal bij de eindafrekening als minder werk plaatsvinden. 01 14 02
KEURING VAN BOUWSTOFFEN VOORZIEN VAN CE-MARKERING 03 Bouwstoffen die drie maanden voor de dag van aanbesteding leverbaar zijn met: - KOMO-(attest-met-)productcertificaat; - FSC of PEFC keurmerk t.b.v. hout. met inachtneming van het bepaalde in de navolgende leden, leveren met deze kwaliteitsverklaringen. 04 Een overzicht van de bouwstoffen als bedoeld in lid 03 van dit artikel kan worden verkregen: - voor het KOMO-keur bij de Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk; - voor het FSC-keur bij FSC Nederland te Utrecht; - voor het PEFC-keur bij PEFC Nederland te Houten. 05 Bij het transport, de opslag en de verwerking van bouwstoffen als bedoeld in lid 04 van dit artikel, de voorschriften welke daaromtrent in het bestek zijn opgenomen volgen, alsmede, voorzover daarmede niet in strijd, de richtlijnen vermeld in de kwaliteitsverklaringen. 06 Wanneer de aannemer bouwstoffen, waarvan levering met een kwaliteitsverklaring als bedoeld in lid 04 van dit artikel mogelijk is, wenst te betrekken van een producent die deze bouwstoffen niet met deze kwaliteitsverklaring levert, worden de desbetreffende bouwstoffen door of vanwege de directie gekeurd overeenkomstig paragraaf 18 van de U.A.V. 1989, met dien verstande dat de hieraan verbonden kosten voor rekening van de aannemer komen. De directie kan verlangen dat de aannemer deze bouwstoffen voor zijn rekening laat keuren door een door de directie aan te wijzen keuringsinstituut. In dat geval dient de aannemer een afschrift van het keuringsrapport aan de directie te overleggen. 07 Het bepaalde in lid 06 van dit artikel is niet van toepassing voor de navolgende bouwstoffen die uitsluitend met een kwaliteitsverklaring als bedoeld in lid 03 moeten worden geleverd: - Metselstenen; - Geprefabriceerde materialen i.v.m. straatwerk, zoals Betonstraatstenen, Tegels, Opsluitbanden en dergelijke; - GVC (GlasVezelCement-)schoeidelen; - Perkoenpalen. - Wegmarkeringsmaterialen 08 Bouwstoffen die met een kwaliteitsverklaring als bedoeld in lid 03 worden geleverd, worden geacht te zijn gekeurd in de zin van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989 indien het desbetreffende document aan de directie is afgegeven en de bouwstoffen door de directie op het werk zijn geïnspecteerd.
01 15
GARANTIE
01 15 01
ALGEMEEN, GARANTIEVERKLARING 01 Paragraaf 01.15 van de Standaard 2010 is van toepassing. Ten aanzien van de onderdelen waarvoor een garantieverklaring wordt gevraagd, is de aannemer gehouden tot betaling aan zijn onderaannemers of leveranciers van de desbetreffende onderdelen over te gaan zodra deze zijn voltooid en de rekeningen aan de directie zijn getoond. Bij verzuim hiervan is de directie gerechtigd om zonder ingebrekestelling tot rechtstreekse betaling, op kosten van de aannemer, over te gaan en deze kosten van de aannemingssom in te houden.
01 16
VERZEKERINGEN
Bladnr. 28
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 16 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BODEMSANERINGSVERZEKERING 01 In afwijking van artikel 01.16.01 lid 01 van de Standaard 2010 sluit de opdrachtgever geen bodemsaneringsverzekering af.
01 16 02
AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING 01 Onverminderd de wettelijke en contractuele aansprakelijkheid van de aannemer dient deze, mede ten behoeve van de gemeente Rotterdam, te verzekeren de aansprakelijkheid van de aannemer en de gemeente Rotterdam voor door derden geleden schade, verband houdende met het in dit bestek omschreven werk. De verzekerde som moet tenminste € 2.500.000,00 per gebeurtenis bedragen. Het eigen risico mag ten hoogste €10.000,00 bedragen. 02 In de polis dient mede geregeld te zijn dat verzekerden ten opzichte van elkaar als derden worden beschouwd. 03 Verzekeraars dienen afstand te doen van een eventueel recht van regres op enige medeverzekerde partij. 04 Niet door voornoemde verzekering gedekte schade, alsmede het eigen risico, komen ten laste van de partij voor wiens risico de schade is. 05 De aannemer dient een afschrift van de polis voor aanvang van het werk aan de directie over te leggen. 06 Er zal geen betaling plaatsvinden voordat de polis is overgelegd en ten genoegen van de directie is aangetoond dat de premie is voldaan. 07 Ingeval van een schade respectievelijk ingestelde aansprakelijkstelling dient de aannemer de directie hiervan onmiddellijk in kennis te stellen en voor melding onder de polis te zorgen. 08 De aannemer staat de directie toe om aansprakelijkheidsclaims groter dan € 10.000,00 direct aan te melden op de polis van de aannemer, onder verstrekking van een afschrift daarvan aan de aannemer. 09 De aannemer zal bij de uitvoering van een werk alleen gebruik maken van materieel waarvan de aansprakelijkheid (inclusief de aansprakelijkheid voor het zogenaamde werkrisico) verzekerd is. Op de polis van dit materieel moet de aansprakelijkheid van de opdrachtgever, de directie en de huurder zijn meeverzekerd. Schade aan ondergrondse kabels en leidingen en dergelijke mag niet van de dekking worden uitgesloten. 10 De aannemer zorgt ervoor dat de directie terstond een afschrift ontvangt van de complete correspondentie (inclusief expertise-rapporten) terzake van alle aansprakelijkheidsclaims. 11 Indien de aannemer zijn verplichtingen ten aanzien van de afwikkeling van aansprakelijkheidsclaims niet nakomt, is de directie gerechtigd die afwikkeling rechtstreeks met claimanten op kosten van de aannemer te verzorgen.
01 17
VRIJGEKOMEN MATERIALEN
01 17 01
VRIJGEKOMEN MATERIALEN 02 Acceptatietarieven van vrijkomende materialen die afgevoerd dienen te worden naar een in het bestek vermelde verwerkingslocatie worden verrekend op de daarvoor bedoelde stelpost(en) behoudens de acceptatietarieven van vrijkomende grond welke rechtstreeks door de opdrachtgever aan de beheerder van die locatie worden verrekend. Verrekening vindt enkel plaats nadat de aannemer aan de directie bewijs heeft geleverd dat de vrijkomende materialen zijn afgeleverd bij de betreffende verwerkingslocatie.
01 17 03
VRIJKOMENDE GROND EN BAGGERSPECIE ALS BEDOELD IN HET BESLUIT BODEMKWALITEIT 01 In afwijking van artikel 01.17.03 lid 01 van de Standaard 2010 is alle in het bestek vrijkomende grond en baggerspecie zonder veiligheidsmaatregelen te verwerken tenzij er in de betreffende bestekspost(en) expliciet vermeld staat dat de vrijkomende grond of baggerspecie vervuild is waardoor er dus veiligheidsmaatregelen genomen dienen te worden.
Bladnr. 29
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 17 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VRIJGEK. BOUWSTOFFEN, NIET ZIJNDE ASFALT ALS BEDOELD IN BESLUIT BODEMKWALITEIT 01 In afwijking van artikel 01.17.04 lid 01 van de Standaard 2010 zijn alle in het bestek vrijkomende bouwstoffen schoon tenzij er in de betreffende bestekspost(en) expliciet vermeld staat dat de vrijkomende bouwstoffen vervuild zijn waardoor er dus veiligheidsmaatregelen genomen dienen te worden. 03 Voordat de aannemer vrijgekomen materialen vervoert, die voor de opdrachtgever geen waarde hebben en worden geachte herbruikbaar te zijn, verstrekt hij de directie de nodige gegevens waaruit blijkt waarheen hij voornemens is deze materialen te vervoeren.
01 17 05
VRIJGEKOMEN ASFALT ALS BEDOELD IN HET BESLUIT BODEMKWALITEIT 01 In afwijking van artikel 01.17.05 lid 01 van de Standaard 2010 is al het in het bestek vrijkomende asfalt teervrij tenzij er in de betreffende bestekspost(en) expliciet vermeld staat dat het vrijkomende asfalt teerhoudend is.
01 17 06
VERVOEREN VAN VRIJGEKOMEN MATERIALEN NAAR EEN INRICHTING 04 Indien vrijgekomen grond en / of bouwstoffen moeten worden vervoerd naar een in het bestek niet met naam en adres genoemde verwerking- of eindverwerkinginrichting zijn de volgende uitgangspunten / aanleveringvoorwaarden van toepassing: 1. de verwerking- of eindverwerkinginrichting is geopend op werkdagen van 07:00 uur tot 16:00 uur. Tijdens de schaft (van 09:00 uur tot 09:30 uur en van 12:30 uur tot 13:00 uur) worden geen transporten toegelaten; 2. de in te zetten transportmiddelen dienen op alle assen te zijn aangedreven; 3. de laadbak dient vloeistof dicht te zijn en afgedekt of afgesloten met zogenoemde “asfaltkleppen”; 4. directe en / of indirecte schade ontstaan tijdens de aanwezigheid op de locatie en kosten in verband met wachttijden (bijvoorbeeld als gevolg van aanvoerpieken, machinepech, controles van de beheerder, enz.) zijn voor rekening van de aannemer; 5. voordat de transportmiddelen de verwerking- of eindverwerkinginrichting verlaten dienen de wielen het chassis op een daarvoor bestemde wasplaats van aanhangende verontreinigingen zoals grond en baggerspecie worden ontdaan; 6. de aanleveringsvoorwaarden van de desbetreffende verwerking- of eindverwerkinginrichting.
01 17 07
PLAN VOOR HET OMGAAN MET VRIJGEKOMEN MATERIALEN 01 Een plan voor het omgaan met vrijgekomen materialen, als bedoeld in artikel 01.17.07 lid 01 van de Standaard 2010, wordt in ieder geval verlangd voor de door de opdrachtgever niet van waarde verklaarde vrijgekomen materialen, zoals (niet uitputtend) : - plastics - glas - puin - hout - ijzer - asfalt - rioolslib
01 17 08
BEWIJS VAN ONTVANGST 02 Het bewijs van ontvangst, zoals bedoeld in artikel 01.17.08 lid 01 van de Standaard 2010, moet de eerst volgende werkdag aan de directie worden overhandigd. 03 Zonder overlegging van een bewijs van ontvangst, zoals bedoeld in artikel 01.17.08 lid 01 van de Standaard 2010, zal geen verrekening van de bestekshoeveelheid en, indien van toepassing, de acceptatietarieven plaatsvinden.
Bladnr. 30
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 17 09
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VERREKENING VAN WIJZIGINGEN VAN ACCEPTATIETARIEVEN 01 In afwijking van het gestelde in 01 17 09 lid 01 van de Standaard 2010 komen acceptatietarieven alleen voor verrekening in aanmerking in het volgende geval: - de aannemer moet vrijkomende materialen afvoeren naar een volgens dit bestek met naam en adres genoemde bewerkings-, verwerkings-, of eindverwerkings- inrichting. - de vrijkomende materialen betreffen niet grond en overig afval als bedoeld in lid 03 en 04; - de vrijkomende materialen betreffen niet voor de opdrachtgever niet van waarde verklaarde materialen; - de aannemer kan (en moet) het bewijs van ontvangst overleggen waarop de hoeveelheden en tarieven vermeld staan; In alle gevallen dat hier niet aan wordt voldaan worden acceptatietarieven niet verrekend. 02 Voor verrekening in aanmerking komende acceptatietarieven altijd verrekenen op de daarvoor bedoelde stelpost volgens paragraaf 37 lid 10 van de U.A.V. 1989 (aannemersvergoeding van 5% van de aan derden gedane betaling). In deel 2.2 "nadere beschrijving" is de "Stelpost inzake de acceptatiekosten" hiervoor opgenomen. 03 Kosten als gevolg van acceptatietarieven i.v.m. de aannemer toehorende of toekomende materialen, waaronder begrepen alle voor de opdrachtgever niet van waarde verklaarde materialen als bedoeld in paragraaf 21 lid 2 van de U.A.V. 1989, worden geacht te zijn begrepen in de aannemingssom en komen niet voor verrekening in aanmerking. 04 Acceptatietarieven van grond of overig afval, dat moet worden afgegeven aan een in het bestek genoemde inrichting die in overleg met de Grond- en Reststoffenbank Rotterdam is aangewezen, worden door de opdrachtgever rechtstreeks aan de beheerder van die inrichting betaald en om die redenen niet verrekend.
01 17 10
MATERIALEN VRIJGEKOMEN BIJ RIOOLREINIGING 01 De vrijgekomen materialen bij de rioolreiniging vervoeren met euralcode 20 03 06 "Afval van het reinigen van riolen". Deze vrijgekomen materialen daarnaast verwerken volgens minimum verwerkingsstandaard uit LAP 2002 - 2012 sectorplan 4.
01 18
BESCHERMING TE HANDHAVEN VEGETATIE
01 18 01
UITVOERING VAN WERKZAAMHEDEN 07 Het machinaal werken tot de grens van 1,00 m buiten de kroonprojectie van te handhaven bomen is alleen toegestaan na overleg met en goedkeuring van de directie. 08 Het machinaal verwijderen van verharding tot de grens van 1,00 m buiten de kroonprojectie van te handhaven bomen is, tenzij het bestek anders vermeldt, zonder toestemming van de directie, niet toegestaan. Indien de directie bepaalt, dat het machinaal verwijderen van verharding zoals hiervoor bedoeld, is toegestaan, dan wordt het machinaal verwijderen van deze verharding, voor zover niet in het bestek vermeld, als meer en minder werk verrekend. 09 Voor het geval een boom ten behoeve van werkzaamheden moet worden gesnoeid, is het aan de directie voorbehouden een boomverzorgingsspecialist daartoe opdracht te geven. 10 Zand voor afdekken van wortels, of voor ophoging bij te handhaven bomen tot buiten de kroonprojectie, moet zijn afdekzand waarvan de zoutbelasting, bepaald met behulp van het geleidingsvermogen (122), ten hoogste 1,5 mS/cm mag bedragen ("zoet" zand). 11 Wortels, die als gevolg van werkzaamheden rond te handhaven beplanting aan de buitenlucht worden blootgesteld, direct afdekken met minimaal 0,05 m uit het werk komend, of, op aangeven van de directie, ter beschikking gesteld of te leveren afdekzand ("zoet" zand). 12 Indien de zijkant van een te graven sleuf of cunet binnen de grens van 1,00 m buiten de kroonprojectie van een boom valt moet, op aanwijzing van de directie, ter behandeling van de wortels, met de schop een sleuf worden gegraven, lang 10,00 m, onderbreedte 0,30 m en diep 0,70 m, waarbij de wortels intact dienen te blijven. Door een boomverzorgingsdeskundige worden de wortels, indien mogelijk, ingenomen en wordt een wondbehandeling toegepast. Het grondwerk ten behoeve van de sleuf, voor zover niet in het bestek vermeld, wordt als meer werk vergoed. 13 Indien de ophoging bij te handhaven bomen in de verharding kleiner is dan 0,20 m, het wortelstelsel tot buiten de kroonprojectie afdekken met uit het werk komend, of, op aangeven van de directie, ter beschikking gesteld of te leveren afdekzand ("zoet" zand).
Bladnr. 31
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
14 Indien de ophoging bij te handhaven bomen in gazon of be- planting kleiner is dan 0,20 m, in het bestaande maaiveld, voor het ophogen, de grond losmaken tot een diepte van maximaal 0,15 m, waarbij boomwortels zoveel mogelijk dienen te worden gespaard en ophogen met teelgrond of bomengrond. 15 Bij ophogingen groter dan 0,20 m bij te handhaven bomen, in overleg met de directie aanvullende voorzieningen treffen. 16 Verlaging van maaiveld binnen de grens van 1,00 m buiten kroonprojecties van bomen is, tenzij het bestek anders vermeldt, zonder toestemming van de directie niet toegestaan. 01 18 02
MAATREGELEN IN VERBAND MET BESCHERMING TE HANDHAVEN VEGETATIE 02 Tot de te treffen maatregelen die niet voor bijbetaling in aanmerking komen, als bedoeld in artikel 01.18.02 lid 01 van de Standaard 2010, onveranderd het bepaalde in artikel 61.01.01 lid 01 en 61.05.01 lid 01 van de Standaard 2010, behoort tevens het beschermen van bomen tegen schade door het afdekken met rijplaten van grond, zoals bedoeld in lid 08 van dit artikel. 03 De afwatering rondom bomen garanderen, zodat geen wateroverlast kan ontstaan. 04 Bij wateronttrekking door bronbemaling dienen de bomen in de directe nabijheid van deze bemaling, tussen 15 maart en 15 november, in overleg met de directie te worden bevloeid of beregend. Bemalingswater van bronbemaling mag niet worden gebruikt. 05 In de stam van een boom geen draadnagels en dergelijke slaan en geen stroppen om de stam aanbrengen. 06 Onder de kroonprojectie van een boom geen materialen opslaan, geen gronddepot maken en geen vaste of vloeibare afvalstoffen deponeren. 07 Onder de kroonprojectie van een boom geen machines, bouwketen, noodtoiletten en dergelijke plaatsen. 08 Het ten behoeve van werkzaamheden rijden ter plaatse van in de ondergrond aanwezige wortels is alleen toegestaan na overleg met en goedkeuring van de directie. De boven deze wortels aanwezige grond, voor zover deze niet is afgedekt met verharding, afdekken met rijplaten. Indien naar het oordeel van de directie niet voldoende gronddekking aanwezig is, de wortels afdekken met 0,25 m zoet zand (bij voorkeur uit het werk afkomstig) of met ter beschikking te stellen afdekzand (zoet zand). Dit grondwerk, voor zover niet in het bestek vermeld, wordt verrekend als meerwerk. 09 Bij werkzaamheden binnen de grens van 1,00 m buiten de kroonprojectie van bomen of bij andere omstandigheden waar de directie dit noodzakelijk acht, de bomen beschermen tegen schade door het plaatsen van bouwhekken, hoog 2,00 m, in minimaal vierhoeksverband. De boom dient gecentreerd in het midden van het te plaatsen hekwerk te staan. Indien het plaatsen van hekwerken niet mogelijk is dient dit gemeld te worden bij de directie. In overleg en naar het oordeel van de directie, de stam beschermen met een vrijstaande pallisade van latten. Deze werkzaamheden, voorzover niet in het bestek vermeld, worden verrekend als meerwerk.
01 18 03
MELDEN VAN SCHADE 02 Ingeval van schade aan bomen is het aan de directie voorbehouden een boomverzorgingsspecialist opdracht te geven de schade te herstellen voor rekening van de aannemer.
01 18 05
SCHADEVERGOEDING BOMEN 02 In aanvulling op het bepaalde in paragraaf 01.18.05 lid 01 van de Standaard 2010 geldt voor de schadevergoeding aan bomen een minimum van vijfhonderd euro (€ 500,--) per boom.
01 18 06
SCHADEVERGOEDING HOUTACHTIGE VEGETATIE, NIET ZIJNDE BOMEN 02 In aanvulling op het bepaalde in paragraaf 01.18.06 lid 02 van de Standaard 2010 bedraagt de schadevergoeding voor beschadiging toegebracht aan struiken: vijftig euro (€ 50,--) per struik.
Bladnr. 32
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
01 19
ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN
01 19 01
VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSPLAN (V&G-PLAN) 04 Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
01 19 02
COÖRDINATOR VOOR DE UITVOERINGSFASE (V&G-COÖRDINATOR) 03 Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
01 19 03
KENNISGEVING 01 Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
01 19 04
BELEIDSREGELS ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWETGEVING 01 Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
01 19 05
VERANTWOORDELIJKHEDENEN BEVOEGDHEDEN M.B.T. ELECTRISCHE INSTALLATIES 01 Verwezen wordt naar de inschrijvingsaanvraag.
01 20
KWALITEITSBORGING
01 20 01
ALGEMEEN 01 De aannemer is niet verplicht in het bezit te zijn van een kwaliteitsssysteemcertificaat op basis van de norm NEN-EN-ISO 9001:2008. In afwijking van het bepaalde in artikel 01.20.01 lid 01 van de Standaard 2010 is het bepaalde in paragraaf 01.20 van de Standaard 2010 van toepassing in verband met het overleggen van een kwaliteitsplan. De aannemer dient een kwaliteitsplan te overleggen dat moet uitgaan van een al dan niet gecertificeerd kwaliteitssysteem gebaseerd op de norm NEN-EN-ISO 9001:2008.
01 22
TE BESCHERMEN PLANT- EN DIERSOORTEN
01 22 03
PLAN VAN AANPAK VOOR HET OMGAAN MET TE BESCHERMEN PLANT- EN DIERSOORTEN 01 Indien een plan van aanpak als bedoeld in artikel 01.22.03 lid 01 van de Standaard 2010 wordt verlangd, is dit aangegeven in de inschrijvingsaanvraag.
01 23
COMMUNICATIE
01 23 01
VISI-SYSTEMATIEK 02 In aanvulling op artikel 01 23 01 lid 02 wordt onder de basisdocumenten, alle volgens dit bestek uit te wisselen documenten, bedoeld. Naast de in artikel 01 23 01 lid 02 van de Standaard 2010 genoemde basisdocumenten kunnen de volgende documenten worden genoemd (niet uitputtend): - Dagboeken; - Geaccordeerde hoeveelheden; - Verrekening stelposten; - Verrekenprijzen; - Kwaliteitsplannen (werkplannen); - Werkplannen; - Besprekingsverslagen; - Voortgangsrapportages; - Planningen; - Gewijzigde tekeningen. en indien gevraagd: - engineering; - monitoring; - digitale revisie; - enz. 06 In aanvulling op artikel 01 23 01 lid 06 geeft de opdrachtgever een gebruikersvoorlichting over het gebruik van het ter beschikking gestelde VISI-raamwerk (maximaal 3 personen). Het betreft hier een toelichting op het gebruik van VISI m.b.t. de toe te passen transacties. 08 De aannemer dient de in VISI aangeboden basisdocumenten en/of berichten binnen de in VISI
Bladnr. 33
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
aangegeven termijn te verwerken / beantwoorden. 01 23 03
COMMUNICATIE INZAKE KOSTEN VOOR PRECARIO 01 De verplichtingen van de aannemer omvatten mede de betalingen van precario. De aannemer is gehouden een kopie van de rekeningen en aanslagen van de vanwege het bestek aan de belastingdienst te verrichten betalingen inzake precario aan de directie te overleggen. Alle ter zake te verstrekken kopieën dienen voor oplevering van het werk te zijn overgelegd.
01 23 04
INFORMATIE- EN ACCEPTATIEPROCEDURE (ALGEMEEN) 01 Het gestelde in paragraaf 01.23 geldt voor alle ter acceptatie dan wel ter informatie in te dienen documenten. Tevens geldt hiervoor het gestelde in de artikelen 01.13.01 t/m 01.13.05 en paragraaf 01.20 van de Standaard 2010 en deel 3 van dit bestek voor zover dit niet strijdig is met het gestelde in deze paragraaf. 02 Tenzij anders vermeld in deel 2.2 en deel 3 van dit bestek, moeten alle ter Informatie dan wel ter Acceptatie aangeboden documenten digitaal in PDF-formaat en in een format, zoals omschreven in dit bestek, worden verstrekt. Voornoemde documenten dienen te zijn voorzien van versienummer, status, verwijzing naar betreffende bestekspost/-artikel en goedkeuring door een bevoegd persoon van de aannemer. 03 Berekeningen en tekeningen m.b.t. één onderwerp (bestekspost), dan wel op andere wijze samenhangende documenten dienen gelijktijdig te worden ingediend, nadat de aannemer de afstemming tussen deze documenten, berekeningen en tekeningen heeft gecontroleerd. 04 Tot de verplichting van de aannemer behoort het onverkort volgen van de door de directie geaccepteerde documenten. Tot de verplichting van de aannemer behoort tevens het niet eerder dan na de acceptatie van de documenten het in uitvoering nemen van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.
01 23 05
PROCEDURE INFORMATIEVERSTREKKING 01 Onder informatieverstrekking wordt verstaan het bij de directie indienen van documenten die volgens het bestek "ter informatie" zijn. 02 Voor documenten die ter Informatie zijn ingediend en die betrekking hebben op nog uit te voeren werkzaamheden geldt dat als de directie niet binnen vijftien werkdagen na ontvangst heeft gereageerd, de aannemer mag overgaan tot uitvoering van de werkzaamheden, conform de ingediende documenten. Indien de aannemer wijzingen op deze documenten/werkzaamheden wil doorvoeren is hierop de afwijkingsprocedure (artikel 01.23.06) van toepassing. 03 Voor documenten die ter Informatie zijn ingediend en die betrekking hebben op reeds uitgevoerde werkzaamheden geldt dat als de directie niet binnen vijftien werkdagen na ontvangst heeft gereageerd, de aannemer mag aannemen dat er geen bezwaren zijn tegen de ingediende documenten. 04 Indien de directie inhoudelijk bezwaar heeft tegen ter Informatie aangeboden documenten, stelt zij binnen vijftien werkdagen na ontvangst een reactie, door middel van een VISI-bericht op ter attentie van de aannemer. Voor nog uit te voeren werkzaamheden geldt dan verder de Acceptatieprocedure. Voor reeds uitgevoerde werkzaamheden geldt dan verder de Afwijkingsprocedure (artikel 01.23.06). 05 Het niet reageren door de directie op ter Informatie verstrekte documenten heeft niet tot gevolg dat enigerlei verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid van de aannemer komt te vervallen of overgaat naar de opdrachtgever. 06 De aannemer vrijwaart de opdrachtgever van elke aansprakelijkheid voor eventuele fouten in de door hem of de in opdracht van hem gemaakte documenten, die bij de beoordelingen door de directie niet zijn onderkend. De beoordeling wordt beschouwd als een aan de aannemer bewezen dienst.
Bladnr. 34
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 23 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
PROCEDURE ACCEPTATIE VAN DOCUMENTEN 01 De aanvraag voor Acceptatie wordt door de aannemer via een VISI-bericht bij de directie ingediend. De directie controleert de volledigheid van de ter Acceptatie aangeboden (digitale) documenten en stelt, bij niet volledig zijn, de aannemer daarvan binnen tien werkdagen schriftelijk op de hoogte. 02 Indien de ter Acceptatie aangeboden documenten volledig zijn, zal de directie binnen dertig werkdagen na ontvangst van de documenten, gemotiveerd commentaar geven, dan wel door middel van een VISI-bericht Acceptatie verstrekken voor de documenten. 03 De aannemer brengt, met inachtneming van het commentaar van de directie, de nodige correcties aan, waarna de aangepaste documenten opnieuw ter Acceptatie worden aangeboden. Hierop zal de directie binnen vijfentwintig werkdagen na ontvangst van de aangepaste documenten opnieuw door middel van een VISI-bericht en gemotiveerd commentaar geven, dan wel door middel van een VISI-bericht Acceptatie verstrekken voor de documenten. 04 Wanneer de aannemer wijzigingen op tekeningen aanbrengt dient hij dit middels pijlen en op het onderschrift door middel van nummer- en datumwijzigingen aan te geven. 05 Indien de aangepaste documenten daarna opnieuw worden afgekeurd dan dient de aannemer de stukken opnieuw te verbeteren en voor de derde keer in te dienen bij de directie. De directie zal de gegevens nu opnieuw in behandeling nemen maar zal de kosten van deze derde behandeling en eventuele volgende behandelingen bij de aannemer in rekening brengen. 06 De aannemer zorgt er te allen tijde voor dat uiterlijk tien werkdagen voor uitvoering alle benodigde documenten door de directie geaccepteerd zijn. Acceptatie van documenten door de directie zal worden bevestigd doormiddel van een VISI-bericht. De aannemer dient vervolgens het geaccepteerde document met een herkenbare status opnieuw te verstrekken middels een VISI-bericht. 07 Acceptatie heeft niet tot gevolg dat enigerlei verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid van de aannemer komt te vervallen of overgaat naar de opdrachtgever. 08 De aannemer vrijwaart de opdrachtgever van elke aansprakelijkheid voor eventuele fouten in de door hem of de in opdracht van hem gemaakte documenten die bij de beoordeling door de directie niet zijn onderkend. De beoordeling wordt beschouwd als een aan de aannemer bewezen dienst.
01 23 07
WIJZIGING VAN GEACCEPTEERDE DOCUMENTEN 01 De aannemer is niet bevoegd door de directie geaccepteerde documenten eenzijdig te wijzigen, dan wel anders uit te voeren zonder dat deze wijzigingen door de directie zijn geaccepteerd overeenkomstig de acceptatieprocedure. Indien de aannemer van mening is dat een door de directie geaccepteerd document dient te worden gewijzigd, zal hij dit met redenen omkleed en onder vermelding van alle daaraan verbonden consequenties onverwijld en schriftelijk aan de directie melden. De aannemer zal niet tot de uitvoering van een onderdeel van het werk, waarvoor hij een wijzigingsvoorstel heeft ingediend, overgaan voordat het wijzigingsvoorstel door de directie is geaccepteerd overeenkomstig de acceptatieprocedure. 02 De aannemer is verplicht de door de directie voorgestelde wijzigingen op eerder geaccepteerde documenten uit te voeren, tenzij hij aan de directie aantoont dat daardoor meer van hem verlangd wordt dan redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, gezien de consequenties van de door de directie voorgestelde wijzigingen. 03 Indien de aannemer van mening is dat de door de directie voorgestelde wijzigingen meerwerk opleveren, zal hij dit per direct als meerwerk aan de directie melden. Indien de directie van mening is dat de door haar voorgestelde wijzigingen minderwerk opleveren, zal zij dit per direct aan de aannemer melden.
01 24
BESLECHTING VAN GESCHILLEN
Bladnr. 35
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 24 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN 01 Het bepaalde in paragraaf 49 leden 1, 4 en 5 van de U.A.V. 1989 vervalt. In de leden 2 en 3 van paragraaf 49 van de U.A.V. 1989 wordt "de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland" vervangen door "de bevoegde rechter te Rotterdam". 02 Het bepaalde in paragraaf 43a lid 4 van de U.A.V 1989 komt te vervallen. 03 Het bepaalde in paragraaf 48 lid 2 van de U.A.V 1989 komt te vervallen. 04 In paragraaf 50 lid 1 van de U.A.V. 1989 wordt "de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland" vervangen door "de bevoegde rechter te Rotterdam".
01 25
ONDERAANNEMING
01 25 01
ALGEMEEN 01 De gemeente Rotterdam wenst zaken te doen met betrouwbare, integere partners. Voor de onderhavige opdracht worden voor alle in te zetten onderaannemers de uitsluitinggronden van artikel 3.5.1, 3.5.2 en 3.5.4 van het ARW 2012 relevant geacht. Indien de aannemer bepaalde onderdelen van het werk in onderaanneming laat uitvoeren moet hij, voor elke voor het werk in te schakelen onderaannemer, aan de directie van het werk een door deze onderaannemer ingevulde en ondertekende eigen verklaring verstrekken inzake het niet in omstandigheden verkeren zoals bedoeld in artikel 3.5.1, 3.5.2 en 3.5.4 van het ARW 2012. Tevens dient hij een kopie over te leggen van zijn inschrijving in het handelsregister. De opdrachtgever behoudt zich het recht voor alsnog officiële bewijsstukken te vragen.
01 25 02
KETENAANSPRAKELIJKHEID / ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN / VREEMDELINGENARBEID 01 KETENAANSPRAKELIJKHEID Op de opdracht wordt de Wet Ketenaansprakelijkheid (thans onderdeel van de Invorderingswet) geacht van toepassing te zijn. Indien de aannemer van mening is dat dit voor de door hem uit te voeren opdracht niet geldt, dan kan hij schriftelijk en gemotiveerd aan opdrachtgever verzoeken om ontheffing van dit artikel met betrekking tot de ketenaansprakelijkheid. Opdrachtgever blijft in geval van gerede twijfel gerechtigd om toepassing van de Wet Ketenaansprakelijkheid te verlangen. Eventuele ontheffing van dit artikel met betrekking tot de ketenaansprakelijkheid laat de overige bepalingen van dit artikel met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en/of vreemdelingenarbeid onverlet. 02 VERKLARING OMTRENT BETALINGSGEDRAG De aannemer of onderaannemer dient gedurende de looptijd van het aangenomen werk, zo spoedig mogelijk na opdracht en vervolgens na het verstrijken van elk kalenderkwartaal aan de opdrachtgever de meest recente verklaringen van de belastingdienst verstrekken omtrent zijn betalingsgedrag inzake de afdracht van loonbelasting en sociale verzekeringspremies. 03 ONDERAANNEMERS/PERSONEEL VAN DERDEN De aannemer mag bij de uitvoering van het werk slechts gebruik maken van personeel dat hem door derden ter beschikking is gesteld, indien hij daarvoor schriftelijke toestemming van de opdrachtgever heeft gekregen. De aannemer blijft niettemin jegens de opdrachtgever voor bedoeld personeel ten volle verantwoordelijk. Alle voor het werk in te schakelen onderaannemers moeten een geblokkeerde rekening (g-rekening) hebben geopend als bedoeld in de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004. Onder de geblokkeerde rekening wordt mede verstaan het door de aannemer aan te houden depot bij de Belastingdienst, zoals bedoeld bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel "vervanging g-rekeningstelsel door depotstelsel" (Kamerstukken 31301). 04 AFDRACHT PREMIES, SOCIALE VERZEKERINGEN EN LOONBELASTING De aannemer verschaft zo spoedig mogelijk na de opdracht van het werk de gegevens als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten-en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004. De aannemer moet op elke declaratie uitdrukkelijk het loonkosten bestanddeel van het gedeclareerde bedrag vermelden. Niettemin is de opdrachtgever gerechtigd in bijzondere omstandigheden het gedeelte van de aannemingssom dat betrekking heeft op de door de aannemer voor zijn werknemers verschuldigde loonbelasting en sociale premies rechtstreeks aan de ontvanger over te maken. De opdrachtgever zal deze stortingen in mindering brengen op de door hem verschuldigde termijnen van de aannemingssom. Voordat de
Bladnr. 36
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
opdrachtgever daartoe overgaat, zal hij de aannemer daarover schriftelijk inlichten. 05 VREEMDELINGENARBEID / ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN De aannemer dient er voortdurend op toe te zien dat er op het werk geen arbeid wordt verricht die in strijd is met hetgeen is gesteld bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Arbeidsomstandighedenwet. In dit kader dient de aannemer onder andere maar niet uitsluitend: zich ervan te vergewissen dat natuurlijke personen te allen tijde een geldig legitimatiebewijs als omschreven in artikel 1, eerste lid onder 1° t/m 3° van de Wet op de identificatieplicht op het werk bij zich hebben. De aannemer legt het identiteitsbewijs aan de opdrachtgever over alvorens betrokkene zijn werkzaamheden ter uitvoering van deze opdracht aanvangt; de opdrachtgever toe te staan onaangekondigd controles uit te voeren ter zake, waar en op welk tijdstip dan ook, alsmede om van werknemers van de aannemer de identiteit vast te stellen, de echtheid en geldigheid van het identiteitsbewijs van betrokkenen vast te stellen en zonodig melding te maken bij de Arbeidsinspectie en/of politie van (mogelijke) overtreding van de Wav. De aannemer zal de betrokken werknemers verplichten aan deze controles mee te werken; elke week de opdrachtgever een werkstaat te verstrekken, bevattende de namen en gewerkte uren van alle werknemers die aan het project gewerkt hebben; voor zover van toepassing, tewerkstellingsvergunningen voor vreemdelingen, werkzaam ter uitvoering van deze opdracht, aan te vragen; op verzoek van de opdrachtgever (of diens rechtsopvolger) een verklaring te verstrekken die is opgemaakt door een registeraccountant en waaruit blijkt dat het personeel alle rechten ontvangt die voortvloeien uit de CAO en dat de loonbelasting en sociale premies volgens de wettelijke richtlijnen worden afgedragen. 06 VRIJWARING De aannemer vrijwaart de opdrachtgever voor alle eventuele aanspraken van de betreffende bevoegde instanties, indien de aannemer, en/of de door de aannemer ingeschakelde onderaannemers, het bepaalde bij of krachtens de Wet Ketenaansprakelijkheid, de Wet arbeid vreemdelingen of de Arbeidsomstandighedenwet overtreden, alsmede tegen eventuele verhaalaanspraken van onderaannemers, alsmede tegen alle uit de overtreding voortvloeiende schade (als inkomensderving of aanspraken van derden). De opdrachtgever is gerechtigd de betreffende aanspraken en schade te verrekenen met de nog openstaande betalingen aan de aannemer. Indien dat bedrag niet toereikend is, zal de aannemer het (resterende) bedrag uiterlijk binnen 14 dagen, gerekend vanaf het moment waarop de opdrachtgever om betaling heeft verzocht, betalen aan de opdrachtgever. Ingeval van onderaanneming legt de Opdrachtnemer de verplichtingen als genoemd in dit artikel volledig en onverkort naar de onderaannemer door, inclusief de verplichting deze op zijn beurt weer op te leggen aan eventuele subonderaannemers, maar blijft zelf verantwoordelijk voor de naleving van de betreffende regelgeving. 01 26
WERKEN NABIJ INSTALLATIES ONDER ELEKTRISCHE SPANNING
01 26 01
ALGEMEEN 01 Werkzaamheden in de nabijheid van delen van een elektrische installatie, zoals rij-, span- of contact- draden, waarbij de afstand in verticale projectie kleiner is dan 5,00 m, mogen alleen worden uitgevoerd met inachtneming van de bepalingen in deze paragraaf. Werkzaamheden aan de hier bedoelde onderdelen van die installatie mogen alleen door, of volgens een speciaal daarvoor gegeven opdracht onder toezicht van, personeel van de beheerder van die elektrische installatie worden uitgevoerd. 02 Tot de in deze paragraaf bedoelde delen van een elektrische installatie, zoals bijv. rij-, span- of contactdraden, worden onder meer bedoeld de bovenleidingen van trams, de contactdraden van rijdende kranen en de overige onder spanning staande delen van elektrische installaties, zoals onder meer schakelaars, bliksemafleiders en dergelijke. 03 Werkzaamheden door personen in de nabijheid van rij-, span- of contactdraden en overige delen van de installatie, waarbij de afstand in verticale projectie kleiner is dan 5,00 m, mogen alleen worden verricht indien door of vanwege de installatieverantwoordelijke de spanning is uitgeschakeld, aansluitend de toestand is gecontroleerd op het spanningsloos zijn en overigens alle door of vanwege de installatieverantwoordelijke te ondernemen procedurele acties zijn uitgevoerd en bevestigd. Indien uitschakelen niet mogelijk is mogen de hier bedoelde werkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd onder toezicht van of vanwege de installatieverantwoordelijke, die, volgens een speciaal
Bladnr. 37
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
daarvoor gegeven opdracht, maatregelen moet nemen om een gevaarloos verloop van de werkzaamheden te waarborgen. 04 Het verrichten van werkzaamheden boven een onder spanning staande bovenleiding-installatie is niet toegestaan. Uitzondering hierop is alleen mogelijk dan nadat de betrokken beheerder van de installatie hiervoor vooraf toestemming heeft gegeven, waarmee betrokkenen zich verbinden tot het zich houden aan de door die beheerder aangegeven voorwaarden. Alsdan uit te voeren werkzaamheden mogen niet eerder aanvangen dan nadat de toestemming van de betrokken beheerder aan de directie aantoonbaar is gemaakt. 05 Het werken met afgeschermd materieel in de nabijheid van een onder spanning staande bovenleiding-installatie, zonder alle verdere als in deze paragraaf bedoelde maatregelen, is niet toegestaan. 01 26 02
DOOR OF VANWEGE DE OPDRACHTGEVER TE NEMEN MAATREGELEN 01 Door of vanwege de opdrachtgever kan beoordeeld worden of de veiligheid voldoende is gewaarborgd terzake het werken onder of in de nabijheid van delen van een elektrische installatie, zoals rij-, span- of contactdraden. 02 De hoogte-instelling van hoogtebegrenzers dient per werklocatie onder aanwijzen van de directie te worden ingesteld en regelmatig te worden gecontroleerd. 03 Indien naar het oordeel van de directie niet onverminderd kan worden voldaan aan het gestelde in lid 01, zal de directie die maatregelen treffen die nodig zijn om de voorkomende werkzaamheden uit te voeren bij een spannings- loze toestand van de bedoelde delen van de elektrische installatie, zoals rij-, span- of contactdraden.
01 26 03
VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER 01 Indien met werktuigen of lange voorwerpen, waarmee aanraking van draden mogelijk is, onder of in de nabijheid van rij-, span- of contactdraden werkzaamheden moeten worden verricht, dienen zodanig maatregelen te worden getroffen, dat de afstand tussen werktuig en leiding en/of overige delen van de installatie niet kleiner kan worden dan 0,50 m. 02 De in lid 01 bedoelde werktuigen, zoals mobiele kranen, graafwerktuigen, kraanwagens en dergelijke, dienen te zijn voorzien van een goed functionerende hoogtebegrenzer. De hoogte-instelling dient per werklocatie onder aanwijzen van de directie te worden ingesteld en regelmatig te worden gecontroleerd. 03 Indien, naar het oordeel van de directie of anderszins, de in lid 02 bedoelde hoogtebegrenzer niet voldoende waarborgen biedt om aan de in lid 01 gestelde norm van 0,50 m te voldoen, of indien het aanbrengen van de hoogte- begrenzer niet mogelijk is, dient een speciaal door de aannemer aan te stellen veiligheidspersoon controle uit te oefenen op het voldoende afstand bewaren tot rij-, span- of contact- draden en overige delen van de installatie. De afstandsnorm wordt in dat geval vergroot naar ten minste 1,00 m. De aangestelde veiligheidspersoon mag gedurende de werkzaamheden met bedoelde werktuigen onder of in de nabijheid van rij-, span- of contactdraden niet worden belast met andere werkzaamheden. De aanwijzingen van de hier bedoelde veiligheidspersoon zijn bindend voor de bedienende persoon van het werktuig. 04 De bedieningspersonen van de werktuigen en de zo mogelijk aangewezen veiligheidspersonen dienen vakbekwaam te zijn en moeten voldoende ervaring hebben met werkzaamheden in vergelijkbare situaties. Deze personen mogen hun werkzaamheden niet eerder aanvangen dan na toestemming van de directie.
01 27
DUURZAAMHEID- EN MILIEU-EISEN
Bladnr. 38
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 27 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
MOBIELE MACHINES 01 De bij uitvoering van werkzaamheden in te zetten mobiele dieselwerktuigen voldoen minimaal aan de emissie-eisen overeenkomend met: Vermogen 18-75 kW fase II bij gebruik < 8 uur per etmaal; fase II met roetfilter bij gebruik > 8 uur per etmaal; Vermogen 75-560 kW fase II met roetfilter ongeacht de gebruiksduur. 02 Mobiele machines dienen gebruik te maken van gasolie welke voldoet aan de NEN-EN-590, zwavelgehalte maximaal 10 mg/kg.
01 27 02
VRACHTWAGENS 01 Alle voor transport in te zetten vrachtwagens moeten tenminste voldoen aan één van de volgende eisen: dieselmotor euroklasse IV of hoger; gebruik van een alternatieve brandstof anders dan diesel. Bijzondere voertuigen die na 1 juli 2013 nog recht hebben op ontheffing, zullen een verlenging van die ontheffing krijgen tot en met 31 december 2013, mits de voertuigen in de tussentijd niet al de leeftijd van 13 jaar bereiken. Hierboven gestelde eisen zijn conform de milieuzone in Rotterdam.
01 27 03
HYDRAULISCHE OLIE 01 Oliën en vetten die gebruikt worden op het werk moeten voldoen aan eisen van klasse II voor biologische afbreekbaarheid en toxiciteit. Oliën en vetten voldoen aan deze eisen als: a) De basisolie in het product gemakkelijk biologisch afbreekbaar is volgens de Europese gevaarlijke stoffenrichtlijn 67/548 EG (met uitzondering van het 10 dagen criterium). b) De acute aquatische toxiciteit (EC/LC50) van het product groter is dan 100 mg/l, volgens zowel OECD 201 als OECD 202. c) Het product niet één, meerdere of combinaties van de volgende R-zinnen dient te vermelden volgens EG-richtlijn 1999/45 EG: R 39, R 40, R 42, R 43, R 45, R 46, R 48, R 49, R 60, R 61, R 62, R 63, R 64 of R 68. Indien het product voorzien is van één van de volgende keurmerken: de Zweedse Standaard SS155434 of SS155470 (klasse B of C), Blauer Engel (RAL-UZ 79 of RAL-UZ 64), wordt in ieder geval aan de minimumeis voldaan
01 27 04
KORTING I.V.M. NIET VOLDOEN AAN MILIEUEISEN 01 Voor elke door de directie geconstateerde overtreding kan een korting aan de aannemer worden opgelegd, groot € 1.000,- per overtreding. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
01 28
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN CONSTRUCTIES EN INSTALLATIES
Bladnr. 39
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
01 28 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
TEKENINGEN CONSTRUCTIES 01 Het tekenwerk moet aan de volgende specificaties voldoen: alle tekeningen voorzien van hoofdmaten, situatie en beknopt overzicht van de plaats van betreffende onderdelen; de werktekeningen direct boven het hoofd voorzien van een verwijzing naar de betreffende overzichttekeningen; de overzichttekeningen voorzien van een verwijzing naar de betreffende werktekeningen; het tekeninghoofd moet bevatten: a) een beschrijving van de onderdelen; b) de plusmaten waarop de onderdelen zich bevinden; c) een omschrijving van het werk. alle onderdelen moeten volledig worden uitgetekend; maatvoeringen dienen volledig en duidelijk te zijn aangegeven; maatafwijkingen dienen te zijn aangegeven; indin van toepassing dienen boutdiameters en lasafmetingen duidelijk te zijn aangegeven; de op- en bijschriften op de tekeningen moeten in de Nederlandse taal zijn gesteld. 02 Van de gemaakte tekeningen en berekeningen moeten overzichtslijsten worden samengesteld, waarop de revisies en de status worden bijgehouden.
01 28 02
BEREKENINGEN CONSTRUCTIES 01 Specificatie rekenwerk. Het rekenwerk moet aan de volgende specificaties voldoen: berekeningen moeten worden uitgevoerd met internationaal gebruikte symbolen en SI-eenheden; berekeningen moeten duidelijk van opzet zijn, overzichtelijk en gemakkelijk toegankelijk en wel zodanig dat ze door de directie goed te beoordelen zijn; berekeningen moeten zodanig ingericht zijn dat ze op zichzelf staand en controleerbaar zijn; aan de berekeningen moeten zijn toegevoegd de berekeningsfilosofieën, uitgangspunten, randvoorwaarden en toegepaste voorschriften; in overleg met de directie moeten vooraf de te beschouwen belastingen, belastingcombinaties, berekeningswijze en schematisatie worden vastgesteld; voor berekeningen die met een computer worden uitgevoerd komt daar nog bij dat vermeld moet worden welk programma is gebruikt; ter verduidelijking van een sterkteberekening dient deze van tekeningen te worden voorzien waarin is aangegeven hoe het te berekenen onderdeel is geschematiseerd; er dient een omschrijving van het rekenmodel gegeven te worden, voorzien van alle bijzonderheden zoals maten, stijfheden, materiaaleigenschappen, opleggingen, enz.; bij gebruik van een eindig elementenprogramma dienen tekeningen van het elementenmodel getoond te worden die met behulp van de computer zijn getekend; op deze tekeningen dient ter controle van de invoer de inrichting van het elementennet, voorzien van knoopnummers en elementnummers, duidelijk aangegeven te zijn; van de belastingen moet aangegeven worden hoe deze zijn bepaald en hoe en waar deze op de constructie aangrijpen; de resultaten dienen overzichtelijk vermeld en van een toelichting te worden voorzien; een globale handberekening dient ter controle meegeleverd te worden. 02 Van de gemaakte berekeningen moeten overzichtslijsten worden samengesteld, waarop de revisies en de status worden bijgehouden.
01 28 03
EINDDOCUMENTATIE INSTALLATIES 01 Einddocumentatie dient te omvatten : revisietekeningen (as built) van alle door de aannemer te maken tekeningen; berekeningen (as built) van alle door de aannemer te maken berekeningen; schema's (blok-, aansluitschema e.d.); ingestelde meetbereiken; materiaalcertificaten; keuringsrapporten do; keuringsrapporten ndo; meetrapporten fabricage; meetrapporten montage; V&G-plan en Dossier; 02 De einddocumentatie moet door de aannemer geleverd : In 4-voud : mappen met inhoudsopgave met daarin alle documenten op A4 formaat; vier CD's met daarop, per CD, alle documenten in pdf-formaat; vier USB sticks met daarop, per USB stick, alle documenten in pdf-formaat;
Bladnr. 40
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
01 30
UITVOERING
01 30 01
BOUWVERGADERINGEN 01 De directie zal voor aanvang van het werk een bouwvergadering houden. Indien de aard van het werk hiertoe aanleiding geeft zullen meerdere bouwvergaderingen worden gehouden. De directie zal hiervan de besprekingsverslagen opstellen.
01 30 02
BETALINGEN INZAKE KOSTEN VOOR PRECARIO 01 De verplichtingen van de aannemer omvatten mede de betalingen van precario. De kosten voor precario dienen te zijn begrepen in de aannemingssom. De aannemer dient ten minste rekening te houden met de volgende vanwege de belastingdienst te heffen belastingen: bij infrastructurele werken die worden aangelegd in opdracht van de gemeente, zal alleen de oppervlakte die wordt ingenomen door de bouwketen, sanitaire voorzieningen, werktuigen en apparatuur van de aannemer in de heffing worden betrokken. Verwezen wordt naar de belastingdienst kantoor Rotterdam; bij opvragen van informatie te verwijzen naar het schrijven van de Directeur Belastingdienst aan de Algemeen Directeur Stadsontwikkeling Rotterdam met kenmerk FTZ/JZ/06JZSvdV171, d.d. 17 augustus 2006.
01 30 03
DAGBOEK, LIJSTEN, RAPPORTEN 01 In afwijking van het bepaalde in paragraaf 27 lid 1 van de U.A.V. 1989 zal de directie geen weekrapporten, maar een dagboek bijhouden, als bedoeld in paragraaf 27 lid 6 van de U.A.V. 1989 teneinde de administratieve last te beperken. 02 In afwijking van het bepaalde in paragraaf 27 lid 1 van de U.A.V. 1989 zal de directie in het dagboek geen aantekeningen opnemen betreffende de aan- en afvoer van materieel en hulpmiddelen. De toezichthouder / directievoerder is niet 100% op het werk aanwezig en is dus niet in staat de aanen afvoer van materieel en hulpmiddelen te constateren. 03 Het in lid 01 genoemde dagboek zal per dag worden bijgehouden. De dagboeken zullen uiterlijk op de dinsdag na de week waarop de dagboeken betrekking hebben, ter accordering aan de aannemer worden voorgelegd.
01 30 04
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN AANNEMER I.V.M. ORDE EN NETHEID 01 Gedurende de uitvoering dient de aannemer zorg te dragen voor orde en netheid in het werkgebied overeenkomstig de richtlijn "Bijbehorende verplichtingen aannemer in verband met orde en netheid werkgebied". 02 Indien de aannemer ter zake orde en netheid in het werkgebied in gebreke blijft en/of door of vanwege de directie gegeven opdrachten tot herstel of verbetering van een situatie niet nakomt, kan per geval en per dag een korting van tweehonderdenvijftig euro ( € 250,--) worden toegepast. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
Bladnr. 41
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
11
SLOOPWERK
11 02
EISEN EN UITVOERING
11 02 02
UITVOERING 01 Gedurende het werk mogen tijdens werkuren losliggende materialen niet onbeheerd blijven. Buiten werkuren mogen zich in het werkgebied en de omgeving ervan geen losliggende materialen bevinden. 02 Lichte materialen welke zich in, op en nabij het werk bevinden dienen te worden opgeslagen in deugdelijk afgesloten containers.
11 02 03
SELECTIEF SLOPEN BETONCONSTRUCTIE 01 Van de te maken sparingen en sleuven of het gedeeltelijk slopen van betonconstructies, waarvan de vlakken van de te handhaven constructie zichtbaar moeten worden aangeheeld, moet het sloopwerk zo strak en kantig mogelijk worden uitgevoerd. 02 De eventueel te handhaven wapening moet onbeschadigd blijven en moet worden ontdaan van betonresten. 03 Het gebruik van explosieven is niet toegestaan
11 03
INFORMATIE-OVERDRACHT
11 03 02
BELENDINGEN 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 11.03.02 lid 02 van de Standaard 2010 zal de aannemer voordat met de uitvoering van het sloopwerk wordt begonnen, door een erkend en daartoe gespecialiseerd bedrijf, ter goedkeuring van de directie, een rapport laten opmaken van de staat waarin de belendingen verkeren. Een afschrift hiervan dient voor de aanvang van de werkzaamheden te worden overgelegd aan de directie.
11 03 03
VRIJGAVE-METING I.V.M. ASBEST 01 Indien er in verband met asbest werkzaamheden moeten worden uitgevoerd dient de aannemer minstens één dag voor de ("vrijgave"-)meting de directie op de hoogte te stellen.
11 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES
11 04 02
WEG TE VOEREN OUDE BOUWSTOFFEN, VRIJKOMEND PUIN 01 Uit het werk vrijkomend puin (metsel-, beton- en asfaltpuin) dat door de aannemer in door de firma "Beelen BV" op het werk ter beschikking gestelde middelen moet worden gestort, zal door de firma "Beelen BV" worden weggevoerd naar de brekerij in beheer bij deze firma. De aannemer dient de logistiek voor het afvoeren van het puin af te stemmen met de firma "Beelen BV". Hiervoor dient de aannemer minimaal 24 uur van te voren contact op te nemen met de firma "Beelen BV". Alleen op basis van stortbon/begeleidingsbrief waarbij 1,2 en 3 volledig en duidelijk leesbaar ingevuld moet zijn en de ondertekening links onder ook nog eens in blokletters, in geval het factuuradres een onderdeel van de gemeente is moet ook het boekingsnummer (= projectnummer, bestaande uit werknummer en taakcode) zijn ingevuld..", Tel: 088-2600100, Fax: 088-2600101 De aannemer dient zorg te dragen voor een vlotte afhandeling van het laden van de transportmiddellen van de firma "Beelen BV.". 02 Transport van puin naar de brekerij moet worden begeleid door een transportbon van de Gemeente Rotterdam. De aannemer dient hiervoor zorg te dragen. Voor het verstrekken van de puintransportbon gelden de volgende regels: a. Transporten van puin moeten minimaal 24 uur van tevoren worden gemeld bij de directie; b. Het aantal te verwachten puintransporten per dag moet worden opgegeven; c. Na opgave van het gestelde in sub a en b zullen, op werkdagen voorafgaand aan de dag van het transport, de benodigde puintransportbonnen worden verstrekt; d. Indien puintransporten, waarvoor puintransportbonnen zijn verstrekt, niet doorgaan, moet dit binnen 24 uur worden doorgegeven aan de directie.
Bladnr. 42
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
11 04 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
WEG TE VOEREN OUDE BOUWSTOFFEN, OVERIG VRIJKOMEND MATERIAAL 01 Uit het werk vrijkomend overig materiaal (niet zijnde metsel-, beton- en asfaltpuin als bedoeld in art. 11.04.03) dat door de aannemer in door de firma "Sita Recycling Services" op het werk ter beschikking gestelde containers moet worden gestort, zal door de firma "Sita Recycling Services" worden weggevoerd. De aannemer dient de logistiek voor het storten in de containers van het vrijkomend overig materiaal af te stemmen met de firma "Sita Recycling Services". Hiervoor dient de aannemer minimaal 24 uur van te voren contact op te nemen met "Sita Recycling Services", telefoon nr. 010-4287777 onder vermelding van locatie, werknummer, afvalsoort en de gewenste datum van plaatsing van een container of afvoer van een container te regelen. De aannemer dient zorg te dragen voor een tijdige melding aan de firma "Sita Recycling Services" voor wisseling van de container en/of aan- en afvoer van de container. 02 Transport van overig materiaal (niet zijnde metsel-, beton- en asfaltpuin als bedoeld in art. 11.04.02) naar een buiten het werkterrein gelegen locatie moet worden begeleid door een volledig ingevuld en ondertekend geleidebiljet. De aannemer dient voor de nodige gevens zorg te dragen. In verband met het verstrekken van de gegevens gelden de volgende regels: a. De aannemer dient per herkomstlokatie tenminste 2 werkdagen voorafgaand aan de eerste afroep schriftelijk een opgave te doen aan "Sita Recycling Services"; b. Daarbij tenminste de volgende gegevens te vermelden: - adres; - werknummer gemeente Rotterdam; - contactpersoon gemeente Rotterdam; - factuuradres; - verwachte planning.
11 04 04
CONTAINERS 01 Het aanwezige puin en bouw- en sloopafval moet direct in containers worden opgeslagen en worden afgevoerd, verder dient gedurende de sloopperiode in het weekend de straat vrij te zijn van containers.
11 04 05
ASBEST OF BODEMVERONTREINIGING 01 Wanneer de aannemer asbest c.q. bodemverontreiniging aantreft, welke niet in het bestek is vermeld, dient hij de directie hiervan onverwijld op de hoogte te stellen. De aannemer is verplicht alle medewerking te verlenenopdat een nader door derden uit te voeren onderzoek of sanering onbelemmerd kan plaatsvinden. Zonodig dient het werkschema in overleg met de directie hierop te worden aangepast.
11 04 06
VRIJKOMENDE SITEX-DEUREN 01 Indien de aannemer stalen deuren, type "Sitex-deuren", aantreft in de te slopen opstallen dient hij hiervan onverwijld de directie op de hoogte te stellen. Kosten als gevolg van beschadigde of verdwenen "Sitex-deuren" zijn voor rekening van de aannemer.
11 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
11 05 01
WERKTERREIN EN OPENBAAR GEBIED 01 De aannemer moet tijdens de sloopwerkzaamheden of tijdens het laden van puin en dergelijke op middelen van vervoer door middel van natspuiten de stofvorming bestrijden. 02 De aannemer moet voorzieningen treffen om beschadigingen als gevolg van afvallende en/of afkomende materialen aan de openbare weg te voorkomen. De aannemer stelt de directie op de hoogte van de door hem te nemen maatregelen.
Bladnr. 43
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
17
VERONTREINIGDE GROND EN VERONTREINIGD WATER
17 01
BEGRIPPEN - VERONTREINIGDE GROND EN VERONTREINIGD WATER, ALGEMEEN (VGVWA)
17 01 01
ALGEMEEN (VGVWA) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 17.01.01 van de Standaard 2010 is te verstaan onder: a. verontreinigde grond: de grond met de zich daarin bevindende verontreinigende stoffen waarvan de aard en de concentratieniveaus in het bestek zijn vermeld; b. verontreinigende stoffen: stoffen of componenten van stoffen, genoemd in de door het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer opgestelde en in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerde 'Circulaire bodemsanering 2009 zoals gewijzigd op 3 april 2012' en het 'Besluit bodemkwaliteit'; c. achtergrondwaarde: de respectieve concentratieniveaus, vermeld in het 'Besluit bodemkwaliteit', voor de beoordeling van concentratieniveaus van diverse verontreinigende stoffen in de grond; d. streefwaarde: de respectieve concentratieniveaus, vermeld in de 'Circulaire bodemsanering 2009 zoals gewijzigd op 3 april 2012', voor de beoordeling van concentratieniveaus van diverse verontreinigende stoffen in het grondwater; e. interventiewaarde: de respectieve concentratieniveaus, vermeld in de 'Circulaire bodemsanering 2009 zoals gewijzigd op 3 april 2012', voor de beoordeling van concentratieniveaus van diverse verontreinigende stoffen in de bodem.
17 01 02
DEELSTROMEN EN PROCESWATER (VGVWA) 01 In aanvulling op artikel 17.01.02 lid 01 van de Standaard 2010 is te verstaan is onder: e. fijn puin: steenachtig materiaal met een afmeting van 2x2x2 mm tot 32x32x32 mm; f. grof puin: steenachtig materiaal met een afmeting groter dan 32x32x32 mm; g. afval: bodemvreemde stoffen (uitgezonderd puin) zoals slakken, sintels en kooldeeltjes, ijzerdelen, boomstronken, begroeiingresten, plastics, huisvuil e.d.; h. vochtgehalte: 100% minus het percentage droge stof.
17 02
EISEN EN UITVOERING (VGVWA)
17 02 01
ALGEMEEN (VGVWA) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 17.02.01 lid 02 van de Standaard 2010 ligt CROW-publicatie 132 niet ter inzage op de dag van inlichtingen.
17 02 04
VOOR-ACCEPTATIE TE REINIGEN GROND (VGVWA) 01 Bij de aanbieding van een partij wordt de fysische en chemische samenstelling van de (deel)partij alsmede de (deel)partijspecifieke en / of proceskritische parameters bekend gemaakt. Deze gegevens worden ontleend aan een bodemonderzoek, dat is uitgevoerd volgens één van de onderzoekstrategieën van de NEN 5740:2009 nl of de BRL SIKB 1000 "Monsterneming voor partijkeuringen". Het onderzoek dient te worden aangevuld met de SCG-zeefkromme.
17 02 05
INKEUREN TE REINIGEN GROND (VGVWA) 01 De grond mag niet worden gereinigd voordat de betreffende (deel)partij door de directie schriftelijk is vrijgegeven voor reiniging. De directie is gerechtigd reeds aangevoerde (deel)partijen niet vrij te geven voor reiniging, waarbij kosten voor tijdelijke opslag aan de aannemer worden vergoed. 02 De grond wordt bij levering op de reinigingslocatie ingekeurd. De aannemer wordt verondersteld bij de inkeuring aanwezig te zijn. 03 De aangevoerde grond wordt volgens VKB protocol 1001 in deelpartijen van maximaal 2.000 ton bemonsterd. 04 Indien de aannemer niet akkoord gaat met de resultaten van de inkeuring van een (deel)partij, dient hij dit binnen 48 uur na ontvangst van de resultaten aan de directie te melden.
17 03
INFORMATIE-OVERDRACHT (VGVWA)
Bladnr. 44
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
17 03 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
LOGBOEK (VGVWA) 03 Het logboek als bedoeld in artikel 17.03.02 lid 01 van de Standaard 2010 dient te allen tijde voor inzage door de directie beschikbaar te zijn. 04 Een kopie van het logboek dient wekelijks, gedateerd en ondertekend aan de directie te worden overhandigd.
17 03 03
GEGEVENS OVER ONBRUIKBARE DEELSTROMEN (VGVWA) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 17.03.03 lid 01 van de Standaard 2010 dient de aannemer, na afvoer en / of verwerking van de diverse onbruikbare deelstromen, binnen 7 dagen na een daartoe door de directie gedaan verzoek, een schriftelijke opgave met acceptatiebewijs te verstrekken van de plaats en tijdstip van verwerking. 04 In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.03.03 lid 04 van de Standaard 2010, dient de aannemer minimaal 48 uur voor aanvang van de afvoer en / of de verwerking van de onbruikbare deelstromen en / of restfracties de directie schriftelijk op de hoogte te stellen van de aard, de hoeveelheden, het tijdstip en plaats van verwerking. 05 De aannemer dient na het afronden van het werk een massabalans aan de directie te kunnen overleggen waarin alle deelstromen in hoeveelheid herkenbaar zijn, aangevuld met de bijbehorende analyselijsten van de verschillende onbruikbare deelstromen. 06 De directie is te allen tijde gerechtigd alle onbruikbare deelstromen te onderzoeken op aard en samenstelling.
17 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (VGVWA)
17 04 03
KOSTEN VAN OPSLAG OF VERWERKING DOOR HET VERWERKINGSBEDRIJF (VGVWA) 01 In afwijking van artikel 17.04.03 lid 01 van de Standaard 2010 zijn de door het verwerkingsbedrijf gemaakte kosten van opslag of verwerking van onbruikbare deelstromen voor rekening van de aannemer.
17 04 04
MILIEUKUNDIGE BEGELEIDING (VGVWA) 01 De milieukundig begeleider processturing, conform BRL SIKB 6000 "Milieukundige begeleiding van (water)bodemsaneringen en nazorg" en de bijbehorende protocollen, maakt deel uit van de directie.
17 04 05
VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSPLAN, VEILIGHEIDSKLASSE (VGVWA) 01 Indien de grond of het grondwater is verontreinigd met een of meer stoffen in concentraties boven de interventiewaarde is in het bestek en/of in het bijgevoegde V&G-plan ontwerpfase de voorlopige veiligheidsklasse aangegeven. De voorlopige veiliheidsklasse is bepaald zoals beschreven in CROW-publicatie 132 "Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water". 02 Indien de aannemer vermoedt dat het werk onder een ander veiligheidsregime dient te worden uitgevoerd, dient hij dit schriftelijk en met feiten onderbouwd, binnen twee weken na opdracht aan de directie te melden. 03 Indien geen overeenstemming over de van toepassing zijnde veiligheidsklasse tussen opdrachtgever en de aannemer wordt bereikt, zal een erkend veiligheidskundige worden gevraagd een met feiten onderbouwde definitieve uitspraak doen. De erkend veiligheidskundige wordt in overleg met de directie aangesteld. 04 De kosten verbonden aan het inschakelen van een erkend veiligheidskundige zijn voor rekening van de opdrachtgever, tenzij de veiligheidskundige de door de opdrachtgever vastgestelde voorlopige veiligheidsklasse bevestigd.
17 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VGVWA)
Bladnr. 45
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
17 05 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BEDRIJFSCONTROLE (VGVWA) 01 De aannemer dient zijn medewerking te verlenen aan controles door de directie. Controles kunnen onder meer bestaan uit: het toezicht op de verwerking van de te reinigen grond; het eventueel nemen van grondmonsters ter controle van het reinigingresultaat; de controle op de registratie van de grondstromen en/of de verwerkingsboekhouding.
17 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (VGVWA)
17 07 01
ALGEMEEN (VGVWA) 01 Min of meer variabele kosten, zoals bedoeld in CROW- publicatie 132, als gevolg van de op de uitvoering van het werk van toepassing verklaarde veiligheidsklasse(n) worden verrekend op de daarvoor bedoelde stelpost: "Stelpost inzake veiligheidsmaatregelen." 02 Als een gewijzigde veiligheidsklasse wordt overeengekomen worden uitsluitend de min of meer vaste kosten, zoals bedoeld in CROW-publicatie 132 als bestekswijziging conform paragraaf 36 van de U.A.V. 1989 met de aannemer verrekend.
17 12
EISEN EN UITVOERING - DROOG VERWERKEN VAN VERONTREINIGDE GROND (DVVG)
17 12 02
GRONDWERK (DVVG) 01 Het ontgraven van verontreinigde grond dient te worden uitgevoerd met met een tandloze bak.
17 12 03
VERVOEREN (DVVG) 01 Transportmiddelen die worden ingezet voor het transport van verontreinigde grond mogen zonder de benodigde reinigingsmaatregelen geen schoon materiaal als retourvracht vervoeren.
17 32
EISEN EN UITVOERING - GROND REINIGEN (GR)
17 32 01
REINIGING (GR) 04 De totale hoeveelheid onbruikbare deelstromen, die bij het reinigingsproces vrijkomen, mag maximaal 20% bedragen van de totale hoeveelheid te reinigen materiaal (gerekend in droge stof). 05 Indien de aannemer de te reinigen dan wel nog niet (goed) gekeurde grond wil verplaatsen, licht hij de directie hiervan per e mail of telefax minimaal 24 uur te voren in. Op een plattegrond van het terrein worden de partijen grond, met de huidige situatie en de situatie na het verplaatsen, aangegeven.
17 32 02
GEREINIGDE GROND (GR) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 17.32.02 lid 01 van de Standaard 2010 dient de gereinigde grond te voldoen aan de maximale waarde kwaliteitsklasse wonen, dan wel aan de met behulp van de bodemtypecorrectieformule gecorrigeerde waarde. 04 Nadat de directie het resultaat van de grondreiniging heeft goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.37.01 lid 06 van dit bestek, gaat de (deel)partij over in eigendom van de aannemer.
17 33
INFORMATIE-OVERDRACHT (GR)
17 33 02
PLAN VAN AANPAK (GR) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.33.02 lid 01 van de Standaard 2010 dient het plan van aanpak (V&G-plan uitvoeringsfase) ten behoeve van de grondreiniging tevens de volgende gegevens te bevatten: g. een omschrijving van het reinigingsproces en een plattegrond van de installatie; h. informatie over de onbruikbare deelstromen, betreffende: de aard en omvang; het moment van verwerken; de plaats waar deze zullen worden verwerkt of opgeslagen en eventueel via welke tijdelijke opslaglocatie. i. een tijdsplanning waarin de ontvangst, inkeuring, reiniging, uitkeuring en oplevering zijn opgenomen.
Bladnr. 46
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
17 33 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
LOGBOEK (GR) 02 In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.33.03 van de Standaard 2010 dient de aannemer als onderdeel van het logboek tevens een vervoersregistratie van alle aangevoerde grond bij te houden. De vervoersregistratie dient de volgende gegevens te bevatten: a. kenteken en naam transporteur; b. datum en tijd van vertrek en aankomst; c. afvalstroomnummer; d. grondsoort lading en hoeveelheid in kilogrammen; e. locatie van herkomst, zoals straat met eventueel huisnummer(s) en bestemming van elke lading; f. bestekspostnummer(s) waar het vervoer betrekking op heeft; g. afschrift van een weegbon van een geijkte weegbrug, conform het bepaalde in lid 03; h. afschrift van het transportgeleidebiljet. 03 Op de weegbon dient te zijn aangegeven: het bruto en netto gewicht; het kenteken van de vrachtwagen; het VIHB-nummer van de transporteur; de datum en tijdstippen van weging.
17 33 04
ANALYSERESULTATEN (GR) 01 In afwijking van artikel 17.33.04 lid 01 van de Standaard 2010 worden de analyseresultaten van de gereinigde grond uiterlijk twee werkdagen na ontvangst door de aannemer aan de directie ge-e-maild.
17 34
RISICOVERDELING EN GARANTIES (GR)
17 34 01
VERONTREINIGENDE STOFFEN (GR) 01 In aanvulling op 17.34.01 lid 01 van de Standaard 2010 zijn eventuele risico's door niet onderzochte (uitlogings)parameters des aannemers zodra de grond in eigendom is overgegaan naar de aannemer. 02 De gereinigde grond zal zonodig op die stoffen worden geanalyseerd, die tijdens het reinigingsproces door de aannemer zijn toegevoegd of ontstaan.
17 35
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (GR)
17 35 01
VERPLICHTINGEN AANNEMER (GR) 01 De aannemer levert indien nodig hand- en spandiensten bij het nemen van monsters ten behoeve van in- en uitkeuring, en zorgt dat de monstername op de juiste wijze kan geschieden. De aannemer draagt ervoor zorg dat de te bemonsteren depots niet hoger zijn dan 3,5 meter en dat deze tijdens de bemonstering niet zijn afgedekt. 02 Op de reinigingslocatie dient een afzonderlijke ruimte, voorzien van bureau en stoel, ter beschikking van de directie te zijn. Deze dient daar ongestoord te kunnen telefoneren. 03 De directie dient vrije toegang te genieten tot het terrein van de aannemer voor het uitvoeren van zijn controlewerkzaamheden. De aannemer verstrekt de directie alle actuele informatie betreffende ligging van de partijen op een plattegrond, geschatte tonnages en planning voor de reiniging per (deel)partij. 04 In aanvulling op CROW-publicatie 132 dient de reiniger de transportbak na het lossen van de te reinigen grond ook aan de binnenzijde te reinigen indien de transporteur hem hiertoe verzoekt.
17 37
MEET- EN VERREKENMETHODEN (GR)
Bladnr. 47
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
17 37 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
CONTROLE KWALITEITSEISEN GEREINIGDE GROND (GR) 01 In afwijking van artikel 17.37.01 lid 01 van de Standaard 2010 geschiedt de controle op de kwaliteitseisen van gereinigde grond overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit, zoals nader uitgewerkt in de BRL SIKB 7500 "Bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie" en SIKB-protocol 7510 "Procesmatige ex situ reiniging van grond en baggerspecie". 02 In aanvulling op artikel 17.37.01 lid 02 van de Standaard 2010 dient het laboratorium AP04 geaccrediteerd te zijn voor monsterbehandeling, analyse en uitloogonderzoek. 03 In afwijking van artikel 17.37.01 lid 03 van de Standaard 2010 zijn de kosten van het onderzoeken en analyseren van de grondmonsters voor rekening van de aannemer. 04 In aanvulling op SIKB-protocol 7510 "Procesmatige ex situ reiniging van grond en baggerspecie" dient het standaardparameterpakket overeenkomstig NEN 5740 ten behoeve van de uitkeuring van gereinigde grond te worden aangevuld met de parameter arseen. 05 De reinigingseisen worden bij biologische grondreiniging gecorrigeerd aan de hand van het humuspercentage (het te hanteren humuspercentage is minimaal 2% en maximaal 30%). Het te hanteren humuspercentage is het percentage zoals dit voor aanvang van de reiniging wordt vastgesteld, tenzij het percentage humus na reiniging lager is. In dat geval wordt het humuspercentage na reiniging gehanteerd. 06 Eén (deelpartij uit een) reinigingspartij wordt goedgekeurd indien: de verhouding tussen de analyseresultaten van één (deel)partij kleiner is dan een factor 2,5 (Xhoogste/Xlaagste<2,5) én; de gemiddelde waarde van de analyseresultaten van één (deel)partij voor elke parameter ligt beneden de in het bestek gestelde eis. 07 Indien een (deel)partij na reiniging niet voldoet aan de reinigingseisen volgens artikel 17.32.02 lid 01, maar wel voldoet aan de emissie- en samenstellingwaarden voor de kwaliteitsklasse industrie volgens het Besluit bodemkwaliteit, wordt opnieuw reinigen van de grond niet doelmatig geacht. In voorkomende gevallen wordt een korting opgelegd. De reiniger dient bij facturatie per afgekeurde hoeveelheid 10% van de eenheidsprijs voor reiniging in te houden.
17 37 02
OPBOUW REINIGINGSPRIJS (GR) 01 In de reinigingsprijs dienen te zijn begrepen alle kosten voor het wegen en reinigen van de grond, verwerken van alle restfracties en het verwerken van de goedgekeurde gereinigde grond.
17 37 03
WEGING IN MIDDELEN VAN VERVOER (GR) 01 Bij weging in middelen van vervoer worden de vervoerde hoeveelheden grond door in- en uitweging op het terrein van de reiniger vastgesteld. 02 Als geen gebruik kan worden gemaakt van een weegbrug op het terrein van de reiniger, dient de reiniger aan te geven op welke andere locatie moet worden gewogen. De extra kosten voor transport door omrijden via een weegbrug elders komen voor rekening van de reiniger. 03 Voor de weging wordt gebruik gemaakt van een weegbrug voorzien van een geldig ijkcertificaat welke opgevraagd kan worden door de directie.
17 42
EISEN EN UITVOERING -
17 42 01
ALGEMEEN (WR) 02 Het te reinigen en gereinigde water mag niet worden gemengd met ander water. 03 Monstertappunten en meters dienen zodanig in de waterreiniginginstallatie te worden opgenomen dat zij eenvoudig te benaderen dan wel af te lezen zijn door de directie. 04 De waterreiniginginstallatie moet in en buiten bedrijf kunnen worden gesteld; afhankelijk van het debiet, of op aanwijzing van de directie. 05 De aannemer overhandigt 1 sleutel van de waterreiniginginstallatie aan de directie.
Bladnr. 48
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
17 42 05
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
INGEBRUIKNAME WATERREINIGINGINSTALLATIE (WR) 01 Voordat de waterreiniginginstallatie in gebruik wordt genomen dient deze in het bijzijn van de directie te worden beproefd. Tijdens de beproeving neemt de directie monsters van lucht en water, als bedoeld in artikel 17.47.01 en 17.47.02 van de Standaard 2010, om te controleren of voldaan wordt aan de aan de reiniging gestelde eisen. 02 Indien uit de resultaten van de van de bemonsteringen blijkt dat aan de bij de reiniging gestelde eisen wordt voldaan, kan de waterreiniginginstallatie in gebruik worden genomen. 03 De waterreiniginginstallatie moet in gebruik kunnen worden genomen voordat met enig saneringsgrondwerk wordt begonnen, waarbij bemaling noodzakelijk is.
17 42 06
GELUIDDRUKNIVEAU (WR) 01 Het totale geluiddrukniveau van de waterreiniginginstallatie op de dichtstbijzijnde gevel van een bewoond woonhuis mag niet groter zijn dan 35 dB(A). 02 De installatie dient te voldoen aan de eisen volgens de NSG-Richtlijn voor laagfrequent geluid.
17 42 07
ALARMERINGSINSTALLATIE (WR) 01 De alarmeringsinstallatie dient te bestaan uit een automatische telefooninstallatie, met 2 meldingen naar de aannemer. De adressen dienen continue bereikbaar te zijn. 02 De alarmeringsinstallatie dient de plaats van de storing aan te geven.
17 43
INFORMATIE-OVERDRACHT (WR)
17 43 01
ALGEMEEN (AANNEMER) (WR) 02 Het bepaalde in artikel 17.43.01 lid 02 vervalt. De gegevens ten behoeve van het ontwerpen van de waterreiniginginstallatie zijn vermeld in paragraaf 06 van deel 2.1.
17 43 02
PLAN VAN AANPAK (AANNEMER) (WR) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.43.02 van de Standaard 2010 dient het plan van aanpak ten behoeve van de waterreiniging tevens te bevatten: i. de opbouw en werking van de waterreiniginginstallatie (inclusief een stroomschema); j. het door de aannemer te verwachten rendement per stof van de waterreiniginginstallatie; k. de situering van de aan- en afvoerleidingen en leidingdiameters; l. de situering van de energievoorzieningen en een globale aanduiding van het kabelverloop; m. de wijze van verwerking van vrijkomende verontreinigde filtermaterialen; n. de wijze waarop wordt voorkomen dat de waterreiniging verstoord wordt door het verpompen van slib; o. de wijze waarop vandaalbestendige voorzieningen worden aangebracht.
17 43 04
ALARMERINGSPLAN (AANNEMER) (WR) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 17.43.02 dient het plan van aanpak ten behoeve van de waterreiniging tevens een alarmeringsplan te bevatten, waarin ten minste dient te zijn aangegeven waar het alarm wordt aangebracht.
17 44
RISICOVERDELING EN GARANTIES (WR)
17 44 03
LOZEN VAN WATER (WR) 01 Het gereinigde water dient op het door de directie goedgekeurde lozingspunt te worden geloosd.
17 45
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (WR)
17 45 01
STORINGEN IN HET REINIGINGSPROCES (WR) 03 Onder storing wordt tevens verstaan het niet voldoen aan de lozingseisen.
17 45 02
REPARATIE VAN STORINGEN (OPDRACHTGEVER) (WR) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 17.45.02 lid 01 van de Standaard 2010 dient de reparatie van de storing binnen 1,5 uur na constatering te zijn aangevangen.
Bladnr. 49
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
17 45 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VRIJKOMENDE VERONTREINIGDE MATERIALEN NA REINIGING (WR) 01 Tijdens en na de reiniging vrijkomende verontreinigde materialen als filters, filterzand en materialen welke niet op het openbare riool mogen worden geloosd dienen door de aannemer te worden vervoerd naar een erkend bewerking-, verwerking- of eindverwerkingbedrijf.
17 47
MEET- EN VERREKENMETHODEN (WR)
17 47 03
WATER REINIGEN (WR) 01 Bij de hoeveelheidbepaling worden de dagen dat de waterreininginstallatie door storing buiten bedrijf is geweest, vastgesteld volgens het bepaalde in artikel 17.45.01 lid 02 van de Standaard 2010, niet meegeteld.
Bladnr. 50
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
21
BEMALINGEN
21 01
BEGRIPPEN - BEMALINGEN (B)
21 01 01
ALGEMEEN (B) 01 In aanvulling op artikel 21.01.01 van de Standaard 2010 dient onder de volgende begrippen in dit bestek te worden verstaan: g.
aanbrengen bemaling: het aanbrengen van open-, bronspanningsbemaling en het bedrijfsklaar maken van de bemaling incl. het aanbrengen van de aan- en afvoerleidingen.
h.
instandhouden bemaling: ter beschikking stellen, onderhouden en het verrichten van overige werkzaamheden t.b.v. het in bedrijf houden van de bemalingsinstallatie. incl. de aan- en afvoerleidingen.
i.
verwijderen bemaling: het buiten gebruik nemen, verwijderen en schoonmaken van open-, bron- spanningsbemaling incl. het verwijderen van de aan- en afvoerleidingen.
j.
aanbrengen energievoorzieningen bemaling: het aanbrengen van energievoorzieningen t.b.v. het bedrijfsklaar maken van de bemalingsinstallatie.
k.
instandhouden energievoorzieningen bemaling: ter beschikking stellen, onderhouden, zonodig verplaatsen en verrichten van overige werkzaamheden t.b.v. het in bedrijf houden van de energievoorzieningen bemalingsinstallatie.
l.
verwijderen energievoorzieningen bemaling: het buiten gebruik nemen, verwijderen en schoonmaken van de energievoorzieningen bemalingsinstallatie.
21 02
EISEN EN UITVOERING (B)
21 02 01
ENERGIEVOORZIENING (B) 03 De aannemer dient zelf zorg te dragen voor energievoorzieningen c.q. aansluitingen op het energienet t.b.v. voeding van bemalingsinstallaties. De kosten voor het aanbrengen, instandhouden en verwijderen van deze energievoorzieningen dienen in de prijs voor het aanbrengen, instandhouden en verwijderen van bemalingsinstallaties te worden opgenomen.
21 02 02
LEIDINGSTELSEL (B) 04 In de leidingstelsels van al de bemalingsinstallaties moeten watermeters (hoeveelheid) worden opgenomen. Te allen tijde moet kunnen worden gemeten hoeveel water is afgepompt. De watermeters (hoeveelheid) aanbrengen voor het aansluitpunt op waterreinigings-installatie of voor het lozingspunt indien het water niet via de waterreinigings- installatie loopt. 05 De diameters van de leidingen dienen te zijn afgestemd op het te verpompen debiet.
21 02 03
DEBIET- / WATERMETERS (B) 01 De debiet- dan wel watermeter (hoeveelheid) volgens voorschriften fabrikant aanbrengen met voldoende rechte leiding voor en achter de debietmeter. Een kopie van de installatievoorschriften dient aan de directie te worden overhandigd. 02 De te gebruiken debiet- dan wel watermeter (hoeveelheid) dienen te voldoen aan: de meter moet zijn voorzien van een geldig calibratiecertificaat. Een kopie van dit certificaat dient voor het gebruik van de meter aan de directie te zijn overhandigd ; de meter dient van het type met droog kijkglas te zijn.
Bladnr. 51
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
21 02 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
PEILBUIZEN (B) 01 De voor de bemaling benodigde peilbuizen welke door de aannemer geplaats moeten worden dienen te voldoen aan de eisen, gesteld in "NEN 5766:2003." 02 Peilbuizen, welke door de aannemer worden ingekort t.b.v. ontgravingswerkzaamheden moeten tijdens het aanvullen weer worden opgelengd, op zodanige wijze dat het stijgwater nooit uit de peilbuis kan treden.
21 02 05
VERONTREINIGD BEMALINGSWATER (B) 01 Vrijkomend verontreinigd bemalingswater moet te allen tijde via een waterreinigingsinstallatie worden geloosd. 02 Alle materialen, inclusief de debiet- dan wel watermeters (hoeveelheid), van de bemalingsinstallatie dienen bestand te zijn tegen het te verpompen medium en de daarbij horende verontreiniginggraad zoals in bestek is aangegeven.
21 03
INFORMATIE-OVERDRACHT (B)
21 03 01
ALGEMEEN (B) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 21.03.01 lid 01 van de Standaard 2010 zullen de beschikbare gegevens tijdens het werk worden verstrekt door de directie.
21 03 03
LOZEN BEMALINGSWATER (B) 01 Voor het lozen van (bemalings)water van open bemalingen, bronbemalingen en spanningsbemalingen op de gemeentelijke riolering zijn mede van toepassing de voorschriften krachtens "het besluit lozen buiten inrichtingen". Informatie hierover is te verkrijgen bij: DCMR-milieudienst Rijnmond afdeling milieubeheer gemeenten, bureau Rotterdam 's-Gravelandseweg 565, 3119 XT Schiedam.
21 03 05
LOZING RETOURWATER OPSPUITWERK (B) 01 De lozing van het retourwater in de haven mag alleen plaatsvinden wanneer het zwevendstofgehalte gemiddeld 100 mg/liter bedraagt met een maximum van 250 mg/liter. De aannemer dient zijn bezinkveld en lozingskist hierop te dimensioneren c.q. te controleren.
21 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (B)
21 04 01
OPEN BEMALING (B) 02 In afwijking van artikel 21.04.01 lid 02 van de Standaard 2010 mogen er, na het eindigen van het gebruik van open bemalingen, geen drains of andere voorzieningen achterblijven in de grond. De benodigde kosten voor het verwijderen en eventueel storten van de te verwijderen materialen dienen in de prijs van het aanbrengen van de rioleringen te zijn inbegrepen.
21 04 02
BRON- EN SPANNINGSBEMALING (B) 01 In afwijking van artikel 21.04.02 lid 01van de Standaard 2010 mogen er, na het eindigen van het gebruik van bron- of spanningsbemalingen, geen materialen achterblijven in de grond. De benodigde kosten voor het verwijderen en eventueel storten van de te verwijderen materialen dienen in de prijs van de gebruikte bemalingen inbegrepen te zijn.
Bladnr. 52
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
21 04 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ONDERHOUDSPLICHT PEILBUIZEN (B) 01 Voor de monitoring van de bemalingen is het van essentieel belang dat geselecteerde peilbuizen bruikbaar zijn en blijven. Deze geselecteerde peilbuizen betreffen zowel de bestaande peilbuizen als de nieuwe te plaatsen peilbuizen. De locaties van de peilbuizen zijn in de bemalingsrapporten aangegeven. Wanneer gedurende de uitvoering van pompproeven, systeemproeven en/of gedurende de bemalingsperiode geconstateerd wordt dat één of meer geselecteerde peilbuizen door verstoring of door verstopping voor waarneming van de stijghoogte c.q. grondwaterstanden niet meer bruikbaar zijn, dient op eerste aanzegging door de directie herstel van onbruikbare peilbuizen plaats te vinden. De onderhoudsplicht berust bij de aannemer en betreft alle geselecteerde peilbuizen, ongeacht of storingen opgetreden bij bestaande peilbuizen of bij nieuw geïnstalleerde peilbuizen. 02 Benodigd onderhoud in verband met peilbuizen binnen het werkgebied van de aannemer komt niet voor verrekening in aanmerking, tenzij het benodigd onderhoud de aannemer niet verwijtbaar is en de aannemer naar redelijkheid en billijkheid de benodigde voorzieningen had en heeft getroffen om verstoring van (de werking van) de peilbuizen te voorkomen.
21 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (B)
21 05 01
BEMALING NABIJ BOMEN (B) 01 Bij wateronttrekking door bronbemaling nabij bomen wordt verwezen naar artikel 01.18.02 lid 04 van dit bestek.
21 05 02
DEBIETMETINGEN (B) 01 De onttrokken / geloosde hoeveelheid grondwater moet voor elke bron dagelijks afzonderlijk worden geregistreerd. 02 De aannemer verstrekt wekelijks een overzicht van de onttrokken en geloosde hoeveelheden grondwater. 03 Het totaal-overzicht per bron bevat ten minste gegevens over de situering, de datum en de hoeveelheden.
Bladnr. 53
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
22
GRONDWERKEN
22 01
BEGRIPPEN - GRONDWERKEN ALGEMEEN (GA)
22 01 01
ALGEMEEN (GA) 01 In aanvulling op artikel 22.01.01 lid 01 van de Standaard 2010 wordt verwezen naar de definities van grondsoorten zoals vermeld in artikel 24.01.02 lid 01 van de Standaard 2010
22 02
EISEN EN UITVOERING (GA)
22 02 01
ALGEMEEN (GA) 04 Onder werkgebied wordt verstaan het te ontgraven gebied en de verwerkingsgebieden.
22 02 06
OPHOGING EN AANVULLING (GA) 04 In aanvulling op artikel 22.02.06 lid 04 van de Standaard 2010 kan de verdichting ook worden gemeten met behulp van de handsondeermethode zoals beschreven in CROW-infoblad 986 (verdichtingscontrole via handsonderingen). De verdichting wordt beoordeeld op basis van het gemiddelde en de standaardafwijking van de gradient van de conusweerstand. 05 In aanvulling op artikel 22.02.06 lid 05 van de Standaard 2010 kan de verdichting ook worden gemeten met behulp van de handsondeermethode zoals beschreven in CROW-infoblad 986 (verdichtingscontrole via handsonderingen). De verdichting wordt beoordeeld op basis van het gemiddelde en de standaardafwijking van de gradient van de conusweerstand. 09 De verdichting van zand dat in aanvulling of ophoging is verwerkt, wordt goedgekeurd als de uitkomsten voldoen aan de volgende eisen: - de gemiddelde gradient van de conusweerstand is minimaal 27 MPa/m; - de standaardafwijking is maximaal 8 MPa/m. 10 De verdichting van zand dat in het zandbed is verwerkt, wordt goedgekeurd als de uitkomsten voldoen aan de volgende eisen: - de gemiddelde gradient van de conusweerstand is minimaal 35 MPa/m; - de standaardafwijking is maximaal 6 MPa/m. 11 Bij aanvulling en ophoging gelden ter plekke van boomspiegels inclusief ventilatiestroken de volgende eisen: ______________________________________________________ | Bepaling verdichting van grond t.p.v. boomspiegels inclusief | | ventilatiestrook. | |_____________________________________________________ | | | indringingsweerstand in N/mm2 = MPa | | diepte |________________________________________ | | in meters | ten minste | ten hoogste | |____________ |__________________ |____________________ | | 0,00 | 0,0 | 1,5 | | 0,10 | 1,2 | 1,5 | | 0,15 | 1,2 | 1,5 | | 0,60 | 1,2 | 1,5 | | 0,80 | 1,2 | 1,5 | |____________ |_________________ |____________________ | Ter plekke van overige verharding zoals doorgaande trottoirs, parkeerhavens, rijbanen en dergelijke de daarvoor geldende eisen.
22 02 17
OPHOGING EN AANVULLING T.B.V. GLOOIINGCONSTRUCTIE (GA) 01 Het gestelde in de Standaard 2010 in 22.02.06 in de leden 04 en 05 is niet van toepassing op glooiingsconstructies. 02 Het aanvullen en ophogen moet geschieden in lagen van maximaal 0,50 m. Iedere laag moet aangebracht, geegaliseerd en verdicht worden, vanaf de laagste waterstand. De minimale verdichting moet 5 MPa zijn en gemiddeld moet de verdichting 7,5 MPa zijn. 03 Voordat met het aanvullen van een ander materiaal wordt begonnen, moet het onderliggende materiaal eerst onder het vereiste profiel worden gebracht.
Bladnr. 54
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 02 18
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
TRANSPORTGELEIDEBILJET (GA) 01 Het ingevulde transportgeleidebiljet ondertekend door de directie en de ontvanger in samenhang met een mogelijke weegbon dient als enig bewijsmateriaal voor de hoeveelheid afgevoerde en/of aangevoerde en verwerkte grond. Zonder transportgeleidebiljet(ten) vindt geen verrekening van hoeveelheden plaats. In geval van vervoer van afvalstoffen dient de aannemer respectievelijk elke door hem in te schakelen onderaannemer voor werkzaamheden van vervoer van afvalstoffen te allen tijde te kunnen aantonen vermeld te staan op de VIHB-lijst van het NIWO/VROM.
22 03
INFORMATIE-OVERDRACHT (GA)
22 03 04
BEWIJS VAN OORSPRONG (GA) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.03.04 lid 01 van de Standaard 2010 dienen de door de aannemer geleverde rollen geotextiel continue te zijn bedrukt met een aanduiding, waaruit direct of indirect de herkomst van het product blijkt. 02 De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van door hem geleverde grond, afgegeven door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dient minimaal vermeld te zijn: a. de naam van de producent; b. de aard en de herkomst van de grond; c. de resultaten van door of vanwege de producent verrichte recente vooronderzoeken; d. fysische classificatie conform NEN 5104; e. de classificatie conform het Besluit Bodemkwaliteit.
22 03 10
UITVOERINGSPLAN GRONDWERK BOUWPUTTEN (GA) 01 Van de aannemer wordt een uitvoeringsplan grondwerk bouwputten verlangd. Dit uitvoeringsplan wordt voor dit onderdeel aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. 02 In het uitvoeringsplan grondwerk bouwputten dienen de volgende gegevens te worden vermeld: a. specificaties, capaciteiten en typen van het in te zetten materieel; b. methode van ontgraven, aanvullen en verdichten; c. eventuele fasering grondwerk; d. ingeschatte producties.
22 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (GA)
22 04 01
VOORWERPEN, AANGETROFFEN BIJ GRONDWERK IN DEN NATTE (GA) 02 In afwijking van artikel 22.04.01 lid 02 van de Standaard 2010 laat de aannemer minimaal drie werkdagen voor aanvang van de baggerwerkzaamheden aan de directie weten wanneer obstakels (steigers, afmeerpaaltjes, fonteinkoppen, oeverbeplanting oid) de uitvoering van baggerwerkzaamheden verhinderen. 05 In afwijking van het gestelde in artikel 22.04.01 lid 05 van de Standaard 2010 wordt gesteld dat de kosten, verbonden aan de verstoring van het productieproces als gevolg van aanwezigheid van kabels en leidingen (inclusief huisaansluitingen), niet zullen worden verrekend.
22 04 03
OVERIGE MEETMIDDELEN (GA) 01 Indien tijdens de uitvoering van het werk meetmiddelen zoals peilbuizen, N.A.P.-bouten (-hoogtes), hellingsmeters e.d. in het ongerede raken zijn de kosten van het noodzakelijk herstel en de geleden schade door onderbreking van eventuele meetreeksen voor rekening van de aannemer.
Bladnr. 55
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 04 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GEOTEXTIELEN EN ROOSTERS (GA) 01 Met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden mogen geotextielen en roosters, voor zover daaraan eisen gesteld worden voor eigenschappen die geen betrekking hebben op een CE-markering, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 17 lid 2 en paragraaf 18 lid 1 van de U.A.V. 1989, door de aannemer worden verwerkt zonder dat daaraan een goedkeuring door de directie is voorafgegaan. De aannemer is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door hem geleverde materialen en moet zelf deze kwaliteit aantonen volgens artikel 22.04.04 lid 02 van dit bestek. 02 Bouwstoffen als bedoeld in lid 01, mogen slechts worden verwerkt, nadat de aannemer door eigen onderzoek of uit door derden verstrekte onderzoeksresultaten heeft vastgesteld dat de bouwstoffen aan de gestelde eisen voldoen. 03 De directie is bevoegd om monsters van de in lid 01 bedoelde bouwstoffen te nemen en deze te onderzoeken. Het gestelde in de leden 2 tot en met 13 van paragraaf 18 van de U.A.V. 1989 is hierop van toepassing.
22 04 05
BEDRIJFSCONTROLE ALGEMEEN (GA) 01 Gedurende het aanbrengen van zand voor aanvullingen en/of ophogingen en van zand voor zandbed verricht de aannemer bedrijfscontrole aangaande de verdichting van het zand per laag. Hij stelt de directie in de gelegenheid deze controle te volgen. 02 De in lid 01 genoemde gegevens worden door de aannemer vastgelegd en desgevraagd aan de directie ter beschikking gesteld.
22 04 06
BEDRIJFSCONTROLE I.V.M. GEOTEXTIELEN EN ROOSTERS (GA) 01 De aannemer is verantwoordelijk voor de bedrijfscontrole tijdens de verwerking van geotextielen en roosters Hij stelt de directie in de gelegenheid de bedrijfscontrole te volgen. Hij stelt de resultaten van de bedrijfscontrole desgevraagd ter beschikking van de directie. 02 Alvorens geotextielen te verwerken, van elke in overleg met de directie vast te stellen hoeveelheid m2 bedrijfscontrole verrichten aangaande de in artikel 22.06.04 lid 01van de Standaard 2010 genoemde kwaliteitsaspecten volgens de aangegeven onderzoeksmethoden. 03 Alvorens roosters te verwerken, van elke in overleg met de directie vast te stellen hoeveelheid m2 bedrijfscontrole verrichten aangaande de in artikel 22.06.05 lid 01 van de Standaard 2010 genoemde kwaliteitsaspecten volgens de aangegeven onderzoeksmethoden.
22 04 07
MAATREGELEN IN GEVAL VAN AANZIENLIJK REGENVAL (GA) 01 In geval aanzienlijke regenval wordt verwacht dan wel plaats vindt, treft de aannemer in overleg met de directie de noodzakelijke voorzieningen om de stabiliteit van gebouwen en/of wegen te verzekeren. 02 Alleen in die gevallen dat de voorzieningen moeten worden getroffen als gevolg van buiten de verantwoording van de aannemer ontstane omstandigheden, worden de daaraan verbonden kosten, niet eerder dan na opdracht, als meerwerk vergoed.
22 04 08
MAATREGELEN BIJ (VERWACHTE) VORST (GA) 01 In geval van (verwachte) vorst in overleg met de directie ter plaatse van ontgravingen een (tijdelijke) gronddekking aanbrengen van tenminste 0,60 m dikte en 2,00 m breedte rondom op staal gefundeerde bouwwerken, gemeten vanaf de onderzijde van de fundering. 02 Rondom vrijgegraven kabels en leidingen treft de aannemer in geval van (verwachte) vorst voorzieningen ter voorkoming van bevriezing. 03 Alleen in die gevallen dat de voorzieningen moeten worden getroffen als gevolg van buiten de verantwoording van de aannemer ontstane omstandigheden, worden de daaraan verbonden kosten, niet eerder dan na opdracht, als meer werk vergoed.
22 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTING (GA)
Bladnr. 56
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 05 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
SCHOONMAKEN MATERIEEL (GA) 01 Het materieel moet bij het verlaten van het werkterrein schoon zijn. 02 Materieel, gebruikt voor de afvoer van verontreinigde grond, schoonmaken alvorens te gebruiken voor de aanvoer van schone grond. Het schoonmaken van het materieel dient binnen het werkterrein te gebeuren waarbij schone gebieden niet verontreinigd mogen worden.
22 05 07
BEDRIJFSCONTROLE (GA) 01 Gedurende het aanbrengen van zand voor aanvullingen en/of ophogingen en van zand voor zandbed verricht de aannemer bedrijfscontrole aangaande de verdichtingsgraad van het zand per laag. Hij stelt de directie in de gelegenheid deze te volgen. 02 De in lid 01 genoemde gegevens worden door de aannemer vastgelegd en desgevraagd aan de directie ter beschikking gesteld.
22 06
BOUWSTOFFEN (GA)
22 06 01
ZAND IN AANVULLING OF OPHOGING (GA) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.06.01 lid 01 van de Standaard 2010 moet de CBR-waarde (proef 106 - normale proef met 0,2 inch indringing) van zand in aanvulling of ophoging groter zijn dan 12,5%. 02 Zand dat in aanvulling of ophoging wordt verwerkt op een diepte van meer dan 1,0 m beneden het oppervlak van het wegdek moet zijn zand waarvan het chloride-gehalte ten hoogste 170 mg per kg droge stof mag zijn (bepaald volgens NEN 5921).
22 06 03
ZAND IN ZANDBED (GA) 04 Zand dat in een zandbed op een diepte van minder dan 1,0 meter beneden het oppervlak van het wegdek wordt verwerkt moet een CBR-waarde (proef 106 - normale proef met 0,2 inch indringing) hebben dat groter is dan 12,5%. 05 Zand dat in zandbed wordt verwerkt op een diepte van minder dan 1,0 m beneden het oppervlak van het wegdek moet zijn zand waarvan het chloride-gehalte ten hoogste 200 mg per kg droge stof mag zijn (bepaald volgens NEN 5921).
22 06 04
GEOTEXTIEL (GA) 03 Voor zover het bestek niet anders vermeld moet geotextiel voor wegfunderingen voldoen aan de volgende eisen: a. de poriegrootte O90 is niet groter dan of gelijk aan 290 micron (NEN 5168); b. treksterkte (kN/m = 40 (EN-ISO 10319); c. rek (%) = 14 (EN-ISO 10319); d. debiet (L/m2/S) = 25 (NEN 5167); e. gewicht g/m2 = 180; f. samenstelling: polypropeen. 04 Voor zover het bestek niet anders vermeld moet geotextiel voor beplante taluds voldoen aan de volgende eisen: a. de poriegrootte O90 is niet groter dan of gelijk aan 180 micron (NEN 5168); b. treksterkte (kN/m = 22 (EN-ISO 10319); c. rek (%) = 20 inslag = 18% (EN-ISO 10319); d. debiet (L/m2/S) = 15 (NEN 5167); e. gewicht g/m2 = 110 (EN 965); f. samenstelling: polypropeen. 05 Geotextiel en/of folie dat wordt toegepast als antiworteldoek moet naast overige bepalingen voldoen aan de volgende eisen: a. treksterkte (kN/m = 24 (ISO 1421); b. rek (%) = 20 (ISO 1421); c. gewicht g/m2 = 280; d. samenstelling: LDPE (wapening HDPE). 06 Geotextiel of geogrid moet voldoen aan de volgende eisen: b. treksterkte (kN/m) = 20 (EN-ISO 10319) c. rek bij breuk, kleiner dan 12%
Bladnr. 57
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
d. maaswijdte max. 35 mm 22 06 05
ROOSTER (GA) 02 Rooster moet voldoen aan de volgende eisen: b. treksterkte (kN/m) = 20 (EN-ISO 10319) c. rek bij breuk, kleiner dan 12% d. maaswijdte max. 35 mm
22 06 08
BOUWSTOFFEN (GA) 01 Met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden mogen bouwstoffen, in afwijking van het bepaalde in paragraaf 17 lid 2 en paragraaf 18 lid 1 van de U.A.V. 1989, door de aannemer worden verwerkt zonder dat daaraan een goedkeuring door de directie is voorafgegaan. De aannemer is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door hem geleverde materialen en moet zelf de kwaliteit aantonen volgens artikel 22.06.06 lid 02 van dit bestek. 02 Bouwstoffen, als bedoeld in lid 01, mogen slechts worden verwerkt, nadat de aannemer door eigen onderzoek of uit door derden verstrekte onderzoeksresultaten heeft vastgesteld dat de bouwstoffen aan de gestelde eisen voldoen. 03 De directie is bevoegd om monsters van de in lid 01 bedoelde bouwstoffen te nemen en deze te onderzoeken. Het gestelde in de leden 2 tot en met 13 van paragraaf 18 van de U.A.V.1989 is hierop van toepassing.
22 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (GA)
22 07 05
HOEVEELHEIDSBEPALING, ALGEMEEN (GA) 04 De ontgraven, vervoerde, geleverde dan wel verwerkte hoeveelheden grond worden, voorzover deze betrekking hebben op een in een bestekspost voorgeschreven resultaat, berekend volgens de voor die bestekspost voorgeschreven methode van hoeveelheidsbepaling. Het resultaat moet worden afgestemd op en in overeenstemming met de hoeveelheden van daaraan voorafgaande besteksposten. 05 Bij de bepaling van de gewichtshoeveelheden van de af of aan te voeren en zo mogelijk te verwerken bouwstoffen uitgegaan van verhoudingen volgens onderdestaande tabel: ____________________________________________________________ | Bepaling verhoudingen van gewichts | | hoeveelheden van bouwstoffen grond | | bij een aardvochtigheid van ca. 10 %, | | in relatie tot de volumieke massa | |____________________________________________________________| | | verdichte : onverdichte : volumieke | | bouwstof | m3 : m3 : massa | |_______________ __________ _____________ ____________ | | zand(oph./aanv.) 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1750 kg | | afdekzand (zoet) 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1750 kg | | draineerzand 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1750 kg | | teelgrond 1 m3 vast = 1,35 m3 los = 1600 kg | | bomengrond 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1700 kg | | bermenzand 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1750 kg | | bomenzand 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1700 kg | | bomengranulaat 1 m3 vast = 1,30 m3 los = 1760 kg | | steenmengsel 1 m3 vast = 1,30 m3 los = 2000 kg | | steenslag 0/8 mm 1 m3 vast = 1,20 m3 los = 1800 kg | | brekerzand 1 m3 vast = 1,25 m3 los = 1800 kg | | Verstaan wordt onder: | | - vast : volume bouwstof na verdichting | | - los : volume bouwstof tijdens transport | |___________________________________________________________ |
22 07 16
KLEI, KEURING NA AANVOER (GA) 01 In aanvulling op artikel 22.07.16 lid 01 van de Standaard 2010 bedraagt het aantal controle-keuringen, ten minste 1 per 20 vrachten aangevoerde klei.
Bladnr. 58
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 07 19
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
KLEI, CONTROLE NA VERWERKING (GA) 01 In aanvulling op artikel 22.05.05 lid 03 van de Standaard 2010 wordt bepaald dat het aantal te verrichten onderzoeken in het kader van de bedrijfscontrole naar de dichtheid, als bedoeld in artikel 22.02.15 lid 05 van de Standaard 2010, en het watergehalte, als bedoeld in artikel 22.02.16 lid 01 van de Standaard 2010, ten minste 1 per 1000 m2 per erosiebestendigheidsklasse aangebrachte klei bedraagt. De onderzoeken worden door de aannemer uitgevoerd op nader door de directie aan te geven tijdstippen. Het aantal onderzoeken wordt verhoogd met het aantal malen dat op grond van de onderzoeksresultaten geen goedkeuring kan worden verleend.
22 12
EISEN EN UITVOERING - CULTUURTECHNISCH GRONDWERK (CTG)
22 12 02
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - ALGEMEEN (CTG) 01 Op de verontreiniging van verharding, beplanting en open grond met bagger is artikel 01.12.03 lid 01 van de Standaard 2010 van toepassing. 02 Voor het opstellen van materieel t.b.v. het baggeren van de watergangen en/of afvoer van de bagger mag slechts na uitdrukkelijke en schriftelijke goedkeuring van directie en eigenaar en/of bewoner cq. gebruiker gebruik gemaakt worden van particuliere terreinen. 03 Paden en grasvelden mogen niet worden beschadigd door materieel dat gebruikt wordt voor het baggeren en het transport van de bagger. Paden en grasvelden dienen in de oude staat teruggebracht te worden. Herstellen van schade aan gazon dient te worden uitgevoerd door middel van graszoden. De insporingsdiepte bij het aanbrengen van de zoden mag ten hoogste 20 mm bedragen. Verrekening voor de herstelwerkzaamheden vindt niet plaats. 04 De keuze van materieel dient afgestemd te worden op bereikbaarheid van de watergangen en rekening te houden met de kwetsbaarheid van de diverse gebieden. 05 Aanwezige constructies als dammen, stuwen, bruggen, damwanden en beschoeiingen mogen niet worden beschadigd. 06 Bij de bepaling van de inhoud van de af te voeren bagger, wordt er van uitgegaan dat 1 m3 bagger vast = 1,10 m3 bagger los; . vast : - het volume van de bagger in situ; . los : - het volume van de bouwstof tijdens transport. 07 Het is de aannemer niet toegestaan om in het geval er materieel wordt gebruikt dat gelierd wordt voor het lieren gebruik te maken van bomen, bruggen, straatmeubilair e.d. Dit geldt zowel voor voor- als achterlieren. Lieren is uitsluitend toegestaan aan eigen materieel of materiaal van de aannemer.
22 12 03
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - VERRICHTEN GRONDWERK (CTG) 01 De hoeveelheidsbepaling voor het ontgraven van grond uit te verruimen watergangen geschiedt a.d.h. van het theoretisch profiel van ontgraven. 02 Voor de te baggeren sloten geldt dat de stabiliteit van de oevers en eventuele oeverbescherming en aqua-flora rollen ten alle tijden gewaarborgd moet blijven. In overleg met de directie kan worden bepaald dat bij het uitvoeren van de baggerwerkzaamheden een minimumafstand tot de oever(bescherming) en aqua-flora rollen moet worden aangehouden. Daartoe noodzakelijke wijzigingen in uitvoeringsmethoden zullen niet als meerwerk worden verrekend. 03 De in de besteksposten aangegeven diepte, tot waar gebaggerd moet worden, betreft de oorspronkelijke ontwerpdiepte, (het is dus waarschijnlijk dat bij deze baggerwerkzaamheden een deel van de te verwijderen bagger als "harde bodem" wordt ervaren). 04 Machinaal baggeren binnen (aan weerszijden) 2 m uit te handhaven stuwen en/of daarmee verbonden stabiliteitsbevorderende constructies mag slechts in overleg met en na goedkeuring van de directie. 05 Tijdens het uitvoeren van baggerwerkzaamheden is het niet toegestaan bagger te verplaatsen naar "diepere" gedeelten van de watergang. 06 Tijdens het uitvoeren van de baggerwerkzaamheden mag het zuurstofgehalte van de watergang
Bladnr. 59
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
niet dalen onder het gemiddelde van dat van de omliggende watergangen, met een richtlijn voor het minimum zuurstofgehalte van 3 mg/l De controlemetingen worden uitgevoerd door de directie op een afstand van 25 m van de werkzaamheden. 22 12 04
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - BEDRIJFSAFVALSTOFFEN (CTG) 01 Bedrijfsafvalstoffen welke vrijkomen bij het baggeren van de singels en het opschonen van duikers, taludbakken en putten dienen verzameld en afgespoeld te worden op een zodanige wijze dat geen slibresten achterblijven op het bedrijfsafval. Als door onvoldoende spoelen van de bedrijfsafvalstoffen de stortkosten hoger worden dan € 138,16/ton zijn de meerkosten voor rekening van de aannemer.
22 12 05
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - TRANSPORT (CTG) 01 De aannemer dient een opstelplaatsenplan op te stellen en dit ter goedkeuring aan de directie en de desbetreffende werf voor te leggen. De opstellocaties moeten in overleg met de directie worden vastgesteld. 02 De afvoer van bagger dient plaats te vinden in lekdichte wagens met dichte kleppen aan de bovenzijde voorzien van slingerschotten. 03 Transportmiddelen die worden ingezet voor het transport van bagger mogen geen retourvrachten vervoeren. 04 Transportmiddelen dienen gereinigd te worden voordat ze de openbare weg op gaan. 05 De transportroutes voor de afvoer van de bagger dienen in overleg met de afdeling Beheer Buitenruimte A&O van de gemeente Rotterdam (voor hoofd- en verzamelwegen) en de werf (overige wegen) te worden vastgesteld.
22 12 06
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - OPSCHONEN DUIKERS (CTG) 01 Bij het opschonen van duikers mag de ligging en werking van de duikers niet verstoord worden. 02 Het los- en vastmaken van eventueel aanwezige vuilroosters en/of afdekkingen ten behoeve van het schoonmaken van duikers dient in de prijs per eenheid te zijn inbegrepen. 03 Het opschonen van taludbakken en putten in de op te schonen duikers wordt geacht te zijn inbegrepen bij de prijs per eenheid. 04 Het afvoeren en verwerken van de vrijkomende bagger naar de zelfde locatie als de bagger uit de aanliggende watergang wordt geacht te zijn inbegrepen in de prijs per eenheid. 05 Het opschonen van de duikers moet worden uitgevoerd in de richting van de watergangen die eveneens moeten worden gebaggerd. Wanneer de watergangen aan beide zijden van de duiker moeten worden gebaggerd moet er worden geschoond in de richting van de watergang met de bagger met de hoogste verontreinigingsklasse.
22 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (CTG)
22 13 01
WATERSTAND (CTG) 01 In aanvulling op artikel 22.13.01 lid 01 van de Standaard 2010 is verlaging van de waterstand niet toegestaan.
22 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES (CTG)
22 14 02
WACHTTIJDEN DEPOTS (CTG) 01 Wachttijden bij de depots geven geen recht op verrekening.
22 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (CTG)
22 15 02
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - ORGANISCH AFVAL (CTG) 01 Het zonodig separaat afvoeren van vrijkomend organisch afval naar een daartoe gerechtigd verwerkingsbedrijf wordt geacht te zijn begrepen in het uitvoeren van de baggerwerkzaamheden.
22 17
MEET- EN VERREKENMETHODEN (CTG)
Bladnr. 60
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 17 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
OPSCHONEN WATERGANG (BAGGEREN) - TOEGESTANE AFWIJKING (CTG) 01 In aanvulling op het gestelde in artikel 22.01.10 lid 01 van de Standaard 2010 wordt de toegestane afwijking van de voorgeschreven baggerdieptes gesteld op 2 % van de te bereiken waterdiepte. 02 Bij overschrijding van de in lid 01 genoemde diepte komen de meerkosten voor het herstellen van de onderwaterbodem voor rekening van de aannemer. Eventueel in rekening gebrachte kosten voor ontgraven en afvoeren van grond zijn voor rekening van de aannemer en worden in mindering gebracht op de laatste termijn. Door de opdrachtgever teveel betaalde stortkosten zullen bij de aannemer in rekening worden gebracht. 03 Naast het betalen van de kosten wordt een boete opgelegd van € 10,= (tien euro) per ton bagger. Deze boete wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
22 34
RISICOVERDELING EN GARANTIES - NATUURTECHNISCH GRONDWERK (NTG)
22 34 01
ALGEMEEN (NTG) 02 Indien de aannemer, zijn personeel of zijn onderaannemer(s), het d.m.v. natuurtechnisch grondwerk bewerkte gebied betreedt (betreden), berijdt (berijden) of anderszins de blijvende grondslag roeren, zal per voorkomend geval een korting van € 100,-- (honderd euro) worden toegepast. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is. 03 Indien de aannemer, zijn personeel of zijn onderaannemer(s), ter plaatse van het d.m.v. natuurtechnisch grondwerk te ontwikkelen of ontwikkelde gebied onderhoud, brandstofvulling en/of andere (reparatie-) werkzaamheden aan ingezet en/of in te zetten materieel pleegt (plegen), zal per voorkomend geval een korting van € 100,-- (honderd euro) worden toegepast. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is. 04 Indien in het bestek terreindelen zijn aangegeven die bij de uitvoering van het natuurtechnisch grondwerk volledig moeten worden ontzien en de aannemer, zijn personeel of zijn onderaannemer(s) dit gebied op enigerlei wijze betreedt (betreden) dan zal per voorkomend geval een korting van € 100,-- (honderd euro) worden toegepast. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
22 37
MEET- EN VERREKENMETHODEN (NTG)
22 37 01
HOEVEELHEIDSBEPALING (NTG) 01 In verband met een voorgeschreven hoeveelheidsbepaling van ontgraven grond door middel van meting in middel van vervoer of in profiel van verwerking voor zover het bestek niet anders vermeld rekening houden met de verhoudingen als bedoeld in artikel 22.07.05 lid 05 in dit bestek
22 41
BEGRIPPEN - LICHT OPHOOGMATERIAAL (LO)
22 41 01
LICHT OPHOOGMATERIAAL (LO) 01 Onderstaande definitie toevoegen aan artikel 22.41.01 lid 01 van de Standaard 2010: h. geëxpandeerde kleikorrels: kleikorrels vervaardigd door middel van verhitting en bestaande uit een kern met cellulaire structuur omgeven door een microporeuze schaal.
22 42
EISEN EN UITVOERING (LO)
22 42 02
EISEN GESTELD AAN HET RESULTAAT (LO) 02 In aanvulling op artikel 22.42.02 lid 02 van de Standaard 2010 mag de verdichtingsgraad (proef 3) van BIMS maximaal 95% bedragen.
22 46
BOUWSTOFFEN (LO)
Bladnr. 61
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 46 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GEËXPANDEERDE KLEIKORRELS (LO) 01 Voor zover daarvoor in het bestek geen andere bepalingen zijn opgenomen dienen geëxpandeerde kleikorrels te voldoen aan het bepaalde in de navolgende tabel: ______________________________________________________ | Volumieke massa | ten minste | ten hoogste | | van geëxpandeerde kleikorrels | kg/m3 | kg/m3 | |_______________________________ |_________ |__________ | | - van het (verdicht) materiaal (droog) | 370 | 400 | | - van de korrels (droog) | 620 | 640 | | - Maximaal gewicht (absorptie) | | 1240 | | onder water (verdicht) | | | | verzadigd | | | |_______________________________ |__________ |__________ | 02 Het materiaal mag geen visueel waarneembare of chemisch te bepalen vreemde bestanddelen in zodanige hoeveelheden bevatten, dat deze op enigerlei wijze schadelijk zijn voor de constructieve toepassing. 03 Indien een partij geëxpandeerde kleikorrels wordt samengesteld door menging van korrels van verschillende herkomst en kwaliteit, dient de menging zodanig intensief te zijn dat er een homogeen mengsel ontstaat.
22 46 03
BIMS (LO) 01 De Los Angeles coefficient, bepaald volgens NEN-EN 1097-2 mag ten hoogste 60 bedragen. 02 De CBR-waarde (proef 106) moet bij 25% vocht onmiddelijk na de bereiding van de proefstukken ten minste 20% bedragen. 03 De volumieke massa van de materialen in aangeleverde/onbewerkte toestand, mag maximaal 800 kg/m3 bedragen. Deze parameter zal worden bepaald m.b.v. proef 10 van Standaard RAW Bepalingen 2010 met een opgelegd vochtgehalte van 25 % (m/m). 04 De wateropname volgens NEN-EN 3543 mag na 24 uur maximaal 40% bedragen. 05 De verdichtingsgraad (proef 3) moet ten minste 90% zijn en mag maximaal 95% bedragen.
22 47
MEET- EN VERREKENMETHODEN (LO)
22 47 05
CONTROLE BIMS IN HET WERK (LO) 01 Per meetvak van ten minste 2.000 m2 met een minimum van 3 waarden worden door het VLG van de gemeente Rotterdam de volgende parameters bepaald: - Verbrijzelingsfactor volgens NEN-EN 13055-2 of LA-coefficient volgens NEN-EN 1097-2; - CBR-waarde (proef 106); - Proctordichtheid (proef 10); - Wateropname volgens NEN-EN 3543; - Verdichtingsgraad (proef 3) Van het totale werk dienen van de vijf voornoemde parameters van elk tenminste 3 waarden bepaald te worden.
22 61
BEGRIPPEN - BAGGERWERK HAVENS (BWH)
22 61 01
ALGEMEEN (BWH) 01 Onder baggeren wordt verstaan het ontgraven van grond in den natte. 02 Bij baggerwerk havens wordt onder het werkgebied het baggergebied, de verwerkingsgebieden en de aangegeven omliggende gebieden welke specifiek zijn aangegeven als behorend bij het werkterrein, verstaan.
22 62
EISEN EN UITVOERING (BWH)
Bladnr. 62
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 62 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN (BWH) 01 Tot het baggerwerk wordt mede geacht te behoren het verwijderen van de in de grond voorkomende, ongewenste voorwerpen. 02 De uitvoering van het baggerwerk moet zodanig worden geregeld, dat zowel bestaande als de te maken bouwwerken steeds aan weerszijden tegelijk worden ontgraven of aangevuld, zodat daarop geen eenzijdige gronddruk wordt uitgeoefend. 03 Grond in het algemeen of zand in het bijzonder, dat gebruikt wordt voor aanvullingen en ophogingen moet vrij zijn van stenen, wortelresten e.d.
22 62 02
TRANSPORT (BWH) 01 De transportroutes voor de afvoer van bagger dienen in overleg met het Havenbedrijf Rotterdam te worden vastgesteld.
22 62 21
WERKZAAMHEDEN BIJ KADES (BWH) 01 Het baggerwerk moet met de grootste zorg worden uitgevoerd en er dienen voorzieningen te worden getroffen opdat nimmer de stalen damwand en het betonwerk door het baggermaterieel kan worden geraakt. 02 Het is niet uitgesloten dat ontgronding tussen enige uit het slot gelopen damplanken plaatsvindt. In dat geval moet het baggerwerk onmiddellijk ter plaatse worden gestopt, om duikers de gelegenheid te geven de damwand te controleren en voorzieningen te treffen de damwand te dichten. Alle aanwijzingen van de directie in deze dienen terstond en nauwgezet te worden opgevolgd. 03 De stalen voordamwand van de kademuur moet zodanig worden schoongemaakt dat een doelmatige controle van de stalen damwandsloten mogelijk is. 04 Binnen een strook van 10 m van de voorkant van de kademuur (voorkant beton) mag tijdens het baggerwerk niet worden gespoten. Indien de waterjets binnen de strook van 10 m wordt gebruikt voor het schoonmaken van de damwandkassen dan mag tijdens deze werkzaamheden niet tegelijkertijd worden gebaggerd of gezogen. 05 Bij inspectie van de schoongebaggerde damwandfundering door duikers moet de aannemer hiertoe alle gelegenheid geven en moet eventueel aanwezig materieel worden verwijderd. 06 De kademuur moet worden vrijgebaggerd over de volle breedte, in vakken van ca.100 m, op de niveau's zoals is aangegeven op de bestekstekeningen. Alvorens er tot een volgend niveau wordt gebaggerd dient de schoongebaggerde damwandfundering te zijn geïnspecteerd, een en ander tot genoegen en ter beoordeling van de directie. "Stilligkosten" als gevolg van deze inspecties zijn voor rekening aannemer. De directie kan zonodig het aantal en de dikte van de lagen herzien, zonder recht op verrekening. 07 Over de hele breedte van de haven mag in geen geval de grond dieper dan de op de bestekstekening aangegeven niveau's worden geroerd. 08 De taluds moeten met een cutter laagsgewijs (min. 5 lagen) worden gebaggerd met oplopende ladder. De diepte van de lagen worden later door de directie bepaald. 09 Bij het maken van het talud mag op geen enkele manier gebruik worden gemaakt van waterjets. 10 De uitmondingen van de retourleidingen dienen zo te worden aangebracht dat uitspoeling van de havenbodem niet zal optreden. 11 Ter plaatse van de uitmonding van storten (kisten) dient het bezonken materiaal te worden verwijderd.
22 62 22
VERVOEREN ZANDERIGE SPECIE (BWH) 01 De persleidingen dienen van een dusdanige kwaliteit te zijn dat lekkage, spuiters en klappijpen uitgesloten zijn. De boven- en ondergrondse kruisingen moeten uit één stuk worden uitgevoerd. 02 De aannemer dient de aanwijzingen van de leidingbeheerders en terreineigenaren op te volgen bij de aanleg van de transportleidingen. Daartoe dient de aannemer na overleg en goedkeuring van de beheerders en eigenaren een plan ter goedkeuring te overleggen aan de directie.
Bladnr. 63
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
22 63
INFORMATIE-OVERDRACHT (BWH)
22 63 01
BAGGERPLAN (BWH) 01 Uiterlijk drie weken voordat het baggerwerk start, dient de aannemer een baggerplan in bij de directie. Het baggerplan wordt voor dit onderdeel aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989. 02 In het baggerplan dienen voor zover van toepassing de volgende gegevens te worden vermeld: a. specificaties, afmetingen en benamingen van het in te zetten materieel; b. roergrenzen van het baggermaterieel met relevante gegevens; c. methode van plaatsbepaling en technische gegevens plaatsbepalingsapparatuur; d. manier van afvoer van het eventuele spuitwater en de methode om te voldoen aan de eisen zwevendstofgehalte; e. fasering baggeren met producties. Bij het baggerplan dienen tevens gewaarmerkte afschriften van de meetbrief en de beunmeetstaat van het in te zetten materieel ten behoeve van vervoer van de baggerspecie te worden gevoegd.
22 63 02
REGISTRATIE BAGGERDIEPTE (BWH) 01 Het nat materieel t.b.v. het ontgraven van de specie moet voorzien zijn van een elektronisch plaatsbepalingssysteem dat werkt volgens het DGPS en een meetsysteem om de ontgravingsdiepte vast te stellen. Deze gegevens dienen te worden gerelateerd aan de positie t.o.v. de voorkant van de kademuur. Verder dienen deze gegevens (plaats gekoppeld aan de bijbehorende baggerdiepte) continu te kunnen worden afgelezen en te worden geregistreerd. Deze gegevens dienen dagelijks aan de directie te worden overhandigd. 02 Het nat materieel t.b.v. het ontgraven van het zand en t.b.v. de demping, moet zijn voorzien van een elektronisch plaatsbepalingssysteem, dat werkt als een satellietontvanger volgens het DGPS en een meetsysteem om de ontgravingsdiepte vast te stellen. Deze gegevens (plaats gekoppeld aan bijbehorende baggerdiepte) dienen continue te kunnen worden afgelezen en te worden geregistreerd. Deze gegevens dienen dagelijks aan de directie te worden overhandigd. 03 Tevens dient een registratie te worden gemaakt met een in lid 2 genoemd plaatsbepalingssysteem van elke storting in de dempingslocatie, m.b.t. de tijd, plaats en hoeveelheid. Deze gegevens dienen op CD-ROM of DVD met uitdraai te worden vastgelegd en wekelijks aan de directie beschikbaar te worden gesteld.
22 63 03
AANLANDINGSPONTON "SLUFTER" (BWH) 01 Wanneer aanvoer per schip plaatsvindt wordt door de exploitant een aanlandingsponton met persleiding c.a. ter beschikking gesteld. Voor aanvang van de opspuitwerkzaamheden dient de aannemer de actuele lengte en hoogteligging van de persleiding op te vragen bij de exploitant. De technische specificaties van de ponton zijn als volgt: - diameter aansluitingspunt : horizontaal 600 mm, verticaal 750 mm - koppelhoogte boven waterlijn : minimaal 0,50 m (hor. koppeling) maximaal 6,50 m - diameter persleiding : 750 mm - persafstand : var. 3200 en 4500 m - positie aanlandingsponton : Mississippihaven, bereikbaar via Beerkanaal 02 Voor het gebruik van de voornoemde ponton gelden de navolgende voorwaarden: - afstemming van opspuitwerkzaamheden vindt per aangevoerde hoeveelheid plaats in nauw overleg met de dagelijkse gebruikers van Rijkswaterstaat en/of het Havenbedrijf Rotterdam N.V.; - vooraf wordt kenbaar gemaakt op welke wijze de werkzaamheden van de aannemer kunnen worden ingepast in de dagelijkse werkcyclus; - indien de aannemer verletten veroorzaakt bij de sleepzuigers van Rijkswaterstaat en/of het Havenbedrijf Rotterdam N.V, waarvan de oorzaak aanwijsbaar het gevolg is van het in gebreke blijven van de aannemer, komende de kosten van deze verletten voor rekening van de aannemer van de baggerspecie; - schade aan de ponton c.a. dient onmiddellijk gemeld te worden aan de exploitant; - de kosten voor herstel van de schade en mogelijk daardoor ontstane verletten worden op de veroorzaker verhaald. 03 De navolgende randvoorwaarden zijn aanvullend van toepassing bij gebruik van niet zelflossende vaartuigen: - aansluiting van een stationaire bakkenzuiger op het leidingtracé is mogelijk via de leidingaftakking in het Hartelkanaal;
Bladnr. 64
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
het lossen van bakken kan alleen plaatsvinden in perioden (binnen de aangegeven werkperioden) waarop de aanlandingsponton door het overige baggerverkeer (sleephopperzuigers) niet in gebruik is; de perioden waarin deze werkzaamheden kunnen plaatsvinden, worden aangegeven door de exploitant; - het vaartuig moet losgereed onder de bakkenzuiger worden aangeboden; - het leeggezogen vaartuig mag niet vertrekken voordat de zuigpijp van de bakkenzuiger opgehaald en binnenboord gebracht is; - de hoeveelheid baggerspecie moet in de vaartuigen zodanig worden aangeboden, dat zich van aanvang tot einde oppersen geen overloop voordoet; - na beëindiging persproces mag geen specie terugvloeien in de haven; - beunbakken die de baggercyclus verlaten, dienen schoon het aanlandingsponton te verlaten. De bepalingen zijn tevens van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een sleepzuiger met mogelijkheid tot lossen van bakken. 22 64
RISICOVERDELING EN GARANTIES (BWH)
22 64 01
AANGETROFFEN VOORWERPEN (BWH) 01 In verband met artikel 22.04.01 lid 04 wordt bepaald dat omvangrijke en/of vastzittende voorwerpen, zoals wrakken, bunkers, strekdammen, fundaties enz. welke bij de uitvoering van het grondwerk worden aangetroffen, moeten worden opgeruimd. De hieraan verbonden noodzakelijke kosten worden als meerwerk vergoed. 02 Onder het risico van de aannemer is ook begrepen de eventuele schade, met inbegrip van bedrijfsschade, ten gevolge van de aanwezigheid van niet omvangrijke en/of losse hinder veroorzakende voorwerpen en/of stoffen in de bodem, zoals stenen, draden, hout enz.. Deze voorwerpen moeten zonder vergoeding op nader aan te wijzen plaatsen worden gedeponeerd. 03 Verrekening met betrekking tot productievermindering als bedoeld in artikel 22.04.01 lid 05 van de Standaard 2010 zal alleen geschieden als gevolg van de opruiming van de onder lid 01 genoemde voorwerpen. 04 Indien de uitvoering van het baggerwerk in verband met de in lid 03 bedoelde opruiming tijdelijk moet worden onderbroken, wordt het stilliggen en/of verhalen vergoed tegen de volgens het bestek overeengekomen verrekenprijs. Indien in het bestek deze verrekenprijs niet is bepaald dient hiervoor voorafgaand aan de uitvoering de prijs te worden vastgesteld. 05 Wanneer bij ontgravingen voorwerpen worden aangetroffen die gevaarlijk kunnen zijn, brengt de aannemer dit onmiddellijk ter kennis van de directie en neemt hij tevens de nodige maatregelen om belanghebbenden te waarschuwen.
22 64 02
ROERGRENS (BWH) 01 De bodemlijn, dit is de baggerdiepte, moet nauwkeurig worden ontgraven, waarbij in acht moet worden genomen dat de grond onder de roergrens, zoals is aangegeven op de desbetreffende dwarsprofielen, nergens mag worden geroerd. Geen betaling zal plaatsvinden voor specie, welke op grotere diepten dan toegestaan toch door de aannemer is verwijderd.
22 64 03
OPRUIMINGSWERKZAAMHEDEN (BWH) 01 Op eventuele aanslibbing als gevolg van de uitvoering en op natuurlijke aanslibbing door eb en vloed zal geen verrekening plaatsvinden. Hierbij zijn tevens begrepen de verontdiepingen ten gevolge van mors e.d. welke buiten het werkgebied zijn ontstaan. Een en ander moet door de aannemer worden opgeruimd.
22 67
MEET- EN VERREKENMETHODEN (BWH)
Bladnr. 65
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
22 67 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
HOEVEELHEIDSBEPALING - DIRECTIE (BWH) 01 Ter bepaling van de verwerkte hoeveelheden specie zullen de plaatsen van ontgraving voor en na de ontgraving door de directie worden opgemeten, gewaterpast en/of gepeild. Hiertoe stelt de aannemer voor zijn rekening voldoende personeel en hulpmiddelen ter beschikking, waaronder een landmeter en surveyor. 02 De controlepeilingen van het onderwatergedeelte zullen worden uitgevoerd met een surveyvaartuig van de subafdeling Asset Management Havens & Vaarwegen van Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. De survey wordt uitgevoerd met een 200 kHz- 450 kHz multibeamsysteem. Voor de plaatsbepaling wordt gebruik gemaakt van een RTK (Real Time Kinematic) plaatsbepalingssysteem met een nauwkeurigheid van 0,10 m. 03 Voor de verrekening van de verwerkte hoeveelheden in de dempingslocatie worden de aangevoerde hoeveelheden in de dempingslocatie bepaald door meting van de bakken/schepen. Voordat een schip wordt geladen moet bij de directie een kopie van de door de scheepsmetingdienst gewaarmerkte meetbrief betreffende de beuninhoud ingeleverd worden. 04 Op squat en uitlevering (opklopeffect) en bundelhoekverschil zal geen verrekening plaatsvinden. 05 Bij de metingen kan de aannemer of diens gemachtigde aanwezig zijn. Na afloop van een meting kan tegen het resultaat van de meting geen bezwaar meer worden gemaakt. 06 De bakken worden door de directie door middel van peilstokken met voetplaat ingemeten, vol en leeg. De aannemer dient voor deze metingen peilstokken met een lengte van 2,00 m en met een lengte van 5,00 m ter beschikking te stellen.
22 67 02
HOEVEELHEIDSBEPALING - AANNEMER (BWH) 01 Ter bepaling van de verwerkte hoeveelheden specie zullen de de plaatsen van ontgraving voor en na de ontgraving door de aannemer worden opgemeten, gewaterpast en/of gepeild. 02 De in- en uitpeilingen van het onderwatergedeelte zullen ter controle worden uitgevoerd met een surveyvaartuig van de subafdeling Asset Management Havens & Vaarwegen van Het Havenbedrijf Rotterdam N.V.. De survey wordt uitgevoerd met een 200 kHz- 450 kHz multibeamsysteem. Voor de plaatsbepaling wordt gebruik gemaakt van een RTK (Real Time Kinematic) plaatsbepalingssysteem met een nauwkeurigheid van 0,10 m. 03 Op squat en uitlevering (opklopeffect) en bundelhoekverschil zal geen verrekening plaatsvinden. 04 Bij de metingen kan de directie of diens gemachtigde aanwezig zijn. Na afloop van een meting kan tegen het resultaat van de meting geen bezwaar meer worden gemaakt.
Bladnr. 66
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
23
DRAINAGE
23 12
EISEN EN UITVOERING - HORIZONTALE DRAINAGE (HD)
23 12 02
SLEUVEN (HD) 02 Indien het sleufloos aanbrengen van drainreeksen technisch uitvoerbaar is en in het bestek niet anders wordt bepaald, wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 23.12.02 lid 02 van de Standaard 2010 het sleufloos aanbrengen toegestaan, indien de grond vooraf en over een breedte van 0,75 m aan weerszijden van de aan te brengen drains en tot een diepte van 0,50 m boven de drains wordt gewoeld. Deze grondbewerking behoeft niet te worden uitgevoerd, indien bij het sleufloos aanbrengen van de drainreeksen gebruik wordt gemaakt van een V-vormig woellichaam, waarmee een V-vormige grondbalk volledig wordt losgesneden en opgelicht, teneinde ruimte te scheppen voor het inbrengen van de drain. De snijvlakken van het V-vormig woellichaam moeten nagenoeg verticaal staan en de grond buiten de schuine zijden van de V-vormige grondbalk moet ongeroerd blijven. 03 Aanvullingen van sleuven, putten en dergelijke zoveel mogelijk eenzelfde dichtheid geven als de omringende grondslag, opdat geen zettingsverschillen optreden.
23 12 10
HOOGTELIGGING DRAINREEKSEN 01 In afwijking van artikel 23.12.10 lid 01 van de standaard 2010 mag de afwijking van de hoogteligging van de drain ten hoogste 20 mm bedragen.
23 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (HD)
23 15 02
FLEXIBELE GEPERFOREERDE KUNSTSTOFDRAINERINGSBUIS (HD) 01 De onderlinge verbindingen van drains en aansluitingen op de doorvoerbuizen mogen geen slib doorlaten. De aannemer dient de door hem gebruikte wijze van uitvoeren aan de directie ter beoordeling voor te leggen.
23 16
BOUWSTOFFEN (HD)
23 16 02
DRAINEERGRIND (HD) 01 Het te leveren grind 5-30 mm moet voldoen aan de volgende eisen: a. de gesommeerde zeefrest op zeef NEN-EN 933-2 -C4 moet ten minste 75% (m/m) zijn; b. de gesommeerde zeefrest op zeef NEN-EN 933-2 -C31,5 mag ten hoogste 20% (m/m) zijn; c. de gesommeerde zeefrest op zeef NEN-EN 933-2 -C90 moet 0% (m/m) zijn (materiaal moet volledig gaan door).
23 16 03
DRAINPUTTEN (HD) 01 Kunststof drainput van ten minste rond 300 mm met stroomprofiel en ten minste 2 aansluitingen geschikt voor PVC vrijverval leiding Ø 125 mm en geschikt voor het doorspuiten van de leiding bij verstoppingen. De puthoogte bedraagt ten minste 0,60 à 0,80 m en maximaal 1,50 m. Putafmetingen en aansluitmogelijkheden dienen overeen te stemmen met de situatie ter plaatse. Afmetingen en aansluitmogelijkheden voorafgaand aan het leveren met de directie vaststellen. 02 De deksels van drainputten dienen geschikt te zijn voor toepassing onder de grond. Normaliter plaatsing bovenkant put, c.q. putdeksel op ca. 0,30 m onder maaiveld. De constructie van het putdeksel / de put dienen berekend te zijn op het ook op langere termijn op een eenvoudige wijze kunnen openen bij toepassing ondergronds.
23 24
RISICOVERDELING EN GARANTIES (VD)
23 24 02
AANBRENGEN ZANDDRAINS (VD) 01 Indien door eventuele funderingsresten of dergelijke een schacht niet op de juiste diepte kan worden gemaakt, de werkzaamheden stoppen en het reeds gevormde schachtgedeelte met het ter plaatse aanwezige zand dichten. In gezamenlijk overleg zal vervolgens de meest nabijgelegen mogelijkheid voor het maken van een schacht worden bepaald. Werkzaamheden in verband met schachtdelen die niet tot de vereiste diepte kunnen worden gemaakt, kunnen, tenzij in het bestek anders wordt bepaald, niet worden verrekend.
23 26
BOUWSTOFFEN (VD)
Bladnr. 67
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
23 26 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ZAND VOOR VERTiCALE ZANDDRAINAGES VOOR INFILTRATIE-DOELEINDEN (VD) 01 Zand voor het vullen van de verticale drainages moet zijn natuurlijk zand van mineraal materiaal, waaraan de korrelafmetingen voldoen aan de volgende eisen. Bij zeving door een normzeef (NEN-EN 933-2) mag ten hoogste: - 40% van het gewicht gaan door de zeef 0,500 mm; - 12% van het gewicht gaan door de zeef 0,355 mm; - 5% van het gewicht blijven liggen op de zeef 5,6 mm; - 10% van het gewicht blijven liggen op de zeef 2 mm; - 20% van het gewicht blijven liggen op de zeef 1,4 mm. 02 Het siltgehalte (minerale deeltjes kleiner dan 63 micrometer) mag ten hoogste 5% van het gewicht bedragen. 03 Het siltgehalte (minerale deeltjes kleiner dan 16 micrometer) mag ten hoogste 0,5 % van het gewicht bedragen. 04 Het zand moet vrij zijn van klei-, leem-, humus-, schelpachtige bestanddelen e.d.
23 26 04
ZAND VOOR VERTICALE ZANDDRAINAGES VOOR CONSOLIDATIE EN DRAINAGE (VD) 01 Zand voor het vullen van de verticale drainages moet zijn natuurlijk zand van mineraal materiaal, waaraan de korrelafmetingen voldoen aan de volgende eisen: Bij zeving door een normzeef (NEN-EN 933-2) mag ten hoogste: - 40% van het gewicht gaan door de zeef 0,355 mm; - 12% van het gewicht gaan door de zeef 0,250 mm; - 5% van het gewicht blijven liggen op de zeef 5,6 mm; - 15% van het gewicht blijven liggen op de zeef 2 mm. 02 Het siltgehalte (minerale deeltjes kleiner dan 63 micrometer) mag ten hoogste 5% van het gewicht bedragen. 03 Het siltgehalte (minerale deeltjes kleiner dan 16 micrometer) mag ten hoogste 0,5 % van het gewicht bedragen. 04 Het zand moet vrij zijn van klei-, leem-, humus-, schelpachtige bestanddelen e.d.
Bladnr. 68
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
24
SLEUF- EN SLEUFLOZE TECHNIEKEN
24 02
EISEN EN UITVOERING - SLEUF- EN SLEUFLOZE TECHNIEKEN (SST)
24 02 03
GRONDWERK, AANVULLING (SST) 07 In aanvulling op artikel 24.02.03 lid 07 van de Standaard 2010 wordt bepaald dat de verdichting tevens geschiedt overeenkomstig artikel 22.02.06 lid 04, 05 en 06. 08 In aanvulling op artikel 24.02.03 lid 08 van de Standaard 2010 wordt bepaald dat de verdichting tevens geschiedt overeenkomstig artikel 22.02.06 lid 04, 05 en 06. In verband met artikel 24.02.03 lid 08 van de Standaard 2010 wordt tevens bepaald dat de verdichting wordt gemeten door middel van sonderen volgens artikel 24.07.01 lid 01 en 03 van de Standaard 2010.
24 02 06
INDRINGINGSWEERSTAND (SST) 01 In aanvulling op artikel 24.02.06 lid 01 van de Standaard 2010 dient de indringingsweerstand tevens ten hoogste 110 % te bedragen van de indringingsweerstand bepaald overeenkomstig artikel 24.05.01 van de Standaard 2010.
24 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (SST)
24 04 03
ONTGRAVEN EN AANVULLEN SLEUF EN/OF WERKPUT/GAT (SST) 01 Tot het ontgraven van een sleuf of werkput/gat behoort tevens het in overleg met en/of op aangeven van de directie vaststellen van de geschiktheid voor hergebruik van de ontgraven of te ontgraven grond. In het geval dat deze grond moet worden afgevoerd wordt het deponeren op middelen van vervoer van te vervoeren grond en het aanvullen met ter beschikking gestelde en/of aangevoerde grond voor grondverbetering geacht te zijn inbegrepen. 02 Tot het ontgraven en aanvullen van een sleuf of werkput/gat behoort tevens het indien noodzakelijk ondersteunen en/of ophangen van ondergraven of te ondergraven kabels, kabelbundels en/of leidingen tot en met een nominale diameter van 400 mm, de daarmee gepaard gaande kosten worden geacht te zijn begrepen in de prijs per eenheid van de betreffende sleuf. Ondersteuningen en/of ophangingen van kabels, kabelbundels en/of leidingen met een nominale diameter groter dan 400 mm zullen, voor zover deze noodzakelijk zijn en niet in het bestek zijn voorgeschreven, als meerwerk worden verrekend.
24 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (SST)
24 05 05
OPNEMEN EN HERSTELLEN SLEUFBEDEKKING (SST) 03 Het benodigde straat- en afstrooizand als bedoeld in artikel 24.05.05 lid 02 van de Standaard 2010 wordt ter beschikking gesteld.
24 06
BOUWSTOFFEN (SST)
24 06 01
ZAND IN AANVULLING OF GRONDVERBETERING (SST) 01 In aanvulling op artikel 24.06.01 lid 01 van de Standaard 2010 moet zand in aanvulling of grondverbetering tevens voldoen aan het bepaalde in artikel 22.06.01 van dit bestek voor zand in aanvulling of ophoging.
24 06 02
ZAND IN ZANDBED (SST) 04 Zand in zandbed moet tevens voldoen aan het bepaalde in artikel 22.06.03 van dit bestek voor zand in zandbed.
24 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (SST)
24 07 02
SLEUFDIEPTE, SLEUFBREEDTE EN DEKKING (SST) 01 In aanvulling op artikel 24.07.02 lid 01 van de Standaard 2010 wordt de sleufdiepte bepaald aan de hand van de gemiddelde sleufdiepte gemeten tot de onderkant van de te bewerken buis of kabel exclusief de afstand tot de onderkant van een tot die buis of kabel behorende put, mof en dergelijke.
Bladnr. 69
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
24 07 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VERREKENMETHODE AFWIJKING SLEUFDIEPTE EN -BREEDTE (SST) 05 In afwijking van artikel 24.07.03 lid 02, 03 en 04 van de Standaard 2010 vindt de verrekening van afwijkingen plaats in m3 als meer- en/of minderwerk met gebruikmaking van daarvoor bedoelde in het bestek beschreven besteksposten. Verrekening vindt dan plaats in m3 van de afwijkingen in ontgravingshoogte waarbij een theoretische sleufbreedte is vastgesteld en kan worden toegepast op alle in het bestek genoemde sleufdieptes.
24 07 04
MEET- EN VERREKENMETHODEN SLEUVEN (SST) 01 Tenzij het bestek anders vermeld betreft de hoeveelheid die behoort bij een bestekspost voor het maken van een sleuf inzake het werken aan kabels en/of leidingen, de lengte in die sleuf van de kabel, het kabelpakket, de buis of het stelsel van buizen, of de put, waaraan volgens zo mogelijk verschillende besteksposten werkzaamheden moeten worden verricht. Bij meerdere en/of verschillende soorten kabels en/of leidingen e.d. in dezelfde sleuf wordt de lengte aangehouden van het langste tracé van de in die sleuf voorkomende kabel, buis of put. (Over-)lengtes van kabels en/of leidingen in mantelbuizen en bij invoeren in kasten, putten e.d. en de (over-)lengtes in de sleuf bij lichtmasten e.d. worden niet meegerekend bij het bepalen van de hier bedoelde sleuflengte. 02 Tenzij het bestek anders vermeld worden plaatselijk benodigde verruimingen van de sleuf t.b.v. een mof, put en dergelijke, inbegrepen geacht in de hoeveelheid die behoort bij het graven van een sleuf inzake het werken aan een kabel of leiding.
24 22
EISEN EN UITVOERING (HB)
24 22 01
BORINGEN ALGEMEEN (HB) 03 Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de stabiliteit van de omringende grondslag waarborgen. 04 Indien tijdens de uitvoering van het werk verstoringen van de stabiliteit van de omringende grondslag optreed of er tekenen zijn dat deze kunnen worden verwacht, alsmede in het tracé van de boring obstakels worden aangetroffen of de aanwezigheid daarvan wordt vermoed waardoor het productieproces kan worden verstoord, terstond geëigende maatregelen nemen, zo mogelijk in overleg met de directie, ter beperking of voorkoming daarvan. 05 Het gebruik van hulpstoffen die als schadelijk worden aangemerkt voor het milieu, is niet toegestaan.
24 22 02
AANBRENGEN VAN LEIDINGBUNDELS (HB) 01 In aanvulling van artikel 24.22.02 lid 01 van de Standaard moeten, bij bundeling van twee of meer leidingen, tussen de leidingen onderling afstandhouders aanbracht worden. De leidingen moeten daarnaast, ter plaatse van de afstandhouders, gebundeld worden door middel van kunststof spanbanden.
24 23
INFORMATIE-OVERDRACHT (HB)
24 23 01
BORINGEN ALGEMEEN (HB) 02 Indien de aannemer de leidingelementen moet leveren, dient hij uiterlijk drie weken voor aanvang van de boorwerkzaamheden berekeningen ter goedkeuring aan de directie te overleggen waarin aangetoond wordt dat de leiding(elementen) geschikt is (zijn) voor de wijze van aanbrengen, alsmede het opgegeven gebruik.
Bladnr. 70
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
24 23 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BOORPLAN (HB) 01 In verband met artikel 24.23.02 lid 01 van de Standaard 2010 wordt bepaald dat voor het uitvoeren van de boring een boorplan is vereist. 02 In afwijking van artikel 24.23.02 lid 02 van de Standaard 2010 dient de aannemer uiterlijk twee weken na de dag waarop het werk is opgedragen een boorplan in bij de directie. 03 De directie zal het boorplan met berekeningen als bedoeld in artikel 24.23.02 lid 01 zo spoedig mogelijk beoordelen. Na uiterlijk twee weken na ontvangt deelt de directie haar oordeel mede. 04 Het boorplan dient, afhankelijk van het toe te passen boorsysteem, de volgende gegevens te vermelden. Ten aanzien van de boorwerkzaamheden: a. tijdsduren benodigd voor het maken van boor- en ontvangstput(ten), het aanvoeren en opstellen van de installatie, het boren, het ruimen van het boorgat, en het intrekken van de leiding(en); b. de te verwachten voortgang (snelheid) per boorstang of -buis uitgedrukt in de effectieve tijd; c. de te verwachten maximale en gemiddelde boor- en vloeistofdrukken en/of -krachten; d. het te verwachten verbruik van (boor)spoeling en hulpstoffen, in de verschillende fasen van het boren, het ruimen van het boorgat en het intrekken van de leiding(en); e. de te verwachten stroom van (boor)spoeling in de te onderscheiden fasen van het boorproces; f. de samenstelling van de (boor)spoeling, met daarbij voor elke hulpstof aangegeven wat de milieubelasting is; g. de te verwachten trekkracht bij het intrekken van de leiding(en) bij horizontaal gestuurde boringen; h. een specificatie van de te gebruiken boormachine waarin minimaal de volgende punten opgenomen moeten worden: - de maximaal mogelijke trek- en drukkracht op de boorstang of -buis, - de stroom van (boor)spoeling door de boor- en ruimerkop bij de te gebruiken drukken aan de spoelingpomp wanneer er buiten de kop geen drukopbouw plaatsvindt met daarbij het drukverval van de (boor)spoeling of bij de boor- en ruimerkop, - de grootte, de vorm en de werking van de te gebruiken boor- en ruimerkop; i. de manier van opvang, verwerken en storten van de bij de werkzaamheden vrijkomende stoffen; j. een beschrijving van de methode van besturen van de boorkop bij horizontaal gestuurde boringen; k. bij horizontaal gestuurde boringen een beschrijving van de plaatsbepalingssysteem met de te gebruiken rekenmethoden voor de bepaling van de boorgang; l. bij boringen met een schild met open front hoeveel grond tijdens het boorproces in de buis blijft ter waarborging van de stabiliteit van de grond voor de snijkop, dit dient aangetoond te worden door middel van een berekening; m. opgave van welke vulstof gebruik gemaakt wordt, de samenstelling en daarbij aangegeven wat de milieubelasting is, alsmede alle technische gegevens (zoals samendrukbaarheid, druksterkte e.d.); n. de wijze van aanbrengen van de vulstof; o. onder welke drukken de vulstof ingebracht wordt; p. aangeven op welke wijze gecontroleerd wordt of alle holle ruimten gevuld zijn; q. de maatregelen die genomen worden om ongecontroleerd weglopen van de vulstof te voorkomen; r. de te verwachten uithardingstijd van het vulmateriaal.
24 23 04
LEIDINGENVERORDENING (HB) 01 In verband met de Leidingenverordening zal het boorplan als onderdeel van de vergunningsaanvraag door of namens de leidingexploitant aan het Leidingenbureau van de gemeente Rotterdam worden aangeboden. De aanvang van de werkzaamheden kan niet eerder plaats vinden dan na schriftelijke goedkeuring van het Leidingenbureau van de gemeente Rotterdam. 02 De in het vorige lid beschreven vergunningsprocedure heeft een termijn van 8 weken met een eventuele uitloop van een tweede termijn van nogmaals 8 weken. 03 De aannemer dient met de projectplanning rekening te houden met de in dit artikel bedoelde procedure en de daarbij behorende termijn en mogelijke tweede termijn. Naast de hier bedoelde procedure en daarbij behorende termijnen dient de aannemer met de projectplanning tevens rekening te houden met de in artikel 24.23.02 bedoelde termijn omtrent goedkeuring van de berekeningen.
Bladnr. 71
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
24 23 05
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BORINGEN, METINGEN EN REGISTRATIES (HB) 01 De volgende zaken dienen, afhankelijk van het toe te passen boorsysteem, gemeten en geregistreerd te worden. - Direct voor aanvang en na afloop van de boorwerkzaamheden: a. metingen van de maaiveldhoogte recht boven de voorgenomen boring: • de maximale afstand tussen de meetpunten bedraagt 10 m bij boringen tot een diepte van 10 m beneden maaiveld; • en de maximale afstand tussen de meetpunten bij boringen van 10 m beneden maaiveld en dieper gebeurt naar rechte evenredigheid: diepte van de boring beneden maaiveld is gelijk aan de afstand tussen de meetpunten; Het minimale aantal meetpunten bij enige boring is 3; Ter plaatse van een open watergang is een dergelijke meting niet nodig; - Tijdens de boorwerkzaamheden en aanbrengen en verwijderen van hulpconstructies: b. tijdsduren benodigd voor het maken van boor-en ontvangstput(ten), het aanvoeren en opstellen van de installatie, het boren, het ruimen van het boorgat, en het intrekken van de leiding(en); c. de voortgangs(snelheid) en de plaats van de boorkop (met de afwijkingen ten opzichte van de voorgeschreven ligging) per boorstang of- buis uitgedrukt in de effectieve tijd; d. de gebruikte maximale en gemiddelde boor- en vloeistof- drukken en/of krachten door middel van schrijvende meet- apparatuur; e. het verbruik van bentoniet en eventuele additieven, in de verschillende fasen van het boren, het ruimen van het boorgat en het intrekken van de leiding(en); f. de opgetreden stroom van de (boor)spoeling; g. de samenstelling van de (boor)spoeling; h. de opgetreden trekkracht bij het intrekken van de leiding(en) bij horizontaal gestuurde boringen; - Ten aanzien van het opvullen van holle ruimten: i. de werkelijk verbruikte hoeveelheid vulstof; j. onder welke drukken de vulstof geïnjecteerd is. 02 Logboek, lijsten en rapporten en andere voor de opdrachtgever van belang zijnde metingen, zoals omschreven in lid 01, moeten op aanzegging van de directie terstond ingezien kunnen worden, tevens dienen deze gegevens dagelijks aan de directie ter hand gesteld te worden. 03 Na afloop van de werkzaamheden dient binnen 14 dagen een complete rapportage van de in lid 01 genoemde gegevens aan de directie te worden overhandigd.
24 31
BEGRIPPEN - REVISIE ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR (ROI)
24 31 01
ALGEMEEN (ROI) 01 Te verstaan is onder: a. digitale revisie: het aanleveren op DVD, CD-schijf, en/of per e-mail in een bepaald formaat van de gegevens van in de ondergrond aangebrachte infrastructuur wat betreft de leggingsgegevens.
24 32
EISEN EN UITVOERING (ROI)
24 32 01
EISEN GESTELD AAN REVISIE (ROI) 01 Revisie dient tevens te voldoen aan het gestelde in de volgende artikelen in dit bestek: - artikel 25.12.11 - artikel 26.13.01 - artikel 34.13.08 - artikel 35.15.02 - artikel 41.15.07 - artikel 41.85.01
24 33
INFORMATIE-OVERDRACHT (ROI)
Bladnr. 72
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
24 33 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
OVERDRACHTSFORMAAT DIGITALE REVISIE (ROI) 01 De digitale informatie van de revisiegegevens dient tevens, in tweevoud, te worden aangeleverd op CD-ROM of DVD-schijf. 02 Van de in lid 01 genoemde informatie dient tevens, in viervoud, een papieren versie te worden aangeleverd. 03 De revisie dient voor de diverse onderdelen afzonderlijk te worden aangeleverd op een wijze waarbij rekening is gehouden met de voor die onderdelen bestaande overdrachtsformaten. 04 De laatst geldende (bestek)tekeningen en de topografische ondergrond van gedeelten waar de aannemer revisie van dient aan te leveren, zullen door of vanwege de opdrachtgever(s) aan de aannemer worden verstrekt (in DWG-formaat, Autocad 2009). 05 Het uitwisselen van basisdocumenten in verband met volgens het bestek te verstrekken informatie dient plaats te vinden overeenkomstig paragraaf 01.25 Communicatie-Informatieuitwisseling.
24 33 02
TERMIJNEN VAN OVERDRACHT VAN GEGEVENS I.V.M. DIGITALE REVISIE (ROI) 01 De in artikel 24.83.01 genoemde informatie dient binnen 1 week na het inmeten van de ingevolge het bestek uit te voeren werkzaamheden aan het leidingennet, te worden overgedragen. 02 De in lid 01 bedoelde gegevens zullen door of vanwege de opdrachtgever worden beoordeeld op bruikbaarheid en volledigheid. 03 De inmetingen ten behoeve van de revisie dienen maximaal 3 weken voorafgaand aan de datum waarop het werk conform par. 9 lid 1 van de U.A.V. '89 volgens de aannemer voltooid zal zijn, plaats te vinden. 04 Indien het werk in delen wordt opgeleverd, dient tevens een totale revisie te worden geleverd voor de dag waarop alle werkzaamheden voltooid zijn conform par. 9 lid 1 van de U.A.V. '89.
24 34
RISICOVERDELING EN GARANTIES (ROI)
24 34 01
INMETEN EN GEGEVENSVERSTREKKING (ROI) 01 Indien de aanemer zich volgens dit bestek verbindt tot het leveren van revisiegegevens van enig volgens dit bestek aan te brengen onderdeel, dan blijft hij voor dat onderdeel verantwoordelijk tot de (deel)oplevering van dit onderdeel. 02 De aannemer is aansprakelijk voor schade die is ontstaan nadat blijkt, dat revisiegegevens niet goed zijn ingemeten, niet goed zijn verwerkt of niet op tijd door de opdrachtgever zijn ontvangen.
24 35
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (ROI)
24 35 01
CONTROLE GEGEVENS (ROI) 01 De aannemer is gehouden om op verzoek tussentijds inzage dan wel afdrukken te verstrekken van de tot op dat moment verrichte werkzaamheden in verband met revisie.
24 35 02
GEGEVENSVERSTREKKING DIGITALE REVISIE (ROI) 01 De aannemer is zich gehouden om op afroep van of vanwege de opdrachtgever gedurende de looptijd van het bestek een kopie van de volgens deze overeenkomst uitgevoerde digitale inmetingen, zowel de digitale als de papieren versie, te overhandigen. De kosten voor het maken en overhandigen van deze kopie kunnen niet worden verrekend.
Bladnr. 73
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
25
LEIDINGWERK
25 02
EISEN EN UITVOERING - LEIDINGWERK ALGEMEEN (LWA)
25 02 01
TRANSPORT, OPSLAG EN MONTAGE (LWA) 02 De ligging van kabels en leidingen dient te voldoen aan het bij dit bestek gevoegd legschema kabels en leidingen. Indien tijdens de werkzaamheden blijkt dat niet aan de voorwaarden als genoemd in het legschema wordt of kan worden voldaan, beslist de directie in overleg met de betrokken kabel- en leidingbeheerders.
25 02 04
EISEN AAN HET RESULTAAT (LWA) 01 De hoogteligging van de leiding mag op geen enkel punt meer dan 20 mm afwijken van de voorgeschreven hoogteligging. 02 In horizontale richting mag de leiding niet meer dan 30 mm afwijken van het voorgeschreven tracé.
25 02 05
MANTELBUIZEN (LWA) 01 In een mantelbuis de leiding centreren met behulp van kunststofafstandhouders.
25 03
INFORMATIE-OVERDRACHT (LWA)
25 03 02
AFSLUITEN LEIDING (LWA) 01 De aannemer verstrekt de directie gegevens over de wijze en het tijdstip van afsluiten van de leiding. De in dit lid genoemde gegevens maken deel uit van het algemeen tijdschema of het gedetailleerde werkplan. 02 In overleg met de aannemer bepaalt de directie de tijdsduur van de in lid 01 genoemde afsluiting.
25 03 03
VERWERKING BETONELEMENTEN (LWA) 01 De prefab betonnen elementen niet eerder dan na 28 dagen verharding verwerken.
25 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (LWA)
25 05 02
AANBRENGEN MANTELBUIZEN (LWA) 01 Tot het aanbrengen van mantelbuizen behoort tevens het afdichten van die mantelbuizen door middel van bijgeleverde rubber slabben.
25 05 03
BIJKOMEND WERK VERBREKEN RIOOLAANSLUITINGEN EN DRAINS (LWA) 01 Het verbreken van rioolaansluitingen (huisaansluitingen / kolkaansluitingen) op het riool en het verbreken van drains is alleen toegestaan met toestemming van de directie. 02 De herstelkosten van de rioolaansluitingen en drains worden niet verrekend. Bovengenoemde is niet van toepassing bij rioolwerkzaamheden. 03 Bij het kruisen van een drainagebuis dient voor het graven van de sleuf een drainagebrug te worden aangebracht. 04 Rioolbuizen en drainagebuizen herstellen met hetzelfde materiaal. Rioolhuisaansluitingen herstellen met ongeplasticeerd pvc klasse SN 8 indien niet hetzelfde materiaal wordt gebruikt. 05 Voorafgaand aan het verbreken van een bestaande riolering dient de aannemer in het bezit te zijn van een "Vrijgevingsbewijs Watermanagement". De aannemer verzoekt de directie minimaal twee weken voor aanvang van de werkzaamheden een werkvergunning aan te vragen bij de beheerder. Na de werkzaamheden dient de werkvergunning ingeleverd te worden bij de directie.
Bladnr. 74
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
25 05 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ASBESTCEMENTBUIZEN (LWA) 01 Indien en voor zover het bestek voorziet in het werken met asbestcementleidingen, houdt dit, voor zover geen overigens zwaarder wegende bepalingen van toepassing zijn, ten minste in dat vrijkomende materialen moeten worden verpakt in folie en daarna, dagelijks, dienen te worden afgevoerd naar de in het bestek voorgeschreven locatie. 02 Indien en voor zover het bestek voorziet in het werken met leidingen die moeten worden aangesloten op asbestcementleidingen, houdt dit ten minste in dat het werken aan die asbestcementleidingen, volgens de daarvoor geldende bepalingen, is inbegrepen in de prijs per eenheid van de onderhavige bestekspost, voor zover daarvoor geen aparte besteksposten zijn opgenomen.
25 05 05
BEPROEVEN LEIDING (LWA) 01 De benodigde middelen voor de beproeving van leidingen op waterdichtheid moeten door de aannemer ter beschikking worden gesteld. Deze middelen moeten geschikt zijn voor een inwendige druk gelijk aan de beproevingsdruk verhoogd met ten minste 100 kPa. 02 Ten behoeve van de beproeving moeten beide einden van de leiding worden afgesloten. Deze moeten voorzien zijn van: - een ontluchting aan de bovenzijde; - een aftap aan de onderzijde; - aansluitingen voor: • een manometer; • een drukregistratieapparaat; • een temperatuurregistratieapparaat. 03 Met uitzondering van de luchtkranen, schoonmaakstukken en flensverbindingen moet de te beproeven leiding volledig zijn ingegraven. Niet ingegraven gedeelten dienen vrij te liggen van water en tegen weersinvloeden te worden afgeschermd. 04 De leiding wordt beproefd met behulp van een perspomp, waarop een geijkte, registrerende manometer is aangebracht met een nauwkeurigheid van ten minste 10 kPa. 05 Aansluitingen voor drukmeting en afgeplugde openingen moeten voor en tijdens de beproeving goed bereikbaar zijn voor visuele inspectie. 06 De leidingen langzaam vullen, opdat alle lucht daaruit kan ontsnappen. 07 Afsluiters dienen gedurende de beproeving geheel geopend te zijn. Afsluiters in gesloten stand mogen niet aan hogere drukken dan de bedrijfsdruk worden blootgesteld. 08 De leidingen volgens onderstaand drukschema beproeven: Fase I : - leiding met drinkwater ontluchten; - aanbrengen beproevingsdruk verhoogd met 100 kPa (= 1 bar); Fase II : - bij drukval groter dan 1 % van de beproevingsdruk de drukval opheffen door toevoeging van water; - tijd tussen optredende drukvallen registreren; Fase III : - leiding eenmalig op beproevingsdruk van brengen, in vergunningsgebied kan een hogere beproevingsdruk worden geëist. De benodigde beproevingsdruk staat vermeld in de betreffende bestekspost in deel 2.2 "nadere beschrijving"van dit bestek. - drukval mag gedurende deze periode niet meer dan 10 kPa bedragen. 09 De leidingen volgens onderstaand tijdschema beproeven: Fase I : - variabel; Fase II : - 24 aaneengesloten uren; Fase III : - afhankelijk van de diameter: diameter tijdsduur ---------------------------- -----------100, 150 en 200 mm 3 uur 250, 300 en 400 mm 6 uur Het is niet toegestaan de druk snel af te laten, dit in overleg met de directie. 10 Gedurende fase II en fase III dient de temperatuur en de druk van het water geregistreerd te worden met automatische meet- en schrijfapparatuur, waarvan de nauwkeurigheid minimaal dient te bedragen: van het temperatuurregistratieapparaat : 1 ºC;
Bladnr. 75
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
van het drukregistratieapparaat
: 10 kPa (= 0,1 bar).
25 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (LWA)
25 07 02
MEETMETHODE KWALITEITSBEPALING HYDRAULISCH BEPROEVEN (LWA) 01 Indien een vergunningsverlenende instantie de persdruk voorschrijft, de proeven uitvoeren op aanwijzing van de directie.
25 12
EISEN EN UITVOERING - RIOLERINGEN (R)
25 12 06
RIOOLINSPECTIE: VISUELE INSPECTIE (R) 08 In aanvulling op artikel 25.12.06 van de Standaard 2010 mag de inmeting ten behoeve van de revisie en de video-inspectie van het riool door de aannemer pas plaats vinden als alle werkzaamheden nabij het gelegde riool verricht zijn en maximaal 3 weken voorafgaand aan de datum waarop het werk conform § 9 lid 1 van de U.A.V. '89 volgens de aannemer voltooid zal zijn. 09 Indien meerdere aannemers op het werk aanwezig zijn, dient de directie aan te geven welke werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd, voorafgaand aan de visuele inspectie.
25 12 08
MOF-SPIE VERBINDINGEN (R) 01 De spie bij betonnen mof-spie buizen is een zogenaamde verjongde spie, welke trapsgewijs dunner wordt. In het begin is een startgroef aangebracht. 02 Nadat de verbinding is aangebracht moet de speling tussen eind spie en aanslag mof ca. 10 mm bedragen (volgens classificatie NEN 3399:2004: 0 - 20 mm).
25 12 09
MONTAGE LEIDINGEN RUBBER GLIJVERBINDING (R) 01 Normaliter dient een mof-spie verbinding met rubbermanchetglijverbinding te worden toegepast bij een buisverbinding met geprofileerde spie zoals in dit artikel is bepaald. 02 Het maken van een glijverbinding: - Gebruik dient te worden gemaakt van een losse meegeleverde massieve rubberglijmanchet voorzien van een lip. - De rubbermanchet moet zonder glijmiddel om het spie-eind, gefixeerd tegen het middelste opstandje, dit is halverwege, van de geprofileerde spie worden gelegd. - De rubbermanchet dient niet getordeerd en met een gelijkmatig verdeelde spanning te worden aangelegd. - Daarna dienen de lip van de manchet en de binnenzijde van de reeds gelegde mof te worden ingesmeerd met een meegeleverd glijmiddel. - Bij het maken van de verbinding dient de spie glijdend in de mof te worden geschoven, waarbij de rubbermanchet op zijn plaats dient te blijven.
25 12 10
MONTAGE LEIDINGEN RUBBER ROLVERBINDING (R) 01 In (uitzonderings)gevallen waar nog moet worden gewerkt met rubber rolverbindingen, geldt het bepaalde in dit artikel. Indien een mof-spie verbinding met rolverbinding moet worden toegepast, dan dient deze bij een buisverbinding met geprofileerde spie te worden toegepast zoals in dit artikel is bepaald. 02 Het maken van een rolverbinding - Gebruik dient te worden gemaakt van een losse meegeleverde enigszins druppelvormige massieve rubberrolring. - De rubberrolring moet op de startgroef (het einde van het spie-eind) gelegd worden met het puntje van de druppel gericht naar het einde van het spie-eind. - De rolring dient niet getordeerd en met een gelijkmatig verdeelde spanning te worden aangelegd. - Bij het intrekken van de spie dient de rubberring naar de definitieve eindpositie te rollen. - Ten behoeve van het correct rollen, dient bij een rolverbinding geen glijmiddel te worden toegepast.
Bladnr. 76
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
25 12 11
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
EISEN GESTELD AAN DE REVISIE VAN HET GELEGDE RIOOL (R) 01 Alle putten inmeten in x-, y- en z-richting en op de laatst geldende (bestek)tekening(en) aangeven. Op de laatst geldende (bestek)tekening(en) dienen tevens, bij afwijkingen van de betreffende tekeningen, de volgende gegevens te worden vermeld: - materialen en diameters rioolbuizen; - materiaal en afmetingen putten; - alle rioolgerelateerde maatvoering. Op de gereviseerde (bestek)tekening(en) dienen zowel de oorspronkelijke maten/hoogtes conform het bestek als de reviesiewaarden vermeld te worden. Tevens moeten duidelijk aangegeven zijn: - doorgevoerde wijzigingen t.o.v. de laatst geldende (bestek)tekening(en); - niet uitgevoerde werkzaamheden; - extra werkzaamheden.
25 12 12
AANBRENGEN PUTRANDEN 01 De door de opdrachtgever ter beschikking gestelde putranden met putdeksel dienen in de juiste wijze aangebracht te worden. De punt van het logo op de putdeksel dient in de afstroomrichting van het vrijvervalriool gelegd te worden.
25 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (R)
25 13 01
AFSLUITEN RIOOLSTRENG (R) 01 In aanvulling op artikel 25.13.01 lid 01 van de Standaard 2010 dienen alle kosten voor de genoemde opvang en afvoer van vuilwater uit huisaansluitingen en de droog-weer-afvoer-waarborging te zijn inbegrepen bij de aanneemsom.
25 13 04
WATER VOOR RIOOLREINIGING (R) 01 In afwijkingen van artikel 25.13.04 lid 01 van de Standaard 2010 worden geen verdere gegevens verstrekt en dienen de kosten opgenomen te zijn in de betreffende bestekspost voor rioolreiniging.
25 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES (R)
25 14 01
RIOOLAANLEG: VASTSTELLEN VAN HET RESULTAAT (R) 06 Geconstateerde gebreken dienen met een door de directie goedgekeurde methode hersteld te worden en opnieuw aan de directie ter acceptatie te worden voorgelegd. De kosten van deze herkeuring, voor het opstellen van het bijbehorende rapport en voor het herstel van de gebreken zijn voor rekening van de aannemer.
25 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (R)
25 15 04
RIOLERINGSONDERDELEN, AANSLUITING PUTTEN (R) 01 Met uitzondering van de stelringen hoog 50 mm en 70 mm, zijn alle putelementen voorzien van een verzonken hijsvoorziening van DEHA-ankers. De door de aannemer te gebruiken hijsmiddelen moeten hierop worden afgestemd. 02 Putten vanaf 1250 x 1250 mm zijn voorzien van een wapening. In een overmaatse aansluiting (OA) kan de wapening zitten. Deze moet ten behoeve van het instorten van de mof-recht (MR) of spie-recht (SR) in het werk door de aannemer worden weggeknipt. De kosten voor deze werkzaamheden dienen opgenomen te zijn in de besteksposten "maken overmaatse aansluitingen".
25 16
BOUWSTOFFEN (R)
25 16 01
CEMENTSPECIE (R) 01 In aanvulling op artikel 25.16.01 lid 01 van de Standaard 2010 dient bij rioolvernieuwing en vergelijkbare omstandigheden, waarbij de riolering binnen 24 uur weer in gebruik moet worden gesteld, de genoemde cementspecie vervangen door een kalktrasmortel in de volumeverhouding van 4 op 5. Daarnaast moet cementspecie, ten behoeve van voegverbindingen van geprefabriceerde elementen, een mengsel zijn van cement en fijn zand in de volumeverhouding van 1 op 2.
Bladnr. 77
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
25 16 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BETON T.B.V. RIOOLWERKZAAMHEDEN (R) 01 Beton t.b.v. het maken van aansluitingen op putten en het dichten van gaten in putwanden en dergelijke, moet zijn: - Sterkteklasse C20/25, Hoogovencement (CEM III/B 42,5 LH/HS), milieuklasse XA3, Consistentieklasse S2 (volgens NEN 3550:2012).
25 71
BEGRIPPEN - ZINKERS (Z)
25 71 01
ALGEMEEN (Z) 01 Onder een zinker wordt verstaan een kabel of leiding (-strook) die een watergang kruist of een kabel of leiding (-strook) die ten behoeve van kruising met een (andere) kabel of leiding (-strook) wordt "verlaagd" waarmee "onderdoor" wordt gekruist.
25 72
EISEN EN UITVOERING (Z)
25 72 01
EISEN GESTELD AAN HET RESULTAAT (Z) 01 Voor zinkers gelden, voor zover niet anders bepaald, tenminste de eisen zoals deze gelden voor het leggen van overeenkomstige kabels en leidingen.
25 72 02
EISEN GESTELD AAN HET RESULTAAT, WATERGANG KRUISENDE ZINKER (Z) 01 De zinker op de voorgeschreven hoogte aanbrengen. De afwijking ten opzichte van de voorgeschreven hoogte mag in neerwaartse richting niet meer dan 50 mm bedragen. 02 Het profiel van de watergang herstellen volgens het onderhoudsprofiel, zoals op tekening is aangegeven. 03 De ligging van de zinker mag gedurende 7 dagen niet zijn gewijzigd. 04 Als de ligging van de zinker, naar het oordeel van de directie, stabiel is, de aangrenzende (land-)leidingen aansluiten.
25 72 03
WATERGANG KRUISENDE ZINKER (Z) 01 De werkzaamheden in den natte uitvoeren, tenzij anders is voorgeschreven. 02 Bij de uitvoering van het werk beschadigingen aan oevers, taluds, dijken, bermen, walmuren en dergelijke voorkomen. 03 De werken uitvoeren volgens de eisen en voorwaarden van de vergunninggevers.
25 72 04
GRONDWERK: ONTGRAVING (Z) 01 De ontgraving niet met zuigers uitvoeren. 02 Omvangrijke of vastzittende voorwerpen zoals steenklompen, boomstronken, palen en dergelijke tot 0,30 m onder de onderkant van de aan te leggen zinker verwijderen. De ontstane gaten vullen met grond, overeenkomstig naastgelegen grondslag. 03 De ontgraving aanvangen, na toestemming van de directie. 04 De sleufbodem vlak afwerken.
25 72 05
AANBRENGEN WATERGANG KRUISENDE ZINKER (Z) 01 Nadat de zinker boven water en de sleufbodem zijn goedgekeurd, kan de zinker worden aangebracht. 02 Bij onvoldoende diepteligging van de zinker mag uitsluitend door middel van baggeren of wegspuiten van grond een grotere diepte worden bereikt.
Bladnr. 78
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
25 72 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GRONDWERK: AANVULLING, WATERGANG KRUISENDE ZINKER (Z) 01 De sleuf aanvullen, nadat de ligging is goedgekeurd, de zinker is verankerd en de einden zijn ondersteund. 02 Tijdens het aanvullen dient de zinker verankerd te blijven. 03 De sleuf zodanig aanvullen, dat de ligging van de zinker verzekerd blijft. 04 De verankering verwijderen, nadat de sleuf geheel is aangevuld en, naar het oordeel van de directie, de zinker zich heeft gezet. 05 Tenzij anders vermeld, de sleuf aanvullen met de bij het ontgraven uitgekomen grond. Deze aanvulling zodanig uitvoeren, dat de verschillende grondsoorten zoveel mogelijk op hun oorspronkelijke plaats terugkomen.
Bladnr. 79
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
26
KABELWERK
26 02
EISEN EN UITVOERING - KABELWERK ALGEMEEN (KA)
26 02 02
KABELBUIZEN EN KABELKOKERS (KA) 03 Indien bestaande kunststof kabelbuizen moeten worden verlengd, deze verlengen door middel van halve schaaldelen.
26 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (KA)
26 05 01
KABELBUIZEN EN - KOKERS (KA) 04 Tot het aanbrengen van kabelkokers behoort tevens het afdichten van die kabelkokers, zo mogelijk met schuim. 05 Tot het aanbrengen van kabelkokers behoort tevens het aanbrengen van trekdraden in die kabelkokers. 06 Tot het aanbrengen van kabelkokers behoort tevens het verlengen van bestaande kabelbuizen door middel van halve schaaldelen. 07 De lasverbindingen in kabelkokers gemaakt door middel van stuiklasmethode dienen inwendig rilloos te worden aangebracht.
26 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (KA)
26 07 02
MEETMETHODE HOEVEELHEIDSBEPALING KABELKOKERS (KA) 01 Kabelbuizen gemaakt door middel van halve schaaldelen worden verrekend op basis van de lengte van de koker. 02 Kabelbakken van beton worden verrekend op basis van de lengte van de bak(ken) met deksels.
26 12
EISEN EN UITVOERING - ENERGIEGRONDKABELS (EGK)
26 12 07
AANBRENGEN KABELMERKSTRIPPEN, VERKEERSREGELINSTALLATIES (EGK) 01 De grondkabels voor verkeersregelinstallaties dienen bij de aansluitingen op de klemmenstroken in het regeltoestel en in de masten en verder elke 3 m te worden gemerkt door middel van gele kunststof kabelmerkstrippen. 02 Op elke kabelmerkstrip dient onderstaand te worden aangegeven: jaartal van aanleg; het VRI-nummer; het nummer van de kabel conform de kabelnummering op de klemmentekening van het regeltoestel. De aangebrachte gegevens dienen bestand te zijn tegen inwerking van zuren en vocht.
26 12 08
SPANNINGSVERLIES, VERKEERSREGELINSTALLATIES (EGK) 01 Het spanningsverlies in de grondkabels tussen het verkeersregeltoestel en de ledlampmodules mag de juiste werking ervan volgens de "Grensvlakdefinities" en de norm NEN-EN 12368 niet nadelig beïnvloeden. 02 Het spanningsverlies in de grondkabels tussen het verkeersregeltoestel en de voorwaarschuwingseinen van de verkeersregelinstallatie mag niet meer dan 5% van de nominale spanning zijn.
26 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (EGK)
Bladnr. 80
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
26 13 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
INMETEN ONDERGRONDSE VRI BEKABELING (EGK) 01 In aanvulling op het bepaalde in de Standaard 2010 & wijziging mei 2008 dienen van de uitgevoerde kabelwerkzaamheden vóór het dichten van de sleuf te zijn ingemeten, indien dit bepaald is in deel 2.2., het werk digitaal 3-dimensionaal inmeten en labelen van de kabels, per signaalgroep van gelegde, verwijderde, verlaten en/of verlegde kabels: a inmeting in open sleuf van het enkelvoudig bekabeld of gebundeld bekabeld, kabeltrace met tenminste 1 meetpunt per 2 m1, b. inmeting locatie van iedere aftakking uit een kabel bundel c. inmeting van invoer in kabel bescherm buizen d. gegevens digitaal verwerken op de bestekstekening 02 De digitaal te verworven gegevens uit lid 1 van deze bepaling dienen te worden verwerkt in DWG format in de onderstaande laagindeling: B-K&L-VRI: te handhaven bestaande VRI kabels V-K&L-VRI: verwijderde VRI kabels N-K&L-VRI: nieuw gelegde VRI kabels R-K&L-VRI: verlaten, buiten gebruik en niet te verwijderen VRI kabels (reserve) Iedere kabel dient in de tekening tekstueel te zijn gemarkeerd o.v.v. de kabel type codering en het nummer van de betreffende signaalgroep. Van de te verwijderen en te verleggen enkelvoudige kabels over het tracedeel dat verwijderd cq. verlaten wordt op tekening arceren onder 30° t.o.v. de horizontaal over de kabelloop. Van de te verwijderen en te verleggen kabels uit een kabelbundel in één sleuf, over het tracedeel dat verwijderd cq. verlaten wordt op tekening de tekstuele markering doorhalen. 03 In aanvulling op het bepaalde in de Standaard 2010 & wijziging mei 2008 dienen van de uitgevoerde kabelwerkzaamheden vóór het dichten van de sleuf te zijn ingemeten, indien dit bepaald is in deel 2.2., het werk analoog 3-dimensionaal inmeten en labelen van de kabels, per signaalgroep van gelegde, verwijderde, verlaten en/of verlegde kabels en leveren als "roodrevisie": a. 3-dimensionaal inmeten en labelen van de kabels, per signaalgroep van gelegde, verwijderde, verlaten en/of verlegde kabels, ten opzichte van een vaste referentie tenminste 1 meetpunt per 2 m1 b. de onder sub a van dit lid verworven gegevens in rood verwerken op een hardcopy tekening (roodrevisie) c. Iedere kabel dient in de tekening tekstueel te zijn gemarkeerd o.v.v. de kabel type codering en het nummer van de betreffende signaalgroep. Van de te verwijderen en te verleggen enkelvoudige kabels over het tracedeel dat verwijderd cq. verlaten wordt op tekening arceren onder 30° t.o.v. de horizontaal over de kabelloop. Van de te verwijderen en te verleggen kabels uit een kabelbundel in één sleuf, over het tracedeel dat verwijderd cq. verlaten wordt op tekening de tekstuele markering doorhalen
26 16
BOUWSTOFFEN (EGK)
26 16 01
GRONDKABELS VOOR VERKEERSREGELINSTALLATIE (EGK) 02 De kabels ten behoeve van verkeerslantaarns, drukknoppen met wachtsignalering, wisselstandcontacten en akoestische signalering zijn van het type EO-YmeKaszh. Bij toepassing van een regeltoestel met een uitgangsspanning van maximaal 50V is toepassing van grondkabels van het type YmeKafaszh toegestaan.
Bladnr. 81
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
28
FUNDERINGSLAGEN
28 12
EISEN EN UITVOERING
28 12 02
EISEN GESTELD AAN HET RESULTAAT 03 De afwijking in hoogteligging ten opzichte van het voorgeschreven profiel mag ten hoogste 15 mm bedragen.
28 13
INFORMATIE-OVERDRACHT
28 13 04
ONDERZOEKSRESULTATEN PROEFVAK BIJ LEVERANTIE STEENMENGSEL 01 In het geval de aannemer het steenmengsel volgens het bestek moet leveren, geldt het hierna bepaalde. De aannemer stelt, voor zover het bestek niet anders vermeldt, binnen een week na het verrichten van het onderzoek naar de verdichtingsgraad in het proefvak, als bedoeld in artikel 28.15.03 lid 02 van dit bestek, de onderzoeksresultaten ter beschikking aan de directie.
28 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES
28 14 03
PROEFVAK 01 Indien uit de resultaten als bedoeld in artikel 28.15.01lid 01 van de Standaard 2010 blijkt dat de verharding aan de daaraan gestelde eisen niet voldoet, de verharding van het proefvak zodanig verbeteren dan wel vernieuwen dat wel aan de gestelde eisen wordt voldaan. 02 Met de verdere uitvoering van het aanbrengen van verhardingslagen van steenmengsel mag eerst worden begonnen nadat door de directie is vastgesteld dat de verharding in het proefvak voldoet aan de gestelde eisen.
28 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
28 15 03
BEDRIJFSCONTROLE / PROEFVAK 01 In geval dat het steenmengsel door de opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld, is in afwijking van het bepaalde in artikel 28.15.01 lid 01 van de Standaard 2010, het verrichten van de bedrijfscontrole aangaande de korrelverdeling van het steenmengsel, niet van toepassing. 02 In het geval de aannemer het steenmengsel volgens het bestek moet leveren, geldt het hierna bepaalde. Voor zover het bestek niet anders vermeldt dient de aannemer op het eerste gedeelte van het werk, ter grootte van 1.000 tot 2.000 m2, aan te tonen, dat met de door hem gekozen uitvoeringsmethode de voorgeschreven verdichtingsgraad kan worden bereikt.
Bladnr. 82
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
30
WEGVERHARDINGEN I
30 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES - WEGVERHARDINGEN I, ALGEMEEN (WIA)
30 04 01
UITVOERING VAN WERKZAAMHEDEN (WIA) 01 Voor zover daarvoor afzonderlijk geen anders luidende beschrijvingen of bepalingen zijn opgenomen dienen de door de aannemer te verrichten handelingen te zijn afgestemd op het uitvoeren van de werkzaamheden in een situatie met openbaar verkeer. De daarmee gepaard gaande kosten worden geacht te zijn begrepen in de prijs per eenheid.
30 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (WIA)
30 05 01
VERVOEREN MATERIALEN I.V.M. VERHARDING (WIA) 01 Tot het vervoeren van materialen i.v.m. verharding wordt tevens gerekend het laden en het lossen van de te vervoeren materialen voorzover daarvoor geen afzonderlijke besteksposten zijn opgenomen.
30 12
EISEN EN UITVOERING - VOORBEREIDENDE WERKZAAMHEDEN (VW)
30 12 03
EISEN GESTELD AAN HET AFWERKEN AARDEBAAN (VW) 01 De vlakheid van de aardebaan mag, direct voor het aanbrengen van de eerste bitumineus gebonden verhardingslaag, onder een rei van 3 m lengte geen grotere afwijking vertonen dan 20 mm.
30 72
EISEN EN UITVOERING - KUNSTSTOF COATINGS (KC)
30 72 01
VOORSCHRIFTEN EN AANBEVELINGEN PRODUCENT (KC) 01 Bij toepassing van een kunststof coating de voorschriften en aanbevelingen van de producent volgen, voor zover deze niet in strijd met het bestek zijn.
30 72 02
SCHOONMAKEN TE BEHANDELEN OPPERVLAK (KC) 01 Het te behandelen oppervlak moet schoon en vetvrij zijn en vrij zijn van losse delen. Indien de aannemer zich desgevraagd verbindt tot het schoonmaken van het te behandelen oppervlak, geschiedt verrekening hiervan als meerwerk, voorzover dit niet als resultaatsverplichting in het bestek is opgenomen.
30 72 03
EISEN GESTELD AAN HET RESULTAAT (KC) 01 De stroefheid van de kunststof coating mag bepaald worden met de Stroefheidsmeting volgens de slingermethode (NEN-EN 1436), of met proef 72 (Stroefheid) volgens de Standaard 2010. 02 Indien de slingermethode (NEN-EN 1436) wordt uitgevoerd, dan moet het stroefheidsgetal van de kunststof coating minimaal 65 zijn. Voor fietspaden, plattelandswegen, parkeerplaatsen en dergelijke geldt een minimum stroefheidsgetal van 55. 03 Indien proef 72 wordt uitgevoerd, dan moet de stroefheid van de kunststof coating minimaal 0,53 bedragen. Voor fietspaden, plattelandswegen en dergelijke geldt een minimum stroefheid van 0,47. 04 De vlakheid (proef 71) in langs- en dwarsrichting van de bovenlaag moet een afwijking hebben, kleiner of gelijk aan, de afwijking van de vlakheid van de verhardingslaag waarop de kunststof coating is aangebracht.
Bladnr. 83
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
30 72 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AANBRENGEN, ALGEMEEN (KC) 01 Tijdens de uitvoering schriftelijk vastleggen: - De weersomstandigheden (windsnelheid, temperatuur, neerslag, e.d.). Daartoe de temperatuur en windsnelheid meten op het werk, op 1 m boven de grond. - Bij weersomstandigheden die een ongunstige invloed kunnen hebben op de verwerkingskwaliteit: de aard van de getroffen maatregelen. - De plaats en het oppervlak van de onder de desbetreffende weersomstandigheden aangebrachte kunststof coating. 02 De kunststof coating mag niet eerder aangebracht worden dan na 3 a 4 weken na aanbrengen van de bovenste asfaltbetonlaag. 03 De omgevingstemperatuur alsmede de temperatuur van de ondergrond dienen tenminste 10 graden Celcius te bedragen. Bovendien dient de temperatuur van de ondergrond minimaal 3 graden Celcius boven het op dat moment heersende dauwpunt te liggen. 04 Kunststof coating niet aanbrengen bij een of meer van de onderstaande omstandigheden: - Een kans op nachtvorst, direct na het aanbrengen. - Een nat wegdek tijdens het verwerken. - Verwachting van neerslag. - Een nat of vochtig wegdek. - Een relatieve luchtvochtigheid groter dan 80%. 05 Een kunststof coating zodanig aanbrengen dat strakke begrenzingen worden verkregen, ook indien afplakken niet is voorgeschreven. 06 De kunststof coating gelijkmatig verdeeld aanbrengen. 07 Maatregelen treffen om verontreiniging door kunststof coating of afdekmateriaal buiten het te behandelen materiaal te voorkomen. Desondanks ontstane verontreinigingen verwijderen.
30 72 05
KLEURSTELLING (KC) 01 Indien in de besteksposten voor het gebruik van een rode kunststof coating voor fietsstroken of fietspaden geen kleurstelling is genoemd dient de kleurstelling overeen te komen met: RAL 3005. 02 Indien in de besteksposten voor het gebruik van een groene kunststof coating voor speelvelden geen kleurstelling is genoemd dient de kleurstelling overeen te komen met: RAL 6010. 03 Indien in de besteksposten voor het gebruik van een blauwe kunststof coating voor speelvelden, dient de kleurstelling overeen et komen met: RAL 5015. 04 Voor het verwerken van de coating dient, ter beoordeling van de kleurstelling, een proefstuk te worden aangeboden aan de directie.
30 73
INFORMATIE-OVERDRACHT (KC)
30 73 01
BEWIJS VAN OORSPRONG (KC) 01 De aannemer verstrekt een bewijs van oorsprong van de door hem geleverde kunststof coating, afgegeven door de producent ervan. Op het bewijs van oorsprong dient te zijn vermeld: - De naam van de producent en de plaats van bereiding. - Aanduiding van het product. - Een verwijzing naar de door de producent verrichte bedrijfscontrole. - De minimale, ideale en maximale verwerkingstemperatuur. 02 Iedere aflevering van bouwstoffen overeenkomstig een bewijs van oorsprong dient vergezeld te zijn van een schriftelijke verwijzing hiernaar.
30 74
RISICOVERDELING EN GARANTIES (KC)
Bladnr. 84
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
30 74 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GARANTIEPERIODE (KC) 01 De aannemer garandeert de deugdelijkheid van de door hem aangebrachte kunststof coating, gedurende de periode van drie jaar. Deze garantie houdt in dat de aannemer zich verbindt alle gebreken aan de kunststof coating voor zijn rekening te zullen herstellen. 02 De garantieperiode vangt onmiddellijk aan na de dag waarop het werk overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 10 van de U.A.V. 1989 als opgeleverd wordt beschouwd.
30 74 02
GEBREKEN GEDURENDE DE GARANTIEPERIODE (KC) 01 Indien gedurende de garantieperiode een van de partijen gebreken aan de kunststof coating constateert, of er aanwijzingen zijn dat deze kunnen worden verwacht, stelt zij de andere partij daarvan schriftelijk op de hoogte. Uiterlijk een maand voor het verstrijken van de garantieperiode nemen de opdrachtgever en de aannemer de toestand op waarin de coating verkeert, de opdrachtgever neemt daartoe het initiatief. De toestand wordt vastgelegd in een door beide partijen te ondertekenen proces verbaal. Paragraaf 48 van de U.A.V. 1989 is tijdens de garantieperiode van overeenkomstige toepassing. 02 Indien tijdens de garantieperiode gebreken aan de kunststof coating optreden wordt tevens verwezen naar paragraaf 01.15 "Garantie" van de Standaard 2010.
Bladnr. 85
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
31
WEGVERHARDINGEN II
31 02
EISEN EN UITVOERING - WEGVERHARDINGEN II, ALGEMEEN (WIIA)
31 02 01
EISEN GESTELD AAN HET AFWERKEN AARDEBAAN (WIIA) 01 De vlakheid van de aardebaan mag, direct voor het aanbrengen van de eerste bitumineus gebonden verhardingslaag, onder een rei van 3 m lengte geen grotere afwijking vertonen dan 20 mm.
31 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (WIIA)
31 04 01
UITVOERING VAN WERKZAAMHEDEN (WIIA) 01 Voor zover daarvoor afzonderlijk geen anders luidende beschrijvingen of bepalingen zijn opgenomen dienen de door de aannemer te verrichten handelingen te zijn afgestemd op het uitvoeren van de werkzaamheden in een situatie met openbaar verkeer. De daarmee gepaard gaande kosten worden geacht te zijn begrepen in de prijs per eenheid.
31 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (WIIA)
31 05 01
VERVOEREN MATERIALEN I.V.M. VERHARDING (WIIA) 01 Tot het vervoeren van materialen i.v.m. verharding wordt tevens gerekend het laden en het lossen van de te vervoeren materialen voorzover daarvoor geen afzonderlijke besteksposten zijn opgenomen
31 06
BOUWSTOFFEN (WIIA)
31 06 01
EISEN VOOR STANDAARD MATERIALEN GEMEENTE ROTTERDAM (WIIA) 01 Materialen welke door de aannemer dienen te worden geleverd moeten minimaal voldoen aan de in Nederland van toepassing zijnde (milieu-)wetten en eisen (normen, BRL's, certificering e.d.) In zicht blijvende materialen dienen qua vorm, maatvoering, samenstelling en esthetica overeen te komen, dit ter beoordeling van de gemeente Rotterdam, met wat op het moment van verwerken in Rotterdam geldt als "standaard". Desgewenst zijn de leveranciers waarmee raamovereenkomsten zijn afgesloten en/of bijzonderheden ten aanzien van het materiaal op te vragen bij de afdeling operationele inkoop en Logistiek van de gemeente Rotterdam, telefoon 010 - 4895697.
31 06 02
ZAND (WIIA) 01 Zand, brekerzand e.d. dat moet worden geleverd moet tevens voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 22.
31 21
BEGRIPPEN - ASFALTVERHARDINGEN (AV)
31 21 01
COMBINATIE DEKLAAG (AV) 01 In aanvulling op artikel 31.21.01 lid van de Standaard 2010 onderstaande definities toevoegen: n. combinatie deklaag: een zeer open asfaltbeton, welke in het werk wordt gepenetreerd met een cement-kunststofmortel totdat alle holle ruimten volledig zijn gevuld.
31 22
EISEN EN UITVOERING (AV)
31 22 01
HOOGTELIGGING (AV) 02 De afwijking in hoogteligging van de bovenkant van de verharding ten opzichte van het voorgeschreven profiel mag ten hoogste 10 mm bedragen.
Bladnr. 86
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 22 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
EIGENSCHAPPEN VAN HET WEGOPPERVLAK: STROEFHEID (AV) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.22.02 lid 01 van de Standaard 2010 dient de stroefheidsmeting op steenmastiekasfalt uitgevoerd te worden binnen 2 tot 6 weken na openstelling voor het verkeer. 02 De stroefheid (proef 72) van de combinatielaag dient tenminste 0,53 (als gemiddelde per 100 m) te bedragen. In voorkomende gevallen en ter goedkeuring van de directie kan de stroefheid gemeten worden met de slingermethode (NEN-EN 1436). Hierbij dient het stroefheidsgetal ten minste 65 te bedragen. 03 Voor combinatie deklagen bij bushalten, parkeerplaatsen en dergelijke geldt een minimum stroefheid van 0,47 (proef 72) respectievelijk een minimum stroefheidsgetal van 55 volgens de slingermethode (NEN-EN 1436). 04 Indien aan bovenstaande stroefheidseis niet wordt voldaan, dient een stroefheids-verbeterende maatregel te worden uitgevoerd.
31 22 03
EIGENSCHAPPEN VAN HET WEGOPPERVLAK: VLAKHEID (AV) 03 De afwijking in dwarsvlakheid in het oppervlak van de combinatiedeklaag, gemeten met een mal, een rei of een rolrei van 3 meter lengte, mag niet groter zijn dan 5 mm.
31 22 04
SAMENSTELLING EN EIGENSCHAPPEN VAN HET ASFALT: LAAGDIKTE (AV) 02 De laagdikte van de combinatie deklaag dient te voldoen aan de eisen die aan zeer open asfaltbeton worden gesteld, conform art. 31.22.04 lid 01 en tabel T31.01 van de Standaard 2010. Indien een tussenlaag van asfaltbeton wordt toegepast mag de totale laagdikte niet meer afwijken van de som van de voorgeschreven laagdikten dan de in tabel T31.02 van de Standaard 2010 aangegeven waarden.
31 22 06
SAMENSTELLING / EIGENSCHAPPEN VAN ASFALT: BITUMENGEHALTE EN PEN. BITUMEN (AV) 04 Het zeer open asfaltbeton bij een combinatie deklaag volledig penetreren met cement-kunststofmortel en zorgdragen dat alle holle ruimten geheel worden gevuld.
31 22 08
EISEN AAN DE UITVOERING: VOORBEREIDENDE WERKZAAMHEDEN (AV) 07 Tijdens het penetreren bij een combinatie deklaag ervoor zorg dragen dat bij de zijkanten van het zeer open asfaltbeton geen mortel kan uittreden. Hiertoe de zijkanten van het zeer open asfaltbeton opsluiten.
31 22 12
EISEN AAN DE UITVOERING: VERWERKING VAN ASFALT, ALGEMEEN (AV) 07 Voor en tijdens het penetreren bij een combinatie deklaag mag er zich in de holle ruimte van het zeer open asfaltbeton geen water bevinden. 08 Een aangebracht vlak van zeer open asfaltbeton bij een combinatie deklaag in 1 keer vullen met cement-kunststofmortel over het totale oppervlak.
31 22 14
DEKLAAG VAN ASFALTBETON VOOR VIADUCT/BRUG/TUNNEL (AV) 01 In aanvulling op tabel T31.03 en tabel T31.09 van de Standaard 2010 geldt voor alle deklaagmengsels van asfaltbeton op viaducten, bruggen en in tunnels, een maximum holle ruimte van 3,0%(V/V) bepaald volgens proef 69 van de Standaard 2010. Indien de holle ruimte groter is dan 3,0 % (V/V) wordt de vloeistofdichtheid aangetoond door de absorptieproef ter bepaling van de vloeistofindringing in bitumineuze materialen conform CUR aanbeveling 88 uit te voeren. Indien de holle ruimte, bepaald volgens proef 69 van de Standaard 2010 groter is dan 3,0 % (V/V) en d.m.v. de absorptieproef (CUR aanbeveling 88) is aangetoond dat de vloeistofindringing gelijk is aan de de dikte van de deklaag van asfaltbeton (tot onderkant deklaag) en deze derhalve niet vloeistofdicht is, de deklaag van asfaltbeton verwijderen en opnieuw aanbrengen. De deklaag van asfaltbeton tevens vervangen indien de holle ruimte, bepaald volgens proef 69 van de Standaard 2010 niet voldoet aan tabel T 31.09 van de Standaard 2010.
Bladnr. 87
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 22 15
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
EISEN AAN DE UITVOERING: VERWERKING STEENMASTIEKASFALT (AV) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.22.12 lid 06 van de Standaard 2010 dient bij steenmastiekasfalt, indien volgens bestek moet worden afgestrooid met steenslag of brekerzand, het afstrooimateriaal in ten minste twee strooigangen mechanisch en gelijkmatig over het gehele oppervlak aangebracht te worden en moet dit vervolgens per werkgang worden vastgedrukt. In afwijking van artikel 31.22.12 lid 06 van de Standaard 2010 moet het vastdrukken per werkgang gebeuren bij een temperatuur van het oppervlak van ten minste 110 ºC.
31 23
INFORMATIE-OVERDRACHT (AV)
31 23 01
PRODUCTIE EN VERWERKING (AV) 03 De aannemer verstrekt de directie voor aanvang van het werk de productspecificaties van de combinatie deklaag die aangebracht gaat worden. Deze productspecificaties liggen ten grondslag aan het in artikel 31.26.01 lid 01 van de Standaard 2010 vermeld en door de aannemer uit te voeren onderzoek.
31 24
RISICOVERDELING EN GARANTIES (AV)
31 24 06
INRICHTING ONDERZOEK NAAR SAMENSTELLING EN EIGENSCHAPPEN ASFALT (AV) 06 Het aantal boorvakken, zoals bedoeld in artikel 31.24.06 lid 02 van de Standaard 2010, wordt bepaald door deling van de oppervlakte van de uitvoeringseenheid door duizend waarbij te allen tijde wordt afgerond naar beneden. (bijvoorbeeld 7700m2:1000=7,7 dus 7 boorvakken) Bij uitvoeringseenheden tot 1000 m2 bedraagt het aantal boorvakken 1. De grootte van elk boorvak bedraagt het oppervlak van de betreffende uitvoeringseenheid gedeeld door het aantal boorvakken. (bijvoorbeeld 7700m2:7=1100m2) 07 De aannemer levert per 1000 m2 aan de directie 3 boorkernen. Het aantal boorvakken en de boorlocaties worden door de directie en de aanemer gezamenlijk vastgesteld. 08 De aannemer verstrekt voor aanvang werkzaamheden aan de directie de volgende gegevens benodigd voor het uitvoeren van een kwaliteitscontrole van elk volgens het bestek aangebracht asfaltspecie: A: Produktspecificatieblad CE-markering als bedoeld in artikel 01.14.03 van de standaard 2010 B: Referentiesamenstelling als bedoeld in artikel 31.21.04 van de standaard 2010 C: Streefdichtheid als bedoeld in artikel 31.21.05 standaard 2010
31 24 09
KORTINGEN 07 Indien de gemeten geluidreductie direct na aanleg van de geluidreducerende asfaltdeklaag een afwijking heeft ten opzichte van de bestekseis (toetsreductie): - kleiner of gelijk aan 0,5 dB wordt geen korting opgelegd; - van 0,5 dB t/m 1,5 dB bedraagt de korting € 0,80 per m2 deklaag (over de gehele oppervlakte van het wegvak) voor elke 0,1 dB boven de 0,5 dB afwijking; - groter dan 1,5 dB dient de aannemer de deklaag te verbetern of te vervangen.
31 24 11
GARANTIE (AV) 12 De initiële geluidsreductie (volgens Cwegdek-waarde) dient ten minste 3,0 dB(A) bij V = 50 km/h voor lichte motorvoertuigen te bedragen. 13 De gemiddelde achteruitgang in geluidreductie gedurende de garantieperiode van 3 jaar mag ten hoogste 1,5 dB(A) bij V = 50 km/h voor lichte motorvoertuigen bedragen. 14 Duurzaamheid gedurende 3 jaar na aanleg, waarbij de rafeling na 3 jaar: Omvang van rafeling niet meer dan 25 % matige rafeling (11 - 20 % van de representatieve m2) van de lengte van het representatief 100 meter-vak
Bladnr. 88
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 24 12
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
COMBINATIE DEKLAAG: ONDERZOEKSRESULTATEN (AV) 01 In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in artikel 31.24.07 lid 03 van de Standaard 2010 zijn de gestelde stroefheidseisen eveneens van toepassing voor een aangebrachte combinatie deklaag waarvoor afstrooien al dan niet in het bestek is voorgeschreven. Indien de stroefheid gemeten wordt met de slingermethode (NEN-EN 1436) mag het stroefheidsgetal nergens kleiner zijn dan 55. 02 De in artikel 31.24.07 lid 04 van de Standaard 2010 gestelde vlakheidseisen zijn eveneens van toepassing voor een aangebrachte combinatie deklaag.
31 24 13
COMBINATIE DEKLAAG: BEDRIJFSCONTROLE (AV) 01 Na het aanbrengen van het zeer open asfaltbeton voert de aannemer bedrijfscontrole uit. Hij stelt de directie in de gelegenheid de bedrijfscontrole te volgen. De bedrijfscontrole verrichten aangaande de dikte van de laag en de holle ruimte van het zeer open asfaltbeton.
31 24 14
COMBINATIE DEKLAAG: GARANTIE (AV) 01 In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in artikel 31.24.11 leden 02 en 08 van de Standaard 2010 wordt voor de totale verhardingsconstructie (combinatie deklaag incl. hechting aan de onderliggende betonconstructie en indien van toepassing, hechting aan tussenlaag c.q. tussenlagen van asfaltbeton) een garantie verlangd gedurende een periode van vijf jaar. 02 De directie stelt na overleg met de aannemer vast vanaf welk tijdstip en onder welke voorwaarden de aangebrachte combinatie deklaag door verkeer mag worden belast.
31 25
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (AV)
31 25 01
COMBINATIE DEKLAAG: ONDERZOEKSRAPPORT (AV) 01 Bij toepassing van een combinatie deklaag toont de aannemer met behulp van een onderzoeksrapport op beproefde boorkernen uit een vergelijkbare verhardingsconstructie aan: - het holle ruimte percentage van het zeer open asfaltbeton is tenminste 25 % (V/V)); - vullingsgraad ten minste 95%; - buig-treksterkte van de combinatie deklaag minimum 3,5 N/mm2 (na 28 dagen); - de druksterkte van de combinatie deklaag, 28 dagen na aanbrengen is tenminste 5 N/mm2 en ten hoogste 10 N/mm2; - de vloeistofdichtheid, aangetoond door de absorptieproef ter bepaling van de vloeistofindringing in bitumineuze materialen (CUR aanbeveling 88), de combinatiedeklaag is niet vloeistofdicht indien de vloeistofindringing gelijk is aan de dikte van de combinatiedeklaag (onderkant deklaag); - de laagdikte van de combinatiedeklaag en de hechting op de bitumineus of cement gebonden tussenlaag (visueel vast te stellen).
31 25 02
DUNNE GELUIDREDUCERENDE DEKLAGEN: ONDERZOEKSRAPPORT (AV) 01 Op 3 monsters de Cantabroproef uitvoeren, waarbij gemiddeld het aggregaatverlies na 300 omwentelingen en bij 20 0 C maximaal 3,0 % (m/m) mag bedragen, vergelijkbaar met SMA-NL 5. Het aggregaatverlies kan ook bepaald worden d.m.v. de Rotation Surface Abrasion Test (RSAT). Het gemiddeld steenverlies (grammen) na 24 uur van 3 monsters mag niet meer dan het steenverlies van beproefde monsters met SMA-NL 5 bedragen.
31 26
BOUWSTOFFEN (AV)
31 26 02
ASFALTBETON (AV) 08 Steenslag voor rood asfalt en rode oppervlakbehandeling dient te doen aan de kleurstelling 'rood' zoals ondermeer steenslag Tillred, Keratofyr en Cloburn red. De door de aannemer aangeboden niet met name genoemde steensoort is ter beoordeling van de directie (beoordeling in natte toestand). Separaat wordt een asfaltblokje met deze steensoort aangeboden.
31 26 03
STEENMASTIEKASFALT (AV) 02 In afwijking van artikel 31.26.03 lid 02 van de Standaard 2010 moet steenslag voor steenmastiekasfalt zijn "Steenslag 3".
Bladnr. 89
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 26 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ZEER OPEN ASFALTBETON (AV) 02 In afwijking van artikel 31.26.04 lid 02 van de Standaard 2010 moet steenslag voor zeer open asfaltbeton zijn "Steenslag 3".
31 26 12
DEKLAAG VAN ASFALTBETON (AV) 01 In deklagen van asfaltbeton mag geen asfaltgranulaat worden toegepast. 02 Het polijstgetal (PSV, NEN-EN 1097-8) van steenslag, toegepast in deklagen van asfaltbeton in rijbanen voor motorvoertuigen, moet minimaal 58 bedragen. 03 Steenslag voor deklagen van asfaltbeton moet zijn "Steenslag 3". 04 Voor deklagen van asfaltbeton, kleur rood, gelden de volgende bepalingen: Steenslag: zoals artikel 31.26.02 lid 08 van dit bestek Percentage toe te voegen rood pigment (% (m/m) "in" mineraal aggregaat ): 5% Bitumen: 70/100 (zwart) 05 Rood pigment voor dicht asfalt kleur rood moet zijn type "Bayer 130" of gelijkwaardig, onveranderd kleurhoudend, fysisch en chemisch bestendig, kleurstelling conform artikel 31.26.02 lid 08 van dit bestek en bestand tegen hoge temperaturen (180 graden celsius).
31 26 13
COMBINATIE DEKLAAG (AV) 01 In afwijking van artikel 31.26.04 lid 02 van de Standaard 2010 moet steenslag voor zeer open asfaltbeton, toegepast in een combinatie deklaag, zijn "Steenslag 3".
31 27
MEET- EN VERREKENMETHODEN (AV)
31 27 01
STROEFHEID (AV) 03 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.27.01 van de Standaard 2010 zijn de bepalingen ten aanzien van stroefheid eveneens van toepassing voor aangebrachte combinatie deklagen. De stroefheid wordt 6 à 8 weken na opening voor het verkeer gemeten.
31 27 02
VLAKHEID IN DWARSRICHTING (AV) 03 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.27.02 van de Standaard 2010 zijn de bepalingen ten aanzien van vlakheid in dwarsrichting eveneens van toepassing voor aangebrachte combinatie deklagen.
31 27 03
VLAKHEID IN LANGSRICHTING (AV) 05 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.27.03 van de Standaard 2010 zijn de bepalingen ten aanzien van vlakheid in langsrichting eveneens van toepassing voor aangebrachte combinatie deklagen.
31 27 06
VERREKENMETHODE: HOEVEELHEDEN ASFALT (AV) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 31.27.06 lid 01 van de Standaard 2010 wordt de hoeveelheid asfalt verrekend op basis van weging volgens het bepaalde in artikel 31.27.05 de leden 01 en 03 van de Standaard 2010. Indien echter deze hoeveelheid groter is dan de hoeveelheid bepaald op basis van opmeting volgens artikel 31.27.05 lid 05 van de Standaard 2010 verhoogd met tien procent, zal tot deze laatst bedoelde hoeveelheid worden verrekend.
31 27 07
LENGTE- EN DWARSPROFIEL (AV) 01 De afwijkingen ten opzichte van het voorgeschreven lengte- en dwarsprofiel worden gemeten door middel van waterpassing. De meting van de afwijkingen geschiedt ten minste eenmaal per 5 m weglengte.
Bladnr. 90
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 27 08
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GELUIDMETING (AV) 01 Na het aanbrengen van de geluidreducerende asfaltdeklaag dienen geluidmetingen (CPX-meting en/of SPB-meting) te worden uitgevoerd als toets van de geluidprestatie van de asfaltdeklaag. Aantal geluidmetingen overeenkomstig norm/voorschrift. 02 Voorafgaand aan het verstrijken van de garantieperiode van 3 jaar dienen de geluidmetingen opnieuw uitgevoerd te worden.
31 31
BEGRIPPEN - BETONVERHARDINGEN (BV)
31 31 01
ALGEMEEN (BV) 02 Met betrekking tot de betonverharding onder, tussen en direct naast de trambaan wordt verstaan onder: a. onderlaag: een laag beton gelegen onder het niveau van de onderzijde van de spoorstaven; b. bovenlaag: een laag beton gelegen boven het niveau van de onderzijde van de spoorstaven; c. dwarsligger-spoor: railconstructie waarbij de spoorstaven zijn bevestigd op dwarsdragers d. stangen-spoor: railconstructie waarbij de spoorstaven zijn verbonden door een stalen strip loodrecht op het lijf van de spoorstaven
31 32
EISEN EN UITVOERING (BV)
31 32 02
EIGENSCHAPPEN VAN HET WEGOPPERVLAK: VLAKHEID (BV) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.32.02 lid 01 van de Standaard 2010, mag voor betonverhardingen van trambaanconstructies de afwijking in vlakheid van de bovenlaag ten hoogste 5 mm bedragen. 03 De afwijking in hoogteligging van de bovenkant van de verharding ten opzichte van het voorgeschreven profiel mag ten hoogste 10 mm bedragen. 04 Voor betonverhardingen van trambaanconstructies mag de afwijking in hoogteligging van de bovenkant van de bovenlaag ten opzichte van het voorgeschreven profiel ten hoogste 5 mm bedragen. 05 Voor betonverhardingen van trambaanconstructies mag de afwijking in hoogteligging van de bovenkant van de onderlaag ten opzichte van het voorgeschreven profiel ten hoogste bedragen: 5 mm voor een onderlaag t.b.v. stangen-spoor; 15 mm voor een onderlaag t.b.v. dwarsligger-spoor.
31 32 03
EIGENSCHAPPEN VAN DE BETONVERHARDING: LAAGDIKTE EN PLAATBREEDTE (BV) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.32.03 lid 01 van de Standaard 2010 mag het tekort aan laagdikte voor betonverhardingen van trambaanconstructies niet meer bedragen dan 10 mm.
31 32 09
EISEN AAN DE UITVOERING: VERWERKING BETONSPECIE (BV) 06 Het beton van een betonverharding bij trambanen moet ten minste 24 uur oud zijn, voordat een bovenliggende betonlaag mag worden aangebracht. 07 Het beton van een betonverharding bij trambanen moet ten minste zeven dagen oud zijn en snelverhardend beton ten minste zes uur, voordat een bovenliggende laag van asfaltbeton mag worden aangebracht.
31 33
INFORMATIE-OVERDRACHT (BV)
31 33 03
GEDETAILLEERD WERKPLAN (BV) 05 Indien de aannemer voornemens is te beginnen met het verwerken van betonspecie van trambaanconstructies, brengt hij dit voornemen ten minste drie volle werkdagen van te voren ter kennis van de directie.
31 34
RISICOVERDELING EN GARANTIES (BV)
Bladnr. 91
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 34 17
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GARANTIE (BV) 02 In afwijking van het bepaalde in artikel 31.34.17 lId 02 van de Standaard 2010 wordt van de aannemer een garantie verlangd gedurende een periode van vijf jaar. 08 In afwijking van het bepaalde in artikel 31.34.17 lid 08 van de Standaard 2010 duurt de garantie tot vijf jaar na de dag waarop de desbetreffende verharding in de zin van paragraaf 10 lid 3 van de U.A.V. 1989 in gebruik wordt genomen.
31 35
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (BV)
31 35 12
BOREN VAN CILINDERS T.B.V. BEPALEN DRUKSTERKTE OF STERKTEKLASSE (BV) 03 De druksterkte van het verharde beton als bedoeld in artikel 31.35.12 lid 01 en lid 02 van de Standaard 2010 wordt bepaald aan de hand van uit de aangebrachte verharding geboorde cilinders. 04 De druksterkte van beton voor trambaanconstructies wordt wordt bepaald aan de hand van de karakteristieke kubusdruksterkte. Ten behoeve van het bepalen van de karakteristieke kubusdruksterkte als bedoeld in artikel 31.37.09 van de Standaard 2010 van beton voor trambaanconstructies moet de aannemer een aantal proefkubussen vervaardigen overeenkomstig het gestelde in de hierna volgende leden 05 en 06. 05 De aannemer dient te rekenen op 1 proefkubus per truckmixer met een minimum van drie stuks en een maximum van zes stuks per stortdag. 06 De proefkubussen van beton voor trambaanconstructies dienen door de aannemer ter beschikking te worden gesteld aan de directie.
31 37
MEET- EN VERREKENMETHODEN (BV)
31 37 05
LAAGDIKTE, ALGEMEEN (BV) 03 De bepalingen van de laagdikte van de aangebrachte verhardingslaag als bedoeld in artikel 31.37.05 van de Standaard 2010 van betonverharding voor trambanen geschiedt aan de hand van profielwaterpassing overeenkomstig artikel 31.37.07 lid 01 van de Standaard 2010 met dat verschil dat de plaats en het aantal van de metingen tijdens het werk wordt bepaald. 04 De bepalingen van de laagdikte van de aangebrachte verhardingslaag als bedoeld in artikel 31.37.05 van de Standaard 2010 geschiedt aan de hand van geboorde cilinders overeenkomstig artikel 31.37.06 van de Standaard 2010.
31 37 12
LENGTE- EN DWARSPROFIELEN (BV) 01 Afwijkingen ten opzichte van het voorgeschreven lengte- en dwarsprofiel worden gemeten door middel van het nemen van dwarsprofielen om de 5 meter lengte aangebrachte verharding.
31 42
EISEN EN UITVOERING - STRAATWERK (SW)
31 42 02
EISEN AAN DE UITVOERING (SW) 06 Bij straatwerk van betonelementen of gebakken elementen dienen de voegen handmatig te worden ingeveegd met zand dat is of wordt gebruikt ten behoeve van ophoging en/of aanvulling van het zandbed. 07 Alvorens het straatwerk (vol en zat) met zand af te strooien dient gecontroleerd te worden of het knipwerk op juiste wijze is uitgevoerd. Na twee weken wordt het straatwerk gecontroleerd op zand in de voegen c.q. de voegwijdte. Overtollig zand opnieuw invegen in de voegen.
Bladnr. 92
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 42 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
UITVOERING NATUURSTEEN, STRAATWERK EN KANTOPSLUITINGEN (SW) 01 Bij straatwerk van natuursteen dienen met behulp van afstandhouders voegen tussen de elementen te worden toegepast, voor zover niet anders voorgeschreven dient de breedte van de voegen 6 mm te zijn. Natuursteen die de voorgeschreven voegbreedte bemoeilijkt of niet mogelijk maakt dienen te worden gebruikt als passtukken om te zagen. De maximale marge hierin is 5%. Het kitmiddel dient met een dikte van ten minste 10 mm te worden aangebracht aan de gehele bovenzijde en aan de zijkanten tot ten minste 50 mm onder het in het zicht blijvende gedeelte. De bovenkant van de ten behoeve van de voegen te gebruiken afstandhouders dient zich ten minste 35 mm onder de bovenkant van de aan te brengen verharding te bevinden. De bij banden en blokken en dergelijke te gebruiken afstandhouders dienen zich ten minste 35 mm van rand van de natuurstenen elementen te bevinden. Ontbrekende afstandhouders dienen door de aannemer handmatig te worden aangebracht. 02 Voor zover niet anders bepaald dienen bij een bestrating van natuursteen de voegen handmatig op de volgens artikel 31.42.05 lid 01 sub a bepaalde wijze te worden gevuld met een voorgeschreven voegvullingsmengsel van o.a. brekerzand, steenslag en slakken. Het voegmengsel moet minimaal 1 jaar na aanleg tot aan bovenkant van de natuursteen gevuld te zijn. Wanneer dit niet het geval is dient de voeg te worden schoongemaakt en te worden aangevuld. Hierna gaat de termijn van 1 jaar opnieuw in. 03 Voor zover niet anders voorgeschreven dient de voegwijdte tussen twee aaneensluitende natuursteenbanden 6 mm te bedragen en dient de voeg na het aanbrengen van de banden te worden afgekit met het voorgeschreven kitmiddel. Natuursteen die de voorgeschreven voegbreedte bemoeilijkt of niet mogelijk maakt dienen te worden gebruikt als pas stukken om te zagen. De maximale marge hierin is 5%. Het kitmiddel dient met een dikte van ten minste 10 mm te worden aangebracht aan de gehele bovenzijde en aan de zijkanten tot ten minste 50 mm onder het in het zicht blijvende gedeelte. 04 Voegen langs rails in straatwerk van natuursteen dienen op de in het bestek aangegeven wijze te worden gevuld met een voorgeschreven voegvullingsmassa op rubberbasis.
31 42 05
MACHINAAL STRATEN NATUURSTEEN, EISEN AAN DE UITVOERING (SW) 01 In verband met het machinaal straten van natuursteen (gezaagde stenen, diverse formaten, diverse verbanden) dient te worden zorg gedragen voor de volgende achtereenvolgens uit te voeren werkzaamheden: a. Natuursteen machinaal aanbrengen en direct na het aanbrengen achtereenvolgens zorg dragen voor het uitvoeren van de volgende werkzaamheden: a1. natuursteen afstrooien en invegen met het voorgeschreven voegvullingsmateriaal; a2. direct na afstrooien en invegen met het voegvullingsmateriaal als bedoeld onder b1 de aangebrachte natuursteen intrillen, uitsluitend met een roltriller, waarmee de aangebrachte positie van de natuurstenen en de bijbehorende voegbreedte dient te worden gewaarborgd; a3. direct na intrillen als bedoeld onder a2 opnieuw handmatig afstrooien en invegen met het voorgeschreven voegvullingsmateriaal en vervolgens aftrillen met een trilplaat; a4. direct na het aftrillen als bedoeld onder b3 de voegen inwassen (inwateren, invloeien) met het voorgeschreven voegvullingsmateriaal; b. Alleen in die gevallen dat dit apart is voorgeschreven dient op nader aan te wijzen, voornamelijk overdekte locaties, op een volgens planning vast te stellen tijdstip, ongeveer 2 maanden na het aanbrengen van de natuursteen, opnieuw te worden zorg gedragen voor het uitvoeren van de volgende werkzaamheden: b1. aangebrachte natuursteen opnieuw aftrillen, daarna de voegen uitspoelen en waar nodig leeg maken tot de voorgeschreven diepte onder verhardingsoppervlak en vervolgens inwassen (inwateren) met de voorgeschreven polymeergebonden voegvullingsmortel.
31 42 06
VOEGVULLINGSMATERIAAL NATUURSTEENBESTRATING (SW) 01 Voor zover niet anders bepaald dient voegvullingsmateriaal voor een bestrating van natuurstenen een homogeen mengsel in een nader voor te schrijven verhouding te zijn van: - porfier brekerzand 0-2 mm - porfier steenslag 1-3 mm - LD-mix 0-3 mm, samenstelling: - 90% (m/m) LD staalslak en 10% (m/m) gegranuleerde hoogovenslak; - Gradering: 0-3 mm
31 43
INFORMATIE-OVERDRACHT (SW)
Bladnr. 93
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 43 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
WERKPLAN EN LOGBOEK BESTRATINGSWERK (SW) 02 In afwijking op artikel 31.43.02 lid 02 van de Standaard 2010 wordt de CROW publicatie 282 vervangen door de CROW publicatie 324. In aanvulling op artikel 31.43.02 lid 02 van de Standaard 2010 dient, bij het opstellen van het (straat)werkplan in relatie tot CROW publicatie 324, rekening gehouden te worden met de randvoorwaarden en beperkingen die voortvloeien uit bijlage I "Matrix aanbrengen elementenverhardingen" van deze publicatie. Genoemd worden: a. ruimte, talud, verband en materialen; b. opslag: de wijze van aanvoer, in ontvangst nemen en tijdelijke opslag van te verwerken (beschikbaar gestelde) materialen; c. fasering van de werkzaamheden. d. de wijze waarop de zandbaan wordt afgewerkt; e. welke machines waar en wanneer worden ingezet, hoe schade voorkomen wordt als met machines over reeds gemaakt werk wordt gereden; f. hoe de kwaliteit van het straatwerk en handmatig straatwerk in het bijzonder wordt gewaarborgd. In verband met de relevante informatie wordt, indien van toepassing, tevens verwezen naar de bij het bestek behorende tekening(en) en bijlagen. 04 In afwijking op artikel 31.43.02 lid 04 van de Standaard 2010 wordt de CROW publicatie 282 vervangen door de CROW publicatie 324.
31 45
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (SW)
31 45 01
ALGEMEEN (SW) 01 In afwijking op artikel 31.45.01 lid 01 van de Standaard 2010 dient het afstrooien, inwassen of invegen van een bestrating met een hoeveelheid van max. 1 m3 per 300 m2 bestrating te geschieden en zal het (ophoog)zand voor afstrooien, inwassen of invegen voor zover het bestek niet anders vermeld ter beschikking worden gesteld. 02 In afwijking op artikel 31.45.01 lid 02 van de Standaard 2010 behoort het pasmaken (hak-, zaagknipwerk) van betonbanden wel tot het aanbrengen van bestrating.
31 45 03
HERSTRATEN (SW) 02 In afwijking van het bepaalde in artikel 31.45.03 lid 02 van de Standaard 2010 wordt tekortkomend straatzand voor zover het bestek niet anders vermeld ter beschikking gesteld. 03 De bij het herstraten vrijgekomen bestratingsmaterialen ontdoen van grond.
31 46
BOUWSTOFFEN (SW)
31 46 01
STRAATZAND (SW) 02 In aanvulling op het bepaalde in artikel 31.46.01 lid 02 van de Standaard 2010 moet de korrelverdeling (proef 11.0) ook voldoen aan een fractie op zeef 0,25 mm ten minste 25% en ten hoogste 40%. Daarnaast moet het zand een CBR-waarde (proef 106 - normale proef met 0,2 inch indringing) hebben dat groter is dan 12,5%.
31 46 03
BREKERZAND (SW) 03 Zand dat in zandbed wordt verwerkt op een diepte van minder dan 1,0 m beneden het oppervlak van het wegdek moet tevens voldoen aan artikel 22.06.03. Brekerzand dat moet worden geleverd moet tevens voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 22.
31 46 04
SPLIT (SW) 01 Split dat op een fundering van bijvoorbeeld menggranulaat wordt verwerkt als straatlaag voor machinaal straten van betonstraatstenen moet zijn split 2/6.
31 46 12
AFDEKZAND (SW) 01 Afdekzand dat moet worden geleverd moet tevens voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 51.
Bladnr. 94
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
31 46 13
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
SCHRAAL BETON (SW) 01 Specie voor schraal beton moet zijn een mengsel van grof toeslagmateriaal, zand, cement en water. 02 Grof toeslagmateriaal voor schraal beton moet zijn grind, steenslag of gebroken steen of steenachtig materiaal of een mengsel hiervan. 03 De verhouding van de hoeveelheid zand en de hoeveelheid grof toeslagmateriaal moet ten minste 1 op 2 bedragen. 04 Het cementgehalte moet ten minste 100 kg per m3 bedragen.
Bladnr. 95
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
32
WEGBEBAKENING
32 12
EISEN EN UITVOERING
32 12 01
ALGEMEEN 05 Voor zover daarvoor afzonderlijk geen anders luidende beschrijvingen of bepalingen zijn opgenomen dienen de door de aannemer te verrichten handelingen te zijn afgestemd op het uitvoeren van de werkzaamheden in een situatie met openbaar verkeer. De daarmee gepaard gaande kosten worden geacht te zijn begrepen in de prijs per eenheid.
32 13
INFORMATIE-OVERDRACHT
32 13 02
GEGEVENS TEN BEHOEVE VAN UITZETWERK 01 In afwijking op artikel 32.13.02 lid 01 t/m 03 van de Standaard 2010 dient de aannemer de uitzetwerkzaamheden te verrichten. De kosten voor dit uitzetwerk worden geacht te zijn inbegrepen in de prijzen per eenheid van de markeringswerkzaamheden.
32 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES
32 14 02
GARANTIE MARKERING VAN MARKERINGSMATERIAAL 01 De aannemer garandeert de door hem aangebrachte markering van thermoplastisch- en koud verwerkbaar plastisch markeringsmateriaal vanaf het gereedkomen van het markeringsmateriaal tot de hierna genoemde perioden na de oplevering van het werk: - wegenverf: 6 maanden; - thermoplastisch markeringsmateriaal: 2 jaar; - verspuitbaar thermoplast. markeringsmateriaal: 2 jaar; - koud verwerkbaar plastisch markeringsmateriaal: 2 jaar. De garantie als bedoeld in paragraaf 22 van de U.A.V. 1989, heeft betrekking op de deugdelijkheid van het markeringsmateriaal. Deze garantie houdt in dat de aannemer zich verbindt alle gebreken aan het markeringsmateriaal te herstellen.
32 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
32 15 06
TER BESCHIKKING STELLEN MEETAPPARATUUR 01 Ten behoeve van afbakening, peilingen en opmetingen als bedoeld in paragraaf 28 van de U.A.V. 1989 dienen ten minste de volgende hulpmiddelen ter beschikking van de directie te staan: een temperatuurmeter t.b.v. meting lucht, oppervlak, verf, luchtvochtigheid, dauwpunt, enz., type DEW check (één instrument voor alle waarden) Qualicheck of gelijkwaardig, een meetwiel en ook een meetlint lang 10 m. 02 Ten tijde van werkzaamheden volgens dit bestek ten behoeve van de directie de in lid 01 genoemde hulpmiddelen in afwachting van gebruik gereed houden en op aanvraag direct voor gebruik ter beschikking stellen.
32 17
MEET- EN VERREKENMETHODEN
32 17 04
VASTSTELLING OPPERVLAKKEN FIGURATIES 01 In aanvulling op tabel T32.01 van de Standaard 2010 wordt uitgegaan van de berekende oppervlakte als weergegeven in onderstaande tabel: Woord "TAXI" hxb=1,00x1,05 1,05 m2; Woord "30" hxb=1,00x0,90 0,90 m2; Woord "50" hxb=1,00x0,90 0,90 m2; ander "woord" van 2 cijfers/letters hxb=1,00x0,90 0,90 m2; Tunnelboog hxb=1,60x2,00 0,90 m2.
32 17 05
HOEVEELHEIDSBEPALING THERMOPLASTISCH MARKERINGSMATERIAAL 01 Indien, na vaststelling door de directie, is gebleken, dat de verwerkte hoeveelheid thermoplastisch markeringsmateriaal per m2 maximaal 1 kg minder bedraagt dan 7 kg per m2 zal een korting worden toegepast van EUR 5,00 per kg per m2 aangebracht markeringsoppervlak.
Bladnr. 96
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
32 17 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
HOEVEELHEIDSBEPALING KOUD VERWERKBAAR PLASTISCH MATERIAAL 01 Indien, na vaststelling door de directie, is gebleken, dat de verwerkte hoeveelheid koud verwerkbaar plastisch markeringsmateriaal per m2 maximaal 1 kg minder bedraagt dan 4 kg per m2 zal een korting worden toegepast van EUR 5,00 per kg per m2 aangebracht markeringsoppervlak.
Bladnr. 97
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
34
VERLICHTING
34 11
BEGRIPPEN
34 11 01
VERLICHTING 01 In aanvulling op artikel 34.11.01 lid 01 van de Standaard 2010: b. Verkeerstechnische verlichting: afwijkende verlichtingsobjecten ten behoeve van de veiligheid in het verkeer.
34 11 02
VERLICHTINGSOBJECT 01 In aanvulling op artikel 34.11.02 lid 01 van de Standaard 2010: d. Verlichtingsarmatuur: armatuur als houder van en met verwisselbare lichtbron inclusief eventuele appendage benodigd voor montage en aansluiten van het armatuur.
34 11 06
ALGEMEEN 01 De verlichtingsinstallatie vanaf de klemmen van het aansluitblok is in beheer en eigendom van de Gemeente Rotterdam. De in dit bestek beschreven werkzaamheden hebben betrekking op het deel van de verlichtingsinstallatie, dat in eigendom is van de gemeente Rotterdam. 02 Alle werkzaamheden genoemd in hoofdstuk 34 van de Standaard 2010 dienen uitgevoerd te worden door een erkend installatiebedrijf. De gegevens van het erkende bedrijf dienen tenminste 5 werkdagen voor de start uitvoering van de genoemde werkzaamheden ter goedkeuring ingeleverd te worden bij de directie. Zonder goedkeuring van de directie mogen deze werkzaamheden niet worden uitgevoerd.
34 12
EISEN EN UITVOERING
34 12 01
TRANSPORT, OPSLAG EN MONTAGE 04 De aannemer controleert bij afname en voor enige handeling de door de directie geleverde materialen op beschadigingen. Beschadigingen rapporteren aan de directie. 05 Door de directie geconstateerde beschadigingen aan de conservering van een lichtmast na handeling door de aannemer dienen deugdelijk hersteld te worden door de aannemer zonder recht op verrekening van kosten. Bij niet herstelbare beschadigingen aan een directieleverantie wordt het beschadigd onderdeel bij de aannemer in rekening gebracht conform par. 20 en 44 van de U.A.V.. 06 Methodieken en hulpmiddelen voor onbeschadigde verwerking van lichtmasten zijn voor rekening van de aannemer 07 De wijze van (tijdelijke) opslag van materiaal t.b.v. de openbare verlichting dient opgenomen te worden in het plan van aanpak. 08 De wijze van transport en handeling van lichtmasten van opslaglocatie naar plaats van verwerking dient te worden opgenomen in het plan van aanpak. 09 Alle gebruikte (slot)bouten op de draad voorzien van een kleine hoeveelheid koperslib voor het gangbaar houden van de voorzieningen. 10 Het aanbrengen en aansluiten van armaturen op masten en/of uithouders op masten dient te worden uitgevoerd conform de voorschriften en/of de installatiehandleiding van de fabrikant.Met in-achtname van de voorgeschreven aanhaalmomenten op boutverbindingen. 11 Uithouders gemonteerd op masten dienen haaks op de wegas te worden geplaatst. 12 Uithouders gemonteerd op masten in bochten dienen haaks op de raaklijn op de boogstraal van de wegas, ter plaatse van de mastlocatie, te worden geplaatst.
Bladnr. 98
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
34 12 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AANBRENGEN VAN LICHTMASTEN 02 In afwijking van artikel 34.12.02 lid 02 van de Standaard 2010 dienen masten loodrecht te worden geplaatst met een maximaal toegestane scheefstand van 1 graden gemeten ten opzichte van de centerlijn van de mast gezien vanaf maaiveld. Bij masten in de grond geplaatst het plaatsingsgat rondom de mast in lagen met schoonzand aanvullen en vaststampen met behulp van een passende, kleine kwartronde handstamper. Het gebruik van een trilstamper (wacker) is niet toegestaan. 03 De aannemer dient te zijn voorzien van adequate meetmiddelen voor het meten van de rechtstand van geplaatste lichtmasten. De wijze van meten dient bij inschrijving in het gedetailleerde werkplan te worden overlegd 04 De aannemer moet bij opname voor oplevering bij verzoek van de directie een controle van rechtstand met de overeengekomen meetmethode uitvoeren, zonder extra verrekening van kosten. 05 Bij een trottoirbreedte van 1,50 meter of meer dienen de lichtmasten minimaal op een afstand van 0,50 meter van de voorkant van het trottoir te worden geplaatst. 06 Bij een trottoir breedte van minder dan 1,50 meter dient de lichtmast tegen de erfscheiding te worden geplaatst. 07 In het buitengebied en stroomwegen dienen de masten minimaal 1,00 meter uit de kant weg te worden geplaatst. 08 Bij vrijliggende fietspaden dient een afstand van 0,60 meter ten opzichte van de zijkant van het fietspad te worden aangehouden. 09 De lichtmasten moeten zodanig worden geplaatst, dat het mastdeurtje afzijdig van de rijrichting van het verkeer wordt gesitueerd. 10 Het beschermde grondstuk moet 0,30 m1 boven het maaiveld of verharding uitsteken. 11 Bij scheefstand van de lichtmast dient de grond rondom de mast tot een diepte van circa 0,6 meter vanaf het maaiveld en, in een straal van circa 0,2 meter rondom de mast te worden uitgegraven. Vervolgens dient de mast conform lid 02 van dit artikel geplaatst te worden.
34 12 06
VERWERKING 01 te verstaan is onder verwerking van lichtmasten: a. het aanbrengen van lichtmasten; b. het vervangen van lichtmasten; c. het corrigeren van de stand van lichtmasten. 02 te verstaan is onder verwerking armaturen: a. het aanbrengen van armaturen; b. het vervangen van armaturen; c. het corrigeren van de stand van armaturen. 03 te verstaan is onder verwerking van uithouders en opzetstukken: a. het aanbrengen van uithouders en opzetstukken; b. het vervangen van uithouders en opzetstukken; c. het corrigeren van de stand van uithouders en opzetstukken.
34 12 07
VERWIJDEREN (TIJDELIJK EN DEFINITIEF) VAN LICHTMASTEN 01 Bij het tijdelijk of definitief verwijderen van een lichtmast dienen, alvorens deze werkzaamheden uit te voeren, onderstaande werkzaamheden onderverantwoordelijkheid van de netbeheerder te worden uitgevoerd: het loskoppelen van de aansluitkabel van het aansluitblok in de mast; het loskoppelen van de net-aansluitkabel en daarnaast het verwijderen van deze kabel en het aansluitblok uit de mast.
34 13
INFORMATIE-OVERDRACHT
Bladnr. 99
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
34 13 08
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
EISEN GESTELD AAN DE REVISIE VAN DE OPENBARE VERLICHTING 01 Alle verlichtingsobjecten inmeten in x- en y-richting en op de laatst geldende (bestek)tekening(en) aangeven. Op de laatst geldende (bestek)tekening(en) dienen tevens, bij afwijkingen van de betreffende tekeningen, de volgende gegevens te worden vermeld: - type lichtmast; - type uithouder; - type armatuur; - type lamp; - maatvoering. Op de gereviseerde (bestek)tekening(en) dienen zowel de oorspronkelijke maten/hoogtes conform het bestek als de reviesiewaarden vermeld te worden. Tevens moeten duidelijk aangegeven zijn: - doorgevoerde wijzigingen t.o.v. de laatst geldende (bestek)tekening(en); - niet uitgevoerde werkzaamheden; - extra werkzaamheden.
34 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
34 15 04
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN IN MASTEN 01 Montage aansluitblok netwerk derden: Bij aansluiting van een verlichtingsobject op het netwerk van de regionale netbeheerder is het aanbrengen van het aansluitblok de verantwoordelijkheid van de betreffende netbeheerder. In de masten zijn bij levering de benodigde voorzieningen aanwezig. Voor aannemer van dit bestek overgaat tot het aansluiten van de bekabeling op het aansluitblok, dient er een controle op deugdelijke bevestiging van het blok te worden uitgevoerd. Bij constatering van afwijkingen dient de aannemer de directie direct in te lichten. 02 Montage bijzondere aansluitingen: In incidentele gevallen dienen de in het lichtpunt benodigde voorschakelapparatuur, ontsteker(s), filter(s) e.d. samengebouwd te worden op één montageplaat in de mast. Zij moeten zodanig worden gemonteerd dat vervanging van elk component mogelijk is zonder demontage van de montageplaat. 03 Alle bedrading en bekabeling in de lichtmast zo aanbrengen, dat het op de bedrading aanwezige druipwater nooit op de aansluitklemmen van het aansluitblok kan komen.
34 15 05
NUMMERING VAN OBJECTEN OPENBARE VERLICHTING 01 Het nummeren van nieuw aangebrachte objecten openbare verlichting wordt uitgevoerd door en in beheer van de Gemeente Rotterdam.
Bladnr. 100
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
35
VERKEERSREGELINSTALLATIES
35 01
BEGRIPPEN - VERKEERSREGELINSTALLATIES, ALGEMEEN (VRIA)
35 01 01
ALGEMEEN (VRIA) 01 Te verstaan is onder: a. Verkeersregelinstallatie: een, op een kruispunt van verkeerstromen, aangebrachte installatie met verkeerslichten voor regeling van het verkeer op dat kruispunt. b. Installatieverantwoordelijke: iemand die door de eigenaar van de installatie is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor de bedrijfsvoering van een elektrische installatie e.e.a. conform NEN3140:2011. c. Werkverantwoordelijke: iemand die is aangewezen als direct verantwoordelijk persoon voor de leiding over de werkzaamheden e.e.a. conform NEN3140:2011.
35 02
EISEN EN UITVOERING (VRIA)
35 02 01
UITZETTEN VAN HET WERK (VRIA) 02 De opdrachtnemer dient minimaal twee werkdagen van tevoren een afspraak te maken met de directie voor het uitzetten van het werk.
35 02 03
INSTALLATIEVERANTWOORDELIJKHEID (VRIA) 01 De installatieverantwoordelijkheid over de aan te brengen verkeersregelinstallatie is voor de aannemer tot aan het moment van oplevering dan wel vervroegde ingebruikstelling zoals gesteld in § 10 lid 3 van de U.A.V.T.I. 1992. Deze voorwaarde is van toepassing voor zowel door de aannemer volledig als gedeeltelijk geleverde installaties. In het laatste geval is de aannemer gehouden bij directieleveranties van onderdelen voor de installatie de directie leveringen bij afname formeel te controleren op elektrische veiligheid. Bij goedkeuring tekent de aannemer voor acceptatie op het daartoe bedoelde formulier. Aannemer moet in de project kick off of ten laatste in de 1e bouwvergadering aan de directie melden, wie de installatie verantwoordelijke zal zijn voor de installatie gedurende het project. Hiertoe dient een telefoonnummer te worden gegeven dat dagelijks van 7:00 tot 19:00 bereikbaar is. Eén en ander overeenkomstig het gestelde in de NEN3140:2011 91 De installatieverantwoordelijkheid over de aangebrachte en in stand te houden tijdelijke verkeersregelinstallatie is voor de aannemer. Aanemer moet in de project kick off of ten laatste in de 1e bouwvergadering aan de directie melden wie de installatie verantwoordelijke zal zijn voor de tijdelijke installatie gedurende het gehele project. Een en ander overeenkomstig het gestelde in de NEN3140:2011
35 03
INFORMATIE-OVERDRACHT (VRIA)
35 03 02
BEREKENINGEN EN TEKENINGEN (VRIA) 01 Uiterlijk 20 werkdagen na de datum van aanvang dient de aannemer onderstaande gegevens, in tweevoud, te leveren aan de directie: a. bekabelings- en opstellingstekeningen; b. installatieschema's waarop op schematische wijze de gehele elektrische installatie is aangegeven; c. specificatielijst van toe te passen onderdelen met hun coderingen, fabrikaat en type-aanduidingen; d. lijst van toe te passen verkeerslantaarns, waarin is aangegeven: de nummering, enkel of dubbelrood, (pijl) sjablonen, toegepaste lamp, lampspanning en of het geel van de lamp knippert tijdens de toestand van geel knipperen; e. lijst van toe te passen detectielussen, waarin is aangegeven: de nummering, de lengte van de lus, de breedte van de lus, de lengte van het passieve gedeelte van de lus, de afstand tot de stopstreep, het aantal windingen en het type detectielusdraad; f. lijst van toe te passen grondkabels, waarin is aangegeven: het kabeltype, het aantal aders, de aderdikte, het lusnummer, het drukknopnummer, het nummer van de verkeerslantaarn, het nummer van het voorwaarschuwingssein en de kabellengte. 02 De directie beoordeelt de in lid 01 bedoelde bescheiden binnen 10 werkdagen na ontvangst daarvan en deelt de resultaten van deze beoordeling schriftelijk aan de aannemer mee. Als de directie de resultaten van deze beoordeling niet binnen de hiervoor bedoelde 10 werkdagen heeft verzonden, worden de in lid 01 bedoelde bescheiden geacht te zijn goedgekeurd.
35 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (VRIA)
Bladnr. 101
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
35 04 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GARANTIES (VRIA) 04 Voor het herstel van gebreken aan het conserverings- en schilderwerk geldt in afwijking van het voorgaande, dat de herstellingstermijn in overleg tussen de directie en opdrachtnemer wordt vastgesteld.
35 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (VRIA)
35 07 01
BEPROEVING VAN EEN VERKEERSREGELINSTALLATIE (VRIA) 03 Indien de beproeving en inbedrijfstelling van de verkeersregelinstallatie op eenzelfde dag plaatsvinden, dient de opdrachtnemer ondersteuning te bieden om eventuele gebreken in de installatie direct te kunnen herstellen en verkeerslantaarns (ook die aan uitleggers of portalen) te kunnen (bij)richten.
35 12
EISEN EN UITVOERING - VERKEERSREGELTOESTEL (VRT)
35 12 02
AANBRENGEN VAN VERKEERSREGELINSTALLATIES (VRT) 03 In aanvulling op het genoemde in artikel 35.12.02 lid 03 van de Standaard 2010, dienen bij toepassing van roodlichtcamera's deze tevens op een aparte groep te worden aangesloten, waarbij het uitvallen van de groep de goede werking van de overige delen van de verkeersregelinstallatie niet beïnvloedt. 04 In aanvulling op het genoemde in artikel 35.12.02 lid 04 van de Standaard 2010 geschiedt het dimmen op basis van een astronomische klok. 05 De indeling en afmetingen van het meterbord in het verkeersregeltoestel dient te voldoen aan de bij dit bestek gevoegde bijlage "Standaard aansluiting voeding".
35 12 03
VERKEERSREGELPROGRAMMA (VRT) 01 In aanvulling op het genoemde in artikel 35.12.03 lid 01 van de Standaard 2010 mogen de waarden van de garantietijden ook niet op afstand door een persoon of geautomatiseerd worden gewijzigd. 03 In aanvulling op het genoemde in artikel 35.12.03 lid 03 van de Standaard 2010 geldt dat detectiebewaking ook aanwezig moet zijn voor openbaar vervoer-signalen. Bij het aanspreken van de detectiebewaking wordt slechts de melding 'detectiestoring' van het betreffende ingangssignaal aan de CVN-interface aangeboden. De detectiebewaking mag alleen werkzaam zijn als de softwareschakelaar in de stand 'voertuigafhankelijk' staat. 06 In aanvulling op het genoemde in artikel 35.12.03 lid 06 van de Standaard 2010 geldt dat de softwareschakelklok voorzien moet zijn van de volgende schakelmogelijkheden: 2 perioden per dag (2 in- en uitschakeltijdstippen); Gedurende het aanwezig zijn van de klokperiode én het in staan van de schakelaar "regelen" dient de verkeersregeling naar toestand 1 van de NEN 3384 te schakelen en te blijven. De klok dient automatisch om te schakelen van zomer- naar wintertijd en terug. 07 Het laden van een nieuw applicatieprogramma dient tijdens de toestand regelen te kunnen worden uitgevoerd. Dit mag eventueel een noodprogramma zijn. Het omschakelen van het oude naar het nieuwe regelprogramma gebeurt via de toestand alles-rood. 08 Het regeltoestel wordt, voor wat betreft het regelprogramma, geprogrammeerd met een uiterlijk vijf weken voor de geplande opleverdatum door de directie te leveren applicatieprogramma. Dit applicatieprogramma is ontwikkeld in de programmeertaal "C" met behulp van de Toolkit CCOL van Van Grinsven Software en op basis van: 1. de meest recente versie (drie maanden voor de dag van aanbesteding) van de CVN-interface; 2. de programmagenerator van Vialis met de programmaopbouw (bijv. systeemdimensies en -defines) zoals daar uit voortkomen, en dient automatisch te worden omgezet naar machinecode. Bij de keuring van het regeltoestel dient een overzicht te worden overlegd van de gebruikte macro's ten behoeve van geconditioneerd programmeren (de gebruikte 'sysdef.c'). Alle modules van de Toolkit van Van Grinsven Software dienen door de fabrikant van het verkeersregeltoestel te worden ondersteund. 09 Tot de levering van een nieuwe verkeersregelautomaat behoort het implementeren van MV-files (logfiles t.b.v. de IT&T Kwaliteitscentrale®) in de verkeersregelautomaten. Het hiervoor benodigde protocol is reeds in het bezit van alle (bekende) Nederlandse fabrikanten. Eventueel kan dit worden
Bladnr. 102
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
opgevraagd bij IT&T tsc BV te Arnhem. De simulatie versie van de geïmplementeerde applicatie dient inclusief de hiermee te genereren MV-file aan de directie te worden aangeboden. De fabrikant kan desgewenst van de mogelijkheid gebruik maken om ruim vóór de afname de juistheid van deze per e-mail toegestuurde MV-file door IT&T te laten controleren. De volledige source code van de applicatie dient elektronisch ter beschikking te worden gesteld. Technische specificaties: De te leveren verkeersregelautomaten moeten zowel lokaal als met communicatie op afstand direct kunnen communiceren met de Kwaliteitscentrale. Zowel voor het instellen van de MV-files als het ophalen van deze files. De voor de MV-files ter beschikking staande hoeveelheid geheugen is (effectief, ongeacht de tijdsduur van de MV-file(s)) minimaal drie Mbyte. Er moeten gelijktijdig minimaal twee MV-files in de verkeersregelautomaat kunnen worden opgeslagen waardoor continu loggen, ook tijdens het ophalen van een MV-file, gewaarborgd wordt. Tijdens het downloaden van een afgesloten MV-file mag er geen nieuwe MV-data verloren gaan. De naam van de vri in de MV-file is het vri nummer (bestaande uit 5 cijfers) dat door de opdrachtgever gebruikt wordt. De tijdsduur van een MV-file is instelbaar waarbij er geen beperking is aan de ondergrens. De opslag van detector- en signaalgroep events vindt gecomprimeerd plaats. Indien er data niet via detectie ingangen binnenkomt maar via de overige ingangen of op andere wijze, dient deze data wel in de MV-file te worden geplaatst. Dus ook in het geval er sprake is van seriële communicatie tussen apparatuur dient deze data volledig in de MV-file te worden opgenomen. Binnen ieder type object binnen de header dienen de records uniek te zijn. Signaalgroepen hebben daarbij een unieke functionele naamgeving en een uniek sourcenummer. De overige objecten (detectoren, in-, uitgangen, hiaattijden etcetera) hebben in ieder geval een uniek sourcenummer. MV-files uit een simulatie-omgeving kennen dezelfde afwikkeling van de interne fasecyclus of signaalgroep toestanden. Indien dit niet het geval is worden de verschillen tussen de simulatiefile en de straatversie nader gespecificeerd. De opdrachtnemer dient bij implementatie vast te stellen of het uitgebreide of verkorte programmeervoorschrift van toepassing is (verkrijgbaar bij IT&T) en dit als zodanig uit te voeren. De CVN+ interface (alle gegevens uit de CVN-interface met daaraan toegevoegd de interne fasecycli en de voor dit bestek hieronder aangegeven noodzakelijke gegevens ten behoeve van de MV-file) bestaat uit: alternatieve realisatie maximum groen bereikt En afhankelijk voor de lokale toepassing: prioriteitsingreep openbaar vervoer per signaalgroep bijzondere ingreep (AHOB, brug, file, hulpverlening, Opticom, overig) selectieve detectie (zonder lijnnummers) het vertalen van lengte detectie naar selectieve detectie of selectieve detectie (met lijnnummers) snelheid Bij de toepassing van KAR dient het gehele KAR bericht te worden geplaatst in het daarvoor bestemde ID in de MV-file. Het betreft nr. 1 (virtual local loop number) t/m nr. 24 (tweede reserve) van het document KIS-001-IRS-KAR (KIS-Workgroup van Rijkswaterstaat) versie 1.23 van 23 oktober 2003. 10 De meting van boven- en ondergedrag van ingangen (waaronder detectie, drukknoppen, selectieve detectie en overige ingangen) dient te geschieden aan de procesbesturingskant van het verkeersregeltoestel. De tijdsinstellingen voor boven- en ondergedrag worden door de afdeling vervoer, van het cluster Stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam, opgenomen in het applicatieprogramma. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de standaard CCOL TOG-max[] en TBG-max[]-tijden. Deze tijden dienen niet alleen als waarde voor de in te stellen onder- en bovengedrag bewakingstijden, maar bij een wijziging van deze waarde via de procesbesturingszijde of applicatiezijde van de CVN-C-interface dient ook de overeenkomstige actuele bewakingstijd te worden aangepast. Tevens dienen de instellingen van TOG-max[] en TBG-max[] te worden meegenomen in de battery-backup. 91 Indien een seriële koppeling tussen meerdere regeltoestellen wordt voorgeschreven, dient de doorgave van seriële berichten van de ene naar de andere automaat via PTP-protocol voor seriële datacommunicatie te gebeuren; meer informatie over het PTP-protocol is te vinden op de website van de Astrin, www.astrin.nl, onder het kopje 'standaardisatie'. Het PTP-protocol wordt geïmplementeerd aan de applicatiezijde zodat aanpassingen in het protocol eenvoudig kunnen worden gemaakt zonder tussenkomst van de leverancier van het verkeersregeltoestel.
Bladnr. 103
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
Ten behoeve van de implementatie van het protocol in het verkeersregeltoestel is een driver (functies) nodig voor het initialiseren, lezen en schrijven naar de berichtenbuffers van de seriële poort. Deze driver dient door de leverancier van het verkeersregeltoestel te worden verzorgd. Deze driver kan ook worden gebruikt voor het inlezen van andere seriële informatie b.v. Vecom informatie. Het verkeersregeltoestel dient er in te voorzien dat de omliggende regeltoestellen zowel separaat als tegelijkertijd kunnen worden aangesloten of afgekoppeld (ieder via hun eigen seriële koppelkabel), zonder dat dit gevolgen heeft voor de automaat uit dit bestek of één of een van de omliggende regelautomaten. Het afgekoppeld zijn van de ene naburige automaat mag geen gevolgen hebben voor de communicatie met de andere naburige automaat. Het verkeersregeltoestel in dit bestek moet kunnen functioneren, onafhankelijk van het aan- of afgekoppeld zijn van de omliggende regeltoestellen. 35 12 04
BEDIENING EN COMMUNICATIE (VRT) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 35.12.04 lid 01 van de Standaard 2010, tabel T35.01, dient de kleur van de schakelaar "klokoverbrugging" wit te zijn. Tevens dient er géén schakelaar "putsarmatuur" te worden aangebracht in het regeltoestel. 03 In afwijking van het bepaalde in artikel 35.12.04 lid 03 van de Standaard 2010, dient de schakelaar 'fixeren' niet geschakeld te worden door de deurschakelaar. 06 In aanvulling op het bepaalde in artikel 35.12.04 lid 06 van de Standaard 2010, dienen de hier bedoelde schakelaars eenvoudig benaderbaar en bedienbaar te zijn. 07 In aanvulling op het bepaalde in artikel 35.12.04 lid 07 van de Standaard 2010, dient de in dit artikel genoemde aansluiting een 9-pins male-aansluiting te zijn via een fabrikantonafhankelijk snoer. In bijlage "RS232-universele aansluiting" d.d. 01-05-2009 is de standaard opgenomen. De connector dient eenvoudig te kunnen worden gefixeerd. 10 Dumps dienen via FTP opgehaald te kunnen worden vanaf een VRI-beheerscentrale. De te gebruiken authorisatiegegevens (username en wachtwoord) dienen identiek te zijn aan de gegevens die worden gebruikt voor de VERA-communicatie. 11 In het bedieningspaneel dient een monitor (TFT) met een digitale situatietekening aangebracht te zijn. De tekening dient te worden georiënteerd ten opzichte van het kruispunt en moet minimaal twee weken voor de geplande keuringsdatum ter goedkeuring aan de directie worden overlegd. In deze tekening dient: 1. voor elke richting het verloop van de externe fasecycli zichtbaar te zijn; De wegvakken dienen de signaalgroepkleuren te representeren. 2. het aanwezig zijn van een melding van detector of drukknop in kleur zichtbaar te zijn; 3. het aanwezig zijn van de door het applicatieprogramma aan te bieden signalen zichtbaar te zijn. De kleuren dienen zo te zijn gekozen dat er een goed onderscheid is tussen fasecycli en detectie. De kleuren van de fasecycli behoeven niet geheel overeenkomstig de werkelijkheid te zijn. Knipperen en gedoofd mogen worden gebruikt om bepaalde fasen weer te geven. Tevens dient in dit scherm op een overzichtelijke manier eventuele foutmeldingen getoond te worden.De hardwareknoppen voor de handmatige bediening alsmede de RS232 universele aansluiting t.b.v. de ccol commando parser dienen zich te bevinden in de onmiddellijke nabijheid van het beeldscherm met de situatietekening en overige indicaties van de kruising. Alle dienen zich achter hetzelfde (politie)luik te bevinden en onmiddellijk toegankelijk te zijn. Het betreft hier de volgende (hardwarematige) knoppen: - doven - geelknipperen - alles rood - regelen continue - regelen via klok - fixatie - de in deel 2 gevraagde separate scenarioschakelaars 12 In het regeltoestel moet het IVERA-protocol zijn geïmplementeerd. Alle IVERA objecten van versie 2.10 van IVERA dienen te worden geïmplementeerd. Zowel de hardware- als de softwarevoorzieningen, nodig voor de aansluiting van het toestel op het modem voor de verbinding met de centrale, dienen aanwezig te zijn. De aannemer dient bij de keuring de licentie voor het gebruik van het IVERA-protocol in het regeltoestel te leveren. De licentie dient op naam gesteld te worden van de opdrachtgever
35 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VRT)
Bladnr. 104
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
35 15 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
REVISIETEKENINGEN EN BIJBEHORENDE STUKSLIJSTEN VAN VERKEERSREGELINSTAL. (VRT) 01 In aanvulling op het genoemde in artikel 35.15.02 lid 01 van de Standaard 2010 dienen op de revisietekeningen en bijbehorende stukslijsten ook de nummering van de lantaarns weergegeven te worden. 02 Voor elke dag waarmee de termijn, als genoemd in artikel 35.15.02 lid 01 en lid 02 van de Standaard 2010, wordt overschreden, kan een korting van €50 op de aanneemsom worden toegepast. 03 In aanvulling op het gestelde in artikel 35.15.02 lid 03 van de Standaard 2010 dienen de bedoelde tekeningen op schaal 1:200 te zijn.
35 15 05
BEDIENING EN COMMUNICATIE (VRT) 01 Op het bedieningspaneel in het compartiment voor de bediening moeten twee direct zichtbare lichtindicaties met de teksten 'roodlichtbewaking' en 'lampbewaking' aanwezig zijn. Bij een storingsmelding van een bewaking moet de bijbehorende lichtindicatie branden. Op het bedieningspaneel in het compartiment voor de bediening of in het compartiment voor de apparatuur moet een voorziening worden aangebracht, waarmee zonder gebruik te maken van externe apparatuur op eenvoudige en functionele wijze kan worden afgelezen voor welke lampen de 'roodlichtbewaking' of 'lampbewaking' een storingsmelding geeft. 02 Het IVERA-protocol moet volledig in het verkeersregeltoestel worden geïmplementeerd. De hardware- en de sofwarevoorzieningen voor de aansluiting van het verkeersregeltoestel op een communicatieverbinding met een centrale moeten aanwezig zijn. De aannemer moet tijdig maatregelen treffen voor het verkrijgen van een licentie voor het gebruik van het IVERA-protocol. De licentie moet worden gesteld op naam van een door de directie op te geven beheerder. 03 De in artikel 35.12.04 lid 06 van de Standaard 2010 bedoelde driestandenschakelaars moeten softwarematig zijn te bedienen.
35 15 06
BEWAKINGEN (VRT) 01 De bewaking klasse CD1 (rode lampen) volgens NEN-EN 12675:2000 en moet voor alle verkeerslichten in het regeltoestel zijn opgenomen. 02 De bewaking klasse CE1 (groene en gele lampen) volgens NEN-EN 12675:2000 en moet voor alle verkeerslichten in het regeltoestel zijn opgenomen. 03 Voor de lampen in verkeerslichten met een lensdiameter van ongeveer 80 mm (onderlichten of secundaire lichten) is de bewakingen klasse CD1 (rode lampen) en klasse CE1 (groene en gele lampen) volgens NEN-EN 12675:2000 en niet van toepassing. 04 Voor de lampen in tram/buslichten zijn de bewakingen klasse CD1 en klasse CE1 volgens NEN-EN 12675:2000 en niet van toepassing.
35 16
BOUWSTOFFEN (VRT)
Bladnr. 105
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
35 16 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
KASTEN (VRT) 07 De sloten dienen cilindrisch en functioneel monteerbaar in de kast te zijn. 08 Elke deur moet zijn voorzien van een deugdelijke windhaak. 09 Elke deur, met uitzondering van de deur van het compartiment voor de bediening, moet zijn voorzien van spanjoletsluitingen. 10 De conservering van de kast dient te worden uitgevoerd middels poedercoating, waarbij de thermische verzinkte ondergrond vooraf aan het poedercoaten een chemisch/thermische voorbehandeling dient te krijgen. 11 De buitendeuren van de kast hebben een openingshoek van tenminste 100 graden. De grote deuren dienen in geopende stand middels deugdelijke windhaken te kunnen worden gefixeerd. De buitendeuren zijn uitneembaar en in gesloten toestand door de aanwezigheid van een weerbestendig rubberen profiel spatwaterdicht. 12 De kast is voorzien van een uitschakelbaar verwarmingselement met een instelbare thermostaat. 13 De ten behoeve van het regelprogramma aanwezige klok voor de sturing van klokperiodes en dagen weeknummer mag niet meer dan 5 minuten per jaar afwijken van de werkende tijd. 14 Aannemer is toegestaan een secundaire klemmenstrook in de regelkast aan te brengen. De secundaire klemmenstrook dient in de automaat te zijn gemonteerd en mag niet in de fundatie vallen. 15 Alle signalen gaande naar en komende van het regeltoestel dienen galvanisch gescheiden te zijn van de besturingslogica in het regeltoestel. 16 In het regeltoestel dient een separate voeding van 24 V aanwezig te zijn, met een voldoende vermogen om de op het kruispunt aanwezige drukknoppen inclusief de terugmeldlampjes aan te sturen. Het uitvallen van deze voeding mag de goede werking van de rest van de verkeersregelinstallatie niet beïnvloeden.
35 17
MEET- EN VERREKENMETHODEN (VRT)
35 17 01
KEURING EN BEPROEVING VAN EEN VERKEERSREGELTOESTEL (VRT) 05 Gedurende de keuring en beproeving moet er continu een vertegenwoordiger van de fabrikant beschikbaar zijn. Tijdens de keuring en beproeving dient een programmeur van de fabrikant minimaal vier uur te kunnen worden ingeschakeld voor programmatechnische zaken. 06 De controle van de werking van de bewaking volgens NEN 3384:2003 nl § 5.2.1 a t/m d dient zowel automatisch als handmatig plaats te kunnen vinden. Voor het handmatig testen worden de lampbelastingen als op straat aangebracht. Bij aanvang van de keuring en gedurende de keuring zal de opdrachtnemer de resultaten van de automatische test en de testvoorzieningen beschikbaar stellen aan de directie. 07 Ten behoeve van het testen van de communicatie tussen verkeersregeltoestel en beheersysteem van de opdrachtgever, dient minimaal één werkdag voorafgaand aan de eigenlijke keuring van het verkeersregeltoestel een test te worden uitgevoerd door de aannemer, in samenwerking met de verkeersmanagementcentrale van de opdrachtgever. 08 Eventuele kleine gebreken dienen voor de opneming op straat te worden hersteld. Indien deze termijn naar het oordeel van de opdrachtnemer te kort is, kan de opdrachtgever een langere termijn vaststellen. Dit dient te worden opgenomen in een door de opdrachtnemer op te stellen keuringsrapportage.
35 22
EISEN EN UITVOERING - DETECTIE (D)
Bladnr. 106
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
35 22 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AANBRENGEN VAN DETECTIELUSSEN (D) 10 De sleuven ten behoeve van de detectielus worden gezaagd of gefreesd, waarbij de dekking van de bovenste luswinding tot de bovenzijde van het asfalt of beton minimaal 45 mm dient te bedragen bij lussen in fietsstroken en minimaal 70 mm bij lussen in alle overige rijstroken. 11 Buiten de sleuf gekomen of anderszins overschietende bitumen dient te worden afgeschraapt en mag niet worden hergebruikt. Na het afschrapen dient de bovenzijde van de sleuf te worden naverwarmd tot het vloeipunt van de afgietmassa. 12 Nadat de luskabel aangebracht is en de voorgeschreven metingen (conform het bepaalde in paragraaf 35.27 van de Standaard 2010) zijn verricht dient het aantal benodigde luswindingen tot stand gebracht te worden, evenals de aansluiting op de kabel naar het regeltoestel. Gemeten aan de lus dient de zelfinductie een waarde te hebben tussen 200uH en 350 uH. De doorverbindingen ten behoeve van het juiste aantal luswindingen en de aansluiting van luskabel op grondkabel worden gesoldeerd of geperst (aan elk einde de aderisolatie over tenminste 5 mm verwijderen).
35 26
BOUWSTOFFEN (D)
35 26 01
LUSDRADEN ONDER WEGEN (D) 01 Lusdraad in wegverharding moet samengesteld zijn uit: één of meer soepele geleiders van elektrolytisch koper met een doorsnede van minimaal 1,5 mm2 een isolatie van polyethyleen (PE) een eventuele mantel van polyethyleen (LDPE). De lussen dienen van aarde te zijn geïsoleerd. De lusdraad moet een kortstondige temperatuursbestendigheid hebben van 180°. Het aantal windingen dient conform de specificatie van de leverancier van de aan te sluiten apparatuur zijn.
35 26 02
LUSDRAAD ONDER ELEMENTGEBONDEN VERHARDING (D) 01 Lusdraad onder elementgebonden verharding moet samengesteld zijn uit: - zes soepele geleiders van elektrolytisch koper met een doorsnede van minimaal 1,5 mm2; - een aderisolatie van polyethyleen (PE); - de mantel van (LDPE), in de kleur geel met rode streep; - De lussen dienen van aarde te zijn geïsoleerd. Het aantal windingen dient conform de specificatie van de leverancier van de aan te sluiten apparatuur zijn. 02 Bij toepassing van lussen onder elementgebonden verharding kan gebruik gemaakt worden van (geprefabriceerde) lusramen, tenzij deel 2.2 van dit bestek anders voorschrijft. Deze dienen als volgt te worden uitgevoerd: a. Autodetectie: Aan te brengen lusraam voor autodetectie uit te voeren in uit slagvast kunststof (pvc-)beschermbuis met een diameter van 32 mm. Lusramen zijn bij lengten > 1m, over de langste zijde te voorzien van een dwarsverbinding tussen de lange zijden als versteviging. De verdeling gelijmatig over de langezijde met een maximale onderlinge afstand tussen dwarsverbinding onderling en tussen de aanliggende dwarsverbinding en kopzijden van 0,5 m. De toe te passen hoek- en T-verbindingen dienen waterdicht te worden verlijmd. De luskabel dient naar de zijkant van de rijbaan te worden gebracht in op het raam aangesloten kunststof beschermbuis van het zelfde materiaal als het raam. b. Fietsdetectie: Het lusraam voor fietsers is een ruitvormig geprefabriceerd lusraam, gemaakt van glasvezel gewapend polyester; de gehele breedte van fietspad of -strook in de bereden richting dient gedekt te worden. In de pijp c.q. het lusraam wordt de luskabel gelegd, waarvan de uiteinden via een flexibele kunststofslang c.q. roestvrijstalen slang op één der hoeken de pijp c.q. het lusraam verlaten. De beschermbuizen en het lusraam dienen te worden volgeschuimd, teneinde de kabel in de pijp te fixeren.
Bladnr. 107
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
35 26 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
DETECTIE BINNEN RAILS (D) 01 Indien tussen de rails asfalt of ongewapend beton aanwezig is, is het bepaalde in 35.26.01 van overeenkomstige toepassing. In de overige gevallen geldt het bepaalde in 35.26.02. Voor uitvoering en afmetingen van de detectielussen in tramspoor zie tekening 00-VR-1307 Het lusraam dient ten opzichte van de rails te worden gefixeerd; bij treinsporen door vaste bevestiging (i.o.m. NS) middels kunststof beugels op de dwarsliggers en bij tramsporen middels roestvast of thermisch verzinkte stalen hulpstukken vast aan de rails (i.o.m. RET;) Bij tramsporen dient de lus niet boven, maar steeds tussen de niet-geïsoleerde dwarsstangen van het spoor te worden aangebracht.
35 27
MEET- EN VERREKENMETHODEN (D)
35 27 01
AANBRENGEN VAN DETECTIELUSSEN (D) 01 De bij artikel 35.27.01 lid 01 sub a. van de Standaard 2010 genoemde meetwaarde dient een minimale meetwaarde van 100 ohm te hebben. De bij artikel 35.27.01 lid 01 sub a. van de Standaard 2010 genoemde meetwaarde dient een minimale meetwaarde van 18 ohm te hebben. 02 De metingen dienen op drie momenten te worden verricht: 1. aan de lusdraad, als de lusdraad in de zaagsnede is aangebracht, nog niet is aangesloten aan de grondkabel en nadat de zaagsnede is afgegoten; 2. in de apparatuurkast aan de grondkabel, als de lus volledig is afgewerkt en aangesloten aan de grondkabel.
35 32
EISEN EN UITVOERING - ONDERGRONDSE VOORZIENINGEN (OGV)
35 32 01
AANSLUITEN VAN GRONDKABELS (OGV) 02 in afwijking op het gestelde in artikel 35.32.01 lid 02 van de Standaard 2010, grondkabels bij invoer in uitlegger, portaal en regeltoestel een over lengte van ten minste 5 meter toepassen.
35 37
MEET- EN VERREKENMETHODEN (OGV)
35 37 01
GRONDKABELS VOOR VERKEERSLANTAARNS (OGV) 01 Alle kabels dienen nadat ze geheel zijn afgemonteerd te worden gecontroleerd op aderbreuk en aardlek.
35 42
EISEN EN UITVOERING - BOVENGRONDSE VOORZIENINGEN (BGV)
35 42 03
LEIDINGEN IN MASTEN (BGV) 01 In aanvulling op het gestelde in artikel 35.42.03 lid 01 van de Standaard 2010 geldt dat de doorvoeringen voorzien moeten zijn van een rubbertule. 05 Na het aansluiten van de kabels in de masten dienen de masten te worden aangevuld met brekerzand tot 10cm boven maaiveld.
35 45
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (BGV)
35 45 02
AANBRENGEN CODERING OP ACHTERGRONDSCHILDEN (BGV) 01 Op de voorzijde van de achtergrondschilden moet de codering van de lantaarns met witte karakters worden aangebracht, zoals weergegeven op de bij het bestek behorende tekening. De hoogte van de gebruikte karakters voor verkeerslantaarns moet 70 mm bij 300 mm lantaarns en 50 mm bij 200 mm lantaarns bedragen. Bij ruimtegebrek mag, na toestemming van de directie, hiervan worden afgeweken. Als geen achtergrondschild wordttoegepast, moet de codering op de verkeerslantaarn worden aangebracht.
35 46
BOUWSTOFFEN (BGV)
Bladnr. 108
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
35 46 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
MASTEN (BGV) 05 Alle masten dienen zwart-wit geblokt (blokken van 0,15 m) te worden vanaf 0,60 m tot 2,20 m boven het maaiveld. Daaronder dient de mast zwart te zijn. De betreffende RAL-kleuren zijn RAL 9017 (zwart) en RAL 9016 (wit). 06 De masten moeten worden voorzien van glasvezelbandage met een dikte van tenminste 2 mm en reikend van 0,3 m beneden tot 0,35 m boven maaiveld.
35 46 07
KABELS IN MAST (BGV) 01 De kabels in de mast tussen klemmenstrook en lantaarn, verklikkerlampje, onderlicht, drukknop en drukknoplampje of rateltikker moeten zijn van het type RTPR.
35 51
BEGRIPPEN - TIJDELIJKE VERKEERSREGELINSTALLATIES (INDIEN VAN TOEPASSING)
35 51 01
EIGENDOM (TVRI) 01 Tijdelijke verkeersregelinstallaties zijn eigendom van de aannemer. 02 Herstel van defecten, storingen en schade zijn voor rekening van de aannemer conform § 44 U.A.V.T.I. 1992.
Bladnr. 109
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
41
FUNDERINGSCONSTRUCTIES
41 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN - FUNDERINGSCONSTRUCTIES, ALGEMEEN (FCA)
41 05 02
KEURING VAN FUNDERINGSMACHINES (FCA) 01 In aanvulling op artikel 41.05.02 lid 01 van de Standaard 2010 geldt het navolgende: Opbouwkeuring funderingsmachines met makelaar: Heistellingen moeten bij aankomst op het werkterrein worden gekeurd. I.v.m. periodieke keuringen worden heistellingen c.a. beschouwd als bouwkraan. Naast de jaarlijks verplichte (wettelijke keuringen) moet de aannemer voor aanvang van de werkzaamheden een opbouwkeuring toestaan. De keuring zal door derden worden uitgevoerd op kosten van de aannemer. Eventuele wachturen ontstaan door de keuring worden niet verrekend. De aannemer dient het keuringsresultaat gedateerd en ondertekend aan de directie te overleggen.
41 12
EISEN EN UITVOERING - PALEN (P)
41 12 01
ALGEMEEN (P) 09 In aanvulling op artikel 41.12.01 lid 09 van de Standaard 2010 geldt dat beschadigingen als gevolg van snellen of kraken van betonnen palen door de aannemer op zijn kosten moeten worden hersteld.
41 12 02
HEIEN VAN PALEN (P) 91 De betonnen drukpalen dienen voorzien te zijn van een centrale spuitlans van PVC ø 40 mm met een stalen uitmonding op 5,00 m van de kop. De onderzijde dient afgestopt te zijn met een stalen stop voorzien van gaatjes en de bovenzijde dient na spuiten te worden afgesloten met een stalen stop.
41 12 03
AANBRENGEN VAN IN DE GROND GEVORMDE GRONDVERDRINGENDE BETONNEN PALEN (P) 05 In de grond gevormde grondverdringende betonnen palen dienen te worden uitgevoerd volgens NVN 6724 Voorschriften Beton - in de grond gevormde funderingselementen van beton of mortel en BRL 2356 in de grond gevormde palen.
41 12 07
VOORWAARDEN WAARAAN DE HEISTELLING MOET VOLDOEN (P) 01 De slagenergie van de in te zetten heiblokken moet regelbaar zijn vanaf het maaiveld of vanaf de drijvende bak. 02 De heistelling dient voorzien te zijn van een makelaar met een hydraulische schuiftafel voor het geleiden van het hei- en trilblok.
41 12 08
GEPREFABRICEERDE BETONNEN PALEN, ALGEMEEN (P) 01 Het verslepen van de geprefabriceerde betonnen palen is niet toegestaan. Het transporteren van de palen, alsmede het hijsen moet geschieden volgens voorschrift van de leverancier van de geprefabriceerde betonnen palen. 02 Ten behoeve van het heien van geprefabriceerde betonnen palen en betonnen opzetters de heimuts of oplanger voorzien van een mutsvulling van drie lagen kruislings bevestigd droog vurenhout, waarvan elke laag ten minste 60 mm dik is. 03 Ter plaatse van de hijspunten dienen de betonnen palen ter voorkoming van beschadigingen, over een lengte van ca. 750 mm aan weerskanten van het hijspunt van vellingkanten met afmeting 20 x 20 mm te worden voorzien.
Bladnr. 110
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 12 09
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GEPREFABRICEERDE BETONNEN PALEN, OPLENGEN EN SNELLEN (P) 01 Geprefabriceerde betonnen palen, waarvan de kop te diep is geheid, moeten over 600 mm worden afgehakt, waarbij de wapening intakt moet worden gelaten. De wapening moet tot de vereiste verankeringslengte boven de werkvloer worden verlengd en de paal moet worden opgestort tot 30 mm boven onderkant betonconstructie. 02 In het niet gesloopte gedeelte van geprefabriceerde betonnen palen mogen geen breukvlakken of scheuren voorkomen. Zonodig moet het slopen tot een lager niveau worden doorgezet en de paalkop daarna worden opgestort. 03 Voordat met het hakken van geprefabriceerde betonnen palen (op het water) wordt begonnen moeten de palen ingezaagd worden tot op een diepte van 25 mm.
41 12 10
GEPREFABRICEERDE BETONNEN PALEN, HEIWERK (P) 01 Het heiwerk van de geprefabriceerde betonnen palen dient te worden uitgevoerd volgens BRL-2357 "Heien van geprefabriceerde betonnen palen".
41 12 11
GEPREFABRICEERDE BETONNEN PALEN, EXTRA WAPENING (P) 01 Het bepaalde in het hierna volgende lid 02 is uitsluitend van toepassing, ingeval van zwaar heiwerk en grote afmetingen schacht. 02 De paalkoppen en paalpunten moeten worden voorzien van een spiraalwapening of bebeugeling. Ten opzichte van de kop moet deze minimaal bestaan uit: - diameter 8 mm h.o.h. 50 mm, 2 x over 500 mm als binnenbebeugeling c.q. ronde vorm; - diameter 8 mm h.o.h. 50 mm over 500 mm - 1000 mm; - diameter 6 mm h.o.h. 100 mm over 1000 mm - 3000 mm; - diameter 6 mm h.o.h. 200 mm over de schacht. Ten opzichte van de punt moet deze bestaan uit: - diameter 6 mm h.o.h. 50 mm over 900 mm; - diameter 6 mm h.o.h. 100 mm over 900 mm - 2900 mm; - diameter 6 mm h.o.h. 200 mm over de schacht. Staalkwaliteit overeenkomstig BRL-2352/02 artikel 2.2.3.
41 12 12
STALEN BUISPAAL (IN COMBIWAND) (P) 01 De afwijking van de werkelijke ten opzichte van de voorgeschreven plaats van de aslijn van een aangebrachte buispaal mag ten hoogste 20 mm in geval van bouw in den droge en ten hoogste 50 mm in geval van bouw in den natte bedragen. 02 De afwijking van de werkelijke ten opzichte van de voorgeschreven helling van de buispaal mag niet meer bedragen dan 5 mm per meter. 03 Beschadigingen aan de coating, ontstaan voor, tijdens en na het heien moeten worden hersteld. 04 De stalen buispaal dient in beide richtingen ingezicht te worden met behulp van een theodoliet of gelijkwaardige meetapparatuur. 05 Bij de handling van stalen buispalen dient de aannemer gebruik te maken van quick release schackels. Het gebruik van stalen stroppen is niet toegestaan.
41 12 13
STALEN BUISPAAL (AFMEERVOORZIENINGEN) (P) 01 De afwijking van de werkelijke ten opzichte van de voorgeschreven plaats van de aslijn van aangebrachte stalen buispalen mag ten hoogste 20 mm voor buispalen in een doorgaand remmingwerk en 50 mm voor vrijstaande dukdalven bedragen. 02 De afwijking van de werkelijke ten opzichte van de voorgeschreven helling van de stalen buispalen mag niet meer bedragen dan 5 mm per meter. 03 De afwijking van de afheihoogte mag maximaal + of - 20 mm bedragen. 04 Bij de handling van stalen buispalen dient de aannemer gebruik te maken van quick release schackels. Het gebruik van stalen stroppen is niet toegestaan.
Bladnr. 111
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 12 14
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
HEIFRAME STALEN BUISPALENWAND (P) 01 Ten behoeve van het heien van alle stalen buispalen van de gecombineerde voorwand moet de aannemer ten behoeve van het op de juiste plaats stellen en het voorzien in een goede geleiding een heiframe toepassen, waarvan het ontwerp door de directie dient te worden geaccepteerd. Er moet symmetrisch worden geheid en de stalen buispalen moeten binnen de vereiste toleranties worden geplaatst. Ook tijdens het naheien dient het heiframe te blijven liggen. Het heiframe moet zo groot zijn dat minimaal 7 palen in 1 frame kunnen worden aangebracht. (lang frame). De aannemer mag hier niet van afwijken. 02 Het heiframe dient te zijn voorzien van geleidingen t.p.v. de sloten waardoor het verdraaien van stalen buispalen wordt verhinderd. Dit heiframe dient ook tijdens het naheien gebruikt te worden.
41 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (P)
41 13 03
AANBRENGEN EN VERWIJDEREN VAN PALEN (P) 01 In afwijking van artikel 41.13.03 lid 01 van de Standaard 2010 behoort het te allen tijde tot de verplichting van de aannemer een werkplan in te dienen voor zowel het aanbrengen als het verwijderen van palen. Zie hiervoor ook artikelen 41.13.08 en 41.13.09 van dit bestek.
41 13 04
WERKTIJDEN (P) 01 In afwijking van artikel 41.13.04 lid 01 van de Standaard 2010 dient het werken buiten de normale werktijden tenminste 5 dagen tevoren aan de directie ter kennis te worden gegeven.
41 13 08
PLAN T.B.V. AANBRENGEN VAN PALEN (P) 01 Van de aannemer wordt een aanbreng plan verlangd zoals omschreven in artikel 41.13.03 van de Standaard 2010 en dit bestek. 02 In aanvulling van artikel 41.13.03 van de Standaard 2010 dient dit aanbrengplan tevens te bevatten: d. Methode van aanbrengen van de palen met de hiervoor door de aannemer te berekenen heien trilblokken, e. ABOMA certificaten t.b.v. de opbouwkeuringen van de in te zetten stellingen, f. Gegevens, tekeningen en stabiliteitsberekeningen van de in te zetten stellingen en pontons, g. Berekeningen t.b.v. keuzen hei- en trilblokken, h. Ankerplan pontons en funderingsmachines (heistellingen), i. Schoorplan, j. Methode van maatvoering met de toelaatbare maatvoeringstoleranties.
41 13 09
PLAN T.B.V. VERWIJDEREN PALEN (P) 01 Van de aannemer wordt een verwijderplan verlangd zoals omschreven in artikel 41.13.03 van de Standaard 2010 en dit bestek. 02 In aanvulling van artikel 41.13.03 van de Standaard 2010 dient dit verwijderplan tevens te bevatten: d. Methode van verwijderen van de palen met de hiervoor door de aannemer te berekenen trilblokken of anderszins, e. ABOMA certificaten t.b.v. de opbouwkeuringen van de in te zetten stellingen, f. Gegevens, tekeningen en stabiliteitsberekeningen van de in te zetten stellingen en pontons, g. Berekeningen t.b.v. keuzen trilblokken of anderszins, h. Ankerplan pontons en funderingsmachines (heistellingen), i. Schoorplan, j. Methode van maatvoering met de toelaatbare maatvoeringstoleranties.
41 13 10
BEREKENING WAPENING EN VOORSPANNING (P) 01 De leverancier moet de benodigde hoeveelheid wapening en voorspanning berekenen aan de hand van lid 02. 02 De berekening van de langswapening van de palen moet geschieden overeenkomstig de publicatie in Funderingstechnologie van april 1993, gebaseerd op Eurocode 2, - de blijvende voorspanning moet in verband met de te verwachten trekspanningen tijdens het heien ten minste 5 N/mm2 bedragen. - de in rekening te brengen belastingen op de palen na het heien worden nader door de directie aangegeven.
Bladnr. 112
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 13 11
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
SLAGDIAGRAMMEN (P) 01 De aannemer verstrekt de directie afschriften van de in artikel 41.17.02 genoemde slagdiagrammen.
41 13 12
NADERINGSCHAKELAARS (P) 01 Eventuele stagnatie als gevolg van het meten met de naderingsschakelaars is voor rekening van de aannemer. 02 De aannemer dient een rapport te overleggen aan de directie, waarin de resultaten van de metingen vermeld staan. De rapportage van de metingen m.b.v. de naderingsschakelaars dient minimaal de volgende punten te bevatten: - omschrijving van het systeem en tekeningen; - overzichttekening van de locaties waar gemeten is; - resultaten van de metingen (planknummer, datum, slot oost- of westzijde). Genomen acties bij foutief signaal of reden van niet functioneren van het systeem. Het rapport dient binnen 2 weken na laatste meting toegeleverd te worden.
41 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES (P)
41 14 01
AANBRENGEN VAN PALEN (P) 01 Artikel 41.14.01 lid 01 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 02 Artikel 41.14.01 lid 02 van de Standaard 2010 is niet van toepassing. 03 Palen, die tijdens de werkzaamheden breken of op andere wijze zodanig worden beschadigd, dat deze niet meer aan de gebruikseisen voldoen moeten door de aannemer op zijn kosten worden vervangen. 04 Indien in de grond aanwezige obstakels het heien van een paal belemmeren moet de paal worden getrokken en moeten de obstakels, eventueel met een stalen voorheier, worden verwijderd. 05 Het verwijderen van de eventuele obstakels, genoemd onder 41.14.01 lid 03 zal apart worden verrekend. De kosten t.g.v. stagnatie zijn voor rekening van de aannemer.
41 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (P)
41 15 02
AKOESTISCH DOORMETEN VAN PALEN (P) 02 Bij onvoldoende puntreflectie dient de aannemer gebruik te maken van de chinese hamer (ontwikkeld door TNO).
41 15 05
BEHANDELING INGEHEIDE PALEN (P) 01 De palen die niet tot de geprojecteerde diepte zijn ingeheid, in overleg met de directie zonodig afhakken, afbranden c.q. afzagen tot de op de detailtekeningen aangegeven hoogten en het uitstekende staal, indien nodig, afbranden. 02 Het in lid 01 genoemde werkzaamheden uitvoeren na het verharden van de werkvloer. 03 Overblijvende paaleinden genoemd in lid 01 worden geacht voor de opdrachtgever niet van waarde te zijn en worden eigendom van de aannemer.
41 15 06
GEPREFABRICEERDE BETONNEN PALEN, CONTROLE METING (P) 01 Elke aangebrachte paal dient akoestisch te worden doorgemeten, binnen 1 dag na het aanbrengen ervan. Gemeten breuken dienen direct aan de directie kenbaar te worden gemaakt. Na het aanbrengen van alle geprefabriceerde betonnen palen dient binnen 1 week een rapport met meetresultaten en conclusies aan de directie te worden overlegd.
41 15 07
INMETING INGEHEIDE PALEN (P) 01 Na het aanbrengen van de geprefabriceerde betonnen palen c.q. stalen buispalen moeten deze nauwkeurig worden ingemeten. De aannemer dient van het gehele palenplan tevens een revisietekening in Autocad te maken. Van de revisietekening dienen een afdruk in 6-voud en een digitale versie op CD-ROM of DVD aan de directie te worden overhandigd.
Bladnr. 113
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 15 08
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
KWALITEITSSYSTEEM GEPREFABRICEERDE BETONNEN PALEN (P) 01 De aannemer dient 2 weken na opdracht de uitwerking van een kwaliteitssysteem voor geprefabriceerde betonnen palen toe te leveren volgens KIWA beoordelingsrichtlijn "BRL-2352/02" (d.d. 1-10-93) en "BRL-K2357/01" (d.d. 01-02-94) of volgens de daarmee overeenstemmende richtlijnen.
41 16
BOUWSTOFFEN (P)
41 16 04
H-PALEN (P) 01 De de H-palen dienen geleverd te worden conform NEN-EN-10248-1 en NEN-EN-10248-2.
41 16 05
STALEN BUISPALEN (P) 01 De stalen buispalen moeten bij aflevering wat betreft de mechanische eigenschappen, de chemische analyses en de maattoleranties voldoen aan de eisen die gesteld worden aan thermomechanisch behandelde stalen buizen volgens DIN 17172 (behoudens het gestelde in 7.3.6) en de in de volgende leden gestelde eisen. Elke keuringseenheid dient produkten te bevatten uit dezelfde gieting welke eenzelfde warmtebehandeling hebben ondergaan. De diametertolerantie heeft betrekking op de buitendiameter i.p.v. de in tabel 6 van DIN 17172 vermelde binnendiameter. In het keuringsdocument betreffende de mechanische waarden en de chemische samenstelling, dient minimaal vermeld te zijn: a. naam producent; b. materiaalkwaliteit met vermelding van productnorm en/of kwaliteitsnorm; c. materiaalafmetingen; d. chargenummer; e. chemische samenstelling; f. beproevingsresultaten van de mechanische eigenschappen; g. uitgevoerde warmtebehandeling; h. resultaten van bijzondere dan wel aanvullende beproevingen voor zover vereist volgens norm of bestelling; i. ingeslagen keurstempel; j. voor keuring verantwoordelijke instantie; De aannemer kan volstaan met een certificaat volgens NEN-EN 10204:2004 (DIN 50049 keuringsrapport 3.1). De directie behoudt zich het recht voor om van het gewalste materiaal nadere steekproeven te nemen overeenkomstig de bovengenoemde norm. 02 De lengte van de buispalen dient te voldoen aan de op de bestektekeningen aangegeven maatvoering. De tolerantie op de theoretische buispaallengte mag niet meer bedragen dan -50 en +250 mm. 03 De buispalen mogen geen oneffenheden c.q. zgn. "deuken" hebben die een hoekverdraaiing hebben van groter dan 0,05 rad en/of een diepte of hoogte hebben van 3,0 mm. of meer. Ter plaatse van de op de buispalen te lassen sloten mogen geen deuken in de buispalen zitten. 04 De buispaalsectie mag geen grotere afwijking hebben van de rechtheid dan 1mm per meter met een maximum van 25 mm. 05 Het staaloppervlak van de buizen dient minimaal te voldoen aan de roestgraad B volgens NEN-EN-ISO 8501-01:2012. 06 De langsnaden en spiraalnaden van de buissecties waaruit de buispalen worden samengesteld dienen op de rondnaad minimaal 300 mm. van elkaar te verspringen. De "high-low" afwijking tussen 2 aan elkaar gelaste buiseinden mag niet meer bedragen dan 0,1 x t met een maximum van 3 mm, waarbij t de kleinste wanddikte is. Ter plaatse van de sloten mag de afwijking niet meer bedragen dan 1 mm. 07 De boven- en onderzijde van de buispalen moet zuiver haaks zijn op de lengteas van de buispaal met een tolerantie van + of - 2 mm. 08 De buispalen mogen niet zijn voorzien van een in- en uitwendige conservering e.d. 09 De buispalen dienen binnen 1,5 m. van de bovenzijde aan de buitenzijde en waterzijde voorzien te zijn van duidelijke merktekens waarmee de volgende gegevens zijn aangegeven; - lengte van de paal, - gewicht van de paal,
Bladnr. 114
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
merk van de paal, het identificatienummer van de paal.
10 De aannemer dient per buispaal een "pile make-up" te overleggen waarin vermeld staat: - identificatienummer en merk van de buispaal; - gegevens van de secties waarmee de buispaal is samengesteld zoals o.a. lengte sectie, wanddikte, staal-kwaliteit en -soort, ingeslagen nummer met bijbehorend certificaat; - slotlengte; - diameter; - onrondheidgegevens en - totale lengte van de buispaal. 11 De tolerantie op de wanddikte van de buispaal mag niet meer bedragen dan -0,0 mm en +0,5 mm. 12 De tolerantie van hart groutkasten t.o.v. hart buispalen mag niet meer bedragen dan ± 1 mm. 13 Van de door de directie aan te wijzen buispalen, met een maximum van 10 % van de te leveren buispalen, moet de aannemer een meetprotocol overleggen waarin is vastgelegd: - ingeslagen certificaatnummers, - identificatienummer, - lengte van de buispaal, - rechtheid van de buispaal, - diameter van de buispaal voor en achter, - rondheid van de buispaal voor en achter, - wanddikte van de afzonderlijke buispaaldelen, - hi low bij de rondnaden, - haaksheid aan voor- en achterzijde v.d. buispaal, - lengte van de sloten, - slotopening (per m1), - hart van de sloten t.o.v. hart buispaal (max. ± 10 mm), - rechtheid van de sloten, - tordering van de sloten, - gangbaarheid van de sloten, - positie van de groutkasten, - lasafmetingen, - roestgraad van het materiaal. 41 16 06
BUISPAALSLOTEN (P) 01 Voor de lasbaarheid van het slotmateriaal voor de buispalen dient de chemische samenstelling van het slotmateriaal te voldoen aan de volgende eisen: - koolstofpercentage C « 0,16; - koolstofequivalent Ceq « 0,43 gebaseerd op de IIW-formule + Si/24 CE = C + Mn/6 + (Cr + Mo + V)/5 + (Ni +Cu)/15 + Si/24 « 0,43 02 De sloten dienen vrij te zijn van bramen en uitsteeksels en het staaloppervlak dient minimaal te voldoen aan de roestgraad B volgens NEN-EN-ISO 8501-01:2012. De sloteinden dienen haaks te zijn afgezaagd. 03 Het lassen van de sloten op de buispalen en de sloten onderling dient zo te geschieden dat voldaan wordt aan de op de bestektekeningen aangegeven maatvoering met bijbehorende toleranties. 04 De buispaalsloten dienen minimaal 300 mm. vanaf de langsnaden van de buispalen gelast te worden. De sloten dienen visueel recht, zonder knikken, aan de buispalen te worden gelast. De afwijking van de rechtheid over de gehele lengte van het slot mag niet meer bedragen dan 5 mm. Lasoverdikte bij rondnaden en spiraalnaden t.p.v. de sloten moet weggeslepen worden. Stuiknaden in de sloten dienen minimaal 300 mm verwijderd te zijn vanaf een rondnaad in de buispaal. 05 Het denkbeeldige vlak tussen de bevestigingslassen van de sloten aan weerszijden van de buispalen dient door de hartlijn van de buispaal te lopen waarbij het vlak ten opzichte van de bovenzijde en de onderzijde van de sloten niet meer mag zijn getordeerd dan ± 10 mm. ter plaatse van de sloten. 06 De aannemer dient de "passing" van alle sloten te controleren met een stuk slot van ca. 2 m waarbij dit stuk slot voorzien dient te zijn van een "anti-kantelconstructie" om de juiste positie van
Bladnr. 115
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
het slot t.o.v. de buispaal te kunnen garanderen. 07 Als de sloten aan de buispaal gelast zijn, mag de buispaal niet met stroppen om de buispaal gehesen worden. Dit om beschadiging van de sloten te voorkomen. 41 16 07
MEETKOKERS (P) 01 De aannemer dient de uiterste zorg te besteden aan het aanbrengen van de meetkokers in de stalen buispalen. De koppeling van de meetbuissecties moet op een dusdanige wijze geschieden dat doorgang van de meetapparatuur ongehinderd mogelijk is. Hiertoe moeten de buiseinden inwendig afgebraamd worden en exact in elkaars verlengde gelast worden waarbij geen doorlassingen mogen optreden. De meetkokers mogen tevens geen verontreinigingen bevatten. De bovenzijde van de meetkokers dient afgedicht te worden met een staalplaatje of een goed passende kunststofdop. De meetkokers dienen waterdicht te worden afgelast.
41 17
MEET- EN VERREKENMETHODEN (P)
41 17 02
ALGEMEEN (P) 01 De aannemer dient van iedere paal tijdens het heien ten minste over de laatste 10 m een slagdiagram op te nemen.
41 22
EISEN EN UITVOERING - DAMWANDEN (DW)
41 22 01
ALGEMEEN (DW) 10 De heimuts of opzetter voor heiwerk van betonnen damwand voorzien van drie lagen kruislings bevestigd droog vurenhout, waarvan elke laag ten minste 60 mm dik is.
41 22 06
DAMWAND (TUSSENELEMENTEN) (DW) 01 Bij schoorstand van de damplanken dienen tijdens het aanbrengen voorzieningen door de aannemer te worden getroffen zodat vibreren, resoneren, trillen, klapperen als gevolg van de schoorstand wordt voorkomen. 02 Planken die na het aanbrengen een te grote afwijking van de juiste plaats hebben, moeten worden getrokken en opnieuw worden aangebracht. Als tolerantie zal worden aangehouden + of - 50 mm in de richting loodrecht op de grondkering. 03 Tussenelementen in combinatiewanden in zanderige grond dienen d.m.v. trillen en tegelijk spuiten te worden ingebracht. De hulpkraan brengt de spuitlans voor de plank en laat de lans zakken tot een nader door de directie op te geven diepte (er wordt gespoten met water en lucht waarbij de spuitlans niet onder de punt van het tussenelement mag komen). Het trilblok wordt in werking gesteld en samen met de spuitlans wordt de plank op diepte gebracht. Bij hoge uitzondering en na overleg met de directie mogen de laatste 2,00 m worden geheid. De kosten voor het naheien zijn voor rekening van de aannemer. Naheien dient uitsluitend te gebeuren met de snelslaghamer of met een snelslaand hydroblok met een laag vermogen. 04 De spuitlanzen dienen tijdens het inbrengen langs de tussenelement geleid te worden. Eventuele hulpconstructies aan de tussenelementen dienen in de prijs voor het trillen begrepen te zijn. Er dient met minimaal 2 spuitlanzen bij de sloten gespoten te worden. 05 Tussenelementen dienen aangebracht te worden d.m.v. trillen waarbij elke enkele plank, waaruit de tussenplank is samengesteld, vastgeklemd wordt aan het trilblok (2-voudige plank 2 klemmen, 3-voudige plank 3 klemmen). 06 Het voorpoten van tussenelementen is niet toegestaan. De tussenplanken dienen meteen op diepte gebracht te worden. 07 Bij de handling van de tussenelementen dient de aannemer gebruik te maken van quick release schackles. Het gebruik van stalen stroppen is niet toegestaan. 08 Er mag niet dieper worden gespoten dan 2 meter boven het puntniveau van de tussenelementen. 09 Indien er achter de tussenelementen wordt gedempt dient de aannemer voor zijn rekening aanvullende voorzieningen te treffen om uitbuiging van de tussenelementen te voorkomen/ beperken c.q. de bekisting van de betonkesp zodanig aan te passen dat de uitbuiging van de tussenelementen gevolgd kan worden.
Bladnr. 116
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
41 23
INFORMATIE-OVERDRACHT (DW)
41 23 05
ALTERNATIEF DAMWAND (DW) 01 Het alternatief dient gelijkwaardig te zijn van kwaliteit: - vorm van de sloten (passing, waterdichtheid en lekkage); - minimum wanddikten (heibaarheid en corrosie). De kosten voor het wijzigen van de berekening en tekeningen van het besteksontwerp (van het totale ontwerp) komen voor rekening van de aannemer.
41 25
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (DW)
41 25 03
BEHANDELING INGEHEIDE DAMPLANKEN (DW) 01 De damplanken die niet tot de geprojecteerde diepte zijn ingeheid, na goedkeuring door de directie, zonodig afhakken, afbranden c.q. afzagen tot de op de detailtekeningen aangegeven hoogten en het uitstekende staal, indien nodig, afbranden. 02 De in lid 01 genoemde werkzaamheden uitvoeren na het verharden van de werkvloer. 03 Overblijvende damplankeinden genoemd in lid 01 worden geacht voor de opdrachtgever niet van waarde te zijn en worden eigendom van de aannemer.
41 26
BOUWSTOFFEN (DW)
41 26 03
STALEN DAMWAND (DW) 01 De damwand dienen geleverd te worden conform NEN-EN 10248-1:1995 en NEN-EN 10248-2:1995 met de volgende opties c.q. aanvullingen: Optie 4: Optie 5: Optie 7 : Optie 8 : Optie 10: Optie 11:
41 26 04
De maximale waarde voor de koolstofequivalent CEV kleiner of gelijk aan 0,45 % (i.v.m. lasbaarheid); Kerfslagproef uitvoeren. Kerfslagwaarde groter of gelijk aan 27 Joule bij 0 graden Celcius. Standaard 3 waarnemingen. N.v.t. (alleen van toepassing bij vlakke damwand. Eisen aan trekvastheid in de sloten); Product keuren en beproeven, keuringsrapport 3.1 conform NEN-EN 10204: 2004; Productanalyse uitvoeren; De damwandplanken dienen gemerkt te worden met GWR en besteknummer d.m.v. slagstempelen. Dit is alleen nodig als de damwand niet op het werk ligt en deze wel met een afstandsverklaring betaald wordt.
DAMWAND (AANVULLENDE EISEN MEERVOUDIGE PLANKEN) (DW) 01 In tegenstelling tot hetgeen staat vermeld in NEN-EN 10248 geldt voor twee en drievoudige damplanken ook een tolerantie op de normale breedte van 2 %, met een maximum van 30 mm. Deze afwijking mag niet over een korte afstand plaatsvinden (max. 2 mm per m). 02 Bij samengestelde damplanken dienen de damplanken onderling als volgt aan elkaar te worden bevestigd: - onderzijde sloten dubbelzijdige kettinglas a = 6 over 1,00 m; - bovenzijde sloten dubbelzijdige kettinglas a = 6 over 0,40 m; - overig: 1) overblijvende slotlengte 3 st ponsingen per m1 of: 2) overblijvende slotlengte dubbelzijdige kettinglas, a = 6, 200 mm per m1. De aannemer dient voorzieningen te treffen om kromtrekken van de damwandplanken te voorkomen. 03 Bij samengestelde damplanken dient de bovenzijde zuiver haaks te zijn (alleen van toepassing als de damwand geheid wordt), voor de onderzijde geldt een tolerantie van 2 %.
41 27
MEET- EN VERREKENMETHODEN (DW)
41 27 01
AANBRENGEN EN VERWIJDEREN VAN STALEN DAMPLANKEN (DW) 01 Het bepaalde in artikel 41.27.01 lid 02 van de Standaard 2010 is niet van toepassing.
Bladnr. 117
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
41 32
EISEN EN UITVOERING - DIEPWANDEN EN BOORPALEN (DWBP)
41 32 01
AANBRENGEN DIEPWANDEN EN BOORPALEN (DWBP) 02 Diepwanden uitvoeren conform NEN-EN 12063:1999
41 62
EISEN EN UITVOERING - GROUTANKERS (GA)
41 62 01
ALGEMEEN (GA) 01 De groutverankeringsconstructie van de stalen damwand moet worden afgespannen nadat de glooiingsconstructie achter de damwand volledig is aangebracht. Dit uitsluitend nadat voldoende steundruk is opgebouwd. De aannemer dient dit aan te tonen door middel van berekeningen en tekeningen. Deze dienen in 2-voud aan de directie te worden overlegd, minimaal 2 weken voor het uitvoeren ervan. 02 Het spannen van de ankers mag pas geschieden na verharding van het groutlichaam (na ten minste 10 dagen). 03 De corrosiebescherming van de groutankers moet dubbel zijn uitgevoerd en voldoen aan de normen voor permanente ankers. Hiertoe dient de aannemer vooraf een voorstel ter goedkeuring aan de directie over te leggen.
41 62 02
GESCHIKTHEIDSPROEF (GA) 01 Een nader door de directie aan te geven aantal ankers moeten worden onderworpen aan een geschiktheidsproef. Tijdens deze proef wordt de belasting in stappen opgevoerd en gewisseld volgens een vast schema. Voor goedkeuring dienen de testresultaten te voldoen aan de eisen gesteld in de CUR 169. Elk ander anker moet worden proefbelast tot: - 1,75 x de ontwerpkracht bij een helling van horizontaal tot 1 : 2; - 2,00 x de ontwerpkracht bij een helling van 1 : 2 tot 2 : 1; - 2,25 x de ontwerpkracht bij een helling van 2 : 1 tot loodrecht. volgens een vastgesteld belastingsprogramma. De ankers moeten voldoen aan de volgende eisen van goedkeuring: 1. het fictieve ankerpunt moet in het groutlichaam vallen; 2. de kruipmaat van de ankers mag niet groter zijn dan 2 mm Belastingsschema's voor geschiktheidsproeven en proefbelastingen liggen bij de directie ter inzage. 02 Na de proefbelasting moeten de ankers worden afgespannen op een nader door de directie aan te geven spankracht. 03 De verplaatsing van de ankerkop tijdens het proefbelasten moet worden gemeten door middel van een meethorloge met een nauwkeurigheid van 0,1 mm.
41 63
INFORMATIE-OVERDRACHT (GA)
41 63 01
BEREKENINGEN EN TEKENINGEN (GA) 01 De aannemer dient detailtekeningen van het groutankersysteem met specificaties ter goedkeuring in te dienen bij de directie. 02 De aannemer dient de groutankers zodanig te ontwerpen dat de op de bestektekening aangegeven werkbelasting (=max.berekende belasting) wordt gegarandeerd.
41 63 02
OPSPANNEN (GA) 01 De volgorde van spannen dient nader in overleg met de directie te worden bepaald. Het opspannen moet ten minste in 2 fases voor opeenvolgende ankers worden uitgevoerd.
41 71
BEGRIPPEN - SCHROEFINJECTIEANKERS (SIA)
Bladnr. 118
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 71 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN (SIA) 01 Schroefinjectieanker; een d.m.v. boren ingebracht anker, opgebouwd uit m.b.v. koppelmoffen met elkaar verbonden dikwandige stalen buizen. De onderste sectie is voorzien van een spiraalblad en een boorpunt met spuitopeningen. Tijdens het boren wordt door de buizen heen nabij de punt geinjecteerd met grout t.b.v. het ankerlichaam. Het uiteinde is voorzien van een verankeringsconstructie, bestaande uit doorvoerbuizen e.d, kantelplaat, oplegplaat en moer. 02 Fictief verankeringspunt: zwaartepunt van het diagram dat de schuifspanningsverdeling van de grond langs het groutlichaam weergeeft. 03 Geschiktheidsproef: proef ter vaststelling werkelijke draagvermogen en het kruipgedrag van het anker ten behoeve van het ontwerp. 04 Controleproef: proef ter controle van het aanwezige draagvermogen door middel van toetsing van het kruipgedrag. 05 Vrije ankerlengte: het gedeelte van de ankerstaaf tot aan het begin van het ankerlichaam. 06 Fictieve ankerlengte: het gedeelte van de ankerstaaf dat theoretisch vrij kan vervormen waarbij voor de onderzijde van de vrije ankerlengte het fictieve ankerpunt wordt aangehouden.
41 72
EISEN EN UITVOERING (SIA)
41 72 01
ALGEMEEN (SIA) 01 Het spannen van de ankers mag pas geschieden na ten minste 10 dagen verharding van het groutlichaam, afhankelijk van de grondtemperatuur en cementkeuze. 02 Bij de hierna volgende tekst wordt onder: 'bovenste sectie' verstaan de grootste lengte van onderstaande punten: - een sectie met een minimum lengte van 1 m en/ of: - een sectie met een minimale lengte zodanig: vanaf de ankerkop tot 0,50 m onder de laagste grondwaterstand. De bovenste sectie van het anker en al het staalwerk van de verbindingsconstructie (ankerkop) dienen thermisch verzinkt te worden volgens NEN-EN-ISO 1461:2009 en NEN-EN-ISO 5254:2003.. De bovenste sectie dient voorzien te worden van een bandage als conservering. 03 De schroefinjectieankers dienen aangebracht te worden met een vol-hydraulische machine als boor-unit die gelijktijdig duwt en draait en waarvan de hoofdas een dikwandige buis is waardoor tijdens het aanbrengen kan worden geïnjecteerd. Tevens dient de boor-unit van hoogfrequente trilmotoren te zijn voorzien voor de passage van harde lagen, puin e.d. 04 De groutspecie dient aangebracht te worden met een pomp welke een maximale druk kan leveren van 25 bar. Het injecteren van de groutspecie dient binnen 45 minuten na het mengen van de specie te geschieden en dient niet te worden onderbroken. De druk tijdens het injecteren dient minimaal 10 bar te zijn. 05 Tot 24 uur na het injecteren van een anker mogen geen ongewenste heitrillingen in de onmiddelijke nabijheid (binnen een straal van 40 m. ) van het anker voorkomen. 06 De ankerkop mag pas worden afgewerkt nadat de resultaten van de geschiktheids- of controleproeven door de directie zijn beoordeeld en de desbetreffende ankers door de directie zijn goedgekeurd. 07 Geknikte of gebogen staafsecties mogen niet verwerkt worden en moeten van het werk worden verwijderd. 08 De opgewalste schroefdraad op de ankerstangsecties moet zorgvuldig worden behandeld om beschadigingen te voorkomen. Dit geldt zowel tijdens bewerkingen in de fabriek, werkplaats of verzinkerij, als ook tijdens transport en verwerking op het werk. 09 De toelaatbare maatafwijking voor het aanbrengen van het anker bedraagt ten opzichte van de theoretische richting maximaal + of - 1 º. 10 Bij de verdichting van de aanvulling nabij de boorankers dient de aannemer extra zorgvuldigheid in acht te nemen ter voorkoming van schade aan de verankering en bandage.
41 72 02
GESCHIKTHEIDSPROEF (SIA)
Bladnr. 119
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
01 Op nader door de directie aan te wijzen plaatsen moeten ankers worden onderworpen aan de geschiktheidsproef. Voordat de proefresultaten door de directie beoordeeld zijn mogen geen nieuwe ankers in het betreffende gebied worden geinstalleerd. De geschiktheidsproeven dienen derhalve in een eerder stadium te worden uitgevoerd. De aannemer dient de stempelconstructie te ontwerpen en ter goedkeuring voor te leggen. Indien de beproefde ankers voldoen aan de gestelde criteria kunnen de ankers als definitieve ankers worden gehandhaafd. 02 Bij het beproeven dient te worden uitgegaan van een ontwerpbelasting = Frep, nader door de directie op te geven. De ankers dienen bij de beproeving belast te worden in stappen: - tot 1,75 Frep helling van horizontaal tot 1 : 2; - tot 2,00 Frep helling van 1 : 2 tot 2 : 1; - tot 2,25 Frep helling van 2 : 1 tot loodrecht - verticaal Bij de aanvang dient een initiële belasting Fi te worden aangebracht ter grootte van 100 kN waarmee ongewenste speling in het meetsysteem wordt uitgeschakeld. De proef mag pas voortgezet worden nadat het meetsysteem bij de belasting Fi is gestabiliseerd. De belasting dient daarna in stappen opgevoerd en constant gehouden te worden gedurende 30 minuten en voor de belastingen groter of gelijk aan Frep gedurende 60 minuten. Na iedere belastingstap dient de belasting teruggebracht te worden tot Fi. 03 De verplaatsingen van het anker dienen te worden gemeten ten opzichte van een geheel vrij opgesteld meetframe. Om de eventuele onderlinge beinvloeding van het meetframe en het anker te registreren dienen met behulp van meetapparatuur de volgende verplaatsingen gemeten te worden; - horizontale en verticale verplaatsing damwand t.o.v. een vast referentiepunt en horizontale verplaatsing van de constructie t.o.v. een vast referentiepunt en - horizontale en verticale verplaatsing meetframe t.o.v. hetzelfde vaste referentiepunt. Deze metingen met de meetapparatuur dienen een aantal malen per belastingstap te worden verricht. Toelichting: Vooral bij steile ankers kan ook verticale verplaatsing plaatsvinden. 04 De verplaatsing van de ankerkop ten opzichte van het meetframe tijdens het proefbelasten moet worden gemeten door middel van een meethorloge of een electronische verplaatsingsopnemer (afleesnauwkeurigheid 0,01 mm.) De aflezingen van de verplaatsingen en vijzelkracht moeten worden verricht op de tijdstippen 0, 1, 2, 3, 5, 10, 15, 20 en 30 minuten van elke belastingstap en bij de belastingstappen Fd, 1,25 Frep, 1,5 Frep en 1,75 Frep (of hoger) tevens na 45 en 60 minuten. De aflezingen van de verplaatsingen en vijzelkracht moeten worden verricht op de tijdstippen 0, 1, 2, 3, 5, 10, 15, 20 en 30 minuten van elke belastingstap en bij de belastingstappen Frep, 1,25 Frep en 1,5 Frep tevens na 45 en 60 minuten. Tevens dient vlak voor het aanbrengen en direct na het terugbrengen van de belasting tot Fi de verplaatsing en vijzelkracht gemeten te worden. De aflezingen van de verplaatsingen van de ankerkop dienen te geschieden met een meethorloge en draadpotentiometer met continuschrijver. 05 Voordat begonnen wordt met het beproeven van de schroefinjectieankers dient de aannemer de verplaatsings-kracht-meetapparatuur door een door de directie goed te keuren keuringsinstituut te laten ijken. 06 Gedurende de uitvoering van de proef dienen binnen een afstand van tenminste 25 m. geen andere werkzaamheden te worden uitgevoerd. Tevens dienen werkzaamheden op grotere afstand welke maaiveld- en/of constructiebewegingen op de proeflocatie veroorzaken te worden gestaakt. 07 Alle gebeurtenissen die gedurende het uitvoeren van de proefbelasting optreden en invloed hebben op de meting dienen onder vermelding van het tijdstip genoteerd te worden in de rapportage. 08 Bij het uitvoeren van de geschiktheidsproef dienen de volgende nauwkeurigheden aangehouden te worden: - het aanbrengen en aflaten van de belasting dient te geschieden met een snelheid van maximaal 20 kN per seconde, - de kruipverplaatsing dient te worden gemeten met een mechanisch meethorloge waarbij een schaaldeel ten hoogste 0,01 mm. voorstelt, - de totale verplaatsing van de ankerkop dient met een nauwkeurigheid van ten minste 0,1 mm. ononderbroken te kunnen worden gevolgd, - de kracht dient te worden afgelezen, met een nauwkeurigheid van 1 kN, met een elektrische drukdoos en dient te worden gemeten met een nauwkeurigheid van ± 1%, van de aanwijswaarde, - gedurende de kruipmeting dient de kracht binnen een marge van ± 2,5 kN of 1 % ten opzichte
Bladnr. 120
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
van het vereiste niveau te worden bijgeregeld. 41 72 03
CONTROLEPROEF (SIA) 01 Ten behoeve van de controle van de schroefinjectie ankers moeten alle ankers worden onderworpen aan een controleproef. Bij het beproeven dient te worden uitgegaan van de volgende werkbelastingen: 1) tot 1,50 Frep bij een helling van horizontaal tot 1:2; 2) tot 1,75 Frep bij een helling van 1 :2 tot 2 :1; 3) tot 2,00 Frep bij een helling van 2 :1 tot verticaal. De ankers dienen bij de beproeving belast te worden in stappen tot 1,5 Frep. Bij de aanvang dient een initiële belasting Fi te worden aangebracht ter grootte van 100 kN waarmee ongewenste speling in het meetsysteem wordt uitgeschakeld. De proef mag pas voortgezet worden nadat het meetsysteem bij de belasting Fi is gestabiliseerd. De belasting dient daarna in stappen van 0,25 Frep te worden opgevoerd en bij elke stap te worden gestabiliseerd voor het aflezen van de belasting en verplaatsing. Na het bereiken van 1,5 Frep dient de belasting constant gehouden te worden gedurende tenminste 5 minuten waarbij de kruipmaat wordt bepaald. De snelheid van belasten en ontlasten mag maximaal 20 kN per seconde zijn. De aangebrachte belasting dient te worden afgelezen met behulp van een drukdoos waarbij afleesnauwkeurigheid 1 kN moet zijn. Indien aan het kruip criterium bij de maximale belasting van 1,5 Frep bij een belastingstijd van 5 min. niet voldaan kan worden, dient de belastingstijd verlengd te worden tot tenminste 15 min. 02 Tussen mof en mantelbuis dient voldoende ruimte aanwezig te zijn om verplaatsingen tijdens de beproeving van het anker mogelijk te maken. 03 De verplaatsing van de ankerkop ten opzichte van het meetframe tijdens het proefbelasten moet worden gemeten door middel van een meethorloge of een electronische verplaatsingsopnemer (afleesnauwkeurigheid 0,01 mm.) De aflezingen moeten worden verricht na stabilisatie van elke belastingstap en direct na het bereiken van 1,5 Frep en vervolgens iedere minuut. 04 Na de proefbelasting moeten de ankers worden afgespannen op een afspankracht van *** % van de ontwerpbelasting.
41 73
INFORMATIE-OVERDRACHT (SIA)
41 73 01
ALTERNATIEF (SIA) 01 De inschrijver is vrij om naast de besteksoplossing een andere gelijkwaardige type schroefinjectieanker als alternatief in te dienen.
41 73 02
BEREKENINGEN EN TEKENINGEN (SIA) 01 De aannemer dient een detailtekening van het spiraalgedeelte van het schroefinjectieanker met specificaties ter goedkeuring in te dienen bij de directie, uiterlijk 3 weken voor aanvang van het installeren. 02 Tijdens de geschiktheidsproef mag het anker t/m de ankerkracht van 1,75 Frep niet bezwijken. Indien de bezwijkkracht niet is bereikt in de geschikheidsproef dan dient deze bepaald te worden uit het lastverplaatsingsdiagram met behulp van de methoden Chin en Van Veen. 03 De kruipcoëfficient k van de schroefinjectieankers bij de geschiktheidsproef moet kleiner of gelijk zijn dan 2,0 mm voor de ankerkracht van 1,5 Frep, waarbij Frep de werkbelasting of ontwerpbelasting is. De kruipcoëfficient dient bepaald te worden met de volgende berekening; U-2 - U-1 k = ------------------log(t-2) - log(t-1) waarin: U-1 = verplaatsing op t = t-1 U-2 = verplaatsing op t = t-2 04 De kruipcoëfficient k van de schroefinjectieankers bij de controleproef, gemeten over de eerste 5 minuten, moet kleiner of gelijk zijn dan 1,0 mm voor de ankerkracht van 1,5 Frep waarbij Frep de werkbelasting is. De kruipcoëfficient dient bepaald te worden met de volgende berekening; U-2 - U-1 k = ------------------log(t-2) - log(t-1)
Bladnr. 121
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
waarin: U-1 = verplaatsing op t = t-1 U-2 = verplaatsing op t = t-2 Bedraagt de kruipcoefficient bij doorzetting van de kruipmeting na 5 min. 1 a 2 mm. dan dient het resultaat vergeleken te worden met dat van de geschiktheidsproef. Is de kruipcoëfficient bij de belasting van 1,5 Frep groter dan 2,0 mm. dan is het anker afgekeurd. 05 De fictieve ankerlengte Lf dient ten minste 0,8 maal de vrije ankerlengte te bedragen en mag maximaal gelijk zijn aan de som van de vrije ankerlengte plus de halve lengte van het groutlichaam. Ten aanzien van de fictieve ankerlengte moet gelden: 0,8 * Lv « Lf « Lv + 0,5 La 0,8 * Lv Lf Lv + 0,5 La waarin: Lv = afstand voorzijde groutlichaam tot ankerkop Lf = afstand fictief verankeringspunt tot ankerkop La = lengte groutlichaam Deze grootheden zijn langs de ankeras gemeten. Lf = E * A * dl/dF waarin: E = elasticiteitsmodulus van het staal van de ankerstaaf A = staaldoorsnede van de ankerstaaf dl = gemetenankerkopverplaatsing bij kracht F t.o.v. F0 F = opspankracht F - Fo Het fictieve verankeringspunt is te beschouwen als de ligging van het zwaartepunt van de totale schuifkracht tussen het groutlichaam en de omringende grond. De elasticiteitsmodulus van het ankermateriaal wordt vanwege de aanwezigheid van het grout in de holle ankerstaaf, verhoogd met 3%. 41 73 03
GEGEVENS VAN BEPROEVING EN UITVOERING (SIA) 01 De aannemer dient de meetresultaten, verkregen uit te proeven in een rapport uit te werken en in 3-voud in te dienen bij de directie. De rapportage dient te omvatten: a. Voor de geschiktheidsproef; - de ankerkopverplaatsing uitgezet tegen de ankerkracht, - de elastische verlenging van de ankerstaaf uitgezet tegen de ankerkracht, - de blijvende verplaatsing van de ankerkop uitgezet tegen de ankerkracht, - het construeren van de kruiplijn, - de bepaling van de kruipmaat of -coefficient k voor het belastingsniveau van 1,5 Frep; - het bepalen van de bezwijkbelasting volgens de methode Chin en Van Veen. b. Voor de controleproef; - de ankerkopverplaatsing uitgezet tegen de ankerkracht, - de bepaling van de kruipmaat k (indien mogelijk). 02 De aannemer dient bij het aanbrengen van ieder schroefinjectie-anker tenminste de volgende gegevens op te nemen; - nummer of merk van het schroefinjectieanker, - installatiedatum met de aanvangstijd, - gemeten indraaimomenten, - groutsamenstelling, - traject waarover grout wordt geinjecteerd, - hoeveelheid ingebracht grout, - injectiedruk, drukverloop, - traject waarover water- of bentonietinjectie heeft plaatsgevonden, - hoek met de horizontaal en indien van toepassing de horizontale hoek tussen voorzijde kademuur en ankeras, luchttemperatuur en windsterkte tijdens beproeving, - type beproeving (controle- of geschiktheidsproef), - totale aangebrachte lengte anker, - bijzonderheden tijdens de installatie van het anker (b.v. puin, andere obstakels, grote hoekafwijkingen e.d.). De gegevens dienen in tabelvorm aan de directie te worden verstrekt in 2-voud. Tevens dient de aannemer de gegevens van de boor-unit, met eventueel gebruikt speciaal hulpmaterieel, aan de directie te verstrekken.
Bladnr. 122
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 73 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
SPANNEN (SIA) 01 De volgorde van spannen dient nader in overleg met de directie te worden bepaald. Het opspannen moet in meerdere, nader met de directie overeen te komen fases voor opeenvolgende ankers worden uitgevoerd. 02 Er mag pas dan worden gestart met het afspannen van de SI-ankers nadat de aanvullings- en verdichtingswerkzaamheden zijn afgerond.
41 76
BOUWSTOFFEN (SIA)
41 76 11
ALGEMEEN (SIA) 01 De stalen onderdelen van het schroefinjectieanker dienen vervaardigd te zijn van staal met de kwaliteit MW 450. 02 De aannemer dient van alle materialen materiaal certificaten 3.1 te overleggen volgens DIN 50049. 03 De groutspecie dient te worden samengesteld uit: - hoogovencement CEM III / B-V 32,5 R; - zwelmiddel Tricosal H183 of gelijkwaardig ( 1% m/m van het cement; - water. De watercementfactor dient maximaal 0,45 te zijn. Voor het gebruik van hulpstoffen dient de aannemer goedkeuring aan te vragen bij de directie.
41 81
BEGRIPPEN - MV-PALEN (MP)
41 81 01
ALGEMEEN (MP) 01 Een MV-paal is een H-profiel met voorzieningen aan de punt die het mogelijk maakt dat tijdens het aanbrengen een groutomhulling wordt aangebracht rondom het H-profiel.
41 82
EISEN EN UITVOERING (MP)
41 82 01
ALGEMEEN (MP) 01 Voor het plaatsen van de stelling dient de aannemer een belastingsschema, met de benodigde berekeningen te leveren. De doorbuiging van de makelaar mag nergens meer dan 50 mm bedragen. Tijdens het heien moet het onderste punt van de makelaar altijd op de juiste hoogte blijven, tevens mag de stand niet veranderen. Na acceptatie door de directie blijft de uitvoering geheel voor verantwoording van de aannemer. 02 Het heien met behulp van een opgehangen makelaar is niet toegestaan. 03 De heistelling en makelaar moeten geschikt zijn voor het heien met een hydrohammer of een gelijkwaardig heiblok met een minimum energieniveau in de paal van 70 kNm onder een schoorstand van 1 : 1. 04 De palen moeten in één sectie worden geheid. In het werk oplassen is niet toegestaan. 05 In verband met de slankheid moeten de palen, zowel in horizontale als in verticale richting op voldoende plaatsen (min. 3 x) halverwege de paal worden gesteund en wel door middel van afgeveerde blokken op de makelaar. Toleranties M.V.-palen: a. met betrekking tot de plaats: - maximale afwijking in x,- ij- en z-richting: 50 mm; b. met betrekking tot de helling: - maximale afwijking in beide richtingen 1 graad t.o.v. de voorgeschreven helling c.q. richting; c. met betrekking tot de afheihoogte: - gemeten in de richting van de paalas max. + en 20 mm. 06 De werkzaamheden ten behoeve van de in het bestek vermeldde trekproef staan vermeld op de bestektekening, incl. alle hulpwerken t.b.v. bevestiging trekframe en ondersteuning. Deze werkzaamheden dienen voor 3 trekpalen te worden uitgevoerd. De directie kan in het werk bij twijfel eventueel andere M.V.-palen aanwijzen voor trekproeven.
Bladnr. 123
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 82 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GROUTINJECTIE (MP) 01 Het terugwinnen c.q. hergebruiken van groutleidingen is niet toegestaan. Uitsluitend het gebruik van stalen groutleidingen is toegestaan. HDPE is niet geoorloofd. 02 De koppelingen en groutleidingen moeten volledig waterdicht zijn ter voorkoming van verstoppingen. Speciale aandacht moet worden besteed aan de overgang van de slang op de aan de MV-paal bevestigde groutleiding. 03 Voor het heiwerk dienen de groutleidingen op waterdichtheid getest te worden door wateroverdruk. 04 Voor het verpompen van het groutmengsel moeten twee slangen pompen worden ingezet met een capaciteit, welke direct op de penetratiesnelheid kan worden aangepast (regelbaar). Gerekend moet worden op een minimale capaciteit van ca.15 m3 per uur. De te bereiken werkdruk in de groutleidingen moet ten minste 10 bar bedragen, in het onderste punt van de leidingen. 05 Het verbruik in beide leidingen moet afzonderlijk meetbaar zijn door middel van volumemeting per tijdseenheid. Tevens dient de inbrenglengte gekoppeld te worden aan de tijdseenheid. Het groutmengsel moet voortdurend in beweging worden gehouden. 06 Het groutproces moet tijdens het heien ononderbroken doorgaan. Indien door een of andere oorzaak stagnatie optreedt tijdens het heien van een paal of in het groutproces, zal de directie, indien tijdige reparatie niet mogelijk is, deze paal afkeuren. Het leveren en heien van extra palen ter vervanging van afgekeurde palen is geheel voor rekening van de aannemer. 07 Ter plaatse van de te heien paal moet in het terrein een kuiltje worden gemaakt. De groutspiegel moet steeds op een constant niveau, gelegen op een diepte van ca. 0,25 m beneden maaiveld worden gehandhaaft. De persoon welke de groutpomp bediend dient hier "zicht" op te hebben dit om de juiste hoeveelheid grout in te pompen door middel van de juiste pompsnelheid. 08 De keuze van het groutmengsel moet worden gebaseerd op de volgende eigenschappen, in volgorde van belangrijkheid: 1. optimale verwerkbaarheid moet gedurende de gehele uitvoeringstijd van de MV-paal gehandhaafd blijven. Hiertoe is onder andere toevoeging van een plastificeerder/vertrager, waardoor het begin van de binding ten minste 8 uur wordt uitgesteld, noodzakelijk; 2. het mengsel moet een hoge duurzaamheid waarborgen; dit vereist onder andere een lage watercementfaktor (<0,50); 3. de karakteristieke sterkte van de verharde grout moet ten minste 22,5 N/mm2, gemeten op kuben 100/100, bedragen; 4. er mag geen krimp optreden, zwelling van de groutlaag is wenselijk; 5. de groutspecie moet een hoog volumegewicht bezitten. 09 Door het uitvoeren van representatieve geschiktheidsproeven moet worden aangetoond dat het te kiezen groutmengsel voldoet aan de onder lid 08 genoemde eigenschappen. 10 Groutverliezen en kostenverhogingen ten gevolge van door de directie opgedragen aanpassingen aan materieel groutleidingen en groutmengsel zullen niet worden verrekend.
41 82 03
PROEFBELASTINGEN (MP) 01 Ter controle van het draagvermogen zullen op een aantal nader door de directie aan te wijzen palen proefbelastingen worden uitgevoerd. De MV-palen zullen door derden worden uitgerust met een aantal rekstroken en moeten worden belast tot een belasting die nader door de directie wordt opgegeven. De opstelling van de trekproef en nadere details zijn gegeven op de bestektekening.
41 82 04
PROEFBELASTINGEN, ONTHECHTING VAN DE MV-PAAL (MP) 01 Het volgens de bestektekening aangegeven gedeelte moet worden geinjecteerd met een mengsel bestaande uit bentoniet en bariet. De mengselverhouding moet 1:15 (liter) bedragen.
41 83
INFORMATIE-OVERDRACHT (MP)
Bladnr. 124
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
41 83 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
PROEFBELASTINGEN (MP) 01 Door de directie en/of door derden zullen de volgende werkzaamheden t.a.v. de proefbelasting worden uitgevoerd: - het aanbrengen van rekstroken en beschermprofielen, alsmede het meten van spanningen tijdens het proefbelasten; - het verrichten van alle metingen; - alle controles op het laswerk; - het ter beschikking stellen van het trekframe; - het ter beschikking stellen van vijzels en drukdozen. 02 Bij de planning van de proef kan ervan uit gegaan worden dat de proef op een vrijdagavond moet aanvangen en uiterlijk de volgende zondagavond zal worden beeindigd. Tijdens de trekproef mogen geen werkzaamheden worden verricht waarbij trillingen op kunnen treden.
41 83 02
GROUTMENGSEL (MP) 01 De aannemer dient een voorstel in te dienen en geschikt heidsproeven te verrichten indien gebruik wordt gemaakt van een gelijkwaardige samenstelling als genoemd in artikel 41.46.01 lid 01.
41 83 03
TREKFRAME (MP) 01 De aannemer dient een ontwerp van het trekframe te maken en dit ter goedkeuring aan de directie overleggen.
41 85
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (MP)
41 85 01
INMETING (MP) 01 Na het aanbrengen van de MV-palen dienen deze nauwkeurig te worden ingemeten. De aannemer dient van het gehele palenplan een revisietekening te maken en in 6-voud aan de directie te overhandigen.
41 86
BOUWSTOFFEN (MP)
41 86 01
GROUTMENGSEL (MP) 01 Bij natte aanvoer dient gebruik te worden gemaakt van de volgende speciesamenstelling per m3 of gelijkwaardig: - cement : 800 kg Hoogovencement CEM III/B42,5 LH HS - metselzand : ca. 880 kg korrelverdeling 0-2 mm(80%); - plaatzand : ca. 220 kg korrelverdeling 0-1 mm(20%); - plastificeerder : Melcrete TB 1 (2 %); - vertrager : Cretolent F (0,3 %); - w.c.f. : max. 0,50 - vloeimaat : 800 mm tot 900 mm - luchtgehalte : 0% - Dmax : 4 mm.
Bladnr. 125
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
42
BETONCONSTRUCTIES
42 11
BEGRIPPEN - IN HET WERK VERVAARDIGDE BETONCONSTRUCTIES (IHWVB)
42 11 02
MATERIAAL (IHWVB) 01 Onder glad plaatmateriaal wordt verstaan: a. betonmultiplex, dik 18 mm, voorzien van een gepolijste kunstharslaag; b. een stalen bekisting. 02 Onder isometrisch gerolde draad wordt verstaan: draad waarbij de diameter van de staaf over de lengte van de draad constant is en de draad d.m.v. walsing is aangebracht.
42 12
EISEN EN UITVOERING (IHWVB)
42 12 02
UITVOEREN BEKISTING (IHWVB) 02 In aanvulling op artikel 42.12.02 lid 02 van de Standaard 2010 dienen de uitwendige hoeken voorzien te zijn van een vellingkant van 15 x 15 mm. tenzij anders op de tekeningen staat vermeld (bijv. bij afrondingen). 06 Alle bekistingen dienen 'lekdicht' te worden uitgevoerd. 07 T.p.v. stortnaden dient de aannemer de bekisting zodaning uit te voeren (ontwerpen) dat betonstaal(stekken) kan worden doorgezet. 08 De bekisting van de wanden mag worden verwijderd na het bereiken van een minimale gemiddelde kubusdruksterkte van 14 N/mm2. De bekisting van de overige onderdelen mag worden verwijderd na het bereiken van de minimale gemiddelde kubusdruksterkte zoals aangegeven in tabel 6 van NEN 6722 (VBU 2002) of berekend volgens VBU 2002 artikel 12.11.4. De vereiste sterkten dienen te worden bepaald m.b.v. de rijpheidsmethode volgens CUR-aanbeveling nr. 9 en NEN 5970. De thermokoppels t.b.v. de sterkteontwikkeling dienen halverwege de hoogte van de wand of het te storten onderdeel in de dekking te worden aangebracht. 09 De bekisting van vloeren dient dusdanig te worden getoogd dat de vloer na ontkisten een toog van 1/1.000 van de overspanning heeft.
42 12 06
IN TE BETONNEREN ONDERDELEN (IHWVB) 04 De in te storten staalconstructies moeten zuiver worden gesteld door middel van stelframes, en moeten tijdens het storten geregeld worden gecontroleerd. 05 Invoegers, schroefhulzen, staalconstructies, ankerrails, kunststofleidingen en dergelijke moeten afdoende worden beschermd tegen vollopen met cementwater alsmede tegen schade van buitenaf. Direct na het storten moeten de in te storten staalconstructies worden schoongemaakt. Schroefdraad van ankerbouten, schroefhulzen en dergelijke moeten tevens worden ingevet.
42 12 07
AARDINGSVOORZIENINGEN (IHWVB) 04 De aan te brengen aardingsstaven dienen minimaal 1 maal per m1 staaflengte aan de omringende wapening te worden verbonden met metalen binddraad. 05 Het verbinden van aardingsstaven, zoals het doorverbinden, vertakken en samenvoegen van aardingsstaven dient te gebeuren d.m.v. lasverbindingen, minimaal 50 mm lang, aan beide zijden van de staven en in de lengte richting van de staven. 06 Ter plaatse van de dilataties dienen aan beide zijden van de voeg aardingsplaten te worden aangebracht om de doorgaande staven te verbinden. 07 De aardingsplaten van de aarding dienen aangebracht te worden op de locaties zoals aangegeven op de bestekstekeningen.
Bladnr. 126
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 12 08
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VERWERKEN VAN BETONMORTEL (IHWVB) 02 In het algemeen moet de diameter van de trilnaalden ten minste 65 mm zijn, het toerental ten minste 12.000 per minuut en het vermogen ten minste 1 kW. 03 Aan de betonspecie mogen bijzondere stoffen ter verbetering van de verwerkbaarheid worden toegevoegd. Over het gebruik hiervan moet van te voren met de directie overeenstemming worden bereikt. Hieraan verbonden extra kosten zijn voor rekening aannemer. 04 De zetmaat van het betonmengsel voor de eerste laag t.p.v. de horizontale stortnaden van alle wanden moet minimaal 100 mm zijn. 05 Alle stortvoegen maken volgens strakke lijnen, hiertoe dienen er latten ter plaatse van de voeg aan de bekisting te worden bevestigd. 06 Ter beperking van de scheurvorming door hydratatiewarmte dient de aannemer betontechnologische maatregelen te treffen en de uitvoering af te stemmen op beperking van de temperatuuroploop in het gestorte beton, e.e.a. dient vastgelegd te worden in een verhardingsbeheerssysteem. 07 Het verschil tussen buitentemperatuur en temperatuur betonoppervlak van het gestorte deel moet zodanig klein zijn (kleiner of gelijk 20 ºC) dat door deze koude schok t.g.v. het ontkisten geen oppervlakte scheuren ontstaan. Desnoods dient de kist langer te blijven staan om deze scheurvorming te voorkomen. 08 Horizontale stortnaden dienen direct na het storten van een oppervlaktevertrager te worden voorzien. De oppervlaktevertrager moet binnen 24 uur na het aanbrengen worden verwijderd. 09 De vrijeval-hoogte van de betonspecie mag niet meer dan 1,00 m bedragen. Bij grotere hoogte moeten stortkokers c.q. stortslurven worden gebruikt. 10 De stortvoegen aanbrengen volgens tekening. 11 T.p.v. stortnaden dient de cementhuid met een hogedruk spuit te worden verwijderd. 12 De stortnaden (conform tekening) mogen pas worden aangestort nadat de aanliggende (vloer)delen minimaal 2 weken zijn uitgehard.
42 12 12
AFWERKEN VAN OPPERVLAKKEN VAN VERHARD BETON (IHWVB) 03 Gebreken moeten zo spoedig mogelijk na het ontkisten worden hersteld. 04 Na het ontkisten de betonoppervlakken als volgt bijwerken: 1. gebreken van beperkte omvang moeten onmiddellijk na het ontkisten worden bijgewerkt; 2. grindnesten uithakken en dichtzetten; 3. bramen en oneffenheden gelijkwerken; 4. krimp c.q. temperatuurscheuren uithakken en dichten (injecteren); 5. zanderige strepen inwassen; Cementspecie voor het bijwerken van betonoppervlakken moet bestaan uit: 1 deel cement en 2,5 deel duinzand, waaraaneen hechtmiddel is toegevoegd op basis van kunstharsdispersie, bijvoorbeeld VN-Hechtbeton. 05 De centerpengaten moeten vooraf ruw gemaakt worden, daarna voorsmeren met een hechtmiddel en dichten met krimparme mortel op cementbasis over de gehele diepte. 06 De gaten, ontstaan na verwijdering van de conussen en de koppelstaven reinigen. Vervolgens de gaten vullen met krimparme mortel op cementbasis of met prefab betonnen conusproppen. Voor waterdicht werk de prefab betonnen conusproppen inlijmen met lijm op epoxybasis. 07 De reparaties in de betonvlakken moeten voorgesmeerd worden met een hechtmiddel. 08 De bovenvlakken (niet bekiste oppervlakten) van het constructiebeton dienen te worden nageschuurd, tenzij anders is aangegeven. 09 Alle betonvlakken met uitzondering van de stortnaden moeten binnen 4 uur na het storten en ontkisten worden afgespoten met een curing-compound. De curing-compound behoeft de goedkeuring van de directie en moet aan de volgende eisen voldoen:
Bladnr. 127
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
1. 2. 3.
42 12 15
het middel moet zeer zorgvuldig in de juiste laagdikte en volgens voorschrift van de leverancier worden aangebracht; vermogen tot beperking van het vochtverlies moet ten minste 75 % over een periode van 2 weken bedragen; het middel moet zodanig gepigmenteerd zijn (b.v. wit) dat ter plaatse eenvoudig geconstateerd kan worden dat voldoende laagdikte is aangebracht;
BOREN VAN GATEN IN VERHARD BETON (IHWVB) 02 Het is niet toegestaan met diamant te boren. 03 De boorwerkzaamheden dienen met een geluidsisolerende boormachine danwel in een mantel/omkassing te worden uitgevoerd.
42 12 16
AANBRENGEN VAN KORTE ANKERS IN BETON (IHWVB) 01 In afwijking op artikel 42.12.16 lid 01 van de Standaard 2010 is voor het achteraf aanbrengen van korte ankers in beton CUR-Aanbeveling 25 "Korte ankers in beton; berekening en uitvoering" (tweede, herziene uitgave) vantoepassing. 02 Voor de toepassing van mechanische verbindingen dient de NPR 2053 "Lassen en verbinden van betonstaal" uitgave december 1985 en de BRL-0504 "Mechanische verbindingen van betonstaal" uitgave 12-07-2006 te worden gebruikt. 03 Voor toepassing van de in te lijmen staven als stekwapening, niet zijnde constructieve wapening, gelden de uitvoerings- en toepassingscriteria zoals vermeld in STUBECO-rapport publicatie 3 "Ingelijmde staven als stekwapening". 04 Voor in te lijmen staven als stekwapening bedoeld als constructieve wapening is STUVO-rapport 85 van toepassing. 05 Bij koppelingen mag enkel isometrisch gerolde draad worden toegepast als omschreven in artikel 42.11.01 lid 02 van deel 3 van dit bestek. De koppeling dient de maximaal opneembare kracht van de te koppelen staaf te kunnen overbrengen.
42 12 23
BEREIDING BETONSPECIE (IHWVB) 01 Bij lage buitentemperatuur (weerfase 1 en hoger) moet de aannemer ervan uitgaan dat de directie zal eisen dat de betonsamenstelling wordt aangepast door een gedeelte van het Hoogovencement klasse A, max. 50 kg, te vervangen door Portlandcement. Indien dit toegepast wordt dient de koeling hierop aangepast te worden. Tevens moeten de in NEN 6722 genoemde maatregelen bij weerfase 1 t/m 4 worden getroffen.De hieraan verbonden kosten zijn voor rekening van de aannemer. 02 De watercementfactor voor het beton moet kleiner zijn dan 0,50. De aannemer moet derhalve rekenen op toepassing van een plastificeerder of superplastificeerder. Behalve deze sterkte- en duurzaamheidseisen moet de samenstelling worden afgestemd op het optreden van een minimale verhardingskrimp. Hiertoe moet het cementgehalte zoveel mogelijk worden beperkt tot max. 360 kg hoogovencement klasse A.
42 12 24
SCHROEFKOPPELINGEN (IHWVB) 01 De bij de schroefkoppelingen en bijbehorende stekken vermelde schroefdraaddiameter zijn gebaseerd op BARTEC schroefkoppelingen. Afwijkende types zijn toegestaan mits gelijkwaardig. De schroefkoppelingen en stekken mogen niet voorzien zijn van tapse schroefdraad.
Bladnr. 128
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 12 25
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
KOELEN (IHWVB) 01 Voor aanvang van het betonstort en dient het volledige leidingsysteem te worden gecontroleerd op eventuele lekkages. 02 De beheersing van het koelproces dient te geschieden op basis van continue temperatuurregistraties op minimaal vijf locaties in elk stort, op een locatie in de reeds verharde beton en locatie in de omgeving. Het temperatuur verschil tussen de jonge en reedsgestorte beton dient te worden berekend en vergeleken met het temperatuur criterium dat is bepaald aan de hand van de berekening. Afwijkingen groter dan 1º C zijn niet toegestaan. De temperatuursregistratie dient aan de directie ter acceptatie te worden overlegd. 03 T.b.v. het schoonblazen van de koelkanalen dient een compressor aanwezig te zijn die een druk van tenminste 800 kPa kan leveren.
42 12 26
DILATATIEPROFIEL (IHWVB) 01 Lasverbindingen in de dilatatievoegprofielen, stortvoegprofielen en afdichtingsprofielen dienen te worden gemaakt door middel van "vulcaniseren". 02 Het afdichtingsprofiel zodanig aanbrengen, dat er een waterdichte afsluiting ontstaat. 03 De kosten voor het injecteren alsmede de benodigde bouwstoffen worden geacht te zijn inbegrepen in de aannemingssom.
42 12 27
EISEN EN UITVOERING BETONWERK C53/65: NABEHANDELING (IHWVB) 01 In afwijking van de VBU 1988 (NEN 6722), artikel 9.7, dient de nabehandeling te geschieden conform CUR-aanbeveling 31, waarbij in artikel 6.1 van de aanbeveling 50 % moet worden vervangen door 60 %. 02 De bovenkant direct na het vlinderen c.q. het afwerken afdekken met een isolatiedeken met de een k-waarde van circa 2,5. Deze isolatiedeken tenminste laten liggen totdat 60 % van de vereiste betonsterkte is bereikt.
42 12 28
EISEN EN UITVOERING C 53/65: GESCHIKTHEIDSONDERZOEK (IHWVB) 01 Minimaal 6 weken voor de eerste stort van beton B65 moet op basis van de resultaten van een geschikheidonderzoek worden aangetoond dat het voorgestelde mengsel aan de gestelde eisen voldoet. 02 Twee weken voor aanvang van het geschiktheidsonderzoek moet een plan van aanpak, met betrekking op het geschikheidsonderzoek. 03 Het geschiktheidsonderzoek moet minimaal de volgende aspecten bevatten: Betonsamenstelling De aard, fabrikaat en hoeveelheid van toegepaste stoffen, water-cementfactor, zeefkromme, volumieke massa, luchtgehalte; Mengprocede Volgorde, mengtijd, specie-temperatuur; Consistentieontwikkeling De zet-, vloei- en schudmaat moeten direct na de productie van de specie worden bepaald en elk half uur hierna tot drie uur na de productie. De aanvangstemperatuur en het begin van de binding moeten worden bepaald; Druksterkte ontwikkeling Door beproeving van de proefkubussen (in 3-voud) moet de druksterkte op de volgende tijdstippen na storten worden bepaald en geregisteerd: 24 uur, 48 uur, 72 uur, 7 dagen, 14 dagen en 28 dagen. De proefkubussen dienen onder geconditioneerde omstandigheden te worden bewaard; Door middel van een proefstort van tenminste 8 m3 hogere sterkte beton-specie C 53/65 moet worden aangetoond dat het beoogde mengsel voldoet aan de gestelde verwerkingseisen. De plaats en vorm van deze proefstort en de te toetsen eigenschappen moeten in overleg met de directie worden bepaald; Bepaling adiabaat bij een aanvangstemperatuur van de specie van 20 graden Celcius conform CUR-Aanbeveling 67; Gewogen rijpheid Op basis van 6 waarnemingen een ijkgrafiek maken conform het gestelde in NEN5970. De waarde a volgens artikel 6.2.3.3 van de NEN 5970 zal door de directie worden aangegeven.
Bladnr. 129
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
04 De resultaten van het geschiktheidsonderzoek moeten door de aannemer in een rapport worden vastgelegd en in 2-voud aan de directie worden verstrekt. 42 12 29
ZELFVERDICHTENDE BETON (IHWVB) 01 Zelfverdichtende beton verwerken volgens CUR 93 en BRL-1801.
42 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (IHWVB)
42 13 01
ONTWERPEN VAN BEKISTING EN ONDERSTEUNINGSCONSTRUCTIE (IHWVB) 01 In aanvulling op art. 42.03.01 lid 01 van de Standaard 2010 verstrekt de aannemer tenminste 6 weken voor de aanvang van de werkzaamheden aan het desbetreffende onderdeel, de berekeningen en tekeningen van de bekisting en ondersteuningsconstructie ter acceptatie aan de directie. 02 Op de bekistingstekeningen volgens lid 01 dient, naast de constructieve opzet, het volgende te worden weergegeven: a. De bekistingsplaten van alle in het zicht blijvende betonoppervlakken; b. De plaats van de conusgaten en centerpennen: deze dienen in een regelmatig patroon te worden toegepast tenzij anders op tekening is aangegeven. De centerpennen mogen niet samenvallen met plaatnaden; c. De verdeling van de platen: In een regelmatig gestapeld patroon, met dien verstande dat de verticale en horizontale naden in elkaars verlengde liggen. Er dienen zoveel mogelijk hele platen te worden toegepast. Bij het toepassen van niet hele platen is logica en symmetrie het uitgangspunt.
42 13 02
KOELSYSTEEM (IHWVB) 01 In aanvulling op het gestelde in artikel 42.13.02 lid 01van de Standaard 2010 geldt: De aannemer verstrekt ten minste 6 weken voor de aanvang van de werkzaamheden aan de desbetreffende onderdelen de berekeningen en tekeningen van de koeling ter acceptatie aan de directie. 02 De aannemer dient de berekening van het koelsysteem uit te voeren met een berekeningsprogramma dat uiterlijk drie maanden voor aanvang van de eerste stort met koeling, ter acceptatie aan de directie wordt voorgelegd. 03 Uitgangspunt voor de berekening dient te zijn dat de maximaal berekende trekspanningen tijdens de afkoelingsfase niet hoger mogen zijn dan 50 % van de aanwezige gemiddelde splijtsterkte ter plaatse. 04 De berekeningen dienen te zijn gebaseerd op materiaaleigenschappen bepaald aan de hand van de daadwerkelijk toe te passen betonsamenstelling. Minimaal dienen hiertoe de adiabatische warmte ontwikkeling en de druksterkteontwikkeling experimenteel te worden bepaald. 05 Op basis van de temperatuurberekening dient het verschil tussen de gemiddelde temperatuur van de jonge beton en de gemiddelde temperatuur van de reeds verharde beton te berekenen en aldus een specifiek temperatuurcriterium op te stellen op basis van de spanningsanalyse.
42 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES (IHWVB)
42 14 01
KWALITEITSCONTROLE BETONSTAAL (IHWVB) 01 De directie behoudt zich het recht voor, uit elke partij op het werk, dan wel bij een buigcentrale of fabriek van betonnen elementen aangevoerd betonstaal, de benodigde staven voor beproeving aan te wijzen, welke door de aannemer bij een door de directie aan te wijzen betonlaboratorium moeten worden bezorgd. De kosten voor het bezorgen van het betonstaal en het betonstaal zijn voor rekening van de aannemer. De beproevingskosten zijn voor rekening van de opdrachtgever.
42 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (IHWVB)
Bladnr. 130
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 15 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BUIGSTATEN WAPENING (IHWVB) 01 In aanvulling op artikel 42.15.01 lid 01 van de Standaard 2010 dient de aannemer de buigstaten aan de directie ter acceptatie. De directie verstrekt de wapeningstekeningen uiterlijk twee maanden voor het in het werk brengen van de wapening aan de aannemer.
42 15 07
EIGENSCHAPPEN STEKANKERS/KOPPELINGEN (IHWVB) 01 De aannemer moet ten behoeve van een trekproef van de door de aannemer te leveren stekankers/stekeinden en koppelingen een aantal exemplaren extra leveren volgens het in lid 02 gestelde. 02 De aannemer dient te rekenen op: - 1% van de te leveren hoeveelheid per diameter met een minimum van 3 stuks. De uit te voeren trekproef dient minimaal 4 weken voor verwerking in het werk door de aannemer te geschieden. 03 De ankercombinaties moeten door een onafhankelijk onderzoeksinstituut worden beproefd De beproevingskosten zijn voor rekening van de aannemer. 04 Van alle ingelijmde stekken zijnde constructieve wapening dient minimaal 10% met een minimum van 3 stuks per stort beproefd te worden op een door de directie op te geven kracht. Indien van de beproefde stekken meer dan 10% niet voldoet dienen alle stekken beproefd te worden. Het beproeven dient gepaard te gaan met een verplaatsingsmeting. Het beproevingsprotocol wordt door de directie opgegeven.
42 16
BOUWSTOFFEN BETONCONSTRUCTIES (IHWVB)
42 16 01
BEKISTING, VOEGEN (IHWVB) 01 Voor het maken van de voegen moet gebruik worden gemaakt van hardschuimplastic welke van geextrudeerd polystyreenschuim met gesloten cellen moet zijn, van het merk Roofmate -Fr met een volumegewicht van 30 kg/m3 of gelijkwaardig.
42 16 02
BETONGRANULAAT (IHWVB) 01 Bij toepassing van betonspecie met een sterkteklasse tot C20/25 en met milieuklassen XC en XD is de aannemer verplicht 20% van het grind te vervangen door betongranulaat. 02 Het betongranulaat moet voldoen aan het gestelde in CUR-aanbeveling 4 "Betonpuingranulaat als toeslagmateriaal voor beton".
42 16 03
LEVERANTIE BETON (IHWVB) 01 De betonmortel moet worden geleverd door een centrale werkend onder een certificatiesysteem, zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van NEN-EN 206-1. De aannemer stelt alle resultaten van de desbetreffende keuring en controle ter beschikking van de directie.
42 16 04
VLIEGAS (IHWVB) 01 Vliegas moet voldoen aan het gestelde in CUR-aanbeveling 70 "Toepassing van poederkoolvliegas in mortel en beton". Toepassen van vliegas bij gebruik van voorgespannen beton is niet toegestaan.
42 16 05
KRIMPARME CEMENTGEBONDEN MORTEL (IHWVB) 01 De krimparme cementgebonden mortel moet voldoen aan het gestelde in CUR-aanbeveling 24 "Krimparme cementgebonden mortel". 02 De (krimparme) mortel moet voldoen aan het gestelde in CUR- aanbeveling 54, "Betonreparatie met handmatig aangebrachte of gegoten cementgebonden mortels", Bijlage A.
42 16 06
KUNSTHARSGEBONDEN MORTELS - PC MORTELS (IHWVB) 01 De kunstharsgebonden mortel moet voldoen aan het gestelde in CUR-aanbeveling 55 "Betonreparatie met kunstharsgebonden mortels".
42 21
BEGRIPPEN - VOORAF VERVAARDIGDE BETONELEMENTEN (VVB)
Bladnr. 131
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 21 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
DEFINITIES (VVB) 01 Te verstaan is onder: a. Prefab betonfundatie voor masten met flensvoet: in kleinserie geprefabriceerde betonnen mastfundatie met schroefhulzen of draadeinden waarop een mast met flensvoet kan worden gemonteerd. b. Prefab betonfundatie voor masten zonder grondstuk: In hoofdzaak seriematig, bij uitzondering op maat ontworpen, geprefabriceerde betonfundatie met gietijzeren montage voorziening voor het eenvoudig (de-) monteerbaar aanbrengen van masten met cilindrisch basis buisdeel. c. Prefab betonfundatie voor masten zonder grondstuk met koppelput: In hoofdzaak seriematig, bij uitzondering op maat ontworpen, geprefabriceerde betonfundatie met gietijzeren montage voorziening voor het eenvoudig (de-) monteerbaar aanbrengen van masten met een cilindrisch basis buisdeel, voorzien van een kabelkoppelput met demontabele gietijzeren afdekplaat. d. betonnen dekplaten ter vervanging: in het werk op te meten dekplaten ter vervanging van niet her te gebruiken exemplaren
42 21 02
ALGEMEEN (VVB) 01 In de navolgende artikelen beginnend met 42.22 t/m 42.27 van het bestek en de Standaard 2010 zijn de specifiek voor prefab geldende aanvullende bepalingen opgenomen. Voor het overige gelden voor de prefab betonconstructies, voor zover niet strijdig met de hierboven genoemde bepalingen het gestelde in de artikelen beginnend met 42.1 van dit bestek en de Standaard 2010.
42 22
EISEN EN UITVOERING (VVB)
42 22 01
VERVAARDIGEN VAN BETONELEMENTEN (VVB) 04 Prefab betonfundatie voor masten met flensvoet: a. Voorzien van tenminste 4 draad of draadbusankers geschikt voor plaatsing van staande masten met rond voetstuk en flensvoet met de maatvoering opgenomen in dan wel voortvloeiend uit, de in de resultaatsverplichting opgenomen beschrijving en mastlast berekeningen. b. Bevestigingsmateriaal voor alle onderdelen. c. Uit te voeren als trapeziumvormige betonpoer van gewapend beton in de kwaliteit B50 met een enkelvoudige ingestorte HDPE gebogen kabeldoorvoer geschikt voor invoering van OV grondkabel. d. invoerpunten voor mantelbuis 110 mm, doorvoer glad afgewerkt . 05 Prefab betonfundatie voor masten zonder grondstuk: a. Voorzien van een verankeringssysteem geschikt voor plaatsing van staande masten met rond voetstuk met de maatvoering opgenomen in dan wel voortvloeiend uit, de in de resultaatsverplichting opgenomen beschrijving. b. Voorzien van een schuifflens verzinkt voor het loodrecht plaatsen van de mast, stelmogelijkheid 4o in alle richtingen, zeer zware uitvoering. c. Bevestigingsmateriaal voor alle onderdelen. d. Uit te voeren met holle trapeziumvormige betonpoer van gewapend beton in de kwaliteit B50. e. Drie invoerpunten voor mantelbuis 110 mm, doorvoer glad afgewerkt . f. Kabelinvoerkanaal geleidelijk van horizontaal naar verticaal. g. Hijsvoorziening aan de lange zijde. h. Vier montagepunten M20 op 300*300 aan de bovenzijde; bij grotere mastdiameters. i. Mastcentrering aan de onderzijde. j. Ontworpen voor aanleg en onderhoud van OV-, VRI- en BWW netwerken. 06 Prefab betonfundatie voor masten zonder grondstuk met koppelput: a. Voorzien van een verankeringssysteem geschikt voor plaatsing van staande masten met rond voetstuk met de maatvoering opgenomen in dan wel voortvloeiend uit, de in de resultaatsverplichting opgenomen beschrijving. b. Voorzien van een schuifflens verzinkt voor het loodrecht plaatsen van de mast, stelmogelijkheid 4o in alle richtingen, zeer zware uitvoering. c. Bevestigingsmateriaal voor alle onderdelen. d. Uit te voeren met holle trapeziumvormige betonpoer van gewapend beton in de kwaliteit B50. e. Acht conische invoerpunten voor mantelbuis 110 mm, doorvoer glad afgewerkt . f. Vier hijsvoorziening aan de lange zijde. g. Inclusief gietijzeren afsluitbaar serviceluik met een dagopening 300*300 mm1. 07 Betonnen dekplaten ter vervanging a. vormgeving en afmetingen in te meten op locatie aan de te vervangen exemplaren of
Bladnr. 132
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
b. c. d. e.
aanliggende exemplaren, tenzij in bestek uitdrukkelijk anders vermeld wapening geschikt voor verkeersklasse 6 in het geval van omsluiting van een object zoals mast, kast, kolk,straatpot e.d., is een dekplaat in 2 delen uit te voeren. In de deling is een sparing aan te brengen met voldoende ruimte om het te omsluiten object bij een gedeelde dekplaat, de plaat zodanig ondersteunen dat de plaat ter plaatse van het omsloten object niet kan "induiken af te voeren materialen worden geacht voor de opdrachtgever geen waarde te hebben en vervallen aan de aannemer, tenzijn anders vermeld in bestek of op aangeven van de directie. De transport en stortkosten wordfen geacht in de inschrijfprijs te zijn verwerkt
08 De prefab betonnen elementen dienen ter plaatse van aansluitvakken met gestorte beton voorzien van (in gebetonneerde) stekken. 09 Alle vlakken waartegen na plaatsing van de prefab betonnen elementen in het werk later beton wordt gestort, moeten voldoende ruw zijn en ontdaan zijn van cementhuid. Indien een ruw oppervlak niet reeds door de bekisting wordt bewerkstelligd, moeten de desbetreffende vlakken na het ontkisten worden gestraald. Hierbij is vlamstralen niet toegestaan. 10 De prefab betonnen elementen vervaardigen in een overdekte ruimte. 11 De prefab betonnen elementen voorzien van: de benodigde sparingen en/of inkassingen; een voldoende hoeveelheid wapening, met inbegrip van beugels, haarspelden, tralieliggers en/of stekken. 12 Repareren van gebreken, voordat de directie de prefab betonnen elementen voorlopig heeft gekeurd, is niet toegestaan; dit geldt zowel voor prefab betonnen elementen, die uit de mal komen als voor prefab betonnen elementen op het opslagterrein. Reparaties geschieden alleen in overleg met de directie. 13 De prefab betonnen elementen zodanig merken, dat zij in dezelfde volgorde en richting in het werk kunnen worden geplaatst. Elk prefab betonnen element nummeren en dateren op de door de aannemer geëigende manier door middel van stempels. 42 22 02
AANBRENGEN ELEMENTEN (VVB) 04 In aanvulling op het gestelde in artikel 42.22.02, lid 04 van de Standaard 2010 behoeven voorzieningen voor het hijsen en transporteren van de betonelementen de goedkeuring van de directie. 05 De aannemer draagt zorg voor het verkrijgen van de nodige ontheffingen voor het vervoeren van de prefab betonnen elementen over de openbare weg.
42 22 03
AANBRENGEN VAN VOORAF VERVAARDIGDE BETONFUNDATIES (VVB) 01 a. b. c d e. f. g h i
Fundaties voor masten met montageflens te plaatsen in verharding, ontgraven tot voldoende diepte zodat bovenzijde montageflens 0,3 m1 onder maaiveld verharding is gesitueerd. Voor masten zonder mastvoet te plaatsen in verharding ontgraven tot voldoende diepte zodat bovenzijde verankeringssysteem gelijk is met maaiveld verharding is gesitueerd. Prefab betonpoeren plaatsen op een zandbed wat tenminste 95% verdicht is. Zandbed aanvullen met 0,20 m1 zandcement, oppervlak waterpas afgestreken , oppervlakte rondom meer dan 0,1 m1 als de poer. Hoogteligging van de zandcement fundatie voor te plaatsen poer door inmeten en controleren op juiste hoogte aan de hand van de door directie opgegeven maatvoering peilmaten. In afwijking van lid. e is bij plaatsing in bestaande verharding de hoogteligging van de zand cement fundatie door de aannemer aan de peilmaat van de bestaande verharding in te meten. In afwijking van lid. e is bij vermelding van de toekomstige peilmaat bij het te plaatsen object op de bestekstekening de hoogteligging van de zand cement fundatie door de aannemer aan deze peilmaat in te meten. Na plaatsing van de fundatie op de zandcementfundatie het volgens tekening vereist aantal HDPE mantelbuizen 110 mm1 voorzien van afsluitdop en met een lengte van 0,5 m1. Voor plaatsing van de mast de ontgraving rond de fundatie aanvullen en verdichten conform bepalingen opgenomen in 22.02.06 van deel 3 van dit bestek.
Bladnr. 133
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 22 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
EISEN PREFAB BETONNEN ONDERDELEN (VVB) 01 Door middel van stekken worden de prefab elementen en de ter plaatse gestorte delen tot een geheel samengesteld. 02 Alle vlakken waartegen na plaatsing van de elementen in het werk later beton wordt gestort, moeten voldoende ruw zijn en ontdaan zijn van cementhuid en hard worden opgeleverd, indien een ruw oppervlak niet reeds door de bekisting wordt bewerkstelligd, moeten de desbetreffende vlakken na het ontkisten worden gestraald. Hierbij is vlamstralen niet toegestaan. 03 De maatafwijkingen van de prefab betonnen onderdelen dienen kleiner of gelijk te zijn aan de maximale toelaatbare maatafwijkingen vermeld in NEN 2889.
42 22 05
BEPERKINGEN PREFAB BETON (VVB) 01 Montage- c.q hijswerkzaamheden zijn niet toegestaan bij een windkracht boven 7 op de schaal van Beaufort (boven de 14 m/sec).
42 22 06
BRANDWERENDHEID (VVB) 01 De prefab elementen dienen te voldoen aan een brandwerendheidseis van ... minuten.
42 23
INFORMATIE-OVERDRACHT (VVB)
42 23 01
PLAN TRANSPORTEREN EN MONTEREN ELEMENTEN (VVB) 01 Van de aannemer wordt een werkplan "transporteren en monteren van vooraf vervaardigde beton elementen" overeenkomstig het gestelde in artikel 41.13.03 van de Standaard 2010 verlangd. Dit plan wordt aangemerkt als een gedetailleerd werkplan in de zin van paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V. 1989.
42 23 02
FABRICAGEPLAATS PREFABBETON (VVB) 01 De aannemer dient tijdig de directie in te lichten indien een aanvang wordt gemaakt met het vervaardigen van prefab onderdelen elders. De fabriek en/of werkplaats waar deze werkzaamheden plaatsvinden dienen te allen tijde toegankelijk te zijn voor hiertoe aangewezen / aangemelde ambtenaren van de gemeente Rotterdam. Beroepen op fabrieksgeheimen en/of andere rechten zullen niet worden geaccepteerd.
42 23 03
METHODE VAN HIJSEN PREFABELEMENTEN (VVB) 01 Van het in het werk stellen en in de constructie opnemen van de prefab elementen moet een voorstel van de methode van hijsen en hijsogen worden ingediend.
42 23 04
BEREKENINGEN EN TEKENINGEN PREFAB BETON (VVB) 01 Buiten berekeningen m.b.t. de eindsituatie dienen tevens de elementen te worden getoetst op transport en hijs belastingen. 02 De uitvoering geschiedt overeenkomstig de door de aannemer te leveren en door de directie geaccepteerde berekeningen en tekeningen en werkplannen. 03 De productie van elementen niet eerder aanvangen dan nadat schriftelijk goedkeuring is verkregen op: a. de berekeningen; b. de tekeningen.
Bladnr. 134
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 23 05
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VORM- EN WAPENINGSTEKENINGEN (VVB) 01 De aannemer moet al het van hem verlangde tekenwerk uitwerken aan de hand van door de directie te verstrekken of te accorderen startdocumenten. De tekeningen dienen te worden gemaakt in AutoCAD in dwg-formaat. 02 Van alle onderdelen waarvan door de aannemer tekeningen moeten worden vervaardigd, dienen zowel vorm- als wapeningstekeningen te worden gemaakt, tenzij specifiek om werktekeningen van het betonstaal wordt gevraagd. 03 Op de door de aannemer te maken vormtekeningen dienen alle instortdelen, sparingen, leidingen etc. weergegeven te zijn. 04 In aanvulling op lid 01 geldt dat voor wapeningstekeningen, een goedgekeurde vormtekening als één van de startdocumenten geldt. 05 Op de door de aannemer te maken wapeningstekeningen (werktekeningen betonstaal) dient de door de aannemer berekende dan wel door de directie verstrekte hoeveelheid wapening te zijn weergegeven, rekening houdend met leidingen, instortdelen, sparingen etc. 06 Elke door de aannemer ter controle aangeboden tekening, dient op een duidelijke schaal te zijn uitgewerkt en volledig gemaatvoerd.
42 24
RISICOVERDELING EN GARANTIES (VVB)
42 24 01
KWALITEITSCONTROLE BETONELEMENTEN (VVB) 01 De betonnen elementen leveren onder KOMO / betonvereniging certificaat voor het fabrikaat als ook voor de te verwerken bouwstoffen.
42 24 02
TOEZICHT EN KEURING PREFAB BETON (VVB) 01 De aannemer verstrekt aan de directie alle gewenste gegevens omtrent de korrelsamenstelling van zand en grind en de toe te passen mengverhoudingen en volgt in deze de aanwijzingen van de directie op. 02 Het vaststellen van de betonkwaliteit geschiedt overeenkomstig het gestelde in NEN 5950 (VBT 1986 + aanvulling 1991). De hiervoor benodigde materialen en apparatuur ter beschikking stellen van de directie. 03 De prefab betonnen elementen worden voorlopig gekeurd na het ontkisten en definitief gekeurd na 28 dagen. Prefab betonnen elementen, waarvan de betonkwaliteit meer dan 10% ligt onder de waarde volgens berekening benodigd of die gerepareerd zijn anders dan in artikel 42.12.12 van dit bestek is overeengekomen, worden niet ter keuring aangenomen. 04 Van elk prefab betonnen element een zogenaamde geboortekaart maken. Voor zover van toepassing op deze kaarten vermelden: - merk en/of nummer van het prefab betonnen element; - afmetingen; - toegepast betonstaal; - tijdstip van storten; - samenstelling betonspecie; - resultaten van drukproeven; Deze gegevens aan de directie verstrekken.
42 27
MEET- EN VERREKENMETHODEN (VVB)
42 27 01
VERREKENING VAN BOUWSTOFFEN (VVB) 01 In aanvulling op het gestelde in artikel 42.27.01 lid 01 van de Standaard 2010 behoort, tenzij het bestek anders vermeld, tot het aanbrengen van prefab betonnen elementen ook het leveren en aanbrengen van de (voorspan)wapening.
42 32
EISEN EN UITVOERING - ONDERWATERBETON (OWB)
Bladnr. 135
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
42 32 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ONDER WATER AANBRENGEN VAN BETONSPECIE (OWB) 05 Er dienen maatregelen genomen te worden om slibinsluitingen te voorkomen. Eeventuele kosten voor deze maatregelen dienen in de inschrijfprijs te zijn inbegrepen. 06 Eventuele grindnesten ontstaan in de onderwaterbeton dienen na verwijdering van het losse grind aangestort te worden met beton van dezelfde kwaliteit als de aangebrachte onderwaterbeton. 07 Indien er gevaar bestaat voor zetting van de onderwaterbeton in de fase van verharding dient er een vertrager te worden toegepast. De duur van vertraging dient in overleg met de directie te worden vastgesteld.
42 41
BEGRIPPEN - INSPECTIE EN ONDERZOEK BETONCONSTRUCTIES (IOB)
42 41 01
ALGEMEEN (IOB) 01 In aanvulling op artikel 42.41.01 lid 01 van de Standaard 2010: k. wapeningsmeter: apparaat bedoeld voor het opsporen van wapeningsstaal in betonnen constructies
42 41 02
CLASSIFICATIE VAN INSPECTIE EN ONDERZOEK (IOB) 01 In aanvulling op artikel 42.41.02 lid 01 van de Standaard 2010: e. onderzoek klasse 5: het uitvoeren van onderzoek aan betonconstructies met als doel het bepalen van geschikte locaties voorhet aanbrengen van nieuwe, geboorde, verankeringen in bestaande beton constructies.
42 42
EISEN EN UITVOERING (IOB)
42 42 08
ONDERZOEK KLASSE 5 (IOB) 01 Het resultaat van een onderzoek klasse 5 bestaat uit een rapportage van de uitgevoerde metingen waarin, in aanvulling op het bepaalde in artikel 42.42.01 lid 01 van de Standaard 2010, tevens moet zijn vastgelegd: a. met weergave van maten in mm ten opzichte van in bestek of door directie aangegeven referentielocatie (-s) het onderzochte punt op een foto of tekening documenteren b. bij ieder onderzocht punt de afstand tot onderliggende wapening, als ook de plaatselijke lijfdikte van het beton aangeven c. ieder onderzocht punt op het overzicht markeren als geschikt (OK) dan wel ongeschikt (NOK) in relatie tot de aan te brengen verankering d. voor uitvoering van een meting het betonoppervlak ter plaatse van de meting eerst reinigen e. de meting non-destructief uit te voeren met de daarvoor geschikte apperatuur
42 52
EISEN IN DE UITVOERING - BETONREPARATIES, VOORBEHANDELEN ONDERGROND (BVO)
42 52 06
VERWIJDEREN VERANKERING IN BETON (BVO) 01 Begrippen te verstaan is onder: verankering in beton: voorzieningen in betonconstructies aangebracht voor montage van onderdelen/objecten op of aan de betonconstructie, echter geen deel uitmakend van de integriteit van de betonconstructie niet demontabele betonankers: metalen ankers, ingestort dan wel door chemische verbinding aangebracht demontabele verankering: verankering door middel van kunststof pluggen, keilbouten e.d. aangebrachte bevestigingsmiddelen ingestorte mastpot: een in het beton aangebrachte dikwandige stalen buis, al dan niet met ingestorte verankering, waarin een mast kan worden geplaatst en geborgd met spieën 02 verwijderen niet demontabele betonankers ankerlocatie beschouwen als "te repareren plaats" als onder artikel 42.52.01 van de Standaard 2010 betonankers tegen het oppervlak van het onder artikel 42.52.01 van de Standaard 2010 bedoelde aan te brengen reparatievlak afsnijden in beton achtergebleven ankerrestant beschouwen als " blootgelegde wapening" als onder artikel 42.52.02 van de Standaard 2010 03 verwijderen demontabele verankering ankerlocatie beschouwen als "te repareren plaats" als onder artikel 42.52.01 van de Standaard 2010
Bladnr. 136
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
alle onderdelen van de verankering uit het beton verwijderen
04 consolideren ingestorte mastpot mastpot tegen het oppervlak van het onder artikel 42.52.01 van de Standaard 2010 bedoelde aan te brengen reparatievlak afsnijden uit het beton achterblijvend deel van de mastpot vuil, zand e.d. verwijderen, de mastpot inwendig reinigen in beton achtergebleven mastpot restant beschouwen als " blootgelegde wapening" als onder artikel 42.52.02 van de Standaard 2010 mastpot tot reparatievlak afvullen met gietmortel toepassingsklasse R3 mastpot en directe omgeving beschouwen als "te repareren plaats" als onder artikel 42.52.01 van de Standaard 2010 42 55
BIJBEHOERENDE VERPLICHTINGEN (BVO)
42 55 05
VERWIJDEREN BEVESTIGINGSMIDDELEN EN VULLEN GATEN (BVO 02 Gaten die in het kader van de werkzaamheden in gemetselde bak- en natuurstenen gevels achterblijven door het verwijderen van bevestigingsmiddelen zijn ontstaan: aanvullen en afwerken tot het zichtvlak met steenpasta van het merk "ADAMAS" (of gelijkwaardig) in de kleur van de steen bij gaten met een diameter > ca. 20 mm1 én een gatdiepte > 6 cm tot 2 cm vanaf het zichtvlak vullen met krimparme, cementgebonden mortel, aanvullen met steenpasta van het merk "ADAMAS" (of gelijkwaardig) in de kleur van de steen
Bladnr. 137
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
43
STAALCONSTRUCTIES
43 02
EISEN EN UITVOERING
43 02 03
LASVERBINDINGEN 01 In afwijking van artikel 43.02.03 lid 01 van de Standaard 2010 geldt dat voor alle laswerkzaamheden(voorbewerken en samenstellen, lassen, montage, keuren beproeven en corrigeren) en keuringen hiervan moeten voldoen aan de eisen, zoals vastgesteld in de NEN-EN-1090-2:2008+A1:2011. 06 De plaatsafwijking van de wand van buizen of platen ten opzichte van elkaar, ter plaatse van een fabricage- c.q. montagelas mag ten hoogste gelijk zijn aan het vermelde in Klasse A volgens Bijlage D.1.9 nr. 2 van de NEN-EN 1090-2:2008+A1:2011 bedragen. 07 Bij de kwalificatie van lasmethoden, genoemd in par.7.4.1.2 van de NEN-EN 1090-2:2008+A1:2011, dienen kerfslagproeven te worden uitgevoerd bij de laagste temperatuur waarvoor de norm van de staalsoort kerfslagwaarden vereist . 08 Het lassen en beproeven van de lasmethodekwalificatie proeven moet zijn bijgewoond, getoetst en beoordeeld door een onafhankelijke deskundige. Deze dient het bijbehorende rapport(WPQR) te hebben ondertekend. 09 In tegenstelling tot hetgeen in de NEN-EN-ISO 15614-1:2004 wordt gesteld, is een lasmethodekwalificatie proef van een stompe las niet geldig voor hoeklassen(dit geldt niet voor EXC 1). De toepassing van andere dan in de NEN-EN 1090-2:2008+A1:2011 genoemde lasprocessen is niet toegestaan. 10 Laspoortjes zijn niet toegestaan; alle lassen moeten zonder onderbreking doorlopend zijn, tenzij op de bestekstekeningen anders is aangegeven. 11 In afwijking op de eisen als gespecificeerd in de NEN-EN-ISO 15614-1:2004, mogen geen hogere hardheden dan 350 HV10 gevonden worden in de las en in de overgangszone. 12 Kettinglassen zijn niet toegestaan m.u.v. lassen tussen dunne plaat en achterliggend constructiemateriaal, welke thermisch verzinkt wordt danwel van roestvrijstaal is. De spleetwijdte moet dan wel minimaal 3 mm zijn.
43 03
INFORMATIE-OVERDRACHT
43 03 01
VAN TOEPASSING ZIJNDE BEPALINGEN 03 In aanvulling op het gestelde in Bijlage D van de NEN-EN 1090-2:2008+A1:2011 geldt het gestelde zoals verwoord in: bijlage 1 Standaard plaatvelden en plaatveldverbindingen; bijlage 2 Standaard langs- en dwarsverstijvingen en vrije uitkragende plaatvelden.
43 03 03
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN HULPCONSTRUCTIES 01 In afwijking van artikel 43.03.03 lid 01 van de Standaard 2010 geldt dat de aannemer tenminste zes weken i.p.v. drie weken voorafgaand aan de werkzaamheden aan het desbetreffende onderdeel de desbetreffende tekeningen en berekeningen verstrekt aan de directie.
43 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
Bladnr. 138
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
43 05 07
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
MATERIAALKEURINGEN 01 Alle toe te leveren bouwstoffen van gewalst, gegoten en gesmeed staal moeten worden gekeurd. 02 Alle materiaalkeuringen moeten in een keuringsplan zijn opgenomen. In aanvulling op artikel 01.20.02 lid 02 sub c van de Standaard 2010 moet in het keuringsplan eveneens worden opgenomen: a. een opsomming van alle door de aannemer, onderaannemers en leveranciers te verrichten keuringshandelingen op bouwstoffen, (tussen)producten en (tussen)resultaten, inclusief de diverse te verrichten keuringshandelingen op de diverse (deel)werkplannen, b. per keuring de keuringsmethode, c. per keuring de keuringsprocedure, d. per keuring de acceptatiecriteria, e. per keuring de te gebruiken instrumenten, f. per keuring een verwijzing naar de onderliggende documenten, g. per keuring opgave van de aard van de keuring voor de aannemer (verificatie-, stop-, bijwoonen/of registratiepunt), h. op aangeven van de directie per keuring opgave van de aard van de keuring voor de directie (verificatie-, stop-, bijwoon- en/of registratiepunt). 03 Elke keuringseenheid moet producten bevatten uit dezelfde gieting en met dezelfde warmtebehandeling. 04 De ligging, de vervaardiging en de beproeving van proefstukken moeten plaatsvinden in overeenstemming met de desbetreffende productnorm. 05 Gewalst staal en buisprofielen moeten worden gekeurd per keuringseenheid volgens de betreffende productnorm ter bepaling van de treksterkte, de 0,2% rekgrens, de rek na breuk en de kerftaaiheid. Echter bij platen t = 12 mm moet deze keuring per walsplaat plaatsvinden, en bij buismateriaal t = 10 mm per buis. De chemische samenstelling moet per lading worden bepaald, waarbij de percentages van alle elementen moeten worden opgegeven. 06 Elke gewalste plaat moet bij aflevering zijn voorzien van een met afgeronde slagcijfers en slagletters ingeslagen walsnummer. 07 De resultaten van alle materiaalkeuringen moeten ter acceptatie aan de directie worden overlegd.
43 05 08
KEURINGSKOSTEN 01 In afwijking van het gestelde in paragraaf 18 de lid 01 van de U.A.V. 1989 moet de aannemer op eigen kosten zorgdragen voor het verrichten van de nodige keuringshandelingen, evenals het merken van goedgekeurde bouwstoffen. De aannemer is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door hem geleverde materialen en moet zelf de kwaliteit borgen en aantonen.
43 05 09
KEURINGSDOCUMENTEN 01 De aannemer moet afdrukken van bestelspecificaties, bestel- en leverstaten, de twee eerste tijdig voor de keuring, aan de directie overleggen. 02 Gewalst staal en buisprofielen moeten worden geleverd met een keuringsrapport 3.1 volgens NEN-EN 10204:2004. Het keuringsrapport moet minimaal vermelden: a. naam producent, b. materiaalkwaliteit met vermelding van productnorm en/of kwaliteitsnorm, c. materiaalafmetingen, d. charge nummer, e. chemische samenstelling, f. mechanische eigenschappen, g. uitgevoerde warmtebehandeling, h. resultaten van bijzondere dan wel aanvullende beproevingen voor zover vereist volgens de norm of bestelling, i. eventuele corrosiewerende behandeling, j. ingeslagen keurstempel, k. voor keuring verantwoordelijke instantie.
Bladnr. 139
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
43 05 10
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BLIKSEMBEVEILIGING 01 De volgende onderdelen moeten volgens de betreffende besteksposten worden doorverbonden met flexibele verbindingen: a. aardelektroden, b. oplegstoelen, 02 flexibele verbinding van de potentiaalvereffening moet minimaal een doorsnede hebben van 50 mm2. 03 Het bepaalde in NEN 1014:2009 is van toepassing.
43 06
BOUWSTOFFEN
43 06 05
BOUWSTOFFEN 01 Tenzij anders vermeld dienen alle platen, platstaal, profielen en pijpen geleverd te worden met een materiaalkwaliteit van S355J2+N overeenkomstig NEN-EN 10025-2:2004. 02 Tenzij anders vermeld dienen buisprofielen met een wanddikte > 25 mm geleverd te worden met een materiaalkwaliteit van S460M overeenkomstig NEN-EN 10025-4:2004. 05 Tenzij anders vermeld moet de materiaalkwaliteit van waterafvoergoten op bruggen zijn: RVS-AISI 316 L 06 Rubber opleggingen voor bruggen moeten zijn overeenkomstig het gestelde in de NEN-EN 1337-3:2005. 07 Alle materialen vallend in EXC4 (platen van de hoofddraagconstructie) moeten voldoen aan de verbeterde vervormingseis Z35 zoals bepaald in EN 10164:2004. 08 Materiaal dat eerst koud vervormd en daarna gelast wordt, zoals langsverstijvingen, dient daarvoor geschikt te zijn en moet daarom besteld worden met als toevoeging "C" aan de aanduiding (S355J2C+N).
Bladnr. 140
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
45
METSELWERK
45 02
EISEN EN UITVOERING
45 02 01
SCHOON METSELWERK 01 De kleinst te gebruiken steen mag niet kleiner zijn dan een halve metselklinker. 02 Er dient platvol te worden gemetseld, zodat de voeg vol zit en aan de achterzijde de naad tussen het beton en de metselklinker, t.p.v. de nieuwe kademuur, tijdens het metselen vol en zat wordt meegenomen. 03 Indien er twijfel bestaat over het voldoende dicht zetten van het metselwerk aan de achterzijde tegen het beton, zal de aannemer proefgaten moeten boren in de voegen, en door deze gaten moeten injecteren met een cementgrout. 04 De stenen moeten voor het verwerken regelmatig met leidingwater worden bevochtigd. 05 De overgangsnaden tussen nieuw en bestaand metselwerk dienen d.m.v. een zaagsnede, breed 10 mm. te worden aangebracht met een diepte van 110 mm. (½ steens).
Bladnr. 141
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
46
NATUURSTEEN
46 01
BEGRIPPEN - NATUURSTEEN ALGEMEEN (NA)
46 01 01
ALGEMEEN (NA) 01 Hardsteen: is een kolenkalksteen (z.g. petit granit), die voor een belangrijk gedeelte bestaat uit crinoïden.
46 03
INFORMATIE-OVERDRACHT (NA)
46 03 01
BEWIJS VAN OORSPRONG (NA) 01 De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van iedere geleverde partij hardsteen. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens te zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de naam(inclusief G nummer) en de plaats van de groeve.
46 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (NA)
46 05 01
MONSTER (NA) 01 De inschrijver is verplicht bij de inschrijving een monster (schaal 1 : 1) toe te voegen. De inschrijving is ongeldig indien het monster afwijkt in de minimale en maximale kleur en structuurvariatie van het natuurstenen zichtvlak, conform de referentielocatie. Onbestendig natuursteen en natuursteen met aderen worden niet geaccepteerd. Er mogen geen verkleuringen, insluitingen, inwendige- en uitwendige scheuren in voorkomen. De NEN - EN 1341 Platen van natuursteen voor buitenbestrating is van toepassing. de tegels dienen plat (zie tekening bijlage 5) aangeleverd te worden (ten behoeve van machinaal straten). Tegels dienen voorzien te zijn van het CE-markering niveau 2, samenstelling natuursteen. Bovenzijde: zie legenda oppervlakte bewerkingen maatvoering: lengte en breedte zoals beschreven in de NEN-EN 1341, tabel 1, klasse 2. Dikte zoals beschreven in de NEN-EN 1341, tabel 3, klasse 2. afwijking max 2 mm Maximaal verschil van diagonalen zoals beschreven in de NEN-EN 1341, tabel 2, klasse 2. Vlakheid zoals beschreven in de NEN-EN 1341, tabel 5; Vorstdooi bestandheid zoals beschreven in de NEN-EN 1341, tabel 6, klasse 1 en de NEN – EN 12372 Minimale druksterkte dient 180MPa te bedragen, Minimale buigtreksterkte dient 15MPa te bedragen, Gemiddelde Wateropname dient 0,17 % te bedragen, Vorstbestendig dient aangetoond te worden, Minimale stroefheidwaarde dient 55 SRT te bedragen. Indien het monster niet voldoet is de inschrijving ongeldig.
46 06
BOUWSTOFFEN (NA)
46 06 01
HARDSTEEN (NA) 01 Hardsteen moet gezond en gaaf zijn; voorts zonder schilfers, barsten, scheuren, spleten, losse groeflagen, kwade aderen, kwade plekken, zoutgaten, onversteende gedeelten en andere hinderlijke gebreken. 02 Kleine beschadigingen en gebreken, die geen aanleiding geven tot afkeuring, moeten desgewenst ten genoegen van de directie worden bijgewerkt. 03 De in hardsteen voorkomende bitumineuze adervlakken (veines noires of noirures) moeten van nature gesloten zijn en, voor zover zichtbaar, ten minste 3 cm verwijderd blijven van de daaraan nagenoeg evenwijdige werkvlakken. 04 De karakteristieke eigenschappen van de te leveren partij dient overeen te komen met het verstrekte monster.
46 11
BEGRIPPEN - GRANIET (G)
Bladnr. 142
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
46 11 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN (G) 01 Graniet: is een volkristallijn dieptegesteente dat in hoofdzaak bestaat uit alkaliveldspaat (arthoklaas), calciumnatriumveldspaat c.q. plagioklaas (oligoklaas en andesien) en kwarts, waarbij als vergezellende bestanddelen glimmer (biotiet, muscoviet) en soms ook hoornblende voorkomen. Accessorisch komen voor: apatiet, zirkoon, soms ook ijzermineralen, topaas en toermalijn. Kleur: wit, grijsachtig, lichtgrijs, blauwgrijs, grijsblauw, geelachtig, roodachtig, bruin, violet. Het gesteente is in het algemeen gespikkeld.
46 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (G)
46 13 01
BEWIJS VAN OORSPRONG (G) 01 De aannemer verstrekt de directie een bewijs van oorsprong van iedere geleverde partij graniet. Op het bewijs van oorsprong dienen de volgende gegevens te zijn vermeld: a. de naam van de producent; b. de naam en de plaats van de groeve.
46 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (G)
46 15 01
KEURING (G) 01 Stenen waarvan het uitzicht één of meer van de volgende kenmerkende aspekten vertonen: 1. verweringskorst of heterogene zones; 2. oplossingsholten; 3. barstjes (zijn scheuren te wijten aan de ontginning) en aders die water vasthouden; worden automatisch afgekeurd.
46 16
BOUWSTOFFEN (G)
46 16 01
GRANIET (G) 01 Het te leveren graniet moet conform monster zijn. 02 Graniet moet gezond en gaaf zijn zonder schilfers. In graniet mag zich na bevochtiging en daarop volgende droging geen scheuren aftekenen. Graniet moet bestand zijn tegen inwerking van vorst. 03 De druksterkte van het graniet moet minimaal 150 N/mm2 bedragen. 04 De treksterkte van het graniet moet minimaal 10 N/mm2 bedragen. 05 De voortplantingssnelheid van het geluid moet minimaal 5100 m/s bedragen. 06 De volumieke massa van het graniet moet minimaal 2600 kg/m3 bedragen. 07 De wateropname van graniet mag maximaal 0,4 % (gewichtsprocenten) bedragen (volgens ASTM test methode C97). 08 Het materiaal moet vrij zijn van roestvormende bestanddelen.
Bladnr. 143
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
48
ELEKTRISCHE INSTALLATIES
48 01
BEGRIPPEN
48 01 01
GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN CODERINGEN 01 a. b c.
VRI: LVS: Installatie:
verkeersregelinstallatie; landverkeerseinen; het geheel van elektrische componenten die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de installatie. Hieronder worden begrepen alle daarvoor noodzakelijke apparatuur in de schakelkast evenals de bekabeling met alle daarbij behorende bevestigingsmiddelen; d. SVS: Scheepvaartseinen; e. Afsluitboom: Het geheel van omkasting, hulpmaterialen zoals aandrijving, slagbomen, overbrenging, eindschakelaars , wandcontactdoos enz; Slagboom: een beweegbaar onderdeel van de afsluitboom dat dient voor de afsluiting van een of meerdere banen van een rijweg, fiets- en/of voetgangerspad; Afsluitboomkast: een omkasting waarin onder andere de aandrijving en elektrische apparatuur van de afsluitboom is aangebracht; Afsluitboommotor: de elektrische aandrijfmotor van de afsluitboom; Aanrijboom: een afsluitboom die vanuit de baan van de rijweg gezien voor het val is geplaatst; Afrijboom: een afsluitboom die vanuit de rijbaan van de rijweg gezien na het val is geplaatst; Opmerking: een afsluitboom kan in sommige gevallen een rijweg afsluiten met verkeer in twee richtingen, zodat deze dienst voor een of meerdere banen als aanrijboom of voor een of meerdere banen als afrijboom; f. ASB afsluitboominstallatie; g. Brug: het geheel van installaties en hulpinstallaties rondom, ten behoeve van en ten dienste van de beweging van het val; h. Val: het beweegbare deel van de brug in het wegdek voor doorlating van de scheepvaart; i. P&ID Proces and instrumentation diagram. Dit moet vervaardigd worden overeenkomstig NEN 3157; i. FAT: Factory Acceptance Test; j. Pre-FAT: de computer simulatietest van de gehele installatie uit te voeren met behulp van een FATprotocol; k. SAT: Site Acceptance Test; l. IBS: in bedrijf stellen; m. schakelkast: kast waarin samenkomen alle of een deel van de veldapparatuur zoals opnemers, schakelaars evenals de aansturing van kleppen en andere deelinstallaties. In de schakelkast vindt de verdeling van de voedingen, beveiligingen, besturingen en regelingen van de installaties plaats; n. BBT Specificatie: een door de opdrachtgever verstrekt document aangeduid als " Specificatie en Richtlijn elektrotechnische tekenwerkzaamheden E-installaties" met kenmerk GW-BBT-JNK-0404 d.d. 06-10-2004, dat voor deze installaties geldt; o. FB: Function Block; p. CFC: Continuous Function Chart; q. SFC Sequal Flow Chart; r. UDT: User Defined Type; s. SCL: Structured Controle Language. t. SCADA Supervisory Control And Data Acquisition, het verzamelen, doorsturen, verwerken en visualiseren van meet- en regelsignalen van verschillende machines/processen in de gehele bruginstallatie. u. CCTV Closed-circuit television, het uitoefenen van toezicht op de gehele brugomgeving met behulp van camera's. Het doel van cameratoezicht is in het werkgebied de bruginstallie veilig te kunnen bedienen. v. WCD Wand Contact Doos.
Bladnr. 144
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 01 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN 01 De volgorde in het bestek van de deelinstallaties en overige voorzieningen is als volgt: 1. primaire procesdeelinstallaties zoals de LVS'n, SVS'n, ASB'n, val etc. 2. hulpinstallaties zoals klimaat, verlichting, etc; 3. bijzonder elektrische voorzieningen, zoals netvoeding, aarding, bliksembeveiliging, schakelkast etc. ; 4. bedieningen zoals lessenaar, Audio, noodstop etc. ; 5. besturingen zoals software , hardware, functionele omschrijving, etc. ; 6. montage: zoals voorschriften voor bekabeling, ladderbanen,codering, etc. 02 elektrische installatie a. Schakelkast: is het geheel aan apparatuur en materiaal ten behoeve van de gehele elektrische installatie en bevattende: de hoofd-, licht- en krachtverdeling alsmede de besturing, schakeling en regeling van alle installatiedelen. b. besturing: het geheel van elektrische en elektronische apparatuur dat zorgdraagt voor de besturing van de installaties volgens de eisen die aan de hardware en software zijn gesteld en waarvan de werking voldoet aan de functionele omschrijving.
48 02
EISEN EN UITVOERING
48 02 01
ONTWERP- EN UITVOERINGSSPECIFICATIES 01 Algemeen. a. Onder het aanbrengen van de elektrotechnische installaties wordt mede verstaan het aansluiten, leveren en monteren van de deelinstallaties inclusief de apparatuur in de schakelkast en de verbindingen tussen de installaties onderling en de schakelkast en de installatie. Het aanbrengen dient zodanig plaats te vinden, dat eveneens aan de voorgeschreven functionaliteit wordt voldaan. Hiertoe behoren ook de niet gespecificeerde hulpmiddelen, zoals bekabeling, ladderbanen, bevestigingsmiddelen en dergelijk. b. De hoofdstroom van een motor dient middels een automaat tegen kortsluiting te worden beveiligd. De overstroombeveiliging vindt plaats middels een thermische relais. Van dit thermische relais moet mede een spanningsvrij contact op de PLC worden aangesloten c. Voor elke motor moet een stuurstroomcircuit worden gemaakt. Elk stuurstroomcircuit moet van een eigen beveiliging zijn voorzien. Het testen van dit circuit moet in de testsituatie zodanig kunnen plaatsvinden zonder dat het bediende object in werking treedt. In het stuursstroomcircuit moeten een automaat, het thermische beveiligings-, en werkschakelaarcontact evenals het PLC outputrelais worden opgenomen. d. Werkschakelaars moeten in de hoofdstroom worden opgenomen. De hulpcontacten van de werkschakelaars moeten in het stroomcircuit opgenomen en op een PLC ingang aangesloten worden. e. Bij spanningsuitval of een dip in de voeding mag na terugkomst van de voedingsspanning de installatie: 1. Niet automatisch herstarten en moeten storingen die als gevolg van de spanningsuitval of dip zijn opgetreden automatisch worden gereset. 2. De installatie moet stand-by worden gezet. f. Storingen van aangesloten apparatuur of onderbreking van bekabeling mag niet tot een onveilige situatie en tot vervolgstoringen leiden.
48 02 02
SCHEEPVAARTSEINEN (SVS) 01 Scheepvaartseinen uit te voeren in LED techniek en bestaande uit: - onderdoorvaartlichten, enkel aspect: geel/oranje op de klapbrug en rood op de aanbrug; - sper-, stop- en doorvaartseinen, drievoudig aspect, rood-groen-rood. Diameter scheepvaartseinen 200 mm 02 Alle bijkomende elektrotechnische werkzaamheden zoals bekabeling, aansluiting en montage zijn onderdeel van dit bestek. 03 De omschakeling van dag - op nachtspanning en omgekeerd moet plaats kunnen vinden door middel van een driestanden tijdschakeling " AUT DAG NACHT". In de stand "AUT" moet de omschakeling door een schermerschakelaar plaatsvinden.
Bladnr. 145
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 02 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
LANDVERKEERSSEINEN (LVS) 01 De bruglichten dienen in LED techniek te worden uitgevoerd. Diameter bruglichten 200 mm. 02 Op het voetpad moeten ter hoogte van de landverkeersseinen stopstrepen op het wegdek worden aangebracht. 03 Elke lamp van de landverkeersseinen moeten worden bewaakt door een stroombewakingseenheid zodat uitval wordt gedetecteerd. Voor elke lamp moet van de stroombewakingseenheid een spanningsvrijcontact op de PLC ingang worden aangesloten. De bewakingscontrole moet in de besturing voor de fasebewaking in het veiligheidscircuit worden opgenomen. 04 Elke lamp moet door een afzonderlijke beveiliging voor overstroom annex kortsluiting zijn voorzien. 05 De omschakeling van dag - op nachtspanning en omgekeerd moet plaats kunnen vinden door middel van een driestanden tijdschakeling " AUT DAG NACHT". In de stand "AUT" moet de omschakeling door een schermerschakelaar plaatsvinden. 06 Alle bijkomende elektrotechnische werkzaamheden zoals bekabeling, aansluiting en montage zijn onderdeel van dit bestek.
48 02 04
AFSLUITBOMEN 01 De afsluitbomen dienen overeenkomstig tekening te worden geplaatst, middels een fijnregeling of nastelconstructie dienen de slagbomen, in de beide eindposities met maximaal 0,5 graden afwijking te staan. 02 In neerwaartse positie dienen de slagbomen een neerwaartse lijnbelasting van 40 kg/m te kunnen weerstaan. 03 Met een berekening dient te worden aangetoond dat de afsluitboominstallaties minimaal 500.000 openingen meegaan, bij een max. windbelasting van 500 N/m² in 10% van de gevallen en een windbelasting van 100 N/m² in 90% van de gevallen. 04 Op de rode vlakken moeten aan weerszijden van de slagboom een 4 cm hoge rode, reflecterende biezen (3M Retroflex Diamond) worden aangebracht. 05 De slagboom dient per afsluitboom de volgende eindstandschakelaars: a. eindstand slagboom op (uitschakelen afsluitboommotor); b. eindstand slagboom op, (inschakelen landverkeersseinen); c. eindstand slagboom neer (uitschakelen afsluitboommotor); d. eindstand slagboom neer (vrijgeven brugbeweging); e. eindstand handbediening (vergrendeling elektrische beweging bij ingeschakelde handbediening). 06 De eindschakelaars in de slagboomkast moeten eenvoudig na te stellen zijn. De eindschakelaars ten behoeve van de fasenbeveiliging moeten minimaal conform veiligheidsklasse SIL 3 zijn. 07 Elke afsluitboom moet in noodsituaties met een handslinger te bedienen zijn. De positie van de handslinger dient zich aan de zijkant te bevinden op een goed bereikbare plaats vanaf de weg. 08 Bij het aanbrengen van de handslinger moet de stroomtoevoer onderbroken worden zodanig dat normaal• en noodbedrijf onmogelijk is. Insteekpunt handslinger dient bereikbaar te zijn na het verwijderen van het onderhoudsluik. Na het verwijderen van de handslinger mag de afsluitboom niet ongecontroleerd in beweging komen. 09 Onderhoudsluik bevindt zich aan de voorzijde onder de slagboomkast, vanaf deze zijde dienen alle te onderhouden onderdelen bereikbaar te zijn. 10 In de slagboomkast moet een wandcontactdoos 230V met randaarde en klapbaar deksel worden aangebracht. Elke wandcontactdoos moet door een in de lichtinstallatiekast aangebrachte aardlekschakelaar worden beveiligd. 11 In elke afsluitboom moeten aan weerszijde van de boom LED's worden aangebracht. Elke lamp
Bladnr. 146
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
moet door een afzonderlijke beveiliging worden beveiligd. De LED 's met uitzondering van de buitenste op de boom moeten intermitterend branden. De voeding van deze LED's moet in de schakelkast zijn aangebracht. Per boom moet voor de LED's een stroombewakingseenheid worden voorzien, waarvan een spanningsvrijcontact op de PLC ingang moet worden aangesloten. In de besturing van de fasebewaking moeten deze contacten worden opgenomen. 12 De afsluitboommotor moet tegen overbelasting en oververhitting worden beveiligd door middel van een thermisch relais. Dit relais moet zelfherstellend zijn Het thermisch relais moet twee contacten bevatten: een voor onderbreking van de spoelspanning en een voor aansluiting op een eigen ingang van de PLC. 13 De contactoren van een afsluitboommotor moeten zowel mechanisch als elektrisch onderling zijn vergrendeld. 14 Eindcontacten, WCD, motor, afsluitboomverlichting etc. afwerken op klemmenstrook in een klemmenkast in de slagboomkast. 15 De elektrische verbinding tussen de slagboomkast en de slagboom moet uit een losneembare verbinding bestaan, zodat bij het verwisselen van de slagboom de verbinding op een eenvoudige wijze verbroken kan worden. 16 Door het inslaan van de noodstop stopt middels de veiligheids PLC de beweging van de afsluitboom. 17 In het normale brugbedieningsproces worden de afsluitbomen door de PLC annex veiligheidsPLC aangestuurd. 18 In elke slagboomkast moet een akoestische alarmeringsapparaat worden aangebracht. De bel moet een instelbaar signaalniveau hebben tussen 75 en 92 dBA met en nachtvolume van -9 dBA gemeten op een afstand van 1 meter. 48 02 05
VALAANDRIJVING 01 Alle op het frame van de hydraulische installatie aangebrachte elektrische apparatuur moet op een op het frame geplaatste klemmenkast worden aangesloten De gebruikte installatiematerialen dient van hetzelfde fabricaat en type te zijn als in de overige installatie In de klemmenkast dient een reserveruimte van 20% voor klemmen aanwezig te zijn. 02 De motoren moeten tegen overbelasting en oververhitting worden beveiligd door middel van een thermisch relais. Dit relais moet zelfherstellend zijn. Het thermisch relais moet twee contacten bevatten: een voor onderbreking van de spoelspanning en een voor aansluiting op een eigen ingang van de PLC. 03 De hydropompmotoren moeten in onbelaste toestand met behulp van een frequentieomvormer worden ingeschakeld. De twee hydropompmotoren mogen niet tegelijk in bedrijf gezet worden. De tweede mag pas ingeschakeld worden als de eerste het nominale toerental heeft bereikt. De overige aandrijfmotoren van de hydraulische units mogen direct op het net worden geschakeld. 04 Het maximale geluidniveau van de motoren mag de 76dB(A) niet overschrijden, gemeten op een afstand van 1 meter van de motor. 05 Ten behoeve van de besturing en beveiliging van de hydraulische installatie worden voor elke cilinder 6 stuks verstelbare eindschakelaars aangebracht en moeten in de elektrische installatie worden opgenomen. De contacten van deze eindschakelaars moeten op de veiligheidsPLC aangesloten worden. De schakelaars moeten positief werkend zijn. Dit betekent dat deze in elke onveilige stand van het val geforceerd bediend moeten zijn. De volgende standen moeten worden gedetecteerd: - commando vertragen (VoorVoor Open, VoorVoorNeer); - contole vertragen (VoorOpen, VoorNeer); - stoppen (Open, Neer). 06 De regeling van elke hydraulische hoofdpomp vindt plaats door een of meerdere flowsnelheidsregelaars. Op de regelaar moeten via de PLC uitgangen de snelheden voor het openen, sluiten en vrijgave ingesteld kunnen worden. 07 Op het frame van de hydraulische unit moet een niet zelfherstellende noodstopdrukknop in gele, rode uitvoering worden aangebracht.
Bladnr. 147
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
08 In de technische ruimte moet een akoestisch werkend alarm worden aangebracht. Het alarmeringsapparaat moet een instelbaar signaalniveau hebben tussen 75 en 92 dBA met en nachtvolume van -9 dBA gemeten op een afstand van 1 meter. 48 02 06
BESTURING 01 De PLC besturingsinstallatie moet in zijn geheel worden vervangen. 02 Er dient een directe relatie te bestaan tussen de risico-inventarisatie en het ontwerp van de brugbesturing. De hieruit volgende circuits met veiligheidsfunctionaliteit dienen onderbouwd te zijn met een berekening van de perfomance levels (PL) uit bij voorkeur de gratis SISTEMA-tool V1.1.2.
48 02 07
HARDWARE 01 De complete hardware besturing met als functies het schakelen, bedienen en regelen van de installatie moet worden geleverd gemonteerd en bedrijfsvaardig worden opgeleverd. 02 Het PLC systeem moet een automatisch werkend fail safe PLC systeem zijn van de Siemens S7-400 serie. 03 De besturing van de bruginstallaties moet plaatsvinden door een fail-safe PLC systeem bestaande uit de PLC-voeding, de PLC met de daarbijbehorende netwerkapparatuur en interfaces modules uit de Siemens IM serie, fail safe en niet fail-safe in- en outputkaarten, ethernet converters enz, 04 De PLC wordt lokaal geïnstalleerd. 05 Het PLC systeem is opgebouwd uit een PLC met daaraan een remote I/O module, dat via Profinet aan elkaar is gekoppeld. 06 De remote in- en uitgangen van de brug worden in de buitenopstellingskast geïnstalleerd. 07 De aannemer is te allen tijde verantwoordelijk voor de juistheid van de types en de te leveren aantallen kaarten ten behoeve van de opgestelde apparatuur. De plaats van de kaarten en hun belegging moet in overleg met de opdrachtgever worden vastgesteld. 08 De aannemer dient er voor te zorgen dat er in elk remote I/O rack een minimale reserve is van 20% van alle soorten signalen. 09 De adreslijsten op de in- en uitgangskaarten dienen voorzien te worden van de adresnummers, die zowel op de tekeningen, schema's als in de software zijn vermeld. De teksten dienen middels een printer op de labels aangebracht te worden. 10 Indien door omstandigheden de warmteontwikkeling te hoog wordt dient de aannemer voor adequate ventilatie zorg te dragen. 11 Elke I/O module moet, zonder de spanning van de module uit te hoeven schakelen, verwisseld kunnen worden (zg. hot-swap modules). 12 De software voor de veiligheids PLC wordt door middel van het WinCC flexible pakket in de simatic manager en met gebruikmaking van SFC's vervaardigd. De standaard software is een directielevering. 13 Voor de werkwijze en methode zijn de artikelen onder bepaling 48.02.12 hierop ook van toepassing. 14 De analyse en de uitwerking hiervan dient voor af aan de directie te worden overhandigd. 15 De PLC installatie is van het fabricaat Siemens en daarbij moeten ten minste de volgende type worden gebruikt: centraal rek: type 6ES7 401-1DA01 0AA0; CPU: type S7414 F geheugen module: FEPROM 64 Mb Communicatiekaart CP443 (profinet) remote I/O rek geschikt voor actieve busmodulen ET200M (Profinet); PN busmodule: 6ES7153-4AA00-0XB0; Stekkers: geschikt voor Fast Connect 90gr, type 6ES7 972 0BB50;
Bladnr. 148
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
Industriele switch: Siemens type SCALANCE X204-2 serie. bedieningspaneel: Siemens type MP377 15".
16 De noodstop dient te worden uitgevoerd op een fail-sate I/O kaart van de PLC. De bedieningskeuzeschakelaar Lokaal-/ Afstandbediening dient te worden uitgevoerd op een fail-safe I/O kaart van de PLC. 17 De functionele werking van de onderdelen in het nieuwe besturingssysteem dienen geheel overeen te komen met het document "Richtlijn Rotterdamse standaard bruggen". 48 02 08
FACILITEREN VAN HET SOFTWARE TESTEN 01 Gedurende de ontwikkeling en aflevering van de software dienen er verschillende soorten testen plaats te vinden. De aannemer dient te faciliteren in het testen van de besturingssoftwaresoftware en is verantwoordelijk voor het testen van de hardware. 02 Een en ander zal synchroon met het verloop van het project plaatsvinden. Er zal van de afzonderlijke installaties van de verschillende bruggen een separate FAT en SAT worden uitgevoerd die betrekking heeft op de besturingssoftware. 03 De FAT dient in combinatie met de complete schakel- en verdeelinrichting uitgevoerd te worden voor zover deze in de werkplaats van de aannemer beschikbaar is. Het niet aanwezige deel dient door middel van schakelaars, analoge signaalgevers en tellersignalen te worden aangesloten conform werkelijkheid. 04 Drie weken voor de aanvang van een FAT of SAT dient de aannemer de bijbehorende testprotocollen aan te leveren. In het testprotocol dient elke handeling en actie en te verwachten procesreactie tot in detail vermeld te worden. In het testprotocol dienen ook storingssituaties uitgebreid aan de orde te komen. 05 Voordat een aanvang wordt genomen met het testen van de besturing dient een I/O test gedaan te worden. De I/O test is geen onderdeel van het beproevingsprotocol maar wordt gezien als een onderdeel van de hardwaretesten. 06 De installatie zal in Nederland worden afgenomen. Indien de installatie niet in Nederland is gefabriceerd dan dient de aannemer in Nederland een ruimte (waar de beproeving plaats zal vinden) ter beschikking te stellen met minimaal die faciliteiten welke nodig zijn om bovengenoemde installatie te beproeven. De aannemer zal in zijn fabriek en werkplaats de benodigde meetapparatuur en hulpmiddelen ter beschikking stellen aan de directie. Uiterlijk 3 weken voor het testen van de installatie dient de aannemer een protocol voor het testen aan de directie over te leggen. 07 Bij de FAT wordt in het algemeen gekeken of de voorgestelde configuratie wel kan werken. Verder vind er een visuele controle plaats m.b.t. de Lay-out, de gebruikte componenten en controle of het hiernavolgende aanwezig is maar niet beperkt is tot: a) componenten documentatie (m.b.t. CE markering en leveranciers / fabrikant documentatie), b) tekeningen (bijgewerkt naar de actuele situatie) c) setting lijsten van beveiliging relais, d) testrapporten van de interne testprocedure. 08 Het SAT-testprotocol moet door de aannemer minimaal 3 weken voor de SAT aan de directie worden overhandigd ter beoordeling. 09 Voor aanvang van de SAT dienen de gebreken welke geconstateerd zijn bij de FAT verholpen te zijn dit geldt ook voor de documentatie. Verder dienen alle relevante tekeningen op het werk aanwezig te zijn. De volgende bijkomende eisen worden aan de tekeningen gesteld; a) bijgewerkt naar de actuele stand van het werk te zijn, b) dienen vanaf het moment dat er elektrische spanning op enig deel van de installatie is aangesloten te allen tijde op het werk aanwezig te zijn. 10 Voorafgaand aan de SAT-test worden de nieuw aangebrachte / verplaatste materialen geïnspecteerd. 11 Gecontroleerd wordt onder andere op: a) de toegepaste materialen, b) functionaliteit van de toepaste onderdelen, c) controle op afwerking, d) aansluiting/afwerking van de kabels,
Bladnr. 149
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
e) f)
isolatiewaarde van de onderhanden zijnde kabels (ook die in hergebruik zijn), aangetoond is dat de veiligheidsaarding (nog) voldoet.
12 Er dient verder in het SAT protocol aangegeven te worden welke testen er uitgevoerd worden naast en inclusief datgene die volgens NEN 1010 noodzakelijk zijn. 13 Tijdens het in bedrijf stellen en testen zijn er naast, de door de aannemer geadviseerde proeven, de proeven die in de NEN6787 staan aangegeven. 14 Het testprogramma dient door de aannemer minimaal 3 weken voor de in bedrijfstelling aan de directie worden overhandigd ter beoordeling. 15 Na controle op juiste elektrische aansluiting kan de installatie stap voor stap aansluitend in bedrijf worden genomen. 16 Nadat de beproeving naar tevredenheid van de directie is afgerond, wordt de installatie in gebruik genomen. 17 De FAT en SAT testprotocollen m.b.t. de functionaliteit van PLC en SCADA applicaties zijn, wanneer zij betrekking hebben op de standaard software, een directie levering. De FAT en SAT testprotocollen m.b.t. de functionaliteit van PLC en SCADA applicaties die geen betrekking hebben op de standaard software dient door de aannemer gemaakt te worden. De FAT en SAT testprotocollen m.b.t. alle hardware van de besturing dienen door de aannemer ter beschikking worden gesteld. 18 In het SAT protocol dient te worden aangebracht: de normale processituatie van het openen en sluiten van een brug. het testen van ongeoorloofde situaties. het testen van elke storing afzonderlijk. het nagaan van de reactie van het systeem op een storing. het aangeven van de aard van de melding op het SCADA-systeem bij een storing. de reactie op het SCADA-systeem op procesveranderingen. 48 02 09
RUIMTE VERLICHTING (KELDER) 01 In de kelderruimte moet een verlichtingsinstallatie worden ondergebracht en bestaat uit een: 1. lichtverdeelinrichting; 2. verlichtingsarmaturen; 3. schakelmateriaal en wandcontactdozen; 4. krachtwandcontactdoos. 02 Het gemiddelde verlichtingsniveau in de kelderruimte moet 200 lux, gemeten op 1 meter boven de vloer, bedragen. 03 De armaturen in de ruimte moeten een glasvezelversterkt huis, een helder kunststoffen lichtkap bezitten en breedstralend zijn. De afdichtingsgraad van het armatuur is conform IP54, spatwaterdicht. 04 De verlichtingsarmaturen moeten over meer dan 1 groep zijn verdeeld. 05 In de kelder moet een decentraal noodverlichtingsarmatuur met een minimale brandduur van 2 uren worden aangebracht. De lamp mag pas gaan branden als een van de verlichtingsschakelaars is bediend. 06 In de kelder moeten verlichte pictogrammen, die de richting van de uitgangen aangeven worden aangebracht. De pictogrammen moeten van een noodvoedingsunit voor een brandduur van twee uren worden voorzien. 07 In de kelder moet verder worden aangebracht: 1. drie spatwaterdichte wandcontactdozen met klapdeksel; 2. twee druipwaterdichte verlichtingsschakelaars, IP44, met rode signaallamp; 3. een vijfpolige krachtwandcontactdoos, Ceeform, 16 Ampere.
48 02 10
RUIMTEVERWARMING 01 In de kelder moet één thermostatisch geregelde ribbenbuiskachels met elk een vermogen van 2 kW worden aangebracht. De ribbenbuiskachels moeten worden aangesloten op een speciaal daarvoor aan te brengen wandcontactdozen.
Bladnr. 150
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 02 11
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
NIVEAUMETING PUT OLIEAFSCHEIDING 01 In de kelder moet een put worden aangebracht voor het opvangen van water en olie, voorzien van een olieafscheiding en niveaumeting. 02 De niveaumeting moet geschieden met: - analoge meting 4-20mA (signaal 0-100%) - Hoogniveauwipper. 03 Het niveausignaal moet op de PLC aangesloten worden. Het contact van de hoogniveauwipper moet als een alarm weergegeven worden.
48 02 12
LENSPOMPINSTALLATIE 01 De lenspompinstallatie bestaat uit de volgende onderdelen: Mechanisch: persleiding, appendage, pomp, put, balkeerklep en afsluiter. Elektrisch bekabeling, besturing, niveaumeting en schakelinrichting. Deze onderdelen worden in de hierna genoemde leden nader gespecificeerd: 02 Aanbrengen voedig, sturing en signalering. Het geheel bedrijfsvaardig opleveren van de lenspompinstallatie. In de brugkelder moet een lenspomp worden geïnstalleerd met voldoende opvoerhoogte. 03 De motor moet worden aangesloten door middel van een wandcontactdoos en contactstop, 16A, Ceeform waterdichte uitvoering. De inschakeling moet direct plaatsvinden met behulp van een contactor met een thermische beveiliging. De thermische beveiliging moet zelfherstellend zijn en zijn voorzien van twee pakketten, één voor onderbreking van de spoelspanning van de contactor en één voor aansluiting op een eigen ingang van de PLC. 04 De stuurstroominstallatie van de lenspomp dient een eigen voeding te hebben, afgetakt achter een smeltpatroon van de lenspomp, beveiligd door een installatie automaat met signaleringscontact. Het signaleringscontact dient op een eigen ingang van de PLC te worden aangesloten. In het stuurstroomcircuit van de lenspomp moet een werkschakelaar zijn opgenomen, waarmee, onafhankelijk van de stand van de bedieningsschakelaar, de pompmotor steeds direct kan worden gestopt. De werkschakelaar moet voorzien zijn van hangslotvergrendeling voor minimaal twee hangsloten. De werkschakelaar moet in de nabijheid van de pomp, op ca. 1,5 meter boven de vloer en goed bereikbaar, worden geplaatst en moet zijn voorzien van twee pakketten, één voor onderbreking van de spoelspanning van de contactor en één voor aansluiting op een eigen ingang van de PLC. De bedieningsschakelaar moet in de volgende schakelvolgorde worden uitgevoerd: "HAND - NUL - AUTOMATISCH". Bij aanspreken van de thermische beveiliging moet via een uitgang van de PLC de signaallamp "STORING LENSPOMP" gaan branden. 05 De niveaubesturing moet plaatsvinden door middel van lenselektroden van het fabrikaat Endress+Hauser type MTS 52658 met vier conductieve niveaupunten en twee niveaurelais type FTW 420. De niveaurelais moet in de schakelkast worden gemonteerd. De contacten van het niveaurelais moeten op de PLC worden aangesloten. De elektroden hebben de volgende functie: - referentie; - uit; - in; - water op vloer (alarm). De signalering "water op vloer" moet door middel van een uitgang van de PLC. In de nabijheid van de lensput moet een waterdichte impulsdrukknop worden aangebracht. De impulsdrukknop heeft de functie van de "in"-elektrode. Op de impulsdrukknop moet een resopal-plaat (wit - zwart - wit) worden aangebracht met de volgende tekst: "TEST WERKING LENSPOMP"
Bladnr. 151
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 02 13
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VOEDING 01 De aannemer moet de installatie dimensioneren voor een spanning 3x400V + Nul, 50Hz. Het benodigd gestelde vermogen moet door de aannemer worden bepaald. De spanning voor de verlichting bedraagt 230V. 02 De aannemer verzorgt de aanvraag bij de Netbeheerder en coördineert de realisatie van de voedingsaansluiting evenals het in nauw overleg met de directie aanvraag doen voor levering en meting van elektriciteit. Daarbij hoort tevens de aanvragen voor eventueel benodigde tijdelijke verkeersmaatregelen. 04 De werkzaamheden van de aannemer van dit bestek vangen aan na het aanbrengen van de voedingsaansluiting van het energieleverende bedrijf. De installatie moet hierop worden aangesloten volgens een rechtsdraaiend veld. 05 Het toe te passen stroomstelsel moet conform het TN S principe zijn uitgevoerd. 06 De aannemer of zijn vertegenwoordiger moet tijdens eventuele werkzaamheden van het stroomleverende bedrijf aanwezig zijn. 07 De voedingen moeten in de schakelkast worden ingevoerd. Voor te leveren hoofdschakelaars kracht en licht moeten scheiders met messen worden aangebracht. Direct na de hoofdschakelaar moet een spanningsbewakingsrelais met een op de PLC aan te sluiten storingscontact worden aangesloten. 08 De voedingskabel moet in de algemene kabelbaan worden aangebracht. Deze dient door markering duidelijk van de andere bekabeling onderscheiden te zijn.
48 02 14
AARDING 01 De aannemer dient het risico van het onder spanning staan van geleidende delen te voorkomen. Hiervoor moet hij zorgen voor een aardingsinstallatie. 02 Elke kast dient afzonderlijk te worden vereffend vanuit een per ruimte te maken centraal vereffeningspunt (sterpunt). 03 De vertind koperen hoofdaardrail (HAR) dient een minimale afmeting te hebben van 20 x 5 mm, een lengte van 20 cm te hebben en zijn voorzien van 5 stuks M8-boutgaten. 04 Alle aardrails en aardleidingen dienen te worden gecodeerd met de kleur: geel/groen of door middel van labels en kabelmerkers. 05 De aardrail in apparatenkasten en laagspanningsverdelers moeten nabij de in- en uitgaande bekabeling worden geplaatst. Voor de aansluiting van de in de afgaande leidingen te verwerken aarddraden moet in het paneel een vertinde koperen aardingsstrip bij de uitgangsklemmen worden aangebracht. De aardrail moet door middel van messing bouten van voldoende doorsnede geleidend met de kast zijn verbonden en zo worden aangebracht dat hij goed bereikbaar is, afhankelijk van soort kast. In ieder geval moet deze aangebracht zijn nabij de ingevoerde kabels. Metalen deuren van apparatenkasten e.d. moeten goed zichtbaar door middel van een soepele verbinding van voldoende doorsnede en mechanische sterkte deugdelijk geleidend met de kast zijn verbonden. Het begin- en eindpunt van geleidende kabelbanen, ladderbanen, mantelbuizen en (vloer-)gotensystemen inclusief deksels deugdelijk vereffenen. Het genoemde systeem moet zodanig zijn doorgekoppeld, dat een goed geleidende aardverbinding is gewaarborgd. Metingen moeten aantonen waar eventueel nog aardlitzen moeten worden aangebracht. Computervloeren en metalen plafonds aarden door middel van VD 6 mm² (sternet). De aardleiding te bevestigen op een vertind koperen aardrail 20 x 5 mm in een klemmenkast. Klemmenkast te plaatsen onder de vloer en te verbinden met de hoofdaardrail door middel van VD 25 mm². 06 Aardverbindingen op een aardrail moeten worden gemaakt door middel van een deugdelijke klemverbinding (draadoog). Meerdere verbindingen onder een aardbevestiging is niet toegestaan en het gebruik van draadvorkjes is eveneens niet toegestaan.
Bladnr. 152
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 02 15
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BLIKSEMBEVEILIGING 01 De aannemer moet maatregelen nemen om een beschadiging van elektrische apparatuur door blikseminslag te voorkomen. Hiertoe moet minimaal de wapening van de constructie met stekeinden aan de metalen brugdelen worden doorverbonden. 02 Draaipunten van metalen installatiedelen moeten teneinde inbranding van het lager tegen te gaan worden overbrugd door aardlitze(n) met ruim voldoende afmetingen. De draaipunten van de brug moeten door aardlitze met een doorsnede van minimaal 50 mm2 worden overbrugd.
48 02 16
SCHAKELKAST 01 De schakelkast moet in deze installatie fungeren als schakel- en verdeelinrichting evenals besturings-, beveiligings- en regelinstallatie van de totale elektrische installaties. 02 De schakelkast moet uit panelen met een breedte van 600 mm worden samengesteld. Elk paneel moet door een afzonderlijk deur afgesloten kunnen worden. De installatie dient minimaal te bestaan uit vijf panelen en wel voor: 1. de inkomende voeding en omschakelinrichting Nood/Net-bedrijf; 2. de voeding voor de LVS, SVS en valbeweging; 3. de apparatuur voor de audio; 4. de elektronische besturingsapparatuur en overige voorzieningen. 5. de apparatuur voor het energiebedrijf 03 Alle beveiligings-, schakel-, regel-, besturingsapparatuur voor de deelinstallaties m.u.v. de verlichtingsinstallaties moet in de schakelkast worden ondergebracht. 04 De schakelkast dient voorzien te zijn van een hygrostatisch/ thermostatisch geregelde kastverwarming. De temperatuur in de schakelkasten moet zodanig in stand worden gehouden dat de door de fabrikant voorgeschreven minimale en maximale temperatuur van alle toegepaste apparatuur respectievelijk niet onderschreden en niet overschreden wordt en het juist functioneren van de apparatuur gewaarborgd blijft. 05 In ieder paneel van de schakelkast moet een kastverlichtingsarmatuur en bij iedere deur een deurschakelaar evenals een wandcontactdoos 230 Volt met randaarde achter een 30mA aardlekbeveiliging worden aangebracht. 06 Voordat met de montage wordt begonnen moeten eerst de aanzicht en indelingstekeningen van de schakelkasten door de directie worden goedgekeurd. 07 De schakelkasten moeten in de fabriek door de directie worden afgenomen, voordat transport naar het werk plaats vindt. 08 De apparatuur en klemmenstroken moeten goed bereikbaar zijn. In klemmenstroken moeten tussenschotten tussen de diverse circuits worden geplaatst. 09 Aansluitklemmen van apparatuur en klemmenstroken die niet ter plaatse spanningsloos kunnen worden gemaakt, moeten tegen aanraking worden beveiligd. 10 In de klemmenstroken moeten de nodige klemmen voor het afwerken van reserve-aders worden aangebracht. 11 De aansluitklemmen van de klemmenstroken moeten zodanig worden gerangschikt, dat de kabeladers zoveel mogelijk aaneengesloten kunnen worden gemonteerd. 12 In de schakelkast moet de bedrading van circuits met verschillende spanningen in verschillende kleuren worden uitgevoerd. 13 In de kabels dienen deze draadkleuren te worden voortgezet, waarbij zoveel mogelijk van standaardkabels gebruik gemaakt dient te worden. 14 Beide uiteinden van de bedrading in de schakelkasten dienen te worden afgewerkt met een draadpen. De draadpennen dienen te zijn afgestemd op de af te werken ader- en leidingdiameter en moeten worden bevestigd met hiervoor speciaal ontworpen gereedschap. 15 De bedrading in en buiten het schakelbord moet zijn voorzien van bedradingsnummers, systeem
Bladnr. 153
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
Partex of gelijkwaardig. 16 Stapelklemmen mogen alleen na overleg en toestemming van de directie worden toegepast. 17 Er mag maximaal één ader onder een klem worden aangesloten. De montageplaten moeten blank zijn (EMC). 18 De schakelkasten moeten worden gespoten in de kleur RAL 7035. 19 Alle hulprelais moeten voorzien zijn van een statusmelding. 20 Alle apparatuur in en buiten de schakelkast moet worden voorzien van duidelijke resopal naamplaatjes (wt-zt-wt) met de schemacode en een door de directie goed te keuren tekst. 21 Voor alle bedieningsschakelaars, groepschakelaars, zekeringen, enz. moeten duidelijke naam- en indicatieplaten worden aangebracht van resopal (wit-zwart-wit). Dit geldt voor zowel op als in de schakelkast. Ook in de installatie moeten de indicatieplaten worden aangebracht. De indicatieplaten mogen niet worden gelijmd, maar moeten worden bevestigd met schroeven of spreidnieten. Een uitzondering hierop zijn de platen aan de binnenzijde van de deur, deze indicatieplaten plaatsen in overleg met de directie. De resopal-platen moeten van een robuuste kwaliteit zijn. 22 De beveiliging van licht- en krachtgroepen dient door middel van automaten met trage karakteristiek te geschieden en d.m.v. aardlekbeveiliging. 23 De deuren en luiken moeten afsluitbaar zijn met knevel/kruksluiting en voorzien van een sloten welke door de directie worden geleverd. 24 De deuren van de schakelkasten moeten worden voorzien van uitzethaken. 25 De kabelgaten in de bodem of dak van de schakelkasten. Kabels d.m.v. wartels monteren. 26 Signaallampen moeten 24V zijn en makkelijk vanaf de buitenzijde te vervangen. 27 In het compartiment voor de PLC een uitklaptafel plaatsen voor programmeerapparaat. Deze uitklaptafel aan de binnenzijde van de kastdeur aanbrengen. Tafel dient geschikt te zijn voor staand gebruik 48 02 17
BEDIENING LOKAAL 01 Het leveren en installeren van een nieuwe lessenaar of touchpanel t.b.v. brugbediening. 02 In de lessenaar dient voor de voeding van de elektrische apparatuur één dubbel geaarde wandcontactdoos aangebracht te worden. 03 Het bedientableau, uitgevoerd conform de eisen van "VHP ergonomie rapporten", van het fabrikaat, Novapanel systems dient in de lessenaar aangebracht te worden. 04 Op de lessenaar een noodknop met handmatige reset te plaatsen op de fail-safe PLC.
Bladnr. 154
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 02 18
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BESTURING 01 De installatie moeten worden bestuurd, geregeld door een complete besturingsinstallatie bestaande uit zowel schakel-, regel- en bedienings- evenals signaleringsapparatuur alsmede een elektronische besturingsunit, PLC genaamd. De taak van de besturing is vastgelegd in de functionele omschrijving van deze paragraaf. 02 In de veiligheidsbesturing moeten de volgende signalen en stuurcommando's worden opgenomen: 1. het storingscontact van het LEDdetectierelais van elke sein afzonderlijk; 2. de in de installatie aanwezige noodstoppen moeten elk op een afzonderlijk ingang worden ingelezen; 3. de eindschakelaars van de bomen voor "VOOR NEER" en "VOOR OP"; 4. de handkrukaanwezigheidsschakelaar; 5. de fasebewaking inclusief de overbruggingsschakelaars; 6. de terugmelding van alle motoraansturingen alsmede de stuurdruk van de hydraulische unit; 7. alle naderingsschakelaars van de cilinder; 8. de aansturing van de landverkeersseinen; 9. de aansturingen van de rood gekleurde scheepvaartseinen; 10. de aansturing van de slagbomen; 11. de aansturing van de hydraulische motoren, rondpompventiel en ontlastventielen. 03 De motorbesturing voor twee richtingen moet worden uitgerust met mechanisch vergrendelbare contactors.
48 02 19
BEKABELING 01 Alle kabels (en aansluitklemmen) dienen zodanig te worden gerangschikt, dat de kabeladers zoveel mogelijk aaneengesloten kunnen worden gemonteerd. 02 Het aansluiten van de bekabeling dient overzichtelijk en systematisch te gebeuren. 03 De bekabeling moet voldoende vrije lengte bezitten. Overlengte is niet toegestaan. 04 ledere kabelverbinding dient voorzover mogelijk door middel van één aparte ononderbroken kabel te worden voorzien. 05 Alle kabels aanbrengen op een zogenaamd "open ladderbaansysteem". 06 In de kasten mogen kabels met aders groter dan 16 mm² via kabelschoenen direct op de desbetreffende apparatuur worden aangesloten, mits zij mechanisch worden ontlast. De voedingskabel mag rechtstreeks op de hoofdschakelaar worden aangesloten. 07 Zwakstroomkabels alswel transmissie, telemetrie, data e.d. dienen altijd gescheiden gelegd te worden van krachtkabels door middel van scheidingsschotten in kabelgoten, op aparte kabel banen of tenminste 30 cm van elkaar gescheiden zijn bij montage op kabelladders. 08 De kabels moeten met de buitenmantel in de pakkingsbussen worden gevoerd en met dichtingspasta worden afgestopt. 09 Bij apparatuuraansluitingen (of kabelinvoer) dient de kabel steeds te zijn voorzien van trekontlasting / kabelopvang. Hierbij dient de kabel te worden vastgezet met kabelbeugels of in overleg met de directie met kabelbinders (kruislings). 10 Vanaf de kabelopvang en/of wartels moeten van kabels de mantels en het mechanisch scherm worden verwijderd. 11 De kabelaanleg moet onder medelevering van de nodige bevestigingsmiddelen geschieden op eveneens te leveren en aan te brengen kabelbanen, kabelgoten en/of buizen. Niet toegestaan als bevestigingsmiddel de zogenaamde "spijkerclips". 12 Op plaatsen waar meer dan 2 sterkstroomkabels respectievelijk zwakstroomkabels samenlopen en waarvoor op de tekeningen geen kabelgoten/banen zijn aangegeven, moet de aannemer rekenen op het leveren en aanbrengen van kabelgoten, kabelbanen of kabelstrips één en ander in overleg met de directie. Voor sterk- en zwakstroomkabels aparte banen toepassen. 13 Kabeladers moeten altijd afzonderlijk worden afgewerkt en voor soepele aders eveneens een passende aderhuls, draadpen, draadvork of draadoog met gekleurde schacht toepassen. 14 De aderhulzen moeten zijn afgestemd op de af te werken ader- en leidingdiameter en op een
Bladnr. 155
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
juiste wijze worden samengeknepen met behulp van professioneel gereedschap voorzien van losse matrijs en nastelbare krimphoogte (b.v. AMP CERTI-LOK). 15 De aansluitingen moeten zodanig zijn aangebracht dat het losmaken en terug vastzetten van de aders zonder verwijdering van apparatenonderdelen kan geschieden. 16 Bij buitenaanleg of binnenaanleg in vochtige ruimten moeten de aansluitingen welke zijn gemaakt door middel van gesloten kabelschoenen worden voorzien van een verlijmde krimpkous. Tevens moet het aansluitpunt en de schroefdraad van de verbindingsbout worden voorzien van een laagje zuurvrije vaseline. 17 Reserve-aders van kabels en leidingen alsmede reservecontacten van standschakelaars en reservegroepen dienen op klemmen te worden afgewerkt. 18 De aders, de aderisolaties en de omvlechtingen mogen geen inkervingen vertonen. 19 Bij een omgevingstemperatuur lager dan +5ºC mogen er, zonder overleg met de directie, geen kabels worden gelegd. 20 Kabels dienen een uniek kabelnummer te krijgen conform de BBT specificatie. De binnenkabels dienen alleen bij de uiteinden en doorgangen gecodeerd worden. Buiten grondkabels dienen om de 5 m te worden gecodeerd. 21 Meeraderige kabels welke in grond worden gelegd, of door mantelbuizen worden getrokken, dienen reserve-aders te bevatten. Het aantal reserve aders moet minimaal zijn: a. kabels met 6 t/m 14 aders 3 reserve-aders; b. kabels met 16 t/m 24 aders 8 reserve-aders; c. kabels met 30 t/m 37 adres 12 reserve-aders. 22 Er mogen maximaal twee aders onder een klem worden aangesloten, indien er meerdere aders zijn moeten er klemstroken worden toegepast. 23 Waar nodig dienen de kabels op kwetsbare plaatsen te worden beschermd door slagvaste hostalite buis. 24 Minimale koperdoorsnede van de bedrading in de schakelkast is als volgt: a. krachtcircuits 230/400 V 2,5 mm² b. stuurstroomcircuits 1,0 mm² c. verlichtings- en besturingscircuits 1,5 mm² d. nulleidingen 1,5 mm² e. laagspanningscircuits 2,5 mm² f. aardleidingen 2,5 mm² Voor andere circuits dient de koperdoorsnede aangepast te worden aan de klemmen van de apparatuur. De minimale doorsnede is 0,75 mm². 25 De koperdoorsnede van de aders in de kabel moet minimaal 1,5 mm² zijn, of zoveel groter zoals de voorschriften vereisen. 26 Indien kabels apparatuur binnengevoerd worden, moeten de pakkingsbussen, voorzover dat mogelijk is, zich aan de onderzijde van het apparaat bevinden. 48 02 20
BEKABELING ZINKER 01 Voor de bekabeling tussen de kelder en noordelijk landhoofd moet een zinker worden gelegd t.b.v. LVS, SVS en slagboomkasten. 02 De signaalkabels van de elektrotechnische bruginstallaties worden door de zuidelijke aanbrug gevoerd en moeten dusdanig gelegd worden dat de nul-leidingen de signalen niet beinvloeden. De signaalkabels en nul-leidingen moeten zo over de buizen worden verdeeld dat deze zo ver mogelijk van elkaar liggen.
Bladnr. 156
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 02 21
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
LADDERBANEN 01 Daar waar meer dan drie kabels parallel zijn gemonteerd moet gebruik gemaakt worden van ladderbanen. 02 Ladderbanen moeten zijn vervaardigd van 2 evenwijdige, aan elkaar gemonteerde, langsliggers waartussen op korte onderlinge afstanden dwarsliggers of sporten zijn aangebracht. 03 De ladderbanen te leveren in thermisch verzinkt stalen uitvoering. 04 Ladderbanen door middel van ophang- respectievelijk wandconsoles te bevestigen. 05 Bij toepassing van ladderbanen voor verticale en horizontale bundels van leidingen en kabels op de voorgeschreven onderlinge afstanden door middel van geschikte bevestigingsmaterialen vastzetten.
48 02 22
CODERING 01 De apparaten dienen volgens de specificatie van de opdrachtgever gecodeerd te worden. 02 De apparatenkasten dienen volgens de tekeningen gecodeerd te worden. Zijn in een apparatenkast verschillende deelinstallaties ondergebracht dan dienen deze allen op de voorkant van de kast vermeld te worden. 03 Alle aders moeten bij elk aansluitpunt worden gecodeerd met uitzondering van geconfectioneerde systeemkabels. Het adernummer moet gelijk zijn aan het nummer uit het schema dus niet van de klem of de aansluiting van het toestel. 04 De afmetingen van deze coderingen moeten zijn afgestemd op de desbetreffende aderdiameter en moeten overzichtelijk worden aangebracht, zodanig dat zij allen vanuit één richting leesbaar zijn. Voor de nummering van de aders moet gebruik worden gemaakt van draadmerkers. 05 De codering dient voor wat betreft de afmetingen, tekst, letterhoogte en de plaats van de naamplaten in overleg met de directie te geschieden. 06 Voor het coderen moet gebruik worden gemaakt van resopalplaatjes. 07 Alle aan te sluiten apparatuur alsmede elke behuizing zoals panelen, lessenaars en kasten moeten worden voorzien van de nodige coderingen en opschriften die in overeenstemming zijn met de tekeningen. Bij de diverse deelinstallaties moeten naamplaten worden aangebracht, vermeldende codering van de desbetreffende deelinstallatie en/of inhoud. 08 Coderingen met resopalplaatjes moeten waar mogelijk worden uitgevoerd met een zelfklevende achterzijde. Op deuren en bedieningspanelen mogen zelfklevende resopalplaten worden toegepast. De resopalplaten moeten dan met een juiste twee-componentenlijm, na ontvetting, worden bevestigd. 09 Het aanbrengen van coderingen op bedradingskokers is niet toegestaan. Het gebruik van zgn. DYMO-band is, behoudens tijdelijke codering, eveneens niet toegestaan. 10 De coderingen moeten in gemonteerde staat van de apparatuur tijdens normale inspectie goed zichtbaar zijn. 11 Het aanbrengen van een firma-naamplaatje is in overleg met de directie toegestaan, mits een betreffend afgerond installatiedeel door de desbetreffende firma is verzorgd. Meer dan in totaal één firma-naamplaatje per kast is niet toegestaan. 12 Bij een inkomende voeding van het installatiedeel vanuit een andere locatie of paneel dient een naamplaat bij de aansluitklemmen, hoofdschakelaar of zekeringen van de inkomende voeding te worden geplaatst met vermelding van waaruit gevoed wordt. Dit in een afwijkende kleur van de overige codering (wit-rood-wit). 13 Het aanbrengen van stickers (veiligheidsaanduidingen) is toegestaan overeenkomstig NEN 3011. Eén en ander in overleg met de directie.
48 03
INFORMATIE-OVERDRACHT
Bladnr. 157
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 03 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN 01 De aannemer moet instructie geven over de bediening en onderhoud van het gehele werk aan de opdrachtgever. 02 De directie moet bij deze instructie aanwezig zijn, waartoe de aannemer de directie tijdig zal uitnodigen. 03 Voor rekening van de opdrachtgever zal het stroomleverende bedrijf een laagspanningsvoeding beschikbaar stellen van 3 x 400V + Nul, 50 Hz.
48 03 02
WERKPLAN 01 Van de aannemer wordt een gedetailleerd werkplan verlangd, als bedoeld in paragraaf 26 van de U.A.V. 1989. 02 Tot het in lid 01 bedoelde werkplan behoren minimaal de volgende deelwerkplannen: 1. een aansluitingsplan voor de voeding van het stroomleverende bedrijf; 2. een fabricageplan van de schakelkast; 3. een installatieplan; 4. een klimaatbeheersingsplan; 5. een besturingsplan; 6. een bedieningsplan; 7. een FAT-protocol; 8 een SAT protocol.
48 03 03
EISEN DEELWERKPLANNEN 01 De aannemer dient voordat met de installatiewerkzaamheden wordt aangevangen contact op te nemen met het stroomleverende bedrijf en hierbij op te nemen: a. de data voor het leggen van de voedingskabel tussen Enecoaansluiting en schakelkast; b. de installatiedata voor het aanbrengen van de voedingskasten en meetapparatuur; c. het tijdstip waarop de voeding verwisseld wordt; d. de aanvangsdatum van de levering van de definitieve aansluiting. 02 In het fabricage plan van de schakelkast moet worden opgenomen: a. een matenplan; b. een indelingsplan; c. een samenstellingsplan; d. een transportplan; e. een installatieplan. f. de kleurcoderingsplan van de bedrading; g. de instellingen van de thermische relais; h. het tekenmethodeplan van de stroomkringschema's. 03 In het fabricage plan van de afsluitboom moet worden opgenomen: a. een matenplan; b. een samenstellingsplan; c. een transportplan; d. een installatieplan. 04 In het installatieplan moet worden opgenomen: a. de loop van de bekabeling; b. de loop van de ladderbanen; c. het verlichtingsplan; d. de situeringsplan van de installatiedelen en veldapparatuur; e. I/O lijsten. 05 In het besturingsplan moet worden opgenomen: a. het P&ID; b. functionele omschrijving; c. I/O lijsten; d. chart toekenningen; e. logicaplan voor de veiligheidsbesturing; f. netwerkstructuurplan van het bussysteem; g. lokale besturingsplan. 06 De aannemer moet een klimaatbeheersingsplan maken waarin is opgenomen; a. situeringsplan van de installatie;
Bladnr. 158
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
b.
het werkplan.
08 De aannemer dient de navolgende gegevens, t.b.v. de FAT, te verstrekken aan de directie uiterlijk 2 maanden voor uitvoeren FAT : a. de settingen voor het testbedrijf; b. een schematische weergave van de opstelling; c. de normale processituatie van het openen en sluiten van een brug; d. het testen van elke storing afzonderlijk; e. het nagaan van de reactie na het optreden van een storing; f. het aangeven van de aard van de melding van het operatorpanel bij een storing; g. de reactie op het operatorpanel bij het veranderen van de situatie. 09 In het FAT protocol moet worden opgenomen: a. de normale processituatie van het openen en sluiten van een brug; b. het testen van elke storing afzonderlijk; c. het nagaan van de reactie na het optreden van een storing; d. het aangeven van de aard van de melding van het operatorpanel bij een storing; e. de reactie op het operatorpanel bij het veranderen van de situatie. 10 In het SAT protocol moet worden opgenomen: a. de normale processituatie van het openen en sluiten van een brug; b. het testen van elke storing afzonderlijk. c. het nagaan van de reactie van een storing; d. het aangeven van de aard van de melding van het operatorpanel bij een storing; e. de reactie op het operatorpanel bij het veranderen van de situatie. 11 Voor bijzonder apparatuur zoals schakelkasten en delen van installaties zoals afsluitbomen moeten afzonderlijke FAT en SAT protocollen worden vervaardigd. 48 03 04
TEKENINGEN 01 De installatie dient uitgevoerd te worden volgens de door de aannemer, op basis van dit bestek, te maken tekeningen. 02 Het tekeningenpakket moet minimaal voldoen aan de opsomming van de in de BBT Specificatie vermelde tekeningen en schema's met daaraan toegevoegd het P&ID. 03 Van eindschakelaars dienen in de stroomkringschema's schakeldiagrammen, waarin de schakeltoestand in relatie tot de afstand wordt weergegeven. Bij een apparaat dat op de schema's uit meerdere delen wordt weergegeven moet bij elk deel een relatiecode of kruisverwijzing worden aangebracht, zoals dit bij contacten van een relais en schakelaars gebruikelijk is. 04 De schema's moeten op A3-formaat worden uitgevoerd. 05 De tekeningen voor de aanvraag bij het stroomleverend bedrijf moeten door de aannemer worden verzorgd. Van de te leveren lichtmasten en de masten voor de stopseinen en camera annex geluidapparatuur dienen alle door de aannemer te maken tekeningen ter goedkeuring te worden aangeboden aan de directie alvorens met de fabricage kan worden gestart. Standaard documentatie van leveranciers behoort, evenals de door hen gemaakte schema's door de aannemer te worden meegeleverd.
48 03 05
TEKENINGEN, BEREKENINGEN EN SCHEMA'S 01 De maten volgens de tekeningen met de elektrotechnische gegevens zijn niet bindend, doch dienen slechts als inlichting en moeten door de aannemer in het werk worden gecontroleerd. De gevolgen van maatafwijkingen, tekenfouten en verkeerde montage zijn voor rekening van de aannemer en komen niet voor verrekening in aanmerking. 02 Procedure tekenwerk conform het gestelde in de artikelen 01.23, 01.28 en 24.31 t/m 24.35 van dit bestek. 03 Door de aannemer moeten revisietekeningen worden vervaardigd conform het gestelde in de artikelen 01.23, 01.28 en 24.31 t/m 24.35 van dit bestek.
Bladnr. 159
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 03 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ONDERHOUDS- EN BEDIENINGSVOORSCHRIFTEN 01 Het bedienings-, onderhouds- en installatieboek moet minimaal het volgende bevatten: a. voorschriften voor inbedrijfstelling; b. bedieningsvoorschriften voor normaal bedrijf; c. instructies in geval van nood-bedrijf; d. onderhoudsinstructies/voorschriften (EIO); e. beschrijving van de werking van de installatie; f. elektrische schema's; g. specificatie en documentatie van alle toegepaste onderdelen; h. bestelcodelijst van alle onderdelen en adreslijst van de leveranciers; i. Algemene gegevens zoals besteksnummer; naam en adres (onder-)aannemers, IIA-verklaring; j. bedieningsvoorschriften voor noodbedrijf; k. inspectievoorschriften; l. lijst van reserve-onderdelen en aan te bevelen reserve-onderdelen; m. trouble-shooting schema voor storingen; n. afstelgegevens. 03 Het geheel moet ingeleverd worden in 4 rings ordners met een inhoudsopgave met hoofdstukken voorzien van index- en tabbladen.
48 03 07
EINDDOCUMENTATIE + SOFTWARE 01 Het aantal te verstrekken goedgekeurde exemplaren ten behoeve van de gemeente Rotterdam in de Nederlandse taal: In enkelvoud: 1. alle aangepaste en as-built tekeningen op CD ROM in Autocad 2002 formaat (ongecomprimeerd); 2. de aannemer dient standaard documentatie van leveranciers, evenals zelf gemaakte schema's aan te leveren; 3. de software voor de PLC incl het besturingsprogramma en beschrijving van het programma; 4 de printversie van de charts van de PLC software in pdf-formaat In viervoud: 1. bedieningshandleiding; 2. onderhoudsboek met onderhoudsvoorschriften (EIO -kabellijst / motorenlijst / onderdelenlijst inclusief tekeningennr., code, bouwjaar en type); 3. demontage- en montage-aanwijzingen; 4. instructieboeken omvattende de elektrische installatie; 5. alle aangepaste en nieuwe tekeningen op A3-formaat; 6. SAT en IBS-rapporten; 02 Tijdstip levering: vier weken voor de oplevering. 03 Software - Alle aangepaste en nieuwe software in Siemens S7 met betrekking tot de brugbestureing aangeleverd op CD-Rom; - Een printversie van de S7-besturingssoftware in pdf-formaat.
48 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES
48 04 01
ALGEMEEN 01 Voordat de aannemer met het uitwerken van de elektrische installatie aanvangt, moet aan de directie een P&ID worden overlegd, waarmede wordt aangetoond dat de elektrische installatie voldoet aan de eisen in dit bestek.
Bladnr. 160
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 04 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ONDERDELEN WAARVOOR EEN GARANTIEVERKLARING WORDT GEVRAAGD 01 Ten aanzien van de onderdelen waarvoor een garantieverklaring wordt gevraagd, is de aannemer gehouden tot betaling van de desbetreffende onderdelen over te gaan zodra deze zijn voltooid en de rekeningen aan de directie zijn getoond. Bij verzuim hiervan is de directie gerechtigd om zonder ingebrekestelling tot rechtstreekse betaling, op kosten van de aannemer over te gaan en deze kosten van de de aanneemsom in te houden. In de laatste regel van par. 22 lid 2 van de U.A.V. moet na "zo spoedig mogelijk" worden tussen gevoegd: " doch in ieder geval binnen een door de directie te stellen tijd. 02 Het leveren van deze schriftelijke garantieverklaring bij oplevering behoort tot het werk. De garantieverklaringen dienen uiterlijk 1 maand na oplevering te worden overlegd aan de directie. 03 Voor de goede werking en primaire beveiliging van de installatie geldt een garantietermijn voor een periode van 10 jaar na oplevering.
48 06
BOUWSTOFFEN
48 06 01
ALGEMEEN 01 De diverse te leveren bouwstoffen volgens dit bestek moeten van een KEMA-keur of een andere door het stroomleverende energiebedrijf toegestaan keurmerk te zijn voorzien en te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften. 02 De toe te passen fabrikaten en typen zijn: a. Schakelkasten; Rittal; b. Deursluitingen; Rittal, type Z 454 met drukknopsluiting SZ 2486 c. Kastverwarming; Rittal, type RS 3102 d. Kastverlichting; Rittal, type PS 4109 e. Tekeninghouders; Rittal, type PS 4116 f. Kastventilator; Rittal, type SK 3150 g. Thermostaten; Rittal, type SK 3110 of Eberle, type 3521 h. Bedieningstoetsen/Signaleringsornamenten; Figroen i. Armaturen noodverlichting; Famostar Brinkman & Germeraad j. Aardlekschakelaar Merlin Gerin en/of ABB installatie automaten; l. Bel EBA elektronische Bel m. Signaallampen; Telemecanique n. Schakelaars installatie; Kraus & Naimer, o. Magneetschakelaars; Telemecanique LCI serie p. Hulprelais; Telemecanique q. Tijdrelais; Schleicher r. Knipperrelais; Telemecanique s. Therm.-magnetisch beveiligingsrelais Telemecanique, type RMT•3D t. Thermisch relais; Telemecanique u. Ampèremeters; Faget, type EIS96 v. Aansluitklemmen; Weidmuller p.v.c. minimaal NK4 w. Transformatoren; Weseman Elektrotechniek x. Stroombewakingsrelais; Weseman Elektrotechniek y. Vuistslagknop; fabricaat Moeller, type 2449 072
48 06 02
PLC INSTALLATIE 01 De PLC installatie moet van het fabricaat Siemens zijn en daarbij moeten de volgende typen worden gebruikt: a. processoren serie S7-300 b. remote I/O systeem fabrikaat Siemens
48 07
MEET- EN VERREKENMETHODE
Bladnr. 161
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 07 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ALGEMEEN 01 Praktijkproeven moeten worden uitgevoerd om de veilige en juiste werking van de elektrische deelinstallaties, of onderdelen hiervan aan te tonen. 02 De FAT en SAT moeten in het bijzijn van de directie worden afgenomen. 03 De aannemer dient meetapparatuur en/of hulpmiddelen ter beschikking te stellen aan de directie, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de controle op de naleving van de bestekbepalingen. De apparatuur moet voldoende nauwkeurig zijn ingeregeld en geijkt. 04 Ook na goedkeuring door de directie blijft de aannemer verantwoordelijk voor de juistheid van de tekeningen, berekeningen en schema's alsmede de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Het toezicht van de directie vermindert geenszins de verantwoordelijkheid van de aannemer, hem door dit bestek opgelegd.
48 07 02
BEPROEVING IN DE FABRIEK (FAT) 01 De installatie (hard- en software) zal in eerste instantie in de fabriek door de directie worden afgenomen. De aannemer zal in zijn fabriek en werkplaats de benodigde meetapparatuur en hulpmiddelen ter beschikking stellen aan de directie. Uiterlijk 4 weken voor het testen van de installatie dient de aannemer een plan voor het testen aan de directie over te leggen. 02 De installatie zal zowel visueel als functioneel worden getest. Tijdens de functionele test wordt het programma geladen en moet het touchpanel aangesloten en werkend zijn. De uitvoering vindt plaats conform het FAT protocol.
48 07 03
BEPROEVING OP BOUWPLAATS (SAT) 01 De SAT-test wordt uitgevoerd, nadat de gehele bruginstallatie in bedrijf gesteld is. 02 Het SAT-testprogramma moet door de aannemer minimaal 4 weken voor de SAT aan de directie worden overhandigd ter beoordeling. 03 Voorafgaand aan de SAT-test worden de nieuw aangebrachte / verplaatste materialen geïnspecteerd. 04 Gecontroleerd wordt onder andere op: a. de toegepaste materialen; b. de werking knipperrelais; c. de werking van de eindschakelaars; d. schakelmomenten van de slagboom; e. controle op afwerking; f. knipperlichtarmaturen; g. aansluiting/afwerking van de kabels; h. de werking van de landverkeersseinen; i. noodstop; j. brugbeweging, incl. versnellen en vertragen; k. enz. 05 De slagboom en slagboomkast wordt gecontroleerd aan de hand van de door de leverancier geleverde specificaties. 06 De landverkeersseinen worden gecontroleerd aan de hand van de door de leverancier geleverde specificaties. 07 Indien nodig moeten alle beschadigingen van de slagbomen, slagboomkasten, masten en landverkeerseinen worden bijgewerkt. 08 De bedieningslessenaars worden geïnspecteerd op layout, toegepaste materialen, aansluiting, aarding, etc. 09 De schakelkasten welke veranderd zijn t.b.v. de nieuwe / aangepaste installatie worden geïnspecteerd. 10 In het SAT-protocol moet het te testen onderdeel (landverkeersseinen / afsluitbomen) worden aangegeven en met behulp van het "actie - reactie"-principe de functionaliteit worden getest.
Bladnr. 162
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
48 07 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
IN BEDRIJF STELLEN (IBS) 01 Het IBS-testprogramma (hard- en software) moet door de aannemer minimaal 4 weken voor de IBS aan de directie worden overhandigd ter beoordeling. 02 Na controle op juiste elektrische aansluiting van de afsluitbomen en landverkeersseinen dient de installatie stap voor stap in bedrijf worden genomen. 03 Afhankelijk van de bedieningsmogelijkheden (lokaal, afstand, nood, etc.) en bevindingen wordt het aantal brugdraaien door de directie bepaald. De brugdraaien kunnen ook met onderbrekingen worden uitgevoerd (inslaan noodstop, slagboom uit het lood, landverkeerssein kapot, ed.), een en ander te bepalen door de directie. 04 Nadat de beproeving naar tevredenheid van de directie is afgerond dient de brug in gebruik te worden genomen.
Bladnr. 163
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
49
BEWEGINGSWERKEN
49 01
BEGRIPPEN
49 01 01
GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN CODERINGEN 01 Onder de volgende afkortingen wordt in dit bestek verstaan: - FAT : Factory Acceptance Test - SAT : Site Acceptance Test - IBS : Inbedrijfstellingsprocedure - GR : Gemeente Rotterdam
49 01 02
ALGEMEEN 01 Hydraulische installatie t.b.v. een brug Een bewegingswerk op basis van elektro- hydrauliek, dat in dit geval een brug bedient, als samenstel van: 1. hydraulische cilinders, 2. hydraulische eenheid, 3. leidingwerk incl. bevestigingsmiddelen. 1.1 Hydraulische cilinder: het samenstel van: - cilinder; - kleppenblokken op de cilindermantel; - leidingen op de cilindermantel. 2.1. Hydraulische eenheid: het samenstel van: 1. oliereservoir met hydraulische olie; 2. pompaggregaat. 2.1.1 2.1.2
Oliereservoir: Vat met bijbehorende appendages. Pompaggregaat: samenstel op een frame van: - Pompeenheid; • elektromotor; • hydropomp; • koppelingen e.d. + bevestigingsmiddelen. - Kleppenblokken; • hydraulische stuur, meet en regelapperatuur. - hulpapparaten; - filters en koelers; - afsluiters; - bedienings- en meetinstrumenten en- panelen; - lekbak; - trillingdempende voorzieningen; - intern leidingwerk aggregaat.
49 11
BEGRIPPEN
49 11 01
GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN CODERINGEN 01 Onder de volgende afkortingen wordt in dit bestek verstaan: - C01 : Hydraulische cilinder 01 - M01 : Pompeenheid 01 - M02 : Pompeenheid 02 - M00 : Pompaggregaat
49 11 02
ALGEMEEN 02 Minimess: meet-/ aansluitpunt in hydraulische installatie.
49 11 03
BELASTINGEN 01 Voor belastingen wordt verwezen naar de inschrijvingsaanvraag.
49 12
EISEN EN UITVOERING
49 12 01
ALGEMEEN 01 De constructieve levensduur van de hydraulische cilinder, hydraulische eenheid en het leidingwerk
Bladnr. 164
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
dient als volgt te zijn uitgelegd: - hydraulische cilinder : 50 jaar - hydraulische eenheid : ten minste 25 jaar - leidingwerk : ten minste 25 jaar 02 V.w.b. het ontwerp van slijtagevoelige onderdelen van de hydraulische cilinder en het ontwerp van de hydraulische eenheid dient rekening te worden gehouden met ten minste 5.000 brugopeningen per jaar. V.w.b. de warmteontwikkeling in het hydraulische systeem moet zijn uitgegaan van één bewegingscyclus per 10 minuten waarbij de duur tussen het openen en sluiten gelijk is aan nul (zie ook artikel 8.4.2.2.3 van NEN 6786). 03 Als basis voor de systeembeschrijvingen dient het hydraulische (principe) schema's volgens tekening HT1112-S-BT-002. 04 Pompaanloop. Pompen moeten kunnen aanlopen zonder belasting. 05 De opbrengst van de regelbare pompen moet elektronisch versteld kunnen worden t.b.v. versnellen en vertragen van de brug. 06 Uitgangspunt voor de uitwerking van de hydraulische aandrijving: - 1 kwadranten bedrijf - Softstarter om de aanloopstrom van de motor te beperken. - De pomp(en) worden rechtstreeks via de PLC aangestuurd, zonder tussenkomst van een stuurkaart. 07 De pompopbrengst moet geregeld kunnen worden volgens de functie f(y)=sin²x. 08 De beweging van de brug moet op elke moment gestopt en gestart kunnen worden. Dit moet plaats vinden door versnellen en vertragen volgens de functie f(y)=sin²x. 09 Noodstop: a. Het moet mogelijk zijn om te allen tijde te kunnen noodstoppen. Hierbij dient de gehele elektrische installatie te worden afgeschakeld. De brug moet onder alle omstandigheden worden vastgehouden door het bewegingswerk in de stand waarin is gestopt. b. Bij het niet opbouwen of wegvallen van de voedings-of stuurdruk moet het bewegingswerk automatisch stoppen. 10 De brug moet, tijdens de bewegingscylcus, in elke stand vastgehouden kunnen worden met het bewegingswerk. Uitgangspunt hierbij is een windbelasting behorende bij een niet-beschikbaarheid t.g.v. wind van 0,5 dagen per jaar volgens het gestelde in artikel 8.2.1 van NEN 6786. 11 De beweging van de brug moet schokvrij en zonder slingeren zijn. Krachten veroorzaakt door wind en massatraagheid mogen geen invloed hebben op het snelheidsverloop. 12 Als de beweging niet vertraagt, moet de brug noodstoppen voordat de eindstand wordt bereikt. 13 Belastingen en vervormingen t.g.v. temperatuurverschillen mogen, buiten bedrijf, geen krachten op het bewegingswerk kunnen uitoefenen. 14 Hydraulische leidingen : a. Leidingen mogen niet worden gebruikt om kleppen of onderdelen te ondersteunen; b. Leidingen mogen niet gebruikt worden om te dienen als kabelgeleider. 15 Ontluchten : Het bewegingswerk moet van voldoende ontluchtpunten worden voorzien. Deze ontluchtpunten moeten bestaan uit inschroefkoppelingen met een Minimess meetaansluiting. 16 De kleppen voor besturing en regeling dienen op een montageblok te worden opgesteld. De opstelling moet logisch en overzichtelijk zijn, bijvoorbeeld stuur- en stroomregelkleppen aan de voorzijde van het aggregaat bereikbaar respectievelijk zichtbaar. 17 Het samenbouwen van de hydraulische componenten moet gebeuren in stofarme, afgescheiden
Bladnr. 165
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ruimte waar niet gelast, geslepen of andere verspanende bewerkingen worden uitgevoerd. 18 Tenzij elders anders is gespecificeerd mag het max. geluidsnivo van de eenheid onder alle bedrijfscondities in de desbetreffende ruimte niet meer bedragen dan 80 dB (A), gemeten op 1 meter van de bron. Na geconstateerde overschrijding van genoemde waarde door middel van controlemetingen volgens DIN 45635 deel 1 moeten door de aannemer maatregelen worden genomen om alsnog eerder genoemde eisen te voldoen. 19 De posnummers op het hydraulisch schema moeten ook op de onderdelen van het bewegingswerk staan. Deze nummers moeten duidelijk zijn gegraveerd op kunststof plaatjes, met een cijferhoogte van 6 tot 8 mm. Deze plaatjes moeten op een duidelijk te lezen plaats op de onderdelen worden gemonteerd, d.m.v. tiknagelen. 20 Voor de eisen aan het laswerk zie het gesteld in artikel 43.02.03 van deel 3 van dit bestek. 21 Voor de eisen aan de conservering zie hoofdstuk 56 van deel 3 van dit bestek. 49 12 03
NADERE AANWIJZINGEN BESTURING BRUGGEN 01 Brugbeweging : Schakelpunten in de brugbeweging, zoals commando vertragen (V.V.O., V.V.N.), controle vertragen (V.O., V.N.) en stoppen (O, N), dienen te worden gegenereerd, door een schakellineaal aan de hydraulische cilinder. 02 De eindschakelaars (op de schakellineaal) moeten zowel in de bewegingsrichting als loodrecht daarop verstelbaar zijn. 04 Noodbedrijf : a. Bij het uitvallen van één pompaggregaat (of de besturing hiervan) moet de brug bewogen kunnen worden op het andere pompaggregaat van dezelfde hydraulische eenheid. Hierbij wordt de brugsnelheid gehalveerd; b. Bij storing in de besturingsinstallatie moet het mogelijk zijn om de brug buiten de veiligheids PLC om te bewegen met een separaat te leveren mobiele pompeenheid. Deze dient op een steekwagen gemonteerd te worden. Deze pompeenheid moet gekoppeld kunnen worden aan het aggregaat van de brug. c. Bij storing in de besturingsinstallatie en bij open brug moet de brug m.b.v. een handpomp gesloten kunnen worden.
49 12 04
INRICHTING HYDRAULISCHE EENHEID. 01 De hydraulische eenheid moet worden samengebouwd op een frame tot een overzichtelijke, goed te onderhouden installatie. Voor alle onderdelen geldt dat zij op eenvoudige wijze vervangen moeten kunnen worden met zo min mogelijk noodzaak van demontage van andere onderdelen, ze moeten gemakkelijk bereikbaar zijn voor bediening, afstelling en controle. Aansluitvlakken moeten zijn volgens ISO 4401, aansluitpatroon volgens DIN 24340. Het hydraulisch aggregaat moet worden aangevoerd en opgesteld in de kelder, binnen de daartoe beschikbare ruimte zoals is aangegeven op de bestekstekeningen. 03 Het geïnstalleerde vermogen moet gebaseerd zijn op een omgevingstemperatuur van -20 gr.C. De bij deze temperatuur optredende drukverhoging ten gevolge van de toegenomen viscositeit van de hydraulische olie mag niet van invloed zijn op een normale bedrijfsvoering. 04 De componenten van de installatie moeten zodanig worden uitgelegd dat ook bij lage olietemperaturen, (tot -20 graden Celsius), pompcavitatie en by-passen van filters wordt voorkomen. 05 Maximaal optredende olietemperatuur in het systeem mag de max. toelaatbare temperatuur van de toegepaste olie niet overschrijden. Het toepassen van koelers moet zoveel mogelijk worden voorkomen door een juist ontwerp van het systeem en de keuze van de componenten. 06 De systeemdrukken mogen niet hoger zijn dan 70% van de toelaatbare drukken voor de componenten bij een normale bedrijfsvoering. 07 Voor alle componenten wordt gewezen op de proefdruk overeenkomstig het gestelde in artikel 49.17.01 lid 06 van dit bestek.
Bladnr. 166
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
09 Bij vertikaal opgestelde pompeenheden op het reservoir, moet de pompeenheid, incl. pers- en zuigbuis, als één geheel uit het reservoir genomen kunnen worden. 10 Een hydraulische eenheid moet worden voorzien van een voldoende grote lekbak die waarborgt dat alle lekolie die bij demontage van componenten vrij kan komen kan worden opgevangen. De lekbak moet op afschot naar de afvoerplug gemonteerd worden. De lekolie-afvoerplug van de lekbak moet zich minstens 150 mm boven de vloer bevinden. 49 12 05
CILINDER 01 Bij bevestiging van kleppenblokken op de cilinderbodem, moet er rekening mee gehouden worden dat onder de max. belasting de werking van de opgebouwde kleppen niet wordt verstoord door vervorming van de bodem, of de aangebouwde leidingen. 02 De overgang tussen de zuigerstangkop en de keramisch bedekte zuigerstang moet m.b.v. een afdichting, in een kunststof ring tegen de zuigerstangkop, worden beschermd. 03 De zuigerstang moet worden voorzien van een geïntegreerd absoluut wegmeetsysteem. Meetnauwkeurigheid: 0,1 mm; De gemeten waarden moeten worden verwerkt tot definitie van de positie van de stang in de cilinder en per elektronisch signaal worden geleverd aan de besturingsinstallatie. De nulpuntinstelling en de positie moeten in een permanent geheugen worden opgeslagen en opvraagbaar zijn (bijv. door toepassing van een back-up batterij, ongevoelig voor spanningsstoring aan het elektrische net). 04 De verbinding tussen zuigerstangkop en zuigerstang moet tegen verdraaien worden geborgd. 05 Wegmeetsystemen in de cilinderbuis zijn alleen toegestaan indien deze vervangbaar zijn zonder demontage van de cilinder. 06 Bij horizontaal opgestelde cilinders of cilinders waarbij de zuigerstang door een dwarskracht wordt belast moet de minimum afstand tussen zuiger en cilinderkop zodanig zijn, dat bij de maximale belasting de toelaatbare vlaktedruk van de geleidingen en de stangbedekking niet wordt overschreden. 07 De cilinder moet worden voorzien van een vuilafstrijker en een ijs-afstrijker. 08 De cilinder moet voor de stangafdichting worden voorzien van meervoudige lipmanchetten. 09 Afdichtingen moeten bestand zijn tegen de toegepaste oliesoort, zuigersnelheden en temperaturen van -30ºC tot 100ºC. 10 Stangafdichtingen en vuilafstrijkers moeten vervangen kunnen worden zonder demontage van de cilinder of zuigerstang. 11 De stangafdichting van de cilinder moet na te spannen zijn door het verwijderen van vulringen tussen de pakkingdrukker en de cilinderkop. 12 De cilinder moet zijn voorzien van Minimess ontluchtpunten, die zodanig moeten worden gepositioneerd dat de cilinder goed ontlucht kan worden ontlucht. 13 De cilinder moeten voorzien zijn van RVS-kappen om de montageblokken te beschermen. Op de ontwerptekening van de aannemer moeten ook de gebruikte aansluitvlakken voor leidingen en ventielen worden aangegeven. 14 Het laswerk aan de cilinder moet voldoen aan het gestelde in 43.02.03 uit deel 3 van dit bestek. 15 Op al het laswerk moet naast een visueel onderzoek ook het volgende NDO worden uitgevoerd: UT 100% (Ultrasoon); MT 100% (Magnetisch); RT Van elke lasmethodebeschrijving (LMB) 1 röntgenfoto met een afmeting van 480 x 60 mm, in het werk te maken op aanwijzing van de directie (Röntgen of Gamma).
Bladnr. 167
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 12 07
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
STANGBEDEKKING 01 De zuigerstang moet worden voorzien van een beschermende deklaag. Voor nadere hieraan te stellen eisen zie NBD 10300 "Eisen thermische spuitlagen" 03 Voor de stangbedekkingen is uitsluitend het deel 'thermische spuitlagen als loopvlak voor afdichtingen" uit de NBD norm van toepassing. 04 De gebruiksconditie voor de cilinder is 'nat' 05 Naast de genoemde gebruiksconditie dient rekening gehouden te worden met condities die specifiek zijn voor de betreffende toepassing, waaronder die uit paragraaf 4.1 van de NBD. 06 In aanvulling op paragraaf 4.2.1 van de NBD dient het kwaliteitsplan minimaal de volgende elementen te bevatten: 1. onderbouwing van de spuitlaagkeuze in relatie tot de toepassing; 2. overzicht toe te passen procedures uit het kwaliteitssysteem van de applicateur; 3. procedures voor het aanbrengen van de bedekking; 4. overzicht van uit te voeren beproevingen inclusief beproevingsmethodiek, keuringsinstantie en goed- en afkeurcriteria; 5. beoordeling van beproevingen en maatregelen bij her-of afkeur; 6. toe te passen materiaalcertificaten; 7. registraties en documentatie. 07 In aanvulling op paragraaf 4.3 van de NBD geldt dat alle procedures en kwaliteitsregistraties op verzoek van de directie onmiddellijk overlegd moeten worden. 08 In aanvulling op paragraaf 4.3 lid 6 van de NBD geldt dat uit de gemeten waarden moet blijken dat de procesparameters gedurende het proces binnen de opgegeven waarden blijven. 09 In aanvulling op paragraaf 5.2.1 van de NBD geldt dat, als onderdeel van de kwalificatiekeuring, de microstructuur bepaald moet worden met metallografisch onderzoek en beeldanalyse van doorsneden van de deklaag. 10 In aanvulling op paragraaf 5.2.1 van de NBD geldt dat de goedgekeurde rapportage van de kwalificatiekeuring voor de start van de werkzaamheden ingediend moet zijn. 11 Herstellingen zijn toegestaan indien de applicateur kan aantonen met proefstuk(ken) die op dezelfde wijze zijn hersteld, dat aan alle eisen met de keuringsprocedures uit de NBD 10300 wordt voldaan. Herstellingen zijn alleen acceptabel als de aannemer werkt volgens een vooraf door de Directie U.A.V. geaccepteerde herstelprocedure. De kosten zijn voor rekening van de applicateur.
49 12 08
HYDROPOMPEN 01 De pompen moeten een levensduur hebben van minimaal 15.000 uur bij volle capaciteit, optredende werkdrukken en de voorgeschreven hydraulische olie. Ze moeten kunnen functioneren bij vloeistoftemperaturen van -20º C tot +80º C. 02 Pompen moeten onder het laagst toegestane optredende olieniveau in het oliereservoir worden opgesteld. 03 In de persleiding van elke pomp moet zijn aangebracht: - een terugslagklep; - een drukmeetpunt (Minimess aansluiting). 04 Verbindingen van de pompen met het leidingnet moeten, zowel aan zuig- als aan de perszijde, flexibel zijn uitgevoerd. 05 De zuigleiding van elke pomp moet een afsluiter bevatten, behoudens bij een opstelling in het oliereservoir. 06 Het samenstel van pomp en elektromotor moet op één fundatieplaat zijn gemonteerd op trillingsdempersmet een (mechanische) isolatiegraad (of dempingsgraad) groter of gelijk dan 70 %. 07 Op de pomp moet op een plaatje vermeld worden: - fabrikaat en serienummer; - max. toerental; - max. werkdruk;
Bladnr. 168
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
- debiet en slagvolume; - draairichting. 49 12 09
STUURKLEPPEN, DRUKREGELKLEPPEN, E.D. 01 Het schakelen van de kleppen en schuiven moet zonder drukstoten geschieden. 02 Elke klep moet kunnen functioneren bij en bestand zijn tegen een vloeistoftemperatuur van -20º C tot +80º C en een omgevingstemperatuur van -20º C tot +40º C. 03 Magneetspoelen moeten continu bekrachtigd kunnen blijven (100% i.d.) en moeten drukdichte, in olie schakelende gelijkspanningsmagneten (24V) zijn. Elektrische aansluiting met stekker volgens NEN-EN 175301-803 en voorzien van een geïntegreerde LED indicator. 04 Inbouwpatronen moeten voldoen aan de afmetingen volgens DIN 24342, aansluitpatroon volgens DIN 24340 en in een module worden ingebouwd. De module moet op het montageblok worden gemonteerd. 05 Elke stuurklep moet worden voorzien van een arrêteerbare noodhandbediening met 'paddestoel'of bajonetknop. 06 Draaiknoppen voor de afregeling van drukregel- of volumeregelkleppen moeten worden voorzien van een afsluitbare kap. 07 Elke klep moet worden voorzien van een plaatje waarop staat vermeld : - fabrikant en serienummer; - type; - symbool (conform constructie en werking); - toelaatbare druk; - aanduiding volgens elektrisch / hydraulisch schema.
49 12 10
LEIDINGEN 01 Voor het vervoeren, plaatsen en monteren van de componenten, leidingen enz, moeten de aan te sluiten kanalen deugdelijk zijn afgesloten tegen het indringen van verontreinigen, zoals lasspetters of slijpsel. Pas op het moment van definitieve montage mag deze afdichting verwijderd worden. 02 Leidingdiameterdimensionering - vloeistofsnelheden De ontwerp-snelheden zijn: - zuigleiding max. 0,5 m/s; - retourleiding max. 3 m/s; - persleiding max. 5 m/s; 03 In of aan leidingen mogen geen lasverbindingen worden gemaakt behalve bij laskegels en lasflenzen. 04 T-stukken van flensverbindingen moeten in blokvorm worden uitgevoerd. 05 Leidingen spanningsvrij monteren bij aansluiting op montage- en verdeelblokken, en op andere leidingstukken. 06 Leidingen moeten op het laagste punt kunnen worden afgetapt : - tot ø 20 mm door middel van een snelkoppeling met beschermkap; - daarboven door middel van een kogelkraan. De bedieningshandel moet worden verwijderd. 07 Ontluchten van de leidingen moet mogelijk zijn met behulp van Minimesskoppelingen gesitueerd op de hiervoor meest logische locaties. 08 De leidingen moeten gereinigd worden in drie fasen: a. het beitsen van de leidingen; b. het passiveren van de (corrosie vaste) leidingen; b. het spoelen van het leidingsysteem. 09 Bij het belasten op proefdruk mag 50 % van de rekgrens van het materiaal niet worden overschreden.
Bladnr. 169
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 12 11
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
PIJPBEUGELS (ZWARE SERIE): 01 Groeven van de beugelschalen moeten worden voorzien van vet ter voorkoming van water opeenhoping. 02 Direct voor en na een bocht (minimum buigstraal 3*D) en ter plaatse van koppelingen van flexible slangen moeten pijpbeugels worden geplaatst. De afstand tussen de beugel mag bij rechte leidingen maximaal bedragen: t/m ø 20 mm uitw. 1.000 mm; t/m ø 48,3 mm uitw. 1.500 mm; boven ø 48,3 mm uitw 2.000 mm; Indien tussen twee bochten de afstand tussen de beugels kleiner is dan 50% van genoemde waarden kunnen ze worden vervangen door één beugel. 03 Lasplaatjes van de beugels moeten rondom worden afgelast. Hierin aanwezige tapgaten moeten na het verzinken worden opgetapt. 04 Het beugelen van de leidingen moet zodanig zijn uitgevoerd dat uitzetting van de leiding mogelijk is, in voorkomende gevallen moeten maatregelen getroffen worden ter voorkoming van leidingslag. 05 Leidingen moeten zodanig worden aangelegd dat vervanging van componenten of leidingen zo mogelijk zonder verwijdering van andere componenten of leidingen kan plaatsvinden.
49 12 12
ONDERSTEUNINGSCONSTRUCTIE LEIDINGWERK 01 Ondersteuningsconstructies moeten thermisch worden verzinkt. 02 Bij bochten van leidingstraten moeten de beugels op één constructie worden bevestigd.
49 12 13
SLANGEN 01 Slangen mogen slechts worden toegepast waar zij componenten verbinden die t.o.v elkaar bewegen. De slangen mogen niet langer zijn dan nodig, met inachtname van flexibiliteit, beperking van kromming en torsie, overeenkomstig voorschrift van de leverancier. 02 De barstdruk van de slangen moet een viervoudige zekerheid hebben ten opzichte van de maximale druk. 03 De slangen moeten worden aangesloten met SAE-splitflenzen.
49 12 14
HYDRAULISCHE OLIE 01 Het (bij)vullen van het reservoir met hydraulische olie dient te geschieden via de vulaansluiting, voorzien van een vulfilter, op het oliereservoir. 02 Na het (bij)vullen van het oliereservoir moet de olie worden getest en voldoen aan een reinheid classificatie volgens ISO/DIS 4406 in klasse 17/15/11.
49 12 15
MONTAGE BLOKKEN 01 De aansluitingen van meetpunten en leidingen op het blok moeten worden voorzien van resopalplaatjes waarop vermeld de functie en nummer overeenkomend met het hydraulisch schema. De poortnummers moeten in het blok worden ingeslagen en moeten na conservering zichtbaar blijven. 02 Kleppenblokken aanstralen en scherpe kanten breken. De gestraalde ondergrond moet voldoen aan de reinheidsgraad Sa 2½ van de norm ISO 8501-1 ten behoeve van een betere hechting van de conservering. Bewerkte vlakken beschermen tegen beschadigingen. Na mechanische bewerking in- en uitwendig zorgvuldig reinigen. 03 Kleppenblokken op de hydraulische cilinder dienen zo compact mogelijk te worden uitgevoerd. De kleppenblokken mogen niet tegen de cilindermantel rusten. 04 De verdeelblokken moeten zo compact mogelijk worden uitgevoerd.
49 12 16
OLIERESERVOIR
Bladnr. 170
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
01 Oliereservoir Nominaal volume oliereservoir: Het nominaal volume is de maximale inhoud van het reservoir. Dit is opgebouwd uit: a. het max. olievolume: ca. 3 x max. pompdebiet in dm3/min; b. het minimum olievolume: ca. 2 x max. pompdebiet in dm3/min; c. het luchtvolume boven de vloeistofspiegel bij max. olieniveau dient minimaal 10 tot 20% van de totale inhoud van het reservoir bedragen. 02 Bij het bepalen van de afmetingen van het reservoir dient naast het vereiste nominaal volume tevens rekening worden gehouden met het volgende: a. bij niveau "te laag" moet zuigleiding of aanzuigopening pomp ca. 50 mm onder het olieniveau blijven, de onderzijde van de leiding dient minimaal 100 mm boven de bodem van het reservoir te worden opgesteld; b. tussen olieniveau's "niveau laag" en "niveau te laag" moet voldoende afstand zijn voor de niveauschakelaar om te kunnen functioneren; c. de ruimte die beschikbaar is, evenals de dagmaat van de toegang tot die ruimte waarin het hydraulische aggregaat is opgesteld; d. benodigd koelend oppervlak om de temperatuurstijging van de olie tengevolge van energiedissipatie te limiteren. Uitgaande van de opgegeven bedrijfscondities dient door middel van een berekening de warmteafvoercapaciteit van het tankoppervlak te worden aangetoond. 03 Het reservoir moet worden voorzien van: a. een snelkoppeling, ten behoeve van bijvulling; b. een vulfilter; c. een beluchtingsfilter; d. een retourfilter; e. een kijkglas of peilglas; f. niveauschakelaars; g. een aftap met plug; h. een afneembaar bovendeksel, inspectieluik of mangat; i. een leveranciersplaat met de volgende gegevens; aa. naam fabrikant; bb. bouwjaar; cc. nominaal volume; dd. hijspunten; j. thermometer. 04 De olie in het oliereservoir mag niet in aanraking kunnen komen met vochtige lucht. Door toepassing van een luchtdroger met silicagelkorrels moet de verzadiging met vocht zichtbaar zijn. Het silicagel moet op een eenvoudige wijze vervangbaar zijn. De hoeveelheid slicagel moet voldoende zijn voor een vervangingstijd van minstens een half jaar. Er mag geen over- of onderdruk kunnen ontstaan in het reservoir. 05 Dimensionering van het Silicagel filter verantwoorden en vastleggen in verband met vervanging. 06 Merktekens: a. "niveau maximum bij ingeschoven zuigerstangen (brug dicht)"; b. "niveau laag, bij uitgeschoven zuigerstangen (brug open), bijvullen"; c. "niveau te laag, installatie schakelt af". Deze tekens met gehele tekst naast het kijkglas aanbrengen op gegraveerde resopalplaten; platen bevestigen op het oliereservoir. Genoemde niveaus moeten in het kijkglas zichbaar zijn. 07 Niveauschakelaar: a. Het oliereservoir voorzien van niveauschakelaars ter bewaking van: - niveau laag; - niveau te laag; b. Niveauschakelaars moeten verwijderd kunnen worden zonder dat het reservoir behoeft te worden afgetapt. 08 Een kalmeringsschot moet worden aangebracht in reservoirs groter dan 0,06 m3, dit verdeelt het reservoir in een retour compartiment en een zuigcompartiment. De doorstroomopening(en) moet (moeten) zo groot zijn dat de doorstroomsnelheid bij maximaal verbruik niet hoger is dan 0,1 m/s. 09 Op het zuigcompartiment moet zijn aangesloten:
Bladnr. 171
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
a. de zuigleidingen; b. de niveauschakelaars; c. het peilglas. 10 Op het retourcompartiment moet zijn aangesloten: a. retourleidingen; b. thermometer; c. lekolieleiding; d. aftap met afsluiter; e. reserveaansluitingen; f. mangat; g. beluchtingsfilter; h. vulfilter. 11 Aansluitingen ten behoeve van leidingen, afsluiters e.d. moeten zo mogelijk van flenzen worden voorzien. a. Aftapkranen moeten worden afgeplugd of vergrendeld; b. De bodem van het reservoir moet voldoende aflopend naar een aftappunt worden aangebracht; c. Retour- en zuigleidingen moeten zover mogelijk van elkaar worden opgesteld; d. Uitstroomsnelheid in reservoir mag zijn: - retoursysteem 50% van snelheid in retourleiding doch max. 1 m/sec; - lekaansluiting 0,5 m/sec; e. Een monsterafnamepunt moet worden uitgevoerd in Minimess en worden aangebracht op halve hoogte van het reservoir; f. Zuigaansluitingen moeten zodanig gedimensioneerd worden dat een absolute druk van 80 kPa niet wordt onderschreden met in achtneming van het viscositeitsbereik; g. T.b.v. inspectie moet het oliereservoir voorzien worden een mangat; h. Reservoirs moeten zodanig worden opgesteld dat onder het aftappunt een lekbak kan worden geplaatst; i. De roestvaststalen oliereservoirs moeten na het lassen gebeitst en gepassiveerd worden. j. Thermometer moeten worden uitgevoerd met: - meetgebied : -20ºC tot +100ºC; - schaalverdeling : over 270º; - nauwkeurigheid : 1,5% van maximum aanwijzing; - materiaal kast : RVS; k. Kijkglazen moeten: - geschikt zijn voor een max. temperatuur van 80ºC; - geschikt zijn voor het toe te passen medium; - uit één geheel zijn vervaardigd. 12 Bij een hydraulische eenheid waarbij de pomp in het reservoir, of het pompaggregaat op het reservoirdeksel wordt gemonteerd, moet de bovenzijde van het reservoir voorzien worden van een opstaande rand met een aftappunt. 49 12 17
FILTERS 01 Fijnheid, indicatie: a. Voor stuur- en voedingspompen geldt een filterfijnheid van 6 µm; b. De mate van filtervervuiling moet zichtbaar zijn met zowel een visuele vervuilingsindicator als een melding naar veiligheids PLC; c. De vervuiling op het filterelement mag niet in het systeem terug kunnen komen; d. Openen van de 'by-pass' mag niet tot gevolg hebben dat het in het filter opgehoopte vuil via de 'by-pass' het filter passeert. 02 Persfilters met 'by-pass' uitvoeren met drukvaste elementen. Drukvastheid van het filter moet hoger zijn dan de max. afsteldruk van de drukregelklep. Voorzieningen aanbrengen voor aftap en ontluchting. 03 Vulfilters moeten een filterfijnheid bezitten van 6 µm. 04 Beluchtingsfilters op het oliereservoir moeten een filterfijnheid bezitten van ten minste 10 µm absoluut. Filter en luchtdroger moeten in serie worden geschakeld. 05 Filtercapaciteit: deze moet voldoen aan: a. Voor de voedingspompen 3x max.pompopbrengst; b. Voor stuuroliepompen 3x max.pompopbrengst; c. ß6 = 200 volgens ISO 16889. Bij het bepalen van de capaciteit van de filters moet zo nodig ook rekening worden gehouden
Bladnr. 172
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
met het spoelen van de installatie; d. Bij toepassing van vuilgevoelige componenten moet de filterfijnheid hierop worden afgestemd b.v. bij servo- of proportioneelventielen. 06 Bij verwisselen van het element mag het systeem niet leeglopen en het verzamelde vuil niet in het systeem dringen. 07 Niet ingebouwde filters moeten inwendig makkelijk schoon gemaakt kunnen worden en voorzien zijn van een aftap. 08 Om de olie in optimale conditie te houden moet een seperate filterunit worden geleverd met een pompopbrengst van 1,6 l/min. Het "off-line" filter dient een filterfijnheid van 0,5 µm te hebben en voorzien worden van een filterelement met radiaal microfilterelement. 49 12 18
MEET- EN ONTLUCHTINGSPUNTEN 01 In het hydraulisch schema moeten gecodeerde meet- en ontluchtingspunten worden opgenomen, zoals bij: a. pomp(en); b. drukbegrenzingsventielen, reduceerventielen e.d; c. drukschakelaar(s); d. accumulator(en); e. de hoofdschuif; f. motor(en) of cilinder(s); g. lange leiding(en). 02 Alle meetinstrumenten moeten trillingsvrij, gemakkelijk afleesbaar en goed bereikbaar worden opgesteld. 03 De drukken aan beide zijden van de cilinder en de benodigde stuurdruk moeten afleesbaar zijn op een manometer ø 100 mm, vloeistof gedempt en een schaal waarvan de maximum aan te geven waarde overeenkomt met 1,2 tot 1,3 x de maximum druk, e.e.a. vlgs. het hydraulisch schema. De manometer moet afgesloten kunnen worden met een afsluiter. 04 De meetslangen moeten een minimale lengte hebben van 1 m en netjes worden opgebonden. Bij aansluitingen met behulp van Minimess (manometers enz.) moet een borging aan de juiste zijde worden aangebracht. De meetslangen moeten geschikt zijn voor een druk van 60 Mpa. 05 Monsternamepunt in de persleiding achter de hoofdpompen plaatsen. 06 Voor de aansluiting op de veiligheids-PLC moet in de hydraulische unit een valve drive amplifier worden opgenomen die voldoet aan de volgende eisen : - directe montage volgens DIN 43650; - digtiaal display 3 digit; - pwm aansturing; - instelbare min 0 - 2,5 A en max 0,2- 3 A; - instelbare ramp 0-100 sec. omhoog en omlaag; - instelbare dither 40-400 Hz; - instelbare hysteresse 0-5% OP ingangssignaal; - voedingsspanning 9 - 35 VDC; - ingang 4 - 20 mA, 0-10 V; - temperatuur -40 - + 75 C°; - lineariteit 1 %; - beschermingsklasse IP 65.
Bladnr. 173
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 12 19
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
DRUKSCHAKELAARS 01 Drukschakelaars moeten voldoende nastelbaar zijn en een meetbereik hebben van 1,3* maximale druk van het desbetreffende circuit en bestand zijn tegen een temperatuur van -20ºC tot +80ºC. Beschermingsgraad IP 54. 02 Alle drukschakelaars moeten voorzien zijn van een extra Minimess aansluiting t.b.v. drukmetingen. 03 Drukopnemers: De lineariteit en hysterese van de drukopnemers moeten binnen het werkgebied een nauwkeurigheid hebben van kleiner dan 0,5%. 04 Alleen electronische drukschakelaars met een contact en een analoge uitgang zijn toegestaan en moeten van het fabrikaat Hydac, type EDS 3 of gelijkwaardig zijn.
49 12 20
NIVEAUSCHAKELAAR 01 De niveauschakelaars moeten bestand zijn tegen het toegepaste medium en temperatuur van -20ºC tot +80ºC. Beschermingsgraad IP 65. 02 De niveauschakelaars moeten worden voorzien van een constructie (testknop) waarmee de goede werking kan worden gecontroleerd.
49 12 21
ELEKTRISCHE COMPONENTEN 01 In het lantaarnstuk moet een inspectie mogelijkheid aangebracht worden. 02 Identificatie elektrische componenten: Op alle elektrisch aan te sluiten componenten voor zover dit tot de levering behoort zoals drukschakelaars enz. moet een identificatieplaatje worden gemonteerd waarop vermeld; fabrieksnaam, typenummer, insteekbereik, max. werkdruk, spanning, stroomsterkte, veiligheidklasse enz. en een resopalplaatje met codering conform het elektrisch en het hydraulisch schema. 03 Alle elektrische componenten moeten worden bekabeld tot aan klemmenstrook in de schakelkast. Toepassen van een klemmenkast op de hydraulische eenheid is niet toegestaan. 04 Kabels moeten oliebestendig zijn, mogen niet los liggen en moeten op zowel de hydraulische eenheid als cilinder aan kabelgeleiders worden gefixeerd. Eventueel aparte roestvaste of kunststof buis toepassen.
49 12 22
ACCUMULATOREN 01 Elke eventueel toe te passen accumulator moet: a. zijn van het type balgaccumulator; b. bestand zijn tegen het toegepaste medium; c. bestand tegen een vloeistoftemperatuur van -20ºC tot +80ºC; d. voorzien van een smeedstalen flens; e. voorzien zijn van een vloeistofklep van gefosfateerd staal; f. voorzien zijn van een gaszak van Perbunan; g. voorzien zijn van een keuring door Stoomwezen of T.U.V.; h. geschikt zijn om langdurig te functioneren onder de maximaal optredende werkdruk in het systeem; i. worden afgeperst op 35 Mpa; j. alleen met stikstof worden gevuld; k. voorzien van een navulmogelijkheid; l. voorzien zijn (aanbouw) van een regelbaar smoorventiel met terugslagklep. 02 De accumulatoren moeten worden voorzien van een veiligheidsblok met handafsluiter, handaftap en instelbare veiligheid. 03 Accumulatoren moeten met behulp van demontabele klembeugels worden bevestigd aan de pompaggregaat of het oliereservoir. 04 Voor de controle en het vullen van de gaszak moet, in een koffer, controle- en vulapparatuur worden meegeleverd en bestaan uit: a. controle-meetapparatuur; b. manometer; c. vulslang. 05 Accumulatoren moeten worden voorzien van resopal-platen met de volgende tekst,
Bladnr. 174
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
"WAARSCHUWING: VAT STAAT ONDER HOGE DRUK, ALVORENS TE VERWIJDEREN SYSTEEM EN ACCUMULATOR DRUKLOOS MAKEN". 49 13
INFORMATIE- OVERDRACHT
49 13 02
WERKPLAN 01 Van de aannemer wordt een gedetailleerd werkplan verlangd, als bedoeld in paragraaf 26 van de U.A.V. 1989. 02 Tot het in lid 01 bedoelde werkplan behoren minimaal de volgende deelwerkplannen: - een matenplan, inclusief: - een meetprocedure; - een conserveringsplan, inclusief: een uitvoeringsplan conservering; een kwaliteitsregistratieboek; - een fabricageplan bewegingswerk, inclusief: een assemblageplan; een lasplan; een mechanisch bewerkingsplan; testprogramma bewegingswerk; F.A.T.-protocol bewegingswerk; een assemblageplan; - een montageplan, inclusief: een transportplan; - een installatieplan; - een spoelplan; - een inbedrijfstellingsprogamma, inclusief: S.A.T.-protocol bewegingswerk.
49 13 03
EISEN DEELWERKPLANNEN 02 (a) Het matenplan moet minimaal bevatten: - een opgave van de onderdelen die afhankelijk zijn van de maatvoering van de bestaande constructie; - alle relevante maten, afmetingen en vormen van de te maken onderdelen en de samenstelling van de hydraulische installatie in de diverse fabricage-, assemblage- en montagestadia; Hieronder valt o.a. de vrije ruimte voor bereikbaarheid van componenten. - de toelaatbare maat- en vormafwijkingen van de te maken onderdelen en de samenstelling van de hydraulische installatie in de diverse fabricage-, assemblage- en montagestadia; - de eventueel te nemen corrigerende maatregelen; - een controleplan maatvoering met bijbehorende blanco meetrapporten; - een meetprocedure. (b) De meetprocedure moet minimaal bevatten: - wanneer welke onderdelen, met welke middelen en op welke wijze worden gemeten; - de wijze waarop de meetresultaten worden verwerkt; - een werkinstructie. 05 (a) Het fabricageplan bewegingswerk moet minimaal bevatten: een gedetailleerde planning ten behoeve van de fabricage van het elektro-hydraulisch bewegingswerk; - een opgave van de onderdelen die op een andere locatie worden vervaardigd (zowel lassen, mechanisch bewerken, conserveren als leveringen derden); - een assemblageplan; - een lasplan; - een mechanisch bewerkingsplan. - een beschrijving van de activiteiten met betrekking tot (de)montage en uitlijning van het bewegingswerk; - de wijze van (de)monteren en uitlijnen van het bewegingswerk, met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd. (b) Het assemblageplan moet minimaal bevatten: - de methode van aanbouwen; - de aanbouwvolgorde;
Bladnr. 175
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
een opgave van de voor de assemblage benodigde materialen en (hulp)middelen.
(c) Het lasplan moet minimaal bevatten: - de toe te passen lasprocessen; - de toe te passen lastoevoegmaterialen; - de bij de lastoevoegmaterialen behorende productspecificaties; - de lasvolgordes; - de LMB's en LMK's; - het bepaalde in artikel 7.2 van de NEN-EN 1090-2:2008. (d) Het mechanisch bewerkingsplan moet minimaal bevatten: - een opgave van de onderdelen die mechanisch worden bewerkt; - een opgave in welk stadium van de productie en op welke locatie de onderdelen mechanisch worden bewerkt; - de bewerkingsmethoden; - de bewerkingsvolgorde; - een opgave van de voor de mechanische bewerkingen benodigde materialen en (hulp)middelen; - een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om binnen de toelaatbare maat- en vormafwijkingen te blijven; (e) Het testprogamma bewegingswerk moet minimaal bevatten: - een beschrijving van de activiteiten met betrekking tot het keuren en beproeven van de hydraulische installatie in combinatie met het opzetwerk en de elektrische besturing; - de wijze waarop de hydraulische installatie in combinatie met de elektrische besturing wordt gekeurd en beproefd, toegelicht met de benodigde tekeningen, berekeningen en schema's; - een beproevingsprogramma dat leidt tot eenbedrijfsvaardige hydraulische installatie in combinatie met de elektrische besturing, inclusief opgave van de in te stellen waarden van alle componenten; - een F.A.T.-protocol waarin alle keurings- en beproevingsresultaten worden vastgelegd, evenals de daadwerkelijk ingestelde waarden van alle componenten; - de goed- en afkeurcriteria. 06 (a) Het montageplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde montageplanning; - de wijze van montage, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee de montage wordt uitgevoerd, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een opgave van de grootte en het gewicht van de op de (de)montage aan en/of af te voeren delen; - het bepaalde in artikel 9.3 van de NEN-EN 1090-2:2008; - een transportplan; - een evenwichtsplan (de)montage. (b) Het transportplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde transportplanning; - de wijze van transport, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee het transport wordt uitgevoerd; - de wijze van laden en lossen; - een vaarplan, stabiliteitsberekeningen van het transport en een meetbrief van de te gebruiken vaartuigen; 07 Het installatieplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde installatieplanning; - de wijze van installeren, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee de installatie wordt uitgevoerd, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - de fasering en de te treffen tijdelijke voorzieningen; - de te verrichten civiel-technische werkzaamheden. 08 Het spoelplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde plan; - de samenstelling van de spoelkringen; - de leidingdiameters; - de leidinglengten; - de gegevens van de spoeleenheid; - de spoelvoorwaarden;
Bladnr. 176
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
de wijze van monsterneming en monsteranalyse; de goed- en afkeurcriteria.
Betreft tevens het invullen van de resultaten van de monsternames en monsteranalyses. 12 Het inbedrijfstellingsprogamma moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde planning ten behoeve van het in bedrijf stellen van de gehele brug (staalconstructie, bewegingswerk, elektrische installatie en afsluitbomen). - een beschrijving van de activiteiten met betrekking tot het in bedrijf stellen van de gehele brug; - de wijze waarop de gehele brug voor normaal bedrijf, noodbedrijf en noodstoppen wordt beproefd, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beproevingsprogramma dat leidt tot een juiste afregeling van de gehele brug inclusief een opgave van de in te stellen waarden van alle mechanische, hydraulische, elektrische en elektronische componenten; - een S.A.T.-protocol, waarin alle keurings- en beproevings resultaten worden vastgelegd, evenals de daadwerkelijk ingestelde waarden van alle componenten; - de goed- en afkeurcriteria. Betreft tevens het invullen van de instellingen van alle componenten op het hydraulisch schema. 49 13 04
TEKENINGEN EN SCHEMA'S 01 Naast de voor de werkplannen benodigde tekeningen moeten ook alle andere benodigde tekeningen voor het te maken werk door de aannemer worden vervaardigd. Dit betekent dat minimaal de volgende tekeningen door de aannemer worden vervaardigd en geleverd: Het tekeningenpakket van het hydraulisch bewegingswerk moet minimaal bestaan uit; a. tekeningenlijst waarop alle tekeningen met nummer en omschrijving zijn vermeld; b. overzichttekeningen hydraulische installatie; c. vrijdraaitekening; d. hydraulische schema's met stuklijsten en bijbehorende documentatie; e. opstellingstekeningen van het pompaggregaat met leidingloop; f. samenstellingstekening pompaggregaat met kleppenblokken; g. samenstelling en werktekening montageblok(ken); h. samenstelling en werktekening oliereservoir, frame(s) c.a.; i. samenstelling en werktekeningen cilinders; j. leidinglooptekening hydraulische installatie; k. maatschetsen van de kleppenblokken; l. maatschetsen van de toegepaste componenten. m. lastekeningen; n. tekeningen van hulpmaterialen en montageverbanden; o. tekeningen ten behoeve van het transport inclusief hijsvoorzieningen; p. tekeningen ten behoeve van de (de)montage inclusief montage voorzieningen. 02 Op het hydraulisch schema moet worden vermeld: a. de max. werkdruk van de pomp(en); b. de effectieve pomp opbrengst(en) met toerental en druk ; c. de volume stromen naar de cilinders; d. de gegevens van de elektromotor(en); e. alle voor het onderhoud van belang zijnde afstelgegevens; f. de hoofdafmetingen en materiaalkwaliteit van de leidingen; g. de grootte van alle hoofdcomponenten, doormiddel van stuklijst; h. van de componenten de pos. nummers, overeenkomend met de stuklijst; i. de toe te passen olie; j. schakelaars; k. de cilinder snelheden bij de effectieve pompdebiet(en); l. spanning en stroomsoort van alle elektrischbediende elementen; m. de poortnummers van de montageblok(ken); n. alle overige van belang zijnde informatie. o. alle elektrische componenten en aansluitingen gecodeerd overeenkomstig het elektrisch schema (met een vergelijkingslijst tussen de elektrische en de hydraulische codering) 03 De symbolen van het hydraulisch schema moeten zijn getekend volgens ISO 1219 (NEN 3348). 04 Schakelvoorwaarden. Op of bij het hydraulisch schema moeten in een matrix de schakelvoorwaarden van de elektrische gestuurde componenten en volgorde-tijd- resp. volgorde-wegdiagrammen worden gegeven. 05 Een complete overzichtstekening van het hydraulisch bewegingswerk met leidingloop en
Bladnr. 177
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
positiesignalering moet zuiver op schaal worden vervaardigd. 06 Leidinglooptekening hydraulische installatie. Hierop moeten behalve de leidingen ook alle onderdelen met pos. nrs. worden getekend zoals: a. slangen b. afsluiters of kogelkranen; c. bevestigingspunten van leidingen; d. meetpunten. 07 Voor specificatie m.b.t. tekenwerk en revisietekeningen geldt het gestelde in de artikelen 01.23, 01.28 en 24.31 t/m 24.35 van dit bestek. 08 Lay-out tekening van alle installaties. Een complete lay-out tekening van alle mechanische, elektrische en hydraulische installaties moet zuiver op schaal worden vervaardigd, compleet met bewegingswerk, elektrische (besturings)kasten, hydraulisch aggregaat, elektrische en hydraulische leidingen, kabel- en leidingtracés, kabelgoten, kabel- en leidingdoorvoeren, mantelbuizen en zinkers, bedieningspanelen, trappen en bordessen, verlichtingsarmaturen en hijsvoorzieningen. 09 Tevens moet worden meegeleverd een op forex (7 mm dik) geprint / hard geplastificeerd hydraulisch schema, voorzien van een beschermde folie tegen olie en vetten. De afdruk is overeenkomstig het formaat van de geaccepteerde tekening, conform de as-built situatie. De leidingen op dit hydraulisch schema moeten zijn gekleurd volgens de op het hydraulisch schema aangegeven kleurcode. De kleurcode moet zijn: rood, RAL 3000, drukleidingen; blauw, RAL 5003, retourleidingen; geel, RAL 1021, aan- en nazuigleidingen; groen, RAL 6002, lek- en olieafvoerleidingen; oranje, RAL 2004, stuurolie leidingen. In voorkomende gevallen zal door de directie een aanvullende codering worden aangegeven. De tekeningen van het hydraulisch schema moet licht- en verkleurbestendig zijn. Verder moet het schema een randbreedte van 20 mm hebben, waarin, op de hoeken, bevestigingsgaatjes ø 4 mm zijn geboord. Het schema moet door de aannemer bevestigde worden op een door de directie te bepalen locatie nabij de hydraulische eenheid. 49 13 05
BEREKENINGEN 01 Naast de voor de werkplannen benodigde berekeningen moeten ook alle andere benodigde berekeningen voor het te maken werk door de aannemer worden vervaardigd. Dit betekent dat minimaal de volgende berekeningen door de aannemer worden vervaardigd en geleverd: a. drukverlies berekening bij + 10ºC; b. drukverlies berekening bij - 10ºC; c. vermogensberekening bij - 10ºC; d. vermoeiingsberekening volgens NEN 2063 van alle lassen aan de cilindermantel en zuigerstangkop; e. sterkteberekening van alle alle onderdelen van de cilinder. f. Het dynamisch gedrag van de installatie dient door middel van een numerieke simulatie te worden aangetoond. Het model dient zodanig gedetailleerd te zijn dat het gedrag goed overeenkomt met de werkelijkheid (bijv. stuursignalen, klepkarakteristieken, leidinglengten etc). Hierbij dienen alle gangbare belastingssituatie te worden gemodelleerd. 02 De aannemer dient door middel van een numerieke simulatie van het hydraulisch systeem voor alle mogelijke bedrijfssituaties aantoonbaar te maken dat; - druksschommelingen beperkt zijn en er voldoende uitdemping optreedt; - er geen bewegingsschommelingen optreden - de keuze van de van het systeem (schema) voldoet aan de systeemspecificaties voor de hydraulische installatie Hiertoe dienen alle relevante onderdelen van de hydraulische installatie op componentniveau nauwkeurig te worden beschreven met de juiste karakteristiek. Ook dient te worden aangetoond dat het system robuust is en niet gevoelig voor afwijkingen van bijv. specificaties of instellingen. 04 De bevestiging van de cilinderbodem aan de cilindermantel dient te geschieden door middel van
Bladnr. 178
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
een boutverbinding of een lasverbinding. 05 In geval van een gelaste cilinderbodem dient de vormgeving van de las zodanig te zijn dat: - een eventueel aanwezig buigend moment optimaal wordt doorgeleid; - de kerffactor gunstig is. Door middel van een berekening dient te worden aangetoond dat deze verbinding voldoet voor zowel de uiterste grenstoestand overbelasten als vermoeiing. 06 Indien de cilinderkop, -bodem en/of blokken door middel van boutverbindingen aan de cilindermantel bevestigd worden, zijn cilinderschroeven met binnenzeskant volgens DIN 912 toegestaan. De materiaalkwaliteit van deze cilinderschroeven mag ten hoogste 10.9 bedragen. 49 13 06
KEURINGEN EN KEURINGSDOCUMENTEN 01 Alle materialen dienen gekeurd te worden overeenkomstig de desbetreffende norm. Het keuringsdocument moet zijn overeenkomstig het gestelde in artikel 49.15.04 van dit bestek. Eventueel kan worden volstaan met een document overeenkomstig NEN-EN 10204 3.1.
49 13 08
GEBRUIKERSHANDLEIDING 02 De aannemer dient per bewegingswerk een gebruikershandleidingen te leveren, omvattende de hydraulische aandrijving. Deze boeken moeten zijn gesteld in de Nederlandse taal en zijn van het formaat A-4. 03 Alle bladen moeten per hoofdstuk worden genummerd. In de alfabetisch opgestelde lijst van toegepaste onderdelen moet ook worden verwezen naar de desbetreffende bladen. 04 Er moet een gebruikershandleiding worden opgesteld die voldoet aan de Machinerichtlijn volgens hoofdstuk 5 van NEN-EN 292-2:1996. Voor het opstellen van de gebruikershandleiding wordt verwezen naar NEN 5509, NEN-EN 60204-1 en NEN-EN 982. De gebruikershandleiding moet de gebruiker alle informatie verschaffen om de brug veilig te gebruiken, in stand te houden, te ontmantelen en af te voeren. 05 Standaard documentatie van leveranciers moet, evenals de door hen gemaakte tekeningen en schema's door de aannemer worden meegeleverd. 06 Het geheel moet ingedeeld worden in hoofdstukken, voorzien van index- en tabbladen. 07 De gebruikershandleiding van de (elektro-)hydraulische installatie moet minimaal bevatten: - algemene informatie; - technische informatie; - beschrijving van de werking van de installatie; - bedieningsvoorschriften; - inspectie en onderhoudsvoorschriften. 08 De algemene informatie moet minimaal het volgende bevatten: - naam en adres van de fabrikant en/of leverancier; - bouwjaar; - dienstige aanwijzingen op veiligheidsgebied. 09 De technische informatie moet minimaal het volgende bevatten: - afmetingen; - massa's; - informatie over de remweg; - bewegingsverloop; - (hoek-)snelheden; - openingstijden; - toelaatbare windsnelheden; - elektrische gegevens volgens NEN-EN 60204-1; - hydraulische gegevens volgens NEN-EN 982; - veiligheidsinrichtingen; - resultaten van de risico-analyse; - constructiedossier; - een samenstellingstekening met vermelding van de hoofdmaten en gegevens; - specificaties en documentatie van alle toegepaste onderdelen;
Bladnr. 179
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
bestelcodelijst van alle onderdelen en adreslijst van de leveranciers; afstelgegevens; verslag van de beproevingen; meetprotocollen van de verrichtte beproevingen; geschreven metingen; lijst van in voorraad te houden noodzakelijke reserve-onderdelen; specificatie van de toegepaste- en de hoeveelheid olie, om het systeem te vullen; tekeningenlijst; standaard documentatie van leveranciers moet, evenals de door hen gemaakte tekeningen en schema's door de aannemer worden meegeleverd. - hydraulische- en elektrische schema's. 10 De beschrijving van de werking van de installatie moet minimaal het volgende bevatten: - principe tekeningen; - beschrijving van blokkeringen en overbruggingen; - werking van schakelaars; - functie van tijdrelais; - functie van knoppen en signaleringen op bedieningslessenaar en noodbediening. 11 De bedieningsvoorschriften moeten minimaal het volgende bevatten: - openingstijden; - toelaatbare windsnelheden; - bedieningsvoorschriften voor normaal bedrijf; - bedieningsvoorschriften voor noodbedrijf; - bedieningsvoorschriften voor noodbedrijf met noodaggregaat; - bedieningsvoorschriften voor handbedrijf. 12 De inspectie- en onderhoudsvoorschriften moeten minimaal het volgende bevatten: - In een onderhoudsschema moet zijn aangegeven wanneer onderdelen moeten worden geïnspecteerd, onderhouden en eventueel vervangen, gedurende de gehele levensduur; - de vereiste afstellingen, toleranties, intervallen en eisen voor persoonlijke vaardigheden; - informatie over te nemen voorzorgs maatregelen tegen gevaren tijdens onderhoud; - regelmatige vervanging van bepaalde onderdelen, inclusief afkeurmaatstaven; - informatie over de vervanging van kritieke onderdelen voor de veiligheid door identieke onderdelen; - informatie over de verzegeling van instelbare onderdelen met veiligheidsfunctie; - hydraulische- en elektrische schema's; - onderdelenlijsten / -tekeningen; - lijst met te onderhouden aanduidingen en signaleringen; - smeertekening / -schema, met daarbij ook de toe te passen smeermiddelen; - spoelplan en spoelprocedure; - trouble-shooting schema, bij storing van o.a.: - eindschakelaars; - stroomuitval; - kleppen; - stuurventielen; - drukverlies; - olietemperatuur. - de conservering met vermelding van het fabrikaat van het conserveringsmiddel, de RAL-kleurcode en het toegepaste systeem; - de verwachte technische levensduur en, indien deze lager is dan 25 jaar, de vervangingstijd van alle toegepaste onderdelen. 13 De inspectie- en onderhoudsvoorschriften moeten volgens de GWR standaard zijn opgesteld (zie bijlage). Het sjabloon voor de instructies zal digitaal terbeschikking gesteld worden door opdrachtgever. 49 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES
49 14 01
ALGEMEEN 01 De aannemer is verantwoordelijk voor de goede werking van de hydraulisch systemen.
Bladnr. 180
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 14 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ONDERDELEN WAARVOOR EEN GARANTIEVERKLARING WORDT GEVRAAGD 01 Ten aanzien van de onderdelen waarvoor een garantieverklaring wordt gevraagd, is de aannemer gehouden tot betaling van de desbetreffende onderdelen over te gaan zodra deze zijn voltooid en de rekeningen aan de directie zijn getoond. Bij verzuim hiervan is de directie gerechtigd om zonder ingebrekestelling tot rechtstreekse betaling, op kosten van de aannemer, over te gaan en deze kosten van de aanneemsom in te houden. In de laatste regel van par. 22 lid 2 van de U.A.V. moet na " zo spoedig mogelijk " worden tussen gevoegd: "doch in ieder geval binnen een door de directie te stellen tijd". 02 Het leveren van deze schriftelijke garantieverklaring bij oplevering behoort tot het werk. De garantieverklaringen dienen uiterlijk 3 maanden na oplevering te worden overlegd aan de directie. 03 Voor het bewegingswerk en alle onderdelen van het bewegingswerk geldt een garantietermijn voor een periode van 10 jaar na oplevering De garantie houdt in dat de aanemer voor zijn rekening alle gebreken, die tijdens in het bedrijf zijn van de brug worden geconstateerd en die te wijten zijn aan minder goede hoedanigheid of gebrekkige uitvoering, op eerste aanzegging van de opdrachtgever zo spoedig mogelijk herstelt. Garantietermijnen van de verschillende leveranciers wordt overgenomen voorzover deze een langere termijn bevatten dan de hier genoemde. 04 In aanvulling op paragraaf 6.2 van de NBD 10300 geldt dat de garantiebepalingen conform paragraaf 22 van de U.A.V. 1989 van toepassing zijn. 06 Indien de opdrachtgever binnen de garantietermijn vermoedt dat de beschermduur niet zal worden gehaald, dient de applicateur op eerste aanwijzing van de opdrachtgever één of meerdere keuringen zoals beschreven in de NBD 10300 te verrichten. Indien uit de resultaten van deze keuringen blijkt dat niet aan de garantiebepalingen wordt voldaan, dient de applicateur de deklaag te verwijderen en opnieuw aan te brengen. In dat geval zijn de kosten voor het verwijderen en opnieuw aanbrengen van de thermische spuitlaag, alsmede de kosten van de keuringen voor rekening van de applicateur. Is het resultaat van de keuringen voldoende, dan zijn de kosten van de keuringen en eventuele herstelkosten als gevolg van de keuringen voor rekening van de opdrachtgever.
49 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER.
49 15 01
SPOELEN 01 Nadat de gehele hydraulische installatie is gemonteerd moet deze worden gespoeld. Na het spoelen moet de olie worden getest en voldoen aan een reinheid classificatie volgens ISO/DIS 4406 in klasse 17/15/11. Deze test moet in een protocol worden vastgelegd. 02 Het spoelen moet gebeuren in overleg met, en onder toezicht van de directie. 04 De spoelsnelheid moet minimaal 7 m/s zijn. 05 De spoelsnelheid geldt voor alle samengestelde componenten van de te spoelen streng. 06 De temperatuur van de vloeistof moet tijdens de werkelijke spoelperiode liggen tussen minimaal 50º C en maximaal 65º C. 07 De spoelfilters moeten zijn voorzien van goede vervuilingsindicatoren en betrouwbare bv-passkleppen. De filterfijnheid moet afgestemd zijn op te halen reinheid. 08 Er moet worden gespoeld met onderbrekingen, dat wil zeggen elk uur gedurende 5 min. het spoelen stoppen. 09 De minimale spoelduur is: - voor stalen leidingen 2,5 uur; - voor r.v.s.-leidingen 1,5 uur; - voor lengten tot 50 m. Voor iedere 25 m extra moet de spoeltijd met een half uur worden verlengd. 10 Het spoelen mag worden beëindigd als na de minimale spoeltijd de reinheidsnorm is bereikt.
Bladnr. 181
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
11 De reinheid wordt bepaald aan de hand van een vloeistofmonster. 12 De spoelvloeistof mag niet meer dan 2% water bevatten en mag niet chemisch verontreinigd zijn. 13 Na het spoelen moeten de leidingen en slangen gedurende 15 min worden afgeperst op 35 MPa en worden gecontroleerd op lekkage. 14 Ten behoeve van de monsteranalyses moet de aannemer tijdig aan de directie melden, wanneer en hoe monsters zullen worden aangeboden. 15 Monsternamepunt: a. De plaats van het monsternamepunt is altijd na de te spoelen streng, doch voor het spoelfilter; b. Het monsternamepunt moet direct op de leiding zijn geplaatst, zonder tussenstuk; c. Het monsternamepunt dient te bestaat uit een Minimess snelkoppeling. 16 Monstername: a. Het nemen van monsters, die ter acceptatie worden aangeboden geschiedt door de aannemer in bijzijn van een vertegenwoordiger van de directie; b. Het monster moet worden genomen met een glazen, gereinigde en met cellofaan afgedekte wijdhals fles met een inhoud van 250 cc, te vullen voor ca. 80%; c. De aannemer moet over monstername-apparatuur beschikken. 17 De aannemer bemonstert en controleert. Wanneer de directie het resultaat als "goed" (reinheid classificatie volgens lid 01) beoordeelt, wordt een definitief parallelmonsters genomen. De parellelmonsters worden alle tegelijk aan het controlerend laboratorium aangeboden. Zij controleren steekproefgewijs de aangeboden monsters, minimaal 3 stuks. Bij slechte bevindingen wordt alles gecontroleerd. 49 15 02
KEURINGEN 01 De vervaardiging en de beproeving van proefstukken dienen te geschieden overeenkomstig de desbetreffende norm. De keuringshandelingen moeten geschieden door een onafhankelijke, bevoegde dienst van de producent, waarbij de directie zich het recht voorbehoudt, om bij deze keuringshandelingen aanwezig te zijn.
49 15 03
KEURINGSKOSTEN 01 In afwijking van het gestelde in paragraaf 18 de lid 01 van de U.A.V. 1989 moet de aannemer op eigen kosten zorgdragen voor het verrichten van de nodige keuringshandelingen, evenals het merken van goedgekeurde bouwstoffen. De aannemer is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de door hem geleverde materialen en moet zelf de kwaliteit borgen en aantonen.
49 15 04
KEURINGSDOCUMENTEN 01 De resultaten van alle beproevingen, van de toe te leveren bouwstoffen, moeten worden vastgelegd in een keuringsdocument. 02 Alle het constructie-, smeed- en gietstaal, genoemd in art. 49.16 van dit bestek dient te worden geleverd met een keuringsrapport volgens NEN-EN 10204 3.1 en dat moet minimaal vermelden: naam producent; materiaalkwaliteit met vermelding van productnorm en/of kwaliteitsnorm; materiaalafmetingen; charge nummer; chemische samenstelling; mechanische eigenschappen; uitgevoerde warmtebehandeling; resultaten van bijzondere dan wel aanvullende beproevingen voor zover vereist volgens de norm of bestelling; eventuele corrosiewerende behandeling; ingeslagen keurstempel; voor keuring verantwoordelijke instantie. 03 Smeedstaal: Het smeedstaal moet worden geleverd met keuringsrapporten: NEN-EN 10204 3.1 van de non-destructieve onderzoeksresultaten; NEN-EN 10204 3.2 van de mechanische eigenschappen. 04 Gietstaal:
Bladnr. 182
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
Het gietstaal moeten worden gekeurd overeenkomstig NEN 2008 paragraaf 2.3. 05 Stangmateriaal: Het stangmateriaal moet worden geleverd met keuringsrapporten: NEN-EN 10204 3.1 van de non-destructieve onderzoeksresultaten; NEN-EN 10204 3.2 van de mechanische eigenschappen. 49 15 05
MEETPROCEDURES EN MEETRAPPORTEN 04 De aannemer is verantwoordelijk voor de juistheid van de metingen en het volledig invullen van alle meetrapporten. 05 Ingevulde meetrapporten moeten direct aan de directie worden overlegd. 06 Bij steekproefsgewijze controle, van de door de aannemer ingevulde meetrapporten, door de directie of een door de directie aangewezen persoon of instantie, moet de aannemer zijn volledige medewerking verlenen en ten genoegen van de directie of een door de directie aangewezen persoon of instantie de aan hem opgedragen metingen uitvoeren.
49 15 06
BIJZONDERE VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER. 02 De aannemer moet op verlangen van de directie kunnen aantonen, dat zijn leveranciers volledig bekend zijn met de in het bestek gestelde eisen. 03 De aannemer dient afdrukken van bestelling- en leveringsstaten, de eerste tijdig voor de keuring, aan de directie te overhandigen.
49 16
BOUWSTOFFEN
49 16 01
ALGEMEEN 01 Het te verwerken materiaal van roestvast staal moet ten minste zijn AISI 316, bij lassen 316L met fabrieks-attest volgens NEN-EN 10204. Op dit fabriekscontrole-attest moet onder andere vermeld worden: a) b)
de chemische analyse waaruit blijkt het percentage C, Si, Mn, Cr en Ni; de mechanische waarden zoals: de vloeigrens in N/mm2; de treksterkte in N/mm2; - de rek in %; kerfslagwaarde DVM min. J.
Roestvast stalen onderdelen polijsten volgens RUGO test nr. 1 (onder N3 / N4). 02 Fabriekscontrole-attesten 1.
Op het 3.1 fabriekscontrole-attest moet onder andere vermeld worden: a) de chemische analyse waaruit blijkt het percentage C, P, S, Si, N en Mn; b) de mechanische waarden zoals: - de vloeigrens in N/mm2; - de treksterkte in N/mm2; - de rek in ; - kerfslagwaarde DVM min. J.
2.
Op het 2.2.fabriekscontrole-attest moet onder andere vermeld worden: a) de mechanische waarden zoals: - de vloeigrens in N/mm2; - de treksterkte in N/mm2; - de rek in t; - kerfslagwaarde DVM min. J.
03 Certificaten van materialen dienen te worden overlegd als zijnde origineel of als gecertificeerde kopie. Verificatie van kopiecertificaten zal alleen geschieden door de instantie welke het certificaat heeft uitgegeven, de beproevingen heeft bijgewoond of een door de directie aan te wijzen instantie. Kopieer certificaten dienen te allen tijden te zijn voorzien van een keurstempel van de betreffende instantie en datum van verificatie. Alle certificaten moeten herleidbaar zijn en voorzien van de bij het materiaal behorende
Bladnr. 183
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
postnummers. Indien een materiaal niet leverbaar is met het gevraagde keuringsdocument dient het met overlengte te worden geleverd. Na afstempeling dient dit materiaal te worden beproefd overeenkomstig het gestelde in de norm en de eventuele aanvullende eisen gesteld in het bestek en/of op de tekening. Deze beproeving dient te geschieden bij een door de directie goedgekeurd laboratorium voor kosten van de aannemer. 04 De uitgangskwaliteit van het te gebruiken materiaal dient voor het stralen te voldoen aan A of B als bedoeld in norm ISO 8501-1. 07 Bevestigingsmiddelen kleiner dan M10, RVS kwal. A4-70. Bevestigingsmiddelen groter of gelijk aan M12, kwal. 8.8 en thermisch verzinkt. 08 Tenzij anders vermeld, moet de materiaalkwaliteit van bevestigingsmiddelen zijn: a. ankers kwaliteit 8.8 - NEN-EN-ISO 4032; b. zeskantbouten kwaliteit 8.8 - NEN-EN-ISO 4014, c. zeskanttapbouten kwaliteit 8.8 - NEN-EN-ISO 4017, d. bijbehorende zeskantmoeren kwaliteit .8 - NEN-EN-ISO 4032, e. bijbehorende onderlegringen kwaliteit St - NEN-EN-ISO 7089, f. voorspanbouten kwaliteit 10.9 - DIN 6914, g. bijbehorende zeskantmoeren kwaliteit .10 - DIN 6915, h. bijbehorende onderlegringen kwaliteit St - DIN 6916. i. draadeinden kwaliteit 8.8 - DIN 975. Voor constructieve verbindingen zijn bevestigingsmiddelen kleiner dan M16 niet toegestaan. 09 Tijdens de montage van alle bevestigingsmiddelen moeten deze worden voorzien van vet ter voorkoming van water opeenhoping / roestvorming. 49 16 04
INRICHTING HYDRAULISCHE INSTALLATIE. 01 De frames voor pompeenheden en besturingsblokken dienen te worden vervaardigd uit: S235J0 volgens NEN-EN 10025. 02 Minimess aansluitpunten in de hydraulische installatie moeten uitgevoerd worden in RVS met een G1/4" aansluiting en met kap. 03 Smeernippels moeten uitgevoerd zijn in messing, M12x1,5 volgens DIN 3404A. 04 Het schakellineaal moet van AISI 316 L worden vervaardigd. 06 De componenten van de installatie moeten zodanig worden uitgelegd dat ook bij lage olietemperaturen, (tot -20 graden Celsius), pompcavitatie en by-passen van filters wordt voorkomen.
49 16 05
CILINDER 01 De zuigerstang dient vervaardigd te worden uit ten minste 42CrMo4(+QT) volgens NEN-EN10083-3. 02 Afdichtingen moeten bestand zijn tegen de toegepaste oliesoort, zuigersnelheden en temperaturen van -30ºC tot 100ºC.
49 16 06
KLEPPENBLOKKEN 01 De kleppenblokken moeten worden vervaardigd uit C22 of C35, volgens NEN-EN 10083-2, normaal gegloeid.
Bladnr. 184
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 16 09
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
LEIDINGEN 01 Alle hydraulische leidingen, corrosievast staal. Werkstofnr. 1.4571 volgens DIN 17440 of gelijkwaardig. Maten volgens NEN-EN ISO 1127. Keuringen volgens NEN-EN 10204 - 3.1. 02 Schroefkoppelingen zware uitvoering volgens DIN 3861 met laskegel (24º) en O-ring afdichting (90º shore) moeten worden toegepast voor leidingdiameters tot 25 mm uitwendig. 03 Conische schroefdraad is niet toegestaan. 04 SAE flenzen dienen te worden toegepast; - Bij werkdrukken boven 20 MPa; - Bij leidingsdiameters uitwendig >= 16 mm en op slecht toegankelijke plaatsen moeten flenzen met O-ring (90º Shore) worden toegepast met doorgaande bouten. 05 Leidingen tot een diameter van 25 mm moeten, bij delingen, worden aangesloten met laskegelkoppelingen, volgens DIN 2354 en DIN 2413. 06 Bij corrosievast-stalen leidingen moeten de bevestigingsmiddelen, zoals bouten, moeren en sluitringen minimaal van het materiaal RVS-A4-70 volgens DIN ISO 3506 of gelijkwaardig zijn. 07 Flenzen voor slangaansluitingen dienen flenzen volgens klasse 6000 PSI (42Mpa) te worden toegepast. 08 Voor de zuigleidingen dienen lasflenzen volgens NEN-EN ISO 1092-1 te worden toegepast. Deze flenzen moeten worden gestraald (min SA2) in verband met de hierop aanwezige conservering. 09 Flenzen moeten met NEN-EN 10204 3.1 keurdocument worden geleverd.
49 16 10
PIJPBEUGELS (ZWARE SERIE): 01 Voor het bevestigen van leidingen moeten kunststof schalen worden toegepast, voorzien van RVS dekplaten.
49 16 11
ONDERSTEUNINGSCONSTRUCTIE LEIDINGWERK 01 Voor leidingen tot ø 48,3 mm uitw. moet een UNP 100 of een railconstruktie STS 100 met glijmoer worden toegepast. 02 Voor leidingstraten met één of meer leidingen > ø 48,3 mm uitw. moet de ondersteuningsconstructie worden vervaardigd uit UNP 160 en via een bevestigingsstrip worden vastgezet. 03 Ankers voor de ondersteuningsconstructies moeten minimaal zijn M16x190 en thermisch worden verzinkt.
49 16 12
SLANGEN 01 Slangen moeten voorzien zijn van RVS AISI-316 koppelingen, slangpilaren en flenzen. Tenzij anders vermeld, moet de materiaalkwaliteit van alle toegepaste bevestigingsmiddelen voor slangen, zoals bouten, moeren en sluitringen minimaal van het materiaal RVS-A4-70 volgens DIN ISO 3506 of gelijkwaardig zijn.
49 16 13
HYDRAULISCHE OLIE 01 De toe te passen olie moet bij +40 gr.C een viscositeit bezitten van 22 gr cSt en van het type Texaco Rando HD-Z of gelijkwaardig zijn.
49 16 15
OLIERESERVOIR 01 Het oliereservoir: RVS, AISI 316 L Alle aan het reservoir te lassen onderdelen moeten van het zelfde materiaal zijn. Eventueel te bevestigen stalen onderdelen moeten geisoleerd worden gemonteerd met RVS bevestigingsmiddelen kwal. A4.
Bladnr. 185
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 16 16
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AFSLUITERS 01 Afsluiters moeten zijn van het type kogelkraan. De kogel moet zijn hardverchroomd. De zitting moet zo geconstrueerd zijn, dat verkleven wordt voorkomen.
49 16 18
MEETPUNTEN 01 Meetpunten en meetkoppelingen moeten zijn van het type Minimess en uitgevoerd worden in RVS met een G1/4" aansluiting en met kap.
49 16 21
ELEKTRISCHE COMPONENTEN 01 Beschermingsgraad IP 54. 02 De eindschakelaars moeten van voldoen aan navolgende specificaties : - Uitvoering IP 65; - Veiligheidscontacten SIL3; - Mechanisch gedwongen verbreekcontact; - Levensduur 106 schakelingen; - Omgevingstemperatuur -30 tot +85 ºC; - Contactbelasting AC1 en DC1 2A; - Bedrijfsspanning 230VAC en 110VDC; - Hardvergulding met een laagdikte van 5µm. 03 Alleen electronische schakelaars met een contact en een analoge uitgang zijn toegestaan en het fabrikaat is ter acceptatie van de directie. 04 Motor-pomp koppelingen: De flexible koppeling tussen de elektromotor en de pomp moet van doorslagvaste uitvoering zijn. In het lantaarnstuk moet een inspectie mogelijkheid aangebracht worden. 05 Kabels moeten oliebestendig zijn.
49 17
MEET- EN VERREKENMETHODEN
49 17 01
ALGEMEEN 01 Praktijkproeven moeten worden uitgevoerd om de veilige werking van de bewegingswerken, of onderdelen daarvan, aan te tonen. De FAT en SAT worden in bijzijn van de directie afgenomen. 02 Alle beproevingen moeten door de aannemer in rapporten worden vastgelegd. 03 De volgende beproevingen dienen in de fabriek te worden afgehandeld: - de cilinders; - de pompen; - alle kleppen; - een hydraulische eenheid in samenwerking met de elektronische besturing en de bijbehorende cilinder(s)/hydromotor(en); - het pompaggregaat ; - functionele controle alle onderdelen; - controle op afwerking. 04 De volgende beproevingen dienen op de bouwplaats te worden afgehandeld: - spoelen; - olie bemonsteren; - noodstopproef; - functionele proeven; - beproeving van de beveiligingen; - vooroplegdruk. 05 De volgende beproevingen dienen tijdens het in bedrijf stellen van de installatie te worden afgehandeld: - juist functioneren van de installatie; - installatie beproeven voor zowel normaal bedrijf als voor het noodbedrijf en het noodstoppen; - de volledige cyclus doorlopen in beide richtingen; - olie bemonsteren. 06 Proefdruk van het hydraulisch systeem inclusief de hydraulische cilinder moet 35 Mpa zijn, waarbij
Bladnr. 186
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
bij de cilinder(s) de druk niet meer mag afnemen dan 2 bar in 15 minuten. 49 17 02
BEPROEVING IN FABRIEK 01 De stangbedekkingen moeten gekeurd worden volgens de eisen zoals beschreven in de NBD 10300. 02 De hydraulische cilinder voor het bewegingswerk dient te worden beproefd op wrijving en lekkage. De toegestane lek langs de zuiger mag niet meer bedragen dan 200mm3/min bij een drukverschil van 2,5 bar (dit is maximaal 3cc/15min). De hydraulische cilinder moet worden afgeperst op de proefdruk volgens artikel 49.17.01 lid 06. De maximum wrijvingskracht mag niet meer bedragen dan 10% van de wrijvingsloze zuigerkracht bij een druk van 15 Mpa aan één zijde bij een zuigersnelheid van 20 tot 30 mm/s. Tijdens deze proeven mag er geen druppelvorming of andere uitwendige lek worden geconstateerd. 03 Elke pomp moet zijn afgeperst op proefdruk volgens artikel 49.17.01 lid 06. Elke pomp moet bij inbedrijfstelling van de installatie minimaal 5 uur onder de normale bedrijfsdruk hebben gefunctioneerd voorafgaande aan de algehele systeembeproevingen. 04 Elke klep moet worden afgeperst op proefdruk volgens artikel 49.17.01 lid 06. Het systeem tussen pomp(en) en kleppenblok(ken) moet gedurende 15 minuten worden afgeperst volgens artikel 49.17.01 lid 06. Lekkages moeten worden verholpen waarna de proef herhaald moet worden. Maximale drukval in een stuurklep mag maximaal 1,5% bedragen bij de toegepaste volumestroom en gem. omgevingstemperatuur van 10ºC. Bij drukfluctuaties moet een vertraagde sturing worden toegepast. 05 De aannemer draagt zorg voor het opstellen, leveren en uitvoeren van testprogramma en een testprotocol (F.A.T.-protocol) voor het in de fabriek beproeven van de hydraulische installatie in combinatie met de elektrische besturing. Een hydraulische eenheid in samenwerking met de elektronische besturing en de bijbehorende cilinder moet worden opgesteld conform de bedrijfsstand teneinde de bedrijfssituatie te kunnen simuleren. Hieronder moet worden verstaan: a. het bewegen van de brug onder normale en buitengewone belasting; b. het vasthouden van de brug in de geopende stand; c. de belastingen moeten worden opgewekt in de proefopstelling, teneinde de bedrijfssituatie te kunnen simuleren; d. alle schakelfuncties moeten worden getest; e. het doorlopen van de slag met kruipsnelheid. Het testprogramma dient als afnamecriterium voor het hydraulisch/elektrisch systeem (af fabriek). 06 Stick-slip situaties moeten tijdens de beproeving worden opgezocht, bij lage snelheid en onder hoge druk in aanwezigheid en ter acceptatie van de directie. 07 Voordat het aggregaat voor beproeving wordt aangeboden moet dit door de aannemer in de fabriek zijn voorbeproefd. 08 De volgende zaken moeten in de fabriek worden gecontroleerd: - Functionele controle van de aangebrachte bekabeling; - Functionele controle van de werking van alle komponenten; - Afpersen van het aggregaat gedurende 15 min. volgens artikel 49.17.01 lid 06, zowel de hogeals lage-drukzijde; - Functionele controle van de voorgeschreven instellingen; - Funtionele controle op de werking van het systeem, een en ander conform het hydraulisch schema; - Controle op afwerking. 09 Na beproeving van het aggregaat moeten alle beschadigingen worden bijgewerkt. 10 Vóór verzending naar de bouwplaats moet het aggregaat voor een eindkeuring worden aangeboden aan de directie. 11 Na het beproeven van de cilinder, dient de zuigerstang geheel ingeschoven te worden en de
Bladnr. 187
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
aansluiting worden afgedicht met blindflenzen, zodat de cilinder gevuld blijft met de voorgeschreven hydraulische olie. De zuigerstangkop en schanierpunten moeten zodanig worden verpakt, dat er géén beschadiging kan ontstaan tijdens het transport, opslag en montage. 49 17 03
BEPROEVING OP BOUWPLAATS 01 Na controle op een juiste elektrische aansluiting kan onbelast worden gestart waarna de installatie moet worden ontlucht. Na op druk brengen moet worden gecontroleerd op lekkages, welke moeten worden verholpen. Vervolgens moet gecontroleerd worden op het juist functioneren van de installatie. 02 Nadat de brug met bewegingswerk en elektrische installatie geheel bedrijfsvaardig zijn opgesteld, moeten deze door de aannemer worden beproefd voor zowel normaal bedrijf als voor het noodbedrijf en het noodstoppen. Tijdens beproeven moeten de drukken en het debiet worden gemeten m.b.v. schrijvende meters. 03 Het bewegingswerk moet de volledige cyclus doorlopen in beide richtingen. Aantal cycli en frequentie wordt door de directie bepaald, afhankelijk van de bevindingen. De cycli kunnen ook met onderbrekingen worden uitgevoerd, een en ander te bepalen door de directie. 04 Bij alle bedrijfssituaties mag geen 'stick-slip' noch overstorten optreden. 05 Nadat de beproeving naar tevredenheid is afgerond, moet de olie opnieuw bemonsterd worden ten behoeve van de vaststelling van de reinheidsklasse volgens ISO/DIS 4406. Vervolgens moeten alle filters vernieuwd worden, inclusief het beluchtingsfilter. 07 Noodstopproef : De aannemer dient beproeving uit te voeren waarbij in de volgende (combinatie van) omstandigheden de noodstopinrichting wordt aangesproken: - Bij maximale snelheid; - Zowel in richting openen als in richting sluiten; - Vanaf elke bedieningsplaats en/of positie waar de noodstopinrichting kan worden bekrachtigd. 10 Functionele proeven : Door de aannemer moeten Functionele proeven worden uitgevoerd om aan te tonen dat: - De brug gelijkmatig beweegt; - Alle veiligheidsvoorzieningen goed werken; - Maximale snelheden niet worden overschreden. Tijdens de brugcycli moet het snelheid-tijd diagram zowel digitaal, met een meetfrequentie van max. 1ms, als door middel van een schrijvende meter worden vastgelegd. 11 Beproeving van de beveiligingen : De volgende beveiligingen moeten door de aannemer functioneel worden beproefd: - Detectie aanvang retarderen; - Detectie bereiken noodeindstand; - Detectie brug gesloten; - Detectie afsluitbomen dicht; - Detectie verkeerssignalering. 12 Meting van het geluidsniveau.door middel van controlemetingen volgens DIN 45635 deel 1. 13 De vooroplegdruk van het val dient 70 kN te bedragen, gelijkmatig verdeeld over beide oplegpunten en dient door de aannemer middels een oplegdrukmeting te worden aangetoond. De ballast dient overeenkomstig de gestelde criteria in 43.03.07 lid 07 te worden aangebracht.
Bladnr. 188
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 17 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
IN BEDRIJFSTELLING 01 Betreft: Het opstellen, leveren en uitvoeren van een in bedrijfstellingsprogramma en een inbedrijfsstellingsprotocol (I.B.S.-protocol) t.b.v. het op de bouwplaats proefdraaien en in bedrijf stellen van de brug met inbegrip van alle onderdelen van de staalconstructie, de hydraulische installatie, de elektrische installatie de afsluitboomkasten incl. de afsluitbomen, landverkeersseinen, scheepvaartseinen in hun onderlinge samenhang. 02 Tijdens het doorlopen van de diverse brugcycli moeten de uitgangssignalen van de veiligheids PLC, de in-/uitgangssignalen van de stuurkaart(en) van de hydraulische installatie en de drukken aan bodem- en stangzijden van de cilinder gemeten worden door de aannemer. Meting uit te voeren met een digitale meetapparatuur, waarbij de resultaten, op lokatie en in de rapportage, in 1 grafiek afgedrukt moeten worden. Meetsnelheid/-interval minimaal 1 ms.
49 17 05
OLIE ANALYSE 01 Nemen van oliemonsters: De monstername dient uitgevoerd te worden volgens NEN-ISO 4021. Als monsternamepotjes dienen de potjes van Filtrex te worden toegepast. 02 Analyse van de monsters bij Filtrex Services Oliemonsters dienen door de aannemer te worden opgestuurd naar : Filtrex Services Kenauweg 21 2331BA, Leiden Tel.: 071 52 88 6 88 Analyse van monsters dient plaats te vinden op basis van de volgende analyses: - Reinheidsklasse volgens ISO 4406; - Deeltjes indentificatie d.m.v. deeltjestelling; - Viscositeit bij 40 ºC; - Watergehalte; - Zuurgetal; - Chemische conditie. Rapportage van de analyses van de oliemonsters middels een VISI bericht indienen bij de directie.
49 31
BEGRIPPEN
49 31 01
ALGEMEEN 01 De machine onderdelen van de brug bestaan uit: draaipunten brug; draaipunten bewegingswerk. 02 Een draaipunt bestaat in hoofdonderdelen uit: assen; lagers; lagerhuis; deksels; afdichtingen; bussen. 03 De eisen aan de machine onderdelen zijn verwoord in de onderstaande bepalingen.
49 32
EISEN EN UITVOERING
49 32 01
ALGEMEEN 01 Voor de eisen aan het laswerk, de aanhaalmomenten van bevestigingsmiddelen en de ondergietingen zie hoofdstuk 43 van deel 3 van de Standaard 2010 en dit bestek.
Bladnr. 189
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 32 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GIET EN SMEEDSTALEN ONDERDELEN 01 Gietstalen onderdelen moeten door de aannemer UT en MT te worden onderzocht volgens het bepaalde in DIN 1690 Teil 2, Gütestufe 2. De te onderzoeken plaatsen en aantallen worden vastgesteld in overleg met de directie. 02 Herstellingen van gietfouten (zoals slinkholten, poreuze gedeelten, scheuren en oppervlaktefouten) behoeven de schriftelijke goedkeuring van de directie. Daartoe moet een voorstelrapport worden ingediend waarin zijn opgenomen NDO-rapport met positie/locatie, afmeting en aard van de fout, LMB, LMK, lasserskwalificatie en gloeiplan. Na de herstelling dient door de aannemer een rapportage te worden ingediend met datum reparatie, gebruikte lasprocedure(s), laselektrode, NDO-rapport en gloeiattest. 03 Smeedstalen onderdelen moeten na het voorbewerken door de aannemer UT worden onderzocht volgens het bepaalde in SEP 1921, Prüfgruppe 3, Grössenklasse D, Haufigkeitsklasse e. De toelaatbare fouten gelden voor smeedstukken per smeedstuk, voor transmissieassen per strekkende meter. 04 Smeedstalen onderdelen moeten na het voorbewerken door de aannemer MT worden onderzocht ter plaatse van overgangen van asdiameters en overgangen van diktes op scheuren volgens het bepaalde in ASTM A275/A275M en ASTM E709. De gevonden fouten zijn ter beoordeling van de directie. 05 Herstellingen van smeedfouten behoeven de schriftelijke goedkeuring van de directie.
49 32 03
INBOUWVOORSCHRIFTEN 01 De aannemer dient de inbouwvoorschriften, zoals bijvoorbeeld maat- vorm en plaatstoleranties alsmede de voorgeschreven oppervlakteruwheden / - behandelingen, van de fabrikant van de handelsproducten, zoals bijvoorbeeld van o-ringen, oliekeerringen en glij- / wentellagers, geheel te volgen. 02 De aannemer dient de inbouwvoorschriften zoals in Lid 01 omschreven te vermelden op de detailen werkplaatstekeningen. 03 In aanvulling op Lid 01 dienen bij kogelgewrichtslagers van het merk SKF de volgende toleranties te worden gehanteerd: Draaipunten van een val en/of balans(priem): astolerantie huistolerantie "vast" lager k6 H7 "los" lager g6 (das < 180mm) H7 Draaipunten van een hangstang: astolerantie "vast" lager j6 "los" lager j6
huistolerantie H7 H7
Draaipunten van een hydraulische cilinder: astolerantie "vast" lager j6 "los" lager j6
huistolerantie H7 H7
04 In aanvulling op Lid 01 dient bij kogelgewrichtslagers van het merk SKF de buitenring (in axiale richting) steeds positief te zijn opgesloten (aantoonbaar door middel van de gebezigde toleranties op de detail- en werkplaatstekeningen alsmede een meetrapport van de vervaardigde stukken). 05 In aanvulling op Lid 01 dient bij kogelgewrichtslagers van het merk SKF of de hardheid van het asgedeelte waarop het lager wordt gemonteerd ten minste 45 HRc te bedragen of er dient een hardverschroomde as te worden toegepast (laagdikte ten minste 100 m). 06 In aanvulling op Lid 01 dienen bij kogelgewrichtslagers van het merk INA / FAG de volgende toleranties te worden gehanteerd: Draaipunten van een hangstang:
Bladnr. 190
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
astolerantie "vast" lager j6 "los" lager j6
huistolerantie K7 K7
07 In aanvulling op Lid 01 dient bij kogelgewrichtslagers van het merk INA / FAG zowel de binnen als de buitenring (in axiale richting) steeds positief te zijn opgesloten (aantoonbaar door middel van de gebezigde toleranties op de detail- en werkplaatstekeningen alsmede een meetrapport van de vervaardigde stukken). 08 De (tegen)loopvlakken van oliekeerringen dienen te worden hardverchroomd met een laagdikte van ten minste 100 m. 09 Bij as/naafverbindingen dienen de volgende (maat)toleranties te worden toegepast: as/naafverbindingen bij draaipunten van het val: as/naafverbindingen bij draaipunten van de balans: as/naafverbindingen bij draaipunten van hangstangen: as/naafverbindingen bij draaipunten van hydraulische cilinders: 49 33
INFORMATIE- OVERDRACHT
49 33 02
WERKPLAN
H7/k6 H7/n6 H7/j6 H7/j6
01 Van de aannemer wordt een gedetailleerd werkplan verlangd, als bedoeld in paragraaf 26 van de U.A.V. 1989. 02 Tot het in lid 01 bedoelde werkplan behoren minimaal de volgende deelwerkplannen: - een matenplan, inclusief: - een meetprocedure; - een conserveringsplan, inclusief: - een uitvoeringsplan conservering; - een kwaliteitsregistratieboek; - een fabricageplan, inclusief: - een assemblageplan; - een lasplan; - een mechanisch bewerkingsplan; - een assemblageplan; - een (de)montageplan, inclusief: - een transportplan; - een installatieplan. 49 33 03
EISEN DEELWERKPLANNEN 01 Het matenplan moet minimaal bevatten: - een opgave van de onderdelen die afhankelijk zijn van de maatvoering van de bestaande constructie; - alle relevante maten, afmetingen en vormen van de te maken onderdelen en de samenstelling van de machine onderdelen in de diverse fabricage-, assemblage- en montagestadia; Hieronder valt o.a. de vrije ruimte voor bereikbaarheid van componenten. - de toelaatbare maat- en vormafwijkingen van de te maken onderdelen en de samenstelling van de machineonderdelen in de diverse fabricage-, assemblage- en montagestadia; - de eventueel te nemen corrigerende maatregelen; - een controleplan maatvoering met bijbehorende blanco meetrapporten; - een meetprocedure. (a) De meetprocedure moet minimaal bevatten: - wanneer welke onderdelen, met welke middelen en op welke wijze worden gemeten; - de wijze waarop de meetresultaten worden verwerkt; - een werkinstructie. 02 Het fabricageplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde planning ten behoeve van de fabricage van de machine onderdelen; - een opgave van de onderdelen die op een andere locatie worden vervaardigd (zowel lassen, mechanisch bewerken, conserveren als leveringen derden); - een assemblageplan; - een lasplan; - een mechanisch bewerkingsplan. - een beschrijving van de activiteiten met betrekking tot (de)montage en uitlijning van de machine onderdelen;
Bladnr. 191
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
-
de wijze van (de)monteren en uitlijnen van de machine onderdelen, met de benodigde tekeningen en berekeningen; een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee de werkzaamheden worden uitgevoerd.
(a) Het assemblageplan moet minimaal bevatten: - de methode van aanbouwen; - de aanbouwvolgorde; - een opgave van de voor de assemblage benodigde materialen en (hulp)middelen. (b) Het lasplan moet minimaal bevatten: - de toe te passen lasprocessen; - de toe te passen lastoevoegmaterialen; - de bij de lastoevoegmaterialen behorende productspecificaties; - de lasvolgordes; - de LMB's en LMK's; - het bepaalde in artikel 7.2 van de ENV 1090-1. (c) Het mechanisch bewerkingsplan moet minimaal bevatten: - een opgave van de onderdelen die mechanisch worden bewerkt; - een opgave in welk stadium van de productie en op welke locatie de onderdelen mechanisch worden bewerkt; - de bewerkingsmethoden; - de bewerkingsvolgorde; - een opgave van de voor de mechanische bewerkingen benodigde materialen en (hulp)middelen; - een beschrijving van de maatregelen die worden genomen om binnen de toelaatbare maaten vormafwijkingen te blijven. 03 Het (de)montageplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde (de)montageplanning; - de wijze van (de)montage, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee de (de)montage wordt uitgevoerd, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een opgave van de grootte en het gewicht van de op de (de)montage aan en/of af te voeren delen; - het bepaalde in artikel 9.3 van de ENV 1090-1; - een transportplan; - een evenwichtsplan (de)montage. (a) Het transportplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde transportplanning; - de wijze van transport, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee het transport wordt uitgevoerd; - de wijze van laden en lossen. 04 Het installatieplan moet minimaal bevatten: - een gedetailleerde installatieplanning; - de wijze van installeren, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - een beschrijving van het materieel en van de hulpconstructies waarmee de installatie wordt uitgevoerd, toegelicht met de benodigde tekeningen en berekeningen; - de fasering en de te treffen tijdelijke voorzieningen; - de te verrichten civiel-technische werkzaamheden.
Bladnr. 192
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 33 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
TEKENINGEN 01 Naast de voor de werkplannen benodigde tekeningen moeten ook alle andere benodigde tekeningen voor het te maken werk door de aannemer worden vervaardigd. Dit betekent dat minimaal de volgende tekeningen door de aannemer worden vervaardigd en geleverd: -
werktekeningen; lastekeningen; tekeningen van hulpmaterialen en montageverbanden; tekeningen ten behoeve van het transport inclusief hijsvoorzieningen; tekeningen ten behoeve van de (de)montage inclusief montage voorzieningen; lay-out tekening van de draaipunten.
03 Het tekeningenpakket moet minimaal bestaan uit; a. tekeningenlijst waarop alle tekeningen met nummer en omschrijving zijn vermeld; b. overzichttekeningen van de machine onderdelen; c. mechanische schema's met stuklijsten en bijbehorende documentatie; d. maatschetsen in voorschriften van de toegepaste componenten / onderdelen. 04 Op tekeningen / stuklijsten moet door de aannemer worden vermeld: a. alle voor het onderhoud van belang zijnde afstelgegevens; b. de grootte van alle componenten, door middel van stuklijst; c. van de componenten de pos. nummers, overeenkomend met de stuklijst; d. de toe te passen smeermiddelen; 06 Voor specificatie m.b.t. tekenwerk en revisietekeningen geldt het gestelde in de artikelen 01.23, 01.28 en 24.31 t/m 24.35 van dit bestek. 49 33 06
KEURINGEN EN KEURINGSDOCUMENTEN 01 De resultaten van alle beproevingen van de toe te leveren onderdelen, dienen door de aannemer schriftelijk te worden vastgelegd in een keuringsrappport. 02 Alle materialen dienen door de aannemer gekeurd te worden overeenkomstig de desbetreffende norm. Het keuringsdocument moet overeenkomstig 3.1 volgens NEN-EN 10204 zijn, waarin minimaal de volgende gegevens zijn vermeld: - naam producent; - materiaalkwaliteit met vermelding van productnorm en/of kwaliteitsnorm; - materiaalafmetingen; - charge nummer; - chemische samenstelling; - mechanische eigenschappen; - uitgevoerde warmtebehandeling; - resultaten van bijzondere dan wel aanvullende beproevingen voor zover vereist volgens de norm of bestelling; - eventuele corrosiewerende behandeling; - voor keuring verantwoordelijke instantie. 03 De vervaardiging en de beproeving van proefstukken dienen te geschieden overeenkomstig de desbetreffende norm. De keuringshandelingen moeten geschieden door een onafhankelijke, gekwalificeerde dienst en/of persoon welke de goedkeuring van de directie behoeft.
49 33 08
EINDDOCUMENTATIE 01 Einddocumentatie: TCD conform de Machinerichtlijn (CE- markering) voor de gehele installatie; revisietekeningen (as built); berekeningen (as built); materiaalcertificaten; keuringsrapporten do; keuringsrapporten ndo; meetrapporten fabricage; meetrapporten montage; controleplan maatvoering; 02 De einddocumentatie moet door de aannemer worden geleverd in viervoud op A4 formaat en in tweevoud op CD in pdf-formaat.
Bladnr. 193
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
49 36
BOUWSTOFFEN
49 36 01
ALGEMEEN 01 Alle platen, platstaal, profielen en pijpen voor zover op de bestekstekeningen niet anders is vermeld: S355J2+N vlgs. NEN-EN 10025. Voor wat betreft de chemische samenstelling moet het bovengenoemde materiaal voldoen aan het volgende: - Ce mag maximaal 0,41 bedragen met als definitie: CE = C + Mn/6 + (Cr+Mo+V)/5 + (Cu+Ni)/15 + Si/24; - het zwavelgehalte is gelijk of kleiner dan 0,007 %. Tevens moet de aannemer rekening houden met de eisen zoals die gesteld worden aan materialen voor onderdelen die thermisch verzinkt moeten worden (NEN-EN 10025 optie 11). 02 Veredelstaal: De materiaalkwaliteit van veredelstaal met een diameter <= 250 mm moet zijn - tenzij anders vermeld - 2C35 volgens NEN-EN 10083-1, e.e.a. zoals op de desbetreffende bestekstekeningen is aangegeven. Dit materiaal moet worden geleverd in veredelde toestand. 03 Smeedstaal: De materiaalkwaliteit van smeedstaal met een diameter <= 250 mm moet zijn 2C45 resp. 34CrNiMo6 volgens NEN-EN 10083-1, e.e.a. zoals op de desbetreffende bestekstekeningen is aangegeven. Dit materiaal moet worden gesmeed en worden geleverd in veredelde toestand. De korrelgrootte moet zijn nummer 6 of hoger volgens ASTM 112. 04 Smeedstaal:. De materiaalkwaliteit van smeedstaal met een diameter > 250 mm moet zijn Ck35, Ck45 resp. 34CrNiMo6 volgens SEW 550, e.e.a. zoals op de desbetreffende bestekstekeningen is aangegeven. Dit materiaal moet worden gesmeed en worden geleverd in veredelde toestand. De korrelgrootte moet zijn nummer 6 of hoger volgens ASTM 112. 05 Lasbaar smeedstaal: De materiaalkwaliteit van smeedstaal waaraan moet worden gelast, moet zijn - tenzij anders vermeld - Fe 510 D volgens de VVSB-1977 (NEN 2008). Dit materiaal moet worden gesmeed, vervolgens verwerkt in de desbetreffende lasconstructie en tenslotte worden geleverd in normaalgegloeide toestand. 06 Gietstaal: De materiaalkwaliteit van gietstaal moet zijn - tenzij anders vermeld - GS52c volgens DIN 1681 met de volgende aanvullende bepalingen: - Re minimaal 355 N/mm2; - Rm minimaal 520 N/mm2; - Rek bij breuk minimaal 20% (lo=5d0); - Kerfslagwaarde minimaal 27 J bij -20ºC; - Ceq. maximaal 0,44; - Gütestufe 2 volgens DIN 1690; - Maattoleranties volgens DIN 1680 en DIN 1683. Voor de nauwkeurigheidsgraad van gietstukken is van toepassing tolerantieklasse DIN 1683 GTB-18. 09 Gewalst staal t.b.v. assen in het bewegingswerk mag alleen worden toegepast voor assen tot een diameter van maximaal 160 mm en waaraan niet hoeft te worden gelast. Gewalst staal voor onderdelen van het bewegingswerk moet voldoen aan de eisen volgens NEN-EN 10083. Het gerede product dient in veredelde (+QT) toestand geleverd te worden. Ongelegeerde staalsoorten moeten ten minste van een kwaliteit 2C zijn en mogen ook in normaalgegloeide toestand worden toegepast. De korrelgrootte van gewalst staal voor onderdelen van het bewegingswerk dient nummer 6 of hoger te zijn volgens ASTME 112. Assen in het bewegingswerk met een diameter groter dan 160 mm dienen te worden vervaardigd uit smeedstaal.
Bladnr. 194
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
49 36 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BEVESTIGINGSMIDDELEN 01 Voor zover op de bestekstekeningen niet anders is vermeld, moeten alle bevestigingsmiddelen van dehierna genoemde kwaliteit zijn: a. alle bevestigingsmiddelen gelijk of kleiner dan M12: rvs A4-70; b. alle bevestigingsmiddelen groter dan M12: • zeskantbouten kwal. 8.8-DIN 931; • zeskanttapbouten kwal. 8.8-DIN 933; • zeskantmoeren kwal. 8-DIN 934; • bijbehorende onderlegringen kwal. St.-type B-DIN 125; • voorspanbouten kwal. 10.9-DIN 6914; • bijbehorende zeskantmoeren kwal. 10.-DIN 6915; • bijbehorende onderlegringen kwal. St.-DIN 6916.
Bladnr. 195
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
51
GROENVOORZIENINGEN
51 01
BEGRIPPEN - GROENVOORZIENINGEN (GV)
51 01 01
ALGEMEEN (GV) 06 In verband met verwerking kunnen grondsoorten worden aangeduid als bedoeld in artikel 24.01.02 van de Standaard 2010.
51 02
EISEN EN UITVOERING (GV)
51 02 03
STANDPLAATS BOMEN IN VERHARDING VERBETEREN MET BOMENZAND (GV) 11 Ophogingen en/of aanvullingen bij te handhaven bomen tot 1 meter buiten de kroonprojectie uitvoeren met afdekzand ("zoet" zand) als bedoeld in artikel 01.18.01 lid 10. Dit afdekzand dient, voor zover het door de aannemer wordt geleverd, te voldoen aan de bepalingen als gesteld voor afdekzand in paragraaf 51.06.11van dit bestek. Als in het bestek zo wordt bepaald of na goedkeuring van de directie kan hiervoor ook uit het werk vrijkomend zand worden gebruikt. 12 De diepte van het plantgat moet minimaal 50 cm zijn. Indien dit niet mogelijk is dient dit gemeld te worden bij de directie. De onderkant van het boomgat mag nooit dieper gelegen zijn dan 0,15 m boven het hoogste grondwaterpeil. 13 Bij aanvulling en ophoging gelden ter plekke van boomspiegels inclusief ventilatiestroken de volgende eisen: ______________________________________________________ | Bepaling verdichting van grond t.p.v. boomspiegels inclusief | | ventilatiestrook. | |_____________________________________________________ | | | indringingsweerstand in N/mm2 = MPa | | diepte |________________________________________ | | in meters | ten minste | ten hoogste | |____________ |__________________ |____________________ | | 0,00 | 0,0 | 1,5 | | 0,10 | 1,2 | 1,5 | | 0,15 | 1,2 | 1,5 | | 0,60 | 1,2 | 1,5 | | 0,80 | 1,2 | 1,5 | |____________ |_________________ |____________________ | Ter plekke van overige verharding zoals doorgaande trottoirs, parkeerhavens, rijbanen en dergelijke de daarvoor geldende eisen.
51 02 08
GRASZODEN (GV) 06 Bij het aanbrengen van graszoden dient de eerste zode nauwkeurig op zijn plaats aangebracht te worden en op zijn plek gehouden te worden. Alle volgende graszoden dienen tijdens het leggen in langsrichting nauwsluitend aan de voorgaande zoden te worden aangebracht. 07 In de dwarsrichting moeten de einden van de aansluitende rolzoden of slabs elkaar 0,10 meter overlappen. Als de zoden of slabs zijn aangebracht dienen de overlappende delen doorgeneden te worden zodat een nauwsluitende naad onstaat. De restanden dienen afgevoerd te worden.
51 02 12
PLANTVERBAND EN AFSTANDEN (GV) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 51.02.12 lid 01 van de Standaard 2010 bij schuine lopende vakken de buitenste drie rijen evenwijdig aan de rand planten. 02 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.12 lid 02 van de Standaard 2010 bedraagt voor beplanting, behoudens bosplantsoen, voor zover dat niet in het bestek is aangegeven, de afstand tussen de buitenste rij en de rand van het in te planten perceel de helft van de voorgeschreven afstand tussen de rijen. Voor bosplantsoen geldt het gestelde in artikel 51.02.12 van de Standaard 2010.
51 02 13
PLANTGATEN EN PLANTSLEUVEN (GV) 05 De bodem van plantgaten en plantsleuven dient tot een diepte van 0,25 m losgespit te worden.
Bladnr. 196
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 02 15
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AANBRENGEN BEPLANTING (GV) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.15 lid 01 van de Standaard 2010, plantmateriaal, behoudens kruidachtige gewassen, waterplanten, bol- en knolgewassen en containerplanten, voor zover in het bestek niet anders is bepaald, verwerken in de na volgende perioden: - Bomen: • zonder kluit 15 november tot 15 maart; • met kluit 1 november tot 15 april; - Spillen en veren: • zonder kluit 15 november tot 15 maart; • met kluit 1 november tot 15 april; - Bosplantsoen: • plantsoen 15 november tot 15 maart; - Heesters / Sierplantsoen: • zonder kluit 15 november tot 15 maart; • met kluit 1 november tot 15 april; - Bol- en knolgewassen: • voorjaarsbloeiers 15 september tot 1 januari; • zomer- en najaarsbloeiers 15 maart tot 1 juni. Voor kruidachtige gewassen, waterplanten, bol- en knolgewassen en containerplanten geldt het gestelde in artikel 51.02.15 lid 01 van de Standaard 2010. 11 Machinaal planten van bol- en knolgewassen is toegestaan met uitzondering van: - zone van 1,0 m vanaf paden; - zone van 1,0 m rondom obstakels en straatmeubilair; - zone onder de kroonprojectie van bomen; - bestaande beplanting. 12 Machinaal planten van bol- en knolgewassen bij pas aangelegd gazon in overleg met de directie. 13 Plantmateriaal, behoudens containerplanten, dat in verband met het inboeten moet worden aangebracht, moet na 15 november en voor 15 december worden verwerkt. Oeverplanten, bollen, knollen en containermateriaal in overleg met de directie verwerken.
51 02 16
BOOMPALEN EN BOOMBANDEN (GV) 03 De richting van de boompaal ten opzichte van de te planten boom, zoals bedoeld in artikel 51.02.16 lid 03 van de Standaard 2010, is noordoost-zuidwest. 05 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.16 lid 05 van de Standaard 2010 moet de vrije ruimte tussen de boompaal(-palen) en de stamvoet, voor zover niet nader beschreven, 0.15 m zijn. Voor bomen groter dan 16/18 geldt een grotere maat afhankelijk van de kluit.
51 02 18
TIJDSCHEMA UIT TE VOEREN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN (GV) 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.18 lid 01 van de Standaard 2010 worden, voor zover in het bestek niet anders vermeld, de perioden, respectievelijk de tijdstippen van aanleg, de onderhoudstermijn en de werkzaamheden in de nazorgperiode in overleg met de directie vastgesteld.
51 02 20
MAAIEN (GV) 05 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.20 lid 05 van de Standaard 2010 dienen de maaibeurten te worden uitgevoerd op aanwijzing van de directie. Het is aan de directie voorbehouden te bepalen wanneer een volledige maaibeurt plaats dient te vinden waarbij dan de obstakels dienen te worden bijgemaaid. 08 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.20 lid 08 van de Standaard 2010 worden de maaifrequentie en de volgorde uitgevoerd in opdracht van de directie. 10 In afwijking van het bepaalde in artikel 51.02.20 lid 10 van de Standaard 2010 dient maaisel, indien mogelijk, te worden gebundeld en binnen 48 uur te worden afgevoerd. Indien een dag voor zonen/of feestdagen gemaaid wordt dient het gras direct te worden afgevoerd. 14 Per maaibeurt dienen alle harde kanten en zachte kanten op een zodanige wijze worden meegenomen, dat geen staande graskanten overblijven. 15 Spoorvorming in te maaien objecten en mechanische beschadiging van de grasmat door materieel dient te worden voorkomen.
Bladnr. 197
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 02 22
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
EISEN GESTELD AAN HET RESULTAAT BIJ ONKRUIDBEHEERSING IN BEPLANTING (GV) 08 Indien voor de onkruidbestrijding het aantal keren per jaar is aangegeven, de bewerking zodanig uitvoeren dat alle onkruid afsterft. 09 Indien vijf dagen na de in lid 01 bedoelde werkzaamheden blijkt dat niet alle onkruid is afgestorven, de bewerkingen zoveel als nodig herhalen tot dit wel het geval is. Deze werkzaamheden worden niet verrekend.
51 02 39
BOOMKORVEN (GV) 01 De richting van de boomkorf ten opzichte van te planten of bestaande bomen dient evenwijdig aan de boompalen te zijn. Boomkorven dienen tussen de boompalen te worden geplaatst. 02 De vrije ruimte van onderzijde boomkorf tot bestaand maaiveld dient 0,20 meter te zijn. 03 De vrije ruimte tussen boomkorf en de stam van de boom dient overal gelijk te zijn.
51 02 40
MAAIEN, EXTENSIEVE GRASVELDEN (GV) 01 In het kader van de flora- en faunawet wordt het gebruik van een zogenaamde 'wildredder' verlangd, op vlakke en met een talud tot 1 : 3, extensieve grasvelden met een maaifrequentie van 4 keer per jaar of minder. 02 Extensieve grasvelden met een maaifrequentie van 1 of 2 keer per jaar mogen niet worden geklepeld, het maaisel mag niet worden gekneusd. 03 Grote oppervlakken met een maaifrequentie van 1 of 2 keer per jaar dienen op aanwijzing van de directie van binnen naar buiten gemaaid te worden. Op aanwijzen van de directie wordt de maaihoogte vastgesteld. 04 Langs watergangen dient rekening te worden gehouden met te handhaven oevervegetatie. Aanwijzingen door de directie hieromtrent dienen te worden gevolgd. 05 Voornoemde maatregelen geven geen ontheffing van de wettelijk geldende bepalingen.
51 02 41
WATER GEVEN (GV) 01 Het benodigde water kan onttrokken worden aan de in de omgeving liggende open watergangen, niet zijnde brak water, of aan de drinkwaterinstallatie. In het laatste geval dient de aannemer te voldoen aan de eisen gesteld bij Evides Waterbedrijf. 02 De kosten voor het verkrijgen van water als bedoeld in lid 01 en de daaruit voortkomende verplichtingen komen voor rekening van de aannemer.
51 02 42
INSPORINGSDIEPTE VAN MATERIEEL (GV) 01 De insporingsdiepte van materieel mag ten hoogste 5 mm bedragen.
51 02 43
ZAAIEN EN GRASZODEN - ROLZODEN - BIG SLABS (GV) 01 De dikte van aan te brengen graszoden, grasrollen en dergelijke dient gelijkmatig te zijn. 02 Bij het aanbrengen van graszoden zorg dragen voor een goed contact met de ondergrond. Indien dit noodzakelijk is het grasveld rollen, dit rollen wordt geacht te zijn inbegrepen in de prijs per eenheid van het aanbrengen. 03 Langs graskanten zorg dragen voor een strakke lijn. Overgebleven bouwstoffen, waaronder overtollig materiaal als gevolg van het aanbrengen, van het werk verwijderen.
51 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (GV)
Bladnr. 198
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 04 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GRONDWERK TEN BEHOEVE VAN GROENVOORZIENINGEN, ALGEMEEN (GV) 03 Indien beplantingswerkzaamheden, aanbrengen zoden en of inzaaiingen in dit bestek zijn opgenomen dient gereedgekomen grondwerk onkruidvrij gehouden te worden gedurende de periode van gereedkomen tot aanbrengen beplantingen, zoden en/of inzaaiingen. In alle andere gevallen dient het gereedgekomen grondwerk onkruidvrij gehouden te worden tot aan de oplevering van het gehele werk. De kosten voor het onkruidvrij houden worden geacht te zijn inbegrepen in de aanneemsom.
51 04 04
NAZORG OF ONDERHOUD (GV) 02 Daar waar is voorgeschreven dat het onderhoud voor beplanting en/of daarbij benodigde voorzieningen tot de verplichtingen van de aannemer behoort, is de aannemer gehouden zorg te dragen voor de staat van onderhoud van deze voorzieningen en zijn het repareren, opnieuw aanbrengen en/of vervangen van de nodige materialen of voorzieningen voor zijn risico en voor zijn rekening. 03 Indien het onderhoud van beplanting en/of daarbij benodigde voorzieningen is voorgeschreven kunnen uitsluitend in die gevallen waarbij in samenspraak met de directie is vastgesteld dat de noodzaak tot vernieuwen de aannemer niet te verwijten is, zal het leveren van voor het onderhoud benodigde materialen als meer werk worden verrekend. 04 Indien wordt voorgeschreven dat het onderhoud van beplanting en/of daarbij benodigde voorzieningen is inbegrepen bij het aanbrengen, dan worden het repareren, opnieuw aanbrengen en/of vervangen van de nodige materialen geacht te zijn inbegrepen in de prijs per eenheid van het aanbrengen.
51 04 12
AFDEKZAND, KEURING EN ANALYSE (GV) 01 Voorafgaand aan de verwerking van afdekzand beoordelen of het te gebruiken afdekzand voldoet aan de ter plaatse benodigde of gewenste kwaliteitseisen in relatie tot de bestaande boom waarbij het afdekzand moet worden toegepast. Keuring van de grond op basis van analyse resultaten en visuele waarneming t.a.v. structuur, homogeniteit, granulaire samenstelling e.d. dient te allen tijde plaats te vinden door de directie.
51 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (GV)
51 05 04
NAZORG OF ONDERHOUD (GV) 05 Indien onderhoud en/of nazorg van beplanting en/of een voorziening zoals tijdelijke afrastering en boomverankering en dergelijke, is inbegrepen bij het aanbrengen worden de ten behoeve van nazorg benodigde werkzaamheden geacht te zijn inbegrepen in de prijs per eenheid van het aanbrengen. 06 Tot het onderhoud en/of de nazorg van beplanting worden geacht te zijn inbegrepen de ten behoeve van het plegen van onderhoud en/of nazorg benodigde werkzaamheden aan of in verband met de ten behoeve van die beplanting aangebrachte voorzieningen zoals tijdelijke afrastering, steunmateriaal, bindmateriaal en boomverankering en dergelijke en/of het tijdelijk wegnemen en weer terug plaatsen van die voorzieningen en/of het tijdelijk wegnemen en weer terugplaatsen van roosters en korven en dergelijke. 07 Indien onderhoud al dan niet als éénjarige nazorg van beplanting en/of bijkomende voorziening is voorgeschreven worden de volgende werkzaamheden voor zover van toepassing geacht te zijn inbegrepen in de prijs per eenheid van het onderhoud, of, als het onderhoud bij het aanbrengen is inbegrepen, in de prijs per eenheid van het aanbrengen van de beplanting of de voorziening: • controle op de staat van onderhoud van ten behoeve van beplanting aangebrachte voorzieningen, zoals tijdelijke afrastering, steunmateriaal, bindmateriaal en dergelijke en indien noodzakelijk repareren of vervangen van de nodige onderdelen; • controleren en indien nodig vernieuwen van verankering van bomen middels boompalen en boombanden, zowel bovengronds als ondergronds; Uitsluitend in die gevallen dat in samenspraak met de directie is vastgesteld dat de noodzaak tot vernieuwen de aannemer niet te verwijten is, kan het leveren van boompalen en/of boombanden worden verrekend aan de hand van de in het bestek opgenomen posten voor leverantie; • regelmatige controle op vochthuishouding en/of behoefte en zuurstofmeting middels te plaatsen proefboringen en/of digitaal meten met een bodemvochtmeter en/of aan de hand van permanent geplaatste profielsondes, alsook meting van de verdichting van de bodem waarmee ten minste tot 0,80 m beneden maaiveld de indringingsweerstand in Mpa wordt vastgesteld. Het vocht en zuurstofgehalte van de bodem dient op zoveel dieptes als nodig te worden gemeten, waarmee een duidelijk beeld van het vochtgehalte van de bodem op
Bladnr. 199
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
• • • • • •
•
diverse dieptes wordt verkregen • meten van de vochtbehoefte zoveel als noodzakelijk, rekening houdend met weersomstandigheden en seizoen; • zuurstofmeting van de bodem, ten minste 3 maal per groeiseizoen, in mei, juni en augustus; • meten van verdichting van de bodem, ten minste 1 maal per groeiseizoen, in mei; naar behoefte gericht per boom water geven op basis van de vochtmetingen, voornamelijk gedurende het groeiseizoen. Met het geven van water maatregelen treffen waarmee wordt voorkomen dat water nutteloos wegstroomt; verwijderen van stamschot en wortelopslag, stamschot verwijderen na de langste dag; het leveren en geven van stimuleringsbemesting indien noodzakelijk, de noodzaak tot en de soort van bemesting in overleg met de directie vast te stellen; controle op ziekten en/of aantastingen; indien snoeiwerkzaamheden als zorgplichtsnoei zijn inbegrepen is de aannemer gehouden de staat van onderhoud van de te onderhouden beplanting en de daarbij gebruikte voorzieningen te volgen en de directie hiervan op de hoogte te stellen; het vastleggen in een rapportage van de vanwege dit artikel artikel vastgestelde gegevens en alle overige van belang zijnde gegevens in verband met de nazorg, de rapportage op eerste aangeven van de directie tussentijds en in ieder geval 2 maal per groeiseizoen aan de directie overleggen; ernstige gebreken en of tekortkomingen dienen direct te worden gemeld en direct in een rapportage te worden overgelegd.
51 06
BOUWSTOFFEN (GV)
51 06 01
TEELGROND (GV) 01 In aanvulling op artikel 51.06.01 lid 01 van de Standaard 2010 moet de zuurgraad van teelgrond tevens voldoen aan het bepaalde in NEN-ISO 10390. 04 in afwijking op artikel 51.06.01 lid 04 van de Standaard 2010 mag de zoutbelasting (EC) van teelgrond, bepaald met behulp van het geleidingsvermogen (NEN-EN 13038), ten hoogste 60 mS/m bedragen. 05 In aanvulling op artikel 51.06.01 lid 05 van de Standaard 2010, moeten bij teelgrond liggen de volgende waardes liggen tussen: a. gehalte humus (organische stof) (NEN 5754) tussen 6% en 12%; b. gehalte lutum (NEN 5753) kleiner of gelijk aan 5,5%; 08 Teelgrond moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd), volgens BRL9335. 09 De rijpingsgraad "n" van teelgrond moet zijn: n < 0,5 (art. 02.02.04) "voldoende" gerijpt. 10 Teelgrond die moet worden geleverd moet tevens voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 22. 11 De teelgrond moet van een homogene samenstelling zijn. 12 Teelgrond moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, asfalt, hout, plastics, metaal, beton, stenen, glas en dergelijke.
Bladnr. 200
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 06 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BOMENZAND (GV) 01 In afwijking op artikel 51.06.02 lid 01 van de Standaard 2010 moet de zuurgraad van bomenzand (NEN-ISO 10390) liggen in het traject 5 - 7. 04 In afwijking op artikel 51.06.02 lid 04 van de Standaard 2010 mag de zoutbelasting (EC) van bomenzand, bepaald met behulp van het geleidingsvermogen (NEN-EN 13038), ten hoogste 60 mS/m bedragen. 12 Bomenzand is zand van bijzondere aard, zoals aangegeven in de hierna volgende leden, ten behoeve van bomen in verharding. 13 De volgende gehaltes bij bomenzand moeten liggen tussen / kleiner zijn dan: a. gehalte humus (organische stof) (NEN5754) tussen 4 % en 5 %; b. gehalte organische stof + gehalte afslibbaar (NEN 5753) maximaal 8 %, waarbij: gehalte afslibbaar < gehalte organische stof. Het vochtpercentage is dan 12%. 14 Het bomenzand moet van een homogene samenstelling zijn. 15 Bomenzand moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, asfalt, hout, plastics, metaal, beton, stenen, glas en dergelijke. 16 Bomenzand moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd), volgens BRL 9335. 17 De rijpingsgraad "n" van bomenzand moet zijn: n < 0,5 (art. 02.02.04) "voldoende" gerijpt 18 Bomenzand moet zijn ééntoppig zand, waarvoor geldt dat in aanvulling op het bepaalde in artikel 51.06.02 lid 05 en 06 van de Standaard 2010 het M50-cijfer (NEN 5753) ten minste 400 µm moet bedragen. Tevens geldt het verhoudingsgetal: d90 gedeeld door d10 = kleiner dan of gelijk aan 3 d90 (NEN 5753) d10 (NEN 5753) 19 Bomenzand bevat tenminste de volgende hoeveelheden meststof: - Fosforgehalte (P-Al): 30 mg/100 g droge grond (120); - Kaliumgehalte (K-HCL): 17 mg/100 g droge grond (121); - Magnesiumgehalte (Mg): 50 mg/kg droge grond (NEN 6426).
51 06 05
GRASZAADMENGSELS (GV) 02 Rotterdams mengsel: 40% Engels raaigras 20% Roodzwenk grof 20% Roodzwenk fijn 20% Veldbeemd 03 Europoortmengsel: 20% Italiaans raaigras 30% Engels raaigras (grasveldtype) 25% Roodzwenkgras 20% Westerwolds raaigras 5% rode klaver
51 06 07
PLANTMATERIAAL (GV) 08 Bij aflevering dient een boom een doorgaande spil te hebben en mogen geen hulpmiddelen meer in de boom aanwezig zijn. Tenzij in het bestek anders is vermeld dient klik te zijn verwijderd, dient de stam een takvrije hoogte te hebben van minimaal 2,20 m en mag de boom niet bevederd zijn.
Bladnr. 201
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 06 09
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BOMENGROND, ALGEMEEN (GV) 01 Bomengrond is teelgrond van bijzondere aard, zoals aangegeven in de hierna volgende leden, ten behoeve van bomen in bermen. 02 De zuurgraad van bomengrond (NEN-ISO 10390) moet liggen in het traject 4,8 - 7,5. 03 De zoutbelasting (EC) van bomengrond, bepaald met behulp van het geleidingsvermogen (NEN-EN 13038), mag ten hoogste 60 mS/m bedragen. 04 De volgende gehaltes bij bomengrond moeten liggen tussen / kleiner zijn dan: a. gehalte humus (organische stof) (NEN 5754) tussen 7 % en 12 %; b. gehalte lutum (NEN 5753) tussen 3% en 7%. Het percentage organische stof dient hoger te zijn dan het percentage lutum.. 05 De bomengrond moet van een homogene samenstelling zijn. 06 Bomengrond moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, asfalt, hout, plastics, metaal, beton, stenen, glas en dergelijke. 07 Bomengrond moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd), volgens BRL9335. 08 Het M50-cijfer (NEN 5753) van bomengrond moet liggen in het traject 180 µm - 210 µm. 09 De rijpingsgraad "n" van bomengrond moet zijn: n < 0,5 (art. 02.02.04) "voldoende" gerijpt
51 06 10
ZAVELGROND (GV) 01 De zuurgraad van zavelgrond (NEN-ISO 10390) moet liggen in het traject 4,8 - 7,5. 02 De zoutbelasting (EC) van zavelgrond, bepaald met behulp van het geleidingsvermogen (NEN-EN 13038), mag ten hoogste 60 mS/m bedragen. 03 Het volgende gehalte moet bij zavelgrond liggen tussen: - gehalte humus (organische stof) (NEN 5754) tussen 1,5 % en 4 %. 04 De zavelgrond moet van een homogene samenstelling zijn. 05 Zavelgrond moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, asfalt, hout, plastics, metaal, beton, stenen, glas en dergelijke. 06 Zavelgrond moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd), volgens BRL9335. 07 De rijpingsgraad "n" van zavelgrond moet zijn: n < 0,5 (art. 02.02.04) "voldoende" gerijpt
51 06 11
AFDEKZAND (GV) 01 Afdekzand is zand van bijzondere aard zoals aangegeven in de hierna volgende leden, met een gegarandeerd laag zoutgehalte, ten behoeve van het afdekken van locaties met (ondergrondse) te handhaven wortelgroei. 02 Het zoutgehalte van afdekzand moet voldoen aan een van de volgende criteria: lager zijn dan: of: 2 mmho's/cm (te bepalen met EC-meter); of: 150 mg Cl/kg droog zand (NEN-EN 13652) 03 Afdekzand moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, hout, ijzer, beton, stenen en dergelijke en moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd), volgens BRL 9335.
Bladnr. 202
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 06 12
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BERMENZAND (GV) 01 Bermenzand is zand van bijzondere aard, zoals aangegeven in de leden hierna, ten behoeve van enigerlei vegetatie in een berm. 02 De zuurgraad van bermenzand (NEN-ISO 10390) moet liggen in het traject 4,5 - 6,5. 03 Het zoutgehalte van bermenzand moet lager zijn dan: - 3 mmho's/cm (te bepalen met EC-meter). 04 De volgende gehaltes bij bermenzand moeten liggen tussen / kleiner zijn dan: a. gehalte humus(organische stof) (NEN 5754) tussen 1,5 % en 4 %; b. gehalte lutum (NEN 5753) < 5 %; of gehalte silt (NEN 5753) < 15 %. 05 Het bermenzand moet van een homogene samenstelling zijn. 06 Bermenzand moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, hout, ijzer, beton, stenen en dergelijke en moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd), volgens BRL 9335. 07 Het M50-cijfer (NEN 5753) van bermenzand, als bedoeld in paragraaf 51.06 van de Standaard 2010, moet liggen in het traject 150 µm - 230 µm.
51 06 13
VERSCHRALINGSZAND (GV) 01 Verschralingszand is zand van bijzondere aard zoals aangegeven in de hierna volgende leden, ten behoeve van het verschralen van gazons en bermen. 02 Het zoutgehalte van verschralingszand moet voldoen aan het volgende criterium: lager zijn dan: 2 mmho's/cm (te bepalen met EC-meter). 03 Afdekzand moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, hout, ijzer, beton, stenen en dergelijke en moet voldoen aan de gestelde milieu-eisen (niet chemisch verontreinigd). 04 Het verschralingszand moet van een homogene samenstelling zijn en zonder fijne fractie. 05 Verschralingszand moet vrij zijn van overblijvende onkruiden en van verontreinigingen zoals puin, hout, ijzer, beton, stenen en dergelijke. 06 Het M50-cijfer (NEN 5753) van verschralingszand, als bedoeld in paragraaf 51.06 van de Standaard 2010, moet liggen in het traject 180 µm - 210µm met een uitloop naar maximaal 250 µm.
51 06 14
BOMENGRANULAAT (GV) 01 Bomengranulaat moet voldoen aan het volgende: - de zuurgraad van bomengranulaat moet liggen in het tarject 5,5 - 7,5 (pH-KCI); - de zoutbelasting (EC) van bomengranulaat mag ten hoogste 1,5 mS/cm bedragen; - organisch-stofgehalte tussen 4% en 5%; - poriënvolume 35%; - CBR-waarde > 10%; - volumieke massa (verdicht) > 1760 kg/m3; - korreldichtheid 2630 kg/m3.
Bladnr. 203
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 06 15
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BOOMPALEN EN BOOMBANDEN (GV) 01 In aanvulling op het bepaalde in artikel 51.02.16 van de Standaard 2010 moeten de boompalen van Europees Larix voldoen aan: - de boompalen moeten zijn geschild, aan de dikke zijde gepunt en aan de dunne zijde gekruind; - de boompalen moeten voldoen aan de volgende afmetingen: • paallengte 1,60 m lang, kopmaat 80-100 mm; • paallengte 3,00 m lang, kopmaat 80-100 mm; • paallengte 4,00 m lang, kopmaat 80-100 mm. - de duurzaamheidsklasse = 3 - 4 (= duurzaamheidsklasse kern, volgens NEN - EN 350-2); - de te leveren boompalen moeten zijn gekeurd door SKH (= Stichting Keuringsbureau Hout, tel. 0317-453425). 02 In aanvulling op het bepaalde in artikel 51.02.16 van de Standaard 2010, wordt bepaald dat de palen niet verduurzaamd mogen zijn met wolmanzouten. 03 Boomband dient ten minste 40 mm breed te zijn. De strook of band dient in overeenstemming met de gewenste toepassing uit één stuk te bestaan. Het materiaal en de vorm van de band dienen geschikt te zijn voor de toepassing en mogen het beplantingsmateriaal niet aantasten en/of verstikken. De specificaties van de boomband dienen overeenkomstig die van een type autogordel te zijn. 04 Boombandnagels dienen te zijn uitgevoerd met een kop die de kans op inscheuren of losraken van de boomband tegengaat.
51 06 16
KUNSTSTOF MANCHETTEN / OMWIKKELINGSMATERIAAL (GV) 01 Een (boom)manchet of wikkel ter voorkoming van wildvraat dient van kunststof te zijn, het materiaal en de vorm dienen geschikt te zijn voor de toepassing en mogen het te beschermen beplantingsmateriaal niet aantasten en/of verstikken. Het materiaal van een manchet of wikkel dient in overeenstemming met de gewenste toepassing sluitend om de boom te kunnen worden gewikkeld en de lengte dient ten minste 0,75 m te bedragen. 02 Omwikkelingsmateriaal en/of antiverdampingsband ten behoeve van bescherming van bomen dient van jute te zijn. De breedte van het materiaal dient minstens 0,40 m te zijn. Het omwikkelingsmateriaal dient in overeenstemming met de gewenste toepassing uit één stuk te bestaan en dient afhankelijk van de grootte van de boom meestens ten minste 25,0 m te zijn.
51 06 17
BOOMSCHORSSNIPPERS (GV) 01 Boomschorssnippers dienen te voldoen aan: a. de boomschors is een vers natuurproduct uit puur naaldhoutschors, de toe te passen snippers zijn van denneboomschors met een voldoende harde, vaste structuur waarmee het materiaal ten minste drie jaren meegaat: vers gemalen grove den; b. de kwaliteit van de snippers is van dien aard dat deze (ook) zonder buitengewone behandeling toepasbaar zijn: • voor het aanleggen van wandelpaden en als bodembedekker voor kinderspeelplaatsen al dan niet onder speeltoestellen; • als afdekmateriaal rondom en tussen bestaande beplanting met bomen en struiken in tuinen en plantsoenen en om onkruidgroei te voorkomen en dichtslempen van de grond en overmatige verdamping tegen te gaan; c. het mengsel is vrij van vervuiling en/of oneigenlijk materiaal; 02 Alvorens boomschorssnippers te leveren, aan te brengen of anderszins te gebruiken wordt in overleg met de directie een proefmonster ter beoordeling overgelegd.
51 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (GV)
51 07 17
AFMETINGEN / OMTREK BOOMSPIEGELS /OBSTAKELS (GV) 01 De omtrek van een boomspiegel bedraagt gemiddeld 4 meter. De zachte kant rond een obstakel in gazon bedraagt gemiddeld 2 meter.
51 51
BEGRIPPEN - ONDERHOUD BOMEN (OB)
Bladnr. 204
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 51 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
SNOEIEN (OB) 01 In aanvulling op artikel 51.51.02 lid 01van de Standaard 2010 onderstaande definities toevoegen: j. doel snoeien: het begeleiden van de jonge boom tussen het moment van planten en het tijdstip van volwassenheid, zodat zich een gezonde, solide stam en kroon ontwikkelt; k. boomkroon uitdikken: de dikste takken wegnemen; 02 Met zorgplichtsnoei wordt aangeduid de uit te voeren snoeiwerkzaamheden welke als gevolg van in een bestekspost opgenomen onderhoudswerkzaamheden zijn inbegrepen.
51 52
EISEN EN UITVOERING (OB)
51 52 01
SNOEIEN ALGEMEEN (OB) 06 Met het snoeien ingevolge onderhoud rekening houden met: • Opkronen uitvoeren indien vrije doorgang van rijwegen, voet- of fietspaden wordt of dreigt te worden belemmerd, alsook wanneer de beplanting of het gazon onder de boom zichtbaar van de laaghangende takken heeft te lijden; • Bomen langs wegen moeten, op grond van de (wettelijke) verkeerstechnische eisen, geleidelijk worden opgekroond tot ongeveer 7 meter stamhoogte (blijvende kroon). Over deze lengte mag, om grote stamwonden te voorkomen, geen dik takhout ontstaan. Afhankelijk van de boomsoort en de standplaats, bijvoorbeeld fiets- of voetpad, kan de stamhoogte verlaagd worden tot 4 meter; • De boomkroon uitdikken en dood hout, schuurtakken, zuigers en sterk omhoog groeiende zijtakken verwijderen; • Takken die binnen 2 meter van gevels zijn gegroeid tot 3 meter vanaf de gevel innemen. Dit geldt niet voor blinde gevels, tenzij deze beschadigd worden; • Op één kop zetten en plakoksels wegnemen; • Opscheren druiptakken bij oudere bomen, de hoofdtak blijft hierbij aan de stam zitten; • Zware takken, die uiterlijk kenmerken van overbelasting vertonen, op ca. 1/5 van de lengte innemen of uitlichten. 07 Bij wortelsnoei de wond zo klein mogelijk houden. 08 Aan het einde van de werkdag dient het vrijgekomen snoeimateriaal afgevoerd te zijn.
51 52 08
WERKZAAMHEDEN: BOOMVERZORGER (OB) 01 De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door of in het bijzijn van een boomverzorger die aantoonbaar voldoet aan de eisen die ten grondslag liggen aan het European Treeworker certificaat, zoals wordt afgegeven onder auspiciën van de European Arboricultural Council en erkend door de Stichting Groenkeur.
51 52 09
WERKZAAMHEDEN: BOOMVEILIGHEIDSCONTROLEUR (OB) 01 De boomveiligheidscontroles dienen te worden uitgevoerd door controleurs die aantoonbaar voldoen aan de eisen die ten grondslag liggen aan het certificaat voor boomveiligheidscontroleurs, zoals wordt afgegeven door de Stichting Groenkeur.
51 53
INFORMATIE-OVERDRACHT (OB)
Bladnr. 205
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
51 53 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
BOMEN, TAK- EN WORTELSNOEI EN SNOEIEN ALGEMEEN (OB) 01 Indien snoeiwerkzaamheden als zorgplichtsnoei zijn inbegrepen is de aannemer gehouden de staat van onderhoud van de te onderhouden beplanting te volgen en de directie hiervan op de hoogte te stellen. 02 Bij het inplannen van de in lid 01 bedoelde snoeiwerkzaamheden rekening houden met de voor de te onderhouden beplanting voorgeschreven en/of beoogde toekomstvisie. De directie te allen tijde voorafgaand aan de uit te voeren onderhoudswerkzaamheden op de hoogte stellen. Het tijdstip van uitvoering in overleg met de directie bepalen. 03 Met het schouwen ingevolge zorgplicht of uitvoering van onderhouds- of overige werkzaamheden dienen door de aannemer ten minste de volgende gegevens aan de directie te worden overgelegd: • de locatie van dode en/of door vruchtlichamen van zwammen en dergelijke aangetaste bomen; • de locatie van opschot en stamschot; • de locatie van beplanting waarbij verharding in de stam ingroeit of dreigt in te groeien; • de locatie van boompalen of boomkorven die ingroeien of dreigen in te groeien; • de locatie van beplanting waarbij oneigenlijk materiaal om de stam of anderszins wordt geconstateerd.
51 55
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (OB)
51 55 01
BOMEN, TAK- EN WORTELSNOEI EN SNOEIEN ALGEMEEN (OB) 01 Indien gebreken worden geconstateerd is de aannemer gehouden de staat van onderhoud van de beplanting vast te leggen en de directie hiervan op de hoogte te stellen. 02 Bij het uitvoeren van snoeiwerkzaamheden rekening houden met de voor de te onderhouden beplanting voorgeschreven en/of beoogde snoeirichtlijnen, zoals hier worden genoemd de snoeirichtlijnen voor laan- en/of stadsbomen: • tijdig beginnen met snoeien en vaak terug komen, de noodzaak tot snoeien en de tijdstippen van snoeien vast te stellen in overleg met de directie, rekening houdend met de standplaats en de soort; • weinig snoeien, per boom niet meer dan enkele van de dikste takken; • problemen in de toekomst voorkomen, met een snoeibeurt wegnemen, wat in de toekomst een probleem kan vormen, zoals bijvoorbeeld plakoksels. 03 De aannemer dient ten behoeve van verzorging van een boomkroon of overige beplanting de juiste snoeitechniek toe te passen, waarmee problemen in de toekomst worden voorkomen, door rekening te houden met: • verkeerde zaagsneden geven onnodig grote wonden en kunnen problemen zoals houtrot, veroorzaken; • door te dicht langs de stam te snoeien kan de houtstructuur van de boom worden verzwakt en waarmee alsdan de afgrendelingszone wordt doorbroken; • in het takhout, d.w.z. de takrichel zagen, niet in het stamhout; • geen takstompen in de tijdelijke kroon laten zitten, deze kunnen, met name bij een boom met een slechte conditie, de kans op inrotting van de stam vergroten; • snoei in een oudere boom, waaronder zorgplichtsnoei, wordt meestal uitgevoerd i.v.m. veiligheid van de omgeving; dood hout en gebroken takken moeten worden verwijderd om schade te voorkomen; breukgevoelige en gescheurde takken moeten worden uitgelicht c.q. verwijderd. • schade aan de kroon, stam of wortels door storm of door andere omstandigheden of een vermindering van de groeiruimte van de boom kunnen redenen zijn om in een blijvende, volwassen kroon te snoeien. 04 Met begeleidingssnoei rekening houden met: De takken die bij de begeleidingssnoei worden verwijderd, maken deel uit van de tijdelijke kroon. Deze snoei heeft als doel een takvrije stamlengte te krijgen, zodat o.a. het verkeer onder de kroon door kan rijden. Met deze snoei aanvangen in overleg met de directie, normaliter wordt 2 a 3 jaar na de aanplant begonnen. Als na een aantal snoeibeurten de gewenste takvrije stamlengte is bereikt wordt de begeleidingssnoei beëindigd, alle takken behoren dan tot de blijvende kroon. Als de begeleidingssnoei niet volledig is of niet op de juiste wijze is uitgevoerd, kan dit problemen geven en drastisch ingrijpen in een later stadium nodig maken. 05 Met het snoeien rekening houden met: De verhouding stam : kroon = 1 : 2. De hoeveelheid die per keer moet worden gesnoeid hangt
Bladnr. 206
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
samen met de groeisnelheid, deze wordt o.a. bepaald door de soort, de conditie en de groeiomstandigheden. Gemiddeld geldt dat, als er om de 2 tot 3 jaar wordt gesnoeid, per keer ongeveer 20% van de bladmassa mag worden weggehaald. Bij een lichte snoeiachterstand zal er meer moeten worden gesnoeid. Als de vorige snoeiwonden slecht zijn overgroeid of als de boom in slechte conditie is, moet minder dan normaal worden gesnoeid. In de tijdelijke kroon moet vooraf, van boven naar beneden,worden vastgesteld welke takken gesnoeid moeten worden. Normaliter wordt een tak altijd in zijn geheel verwijderd. In de blijvende kroon van gezonde, goed groeiende bomen is snoeien niet voorgeschreven, het voornemen tot snoeien te allen tijde met de directie overeenkomen. 06 In verband met beplanting in overleg met en ingevolge zorgplicht en/of in opdracht van de directie de volgende werkzaamheden tot uitvoering brengen: • boompalen verwijderen, rekening houdend met het uitlichten van de kroon ten behoeve van de stabiliteit en de paalgaten vullen met afdekzand (zoet zand); • boompalen achteruit plaatsen en/of vernieuwen van de boombanden; • boomkorven repareren en/of vervangen; • opschot en stamschot verwijderen, stamschot als het nog niet verhout is, in neerwaartse richting uitbreken; • oneigenlijk materiaal om de stam of anderszins aanwezig verwijderen.
Bladnr. 207
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
52
KUST- EN OEVERWERKEN
52 03
INFORMATIE-OVERDRACHT - KUST- EN OEVERWERKEN, ALGEMEEN (KOWA)
52 03 04
BEWIJS VAN OORSPRONG (KOWA) 01 De in artikel 52.03.04 lid 01 t/m 04 van de Standaard 2010 genoemde bewijzen van oorsprong worden, minimaal 10 werkdagen voordat met de aanvoer en verwerking van de betreffende bouwstoffen wordt begonnen, door de aannemer verstrekt . 02 De in artikel 52.03.04 lid 01 t/m 04 van de Standaard 2010 genoemde bouwstoffen zijn in lengterichting continu voorzien van een merkteken waaruit de oorsprong blijkt. Ook de verpakking is voorzien van een dergelijk merkteken. 03 In aanvulling op artikel 52.03.04 van de Standaard 2010 dient op het bewijs van oorsprong van het geotextiel tevens de U.V.-bestendigheid vermeld te worden.
52 06
BOUWSTOFFEN (KOWA)
52 06 01
GEOTEXTIEL VAN KUNSTSTOF (KOWA) 01 In aanvulling op artikel 52.06.02 lid 01 van de Standaard 2010 zijn onderstaande productspecificaties van toepassing: GEOTEXTIEL : MINIMAAL 200 G/M2 Het geotextiel moet voldoen aan de volgende eisen: a. de filmgarens zijn vervaardigd van polypropeen (PP); b. de areïeke massa bedraagt minimaal 200 g/m2 (NEN-EN-ISO 9864); c. de karakteristieke poriegrootte O90 (bij natte zeeftest) bedraagt maximaal 230 µm; d. de water permeabiliteit index VIH50 bedraagt minimaal 10 mm/s; e. de treksterkte bedraagt in beide richtingen minimaal 40 kN/m; f. de rek bij breuk bedraagt in beide richtingen maximaal 25%; g. de treksterkte van de naainaad in de richting dwars op de naad is minimaal gelijk aan 50 % van de treksterkte van het weefsel; h. de duurzaamheid van het polypropeengaren (thermo-oxidatieve bestandheid) wordt gekarakteriseerd als type B; i. de statische doordrukkracht bedraagt minimaal 3,5 kN; j. de gatwijdte bij dynamische perforatie bedraagt maximaal 12 mm; GEOTEXTIEL : MINIMAAL 300 G/M2 Het geotextiel moet voldoen aan de volgende eisen: a. de filmgarens zijn vervaardigd van polypropeen (PP); b. de areïeke massa bedraagt minimaal 300 g/m2 (NEN-EN-ISO 9864); c. de karakteristieke poriegrootte O90 (bij natte zeeftest) bedraagt maximaal 230 µm; d. de water permeabiliteit index VIH50 bedraagt minimaal 10 mm/s; e. de treksterkte bedraagt in beide richtingen minimaal 60 kN/m; f. de rek bij breuk bedraagt in beide richtingen maximaal 15%; g. de treksterkte van de naainaad in de richting dwars op de naad is minimaal gelijk aan 50 % van de treksterkte van het weefsel; h. de duurzaamheid van het polypropeengaren (thermo-oxidatieve bestandheid) wordt gekarakteriseerd als type B; i. de statische doordrukkracht bedraagt minimaal 7 kN; j. de gatwijdte bij dynamische perforatie bedraagt maximaal 10 mm; 03 De door de leverancier opgegeven product specificaties van het geotextiel dienen exact te voldoen aan de gestelde eisen in artikel 52.06.01 lid 01 van dit bestek . 04 Het resultaat van één enkele bepaling van de in artikel 52.06.01 lid 01 van dit bestek sub b, c, d, e, f, i en j genoemde producteigenschap mag een bepaalde afwijking vertonen van de in lid 01gestelde eisen. Deze afwijking mag niet groter zijn dan 5% bij de areïeke massa, 10 % bij de O90 en de treksterkte en 15 % bij de VIH50-index, de rek bij breuk, de statische doordrukkracht en de gatwijdte bij dynamische perforatie. 05 Het in lid 04 genoemde 'resultaat van één enkele bepaling' is gelijk aan het rekenkundig
Bladnr. 208
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr. 209
LID
gemiddelde van de individuele meetwaarden van de monsters die volgens de van toepassing zijnde norm zijn beproefd. Het aantal monsters dat per bepaling wordt beproefd is gelijk aan het aantal dat in de van toepassing zijnde norm wordt voorgeschreven met een minimum van 5. 52 07
MEET- EN VERREKENMETHODEN (KOWA)
52 07 01
MEETBRIEF NAT MATERIEEL (KOWA) 01 In aanvulling op artikel 52.07.01 lid 01 van de Standaard 2010 moet bij aanvang van het lossen, tijdens het lossen of direct na het lossen, op verzoek van de directie een gewaarmerkt afschrift van de meetbrief worden overlegd.
52 07 03
HOEVEELHEIDSBEPALING IN TON, METING IN MIDDELEN VAN VERVOER, NAT MATERIEEL (KOWA) 02 Vanwege het gestelde in artikel 52.07.03 lid 02 van de Standaard 2010 wordt de dichtheid van het water ter plaatse van het werk door de directie bepaald.
52 07 06
KEURING GEOTEXTIEL VAN KUNSTSTOF (KOWA) 01 Indien van het geotextiel van kunststof een productcertificaat beschikbaar is, dan wordt de kwaliteit van het geotextiel door de directie vastgesteld op grond van het productcertificaat. In het productcertificaat dienen specificaties gegeven te worden van alle in artikel 52 06 01 genoemde producteigenschappen. 02 Indien geen productcertificaat beschikbaar is of indien het productcertificaat onvoldoende specificaties geeft, dan dient op kosten van de aannemer een keuring uitgevoerd te worden door een keuringsinstituut dat door de directie wordt aangewezen. De directie dient tijdig voor de aanvoer en verwerking van het geotextiel in de gelegenheid gesteld te worden om twee proefstukken van 2,0x2,0 m2 te nemen. Op elk van de proefstukken wordt één bepaling uitgevoerd van de producteigenschappen conform de van toepassing zijnde normen. 03 Het geotextiel mag worden aangevoerd en verwerkt nadat de directie op grond van het in lid 01 genoemde productcertificaat of op grond van de in lid 02 genoemde keuring heeft vastgesteld dat het geotextiel voldoet aan alle eisen welke zijn gesteld in dit bestek.
52 12
EISEN EN UITVOERING - CONSTRUCTIES VAN RIJSTHOUT EN RIET (CRR)
52 12 01
WIEPEN (CRR) 03 De uiteinden van de spiraalsgewijze rond de wiepen aangebrachte draden stevig samenknopen. 04 De wiepen aanbrengen als aangegeven op de bestektekeningen. 05 Wiepen op ieder kruispunt aan het filterdoek verbinden met sjorringtouwen op de ingeweven lussen. De ingeweven lussen dienen door het non-woven doel te worden getrokken, zodat de wiepen aan de lussen kunnen worden vastgesjord met sjorringtouw.
52 12 07
BOEIEN TEN BEHOEVE VAN ZINK- EN/OF KRAAGSTUKKEN (CRR) 01 In afwijking van en aanvulling op artikel 52.12.07 lid 01 van de Standaard 2010 dient de ligging van het zink- en/of kraagstuk m.b.v. het DGPS plaatsbepalingssysteem door de aannemer te worden vastgelegd en dienen de gegevens binnen 4 uur doch uiterlijk voor afzinken van het volgend zinken/of kraagstuk aan de directie te worden overhandigd.
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
52 12 08
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
ZINKEN (CRR) 01 De meting genoemd in artikel 52.12.08 lid 01 van de Standaard 2010 dient te geschieden in aanwezigheid van de directie. 02 In afwijking van artikel 52.12.08 lid 02 van de Standaard 2010 mag de afwijking van de ligging van het zink- en/of kraagstuk in de lengte- en breedte richting hooguit 0,50 meter bedragen. 03 Het zink- en/of kraagstuk dient direct met 1 laag stortsteen te zijn afgestort. 04 Ter plaatse van de zinkstukken is het toegestaan van spuds gebruik te maken mits de aannemer adequate maatregelen neemt die voorkomen dat de zinkstukken, a.g.v. het gebruik van spuds, beschadigen. 05 Ter plaatse van kraagstukken is het niet toegestaan van spuds gebruik te maken. 06 Kraagstukken op onderwatertaluds afzinken met afzinkbalk.
52 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (CRR)
52 13 21
TERREIN T.B.V. SAMENSTELLEN ZINK- EN/OF KRAAGSTUKKEN (CRR) 01 Voor het samenstellen van de zink- en/of kraagstukken stelt de directie een terrein ter beschikking op een nader door de directie aan te geven plaats. De aannemer dient ervanuit te gaan dat het terrein niet aan de verharde weg ligt.
52 16
BOUWSTOFFEN (CRR)
52 16 01
RIJSHOUT (CRR) 03 Het rijshout van de wiepen dient van de laatste hak te zijn.
52 16 02
BINDDRADEN EN SJORRINGTOUWEN (CRR) 01 Het binddraad van de zink-/kraagstukken dient van polypropeen homopolymeer te zijn, waaraan slechts alleen stoffen mogen worden toegevoegd voor de vervaardiging, verbetering mechanische eigenschappen, bescherming tegen invloed van het zonlicht en voor de verlenging van de levensduur. 02 Het sisaldraad van sjorringtouwen e.d. dient tegen rot en schimmel te zijn behandeld.
52 17
MEET- EN VERREKENMETHODEN (CRR)
52 17 05
METING ZINK- EN/OF KRAAGSTUK (CRR) 01 De uit te voeren metingen ten behoeve van de dikte van de wiepen, en het oppervlak van het afgezonken zink en/of kraagstuk (incl. overlap van 0,50 m) dient door de aannemer te worden uitgevoerd. De gegevens m.b.t. de metingen dient uiterlijk binnen 1 werkdag aan de directie te worden overhandigd.
52 22
EISEN EN UITVOERING - OVERIGE MATCONSTRUCTIES (OMC)
Bladnr. 210
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
52 22 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AANBRENGEN MAT VAN OPEN STEENASFALT (OMC) 03 De mat van open steenasfalt moet aansluiten tegen en loodrecht staan op de kademuur. De aannemer moet in zijn legplan aangeven hoe hij dit denkt uit te voeren. 04 Direct voordat een mat van open steenasfalt wordt aangebracht moet de aannemer een bodeminspectie uitvoeren ter plaatse van de aan te brengen mat van open steenasfalt. Eventuele obstakels moeten door de aannemer op zijn kosten worden verwijderd. 05 De aannemer voert na leggen van een mat van open steenasfalt een controle-inspectie uit aangaande de ligging van de mat (waaronder de onderlinge afstand). De resultaten van deze inspectie dienen schriftelijk aan de directie te worden overlegd en door de directie te worden goedgekeurd alvorens de volgende mat mag worden aangebracht. 06 Alle naden tussen de op die dag gelegde matten van open steenasfalt moeten binnen 48 uur zijn afgegoten met asfalt mastiek. De aannemer moet voor afgieten van de naden controleren of er zand in de naden is terechtgekomen. Aanwezig zand moet over de volle hoogte van de naad worden verwijderd, alvorens het asfaltmastiek in de naden wordt aangebracht. 07 Het afgieten van de naden tussen de steenasfaltmatten dient 'vol en zat' te geschieden. 08 De uit te voeren werkzaamheden moeten met de grootste zorgvuldigheid worden uitgevoerd en er dienen voorzieningen te worden getroffen opdat nimmer civieltechnische constructies door het materieel worden geraakt. 09 Indien door de directie gewenst, zullen de matten, naast controle door de aannemer, tevens door de directie worden geïnspecteerd. De aannemer dient hiervoor alle gelegenheid te geven en eventueel aanwezig materieel te verwijderen op zodanige wijze dat de inspectie op een veilige wijze kan worden uitgevoerd. Hieruit voortvloeiende stagnatiekosten zijn voor rekening van de aannemer.
52 22 03
MAT VAN OPEN STEENASFALT (OMC) 01 Het bodemprofiel ter plaatse van de aan te brengen mat van open steenasfalt dient de aannemer ten hoogste 1 dag voor het aanbrengen te meten. Alvorens tot het aanbrengen van de mat van open steenasfalt over te gaan verstrekt de aannemer de directie de gegevens m.b.t. het gemeten bodemprofiel. De bovengenoemde meting dient in aanwezigheid van de directie te geschieden. 02 Ten behoeve van de vervaardiging van de open steenasfaltmatten stelt de directie een terrein ter beschikking op een nader door de directie aan te geven plaats.
52 22 04
PLAATSBEPALING MAT VAN OPEN STEENASFALTTEN (OMC) 01 De ligging van de matten van open steenasfalt dient m.b.v. een plaatsbepalingssysteem in x, y en z coördinaten te worden vastgelegd. De gegevens dienen binnen 4 uur doch uiterlijk voor aanbrengen van het volgende mat van open steenasfalt aan de directie te worden overhandigd. Nauwkeurigheid in x, y en z coördinaten: + of - 0,05 m
52 26
BOUWSTOFFEN (OMC)
52 26 05
MAT VAN OPEN STEENASFALT (OMC) 02 Het toe te passen asfalt in de mat van open steenasfalt moet zijn: Open steenasfalt (14-20 mm). Voor korrelverdelingsgrenzen van de korrelmaten van steenslag zie normblad NEN-EN 13242. 03 Toe te passen bitumen moet puur zijn en mag geen bij- of andere restproducten bevatten. Hiertoe dient een certificaat aan de directie te worden overlegd.
52 31
BEGRIPPEN - STEENBESTORTING, BALLAST-, VUL-, EN FILTERLAAG (SBBVF)
Bladnr. 211
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
52 31 06
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GRANULAAT, SOORTEN (SBBVF) 01 Onder granulaat wordt verstaan betongranulaat en metselwerkgranulaat. 02 Onder beton- en metselwerkgranulaat wordt verstaan gesorteerd beton- en metselwerkpuin. 03 Te verstaan is onder: a. puin: beton en metselwerkpuin afkomstig van geselecteerd bouw- en sloopafval; b. geselecteerd puin: puin dat is ontdaan van hout, plastic, verfresten, teerresten, ijzer, asfalt, vreemde bestanddelen en degelijke alsmede van zand en overige fijne fracties en een gemiddelde diameter heeft van 200 a 300 mm niet groter is dan 400 mm en niet kleiner is dan 50 mm; c. vreemde bestanddelen: niet materiaaleigen bestanddelen, die bijvoorbeeld bij de bouw- en/of sloopwerkzaamheden, de (verdere) bewerking, de opslag, het transport en/of de verlading in de toe te passen partijen puin terecht zijn gekomen.
52 32
EISEN EN UITVOERING (SBBVF)
52 32 01
STORTEN (SBBVF) 02 De bestorting van breuksteen moet onder water met een mechanisch of elektronisch doseersysteem worden aangebracht. Dit systeem moet zodanig zijn dat op elke m2 de juiste hoeveelheid breuksteen wordt aangebracht. 03 De bestorting van breuksteen moet tijdens en onmiddellijk na het zinken worden aangebracht. 04 Bij het aanbrengen van de steenbestorting van breuksteen op het kunststoffilter mogen geen beschadigingen aan het kunststoffilter optreden.
52 32 02
VALHOOGTE BIJ HET STORTEN VAN WATERBOUWSTEEN (SBBVF) 02 Ter plaatse van de bovenwatertaluds mag de valhoogte van de aan te brengen breuksteen niet meer bedragen dan 1,00 m. Ter plaatse van de onderwatertaluds mag bij gebruik van een grijper de grijper pas onder water worden geopend.
52 32 04
SORTEREN PUIN (SBBVF) 01 De aannemer dient het ter beschikking gestelde puin d.m.v. sorteren vrij te maken van hout, plastic, verf- en teerresten, ijzer, asfalt en dergelijke, alsmede van zand en overige fijne fracties kleiner dan 50 mm. 02 Het puin met een diameter groter dan 400 mm dient te worden verkleind tot stukken kleiner dan 400 mm. 03 Uitstekende wapening van het betonpuin dient te worden verwijderd.
52 32 05
VERWERKEN MIJNSTEEN, GRANULAAT EN SLAKKEN (SBBVF) 01 Voor het verwerken van mijnsteen, granulaat en slakken dienen maatregelen getroffen te worden om contaminatie van het watersysteem als gevolg van verwaaiing, mors, af- en uitspoeling en dergelijke te voorkomen.
52 33
INFORMATIE OVERDRACHT (SBBVF)
52 33 06
WERKPLAN SLAKKEN / MIJNSTEEN / GRANULAAT (SBBVF) 01 De aannemer legt uiterlijk op de vijftiende werkdag na de dag waarop hem het werk is opgedragen een werkplan aan de directie voor waarin staat aangegeven welke maatregelen er worden getroffen om contaminatie van het watersysteem als gevolg van verwaaiing, mors, af- en uitspoeling en dergelijke van met name fijne mijnsteenfractie wordt voorkomen.
52 35
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (SBBVF)
52 35 02
KEURINGEN, ALGEMEEN (SBBVF) 01 De kosten van keuringen komen voor rekening van de aannemer.
52 37
MEET- EN VERREKENMETHODEN (SBBVF)
Bladnr. 212
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
52 37 04
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
LAAGWATERTOESLAG (SBBVF) 01 Laagwatertoeslag is niet van toepassing.
52 56
BOUWSTOFFEN - GEBONDEN BEKLEDINGSCONSTRUCTIES (GBC)
52 56 05
BITUMINEUS GEBONDEN TOEPASSING, VULSTOF (GBC) 01 In aanvulling op artikel 52.56.05 lid 01 van de Standaard 2010 moet zeer zwakke vulstof kalksteenvulstof zijn.
52 62
EISEN EN UITVOERING - DAMWAND, BESCHOEIING EN TEENCONSTRUCTIES (DBT)
52 62 01
UITVOERING DAMWAND, BESCHOEIING (DBT) 01 De stabiliteit van het talud, de weg en het kabel- en leidingbed moet te allen tijde gewaarborgd blijven.
52 62 02
BESCHOEIING, UITVOERING ALGEMEEN (DBT) 01 Het aanbrengen van palen en schoeidelen mag niet geschieden door spuiten. 02 De beschoeiing in een rechte en/of regelmatig gebogen lijn aanbrengen. De palen plaatsen met de koppen op gelijke hoogte. Palen waarvan de kop tijdens het aanbrengen is beschadigd door nieuwe vervangen. 03 Alvorens het water in de watergang toe te laten op de beschoeiing, dient de beschoeiing in zijn geheel te zijn aangebracht.
52 63
INFORMATIE-OVERDRACHT (DBT)
52 63 01
VAN TOEPASSING ZIJNDE BEPALINGEN HOUTCONSTRUCTIES (DBT) 01 Tot het bestek behoort mede, als ware deze er letterlijk in opgenomen NEN 5493: 'Kwaliteitseisen voor loofhout in grond-, weg- en waterbouwkundige werken en andere constructieve toepassingen' Hierna vermeld als NEN 5493. 02 In aanvulling op de NEN 5493 wordt bepaald dat voor de toepassingscategorie 3 - Constructiehout en wrijfhout, Indien niet anders is voorgeschreven, de sterkteklasse van het hout volgens EN 338 tenminste D60 is.
52 63 02
TROPISCH HARDHOUT (DBT) 01 Van alle te leveren hout verstrekt de aannemer aan de directie één van de certificaten die door TPAC goedgekeurd en door de Minister van Infrastructuur en Milieu in het inkoopbeleid opgenomen zijn. Momenteel zijn dat FSC Internationaal en PEFC Internationaal (uitgezonderd MTCS).
52 64
RISICOVERDELING EN GARANTIES (DBT)
52 64 01
CERTIFICAAT DUURZAAM HOUT (DBT) 01 Het certificaat behorende bij al het te leveren hard bewijst ten minste dat het hout afkomstig is uit een boslocatie die duurzaam beheerd wordt. Hierbij moet ook de keten van de duurzaam beheerde boslocatie naar de producent van de aannemer gecertificeerd zijn.
52 65
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (DBT)
52 65 01
AFDEKKEN HOUT TER HANDHAVING VAN HOUTVOCHTIGHEIDSPERCENTAGE (DBT) 01 Ter handhaving van het houtvochtigheidspercentage moet de aannemer op het werk het hout afdekken.
52 66
BOUWSTOFFEN (DBT)
Bladnr. 213
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
52 66 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
GLASVEZELCEMENT-BESCHOEIING (GVC), SCHOEIDELEN EN PALEN (DBT) 01 De GVC (glasvezel cement) schoeidelen moeten geleverd worden onder KOMO keurmerk en moeten voldoen aan de beoordelingsrichtlijnen BRL nr. 2366 en BRL nr. 2367.
52 66 03
PERKOENPALEN (DBT) 01 De perkoenpalen leveren onder KOMO-certificaat met KOMO-keurmerk.
52 66 04
TROPISCH HARDHOUT, BESCHOEIING (DBT) 01 De beschoeiingspalen, houtsoort Angelim Vermelho, of gelijkwaardig (Duurzaamheidsklasse I ) moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 7 - Gezaagde palen De vervorming gebogen hout (per 2 m. houtlengte) = maximaal 10 mm. De hout keuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493. 02 De opgeklampte beschoeiings - schotten, houtsoort Angelim Vermelho of gelijkwaardig (Duurzaamheidsklasse I ), moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 4 - Damwanden en beschoeiingen. De houtkeuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493. De schotten zijn aan de oeverzijde voorzien van geotextiel Geolon 40 of gelijkwaardig.
52 66 05
TROPISCH HARDHOUT, DAMWANDPLANKEN (DBT) 01 De damwandplanken, houtsoort Angelim Vermelho of gelijkwaardig (Duurzaamheidsklasse I ), moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 4 - Damwanden en beschoeiingen; - De brochure houten damwanden zoals uitgegeven door het Centrum Hout te Almere. De houtkeuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493
52 66 06
TROPISCH HARDHOUT, PALEN (TOT 8M. LANG), OPLANGERS (DBT) 01 De palen, oplangers, houtsoort Angelim Vermelho, of gelijkwaardig (Duurzaamheidsklasse I ) moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 7 - Gezaagde palen De vervorming gebogen hout (per 2 m. houtlengte) = maximaal 10 mm. De houtkeuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493
52 66 07
HOUTSOORT AZOBE, ( HERGEBRUIK) PALEN (DBT) 01 (Te hergebruiken) palen, houtsoort Azobé moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 7 - Gezaagde palen De vervorming gebogen hout (per 2 m. houtlengte) = maximaal 10 mm. De houtkeuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493
52 66 08
TROPISCH HARDHOUT, LIGGERS (DBT) 01 De liggers, houtsoort Angelim Vermelho, Massaranduba of gelijkwaardig (Duurzaamheidsklasse I) moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 3-Constructiehout en wrijfhout. De houtkeuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493.
52 66 09
TROPISCH HARDHOUT, BRUGDEKKEN (MET VOEG VAN 1 CM.) (DBT) 01 De brugdekdelen, houtsoort Cumaru, Massaranduba of gelijkwaardig moeten voldoen aan: - NEN 5493 Categorie 2- Brugdekken en planken voor aanlegsteigers (dikte vanaf ca. 35 mm.) De houtkeuring is op basis van 5.2.2. van de NEN 5493
Bladnr. 214
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
53
REMMING-, AANLEG- EN GELEIDEWERKEN
53 02
EISEN EN UITVOERING
53 02 02
BEVESTIGINGSMIDDELEN 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 53.02.02 lid 01van de Standaard 2010 dienen de koppen van de bevestigingsmiddelen te worden ingelaten met een overdiepte zoals aangegeven op de bestektekening.
53 02 03
HOUTCONSTRUCTIES 03 In aanvulling op het bepaalde in artikel 53.02.03 lid 03 van de Standaard 2010 dienen de kopse kanten van het azobehout te worden behandeld met Mobil-Cer-M.
53 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
53 05 02
GARANTIE FENDERSYSTEEM 01 De aannemer dient een verkaring af te geven waarbij hij gedurende 10 jaar het fendersysteem garandeert op de in het bestek omschreven ontwerpeisen bij normaal gebruik. Eventuele keuring zal plaatsvinden door T.N.O. De aannemer dient de niet meer, volgens besteksspecificaties, functionerende fenders op de bouwlocatie gratis te herleveren en monteren.
53 05 03
KEURING AZOBEHOUT 01 De eerste keuring zal geschieden bij het aanvoeren van het azobehout op het werk. Eventueel afgekeurd hout moet direct van het werk worden verwijderd.
53 06
BOUWSTOFFEN
53 06 03
RUBBER FENDERS 01 De kwaliteit van het rubber van het gerede product moet voldoen aan de volgende specificaties: Karakteristiek
Testmethode
waarde
----------------ISO 37
Een heid -----MPa
----------------Treksterkte - richting 1 - richting 2 ----------------Rek bij breuk - richting 1 - richting 2
----------------ISO 37
-----%
---------> 400
----------------Scheursterkte - richting 1 - richting 2
----------------ISO 34-1 (graves)
-----N/cm
---------> 70
----------------Veroudering na 7 dagen (168 uur) bij 70°
----------------ISO 188
------
---------
verandering treksterkte - richting 1 - richting 2
%
< 20
verandering rek bij breuk - richting 1 - richting 2
%
< 20
Sh A Sh A -----%
< 78 <5 --------< 30
hardheid verandering hardheid ----------------Blijvende
ISO 7619 ---------------ISO 815
---------> 16
Bladnr. 215
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
vervorming ----------------Zwelling in ASTM olie 1 na 7 dagen (168 uur) bij 23° ----------------zwelling in water met 36 gram NaCl 50ºC per liter ----------------Ozonbestendigheid ---------------Slijtageweerstand ---------------Rubber-metaalhechting
---------------ISO 1817
-----%
--------<10
---------------O 1817
-----%
---------5 tot +10
---------------O 1431-01 --------------ISO 4649 --------------ASTM D429 methode D
-------------geen aantasting --------------mm3 =<100 --------------N/mm >= 7
02 Het onderzoek aan materiaal uit de geleverde fenders mag worden beperkt tot: - treksterkte en rek bij breuk, - hardheid, - blijvende vervorming en - ozonbestendigheid. Deze dienen aan dezelfde eisen te voldoen als plaatmateriaal (zie art 53.06.03 lid 01). 53 06 04
AZOBEHOUT 01 Het azobehout moet zijn zonder spint en scheuren en met besloten hart c.q. buiten het hart gezaagd.
53 06 05
BASRALOCUSPALEN 01 De basralocuspalen moeten voldoen aan de eisen en toleranties gesteld in de KVH en de CHR-brochure 78-1 "Houten damwanden en meerpalen".
53 06 06
U.H.M.W. -P.E. 01 De minimaal te leveren dikte van UHMW -PE bedraagt 50 mm bij de toepassing op fenderschotten en 70 mm voor de toepassing op wrijfstijlen. Het UHMW -PE dient minimaal te voldoen aan UHMWPE-1000 uv stabiel of re-UHMWPE-1000 uv stabiel overeenkomstig onderstaande eisen: ____________________________________________________________________________ EIGENEENHEID TESTeis SCHAPPEN METHODE ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ massa/gewicht ____________________________________________________________________________ Soortelijke massa
g/cm3
ISO 1183-1
>= 0,94
Moleculair gewicht
g/mol
ASTM D 6474
>4 x 10^6
mechanische eigenschappen ____________________________________________________________________________ Treksterkte Rek bij breuk 50 mm/min
Mpa %
ISO 527 ISO 527
>17 >50
Torsie stijfheid 23 ºC
Mpa
DIN ISO 458-1
>250
Torsie stijfheid -40 ºC
Mpa
DIN ISO 458-1
>350
Bladnr. 216
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
Kogeldrukhardheid 3 sec, 6 mm
Mpa
DIN ISO 2039-1
35-40
Shorehardheid 3 sec, 6 mm
Shore D
ISO 868
63-66 regeneraat 60-66 rein (virgin)
Kerfslagsterkte
kJ/m2
ISO 11542-2
>140 rein en >70 regeneraat of geen breuk
Slijtvastheid
P-100=100
'sand slurrytester' ISO 15527
100-110 rein en 130-150 regeneraat
thermische eigenschappen ____________________________________________________________________________ Kristallijn smeltpunt
ºC
EN ISO 3146
130-140
soortelijke warmte
kJ/(kg.K)
DIN 52612
2,05
Roetgehalte
%(m/m)
ISO 11358
<2,5
Glijeigenschappen en
ISO 8295
<0,10 kunststof/staal (nat)
wrijvingswaarden
ISO 8295
< 0,20 kunststof/staal (droog)
De vermelde eigenschappen werden verkregen door middel van proefstukken uit geperste platen. Afhankelijk van de fabricage-omstandigheden van de proefstukken kunnen eenmalige metingen afwijken van deze gemiddelde waarden. Het materiaal dient UV-bestendig te zijn.
Bladnr. 217
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr. 218
LID
56
CONSERVERINGSWERKEN
56 22
EISEN EN UITVOERING
56 22 01
VOORBEHANDELEN VAN EEN STALEN ONDERGROND, NIEUWBOUW 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 56.22.01 lid 01 aan de Standaard 2010 dient het verwijderen van walshuid en roest van de te conserveren oppervlakken te geschieden d.m.v. pneumatisch stralen met een scherpkantig straalmiddel, zodanig dat er een blank metalliek oppervlak van Sa 2½ ontstaat zoals vastgesteld in de NEN-EN-ISO 8501-01:2012 'Voorbehandeling van staal voor het opbrengen van verf en aanverwante producten - Visuele beoordeling van de oppervlaktereinheid - Deel 1: Roestgraden van staal voor het opbrengen van verf en aanverwante producten -Visuele beoordeling van oppervlaktereinheid -'. 05 Voor zover de materiaaldikte het toelaat, moeten scherpe kanten, randen en hoeken worden gebroken met een straal van minimaal 2 mm, voordat er geconserveerd (verven of thermisch verzinken) wordt. Daarna deze oppervlakken opnieuw behandelen tot Sa 2½ volgens de NEN-EN-ISO 8501-01:2012. 06 Gerede lasnaden dienen ook gestraald te worden. Lasspetters zorgvuldig verwijderen voor het stralen. 07 Het metaalstralen dient plaats te vinden nadat compleet samengestelde onderdelen zijn afgelast. 08 De machinaal bewerkte vlakken en overige oppervlakken die niet mogen worden gestraald dienen tijdens het stralen zodanig te worden beschermd, bijvoorbeeld door dummy's, dat zij niet door het straalmiddel worden getroffen. Deze oppervlakken en machineonderdelen moeten, indien zij worden geschilderd, worden geschuurd, zodanig dat een oppervlak ontstaat van St 3 volgens de norm NEN-EN-ISO 8501-01:2012. Na het samenbouwen van de met verschillende systemen geconserveerde onderdelen de overgangen bijwerken in het oorspronkelijke conserveringssysteem. 09 De uitgangskwaliteit van het te gebruiken materiaal dient voor het stralen te voldoen aan A of B als bedoeld in NEN-EN-ISO 8501-01:2012. 10 De ruwheid van het gestraalde oppervlak dient te voldoen aan de eisen gesteld in het productblad van de aan te brengen conserveringslaag.
56 22 03
VOORBEHANDELEN EN BIJWERKEN STALEN ONDERGROND, NA MONTAGE 02 In afwijking van artikel 56.22.03 lid 02 van de Standaard 2010 wordt "P St 2" vervangen door "P St 3". 06 De nieuwe verflagen dienen de oude met circa 50 mm te overlappen. Randen oude verf tot een vloeiende overgang schuren. Bijwerken in 'rechtwerk'. 07 Bij een beschadigingspatroon, waarbij de beschadigingen meer dan 10% van een bepaald deel van het oppervlak of deel van de constructie bedragen, moet het gehele oppervlak van dat deel van de constructie worden hersteld. 08 Na montage dient de voorbehandeling van beschadigingen en overgangen door middel van vacuumblaststralen te worden uitgevoerd, waarbij éénmalig smeltslakgrit moet worden gebruikt. De reinheidsgraad volgens lid 01 van artikel 56.22.03 van de Standaard 2010.
56 22 04
VOORBHANDELEN EN BIJWERKEN THERMISCH VERZINKT STALEN ONDERGROND, NA MONTAGE 01 Artikel 56.22.04 lid 01 van de Standaard 2010 vervalt en wordt vervangen door: "Het aanbrengen van conserveringslagen moet steeds op een stofvrije, schone, droge, olie- en vetvrije ondergrond geschieden. Tussentijdse verontreinigingen moeten verwijderd worden." 04 In afwijking van artikel 56.22.04 lid 04 van de Standaard 2010 wordt "P St 2" vervangen door "P St 3". 05 De nieuwe verflagen dienen de oude met circa 50 mm te overlappen. Randen oude verf tot een vloeiende overgang schuren. Bijwerken in 'rechtwerk'. 06 Bij een beschadingspatroon, waarbij de beschadigingen meer dan 10% van een bepaald deel van het oppervlak of deel van de constructie bedragen, moet integraal worden hersteld.
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
56 22 10
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
AANBRENGEN VERFLAGEN OP STALEN ONDERGROND EN THERM VERZ STALEN ONDERGROND 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 56.22.10 lid 01 van de Standaard 2010 dient het aanbrengen van alle verflagen, tenzij anders vermeld, in zijn werkplaats, volgens de airless-spraymethode te geschieden. Artikel 56.22.10 lid 01 punt d van de Standaard 2010 vervalt. 02 De zinsnede "bij iedere verflaag" in artikel 56.22.10 lid 02 van de Standaard 2010 vervalt en wordt vervangen door: "bij de eerste, de tweede en de laatste laag". 07 Het gestelde in artikel 56.22.10 lid 07 van de Standaard 2010 vervalt en dient vervangen te worden door: De hechtsterkte moet van iedere Pull-off meting minstens 5 MPa zijn, volgens NEN-EN-ISO 4624:2003. De metingen moeten worden uitgevoerd met een hydraulische hechtingsmeter. De frequentie dient 1 proef per spuiter per dag te zijn. De metingen moeten bij de dagrapporten worden gevoegd. Na uitvoering van de metingen deze plekken herstellen in het oorspronkelijk systeem. 11 In de ruimte waar een verflaag wordt aangebracht mogen geen constructie- en/of straalwerkzaamheden plaatsvinden. De ruimte moet stofarm zijn.
56 22 11
EISEN AAN DE NOMINALE VERFLAAGDIKTE 01 Artikel 56.22.11 lid 01 van de Standaard 2010 vervalt. 02 Artikel 56 22 11 lid 02 van de Standaard 2010 vervalt en wordt vervangen door: "De laagdikte van de aangebrachte verflagen moet aan de volgende eisen voldoen: a. De in het bestek voorgeschreven laagdikten zijn droge laagdikten. Er moet per aangebrachte laag gecorrigeerd worden, indien: - de gemeten laagdikte minder dan 0,8 maal de voorgeschreven droge laagdikte bedraagt; - de gemeten laagdikte meer dan 2,5 maal de voorgeschreven droge laagdikte bedraagt; - ondanks vorenstaande zich, ten gevolge van onder- of overschrijdingen, defecten in de conserveringslagen - manifesteren (zakkers, pinholes of anderszins); b. Indien de verfleverancier nauwere toleranties stelt ten aanzien van de laagdikte over- en onderschrijdingen, dan de in het bestek genoemde waarden, zullen de door de verfleverancier genoemde waarden als goed- en afkeurcriteria worden gebruikt. c. Indien bij het uitvoeren van de laagdiktemetingen incidentele onder- of overschrijdingen worden geconstateerd, die buiten de in het bovenstaande punt a gestelde grenzen vallen, zijn deze toegestaan mits deze als incidentmeting kunnen worden beschouwd en ten hoogste 3% van de metingen behelzen van de betreffende constructie of constructiedeel. "Incidentmetingen wil zeggen; verspreid over het oppervlak, geen clusters, niet steeds op dezelfde plaatsen bij gelijkvormige constructiedelen en zeker niet op twee- en driedimensionale plaatsen. Dit zijn plaatsen waar verschillende plaatvelden bij elkaar komen." d. De gemeten gemiddelde laagdikte van de betreffende constructie of constructiedeel dient minimaal de voorgeschreven laagdikte te zijn. e. De minimum laagdikte dient te voldoen aan de eisen gesteld in het productblad van de aan te brengen conserveringslaag.
56 22 12
Bladnr. 219
RECONDITIONEREN THERMISCH VERZINKT STAAL 01 De aannemer dient beschadigingen aan thermisch verzinkt staal die ontstaan zijn tijdens b.v. laswerkzaamheden, transport of montage te reconditioneren op de volgende wijze: 1. Eventuele loszittende zinkschilfertjes verwijderen. 2. Door middel van schuren, vijlen en/of borstelen vuil en corrosieproducten verwijderen en daarna ontvetten. Over een breedte van ca. 10 mm. ook de aangrenzende nog intact zijnde zinklaag op die wijze reinigen en ontvetten. 3. Minimaal 2 lagen zinkstofcompound met de kwast aanbrengen tot een droge laagdikte van ca. 100 µm. De zinkstof-compound dient in de droge laag minimaal 92 gewichtsprocenten zinkstof te bevatten. 4. De zinkstofcompound afdekken met een aluminium- of ijzerglimmerdekverf. Het gebruik van zinkhoudende verf in spuitbussen wordt i.v.m. de geringe laagdikte-opbouw niet toegestaan.
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
56 22 13
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
THERMISCH VERZINKEN 01 Van toepassing zijn NEN-EN-ISO 1461:2009 en NEN 5254:2003, waarbij het reinigen van de ondergrond moet worden gedaan door beitsen. Indien het beitsen onvoldoende zekerheid biedt voor goede aanhechting van de zinklaag, en indien de maatvoering en ruwheidseisen dat toelaten, moet worden gestraald overeenkomstig NEN-EN-ISO 8501-01:2012 Sa 2½. 02 Alle stalen bevestigingsmiddelen moeten thermisch verzinkt zijn, tenzij anders vermeld. Van toepassing zijn: - NEN-EN-ISO 1461:2009 en NEN 5254:2003; - NPR 2691, klasse 3; - NEN-EN-ISO 10684:2004/C2:2009. Schroefdraad dient na het thermisch verzinken ISO-metrisch te passen. Alle schroefdraadverbindingen bij montage licht oliën op de draad en het draagvlak en aanhalen als voorgeschreven. Na montage het (rest)zichtbare gedeelte ontvetten met chlorothene NU, en na droging voorzien van een grondlaag van zinkfosfaatverf en voorts van het conserveringssysteem als de omgevende delen vanaf de tweede laag. Beschadigingen aan de zinklaag moeten worden bijgewerkt met zinkstofverf op epoxybasis, laagdikte 50 µm.
56 22 14
OVERIGE BEPALINGEN CONSERVERING STAAL 01 Voor het aanbrengen van thermisch verzinkte bevestigingsmiddelen dienen deze te worden ontvet. Na het drogen en monteren moet het zichtbare gedeelte van deze bevestigingsmiddelen worden voorzien van 2 verflagen: a. 1 laag epoxy-zinkfosfaatprimer, laagdikte 50 µm b. 1 laag polyurethaan, laagdikte 80 µm. De kleuren overeenkomstig het gestelde in dit bestek. 02 Procedures (werkmethodes), door de aannemer opgesteld en door de directie geaccordeerd, zijn 360 dagen geldig. 03 Bij het werken in besloten ruimten moet per kg verwerkte verf tenminste 200 m3 lucht worden ververst. Bijvoorbeeld wanneer in 5 minuten 1 kg verf wordt verwerkt moet per minuut 40 m3 lucht worden ingeblazen en afgezogen. 04 In de productbladen vermelde minimale droogtijden met bijbehorende temperaturen dienen te worden opgevolgd.
56 22 15
AANBRENGEN THERMISCH GESPOTEN ZNAL 85/15 DEKLAAG 01 Het type thermisch gespoten deklaag is ZinkAluminium 85/15. 02 Van het geleverde zinkaluminium dient per batch een analyse met certificaat geleverd te worden. 03 De ondergrond dient voor het stralen vrij te zijn olie, vet, vuil zouten, etc. 04 De straalreinheid moet voldoen aan Sa 2½, volgens NEN-EN-ISO 8501-01:2012 tijdens het aanbrengen van het zinkaluminium. 05 De straalruwheid van het gestraalde oppervlak Ry5 moet tussen de 80-120 µm volgens NEN-EN-ISO 8503-4:2012 liggen. 06 De straalruwheid moet worden gemeten met een frequentie van 2 metingen, verspreid over de werkdag, per straler te zijn. De metingen moeten bij de dagrapporten worden gevoegd. 07 De laagdikte: a. De nominale laagdikte = 125 µm; b. De minimale laagdikte = 100 µm; c. Bij 90% van de metingen moet de laagdikte minstens 115 µm zijn. 08 De hechtsterkte moet van iedere Pull-off meting minstens 5 MPa zijn, volgens NEN-EN-ISO 4624:2003. De metingen moeten worden uitgevoerd met een hydraulische hechtingsmeter. De frequentie dient 1 proef per spuiter per dag te zijn. De metingen moeten bij de dagrapporten worden gevoegd. Na uitvoering van de metingen deze plekken herstellen in het oorspronkelijk systeem. 09 Verflagen mogen niet worden aangebracht als er zich een oxidelaag op het metalliseerlaag heeft
Bladnr. 220
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
gevormd, deze moet voor het aanbrengen van een verflaag verwijderd worden. 10 Het aanbrengen van een verflaag moet zo snel mogelijk na het aanbrengen van de metalliseerlaag te geschieden. In de tussenliggende periode mag de relatieve luchtvochtigheid maximaal 60% bedragen en moet de staaltemperatuur minimaal 3 ºC boven het dauwpunt liggen. Delen van de constructie mogen in de tussenliggende periode niet naar buiten worden gebracht. Bij langere perioden dienen de constructiedelen tussen het aanbrengen van het zinkaluminium en de verflaag zich in een geklimatiseerde ruimte te bevinden. 11 Verflagen mogen niet worden aangebracht nadat de metalliseerlaag zijn natuurlijke "sealing" heeft gevormd. Het oppervlak moet dan eerst licht worden gestraald. 12 Montagenaden en beschadigingen aan het conserveringssysteem dienen in het oorspronkelijke systeem te worden hersteld. 13 Eisen aan de constructie Snijkanten ontstaan bij het plasma-snijden of branden moeten geslepen worden, zodat bij het stralen de gewenste ruwheid wordt verkregen. Tijdens het stralen moet op deze kanten regelmatig de ruwheid gemeten worden. Bij onvoldoende ruwheid moet het slijpen herhaald worden zolang er onvoldoende ruwheid is. De ronding van de randen moet minimaal 2 mm zijn. 14 Het bedrijf dat het thermisch zinkaluminium spuiten uitvoert dient te voldoen aan onderstaande eisen: Het bedrijf moet met goed gevolg eenzelfde type constructie met dezelfde techniek hebben gemetalliseerd in de afgelopen 3 jaar. Het gemetalliseerde oppervlak van deze referentie moet tenminste één derde bedragen van het zinkaluminium te spuiten oppervlak van dit bestek. Een referentie moet hiervan worden overlegd. Het bedrijf moet door middel van CV's de vakbekwaamheid aantonen van de metalliseerders die ten behoeve van het thermisch spuiten worden ingezet. De metalliseerders moeten in de afgelopen 3 jaar minstens 10 werkdagen met bovengenoemde techniek gewerkt hebben. Door middel van de kwaliteitsregistratie van reeds uitgevoerde werken van het bedrijf dient dit aangetoond te worden. 56 22 16
ALGEMEEN MASTEN, CONSERVERING 01 Alle beschadigingen aan het bestaande en onderhanden zijnde werk moeten op aanzegging van de directie onmiddellijk in het volledige systeem worden hersteld. 02 Vrijgekomen materialen, ook de bij reiniging vrijgekomen materialen opvangen, verzamelen in container(s) en vervoeren naar een door het bevoegd gezag erkende verwerkingsinrichting.
56 22 17
EISEN MASTEN, CONSERVERING OP HET WERK 01 De conservering voor de staalconstructies in het werk mag tenzij de directie uitdrukkelijk een andere werkwijze aangeeft alleen als volgt worden aangebracht: tussenlagen alleen met de kwast; toplaag met de kwast of met een een roller, mits deze in twee lagen wordt aangebracht; de verflagen aangebracht op de overgang mastdeur - mast mag niet dusdanig vol aangebracht worden dat het mastdeurtje niet meer op normale wijze geopend kan worden zonder de conservering te beschadigen.
Bladnr. 221
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
56 22 18
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VOORBEH. EN CONS.SYSTEEM STALEN MASTEN 01 De stalen masten betreft de openbare verlichting, verkeersregelinstallatie, bewegwijzering (opzetstukken) en RET (opzetstukken), moeten volgens de onderstaande leden worden behandeld. 02 Eventuele obstakels op de mast afplakken. Onder obstakels wordt o.a. verstaan: beugels t.b.v reclame; stalen schildjes met paalnummer; afdichtingsrubber mastdeur. 03 Indien meer dan 10% van het oppervlak van de huidige voetbandage beschadigd, losgelaten of verdwenen is, moet deze verwijderd worden boven het maaiveld. Indien dit percentage 10% of minder is hoeft de huidige voetbandage niet te worden verwijderd. 04 Alle vet, vuil, fecaliën, algaanslag, aanplakbiljetten, stickers, plakletters, e.d. verwijderen. 05 Vervolgens de lichtmasten reinigen. Wijze van reinigen: ter keuze aannemer. Bij gebruik van een schoonmaakmiddel dient deze biologisch afbreekbaar te zijn. 06 Handmatig ontroesten tot P St 3, volgens NEN-EN-ISO 8501-2:2012. De overgangen van handontroestte gedeelten naar gedeelten met nog intacte verflagen, vloeiend afvlakken dmv schuren of schrapen. 07 De intacte verflagen opruwen d.m.v. handmatig schuren en losse verflagen verwijderen. 08 Alle oude verflagen verwijderen met Interplus 634, volgens voorschriften van de fabrikant. 09 Op de ontroeste plekken 1 primerlaag Interprime 198, aanbrengen, minimale droge laagdikte 50 µm, kleur rood. 10 Op het gehele oppervlak 1 tussenlaag Interlack 497, aanbrengen, minimale droge laagdikte 50 µm, kleur grijs. 11 Op het gehele oppervlak 1 eindlaag Interlack 665, aanbrengen, minimale droge laagdikte 40 µm, kleur RAL 7038, tenzij anders wordt opgegeven door de directie. 12 Indien er een een afwijkende kleur op de masten is aangebracht moet deze zonder tegenbericht weer in de betreffende RAL kleur worden teruggebracht. 13 Voetbandage: a) Indien de voetbandage verwijderd is, moet tweemaal bitumen, Intertuf 16, droge laagdikte minimale laagdikte 2 x 100 µm, op de voet van de OV-mast worden aangbracht. Aanbrengen vanaf maaiveld tot 200 mm boven het maaiveld. b) Indien de voetbandage niet verwijderd is, moeten de beschadigingen na reinigen worden bijgwerkt met Intertuf 16, droge laagdikte minimale laagdikte 100 µm. Vervolgens de onderste 200 mm boven maaiveld overschilderen met 100 µm Intertuf 16. Boven de 200 mm moet het alkydverfsysteem worden aangebracht. Ook als de huidige voetbandage hoger of scheef is aangebracht moet de 200 mm cm grens worden aangehouden.
56 23
INFORMATIE-OVERDRACHT
56 23 02
BEWIJS VAN OORSPRONG 02 In aanvulling op het bepaalde in artikel 56.23.02 lid 02 van de Standaard 2010 moet de aannemer, voor aanschaf van de door hem toe te passen verfproducten, goedkeuring van de directie verkrijgen voor die verfproducten. 05 De aannemer dient een verfrapportage in 3-voud aan de directie te overhandigen met daarin aangegeven van ieder te conserveren onderdeel het merk en type verf wat gebruikt is, de dikte van iedere laag, de totale laagdikte van het verfsysteem, de kleuren in kleurcodering en door welk bedrijf het verfsysteem is aangebracht.
Bladnr. 222
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
56 23 05
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
UITVOERINGSPLAN 03 In aanvulling op het bepaalde in artikel 56.23.05 van de Standaard 2010 gelden ten behoeve van het uitvoeringsplan de volgende eisen: a. De aannemer verricht, registreert en is verantwoordelijk voor alle keuringshandelingen en legt de gevonden waarden vast in de daartoe bestemde meetprotocollen. b. Van het geaccepteerde uitvoeringsplan mag slechts worden afgeweken na verkregen schriftelijke toestemming van de directie. 04 De directie voert steekproefsgewijs controles uit om te beoordelen of het geaccepteerde uitvoeringsplan wordt gehanteerd. Daartoe heeft de directie toegang tot elk onderdeel van het proces. Het niet voldoen aan het gestelde in het uitvoeringsplan leidt tot afkeuring van het geproduceerde en geleverde.
56 23 06
REFERENTIE 01 De aannemer moet middels een referentieobject of referentieoppervlak (verder referentie genoemd) aantonen dat het voorgestelde verfsysteem op de thermisch gespoten zinkaluminiumlaag geen onthechting, roest, blaarvorming of andere schades anders dan door mechanische oorzaken vertoond . De referentie moet aan onderstaande eisen voldoen: - het object moet zich in een vergelijkbaar milieu C5-M en C5-I bevinden; - het verfsysteem moet gelijk zijn aan het voorgestelde systeem met een thermisch gespoten zinkaluminium ondergrond; - minstens 2 jaar oud zijn; - inspectierapport overleggen van maximaal 6 maanden oud, waarbij de referentie ten tijde van de inspectie minimaal 2 jaar oud is; - hemelsbreed maximaal 300 km van Rotterdam bevinden; - toegankelijk zijn voor de opdrachtgever om de staat van het oppervlak te beoordelen. 02 Het voorgestelde verfsysteem moet op een thermisch gespoten zinkaluminium 85/15 ondergrond aan de eisen voor een verfsysteem klimaatklasse C5 uit het document "Eisen, testmethoden, nu en in de toekomst, deelrapport 2, voorlopige eisen, documentnr. SCON-2008-683-TCE, 30-10-2008". Dit document is te raadplegen op www.staalplaza.nu werkgroep Product en Ontwerp. De aannemer toont dit aan middels een testrapport na laboratoriumonderzoek.
56 23 07
VERSLAGGEVING 01 De aannemer stelt dagelijks een meetverslag op van de laagdiktemetingen en relatieve luchtvochtigheid en biedt dat de directie aan ter beoordeling en ter vrijgave van de volgende processtap. In het bijzonder behoeven de volgende stadia opname door de directie: - straalwerk gereed; - eerste laag (thermisch gespoten zinkaluminium of primer) gereed.
56 23 08
UITBESTEDEN VAN WERKZAAMHEDEN 01 Indien de conservering wordt uitgevoerd door derden moet hiervan (voor aanvang van de betreffende werkzaamheden) een kopie-opdracht door de aannemer aan de directie worden verstrekt. De in te schakelen onderaannemer behoeft de schriftelijke goedkeuring van de directie.
56 24
RISICOVERDELING EN GARANTIES
56 24 04
GARANTIE 01 De aannemer geeft voor de start van de werkzaamheden een garantieverklaring aan de directie af waarin het volgende is bepaald: a) Het totale conserveringssysteem, mag gedurende 5 jaar na de (deel-)oplevering: - geen onthechting vertonen vanaf de ondergrond alsmede tussen de onderlinge lagen van het conserveringssysteem (NEN-EN-ISO 4628-5:2003 klasse 0); - geen blaasvorming vertonen (dichtheidsklasse 0 volgens NEN-EN-IS0 4628-2:2003); - geen scheurvorming of craquelé vertonen; noch in het totale conserveringssysteem, noch in enig van de individuele lagen welke daarvan deel uit maken (klasse 0 volgens NEN-EN-ISO 4628-4:2003). b) De ondergrond mag gedurende 5 jaar slechts corrosie vertonen die niet meer bedraagt dan klasse Ri 1 overeenkomstig de norm NEN-EN-ISO 4628-3:2003. c) Het al dan niet optreden van bovengenoemde gebreken zal niet worden geïnterpreteerd op het object als totaal maar op de individuele "onderdelen" waaruit het object is samengesteld.
Bladnr. 223
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
Onder "onderdelen" wordt verstaan alle individuele delen van het object welke door middel van bout, las, klink of andersoortige verbindingen zijn samengevoegd en als zodanig het object vormen. Mechanische beschadigingen veroorzaakt door derden vallen buiten de garantieverplichtingen. d) De aannemer zal zorgdragen voor herstel van onder de garantie vallende gebreken, mochten er onvoorzien toch gebreken optreden. De aannemer betaalt de volledige kosten van het herstel gedurende de garantieperiode. De slijtlagen moeten gedurende deze periode aan dezelfde eisen als hierboven genoemd voldoen. 02 De aannemer geeft voor de start van de werkzaamheden een garantieverklaring aan de directie af voor de thermisch gespoten zinkaluminium onderdelen waarin het volgende is bepaald: Het totale conserveringssysteem, mag gedurende 10 jaar na de deeloplevering geen uitslag of andere defecten ten gevolge van elektrochemische corrosie van het onderliggende staal vertonen. Het oppervlak van de zinkaluminiumlagen moet daarbij egaal van uiterlijk zijn en vrij van elke vorm van aantasting in de vorm van putcorrosie, blaasvorming, afschilfering, onthechting, uitbreken van deeltjes of ander defecten ten gevolge van corrosie van het onderliggende staal of de deklaag. a. Het al dan niet optreden van bovengenoemde gebreken zal niet worden geïnterpreteerd op het object als totaal maar op de individuele "onderdelen" waaruit het object is samengesteld. Onder "onderdelen" wordt verstaan alle individuele delen van het object welke door middel van bout, las, klink of andersoortige verbindingen zijn samengevoegd en als zodanig het object vormen. Mechanische beschadigingen veroorzaakt door derden vallen buiten de garantieverplichtingen. b. De aannemer zal zorg dragen voor herstel van onder de garantie vallende gebreken, mochten er onvoorzien toch gebreken optreden. De aannemer betaalt de volledige kosten van het herstel gedurende de garantieperiode. 03 De aannemer geeft voor de start van de werkzaamheden een garantieverklaring aan de directie af voor de geschopeerde onderdelen waarin het volgende is bepaald: Het totale conserveringssysteem, mag gedurende 10 jaar na de deeloplevering geen uitslag of andere defecten ten gevolge van elektrochemische corrosie van het onderliggende staal vertonen. 04 De aannemer geeft voor de start van de werkzaamheden een garantieverklaring aan de directie af voor de slijtlaag waarin het volgende is bepaald: Garantie termijn: 3 jaar, niet afbouwend; de garantieperiode vangt aan direct na het in gebruik nemen (door het verkeer) van de brug. Na afloop van de onderhoudstermijn en na afloop van de garantietermijn wordt de slijtlaag geïnspecteerd en dient de slijtlaag aan de volgende eisen te voldoen : - dient een gaaf oppervlak te hebben; - mag geen zichtbare scheuren vertonen; - mag niet loszitten van de ondergrond; - het instrooimiddel mag niet loslaten; - de wrijvingscoefficient mag niet kleiner zijn dan 0,45; Deze garantie houdt in dat de aannemer zich verbindt elke schade die optreedt aan de door hem aangebrachte slijtlaag, inclusief kosten voor de afzetting e.d., voor zijn rekening te verbeteren, tenzij hij kan bewijzen dat de schade door andere oorzaken is ontstaan dan een onvoldoende kwaliteit aan de slijtlaag. Indien zij daartoe aanleiding ziet kan de directie gedurende het werk, de onderhoudstermijn of de garantie periode besluiten een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit, samenstelling en eigenschappen van de slijtlaag te laten uitvoeren om vast te stellen of is voldaan aan hetgeen in het bestek is voorgeschreven. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een instantie met STERLAB-erkenning voor het desbetreffende onderzoek. De kosten van het onderzoek zijn voor rekening van de opdrachtgever. Indien echter bij dit onderzoek tekortkomingen worden vastgesteld die leiden tot verbetering dan wel vernieuwing van het werk, zijn de kosten van het onderzoek voor rekening van de aannemer. Het leveren van deze schriftelijke garantieverklaring bij oplevering behoort bij het werk. 56 25
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
Bladnr. 224
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
56 25 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
HOMOGENISEREN VAN DE VERF 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 56.25.01 lid 01 van de Standaard 2010 moet alle verf mechanisch worden opgeroerd. 02 In afwijking van het bepaalde in artikel 56.25.01 lid 02 van de Standaard 2010 moet alle verf mechanisch worden opgeroerd.
56 25 02
TRANSPORT EN OPSLAG VAN GESCHILDERD STAALWERK 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 56.25.02 lid 01 van de Standaard 2010 mag het transport van geconserveerde onderdelen naar de bouwplaats pas plaatsvinden na doorharding van de verflagen. De aannemer moet beschadigingen voorkomen, o.a. door bij het hijsen, vasten e.d. gebruik te maken van beschermhout, kunststof hijsbanden, rubber blokken, enz. 02 In aanvulling op het bepaalde in artikel 56.25.02 lid 02 van de Standaard 2010 moeten eventuele beschadigingen in rechte en gehele vakken hersteld worden in het volledige conserveringssysteem. 03 Ter voorkoming van beschadigingen van het schilderwerk moet er tussen de stalen stroppen en het te hijsen materiaal voldoende hout worden aangebracht. Voor lichte delen dienen nylon stroppen te worden gebruikt. Het gebruik van kettingen is niet toegestaan.
56 25 08
AFSCHERMEN T.B.V. HET MILIEU 01 De aannemer moet maatregelen treffen opdat verf- en straalafval, stof en spuitnevel enz. niet in de open lucht of op het terrein terecht komen; de aannemer moet aantoonbaar voldoen aan het 'lozingenbesluit WVO vaste objecten'. Gewezen wordt op het mogelijk gebruik van 'vacuumblastapparatuur'.
56 25 09
THERMISCH VERZINKEN 01 De staalconstructies die na het thermisch verzinken zijn vervormd moeten worden nagericht.
56 26
BOUWSTOFFEN
56 26 01
VERFPRODUCTEN 02 Artikel 56.26.01 lid 02 van de Standaard 2010 vervalt en wordt vervangen door "Het is niet toegestaan om bij twee-componenten producten deelhoeveelheden aan te maken uit de standaard verpakkingen en/of het mengen of toevoegen van nieuw aangemaakte met reeds aangemaakte verf". 04 De te gebruiken materialen moeten eerst ter acceptatie aan de directie worden aangeboden. 05 Verwerking van de verfmaterialen moet in overeenstemming zijn met de voorschriften die door de verfleverancier worden aangeleverd.
56 26 02
STRAALMIDDELEN 01 In afwijking van het bepaalde in artikel 56.26.02 lid 01 van de Standaard 2010: a. moet het straalmiddel scherpkantig te zijn; b. mag op de bouwplaats uitsluitend eenmalig smeltslakgrit worden gebruikt.
56 27
MEET- EN VERREKENMETHODEN
56 27 01
REINHEIDSGRAAD VAN GESTRAALDE OPPERVLAKKEN 01 Artikel 56.27.01lid 01 van de Standaard 2010 de zinsnede "door of vanwege de directie" vervalt en wordt vervangen door "door of vanwege de aannemer".
56 27 02
OPPERVLAKTERUWHEID VAN GESTRAALDE OPPERVLAKKEN 01 Artikel 56.27.02 lid 01 van de Standaard 2010 de zinsnede "door of vanwege de directie"vervalt en wordt vervangen door "door of vanwege de aannemer".
Bladnr. 225
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
56 27 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
DROGE VERFLAAGDIKTE 01 Artikel 56.27.03 lid 01 van de Standaard 2010 vervalt en wordt vervangen door: a. De aannemer is verantwoordelijk voor de vastlegging van de resultaten van de laagdiktemetingen en stelt daartoe een meetprotocol op. Het meetprotocol maakt deel uit van de kwaliteitsplannen en behoeft de acceptatie van de directie De verflagen moeten per laag worden gemeten. b. In het meetprotocol moeten tenminste de volgende gegevens worden vastgelegd: - constructie(s) en/of betreffende onderdelen; - het gebruikte verftype en betreffende batchnr(s); - individuele metingen; - aantal en resultaten van de metingen; - gebruikte meetapparatuur; - naam van degene die de metingen heeft uitgevoerd; - datum van uitvoering en handtekening van de voor de kwaliteit verantwoordelijke persoon; c. Het aantal laagdiktemetingen bedraagt tenminste: - 5 metingen per m2 voor gevarieerde constructiedelen; - 3 metingen per m2 voor ononderbroken vlakken > dan 20 m2; - 5 metingen per strekkende meter voor smalle constructiedelen en/of profielen, er moet afwisselend boven, onder of binnenin een profiel gemeten worden; - 3 metingen per plaatselijk voorbehandeld en geconserveerd gebied (indien sprake is van reparatie tijdens het aanbrengen van de verflagen. 02 Artikel 56.27.03 lid 02 van de Standaard 2010 de zinsnede "door of vanwege de directie" vervalt en wordt ervangen door "door of vanwege de aannemer". 03 Artikel 56.27.03 lid 03 van de Standaard 2010 de zinsnede "Bij ongeverfd staal het inregelen van de laagdiktemeter .... het inregelen regelmatig herhalen." vervalt. 04 Artikel 56.27.03 lid 04 van de Standaard 2010 vervalt.
56 27 05
MEETAPPARATUUR 01 Alle toe te passen meet- en registratiemiddelen dienen conform de voorschriften van de leverancier te zijn geijkt en gekalibreerd. Een gewaarmerkt bewijs van ijking moet overlegd kunnen worden.
56 27 06
KWALIFICATIE VAN PERSONEEL 01 Het verrichten en registreren van de keuringshandelingen moet plaats vinden onder verantwoordelijkheid van daartoe bevoegd, opgeleid, ervaren personeel. 02 Van toepassing zijn de Vakbekwaamheidsnormen(eindtermen), geldigheidsduur en -condities voor de functieprofielen Straler-1, Constructieschilder en Spuiter-1. Deze zijn vastgesteld door de Waarborgcommissie Metaalconserveren conform 180-17024:2003 en verkrijgbaar bij een daartoe geaccrediteerde Certificatie Instelling(bijvoorbeeld DNV Certification BV). 03 Eveneens van toepassing zijn de examenreglementen zoals deze door de Waarborgcommissie Metaalconservering zijn vastgelegd en waarin de toetsmethode en toetsprocedure zijn vastgelegd.(bijvoorbeeld Examenreglement Certificatie van Vakbekwaamheid en bijbehorend Deelreglement Metaalconservering, verkrijgbaar bij het Nederlands Examen Instituut, Postbus 9053, 8600 GS Arhem). 04 Tenminste 75% van de metaalconserveerders dient in het bezit te zijn van het persoonscertificaat. De overige 25% van de metaalconserveerders dienen hun werkzaamheden te allen tijde uit te voeren onder de verantwoordelijkheid van een gecertificeerde metaalconserveerder. 05 Bij thermisch gespoten deklagen dient de metalliseerder gekwalificeerd te zijn volgens de NEN-EN-ISO 14918:1998.
Bladnr. 226
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
56 27 07
LAAGDIKTE THERMISCH GESPOTEN ZINKALUMINIUM 01
Artikel 56.27.03 lid 01 van de Standaard 2010 vervalt en wordt vervangen door: a. De aannemer is verantwoordelijk voor de vastlegging van de resultaten van de laagdiktemetingen en stelt daartoe een meetprotocol op. Het meetprotocol maakt deel uit van de kwaliteitsplannen en behoeft de acceptatie van de directie b. In het meetprotocol moeten tenminste de volgende gegevens worden vastgelegd: - constructie(s) en/of betreffende onderdelen; - het gebruikte verftype en betreffende batchnr(s); - individuele metingen; - aantal en resultaten van de metingen; - gebruikte meetapparatuur; - naam van degene die de metingen heeft uitgevoerd; - datum van uitvoering en handtekening van de voor de kwaliteit verantwoordelijke persoon; c. Het aantal laagdiktemetingen bedraagt tenminste: - 10 metingen per m2 voor gevarieerde constructiedelen; - 6 metingen per m2 voor ononderbroken vlakken > dan 20 m2; - 10 metingen per strekkende meter voor smalle constructiedelen en/of profielen, er moet afwisselend boven, onder of binnenin een profiel gemeten worden; - 6 metingen per plaatselijk voorbehandeld en geconserveerd gebied (indien sprake is van reparatie tijdens het aanbrengen van de verflagen.
Bladnr. 227
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
61
WERK ALGEMENE AARD
61 01
BEGRIPPEN
61 01 02
TOEPASSEN VOORZIENINGEN I.V.M. VERZEKERING TE HANDHAVEN KABELS EN LEIDINGEN 01 Onder het toepassen van voorzieningen in verband met de ondersteuning en/of ophanging van ondergraven of te ondergraven te handhaven kabels en leidingen wordt verstaan het aanbrengen van die voorzieningen voordat met de uitvoering van overige werkzaamheden wordt begonnen, het instandhouden van de aangebrachte voorzieningen en het verwijderen ervan nadat die werkzaamheden zijn beëindigd.
61 02
EISEN EN UITVOERING
61 02 06
TERREININRICHTINGSELEMENTEN 01 Voor alle in het terrein aan te brengen, te vervangen, te bewerken of te verwijderen terrein-inrichtingselementen, zoals onder meer hekwerken, zijn de eisen en daarop aansluitende overige bepalingen als genoemd in hoofdstuk 63 onverminderd van toepassing.
61 02 07
WERKTERREIN, INRICHTING, ONDERHOUD EN AFSLUITING 01 Zonder toestemming van de directie is afsluiting van het werkterrein niet toegestaan. 02 Indien de directie de aannemer toestaat het werkterrein of de opslagplaatsen af te sluiten dient dit te geschieden met een deugdelijke afrastering hoog minimaal 2,00 m waarbij geen puntdraad mag worden toegepast. 03 De aannemer dient er rekening mee te houden, dat op de in paragraaf 15 lid 02 van de U.A.V. 1989 bedoelde opslagplaatsen ook bouwstoffen en hulpmiddelen van derden kunnen zijn of worden opgeslagen. 04 De aannemer dient er te allen tijde zorg voor te dragen dat buiten werktijd zowel de locatie als de aan- en afvoerroute in een ordentelijke staat achter gelaten worden. 05 Van de indeling en inrichting van het werkterrein, met inbegrip van de keten, moet door de aannemer een tekening worden gemaakt, welke binnen een week na de datum van opdracht in tweevoud bij de directie moet worden ingediend.
61 02 08
GEBRUIK HULPMIDDELEN I.V.M. VERZEKERING TE HANDHAVEN K&L 01 Tenzij het bestek anders vermeldt, draagt de aannemer zorg voor het beschikbaar stellen van de benodigde hulpmiddelen ten behoeve van de voorzieningen i.v.m. de verzekering van de ligging van te handhaven kabels en leidingen als bedoeld in artikel 61.01.02 lid 01 van dit bestek.
61 02 09
AANVULLENDE EISEN DIRECTIEVERBLIJF 01 Wanden en dak dienen altijd geïsoleerd en tochtdicht te zijn. 02 De ruimte moet voorzien zijn van ventilatiemogelijkheden d.m.v. bijvoorbeeld ramen of een geforceerde ventilatie. 03 Vloeren dienen altijd horizontaal te liggen. Scheefstand dient de aannemer direct te corrigeren.
61 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES
61 04 02
HULPMIDDELEN TER BESCHIKKING GESTELD DOOR DE OPDRACHTGEVER 01 De door of vanwege de opdrachtgever ter beschikking gestelde hulpmiddelen in verband met werk van algemene aard met indien van toepassing bijbehorende bevestigingsmiddelen en stellages na gebruik in goede staat afvoeren naar het in het bestek aangegeven opslagterrein. Indien de aannemer deze hulpmiddelen niet in goede staat aflevert op de in het bestek aangegeven wijze wordt per hulpmiddel inclusief bijbehorende bevestigingsmiddelen en stellages, een korting van € 250,-- (tweehonderdvijftig euro) toegepast. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
Bladnr. 228
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
61 04 03
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
TOEPASSEN VOORZIENING I.V.M. VERZEKERING TE HANDHAVEN K&L 01 Voorafgaand aan het toepassen van een constructie i.v.m. de verzekering van de ligging van te handhaven kabels en leidingen dient de te gebruiken constructie ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de directie. De aannemer dient de directie in de gelegenheid te stellen in overleg de nodige aanpassingen aan te geven welke door de aannemer dienen te worden gevolgd. Te volgen aanpassingen komen niet voor verrekening in aanmerking.
Bladnr. 229
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
62
VERKEERSMAATREGELEN BIJ WERK IN UITVOERING
62 03
INFORMATIE-OVERDRACHT - VERKEERSMAATREGELEN BIJ WERK IN UITVOERING (VWU)
62 03 03
VERKEERSMAATREGELENPLAN (VWU) 01 Het treffen van verkeersmaatregelen behoeft de schriftelijke toestemming van de directie. De aanvraag geschiedt onder de in lid 02 gestelde voorwaarden. 02 Uiterlijk 2 weken voorafgaande aan de week waarin de verkeersmaatregelen moeten worden getroffen, moet deze schriftelijk worden aangevraagd bij de in artikel 62.05.01 beschreven instantie. Elke aanvraag moet ten minste bevatten: - de naam en de handtekening van de aanvrager en de datum van de aanvraag; - de datum waarop de verkeersmaatregelen zullen worden getroffen; - de locaties; - de tijd gedurende welke de maatregelen zullen worden getroffen; - een beschrijving en tekening van de soort afzetting; - de afsluitingen en de als gevolg hiervan toe te passen omleidingroutes overeenkomstig het Verkeersplan van de wegbeheerder of het team Bereikbaarheid van de afdeling B/A&O van de gemeente Rotterdam; - de naam van de contactpersoon van de aannemer tijdens de werkzaamheden; - de eventuele motivering bedoeld in lid 03. 03 De directie zal, in overleg met de wegbeheerder, de door de aannemer te treffen verkeersmaatregelen controleren aan de hand van de in artikel 62.02.01 van de Standaard 2010 gestelde richtlijnen. Indien de aannemer in zijn voorstel voor de te treffen verkeersmaatregelen afwijkt van de in artikel 62.02.01 van de Standaard en eventueel in dit bestek genoemde richtlijnen, dan dient dit door hem voldoende gemotiveerd te worden aangegeven in de schriftelijke aanvraag genoemd in lid 02. 04 Indien de directie geen toestemming verleent voor het treffen van de aangevraagde verkeersmaatregelen, geeft dit de aannemer geen recht op bijbetaling of schadevergoeding. 05 Uiterlijk 5 werkdagen voor start werkzaamheden dient het (eventueel gecorrigeerde) verkeersplan door de directie te zijn goedgekeurd.
62 04
RISICOVERDELING EN GARANTIES (VWU)
62 04 01
HULPMIDDELEN TER BESCHIKKING GESTELD DOOR DE OPDRACHTGEVER (VWU) 01 De door of vanwege de opdrachtgever ter beschikking gestelde hulpmiddelen in verband met verkeersmaatregelen met indien van toepassing bijbehorende bevestigingsmiddelen en stellages na gebruik in goede staat afvoeren naar het in het bestek aangegeven opslagterrein. Indien de aannemer deze hulpmiddelen niet in goede staat aflevert op de in het bestek aangegeven wijze wordt per hulpmiddel inclusief bijbehorende bevestigingsmiddelen en stellages, een korting van € 250,-- (tweehonderdvijftig euro) toegepast. Deze korting wordt verbeurd zonder dat een ingebrekestelling nodig is.
62 04 02
AANBRENGEN, INSTANDHOUDEN EN VERWIJDEREN VOORZIENINGEN (VWU) 01 In verband met de hoeveelheidsbepaling van de volgens dit bestek door de aannemer aan te brengen, in stand te houden, op het werk te verplaatsen en te verwijderen voorzieningen geldt dat deze alleen voor verrekening in aanmerking komen als de daarmee in overeenstemming zijnde hoeveelheden vooraf met de directie zijn overeengekomen, als bedoeld in artikel 62.03.01.
62 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VWU)
62 05 01
INDIENEN AANVRAAG TIJDELIJKE VERKEERSVOOZIENINGEN (VWU) 01 De aannemer dient minimaal twee weken van te voren, de aanvraag voor de tijdelijke verkeersmaatregelen inclusief omleidingroutes bij de gemeentewerf in te dienen. Voorafgaand aan de aanvraag dient deze met de directie te zijn besproken.
62 12
EISEN EN UITVOERING - VEREKEERSMAATREGELEN BIJ TRAMVERKEER (VT)
Bladnr. 230
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
62 12 01
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VERKEERSMAATREGELEN, ALGEMEEN (VT) 01 Bij werkzaamheden aan of in de nabijheid van een trambaan de voorschriften, voor zover daar mede niet in strijd met het bestek, volgen zoals vermeld in: Voorschrift veilig werken Trambaan (vigerend versienummer en uitgifte datum), een uitgave van RET Infrastructuur, voorbereiding Railtechniek. 'Maatregelen bij spoorwegovergangen', onderdeel van de publicatiereeks Werk in Uitvoering (WiU) 96b, februari 2008, uitgegeven door CROW te Ede. Voor zover deze voorschriften niet aanwezig zijn op het werk dient de aannemer zich van deze voorschriften op de hoogte te stellen. 02 Tot het in lid 01 genoemde voorschrift behoren mede, als waren zij er letterlijk in opgenomen, de door de RET en de CROW uitgegeven aanvullingen en aanvullende richtlijnen, zoals deze drie maanden voor de dag van aanbesteding luiden.
62 15
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VT)
62 15 01
INDIENEN AANVRAAG TIJDELIJKE VERKEERSVOORZIENINGEN (VT) 01 Afspraken met betrekking tot het instellen en opheffen van snelheidsperkingen, omleidingen en buitendienststellingen voor geplande werkzaamheden, dienen minimaal 3 weken van te voren bij de RET zijn aangemeld en met de divisie Tram te worden overeengekomen. Voorafgaand aan de aanvraag dient deze met de directie te zijn besproken en goedgekeurd te zijn.
62 23
EISEN EN UITVOERING - VERKEERSMAATREGELEN BIJ METROVERKEER (VM)
62 23 01
VERKEERSMAATREGELEN, ALGEMEEN (VM) 01 Bij werkzaamheden aan of in de nabijheid van spoorovergangen van de metrobaan de voorschriften volgen zoals vermeld in: 'Maatregelen bij spoorwegovergangen', onderdeel van de publicatiereeks Werk in Uitvoering (WiU) 96b, februari 2008, uitgegeven door CROW te Ede. 02 Tot het in lid 01 genoemde voorschrift behoren mede, als waren zij er letterlijk in opgenomen, de door de CROW uitgegeven aanvullingen en aanvullende richtlijnen, zoals deze vanaf de verschijningsdata luiden, tenzij in de aanvullingen of aanvullende richtlijnen de datum van in werking treden is vermeld.
62 25
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VM)
62 25 01
INDIENEN AANVRAAG TIJDELIJKE VERKEERSVOORZIENINGEN (VM) 01 Afspraken met betrekking tot het instellen en opheffen van snelheidsperkingen, omleidingen en buitendienststellingen voor geplande werkzaamheden, dienen minimaal 3 weken van te voren bij de RET zijn aangemeld en met de divisie Metro te worden overeengekomen. Voorafgaand aan de aanvraag dient deze met de directie te zijn besproken.
Bladnr. 231
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
63
TERREININRICHTING
63 02
EISEN EN UITVOERING - TERREININRICHTING, ALGEMEEN (TA)
63 02 01
AANBRENGEN ELEMENTEN (TA) 01 Bij het aanbrengen of verwerken van een terreininrichtingselement de voorschriften, voor zover daar mede niet in strijd met het bestek, volgen zoals vermeld in de: - montagevoorschriften van fabrikanten van materialen. Voor zover deze montagevoorschriften niet aanwezig zijn op het werk dient de aannemer zich van deze voorschriften op de hoogte te stellen. 02 Bij het aanbrengen of verwerken van terreininrichtings- elementen de voorschriften en bepalingen volgen voor in het terrein aan te brengen of te verwerken verhardingen, groenvoorzieningen of overige elementen, voor zover deze ter plaatse moeten worden aangebracht, verwerkt of moeten worden behouden. Verwezen wordt naar de in het bestek en in de Standaard 2010 genoemde bepalingen in de voor de genoemde voorzieningen bedoelde hoofdstukken. 03 Het ten behoeve van het aanbrengen of verwerken van terreininrichtingselementen benodigde grondwerk uitvoeren volgens het bepaalde in hoofdstuk 24, sleuftechnieken, voor zover daarvoor geen aanvullende bepalingen zijn opgenomen.
63 02 02
FUNDERING TERREININRICHTINGSELEMENTEN (TA) 01 Indien gaten voor palen moeten worden voorgeboord, dit uitvoeren met een grondboor waarvan de doorsnede iets kleiner is dan de paaldoorsnede. De gaten zo diep maken dat de laatste 0,20 m van de paal kan worden ingeslagen. Na het plaatsen van palen in de gegraven gaten, de paalgaten onder verdichting aanvullen met uitkomende grond. 02 Ten behoeve van de fundatie van elementen met een vlakke bodemplaat de ongeroerde grond afvlakken en de elementen te lood stellen.
63 02 03
HEKWERKEN ALGEMEEN (TA) 01 Gaas met groen geplastificeerd binddraad bevestigen. Aan de boven- en onderzijde van het gaas minimaal om de andere maas knopen. De knoop aanbrengen aan de onderkant van de buis of spandraad. 02 Draden door middel van draadspanners strak trekken. De treklengte mag niet meer dan 50 m bedragen. 03 Het nylonnet, ter plaatse van ballenvangers, door middel van knopen aan de bovenbuis en tussenbuis bevestigen. Elke maas van het nylonnet aan de buizen knopen.
63 02 04
AANBRENGEN HEKWERKEN EN POORTEN (TA) 01 Poorten zodanig stellen of ophangen, dat deze horizontaal vrij draaien. 02 Een dubbele draaipoort op een zodanige hoogte stellen, dat deze bij het openen vrij over de verharding draait.
63 05
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (TA)
63 05 01
MONTAGE TERREININRICHTINGSELEMENTEN (TA) 01 Tot het leveren dan wel het ter beschikking stellen van terreininrichtingselementen wordt tevens gerekend het leveren of het ter beschikking stellen van de benodigde materialen ten behoeve van de verbindingen. 02 Tot het aanbrengen van terreininrichtingselementen wordt tevens gerekend het aanbrengen van de benodigde materialen ten behoeve van de verbindingen. 03 Tot het tot stand brengen van verbindingen wordt tevens gerekend het leveren van de voor deze verbindingen benodigde materialen voor zover daarvoor in het bestek geen aparte besteksposten of bepalingen zijn opgenomen.
Bladnr. 232
RAW0024-78820
HFD
PAR ART
63 05 02
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
LID
VERVOEREN MATERIALEN I.V.M. TERREININRICHTING (TA) 01 Tot het vervoeren van materialen i.v.m. terreininrichting wordt tevens gerekend het laden en het lossen van de te vervoeren materialen voorzover daarvoor geen afzonderlijke besteksposten zijn opgenomen.
63 12
EISEN EN UITVOERING - TERREININRICHTING, SPEELTOESTELLEN (TS)
63 12 01
SPEELTOESTELLEN ALGEMEEN (TS) 01 Speeltoestellen mogen alleen worden geplaatst als zij zijn gekeurd conform Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen door een hiertoe bevoegde keuringsinstantie. 02 Bestaande speeltoestellen mogen alleen worden herplaatst nadat zij (in opdracht van de oorspronkelijke leverancier) zijn gekeurd conform Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen door een hiertoe bevoegde keuringsinstantie. 03 De keuring van speeltoestellen moet zijn uitgevoerd aan de hand van de Europese (ontwerpnormen) normen NEN-EN 1176 deel 1 t/m deel 9 of hiermee gelijkwaardige (buitenlandse) normen. 04 Montage, demontage van speeltoestellen gebeurt door de aannemer uitsluitend aan de hand van de geldige gebruiksaanwijzing met aanwijzingen en veiligheidsinstructies etc. van de leverancier van het speeltoestel.
63 12 02
VALDEMPENDE ONDERGRONDEN ALGEMEEN (TS) 01 De valdempende ondergrond moet voldoen aan NEN-EN 1177 Bodemoppervlak van speelplaatsen - Specificatie, eisen en beproevingsmethoden (Eng.)
63 13
INFORMATIE-OVERDRACHT (TS)
63 13 01
KEURINGSCERTIFICATEN SPEELTOESTELLEN (TS) 01 In aansluiting op Warenwetbesluit Attractie- en speeltoestellen moet van het te plaatsen speeltoestel door de leverancier een kopie van het keuringscertificaat worden verstrekt.
63 13 02
KEURINGSCERTIFICATEN VALDEMPENDE ONDERGRONDEN (TS) 01 In aansluiting op het Warenwetbesluit Attractie- en speeltoestellen moet van de (te leveren en of) te leggen rubber veiligheidstegels door de leverancier een afschrift van het keuringscertificaat van het materiaal worden verstrekt.
63 14
RISICOVERDELING EN GARANTIES (TS)
63 14 01
KEURINGSCERTIFICATEN SPEELTOESTELLEN (TS) 01 Het keuringscertificaat van het betreffende speeltoestel bewijst tenminste dat een type keuring heeft plaatsgevonden door een hiertoe bevoegde keuringsinstantie (zie Warenwetbesluit Attractieen speeltoestellen).
63 14 02
KEURINGSCERTIFICATEN VALDEMPENDE ONDERGRONDEN (TS) 01 Het keuringscertificaat van de rubber veiligheidstegels (505 x 505 x 45 mm) bewijst tenminste: - Dat als HIC-waarde (veilige valhoogte) wordt gehanteerd de gemeten HIC-waarde op een ondergrond van betonnen tegels. Indien de door TNO-industrie in de praktijk gemeten richtwaarde voor de HIC-waarde van de betreffende rubberveiligheidstegel lager is dan de opgave van de leverancier dan wordt deze gehanteerd. - Dat deze voorzien zijn van 4 gaats ronde koppelpennen; - De rubberveiligheidstegels moeten zijn voorzien van een EPDM toplaag of een gelijkwaardige slijtvaste toplaag.
Bladnr. 233
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr.
I
Inhoudsopgave
3. B e p a l i n g e n
17
01 01 01 01 02 01 04 01 05 01 07 01 09 01 11 01 12 01 13 01 14 01 15 01 16 01 17 01 18 01 19 01 20 01 22 01 23 01 25 01 26 01 27 01 28 01 30
ALGEMEEN EN ADMINISTRATIEF ALGEMENE BEPALINGEN BETALINGSREGELINGEN: AANNEMINGSSOM BETALINGSREGELINGEN: RISICOREGELING BETALINGSREGELINGEN: DECLARATIES ZEKERHEIDSTELLING KABELS EN LEIDINGEN VERBAND MET ANDERE WERKEN MAATREGELEN IN HET BELANG VAN HET VERKEER KWALITEITSPLAN, ALGEMEEN TIJDSCHEMA, WERKPLAN BOUWSTOFFEN GARANTIE VERZEKERINGEN VRIJGEKOMEN MATERIALEN BESCHERMING TE HANDHAVEN VEGETATIE ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN KWALITEITSBORGING TE BESCHERMEN PLANT- EN DIERSOORTEN COMMUNICATIE ONDERAANNEMING WERKEN NABIJ INSTALLATIES ONDER ELEKTRISCHE SPANNING DUURZAAMHEID- EN MILIEU-EISEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN CONSTRUCTIES EN INSTALLATIES UITVOERING
18 18 20 21 22 22 22 22 23 25 26 28 28 29 31 33 33 33 33 35 37 38 39 40
11 11 02 11 03 11 04 11 05 17 17 01 17 02 17 03 17 04 17 05 17 07 17 12 17 32 17 33 17 34 17 35 17 37 17 42 17 43 17 44 17 45 17 47
SLOOPWERK EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT RISICOVERDELING EN GARANTIES BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN VERONTREINIGDE GROND EN VERONTREINIGD WATER BEGRIPPEN - VERONTREINIGDE GROND EN VERONTREINIGD WATER, ALGEMEEN (VGVWA) EISEN EN UITVOERING (VGVWA) INFORMATIE-OVERDRACHT (VGVWA) RISICOVERDELING EN GARANTIES (VGVWA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VGVWA) MEET- EN VERREKENMETHODEN (VGVWA) EISEN EN UITVOERING - DROOG VERWERKEN VAN VERONTREINIGDE GROND (DVVG) EISEN EN UITVOERING - GROND REINIGEN (GR) INFORMATIE-OVERDRACHT (GR) RISICOVERDELING EN GARANTIES (GR) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (GR) MEET- EN VERREKENMETHODEN (GR) EISEN EN UITVOERING WATER REINIGEN (WR) INFORMATIE-OVERDRACHT (WR) RISICOVERDELING EN GARANTIES (WR) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (WR) MEET- EN VERREKENMETHODEN (WR)
42 42 42 42 43 44 44 44 44 45 45 46 46 46 46 47 47 47 48 49 49 49 50
21 21 01 21 02 21 03 21 04 21 05 22 22 01 22 02 22 03 22 04 22 05 22 06 22 07
BEMALINGEN BEGRIPPEN - BEMALINGEN (B) EISEN EN UITVOERING (B) INFORMATIE-OVERDRACHT (B) RISICOVERDELING EN GARANTIES (B) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (B) GRONDWERKEN BEGRIPPEN - GRONDWERKEN ALGEMEEN (GA) EISEN EN UITVOERING (GA) INFORMATIE-OVERDRACHT (GA) RISICOVERDELING EN GARANTIES (GA) BIJBEHORENDE VERPLICHTING (GA) BOUWSTOFFEN (GA) MEET- EN VERREKENMETHODEN (GA)
51 51 51 52 52 53 54 54 54 55 55 56 57 58
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr.
II
22 12 22 13 22 14 22 15 22 17 22 34 22 37 22 41 22 42 22 46 22 47 22 61 22 62 22 63 22 64 22 67 23 23 12 23 15 23 16 23 24 23 26 24 24 02 24 04 24 05 24 06 24 07 24 22 24 23 24 31 24 32 24 33 24 34 24 35 25 25 02 25 03 25 05 25 07 25 12 25 13 25 14 25 15 25 16 25 71 25 72 26 26 02 26 05 26 07 26 12 26 13 26 16 28 28 12 28 13 28 14 28 15
EISEN EN UITVOERING - CULTUURTECHNISCH GRONDWERK (CTG) INFORMATIE-OVERDRACHT (CTG) RISICOVERDELING EN GARANTIES (CTG) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (CTG) MEET- EN VERREKENMETHODEN (CTG) RISICOVERDELING EN GARANTIES - NATUURTECHNISCH GRONDWERK (NTG) MEET- EN VERREKENMETHODEN (NTG) BEGRIPPEN - LICHT OPHOOGMATERIAAL (LO) EISEN EN UITVOERING (LO) BOUWSTOFFEN (LO) MEET- EN VERREKENMETHODEN (LO) BEGRIPPEN - BAGGERWERK HAVENS (BWH) EISEN EN UITVOERING (BWH) INFORMATIE-OVERDRACHT (BWH) RISICOVERDELING EN GARANTIES (BWH) MEET- EN VERREKENMETHODEN (BWH) DRAINAGE EISEN EN UITVOERING - HORIZONTALE DRAINAGE (HD) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (HD) BOUWSTOFFEN (HD) RISICOVERDELING EN GARANTIES (VD) BOUWSTOFFEN (VD) SLEUF- EN SLEUFLOZE TECHNIEKEN EISEN EN UITVOERING - SLEUF- EN SLEUFLOZE TECHNIEKEN (SST) RISICOVERDELING EN GARANTIES (SST) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (SST) BOUWSTOFFEN (SST) MEET- EN VERREKENMETHODEN (SST) EISEN EN UITVOERING (HB) INFORMATIE-OVERDRACHT (HB) BEGRIPPEN - REVISIE ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR (ROI) EISEN EN UITVOERING (ROI) INFORMATIE-OVERDRACHT (ROI) RISICOVERDELING EN GARANTIES (ROI) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (ROI) LEIDINGWERK EISEN EN UITVOERING - LEIDINGWERK ALGEMEEN (LWA) INFORMATIE-OVERDRACHT (LWA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (LWA) MEET- EN VERREKENMETHODEN (LWA) EISEN EN UITVOERING - RIOLERINGEN (R) INFORMATIE-OVERDRACHT (R) RISICOVERDELING EN GARANTIES (R) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (R) BOUWSTOFFEN (R) BEGRIPPEN - ZINKERS (Z) EISEN EN UITVOERING (Z) KABELWERK EISEN EN UITVOERING - KABELWERK ALGEMEEN (KA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (KA) MEET- EN VERREKENMETHODEN (KA) EISEN EN UITVOERING - ENERGIEGRONDKABELS (EGK) INFORMATIE-OVERDRACHT (EGK) BOUWSTOFFEN (EGK) FUNDERINGSLAGEN EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT RISICOVERDELING EN GARANTIES BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN
59 60 60 60 60 61 61 61 61 61 62 62 62 64 65 65 67 67 67 67 67 67 69 69 69 69 69 69 70 70 72 72 72 73 73 74 74 74 74 76 76 77 77 77 77 78 78 80 80 80 80 80 80 81 82 82 82 82 82
30 30 04 30 05 30 12 30 72 30 73 30 74 31 31 02 31 04 31 05
WEGVERHARDINGEN I RISICOVERDELING EN GARANTIES - WEGVERHARDINGEN I, ALGEMEEN (WIA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (WIA) EISEN EN UITVOERING - VOORBEREIDENDE WERKZAAMHEDEN (VW) EISEN EN UITVOERING - KUNSTSTOF COATINGS (KC) INFORMATIE-OVERDRACHT (KC) RISICOVERDELING EN GARANTIES (KC) WEGVERHARDINGEN II EISEN EN UITVOERING - WEGVERHARDINGEN II, ALGEMEEN (WIIA) RISICOVERDELING EN GARANTIES (WIIA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (WIIA)
83 83 83 83 83 84 84 86 86 86 86
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr.
III
31 06 31 21 31 22 31 23 31 24 31 25 31 26 31 27 31 31 31 32 31 33 31 34 31 35 31 37 31 42 31 43 31 45 31 46 32 32 12 32 13 32 14 32 15 32 17 34 34 11 34 12 34 13 34 15 35 35 01 35 02 35 03 35 04 35 07 35 12 35 15 35 16 35 17 35 22 35 26 35 27 35 32 35 37 35 42 35 45 35 46 35 51
BOUWSTOFFEN (WIIA) BEGRIPPEN - ASFALTVERHARDINGEN (AV) EISEN EN UITVOERING (AV) INFORMATIE-OVERDRACHT (AV) RISICOVERDELING EN GARANTIES (AV) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (AV) BOUWSTOFFEN (AV) MEET- EN VERREKENMETHODEN (AV) BEGRIPPEN - BETONVERHARDINGEN (BV) EISEN EN UITVOERING (BV) INFORMATIE-OVERDRACHT (BV) RISICOVERDELING EN GARANTIES (BV) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (BV) MEET- EN VERREKENMETHODEN (BV) EISEN EN UITVOERING - STRAATWERK (SW) INFORMATIE-OVERDRACHT (SW) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (SW) BOUWSTOFFEN (SW) WEGBEBAKENING EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT RISICOVERDELING EN GARANTIES BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN MEET- EN VERREKENMETHODEN VERLICHTING BEGRIPPEN EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN VERKEERSREGELINSTALLATIES BEGRIPPEN - VERKEERSREGELINSTALLATIES, ALGEMEEN (VRIA) EISEN EN UITVOERING (VRIA) INFORMATIE-OVERDRACHT (VRIA) RISICOVERDELING EN GARANTIES (VRIA) MEET- EN VERREKENMETHODEN (VRIA) EISEN EN UITVOERING - VERKEERSREGELTOESTEL (VRT) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VRT) BOUWSTOFFEN (VRT) MEET- EN VERREKENMETHODEN (VRT) EISEN EN UITVOERING - DETECTIE (D) BOUWSTOFFEN (D) MEET- EN VERREKENMETHODEN (D) EISEN EN UITVOERING - ONDERGRONDSE VOORZIENINGEN (OGV) MEET- EN VERREKENMETHODEN (OGV) EISEN EN UITVOERING - BOVENGRONDSE VOORZIENINGEN (BGV) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (BGV) BOUWSTOFFEN (BGV) BEGRIPPEN - TIJDELIJKE VERKEERSREGELINSTALLATIES (INDIEN VAN TOEPASSING)
86 86 86 88 88 89 89 90 91 91 91 91 92 92 92 93 94 94 96 96 96 96 96 96 98 98 98 99 100 101 101 101 101 101 102 102 104 105 106 106 107 108 108 108 108 108 108 109
41 41 05 41 12 41 13 41 14 41 15 41 16 41 17 41 22 41 23 41 25 41 26 41 27 41 32 41 62 41 63 41 71 41 72 41 73 41 76 41 81 41 82
FUNDERINGSCONSTRUCTIES BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN - FUNDERINGSCONSTRUCTIES, ALGEMEEN (FCA) EISEN EN UITVOERING - PALEN (P) INFORMATIE-OVERDRACHT (P) RISICOVERDELING EN GARANTIES (P) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (P) BOUWSTOFFEN (P) MEET- EN VERREKENMETHODEN (P) EISEN EN UITVOERING - DAMWANDEN (DW) INFORMATIE-OVERDRACHT (DW) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (DW) BOUWSTOFFEN (DW) MEET- EN VERREKENMETHODEN (DW) EISEN EN UITVOERING - DIEPWANDEN EN BOORPALEN (DWBP) EISEN EN UITVOERING - GROUTANKERS (GA) INFORMATIE-OVERDRACHT (GA) BEGRIPPEN - SCHROEFINJECTIEANKERS (SIA) EISEN EN UITVOERING (SIA) INFORMATIE-OVERDRACHT (SIA) BOUWSTOFFEN (SIA) BEGRIPPEN - MV-PALEN (MP) EISEN EN UITVOERING (MP)
110 110 110 112 113 113 114 116 116 117 117 117 117 118 118 118 118 119 121 123 123 123
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr.
IV
41 83 41 85 41 86 42 42 11 42 12 42 13 42 14 42 15 42 16 42 21 42 22 42 23 42 24 42 27 42 32 42 41 42 42 42 52 42 55 43 43 02 43 03 43 05 43 06 45 45 02 46 46 01 46 03 46 05 46 06 46 11 46 13 46 15 46 16 48 48 01 48 02 48 03 48 04 48 06 48 07 49 49 01 49 11 49 12 49 13 49 14 49 15 49 16 49 17 49 31 49 32 49 33 49 36
INFORMATIE-OVERDRACHT (MP) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (MP) BOUWSTOFFEN (MP) BETONCONSTRUCTIES BEGRIPPEN - IN HET WERK VERVAARDIGDE BETONCONSTRUCTIES (IHWVB) EISEN EN UITVOERING (IHWVB) INFORMATIE-OVERDRACHT (IHWVB) RISICOVERDELING EN GARANTIES (IHWVB) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (IHWVB) BOUWSTOFFEN BETONCONSTRUCTIES (IHWVB) BEGRIPPEN - VOORAF VERVAARDIGDE BETONELEMENTEN (VVB) EISEN EN UITVOERING (VVB) INFORMATIE-OVERDRACHT (VVB) RISICOVERDELING EN GARANTIES (VVB) MEET- EN VERREKENMETHODEN (VVB) EISEN EN UITVOERING - ONDERWATERBETON (OWB) BEGRIPPEN - INSPECTIE EN ONDERZOEK BETONCONSTRUCTIES (IOB) EISEN EN UITVOERING (IOB) EISEN IN DE UITVOERING - BETONREPARATIES, VOORBEHANDELEN ONDERGROND (BVO) BIJBEHOERENDE VERPLICHTINGEN (BVO) STAALCONSTRUCTIES EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN BOUWSTOFFEN METSELWERK EISEN EN UITVOERING NATUURSTEEN BEGRIPPEN - NATUURSTEEN ALGEMEEN (NA) INFORMATIE-OVERDRACHT (NA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (NA) BOUWSTOFFEN (NA) BEGRIPPEN - GRANIET (G) INFORMATIE-OVERDRACHT (G) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (G) BOUWSTOFFEN (G) ELEKTRISCHE INSTALLATIES BEGRIPPEN EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT RISICOVERDELING EN GARANTIES BOUWSTOFFEN MEET- EN VERREKENMETHODE BEWEGINGSWERKEN BEGRIPPEN BEGRIPPEN EISEN EN UITVOERING INFORMATIE- OVERDRACHT RISICOVERDELING EN GARANTIES BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN VAN DE AANNEMER. BOUWSTOFFEN MEET- EN VERREKENMETHODEN BEGRIPPEN EISEN EN UITVOERING INFORMATIE- OVERDRACHT BOUWSTOFFEN
124 125 125 126 126 126 130 130 130 131 131 132 134 135 135 135 136 136 136 137 138 138 138 138 140 141 141 142 142 142 142 142 142 143 143 143 144 144 145 157 160 161 161 164 164 164 164 175 180 181 183 186 189 189 191 194
51 51 01 51 02 51 04 51 05 51 06 51 07 51 51 51 52 51 53 51 55 52 52 03 52 06
GROENVOORZIENINGEN BEGRIPPEN - GROENVOORZIENINGEN (GV) EISEN EN UITVOERING (GV) RISICOVERDELING EN GARANTIES (GV) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (GV) BOUWSTOFFEN (GV) MEET- EN VERREKENMETHODEN (GV) BEGRIPPEN - ONDERHOUD BOMEN (OB) EISEN EN UITVOERING (OB) INFORMATIE-OVERDRACHT (OB) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (OB) KUST- EN OEVERWERKEN INFORMATIE-OVERDRACHT - KUST- EN OEVERWERKEN, ALGEMEEN (KOWA) BOUWSTOFFEN (KOWA)
196 196 196 198 199 200 204 204 205 205 206 208 208 208
RAW0024-78820
GEMEENTE ROTTERDAM SIR-1310 Standaard besteksbepalingen IR versie oktober 2013 Gestandaardiseerde besteksbepalingen van het ingenieursbureau
Bladnr.
V
52 07 52 12 52 13 52 16 52 17 52 22 52 26 52 31 52 32 52 33 52 35 52 37 52 56 52 62 52 63 52 64 52 65 52 66 53 53 02 53 05 53 06 56 56 22 56 23 56 24 56 25 56 26 56 27
MEET- EN VERREKENMETHODEN (KOWA) EISEN EN UITVOERING - CONSTRUCTIES VAN RIJSTHOUT EN RIET (CRR) INFORMATIE-OVERDRACHT (CRR) BOUWSTOFFEN (CRR) MEET- EN VERREKENMETHODEN (CRR) EISEN EN UITVOERING - OVERIGE MATCONSTRUCTIES (OMC) BOUWSTOFFEN (OMC) BEGRIPPEN - STEENBESTORTING, BALLAST-, VUL-, EN FILTERLAAG (SBBVF) EISEN EN UITVOERING (SBBVF) INFORMATIE OVERDRACHT (SBBVF) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (SBBVF) MEET- EN VERREKENMETHODEN (SBBVF) BOUWSTOFFEN - GEBONDEN BEKLEDINGSCONSTRUCTIES (GBC) EISEN EN UITVOERING - DAMWAND, BESCHOEIING EN TEENCONSTRUCTIES (DBT) INFORMATIE-OVERDRACHT (DBT) RISICOVERDELING EN GARANTIES (DBT) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (DBT) BOUWSTOFFEN (DBT) REMMING-, AANLEG- EN GELEIDEWERKEN EISEN EN UITVOERING BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN BOUWSTOFFEN CONSERVERINGSWERKEN EISEN EN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT RISICOVERDELING EN GARANTIES BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN BOUWSTOFFEN MEET- EN VERREKENMETHODEN
209 209 210 210 210 210 211 211 212 212 212 212 213 213 213 213 213 213 215 215 215 215 218 218 222 223 224 225 225
61 61 01 61 02 61 04 62 62 03 62 04 62 05 62 12 62 15 62 23 62 25 63 63 02 63 05 63 12 63 13 63 14
WERK ALGEMENE AARD BEGRIPPEN EISEN EN UITVOERING RISICOVERDELING EN GARANTIES VERKEERSMAATREGELEN BIJ WERK IN UITVOERING INFORMATIE-OVERDRACHT - VERKEERSMAATREGELEN BIJ WERK IN UITVOERING (VWU) RISICOVERDELING EN GARANTIES (VWU) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VWU) EISEN EN UITVOERING - VEREKEERSMAATREGELEN BIJ TRAMVERKEER (VT) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VT) EISEN EN UITVOERING - VERKEERSMAATREGELEN BIJ METROVERKEER (VM) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (VM) TERREININRICHTING EISEN EN UITVOERING - TERREININRICHTING, ALGEMEEN (TA) BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN (TA) EISEN EN UITVOERING - TERREININRICHTING, SPEELTOESTELLEN (TS) INFORMATIE-OVERDRACHT (TS) RISICOVERDELING EN GARANTIES (TS)
228 228 228 228 230 230 230 230 230 231 231 231 232 232 232 233 233 233
1blad
BIJLAGEN BEHORENDE BIJ HET BESTEK SIR-1310
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied Datum: 2-11-2007 Bepalingen behorend tot het bestek voorzover daarmede niet in strijd.
Inleiding Deze richtlijn beschrijft welke criteria er vanuit Gemeentewerken c.q. deelgemeente gesteld worden aan “orde en netheid” rond de werken in de buitenruimte. Deze criteria zijn invullingen van de bepalingen uit de Standaard RAW Bepalingen (o.a. paragrafen 01.12, 01.14 en 01.17 en hoofdstuk 62) en de UAV (o.a. par. 6 lid 6 en 16). Tevens worden enige afspraken in het kader van afstemming tussen de projecten en omgeving beschreven. Ten slotte wordt richting gegeven welke voortgang op de werken wordt verwacht. Een en ander wordt gespecificeerd met betrekking tot de volgende onderwerpen: • werkterrein/opslagterrein/ketenterrein • rijplaten/loopplanken • verkeersafzettingen • klachten vanuit omgeving • voortgang werkzaamheden
Werkterrein/opslagterrein/ketenterrein Definities werkterrein, opslagterrein en ketenterrein Werkterrein Directe omgeving waar de werkzaamheden plaatsvinden Opslagterrein Terrein binnen of buiten het werkterrein dat aangewezen is voor opslag van materialen e.d. Ketenterrein Terrein t.b.v. directieverblijf en/of keten aannemer, eventueel gecombineerd met opslagterrein Toetsingscriteria: • Opgeruimd werkterrein: geen rondslingerende materialen, verpakkingen enz. of hopen zand/grond. • Het werkterrein moet veilig zijn voor de omwonenden. Ook moet overlast als gevolg van de werkzaamheden beperkt zijn.
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied -blad 1 van 6- Versie 2, d.d. 2 november 2007
• De inrichting van het werkterrein/opslagterrein/ketenterrein mag geen aanleiding geven om vuil en dergelijke te dumpen op dit terrein. Ook mag de inrichting geen aanleiding geven voor vandalisme: b.v. gooien met stenen. • De groenvoorziening binnen het werkterrein liggen er vrij netjes bij, het gras wordt redelijk vaak gemaaid, heesterbeplanting wordt regelmatig van onkruid ontdaan, indien nodig wordt er gesnoeid.
Praktische invulling: Vrijkomende en ter beschikking gestelde materialen • Vrijkomende materialen die voor hergebruik in het werk in aanmerking komen afvoeren naar een afgesloten opslagterrein. • Vrijkomende materialen die niet voor hergebruik in het werk in aanmerking komen direct afvoeren naar desbetreffende stortplaats c.q. depot. Indien direct afvoeren niet mogelijk is afvoeren naar het afgesloten opslagterrein. • Ter beschikking gesteld materiaal laten lossen op de plaats van verwerking (maximaal hoeveelheid die op de betreffende dag wordt verwerkt en hoeveelheid voor 2 aansluitende dagen). Het restant lossen op het opslagterrein. • Ter beschikking gesteld materiaal dat naast het opslagterrein of op een ander terrein dan de plaats van verwerking wordt gelost, dezelfde dag vervoeren naar het opslagterrein. • Vrijkomende en ter beschikking gestelde materialen liggen keurig geordend, belemmeren geen doorgangen. Indien er bouwhekken geplaatst zijn ligt alles achter de hekken, het afval is afgedekt. Opslagterrein of ketenterrein • Een opslagterrein of ketenterrein moet afgezet zijn met een bouwhek (hekken netjes geplaatst, aan elkaar gekoppeld en goed geschoord. Ook moeten de hekken regelmatig rechtgezet en onderhouden worden). • Voor het hebben en onderhouden is een vergunning van de deelgemeente vereist. Deze vergunning wordt met een zogenaamde bouwplaatsvergunning (loopbriefje) verkregen. Start loopbriefje bij Werf. Tevens is toestemming vereist van diverse instanties zoals verkeerspolitie, brandweer, DCMR en deelgemeente. • Keetwagens mogen niet overal in de wijk geplaatst worden. Riolerings- en leidingensleuven • Sleuven dieper dan 1,5 m mogen niet onbeheerd open liggen. Indien er geen werknemers bij de sleuf zijn, moet de sleuf afgezet worden met bouwhekken. Verder moeten de sleuven ‘s avonds zoveel mogelijk zijn aangevuld. • Sleuven minder diep dan 1,5 m moeten zijn afzet met een afzetting van baakschilden met daaraan bevestigd een rood/wit lint. Ook deze sleuven moeten ‘s avonds zo veel mogelijk zijn aangevuld. Te verwerken materialen • Alleen materialen aanvoeren naar de plaats van verwerking die binnen enige dagen (vandaag + 2 dagen) verwerkt kunnen worden. De overige materialen opslaan binnen het opslagterrein. • Materialen, waarmee gegooid kan worden (tegels, betonstenen) op het werkterrein binnen een hekwerk plaatsen. Voor zware materialen, zoals betonbanden en rioolbuizen is deze voorziening niet vereist. Bij rioolbuizen moeten wel voorzieningen tegen rollen worden getroffen.
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied -blad 2 van 6- Versie 2, d.d. 2 november 2007
• Dagelijks moet, bij beëindiging van de dagproduktie van het straatwerk, alle losse materiaal worden opgeruimd. Hele betonstenen en tegels enz. opslaan binnen afgesloten hek. Hakpuin, bindbanden e.d. direct afvoeren of opslaan in afgesloten bouwcontainer. • Het zand dat zich op de bouwplaats bevindt is of afgeschermd of netjes ingeveegd. Er komen geen klachten binnen. • Er mag geen opslag plaatsvinden voor huis- en garagedeuren en voor toegangspaden en trottoirs. Materieel • Materieel (of onderdelen daarvan) dat niet gebruikt wordt binnen het opslagterrein opslaan. Dus geen graafbak op het trottoir zetten.
Rijplaten en loopplanken Toetsingscriteria • Tussen rijplaten onderling mogen geen opstaande randen voorkomen. • Loopplanken moeten netjes achter elkaar zijn gelegd en op gelijke hoogte. Tevens moeten ze goed ingebed zijn.
Praktische invulling Tijdelijke rijweg van rijplaten • Afmetingen rijplaten: breedte 0,80 m, dikte 10 mm en lengte ca 5,00 m. • In principe zijn de rijplaten, behalve voor de aannemer, alleen toegankelijk voor hulpdiensten zoals brandweer, politie en ambulance. Hiertoe wordt de weg aan begin en einde van het werkterrein door middel van verbodsborden en afzethekken afgezet. • Bij projecten waarbij meerdere aannemers werkzaamheden binnen het werkterrein hebben, verzorgt de aannemer die de rijplaten gelegd heeft het onderhoud van de rijplatenbaan. • Indien een aannemer de rijplaten tijdelijk verwijderd heeft, moeten deze na afloop van de werkzaamheden terstond terug gelegd worden. • De lengte van de rijplatenbaan moet zodanig zijn dat alle woningen via deze rijplatenbaan te bereiken zijn. • De rijplaten moeten goed aansluiten op de bestaande verharding en goed zijn ingebed. De rijplaten mogen niet krom zijn en er mogen geen punten omhoog steken. • Dagelijks moet de rijplatenbaan worden gecontroleerd. Indien nodig moeten de rijplaten worden herschikt/rechtgelegd. Ook rijplaten die door derden niet zijn teruggelegd vallen hier onder. Kosten voor deze laatste activiteit worden bij de aannemer (of de opdrachtgever van deze aannemer) die de platen niet heeft teruggelegd in rekening gebracht. Tijdelijk voetpad van loopplanken • Ter vervanging van een opgebroken voetpad moeten tijdelijk loopplanken worden gelegd. Deze loopplanken moeten netjes aansluiten op het begin en het eind van de (nog) aanwezige verharding. Ook moeten nette verbindingen gemaakt worden tussen zijpaden, deuren en nooduitgangen van de aanliggende percelen (tot aan de uitgiftegrens).
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied -blad 3 van 6- Versie 2, d.d. 2 november 2007
• Over elkaar liggende loopplanken of niet goed op elkaar aansluitende loopplanken vormen een bron van gevaar (moeilijk te zien in donker, niet geschikt voor rolstoelen en minder valide mensen). Deze situaties mogen derhalve niet voorkomen. • Indien ter plaatse van de bestaande loopplanken gewerkt moet worden moet een alternatief looppad ter beschikking zijn. Na afloop van de werkzaamheden moeten de loopplanken netjes worden teruggelegd. • Dagelijks moeten loopplanken worden gecontroleerd en zonodig weer goed gelegd worden. • In diverse gevallen (o.a. bij winkels) kan het voorkomen dat een dubbele rij loopplanken moet worden gelegd, in verband met de invalidenwagentjes. • Gebreken aan de loopplankenbaan moeten terstond door de aannemer verholpen worden. Het is mogelijk dat personeel buiten de normale werktijden terug moet komen om de planken goed te leggen. Voor deze werkzaamheden wordt geen vergoeding in de vorm van meer- of extrawerk geaccepteerd. Het is ook mogelijk dat de werkzaamheden door een andere aannemer worden uitgevoerd. De kosten die deze aannemer hiervoor gemaakt heeft worden in mindering van de aanneemsom gebracht.
Verkeersafzettingen Toetsingscriteria: • De verkeersafzettingen moeten voldoen aan CROW-publicatie 96b. Voor de start van de werkzaamheden moet dit punt besproken zijn met de directie. • Wegafzettingen mogen alleen ingesteld worden na goedkeuring van de directie en volgens programma van eisen van Verkeerspolitie. De directie moet een afsluiting in alle gevallen melden aan Verkeerspolitie, hulpdiensten, deelgemeente en omwonenden. In veel gevallen moeten een of meerdere belanghebbenden goedkeuring verlenen. • De veiligheid is 100% gewaarborgd. De bebording staat goed, toegankelijkheid van alle verkeersstromen is prima geregeld.
Praktische invulling • De aannemer stelt voor de start van de werkzaamheden een verkeersmaatregelenplan op, waarin de te nemen maatregelen worden omschreven. • Bij kruisingen van een riolering of leiding met een meer “belangrijke” weg moet het verkeer nagenoeg ongehinderd kunnen doorgaan. Bij rioolwerkzaamheden zal meestal rijweg naast de sleuf tijdelijk worden verbreed. Eventueel moet de voorrang met een verkeerslichtinstallatie worden geregeld. Bij leidingwerk kan meestal half/half worden gewerkt, zodat een afzetting met een voorrangsregeling met borden voldoende is. • Indien een weg of straat wordt afgezet met afzethekken mogen deze niet zodanig zijn geplaatst dat ze niet gemakkelijk zijn te verslepen door de hulpdiensten.
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied -blad 4 van 6- Versie 2, d.d. 2 november 2007
Klachten vanuit omgeving Veel voorkomende klachten zijn: • Wat duren de werkzaamheden lang. • Er wordt nu al een paar dagen voor mijn deur niet gewerkt. • Wat is het een bende in onze straat. Kan dat nu niet wat netter? • De straat is mooi geworden, maar wanneer wordt de troep opgeruimd? • De loopplanken liggen bij mijn deur niet recht: ik breek haast mijn benen. • Kunnen jullie niet wat socialer zijn en wat later beginnen? • Wat ligt er een hoop zand op de straat. Kan dit niet weggehaald worden? Toetsingscriteria: • Aantal klachten Praktische invulling • Klachten die door mensen uit de omgeving worden geuit richting het personeel moeten worden doorgespeeld naar de directie, zodat de klachten netjes kunnen worden afgehandeld. Ook moet de mensen erop gewezen worden dat zij de klacht moeten doorgeven aan de directie of aan de algemene klachtentelefoon (tel 08001545). Voorkomen moet worden dat het personeel van de aannemer discussies met de bewoners aangaan over voortgang, werkwijze enz. Ook moet het personeel correct antwoorden, dus geen grote mond of straal negeren. Verder moet worden voorkomen dat de klacht niet behandeld wordt en deze via b.v. de deelgemeente terugkomt. • Wat gedaan moet worden om klachten te voorkomen is duidelijk: orde en netheid. • Ook moet materieel geen reden tot klachten geven (dit betreffen gemelde klachten!): • geen motoren starten/draaien ‘s morgens vroeg naast een slaapkamerraam. Geldt ook voor b.v. radio’s. • ‘s morgens vroeg beginnen met bomen omzagen (niet voor 8.00 uur). • ‘s morgens vroeg geen zandbed, sleuf of bestrating verdichten/aftrillen (niet voor 8.00 uur). • auto’s van personeel in het gazon onder bomen plaatsen, omdat de auto dan uit de zon staat. • met auto’s over gereed trottoir rijden. • toiletunits zijn ‘s nachts niet afgesloten, zodat iedereen er gebruik van maakt.
Voortgang werkzaamheden Toetsingscriteria • Het aanwezig zijn van een duidelijke planning waarin iedereen die werkzaamheden in het gebied heeft zijn opgenomen. • De werkzaamheden mogen niet onderbroken worden, dus een vloeiende lijn ten aanzien van de werkwijze. • Geen klachten; uitgaande van het principe “geen nieuws, goed nieuws”.
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied -blad 5 van 6- Versie 2, d.d. 2 november 2007
Praktische invulling • Houden aan gemaakte afspraken. Bij veel klachten is niet voldoende gecommuniceerd vanuit Gemeentewerken naar de omgeving. Vaak is de oorzaak van deze klachten: niet nagekomen afspraken of te globaal gemaakte afspraken. Bijvoorbeeld: als wij afspreken dat voor de bouwvak het werk gereed is, en het werk is ook gereed, dan is aan de afspraken gehouden. Indien echter tijdens de uitvoeringsperiode gedurende enige weken geen of nauwelijks activiteiten buiten waarneembaar zijn is dit voor de omwonenden onbegrijpelijk. • Het opstellen van een goede werkplanning, waarin de activiteiten van alle belanghebbenden zijn opgenomen is noodzakelijk. Ook het zich houden aan deze planning is een vereiste. De directie kan aan de hand van deze planning tijdig iedereen informeren. • Voldoende inzet van personeel tijdens een werk. Dit personeel niet weghalen voor andere werken in de buurt of voor extra werk: dit vereist betere afstemming tussen de aannemer en de directie. • Het volgtijdig uitvoeren van werkzaamheden. Dus niet starten met werkzaamheden en daarna een hele tijd geen activiteiten. Ook niet net voor de feestdagen opbreken van gehele straten. • De werkzaamheden in een keer goed uitvoeren, zodat er geen afkeuringen ontstaan. Bij afkeuringen moeten de werkzaamheden 2 keer geschieden (dus 2 keer overlast voor de omgeving).
....................
Richtlijn Bijbehorende verplichtingen “orde en netheid” werkgebied -blad 6 van 6- Versie 2, d.d. 2 november 2007
Maatvoering Verdichting Revisie Maatvoering Verdichting Afvoeren/Storten Maatvoering Afvoeren/Storten Standaarddetails Maatvoering
Kabels en leidingen
Asfaltverharding
Betonverharding
Elementenverharding
Funderingen
Kolkaansluiting
Riolering
Plaats voegen Maatvoering Vooronderzoek Temperatuur Kleven Weersomstandigheden Afvoer asfalt
Maatvoering Scheiden/Niet scheiden Verdichting Afvoeren/Storten Maatvoering Effectiviteit Maatvoering Verdichting Puinafvoer Revisie Kwaliteit Aansluiting op riolering Verdichting
Grondwerk/ontgraving en ophoging
Bronbemaling
Waarop
Besteksonderdeel
Blad: 1/2
Ingenieursbureau
0G
Meten Meten Schetsen Meten Meten Controle bonnen Meten Controle bonnen Juiste toepassing Meten oppervlakte / laagdikte Meten Meten Indienen Meten Schoon/droog oppervlak Voldoen aan de eisen Controle bonnen
Meten Visueel Meten Controle bonnen Meten Visueel Meten Meten Controle bonnen Schetsen/inmeten Videorapportage Visueel Meten
Methode
Elke voeg Continu Vooraf Iedere vracht Vooraf Vooraf Dagelijst
1x per 20 m1 1x per 20 m2 Einde werk 1x per 50 m2 Per 150 m2 Dagelijks 1x per 50 m2 Dagelijks Continu Per 50 m2
2x Continu 2x
1x 50 m1 Continu Per 150 m2 Dagelijks Bij plaatsing Continu 1x 20 m1 1x p/50 m2 per laag 30 cm Dagelijks Einde werk Volgens bestek Per aansluiting/kolk Elke kolk
1x
Continu 2x
2x
2x 2x
2x 2x
Continu
2x 2x
Minimaal
Frequentie
Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek
Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek
Bestek Bestek Bestek
Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek
Norm
Controlelijst Controlelijst Document Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst
Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst
Controlelijst Controlelijst Controlelijst Tekening/digitaal Videoband Controlelijst Controlelijst
Controlelijst Controlelijst Controlelijst
Controlelijst
Registratie
versie d.d. 05-01-2011
Standaardkeuringsplan
Beplanting Gazonaanleg Beschoeiing Verkeersmaatregelen Loopplanken/Rijplaten
Besteksonderdeel Markering Bomen
Blad: 2/2
Waarop Maatvoering Maatvoering Bescherming Maatvoering Mengsel Maatvoering Aanwezigheid Aanwezigheid
Methode Meten Meten Volgens “bomenposter” Meten N.A.K. Plombe Meten Controleren Controleren
Frequentie Continu Tijdens planten Continu Tijdens planten Vòòraf 1x per 20 m1 2x per dag 2x per dag 1x 1x 1x 2x
Minimaal 1x
Norm Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek Bestek
Registratie Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst Controlelijst
versie d.d. 05-01-2011
Standaardkeuringsplan
0G
0G Ingenieursbureau
Controlelijst keuringsplan 3.4.W15_versie d.d. 27-11-2008
Project Locatie Datum controle Weer Temperatuur Besteknummer Bestekspost
: : : : : : :
Controle op: Voldoet aan eis ja nee nvt
Opmerking:
Maatvoering lengte breedte hoogte Verdichting Controle op kolkaansluiting Standaarddetails Effectiviteit Hoeveelheid bonnen Materiaal ter beschikking Bescherming groen Verkeersmaatregelen Loopplanken Opmerkingen
Schets
Verantwoordelijke:
Paraaf:
Datum:
Tegenwaarneming directie Datum: Resultaten conform controle: Ja Nee: zie dagboek
3.4.W15_versie d.d. 27-11-2008
- blad 1 -
Datum ontvangst directie:
Naam: Paraaf
Controlelijst keuringsplan Vrije ruimte voor aantekeningen
3.4.W15_versie d.d. 27-11-2008
- blad 2 -
Boombescherming op bouwlocaties Let op! Voordat bouwwerkzaamheden beginnen, aandacht voor de volgende voorschriften:
Algemeen
De voorschriften voor de bescherming van bomen dienen op de bouwlocatie aanwezig te zijn. De te treffen maatregelen dienen voor de uitvoering van de werkzaamheden in overleg met de boombeheerder en vervolgens met de directie te worden vastgesteld (zie: Standaard R.A.W. bepalingen). De aannemer is verplicht zijn medewerkers op deze voorschriften te wijzen en zorg te dragen voor de inachtneming daarvan.
Schade
Bij beschadiging van wortels, takken en/of stam is de aannemer verplicht dit onmiddellijk aan de boombeheerder en de directie te melden. Vakkundig ingrijpen kan grotere schade en vervolgschade beperken danwel voorkomen. Toegebrachte schade dient de veroorzaker te vergoeden. De hoogte van het schadebedrag wordt bepaald door de aard en omvang van de toegebrachte schade en de boomwaarde volgens de “Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen” (NVTB) voor de waardebepaling van bomen.
Beschermingscode:
1. Vooruitlopend op bouw-/sloopactiviteiten moeten de te handhaven bomen met de werkelijke kroonprojectie op tekening staan aangegeven. 2. Neem voor de start van de werkzaamheden contact op met de boombeheerder over de te nemen beschermingsmaatregelen. 3. Machinaal graafwerk binnen de kroonprojectie is verboden! 4. Voorkom bodemverdichting onder de kroonprojectie door transport, opslag van materialen e.d. 5. Snoeien van takken en wortels dikker dan 5 cm doorsnede uitsluitend na overleg met de boombeheerder en vervolgens laten uitvoeren door vakbekwame boomverzorgers (European Treeworkers).
Graafwerkzaamheden afbeelding 6-7
In de wortelzone is (machinaal) graven niet toegestaan. Slechts bij hoge uitzondering en dan uitsluitend indien voorgeschreven (bestek) en in overleg met de boombeheerder zijn ontgravingen, in handkracht uit te voeren, binnen de wortelzone mogelijk. Uitsluitend in overleg met de boombeheerder en de daarop volgende toestemming van de directie kunnen incidenteel wortels tot een doorsnede van 5 cm recht worden doorgezaagd. Dit moet wel vakkundig gebeuren, dus knippen en zagen en niet trekken en scheuren. Doorzagen van dikkere wortels mag nooit. Het in handkracht ondergraven en/of onderboren is wel toegestaan. Het gestuurd onderboren van kabels en leidingen verdient de voorkeur. Een bouwput of –sleuf tegen de kroonprojectie van bomen mag niet langer dan drie weken open liggen. Blootliggende wortels moeten in alle gevallen beschermd worden tegen uitdroging en vorst (m.b.v. vochtige doeken of zwarte folie) en in ieder geval zo snel mogelijk worden toegedekt met grond. Bij vorst open sleuven aan de boomzijde direct afschermen.
Terreinaanpassingen afbeelding 8-9
Terreinophogingen en -afgravingen binnen de kroonprojectie zijn alleen bij uitzondering toegestaan, en dan uitsluitend indien voorgeschreven (bestek) in overleg met de boombeheerder en de daarop volgende toestemming van de directie. Ophoging of afgraving leidt tot afsterving van boomwortels door schade of zuurstofgebrek.
Bodemverdichting afbeelding 10-11
Boombescherming afbeelding 1-2-3
Verdichting van de bodem d.m.v. verdichtingmachines (trillingen) leidt tot verdichting van de grond en verstikking van de boom en is niet toegestaan binnen de kroonprojectie. Bouwverkeer binnen de kroonprojectie is evenmin toegestaan.
Bomen op een werkterrein dienen zodanig met geschikte materialen beschermd te worden (niet- verplaatsbare bouwhekken, palissaden, houten schuttingen, steigeronderdelen etc.) zodat beschadigingen aan de wortelzone, stam en kroon uitgesloten zijn. Bij beperkte ruimte moet bescherming van de boomspiegel of minimaal een stambescherming aangebracht worden om zoveel mogelijk beschadigingen te voorkomen. Indien de voorgeschreven maatregelen niet toereikend zijn, meldt de aannemer dit onmiddellijk aan de boombeheerder en de directie.
Bouwplaats/Bouwverkeer afbeelding 4-5
Binnen de kroonprojectie mogen geen bouw- en directieketen staan. Tijdelijke bouwwegen binnen de kroonprojectie zijn uitsluitend toegestaan indien deze zijn voorgeschreven (bestek) in overleg met de boombeheerder en de daarop volgende toestemming van de directie. Gebruik van rijplaten (beton, staal, hout of kunststof) en/of andere voorzieningen zijn dan noodzakelijk.
Opslagplaats afbeelding 12
Bouwmaterialen opslaan en/of zanden gronddepots inrichten binnen de kroonprojectie is niet toegestaan. Opslag van olie, brandstoffen en chemicaliën moet aan de wettelijke eisen voldoen; deze stoffen echter nooit binnen de kroonprojectie opslaag. Cementresten, spoelwater en andere reststoffen (verpakkingen etc.) dienen zorgvuldig afgevoerd te worden; lozingen in bodem en/of oppervlaktewater en begraven is nooit toegestaan.
JPM
Uitgave: Vereniging Stadswerk Nederland vakgroep Groen, Natuur en Landschap copyright 2007 Vakgroep Boomverzorging
Te bestellen bij secretariaat Stadswerk: 0318 – 69 27 21 of
[email protected]
elektriciteit laagspanning 0,60
0,70
drinkwater leiding ≤ 250 mm
1,00
drinkwater leiding > 250 mm
0,50
gas huisaansluiting ≤ 0,1 MPa
0,80
gas huisaansluitingen > 0,1 MPa
0,80
gas leiding ≤ 0,1 Mpa
1,00
gas, overige leidingen
0,60
elektriciteit huisaansluiting + OV + signaalkabel
0,60
elektriciteit laagspanning
0,80
elektriciteit hoogspanning ≤ 25 kV
1,00
elektriciteit hoogspanning > 25kV
1,00
elektriciteit gelijkspanning
0,90
stadsverwarming huisaansluiting
0,70
stadsverwarming distributieleiding
1,00
stadsverwarming transportleiding
1,00
riolering huisaansluiting riolering (PVC) ≤ 300 mm riolering (beton), singelverbinding, spuileiding en collecteurriool (riool)persleiding, brandblusleiding overige leidingen
elektriciteit hoogspanning
elektriciteit hoogspanning > 25kV
elektriciteit gelijkspanning
stadsverwarming huisaansluiting
stadsverwarming distributieleiding
stadsverwarming transportleiding
0,80
1,00
1,00
0,90
0,70
1,00
overige leidingen
elektriciteit huisaansluiting + OV + signaal 0,60
drinkwater huisaansluiting
(riool)persleiding, brandblusleiding
gas overige leidingen 1,00
0,80
1,00
gas leiding 0,80
O O
1,00
gas huisaansluiting > 0,1 MPa 0,80
Telecom overige kabels GV / CU
≥1,10 riool (beton) /singelverb./spuileid./coll.r.
gas huisaansluiting 0,50
0,60
400 mm
drinkwater leiding > 250 mm 1,00
O O O
≥1,10 riool (PVC)
drinkwater leiding 0,70
Telecom huisaansluiting GV / CU
≥0,95 riool huisaansluiting
drinkwater huisaansluiting 0,80
0,50
≥0,95 (peilmaten) ≥1,10 (peilmaten) ≥1,10 (peilmaten) 1,00
O O O O
25 kV
Telecom overige kabels GV / CU 0,60
O O
0,1 Mpa
Telecom huisaansluiting GV / CU 0,50
CAI incl. huisaansluiting
0,1 MPa
CAI incl. huisaansluiting 0,60
0,60
250 mm
gas leiding gietijzer (distributienet-oud)
dekking in m:
Telecom - PTT interlokaal - CU (oud)
TE LEGGEN LEIDINGEN:
0,65
TE PASSEREN LEIDINGEN:
0,60
leiding- dekking t.o.v. bestaand peil
Legschema leidingen
O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O O O O
O O O O
O O O O O O O
O O O O O O
O O O O
O O O O O O O
O O O O O O
O O O O O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O
O O O O O O O O
O O O O O O
O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O O O O
O O O O O O
O O O O O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O O
O O
O O O
O O O O O O
O O
O
O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O
O O O O O
O O O O O
O O O O O
O O O O O
O O O O
O O O O O O O
O O O O O O
O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O
Uitzonderingen: 0,70
minimale dekking in groenvoorziening
1,00
in leidingenstroken
kruisende leidingen: dekking ≥ 2,5 m
Opmerkingen: Vergelijking drukeenheden: 0,1 MPa = 1 bar ≈ 0,1 N/mm2 Versie:
september 2009 (23-09-2009)
O = te leggen over
= te leggen onder O O = in ontwerp a.h.v. proefsleuven te bepalen O = bestaande leidingen die niet meer nieuw worden gelegd Legschema Leidingen
Blad 1 van 2
versie: 23-09-2009
Gebruik en verklaring van het Legschema Leidingen (Legschema) Het Legschema is een leidraad die in het ontwerp van leidingen moet worden gehanteerd. In het ontwerp dient de wijze van kruisen van bestaande leidingen aan de hand van het legschema te worden bepaald. Bij gelijke hoogteligging dient de wijze van kruisen in het ontwerp te worden onderzocht aan de hand van proefsleuven. Deze zijn met een dubbel balletje in het Legschema aangegeven. Wanneer van het Legschema moet worden afgeweken dient dit in het ontwerp reeds te worden aangegeven. Mocht het onverhoopt toch voorkomen dat tijdens de uitvoering kruisende leidingen op een afwijkende diepte liggen en van het ontwerp moet worden afgeweken, dient dit onverwijld aan de toezichthouder GW te worden gemeld. De toezichthouder GW beslist dan in overleg met het Leidingenbureau. Door de verticale wijziging in de leiding ten aanzien van het ontwerp kan het nodig zijn de leiding opnieuw te berekenen. Principe verticale indelingstructuur leidingen: 1. Bovenste laag: huisaansluitingen, behoudens huisaansluitingen gas > 1 bar, stadsverwarming en riool; 2. Tweede laag: distributieleidingen; 3. Onderste laag: transportleidingen. 4. Bij distributie- en transportleidingen gaan kabels, bij voldoende dekking (telecom / laagspanning ≥ 0,60m en hoogspanning ≥ 0,80m) over buisleidingen. Bovenstaande principe indelingstructuur geldt niet voor de verticale indeling in leidingenstroken. Voor een volledige beschrijving van de horizontale en verticale indeling van leidingen wordt verwezen naar het vigerende Handboek Leidingen.
Legschema Leidingen
Blad 2 van 2
versie: 23-09-2009
1blad
BIJLAGEN TER INFORMATIE BIJ HET BESTEK SIR-1310
Ingenieursbureau
Voorblad produktieverantwoordingsstaat (PV) 3.6.E24
Project Projectcode Bestek / Opdrachtnummer
: : :
Aannemer / Leverancier Faxnummer aannemer / leverancier E-mail aannemer / leverancier Aanneemsom Leveringsbedrag Termijnnummer
: : : : : :
Opdrachtgever(s) Datum
: :
(010-) @ € € 1
-
Betaaladvies:
Opdrg. Onderdeel Termijnbedrag Termijnbedrag Totaal
Bedrag (excl. BTW) € € € -
Project nummer
Taak nummer
Inkooporder nummer
Ontvangst nummer
Opdrg. Onderdeel a Meer- en Minderwerk Meer- en Minderwerkb Meer- en Minderwerkc Meer- en Minderwerkd Meer- en Minderwerke Totaal
Bedrag (excl. BTW) € € € € € €
Project nummer
Taak nummer
Inkooporder nummer
Ontvangst nummer
-
Een kopie van dit voorblad zal per e-mail naar de aannemer worden verzonden nadat de betreffende inkooporder is vastgesteld en dient dan als basis en bijlage voor de te sturen factu(u)r(en). Bij meer- en minderwerk zal de factuur pas betaalbaar worden gesteld als de formele opdracht van dit meer- en minderwerk is verstrekt.
Ter goedkeuring: Opsteller
Directie UAV
Aannemer
Projectleider
naam: Datum: Paraaf:
a: Bestekswijzigingen
b: Afwijking van de bedragen van stelposten
c: Afwijking van de geschatte hoeveelheden
d: Afwijking van de verrekenbare hoeveelheden
e: Meer- / minderwerk vlgs UAV of overeenkomst Categorieën volgens UAV '89 $35 lid 1.
Gedragscode ‘Publiek Opdrachtgeverschap’
OGC20111018/A
Doel en functie van de gedragscode ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ Als publieke opdrachtgever zijn wij continue bezig met de onderwerpen ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’, ‘integriteit’, ‘betrouwbaarheid’ en ‘transparantie’. Met de gedragscode ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ wordt weer een flinke stap gezet in het verbeteren en professionaliseren van de verhoudingen tussen de opdrachtnemers en opdrachtgevers. Deze gedragscode is een effectieve aanvulling op de afzonderlijke integriteitcodes van de deelnemende organisaties. Als publieke opdrachtgever streven wij met de gedragscode ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ een tweeledig doel na: • helderheid geven over de specifieke kenmerken van het publieke opdrachtgeverschap; • een betrouwbare en integere opdrachtgever zijn, met respect voor de rol en positie van de (potentiële) opdrachtnemer. Het hanteren van de gedragscode heeft een interne en een externe functie. Het biedt kaders aan onze medewerkers voor de uitvoering van hun werkzaamheden in relatie tot opdrachtnemers. Daarnaast geeft de code aan ‘wat onze manieren zijn’, wat opdrachtnemers minstens van ons mogen verwachten en wat wij van de opdrachtnemers verwachten, van de precontractuele fase van een project tot en met de afronding en evaluatie ervan. Het ontwikkelen van deze code sluit aan bij vergelijkbare initiatieven van opdrachtnemers, zoals de brancheorganisaties van advies- en ingenieursbureaus en van bouwbedrijven. Het is geen juridisch instrument. Projectspecifieke contractuele afspraken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer blijven bestaan. Het vigerende aanbestedingsrecht blijft uitgangspunt.
Verankering per organisatie De deelnemende publieke opdrachtgevers verankeren de gedragscode in hun organisatie. Opdrachtnemers kunnen hen aanspreken als zij zich niet conform de kernwaarden en gedragsregels van deze code gedragen. Elke deelnemende publieke opdrachtgever heeft een centraal meldpunt, waar opdrachtnemers met opmerkingen en klachten terecht kunnen. Er wordt naar gestreefd meldingen binnen twee maanden af te handelen. Organisaties die zich willen aansluiten kunnen contact opnemen met het secretariaat van het Opdrachtgeversforum in de bouw.
Gedragscode ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ 1.1
Kenmerken en ambitie van de publieke opdrachtgevers Het publiek opdrachtgeverschap heeft een aantal specifieke kenmerken, die bepalend zijn voor onze manier van werken en die eisen stellen aan het gedrag van onze opdrachtnemers: • wij zijn gehouden een brede belangenafweging te maken; • wij werken onder het primaat van de politiek; • wij moeten altijd in de openbaarheid verantwoording kunnen afleggen. Het is onze ambitie een professioneel opdrachtgever te zijn en daardoor maximaal maatschappelijk rendement te behalen en publieke middelen op een rechtmatige en doelmatige manier te besteden. Met deze gedragscode willen wij duidelijk maken welke kernwaarden wij hanteren bij de uitoefening van ons publiek opdrachtgeverschap en welke gedragsregels deze voor ons en voor onze opdrachtnemers met zich mee brengen.
1.2
Kernwaarden van publiek opdrachtgeverschap De kernwaarden die wij voor ons publiek opdrachtgeverschap hanteren zijn: • • • •
maatschappelijke verantwoordelijkheid; integriteit; betrouwbaarheid; transparantie.
Kernwaarden en Gedragsregels 2.1 Maatschappelijk verantwoord • Als publieke opdrachtgevers hebben wij een maatschappelijke verantwoordelijkheid en een verantwoordingsplicht aan bestuurders en politiek. Alle afspraken die wij met opdrachtnemers maken moeten de toets van rechtmatigheid en doelmatigheid kunnen doorstaan. Dit vereist dat de informatie die wij van onze opdrachtnemers krijgen, betrouwbaar en controleerbaar is. • Wij werken consequent naar letter en geest van de relevante (internationale) weten regelgeving en eisen dat ook van onze opdrachtnemers. Aanvullende regelgeving en afspraken die relevant zijn voor het doen van een aanbieding maken wij tijdig bekend.
2.2 Integer • Wij hebben respect voor de positie en de belangen van de opdrachtnemers en gaan er van uit dat zij onze positie en belangen als publieke opdrachtgever respecteren en ondersteunen. • Wij betrachten geheimhouding tegenover derden over vertrouwelijke bedrijfsaangelegenheden, voor zover dit niet in strijd is met een wettelijke plicht tot openbaarmaking. • Vertrouwelijke informatie die wij verkrijgen van (potentiële) opdrachtnemers gebruiken wij alleen voor het doel waarvoor deze informatie is bestemd. Onze opdrachtnemers mogen geen misbruik maken van de van ons verkregen vertrouwelijke informatie. • Wij handelen onpartijdig. Wij zorgen ervoor dat voor alle (potentiële) opdrachtnemers dezelfde procedures gelden, dat zij gelijke toegang tot informatie hebben en dat geen vermenging plaats vindt met oneigenlijke belangen. • Wij accepteren van onze medewerkers geen nevenactiviteiten die de integriteit van onze organisatie zouden kunnen schaden. • Wij staan niet toe dat onze medewerkers beïnvloed worden door materiële of immateriële relatiegeschenken.
2.3 Betrouwbaar • Wij wekken geen verwachtingen die we niet kunnen waarmaken en houden ons aan de gemaakte afspraken. Wij verlangen dit ook van onze opdrachtnemers. • Wanneer politiek-bestuurlijke besluiten worden genomen die niet in overeenstemming zijn met de tussen opdrachtgever en opdrachtnemer gemaakte afspraken zullen wij deze afspraken in onderling overleg hiermee in lijn brengen. Daarbij verwachten wij de volle medewerking van onze opdrachtnemers. • Wij verstrekken vooraf alle relevante en ons ter beschikking staande informatie die nodig is voor het doen van een aanbieding op ons verzoek. Wij bieden onze opdrachtnemers vooraf inzicht in de kwaliteit en betrouwbaarheid van onze gegevens voor zover die relevant zijn voor de aanbieding. Wij verwachten dit ook van de potentiële opdrachtnemers. • Na de opdrachtverlening verstrekken wij tijdig alle relevante informatie die voor de goede uitvoering, beheersing en verantwoording in het kader van rechtmatigheid en doelmatigheid van de opdracht van belang is. Dit verlangen wij ook van onze opdrachtnemers.
2.4 Transparant • Wij geven vooraf duidelijk aan hoe wij selecteren en welke criteria voor de opdracht van belang zijn. Bij afschrijvingen geven wij de betreffende opdrachtnemer met redenen aan waarom wij geen gebruik maken van de aangeboden diensten. • Wij geven potentiële opdrachtnemers vooraf duidelijkheid omtrent hun positie bij vervolgopdrachten, in hetzelfde of in een vergelijkbaar project. Wij gaan er daarbij vanuit dat voorkennis strijdig is met eerlijke concurrentie indien daardoor andere aanbieders minder kans hebben om een vervolgopdracht te verwerven. • Wij kiezen contractvormen die passen bij de aard en omvang van het werk. • Wij streven naar helderheid vooraf over de verdeling van risico’s. Onduidelijkheden en verschillen van inzicht over contractafspraken bespreken wij open en zakelijk met elkaar. • Wij zullen de wijze waarop de opdrachtnemer zijn en wij onze rol hebben ingevuld samen met de opdrachtnemer evalueren. Daarnaast willen wij los van projecten met opdrachtnemers kennis en ervaring uitwisselen om de professionaliteit van opdrachtgevers en opdrachtnemers te verbeteren.
Contact Centraal Meldpunt ‘Publiek Opdrachtgeverschap’
Indien u een vraag heeft en/of een melding wenst in te dienen, neem dan contact op met het Centraal Meldpunt ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ van de gemeente Rotterdam. U kunt tevens voor het meldingsformulier en meer informatie terecht op onze website: www.rotterdam.nl/inkoopenaanbesteding. Gemeente Rotterdam Afdeling Aanbestedingszaken t.a.v. Centraal Meldpunt ‘Publiek Opdrachtgeverschap’ postbus 6633 3002 AP ROTTERDAM telefoon: 14010 e-mail:
[email protected]