Sociale situatie bij herhaalde ziekenhuisopname in de residentiële geestelijke gezondheidszorg.
Inleiding Het registratiesysteem van de Minimale psychiatrische gegevens (MPG) laat toe om bij herhaalde psychiatrische opname van dezelfde patiënt de beroepssituatie op te volgen. Bij elke psychiatrische opname wordt de beroepsstatus bij opname geregistreerd. Dit is de beroepssituatie van de patiënt de laatste maand voordat hij opgenomen werd. De beroepsstatus die aangegeven wordt betreft telkens de hoogste inkomstenbron. Elke patiënt wordt door een zorgvoorziening in de MPG gecodeerd met een uniek anoniem nummer. Wanneer de patiënt in dezelfde zorgvoorziening terug opgenomen wordt zal hij hetzelfde nummer ontvangen gedurende 1 jaar na zijn eerste opname. Wanneer de heropname later plaatsvindt dan zal het nummer in de export naar de FOD Volksgezondheid at random veranderd worden. Ook dit nieuwe nummer zal weer 1 jaar geldig blijven. Wanneer een patiënt meermaals in dezelfde voorziening wordt opgenomen binnen de periode van 1 jaar kan de beroepssituatie bij opname voor al die opnames opgevolgd worden. Volgens het OESO-rapport “Mental Health and Work: Belgium” zouden Belgen met geestelijke gezondheidsproblemen die hun baan verliezen gemiddeld een lange tijd werkloosheidsuitkeringen trekken. Het zou in België minder aantrekkelijk zijn dan in de meeste OESO-landen om over te stappen naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering. (zie bijlage) Bijkomend adviseert de OESO België om ondermeer arbeidsgerichte geestelijke gezondheidszorg te ontwikkelen en te experimenteren om zorg-en arbeidsondersteuning te integreren. In deze bijdrage onderzoeken we voor gehospitaliseerde patiënten met een geestelijk gezondheidsprobleem: (1) hoeveel er bij eerste opname tewerkgesteld zijn en of bij herhaalde opname minder patiënten tewerkgesteld blijven, en (2) of patiënten eerder een werkloosheidsuitkering krijgen dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering Punt 1 motiveert een arbeidsgerichte geestelijke gezondheidszorg wanneer blijkt dat psychiatrische opnames een negatieve sociale impact hebben op de tewerkstelling. Punt 2 betreft de ernstige geestelijke aandoeningen die gehospitaliseerd worden terwijl het OESO-rapport betrekking heeft op dé Belg met geestelijke gezondheidsproblemen.
1/17
Beroepsstatus Beroepsstatus bij opname heeft in MPG betrekking op de belangrijkste inkomstenbron van de patiënt in de maand voordat hij opgenomen wordt. Men onderscheidt volgende antwoordmogelijkheden:
MA14
Beroepsstatus bij opname
Betaald werk:
� � �
Voltijds werk Deeltijds werk Onregelmatig werk
Betaald werk maar tijdelijk onderbroken o.w.v.
� �
Ziekte of ongeval Verlof o.w.v. familiale of persoonlijke redenen
� � � � � � � � �
Eigen huishouding Scholier / student Invalide Mindervalide Uitkeringsgerechtigde werkloze Niet-uitkeringsgerechtigde werkloze Steuntrekkend Gepensioneerd Rentenier
� � �
Ander niet gespecifieerd Geen / Zonder Onbekend
Geen betaald werk:
Andere:
Een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte verloopt via stadia met bijbehorende uitkeringen. Tijdens de eerste fase krijgt men een gewaarborgd loon van de werkgever. De duur hangt af van het professionele statuut (arbeider, bediende, in proefperiode, na proefperiode) en bedraagt 14 dagen of 30 dagen. Wanneer de arbeidsongeschiktheid langer duurt dan de periode van gewaarborgd loon komt men in de fase van primaire arbeidsongeschiktheid waar men een arbeidsongeschiktheidsuitkering als vervangingsinkomen ontvangt van het ziekenfonds. Wanneer de arbeidsongeschiktheid langer dan 12 maanden duurt, krijgt men vanaf de eerste dag van de dertiende maand een invaliditeitsuitkering. In MPG betreft de eerste fase de antwoordmogelijkheden: ‘Voltijds werk’ en ‘Deeltijds werk’. De tweede fase betreft de antwoordmogelijkheid: ‘Betaald werk tijdelijk onderbroken omwille van ziekte/ongeval’. De derde fase betreft de antwoordmogelijkheid: ‘Invalide’.
2/17
Methode van opvolging in MPG Doordat het identificatienummer van de patiënt niet verandert in de periode van 1 jaar na een eerste opname kunnen de heropnames van een eerste opname in die periode opgevolgd worden. Uitgangspunt zijn dan de identificatienummers van alle eerste opnames in een bepaald jaar met follow-up van die nummers in de opnames van dat jaar en het daaropvolgende jaar. In het voorbeeld hieronder wordt identificatienummer 7.1661E+11 na een eerste opname in augustus 2009 nog zesmaal teruggevonden in de MPG van 2009 en 2010. Deze patiënt bleef bij zijn eerste opname 112 dagen in behandeling en had bij opname voltijds werk. Bij zijn tweede opname in december 2009 die 2 dagen duurde is zijn beroepsstatus veranderd in uitkeringsgerechtigde werkloze. Dit statuut blijft bewaard bij al zijn daaropvolgende opnames. Opvolging 7.1661E+11 NUM 7.1661E+11 7.1661E+11 7.1661E+11 7.1661E+11 7.1661E+11 7.1661E+11 7.1661E+11
H08 1 2 3 4 5 6 7
MA03 82009 122009 12010 12010 22010 32010 32010
MD04 112 2 1 0 1 23 0
MA14 11 35 35 35 35 35 35
Omdat in MPG niet gewerkt wordt met een unieke patiëntenidentificatie over alle voorzieningen heen kan het zijn dat de patiënt in het voorbeeld nog een of meerdere opnames in andere voorzieningen heeft gehad. Stel dat er in de opvolgingsperiode nog twee opnames waren in een andere voorziening dan zal de patiënt hier ook geselecteerd worden op voorwaarde dat hij hier ook een allereerste opname had. Hetzelfde geldt indien de patiënt in voorgaande jaren elders al opgenomen werd en nu voor het eerst in een andere voorziening werd opgenomen. De opvolging van een patiënt in MPG is dus beperkt in tijd en in ruimte en sluit dubbeltellingen en ‘valse’ eerste opnames niet uit.
Resultaat Opnamegroepen In de MPG van 2009 worden 48527 eerste opnames1 geregistreerd die in de registratieperiode 2009-2010 resulteren in 13218 heropnames. In lijn met een vorig onderzoek waarin gezocht werd naar factoren die heropname in de hand werken, betreft 80,4% (n=39002) van de eerste opnames verblijven die in de periode niet resulteerden in heropname (77%) en verblijven die op 31 december 2010 nog niet beëindigd 1
Drie psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen werden niet in het onderzoek betrokken omdat ze ondanks een verwittiging nog steeds opnamenummers registreerden in plaats van patiëntennummers. Voor deze PAAZ konden daardoor geen heropnames opgevolgd worden.
3/17
waren (3.4%). De 39002 eerste opnames zonder heropname zijn goed voor 63.2% van de 61745 opnames die geselecteerd werden met de opvolgingsmethode in de periode 2009-2010. Een tweede groep betreft 7106 eerste opnames (14.6%) die resulteerden in 1 heropname en zo in de periode goed waren voor 14212 opnames (=23% van alle opnames in de periode). Groep3 telt1665 eerste opnames (3.4%) met 2 heropnames of in totaal 4995 opnames (8.1%). Groep4 telt 488 (1%) eerste opnames met 3 heropnames of 1952 opnames(3.2%). Groep5 telt 155 (0.3%) eerste opnames met 4 heropnames of 775 opnames(1.3%). Groep6 telt 111 (0.2%) eerste opnames met 5 en meer heropnames die in totaal 1141 opnames(1.9%) geven in de periode.
Kenmerken van de opnamegroepen De volgende beschrijving van de 6 opnamegroepen betreft enkel de beëindigde eerste opname van elke groep en niet de heropname(s). 1-Aard van de voorziening Opnamegroep N
1 37379
2 7105
3 1664
4 488
5 155
6 111
Totaal 46902
N % N % N % N %
16582 44.36 20327 54.38 372 1 98 0.26
3483 49.02 3435 48.35 148 2.08 39 0.55
788 47.36 853 51.26 18 1.08 5 0.3
206 42.21 277 56.76 5 1.02 . .
59 38.06 96 61.94 . . . .
42 37.84 69 62.16 . . . .
21160 45.12 25057 53.42 543 1.16 142 0.3
Voorziening PZ PAAZ IBW PVT
In de PAAZ vinden de meeste eerste opnames plaats (53.42%) maar ook de meeste eerste opnames met frequente heropnames (groepen 3-6). 2-Leeftijd en geslacht Opnamegroep Leeftijd
1
2
3
4
5
6
Totaal
Mean P10 P25 Median P75 P90
41.82 19 28 41 53 66
40.51 19 28 40 51 61
40.19 19 29 41 51 60
40.72 20 30.5 42 51 57
38.68 18 30 39 47 55
40.75 19 29 41 53 61
41.53 19 28 41 53 65
N % N %
19162 51.26 18217 48.74
3613 50.85 3492 49.15
814 48.92 850 51.08
245 50.2 243 49.8
67 43.23 88 56.77
51 45.95 60 54.05
23952 51.07 22950 48.93
Geslacht Mannelijk Vrouwelijk
4/17
Opvallende verschillen in leeftijd zijn er niet. Groep1 is gemiddeld ouder en Groep5 is het jongst en telt het minst vijftigplussers. Groep5-6 met meer dan 4 opnames in een jaar telt proportioneel meer vrouwen dan mannen.
3-Opleidingsniveau
Opnamegroep Beëindigd onderwijs Onbekend Laaggeschoold Sec. lagere cyclus Sec. hogere cyclus Hoger onderwijs
N % N % N % N % N %
1
2
3
4
5
6
Totaal
3646 9.75 5502 14.72 9137 24.44 13629 36.46 5465 14.62
554 7.8 1030 14.5 1836 25.84 2649 37.28 1036 14.58
144 8.65 244 14.66 409 24.58 604 36.3 263 15.81
42 8.61 56 11.48 122 25 182 37.3 86 17.62
6 3.87 25 16.13 40 25.81 62 40 22 14.19
2 1.8 13 11.71 32 28.83 49 44.14 15 13.51
4394 9.37 6870 14.65 11576 24.68 17175 36.62 6887 14.68
In alle opnamegroepen hebben de meeste patiënten een opleiding hoger secundair onderwijs beëindigd. Groepen 1-3 verschillen niet in opleidingsniveau. Groep4 bevat procentueel minder laaggeschoolden en het meeste hooggeschoolden. Groep5 bevat het meeste laaggeschoolden en samen met groep 6 ook opvallend meer patiënten met een opleiding hoger secundair.
4-Hoofdberoep Als hoofdberoep wordt de laatst uitgeoefende arbeid of werk genomen waaruit de patiënt een reglementair inkomen betrekt of betrokken heeft. 27.3% van de eerste opnames in alle opnamegroepen samen betreffen patiënten die nooit werkten (bijvoorbeeld jongeren, huisvrouw). Voor 3% wordt de beroepscategorie niet gespecificeerd en voor 4.5% is ze onbekend. Voor meer dan 60% van de patiënten geldt dat ze ooit gewerkt hebben. Het grootste aantal in de beroepscategorie ‘Arbeider’ (33.8%).
5/17
Opnamegroep Laatst uitgeoefende beroep Onbekend Arbeider Bediende Middenkader Directie Landbouwer Vrij beroep Ander zelfstandig Helper familielid Ander niet gespec. Geen zonder
N % N % N % N % N % N % N % N PctN N % N % N %
1
2
3
4
5
6
Totaal
1785 4.78 12449 33.3 9087 24.31 390 1.04 155 0.41 139 0.37 441 1.18 1370 3.67 151 0.4 1170 3.13 10242 27.4
234 3.29 2520 35.47 1727 24.31 71 1 24 0.34 28 0.39 90 1.27 264 3.72 12 0.17 186 2.62 1949 27.43
62 3.73 592 35.58 402 24.16 16 0.96 5 0.3 4 0.24 21 1.26 58 3.49 5 0.3 49 2.94 450 27.04
15 3.07 185 37.91 134 27.46 4 0.82 3 0.61 1 0.2 5 1.02 16 3.28 3 0.61 12 2.46 110 22.54
2 1.29 67 43.23 41 26.45 . . . . . . . . 5 3.23 . . 2 1.29 38 24.52
2 1.8 51 45.95 25 22.52 1 0.9 . . 1 0.9 1 0.9 2 1.8 . . 1 0.9 27 24.32
2100 4.48 15864 33.82 11416 24.34 482 1.03 187 0.4 173 0.37 558 1.19 1715 3.66 171 0.36 1420 3.03 12816 27.33
1
2
3
4
5
6
Totaal
1271 3.4 10688 28.59 12415 33.21 4781 12.79 4778 12.78 1300 3.48 1439 3.85 707 1.89
211 2.97 2085 29.35 2215 31.18 846 11.91 937 13.19 265 3.73 375 5.28 171 2.41
61 3.67 501 30.11 533 32.03 175 10.52 220 13.22 48 2.88 86 5.17 40 2.4
18 3.69 146 29.92 161 32.99 47 9.63 68 13.93 16 3.28 22 4.51 10 2.05
7 4.52 46 29.68 50 32.26 16 10.32 20 12.9 5 3.23 6 3.87 5 3.23
. .
1568 3.34 13502 28.79 15416 32.87 5881 12.54 6035 12.87 1635 3.49 1931 4.12 934 1.99
5-Leefmilieu voor opname Opnamegroep Leefmilieu Onbekend/Niet ingevuld/Ander Alleen Eigen gezin Ouderlijk gezin In- of samenwonend Collectieve woonvorm Therapeutisch milieu Geen vast verblijf
N % N % N % N % N % N % N % N %
6/17
36 32.43 42 37.84 16 14.41 12 10.81 1 0.9 3 2.7 1 0.9
In alle opnamegroepen worden de patiënten het vaakst opgenomen vanuit het eigen gezin. Groep5 met het laagste opleidingsniveau telt relatief het meeste patiënten zonder vaste verblijfplaats. Groepen2-4 kennen de meeste ‘eerste’ opnames vanuit een therapeutisch milieu.
6.Bestemming bij ontslag Bij ontslag gaan in alle opnamegroepen de patiënten het vaakst terug naar het eigen gezin. Toch ziet men in vergelijking met het leefmilieu bij opname dat er minder terug naar huis gaan. Ook gaan er minder samenwonen, vooral in groep5. Nog meer gaan niet langer alleen wonen. Voor het ouderlijk gezin is er meer overeenkomst tussen de aantallen bij opname en ontslag. Het aantal patiënten dat doorverwezen wordt naar een therapeutisch milieu is opvallend hoog (11.21%) en meer dan dubbel zo hoog als bij opname (4.12%); In mindere mate zien we ook meer verwijzingen naar een collectieve woonvorm (5.21%) dan er bij eerste opname vanuit deze woonvorm werden opgenomen (3.49%).
Opnamegroep
1
2
3
4
5
6
Totaal
1980 5.3 9020 24.13 11379 30.44 4375 11.7 3920 10.49 2088 5.59 4148 11.1 469 1.25
376 5.29 1856 26.12 2099 29.54 777 10.94 770 10.84 277 3.9 851 11.98 99 1.39
96 5.77 449 26.98 511 30.71 163 9.8 182 10.94 51 3.06 187 11.24 25 1.5
30 6.15 133 27.25 153 31.35 45 9.22 53 10.86 18 3.69 49 10.04 7 1.43
7 4.52 43 27.74 53 34.19 18 11.61 12 7.74 7 4.52 13 8.39 2 1.29
5 4.5 31 27.93 34 30.63 16 14.41 9 8.11 4 3.6 12 10.81 . .
2494 5.32 11532 24.59 14229 30.34 5394 11.5 4946 10.55 2445 5.21 5260 11.21 602 1.28
Bestemming Onbekend/Niet ingevuld/Ander Alleen Eigen gezin Ouderlijk gezin In- of samenwonend Collectieve woonvorm Therapeutisch milieu Geen vast verblijf
N % N % N % N % N % N % N % N %
7.Verblijfsduur Een duidelijk onderscheid tussen groep1 en de overige opnamegroepen betreft de mediaan verblijfsduur die korter is in groep1. De heropnamegroepen2-6 hebben allen een langere verblijfsduur voor de eerste opname.
7/17
Opnamegroep Ontslag Aantal dagen sinds opname
N Mean P10 P25 Median P75 P90
1
2
3
4
5
6
Totaal
37379 44.37 1 5 19 46 113
7105 54.35 2 9 27 62 140
1664 48.31 2 10 25 55 123
488 41.98 3 10 25 50 89
155 38.14 1 6 24 47 88
111 53.13 3 10 33 80 138
46902 46 1 5 21 49 118
8-Functionele status In de DSM-IV wordt op as V een score van 1 tot 100 gegeven op de Global Assessment of Functioning (GAF) beoordelingsschaal waarmee men aangeeft in welke mate het functioneren van de patiënt wordt beïnvloed door de psychopathologie. Hoe lager de score hoe ernstiger de toestand is.
Opnamegroep GAF
N Mean P10 P25 Median P75 P90
1 37101 43.17 25 31 42 51 61
2 6751 42.14 25 32 40 50 60
3 1566 41.35 25 31 40 50 60
4 461 39.95 25 30 40 50 55
5 149 38.85 25 30 40 50 55
6 107 39.24 23 30 40 50 55
Totaal 46135 42.9 25 31 41 50 60
exclusie GAF=0
De groep zonder heropnames is bij opname in beter doen dan de overige groepen die onderling weinig verschillen. Met een mediaan van 42 bevindt groep1 zich op een hoger niveau (interval 41-50)2 van functioneren dan de overige groepen met mediaan 40 (interval 31-40)3.
2
41 - 50 ↔ Ernstige symptomen (bv. suïcidegedachten, ernstige dwangmatige rituelen, frequent winkeldiefstallen) OF elke ernstige beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren of op school (bv. geen vrienden, niet in staat een baan te behouden). 31 - 40 ↔ Enige beperkingen in de 'reality testing' of de communicatie (bv. de spraak is bij tijden onlogisch, vaag of niet ter zake) OF belangrijke beperkingen op verschillende terreinen zoals werk, school, gezins- of familierelaties, oordeelsvorming, denken of stemming (bv. depressieve man gaat vrienden uit de weg, verwaarloost gezin, en is niet in staat om te werken; kind slaat vaak kleinere kinderen in elkaar, is thuis opstandig en mislukt op school). 3
8/17
9-Hoofddiagnosegroepen4 In tegenstelling tot de kenmerken die totnogtoe werden beschreven kan men niet aan de hand van twee hoofddiagnoses 50% of meer van een opnamegroep beschrijven. Wel zijn alcoholmisbruik en depressie de twee belangrijkste hoofddiagnosegroepen in alle opnamegroepen. In de groep eerste opnames waarvoor in de periode 2009-2010 geen heropnames worden doorgestuurd zijn er minder patiënten die omwille van een alcoholprobleem worden opgenomen dan in de overige groepen. Depressie is er de belangrijkste reden van opname. Aanpassingsstoornissen geven vaker aanleiding tot een enkele opname. Groep6 valt op door een procentueel groter aantal alcohol geïnduceerde stoornissen, eetstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen.en depressies. Alcoholproblemen komen hier minder voor dan in de andere heropnamegroepen2-5. Behalve de alcoholproblemen is de case-mix van groepen2-4 vergelijkbaar met deze van groep1.
Opnamegroep DSM-IV Hoofddiagnosegroep Zwakzinnig Ontwikkelingsst. Autisme Aandacht-/gedragsst. Relatiestoornis Andere stoornis kind Aanpassingsstoornis Cognitieve stoornis Dementie Delirium Alcoholmisbruik Alcohol geinduceerde st. Medicatiemisbruik Drugmisbruik Drug geinduceerde st.
4
N
1 39002
2 7106
3 1665
4 488
5 155
N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N %
220 0.56 124 0.32 382 0.98 751 1.93 159 0.41 77 0.2 3758 9.64 1070 2.74 820 2.1 74 0.19 5979 15.33 1059 2.72 397 1.02 1968 5.05 736 1.89
36 0.51 11 0.15 89 1.25 122 1.72 33 0.46 3 0.04 565 7.95 82 1.15 66 0.93 8 0.11 1333 18.76 192 2.7 73 1.03 428 6.02 89 1.25
10 0.6 3 0.18 9 0.54 31 1.86 6 0.36 1 0.06 126 7.57 9 0.54 8 0.48
2 0.41
2 1.29
. . 6 1.23 3 0.61 4 0.82 1 0.2 34 6.97 3 0.61 2 0.41
. . . .
6 111 . . . . 1 0.9
1 0.65 . . . . 11 7.1 1 0.65
. .
. .
. . . .
345 20.72 53 3.18 22 1.32 105 6.31 25 1.5
114 23.36 24 4.92 3 0.61 27 5.53 9 1.84
35 22.58 11 7.1 3 1.94 6 3.87 2 1.29
. . . . . . 4 3.6 . . 1 0.9 1 0.9 18 16.22 15 13.51 2 1.8 2 1.8 . .
De aantallen in de tabel betreffen zowel de beëindigde als de niet-beëindigde eerste opnames
9/17
Totaal 48527 270 0.56 138 0.28 487 1 908 1.87 202 0.42 82 0.17 4498 9.27 1165 2.4 897 1.85 83 0.17 7824 16.12 1354 2.79 500 1.03 2536 5.23 861 1.77
Opnamegroep DSM-IV Hoofddiagnosegroep Schizofrenie Psychotische st. Depressie Bipolaire st. Angst & stress Somatoforme st. Dissociatieve st. Parafilie&Sexuele st. Eetstoornis Slaapstoornis Impulscontrole Persoonlijkheidsstoornis V-codes Overige problemen/niet ingevuld
N
1 39002
2 7106
3 1665
4 488
5 155
6 111
Totaal 48527
N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N % N %
1607 4.12 2098 5.38 8149 20.89 1397 3.58 1385 3.55 277 0.71 34 0.09 115 0.29 413 1.06 576 1.48 370 0.95 1616 4.14 623 1.6
331 4.66 430 6.05 1594 22.43 272 3.83 218 3.07 50 0.7 6 0.08 11 0.15 76 1.07 119 1.67 58 0.82 281 3.95 110 1.55
99 5.95 82 4.92 385 23.12 56 3.36 50 3 12 0.72 2 0.12 . . 13 0.78 17 1.02 15 0.9 60 3.6 20 1.2
26 5.33 31 6.35 102 20.9 23 4.71 15 3.07 1 0.2 2 0.41
2 0.41 2 0.41 6 1.23 14 2.87 5 1.02
7 4.52 7 4.52 35 22.58 6 3.87 6 3.87 . . 1 0.65 . . 4 2.58 1 0.65 3 1.94 4 2.58 2 1.29
6 5.41 7 6.31 28 25.23 4 3.6 4 3.6 . . . . . . 7 6.31 . . . . 6 5.41 . .
2076 4.28 2655 5.47 10293 21.21 1758 3.62 1678 3.46 340 0.7 45 0.09 126 0.26 515 1.06 715 1.47 452 0.93 1981 4.08 760 1.57
N %
2768 7.1
420 5.91
101 6.07
27 5.53
7 4.52
5 4.5
3328 6.86
. .
Samengevat betreft de gehospitaliseerde patiënt met een geestelijk gezondheidsprobleem in dit onderzoek: volwassen mannen (51%) en vrouwen (49%) van gemiddeld 41,5 jaar met in de loop van 2009-2010, 1 of meerder psychiatrische opnames in de PZ (45.1%) of PAAZ (53.4%). Bijna twee op drie heeft een opleiding lager (24.7%) of hoger secundair (36.6%) onderwijs beëindigd en is of was arbeider (33.8%) of bediende (24.3%) in hoofdberoep. Het leefmilieu voor opname is voor meer dan de helft het eigen gezin (32.9%) of alleen wonen (28.8%). Bij ontslag blijven beide de belangrijkste leefmilieus maar daalt hun aandeel respectievelijk naar 30.3% en 24.6% ten voordele van een therapeutisch milieu (van 4.1% naar 11.2%). In alle groepen is bij opname alcoholmisbruik (16.1%) of depressie (21.2%) de belangrijkste hoofddiagnose. Als derde belangrijkste hoofddiagnose worden aanpassingsstoornissen (9.3%) geregistreerd. Deze laatste problematiek wordt het vaakst geobserveerd in de groep zonder heropnames die de kortste behandelingsduur heeft en die bij opname doorsnee op een hoger niveau functioneert dan de overige opnamegroepen.
10/17
Tewerkstelling bij herhaalde psychiatrische opname Wanneer in de opeenvolgende opnames van elke opnamegroep het percentage patiënten dat bij opname tewerkgesteld is vergeleken wordt dan ziet men het aantal tewerkgestelden afnemen.
% Volledig tewerkgestelden Opname 1 Opname 2 Groep1 16.2 Groep2 15.7 12 Groep3 14.4 10.5 Groep4 18.4 14.1 Groep5 14.2 11 Groep6 14.4 4.5
% deeltijds tewerkgestelden Opname 1 Opname 2 Groep1 2.8 Groep2 2.9 2.6 Groep3 2.7 2.5 Groep4 3.5 3.1 Groep5 4.5 2.6 Groep6 3.6 4.5
Opname 3
9.1 12.1 9.7 6.3
Opname 3
1.6 3.1 3.9 4.5
Opname 4
9.2 10.3 3.6
Opname 4
3.1 2.6 4.5
Opname 5
6.5 7.2
Opname 5
2.6 3.6
Opname 6
9
Opname 6
1.8
Afhankelijk van de opnamegroep is bij een eerste psychiatrische opname slechts 17 à 22% voltijds of deeltijds tewerkgesteld. Bij een tweede opname daalt dit percentage naar 9 à 17%. De hoogste percentages tewerkstelling worden geobserveerd voor groep4 die de minste laaggeschoolden en de meeste hooggeschoolden telt. Ook hier daalt echter het aantal voltijds tewerkgestelden met het volgnummer van de opname. Het aantal deeltijds tewerkgestelden is laag en lijkt minder snel af te nemen dan het aantal voltijds tewerkgestelden.
11/17
Inkomsten bij herhaalde psychiatrische opname
% Betaald werk tijdelijk onderbroken omwille van ziekte/ongeval Opname 1 Opname 2 Opname 3 Opname 4 Opname 5 Groep1 12.1 Groep2 12.9 15 Groep3 11.9 15.1 14.8 Groep4 13.9 18 19.5 18.4 Groep5 9.7 16.1 19.4 17.4 21.3 Groep6 14.4 23.4 18 18 17.1
% Invaliditeit Opname 1 Groep1 12 Groep2 14.6 Groep3 16.8 Groep4 18.7 Groep5 24.5 Groep6 12.6
Opname 2 16.6 17.7 21.5 21.9 18.9
% Uitkeringsgerechtigde werkloze Opname 1 Opname 2 Groep1 9.9 Groep2 10.8 9.8 Groep3 10.6 11.1 Groep4 9.2 8.4 Groep5 7.7 8.4 Groep6 15.3 9.9
Opname 3
20.5 21.1 22.6 23.4
Opname 3
9.2 7.6 7.1 10.8
Opname 4
25.2 24.5 22.5
Opname 4
6.8 9 16.2
Opname 5
25.8 26.1
Opname 5
6.5 10.8
Opname 6
14.4
Opname 6
27.9
Opname 6
10.8
Voor gehospitaliseerde Belgen met een psychiatrisch gezondheidsprobleem is de belangrijkste inkomstenbron, afhankelijk van de duur van het ziekteproces, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een invaliditeitsuitkering en niet een werkloosheidsuitkering. Hun relatieve aandeel in alle opnames bedraagt respectievelijk 12.9%, 13.9% en 10% Het hoogste percentage uitkeringsgerechtigde werklozen wordt in groep6 geregistreerd. Met het volgnummer van de opname neemt het percentage met een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een invaliditeitsuitkering toe terwijl het aantal met een werkloosheidsuitkering eerder afneemt.
12/17
Besluit Het OESO-rapport “Mental Health and Work” stelde vast dat in België in tegenstelling tot andere landen, in het geval van een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een geestelijk gezondheidsprobleem, vaker gekozen wordt voor een werkloosheidsuitkering dan voor een ziekte-uitkering. De reden hiervoor zou zijn dat beide uitkeringen ongeveer even hoog zijn maar dat een werkloosheidsuitkering in de tijd onbeperkt is en men omwille van een psychiatrisch probleem makkelijker kan ontkomen aan de verplichting om aangeboden werk te aanvaarden. Een ziekte-uitkering daarentegen wordt strenger gecontroleerd en geeft minder zekerheid gezien de beoordeling van de ziektetoestand kan wijzigen. Een werkloosheidsuitkering bekomt men door zich werkonbekwaam te laten verklaren door de bedrijfsarts waardoor de werkgever de werknemer kan ontslaan zonder de opzegtermijn te moeten respecteren. In de MPG vinden we het tegendeel. Meer mensen hebben bij psychiatrische opname in een ziekenhuisdienst als belangrijkste inkomstenbron een ziekte-uitkering. Bij herhaalde opname ziet men er het aantal patiënten met een ziekte-uitkering toenemen en het aantal met een werkloosheidsuitkering eerder afnemen. Ook volgens het OESO-rapport zou er in de geestelijke gezondheidszorg in België weinig of geen aandacht gegeven worden aan tewerkstelling en ligt de focus te eenzijdig op de behandeling van de ziektetoestand. Een tweede factor betreft een gebrekkige samenwerking tussen de controlearts van de mutualiteit, de bedrijfsarts en de huisarts. In MPG zien we inderdaad bij herhaalde opname steeds minder mensen die nog voltijds of deeltijds tewerkgesteld zijn. Het aantal tewerkgestelden bij eerste opname is afhankelijk van de opnamegroep 17 à 22% en daalt bij tweede opname naar 9 à 17% terwijl het aantal die ooit werkten volgens hun beroepscategorie5 meer dan 60% is. De figuur op volgende pagina toont dat van de 46902 eerste opnames in alle opnamegroepen 33.8% patiënten in de beroepscategorie ‘arbeider’ geregistreerd worden waarvan er bij eerste opname slechts 19.8% voltijds tewerkgesteld is en 3.65% deeltijds. 24.34% van de eerste opnames worden in de arbeidscategorie ‘bediende’ geregistreerd en daarvan is er op dat moment nog slechts 28.5% voltijds tewerkgesteld en 6.1% deeltijds.
5
Samen met arbeiders en bedienden ook zelfstandigen, landbouwers, middenkader, directie, vrij beroep en helper familielid
13/17
Beroepscategorie en beroepsstatus bij eerste psychiatrische opname 18000
16000
15864
Aantal eerste opnames
14000
12000
11416
10000
8000
6000
4000
3144
3257
2000
579
695
0 Beroepscategorie
Voltijds werk Arbeider
14/17
Deeltijds werk Bediende
BIJLAGE
België moet geestelijke gezondheidsproblemen op het werk proactiever aanpakken, zegt de OESO 29/01/2013 - Belgische bedrijven, ziekenfondsen en arbeidsbemiddelingsdiensten dienen proactiever te zijn om mensen met geestelijke gezondheidsproblemen te helpen aan het werk te blijven of een baan te vinden, volgens een nieuw OESO-rapport.
Mental Health and Work: Belgium zegt dat één op de drie werklozen in meer of mindere mate lijdt aan geestelijke gezondheidsproblemen. De OESO schat dat de totale kost van geestelijke gezondheidsproblemen voor de Belgische economie en maatschappij jaarlijks rond de 3,4% van het BBP bedraagt aan verloren banen en gezondheidszorg.
Vier op de vijf werknemers met een geestelijke aandoening heeft moeite met het werk en afwezigheid door ziekte is twee tot driemaal hoger dan voor mensen zonder geestelijke aandoening. Invaliditeitsaanvragen op basis van geestelijke gebreken stijgen, met de sterkste toename onder jonge mensen. Psychische problemen vormen de basis voor bijna de helft van alle aanvragen in 2010 voor de leeftijdsgroep 20 tot 39 jaar, vergeleken met 20% voor de leeftjidsgroep 50-64.
“België kan voortbouwen op haar veelbelovende institutionele structuur om de uitdagingen omtrent de geestelijke gezondheidsproblemen en werk beter aan te pakken,” zegt Yves Leterme bij de lancering van het rapport in Brussel. “De bedragen die het de maatschappij en economie kost stijgen in België, net zoals in andere OESO-landen. Er is nu dringed actie nodig om mensen met psychische problemen te helpen hun baan te behouden of een nieuwe job te vinden.”
De arbeidswetgeving heeft een sterke focus op de preventie van psychosociale problemen op het werk en het geïntegreerde uitkeringsstelsel bij ziekte en invaliditeit van het RIZIV biedt ideale voorwaarden voor het nauw opvolgen van ziektemeldingen, snelle interventie en effectieve ondersteuning voor een snelle terugkeer naar werk.
15/17
Maar het rapport besluit dat het systeem over het algemeen slecht wordt uitgevoerd en te passief en reactief is. Werkgevers, arbeidsgeneesheren en ziekenfondsen dienen proactiever te zijn en hun samenwerking te verbeteren.
Belgen met geestelijke gezondheidsproblemen die hun baan verliezen blijven gemiddeld een lange tijd werkloosheidsuitkeringen trekken. Het is in België minder aantrekkelijk dan in de meeste OESO-landen om over te stappen naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het voordeel is dat ze regelmatig in contact blijven met de arbeidsbemiddelingsdiensten, hetgeen een reïntegratie op de arbeidsmarkt kan vergemakkelijken. De arbeidsbemiddelingsdiensten moeten echter meer aandacht besteden aan de behoeften van mensen met psychische problemen om hen snel weer aan het werk te krijgen.
Pilootprojecten die sinds 2009 worden geleid door de arbeidsbemiddelingsdiensten in samenwerking met de medische en welzijnsector, zijn veelbelovend, zegt de OESO. Het rapport adviseert om deze programma’s verder uit te breiden naar alle regio’s en te onderbouwen met een juridisch kader en een systematisch co-financieringsmechanisme om de deelname van mensen met arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of sociale bijstand te bevorderen.
De OESO adviseert dat de autoriteiten: De verplichtingen voor werkgevers om psychosociale problemen aan te pakken zorgvuldig implementeren en surveilleren, en sancties te verhogen bij niet-naleving. -
Systematisch de arbeidsgeneesheren betrekken bij de re-integratie van zieke werknemers.
-
De samenwerking tussen ziekenfondsen en arbeidsbemiddelingsdiensten te bevorderen.
Arbeidsgerichte geestelijke gezondheidszorg te ontwikkelen en te experimenteren om zorg- en arbeidsondersteuning te integreren. Kinderen en studenten met psychische problemen verder te integreren in het reguliere onderwijs en de overgang naar werk te verbeteren.
Voor meer informatie kunnen journalisten contact opnemen met Veerle Miranda beleidsadviseur OESO (tel: +33 1 45 24 18 73).
16/17
Voor een kopie van het rapport kunnen journalisten contact opnemen met de persafdeling van de OESO op
[email protected]. Also Available
Belgium should be more proactive in tackling mental health issues in the workplace, says OECD La Belgique devrait adopter une démarche plus proactive face aux problèmes de santé mentale au travail, estime l’OCDE
17/17