COMMISSIE VAN DE EUROPESE
SERIE CULTURELE SECTOR
GEMEENSCHAPPEN
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Gids voor de beeldende kunstenaar door Raymonde Moulin Centre national de la recherche scientifique, Parijs
VERZAMELING STUDIES Serie Culturele sector nr. 4 Brussel
Deze uitgave is eveneens verkrijgbaar in het DA DE EN FR IT
ISBN 9 2 - 8 2 5 - 2 1 4 4 - 3 ISBN 9 2 - 8 2 5 - 2 1 4 5 - 1 ISBN 9 2 - 8 2 5 - 2 1 4 6 - X ISBN 9 2 - 8 2 5 - 2 1 4 7 - 8 ISBN 9 2 - 8 2 5 - 2 1 4 8 - 6
Bibliografische data bevinden zich aan het einde van deze publikatie
Luxemburg : Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen, 1981 ISBN
92-825-2149-4
Catalogusnummer : CB-NV-80-004-NL-C
De in deze publikatie opgenomen teksten kunnen geheel of gedeeltelijk vrij worden overgenomen met vermelding van hun herkomst Printed in Luxembourg
3 VOORWOORD
Wanneer het iemand mocht verwonderen dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen een "Gids voor de beeldende kunstenaar" publiceert, zou ik alleen willen opmerken dat zij reeds lange tijd aandacht schenkt aan allen die werkzaam zijn op cultureel terrein en dat het Europese Parlement haar steeds ondersteund heeft in haar voornemen deze werkers hulp te verlenen. Als iemand onderscheid zou willen maken tussen degenen die agrarische en industriële goederen produceren en degenen die kunstwerken scheppen of uitvoeren, het verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap doet dit geenszins. Voor alle beroepsbeoefenaren zonder onderscheid geldt de hoofddoelstelling, door het Verdrag aan de Gemeenschap gegeven, te weten de "verbetering van de levensstandaard en van de arbeidsvoorwaarden, zodat de onderlinge aanpassing daarvan op de weg van de vooruitgang wordt mogelijk gemaakt" . In de ernstige crisis waarmee onze samenleving af te rekenen heeft is de sociale toestand van de meeste werkers op cultureel terrein (met uitzondering van de "sterren", de enigen over wie men spreekt) bepaald zorgwekkend. De beschikbare statistieken met betrekking tot de arbeidsomstandigheden, de beloning en de sociale voorzieningen voor schrijvers, componisten, schilders, toneelspelers, musici, enzovoort, bevestigen hoe moeilijk het "kunstenaarsleven" is. Misschien zal men tegenwerpen dat de crisis noopt tot andere prioriteiten dan een op de culturele werkers gerichte sociale actie. Doch men dient zeer wel te beseffen dat het juist deze groep is, die met alle zwaarte getroffen wordt door de huidige moeilijkheden in het economische leven. Zij zijn kwetsbaarder, want zij staan aan de zijlijn en men loopt vaak aan hen voorbij. Het is voor ieder duidelijk dat men pas wijziging kan brengen in een toestand wanneer men deze nauwkeurig kent. De "Gids voor de beeldende kunstenaar" is een bijdrage tot deze onmisbare kennis van de sociale positie van de mannen en vrouwen die werken met tekenstift, penseel, beitel en burijn. Deze gids kan de weg wijzer zijn tot de verschillende maatregelen die te hunnen behoeve zowel nationaal als op Gemeenschapsniveau genomen moeten worden. Aan de voorbereiding van het hier aangebonden pionierswerk werd alle zorg besteed, doch volmaakt kan het niet zijn. Correctie en aanvulling zullen volgen. De voornaamste aanvulling zal de leemte opvullen die verband houdt met het feit, dat de tekst van deze eerste uitgave werd geredigeerd en vertaald voor op 1 januari 1981 een gebeuren plaatsvond, waarvan de culturele betekenis op zijn minst even groot is als zijn economische en politieke draagwijdte, te weten de toetreding van Griekenland tot de Gemeenschap. In de tweede uitgave zullen de Griekse beeldende kunstenaars zich in de "Gids" voegen bij hun vakgenoten uit onze negen andere landen, die hun slechts enkele passen voor waren. Gaston E. Thorn Voorzitter van de Commissie van de Europese Gemeenschappen
- 5 INLEIDING
De publikatie van de Gids voor de beeldende kunstenaar moet worden gezien in het kader van de communautaire actie in de culturele sector waarvan de sociale doelstelling duidelijk in het licht wordt gesteld (1). Met deze actie wordt allereerst beoogd de verhoging van de levensstandaard van degenen die op cultureel gebied werkzaam zijn, waaronder de beeldende kunstenaars. Het is immers genoegzaam bekend, en zulks in alle landen, hoe onzeker het bestaan van de kunstenaar is, waarmee wordt gedoeld op het zeer onregelmatige en ongelijke verloop van zijn inkomsten. Naar analogie met de andere "culturele werkers" kan hier worden gewezen op de geprononceerde "werkloosheid" en de "chronisch verborgen werkloosheid" van de beeldende kunstenaar - in het besef overigens dat de wettelijke definitie van deze begrippen niet zonder meer opgaat wanneer men de woorden indachtig is van Alfred de Vigny, die opmerkt dat de dichter "niets moet kunnen doen, om iets zijn kunst te doen" (2). Alvorens op het niveau van de Gemeenschap te nemen maatregelen te kunnen voorstellen, leek het nuttig de kunstenaars op de hoogte te brengen van de maatregelen welke te hunnen opzichte en eventueel te hunnen faveure werden getroffen in de landen waar zij werkzaam zijn, evenals in die waar zij eventueel genoopt zouden kunnen worden te gaan werken. De noodzaak tot het voorlichten van de kunstenaars is duidelijk aan het licht getreden bij gelegenheid van een te Brussel (op 14, 15 en 16 februari 1978) in het Atelier Sainte-Anne georganiseerd colloquium (3). De samenstelling van de gids werd mij opgedragen na de studie die ik in opdracht van de Raad van Europa in 1976 hat gemaakt over de overheidssteun voor
(1) Zie "De Communautaire actie in de culturele sector", mededeling van de Commissie aan de Raad van Ministers van 22 november 1977, Bulletin van de Europese Gemeenschappen, Supplement 6/77. Deze mededeling verkregen de goedkeuring van het Economisch en Sociaal Comité en van het Europese Parlement op resp. (20.12.1978) en (op 18.1.1979). (2) Alfred de Vigny, "Dernière nuit de travail, du 29 au 30 juin 1834", voorwoord bij Chatterton, cursief gedrukt in de tekst. (3) Zie "Les Actes du colloque international sur le statut social de l'artiste plasticien au sein de la Communauté économique européenne" (Handelingen van het internationaal colloquium over de sociale positie van de beeldende kunstenaar in de Europese Economische Gemeenschap), les Cahiers de l'Atelier (Nr. 20 rue Sainte-Anne, 1000 Brussel).
de kunst (1). De samenstellers van de negen nationale onderzoeken, die te zamen het materiaal hebben opgeleverd voor deze gids voor de beeldende kunstenaar, zijn, op Dr. Jur. Bernd Schulte (2) na, onderzoekers van Franse nationaliteit, waarmee ik reeds gedurende lange tijd via gemeenschappelijk ondernomen werkzaamheden verbonden ben (3). Aan elke studie ging een diepgaand onderzoek vooraf en wij stellen er prijs op onze grote erkentelijkheid te betuigen aan al diegenen die in de onderscheiden landen ons een enorme steun hebben gegeven, een steun die zowel onontbeerlijk als genereus was. De verzamelde gegevens werden zodanig geordend dat zij, zij het dan niet op alle onderdelen, vergelijkbaar zijn - hetgeen door de specifieke wijze waarop in de onderscheiden landen het kunstleven is georganiseerd onmogelijk wordt gemaakt - dan toch gemakkelijk globaal aan elkaar kunnen worden getoetst. Deze gids draagt een zuiver beschrijvend karakter. Zij wil een overzicht bieden, zonder aanspraak te maken op volledigheid, van de jegens de beeldende kunstenaars getroffen maatregelen. Wij zijn de eerste om te beseffen dat deze gids noodzakelijkerwijs leemtes vertoont en dat er mogelijkerwijs ook wel fouten aan kleven, en wij hebben dan ook geen andere ambitie dan een eerste schets op papier te hebben gezet (4). Anders gezegd, we doen een dringend beroep op onze lezers om ons de nodige aanvullingen en correcties over te maken. Bij voorbaat betuigen we hen hiervoor onze dank. Het spreekt vanzelf dat dit overzicht er in genen dele aanspraak op maakt wetenschappelijk te zijn. Indien men ervan uitgaat dat de kennis alleen maar vooruit gaat met het ontsluieren van het verborgene, dan verdient het aanbeveling dat de lezer van meet af aan weet dat hier niets wordt ontsluierd, zelfs niet (of in zeer geringe mate) de veel voorkomende discrepanties tussen de juridische en de feitelijke werkelijkheid. Zo zijn de historische, demografische, juridische, sociologische en psychologische problemen die bij een studie over de kunstenaars als bevolkingsgroep, de positie (of "status") van
(1) Raymonde Moulin, "Les Aides publiques à la création dans les arts plastiques", Raad van Europa, samenvattend verslag dat werd samengesteld met het oog op de Conferentie van Oslo van juni 1976 op grond van een reeks onderzoeken die in diverse Landen werden verricht door de dienst Studies en Onderzoek van het Franse Ministerie van Cultuur. Wij verwijzen onze lezers naar met name twee van deze onderzoeken, namelijk dat van Pascaline Costa over Italië en dat van Catherine Krahmer over de Bondsrepubliek Duitsland (documenten van de Raad van Europa, 1975). Vermeldenswaard is voorts dat het syntheseverslag werd overgenomen en aangevuld in de studie van Raymonde Moulin, "Les aides publiques à la création", La Documentation française, 1977. (2) Max Planck Institut, München. (3) Centre Européen de Sociologie Historique, Laboratoire de l'Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales, dat is gelieerd met het Centre National de la Recherche Scientifique, Parijs. (4) Aangaande de ingewikkelde kwestie van de regeling in verband met de uitwisseling van kunstgoederen verwijzen wij onze lezers naar de studie die in september 1975 in opdracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen werd verricht door Jean Duquesne, onder de titel: "Le régime des échanges de biens culturels dans l'Europe des neuf, études et propositions". (De regeling in verband met de uitwisseling van cultuurgoederen in het Europa van de Negen, studies en voorstellen).
7 de kunstenaar en het beroep van de kunstenaar, en in het mecenaat (oude en nieuwe stijl) en de culturele bureaucratieën normaal gesproken aan bod komen geheel buiten beschouwing gebleven. Zulks was niet het doel van de opdracht, en het kon dit ook niet zijn. Bij de opdracht ging het er veeleer om een project tot stand te brengen waarbij het accent lag op actie via informatie. Deze gids bevat weliswaar geen evaluatie en evenmin zijn er voorstellen in opgenomen; ook wel ze geen bekroning zijn of een programma. Wat ze wel beoogt is, via de zich voor vergelijking lenende gegevens en de voorbeelden van innoverende maatregelen en experimenten die erin worden aangeboden, bijdragen te leveren tot de feitelijke verbetering van de sociale positie van de kunstenaar.
Raymonde Moulin
- 8 LIJST VAN DE AUTEURS
Ingedeeld naar land werd de opdracht tot het verrichten van de onderzoeken toevertrouwd aan de volgende personen: België
Denemarken Bondsrepubliek Duitsland
Sophie Deswarte (CNRS, Frankrijk) Pascaline Costa (CNRS, Frankrijk) Dr J u r . Bernd Schulte (Max-Planck-Institut, Bondsrepubliek Duitsland)
Frankrijk
Raymonde Moulin (CNRS, Frankrijk)
Ierland
Dominique Pasquier (CNRS, Frankrijk)
Italië
Pierre-M. Menger (Fondation Thiers, Frankrijk)
Luxemburg
Sophie Deswarte (CNRS, Frankrijk)
Nederland
Pascaline Costa (CNRS, Frankrijk) Dominique Pasquier (CNRS, Frankrijk)
Verenigd Koninkrijk
9 INDELING VAN DE HOOFDSTUKKEN
1. Organisatie van het kunstleven Overheidsmecenaat Particulier mecenaat Kunstmarkt 2. Kunstenaarsverenigingen Inningbureaus Pressiegroepen 3. Juridische aspecten Sociale rechten Vermogenrechten Belastingen De huidige eisen 4. Economische aspecten Beurzen, subsidies, prijzen Aankopen en opdrachten van de overheid Honorering van de uitleven van kunstwerken Ateliers 5. Verspreiding van kunstwerken Tentoonstellingsplaatsen Internationale kunstmanifestaties Kunstkritiek Adressen
11 Inleiding
België
13
Denemarken
33
Bondsrepubliek Duitsland
57
Frankrijk
87
Ierland
121
Italië
133
Luxemburg
147
Nederland
159
Verenigd Koninkrijk
189
13 BELGIË
ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat 1.1.1. Overheid en kunst.- bestuurlijke aspecten De culturele instellingen in België vallen telkens in twee groepen uiteen. Elke taalgemeenschap heeft een eigen ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, waarbinnen de minister van de gemeenschap bevoegd is voor culturele zaken. De beeldende kunsten ressorteren onder een directoraat-generaal Kunsten en Letteren, evenals de literatuur, het toneelwezen en de film. In elk ministerie is de afdeling "hedendaagse beeldende kunsten" belast met de bestelling of aankoop van kunstwerken, het verdelen van subsidies en beurzen (zie 4.1) en het organiseren van tentoonstellingen. Zij omvat een dienst documentatie en prijzen, die door de overheid worden verdeeld of op verzoek door haar worden beheerd (zie 4.1). De begroting van cultuur wordt bij het Parlement ingediend door twee culturele raden (een Vlaamse en een Franse raad), die zijn samengesteld uit parlementsleden, wier bevoegdheid is beperkt tot culturele aangelegenheden. Voor elke gemeenschap bedraagt het bedrag van de kredieten voor cultuur zowat 4,5 miljard BFR (minder dan 1 % van de totale begroting). In 1979 bedroegen de kredieten waarover elk ministerie (Vlaamse en Franse gemeenschap) beschikte 7 miljoen BFR voor de aankoop van hedendaagse kunstwerken (zie 4.2) en 5,8 miljoen BFR voor subsidies en beurzen aan kunstenaars. Houdt men rekening met de fondsen die door de regionale, provinciale en gemeentelijke instanties worden uitgegeven, dan komt men tot een jaarlijks bedrag dat voor de beeldende kunsten wordt toegekend van 70 à 80 miljoen BFR. Te Brussel geschiedt de sociaal-culturele dienstverlening ten behoeve van de negentien gemeenten van de agglomeratie door twee overheidsinstanties. De Franse en de Nederlandse Cultuurcommissie voor de Brusselse agglomeratie hebben tot taak, luidens de bepalingen van de wet van 26 juli 1971, "de culturele initiatieven te nemen en aan te moedigen de nationale en internationale roeping van de agglomeratie te bevorderen". De beslissingsbevoegdheid in elk van de beide commissies berust bij elf gemandateerde personen die behoren tot alle politieke strekkingen. De Cultuurcommissies houden zich niet bezig met het aankoopbeleid, maar kennen subsidies toe aan initiatieven met betrekking tot het cultureel erfgoed en de beeldende kunsten (pu-
14 blikaties, tentoonstellingen). Hun activiteiten reiken dikwijls verder dan alleen de Brusselse regio. Voor 1980 is voor de beeldende kunsten een bedrag van 1 926 000 BFR uitgetrokken. Onder de Franse Cultuur Commissie ressorteert het "Institut Supérieur pour l'Etude du Langage Plastique", ISELP (zie 5.2). Elk van de negen Belgische provincies beschikt over een cultureel fonds, dat zich doorgaans bezighoudt met he~ aankopen en onderhouden van de gebouwen. Op gemeentelijk vlak behoren de culturele zaken tot de bevoegdheid van de schepen (adjunct van de burgemeester), die beslist over het aankoopbeleid van de kunstwerken en over de aan de kunstenaars van de gemeente uit te keren subsidies. De door de regionale, provinciale en gemeentelijke instanties uitgegeven fondsen worden geraamd op 30 à 40 miljoen BFR per jaar, waarbij evenwel niet kan worden gezegd welk gedeelte aan de hedendaagse kunst wordt besteed. 1.1.2. Overheid en kunst - verspreiding van kunstwerken Het beheer van de musea in België berust bij de dienst voor kunstbevordering, Cultuurpatrimonium en culturele wetenschappelijke inrichtingen, welke dienst op één lijn staat met de algemene directie Kunsten en Letteren. Men onderscheidt in België dire categorieën musea, te weten: de rijksmusea, de musea van de provincie en de gemeentelijke musea (1). Alleen de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Antwerpen en te Brussel zijn rijksmusea, die volledig door de centrale overheid worden gefinancierd. De overige musea worden beheerd door de provincie of de gemeente en genieten eventueel een rijkssubsidie. Deze subsidie (60 %) is afhankelijk van besluiten die vooraf door de provinciale en gemeentelijke instanties worden getroffen. Wat betreft de musea voor hedendaagse kunst zij verwezen naar 5.1.1. De tehuizen voor de cultuur en culturele centra ressorteren onder de plaatselijke of provinciale instanties en ontvangen een rijkssubsidie voor de lopende uitgaven, waarvan het bedrag verschillend is. Zij kunnen in aanmerking komen voor gerichte steun bij de organisatie van een bijzondere tentoonstelling of artistiek project. Zij ressorteren onder de afdeling "Jeugd en Vrije Tijd" van het betrokken ministerie. Brussel telt 19 culturele centra, één per gemeente. In het Vlaamse landsgedeelte treft men 28 gemeentelijke culturele centra aan, waaronder die van Hasselt, Turnhout, Dilbeek, Waregem, Mechelen, Knokke en Oostende regelmatig tentoonstellingen organiseren. Van Waalse zijde hebben de "Maisons de la Culture" te Namen, Doornik en Bergen een belangrijke culturele uitstraling. Het Internationaal Cultureel Centrum te Antwerpen (ICC) heeft een bijzonder statuut en ressorteert onder het ministerie voor de Vlaamse gemeenschap (zie 5.1).
(1) Zie De Museum gids, een publikatie van het ministerie van de Nederlandse gemeenschap, uitgave 1979. Deze catalogus is uitsluitend gewijd aan de musea van de Nederlandstalige regio en van de Brusselse agglomeratie.
- 15 Te Brussel ontvangt het Institut Supérieur pour l'Etude du Langage Plastique (ISELP) subsidies van zowel de rijksoverheid, de Commission Française pour la Culture (900 000 BFR) en de stad, die de ruimte ter beschikking stelt (zie 5.1). Tot slot valt wat de verspreiding van kunstwerken door de overheid betreft melding te maken van de recente initiatieven die door sommige universiteiten werden genomen (zie 5.1). 1.2. Particulier mecenaat De belastingwet behelst een vrijstelling, die kan gaan tot 10 % van het belastbare bedrag van het inkomen, voor schenkingen en legaten aan culturele fondsen die gemachtigd zijn om deze legaten en schenkingen in ontvangst te nemen (zie 5.1). Ten aanzien van de van belasting vrijgestelde bedragen geldt echter een maximum van 30 % van het inkomen over één jaar. De bedragen welke betrekking hebben op werken die zijn opgenomen in een nieuw of volledig gerestaureerd gebouw kunnen tot 5 % in mindering worden gebracht. Zeer belangrijke schenkingen werden geëffectueerd ten behoeve van musea (met name via verenigingen van vrienden van musea). Er zij voorts, wat de eigentijdse kunst betreft, gewezen op de rol die wordt vervuld door de Vereniging Vrienden van het Museum van Gent en vrienden van het ICC-Antwerpen. Men kent in België geen stichtingen met een specifiek artistieke uitstraling, maar sommige instellingen, zoals de Belgische Stichting Roeping, moedigen kunstenaars aan door het ter beschikking stellen van prijzen. Het overlijden van kunstenaars of kunst-amateurs gaf in België aanleiding tot de oprichting van tal van aanmoedigingsfondsen, die regelmatig prijzen uitreiken (zie 4.1). Het bedrij fsmecenaat is vooral een zaak van handelsondernemingen en banken. Het is in sommige gevallen moeilijk te onderscheiden van de financiële investering of van de commerciële gerichtheid. De Bank van Parijs en de Nederlanden heeft (in de tijd dat Maurice Naessens er directeur-generaal van was) een beleid gevoerd dat was gericht op het aanwerven van kunstwerken en bijstandsverlening aan jeugdige kunstenaars. Dit beleid lijkt niet te zijn voortgezet. Het Gemeentekrediet van België heeft een beleid ontwikkeld tot het aankopen van kunstwerken en bezit een belangrijke collectie. De Bank Brüssel-Lambert heeft een kapitaal geïnvesteerd in hedendaagse internationale kunst. Verderop zullen wij zien dat er bij de handelaren protesten opkomen tegen de concurrentie die uitgaat van de banken, die in hun filialen op verkoop gerichte exposities organiseren (zie 1.3). 1.3. Kunstmarkt Het belastingsysteem plaatst de Belgische markt in een nadelige positie wat de internationale concurrentie betreft. Een kunstenaar die een werk verkoopt dient op de verkoopprijs 16 % BTW te betalen. Ook voor een handelaar in schilderijen die een werk verkoopt is de BTW 16 % van de verkoopprijs. Voor de openbare verkopen bedragen de kosten 15 % van de verkoopprijs voor de verkoper en 30 % voor de koper (waarvan 16 % BTW en 2 à 6 % volgrecht).
16 Men kan zich voorstellen dat Brusselse galerijhouders afdelingen oprichten in het buitenland en dat anderzijds buitenlandse veilinghuizen (Sotheby's, Christie's en een Parijse vendumeester) vestigingen oprichten te Brussel om ter plaatse beslag te kunnen leggen op collecties of kunstwerken die op veilingen kunnen worden verkocht. Brussel telt vele kunstgalerij en (zowat een honderdtal). In Wallonië beloopt hun aantal niet meer dan enkele tientallen. In Vlaanderen treft men een dicht net. van kunstgalerijen aan (nagenoeg 300) en men vindt ze daar ook buiten de grote steden. Het aandeel van de hedendaagse kunst in dit geheel is echter gering. Momenteel zijn er in Brussel drie beroepsverenigingen. De Vereniging der Belgische Galerijen voor Aktuele Kunst Galerijen van Hedendaagse Kunst (1.4) organiseert de Foire d'Art Actuel (Markt voor Wedendaagse kunst) (zevende markt in 1980). Zij wordt voorgezeten door de heer Ivan Lechien, Galerie Cogeime, Vilain XIII, 14, 1050 Brussel. De Beroepsvereniging van Moderne en Hedendaagse Kunsthandelaars (een dertigtal galerijen), die een jaar geleden werd opgericht, staat onder voorzitterschap van de heer J. Derweduwen, Galerij Montjoie, Gachardstraat 73 te Brussel. Zij is de erkende gesprekspartner bij onderhandelingen met de regering. Belgische Unie van de Kunstmarkt (BUKM) omvat alle beroepsgroepen die zijn betrokken bij de kunstmarkt, deskundigen, boekhandelaars, antiquaires, handelaars in oude schilderijen, enz. Zij wordt voorgezeten door de heer Xavier Finckaers, Tombeyplein 6, 1200 Brussel. Alle schilderijenhandelaars zijn het erover eens dat de belastingwetgeving (BTW) moet worden gewijzigd. De Beroepsvereniging van Moderne en Hedendaagse Kunsthandelaars lijkt dienaangaande een minder unaniem standpunt in te nemen. De Union, die zeer beducht is voor de concurrentie van een "parallelle markt", protesteert met grote waakzaamheid tegen alle verkopen van schilderijen die tot stand komen bij niet in galerijverband georganiseerde tentoonstellingen (bij agentschappen van banken, in clubs, enz.). De Belgische markt valt wat het aanbod van kunstwerken betreft uiteen in twee grote sectoren: de hedendaagse kunst van internationale allure en de hedendaagse Vlaamse kunst (met inzonderheid een nieuwe vorm van expressionisme). Van de eerste richting maken de Belgische kunstenaars deel uit, naast buitenlandse kunstenaars. Onder de kunstenaars behorend tot de tweede richting zijn er een aantal (minder dan tien, in leeftijd variërend tussen 40 en 50 jaar) die een zeer grote nationale bekendheid hebben en die schilderijen verkopen tegen hoge prijzen (gaande tot 500 000 BFR) aan overwegend Vlaamse cliënteel. Al onze gesprekspartners hebben cns gewezen op het belang van de vraag, inzonderheid in het noorden van het land. In Brussel en Antwerpen zijn er een aantal zeer grote verzamelaars, wier verzamelingen vaak zeer gevarieerd van samenstelling zijn. Diverse Antwerpse verzamelaars bezitten, evenals de verzamelaars uit het Rijnland, een verzameling waarin alle kunststromingen van de laatste dertig jaar voorkcmen.
2. KUNSTENAARS-VERENIGINGEN Er is in België geen vakbond van kunstenaars. De groeperingen komen veelal
17 tot stand rond een gemeenschappelijk project voor het creëren, verspreiden of tentoonstellen van kunstwerken (zie 5.1) en krijgen vaste vorm door de oprichting van een vereniging zonder winstoogmerk (VZW). Twee beroepsorganisaties hebben van kunstenaars opdracht gekregen om hun auteursrechten te beheren (SABAM en ARAPB) en enkele verenigingen treden op als pressiegroepen bij de overheid (gemeenschappelijk front en VPK). 2.1. Inningbureaus De Belgische Auteursmaatschappij (SABAM), (Société des Auteurs Belges), die in 1922 werd opgericht, houdt zich bezig met het innen van alle auteursrechten. Circa 200 beeldende kunstenaars zijn ingeschreven bij de afdeling grafische, beeldende en fotografische kunsten. Middels een eenmalige bijdrage van 250 BFR, zijnde de vergoeding voor het samenstellen van een dossier, belast de vereniging zich met het innen van de bedragen waarop haar leden aanspraak kunnen maken en, na heffing van een commissie van 20 % als vergoeding voor de reproduktierechten en van 7,5 % voor de volgrechten (zie 3.2), met het herverdelen van deze bedragen. De Koninklijke Vereniging voor Beroepskunstenaars van België (KVBKB) beheert de auteursrechten van circa 1 000 leden (waarvan circa negen tiende is overleden) . In tegenstelling tot SABAM geldt voor deze vereniging geen overeenkomst op basis van wederkerigheid met verenigingen van buitenlandse herkomst. 2.2. Pressiegroepen Sedert 1976 zijn de beeldende kunstenaars van de twee taalgemeenschappen gegroepeerd in een Gemeenschappelijk Front, teneinde concrete maatregelen te bewerkstelligen gericht op de verbetering van de positie van de kunstenaar en de afschaffing van sommige "onrechtvaardige wetten". Hun eisen hebben voornamelijk betrekking op vier specifieke punten, te weten: de herziening van de wet van 24 december 1976 betreffende de cumulatie van de functies van leerkracht en kunstenaar (zie 3.3), de verlaging van het BTW-tarief (zie 1.3 en 3.3), de invoering van een wet betreffende de 1 % voor kunstwerken (zie 4.2), en de verbetering van de sociale en fiscale positie van de kunstenaar (het op één lijn brengen met die van de schrijvers). Het Gemeenschappelijk Front dringt erop aan dat de kunstenaars nauw bij het opzetten en ten uitvoer leggen van het nationale cultuurbeleid zouden worden betrokken en dat pogingen in het werk zouden worden gesteld om Belgische kunstwerken een ruimere verspreiding te geven in het buitenland. Het Gemeenschappelijk Front, dat zegt elke vorm van corporatisme af te zweren, bestempelt zichzelf als een "actiegroep" die, dank zij de zeer grote bekendheid van sommige van haar leden (totaal ledenbestand circa 500), bij machte is met de overheid te onderhandelen. De leiding ervan berust bij een college van veertien personen, zeven per taalgemeenschap. De Vereniging voor Plastische Kunstenaars (VPK), die in 1973 werd opgericht te Antwerpen, telt 300 leden. Deze vereniging is niet uit op zeer concrete hervormingen, maar dringt aan op "de sociale integratie van de plastische kunsten en van de kunstenaar" en wil dat "de sector van de plastische kunsten een bevoorrechte positie zou innemen".
18 De Belgische Nationale Raad voor de Plastische Kunsten, die bestaat uit een Vlaamse en een Franse afdeling (Conseil National ) , vertegenwoordigt de afdeling "Plastische Kunsten" in de nationale Belgische Commissie van de UNESCO. De Raad heeft een "eisenpakket van de Belgische artiesten" uitgegeven, dat betrekking heeft op de hervorming van het onderwijs, het betrekken van de kunstenaars bij het Belgische cultuurbeleid, een betere economische bijstandsverlening en maatregelen met het oog op de verspreiding van de kunstwerken .
3. JURIDISCHE ASPECTEN De beeldende kunstenaar wordt vanuit sociaal en fiscaal oogpunt gelijkgesteld met de zelfstandige beroepsbeoefenaar (het sociaal statuut van de zelfstandigen werd vastgelegd in het Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967). Door de culturele beheerders wordt ernaar gestreefd bij elk geschilpunt erkenning te verkrijgen van de kunstenaar als zodanig en zulks door gebruik te maken van de bestaande regeling, inzonderheid de wetgeving op het auteursrecht (wet van 1886). Als zodanig is het in het belang van de kunstenaar alle bezoldigingen (volgrecht, honorering van het uitlenen van kunstwerken, enz.) te beschouwen als auteursrechten. Sommige van onze gesprekspartners, die alleen hun eigen profijt op het oog hebben, zien het bedrag van de verkoop van een kunstwerk zowat als een auteursrecht. Bij de huidige stand van zaken heeft de kunstenaar met grote moeilijkheden af te rekenen; wij zullen daar verderop, bij het gedeelte over de huidige eisen, nog op terugkomen.
3.1. Sociale rechten 3.1.1. Het statuut van de zelfstandige en de dubbele_bijdrage De sociale premies van de zelfstandigen worden berekend aan de hand van de '^semi-netto beroepsinkomsten" (aangegeven bruto inkomens, verminderd met de professionele lasten en de verliezen die samenhangen met het uitoefenen van de activiteit) , dat de verzekerde in de loop van het derde kalenderjaar voorafgaand aan dat waarover de bijdragen verschuldigd zijn heeft genoten. Deze inkomsten worden aangepast aan de ontwikkeling van de prijzen. Ook al heeft hij geen inkomsten ontvangen, dan moet de zelfstandige toch een basispremie betalen ten belope van 9 000 Belgische frank per kwartaal. Sedert 1956 zijn de zelfstandigen verplicht aangesloten bij het stelsel van de sociale verzekering. Zodra hij is ingeschreven bij de dienst voor de controle van de BTW, heeft de zelfstandige negentig dagen tijd om ervoor te zorgen dat hij voldoet aan de voorschriften. Wel bepaalt de wet dat de "zelfstandigen die in een behoeftige toestand verkeren (...) gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen vragen van de verschuldigde bijdragen, door zich te wenden tot de Commissie voor Vrijstelling van de Bijdragen van het ministerie van de Middenstand" (Koninklijk Besluit nr. 38 van 27 juli 1967, artikel 17). De verzekerde heeft de keuze uit diverse kassen, behorend tot uiteenlopende
19 ideologische strekkingen, en kan zich verzekeren bij de Officiële Kas (Nationale Hulpkas) , die rechtstreeks wordt beheerd door de bevoegde instelling (Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen). De beheerskosten, die ten laste komen van de verzekerde, verschillen aanzienlijk van de ene tot de andere kas (200 BFR per kwartaal te betalen aan de Nationale Hulpkas) . Indien dienst premie werken
hij naast zijn activiteit als kunstenaar nog een activiteit in loonuitoefent, is de beeldende kunstenaar verplicht een dubbele sociale te betalen, indien de opbrengst die hij haalt uit de verkoop van zijn meer bedraagt dan 44 132 BFR per jaar.
Bij de verkoop van een kunstwerk is de kunstenaar onderworpen aan de regeling inzake de BTW en wordt hij uit dien hoofde automatisch opgegeven bij de dienst van de zelfstandigen. 3.1.2. Ziekte en invaliditeit De verzekerde betaalt 2,35 % van het gedeelte van zijn inkomsten beneden 944 027 BFR (maximum); het belastingplichtig minimuminkomen bedraagt 188 805 BFR. De bijdragen, die derhalve variëren van 25 300 tot 113 622 BFR per jaar, zijn invorderbaar aan het eind van elk kalenderkwartaal. 3.1.3. Kinderbijslagen, pensioenen Voor een jaarlijks inkomen beneden 613 618 BFR bedraagt de bijdrage 11,05 %. Voor het gedeelte van het inkomen tussen 613 618 en 944 027 BFR beloopt de bijdrage 6,85 %. Het bedrag van de pensioenen van de zelfstandigen is gerelateerd aan het bedrag van de bijdragen en aan het aantal jaren beroepsactiviteit . Aangezien het statuut voor de zelfstandige van recente datum is en het derhalve onmogelijk is een berekening te maken over het vorige jaar, wordt een voorlopige globale bijdrage geheven van 9 000 BFR per kwartaal, een bedrag dat hoger ligt dan de minimumbijdrage. Indien de kunstenaar zijn hoofdberoep niet als zelfstandige uitoefent, betaalt hij geen enkele bijdrage over zijn inkomsten als beeldende kunstenaar die minder bedragen van 44 132 BFR; voor een inkomen tussen 44 133 en 188 804 BFR bedraagt de bijdrage 9,2 %. Ten aanzien van een inkomen van meer dan 188 804 BFR gelden de voorwaarden inzake de algemene regeling voor zelfstandigen. Een bijzondere regeling is van toepassing op vrouwen die het beroep van beeldend kunstenaar als hoofdberoep uitoefenen: zij kunnen, mits zij gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, hun activiteiten gelijk doen stellen met een anvullende activiteit, zolang hun inkomsten als beeldend kunstenaar een bedrag van 44 133 BFR niet te boven gaan. Zij betalen dan een "voorlopige bijdrage" van 900 BFR per kwartaal.
20
3.2 . Vermogensrechten 3.2.1. Auteursrecht De inning van de auteursrechten van de Belgische kunstenaars geschiedt hoofdzakelijk door SABAM (zie 2.1). Deze vereniging van auteurs heeft overeenkomsten op basis van wederkerigheid aangegaan met soortgelijke Duitse en Franse verenigingen. In 1978 bedroeg haar bruto omzetcijfer 1 000 en 120 000 BFP. In de praktijk wordt het reproduktierecht niet altijd strikt toegepast: sedert 1976 is SABAM, op verzoek van de kunstenaars zelf, opgehouden met het innen van rechten bij het reproduceren om publicitaire redenen in catalogi of in de pers. De vereniging registreert eveneens de uitzendingsrechten van de werken op de televisie. Het tarief bedraagt 420 BFR per werk dat in kleur wordt vertoond. Er bestaan kortingen ten gunste van schooluitzendingen en wanneer de kunstwerken als decor worden gebruikt. Daarenboven bepaalt artikel 21 bis van de wet van 11 maart 1958 dat de toelating van de auteur niet is vereist voor het reproduceren van kunstwerken die worden vertoond bij verslaggeven over actuele gebeurtenissen. 3.2.2. Yçlgrecht Krachtens de wet van 25 juni 1921 wordt het volgrecht verleend aan Belgische kunstenaars over de door hen gecreëerde werken die in het openbaar worden verkocht, alsmede aan hun erfgenamen, voor een tijdsduur gelijk aan de wettelijke duur van de artistieke eigendom. De wet is van toepassing op de onderdanen van landen die aan Belgische kunstenaars gelijke voorzieningen toekennen. Het tarief is als volgt vastgesteld: 2 % voor kunstwerken waarvan de verkoopprijs ligt tussen de 1 000 en 10 000 BFR, 3 % voor werken met een verkoopprijs van 10 000 à 20 000 BFR, 4 % voor werken in de categorie van 20 000 tot 50 000 BFR en 6 % voor werken gaande boven 50 000 BFR. De verkoper, koper en organisator van de openbare verkoop zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de uitbetaling van het recht. Merkwaardigerwijs komt dit laatste ten laste van de koper. Specifiek voor de Belgische wet inzake het volgrecht is het feit dat dit recht qnvervreemdbaar is; de kunstenaar komt er automatisch voor in aanmerking. Een ontvanger van het Ministerie van Cultuur centraliseert de door de organisatoren van de openbare verkopen gestorte bedragen. De wet bepaalt dat om de twee jaar in het Belgisch Staatsblad de lijst moet worden gepubliceerd van de kunstenaars die een vereniging volmacht hebben gegeven om in hun naam het volgrecht te innen; de desbetreffende formulering luidt als volgt: "Elk bedrag dat door de betrokken functionaris aan de gevolmachtigde van deze vereniging wordt gestort is geldig betaald, zolang de herroeping van de volmacht niet werd gepubliceerd". SABAM, die zich als gevolmachtigde heeft opgeworpen, heft een commissie van 7,50 % van het op het volgrecht betrekking hebbende bedrag. De Belgische wet inzake het volgrecht, die de verplichting inhoudt tot automatische storting ervan, behelst geen enkele sanctie, hetgeen in grote mate nadelig is voor de doeltreffendheid ervan.
21 3.3. Belastingen
3.3.1. Directe belastingen Aangezien hij is gelieerd aan het sociaal statuut van de zelfstandigen, valt de Belgische kunstenaar onder dezelfde belastingregeling: zijn jaarlijkse aangifte geschiedt aan de hand van een handelsregister, dat de gedetailleerde opsomming behelst van zijn ontvangsten en uitgaven. Aftrek voor met het be roep verband houdende kosten zijn mogelijk, maar zij staan ter beoordeling van de administratief directeur van de directe belastingen. De wettelijke bepalingen zijn niet van aard dat het cumuleren van de acti viteit als kunstenaar met een activiteit in loondienst wordt aangemoedigd: een dergelijke cumulatie wordt uizonderlijk zwaar belast. Daarenboven behelst de wet De Bondt van 24 december 1974 een strenge reglementering van de cumu latie van de beroepen van leerkracht en zelfstandige, door het aantal toege stane lesuren af te stemmen op het bedrag dat met artistieke activiteiten wordt verdiend. Wel laat het Koninklijk Besluit van 15 december 1978 ruimte voor een aantal afwijkingen; zo wordt iemand die als kunstenaar een gemiddeld inkomen heeft dat over een periode van twee jaar (van 1977 tot 1979) minder bedraagt dan 368 141 BFR niet beschouwd het zelfstandige beroep als hoofdbe roep uit te oefenen en kan hij een volledige baan bekleden in het onderwijs. Verdient hij meer dan het door de wet vastgestelde maximum, dan kan de be trokkene er nog op aandringen dat zijn zelfstandige beroep niet als hoofdbe roep wordt beschouwd. In het met dit doel opgemaakte dossier, dat moet worden gericht tot het ministerie waaronder het onderwijsinstituut waarbij hij is tewerkgesteld resorteert, moet melding worden gemaakt van de aard van de kunstwerken, de tijd die aan de artistieke activiteit werd besteed en de in komsten, lasten en ontvangsten.
3.2.2. Indirecte belastingen De kunstenaar die een kunstwerk verkoopt dient daarover 16 % BTW te betalen, ook al gebeurt deze verkoop in zijn atelier. De kunstenaar is verplicht, zo dra hij een werk verkoopt, zich bij het BTWkantoor te laten inschrijven; hij komt hiermee, zoals wij hebben gezien, te vallen onder het stelsel van de sociale zekerheid van de zelfstandigen.
3.4. De huidige eisen We zullen hier alleen de meest op de voorgrond tredende eisen vermelden. In de eerste plaats valt te wijzen op de eisen in verband met de indirecte belastingen, meer inzonderheid de BTW■ Gevraagd wordt dat de kunstenaar geen BTW moet betalen over de verkoop van zijn kunstwerken die hij in zijn atelier of in een door hem gehuurde expositieruimte verkoopt. De tweede eis heeft betrekking op de cumulatie, meer inzonderheid op de anticumulatiewet De Bondt (1974), die de functie van leerkracht en creatief kunstenaar onverenigbaar wil doen zijn. Een leerkracht die 60 % van zijn tijd besteed aan een andere activiteit wordt op zijn salaris gekort met 9/25e van
22 het basissalaris, waarbij geen rekening wordt gehouden met diensttijd, en hij verliest tevens zijn recht op pensioen. Een leerkracht die kunstwerken verkoopt waarvan het totale bedrag gelijk is aan 60 % van zijn salaris als leerkracht wordt automatisch geplaatst in de categorie van de zelfstandigen en is voorts gehouden, wanneer zijn inkomsten uit zijn artistieke activiteit meer dan 44 132 BFR per jaar bedragen, tot het betalen van een dubbele premie. Elke verkoop van kunstwerken die de gepensioneerde loontrekkende een bedrag oplevert van meer dan 85 000 BFR per jaar heeft het verlies van zijn pensioen tot gevolg.
4. ECONOMISCHE ASPECTEN
4.1. Beurzen, subsidies, prijzen 4.1.1. Beurzen en subsidies De reis- en studiebeurzen zijn op de eerste plaats bedoeld voor jonge kunstenaars die hun studies hebben voltooid en zich vanuit artistiek oogpunt verder willen ontplooien. De kunstenaar moet reeds het bewijs hebben geleverd dat hij over artistieke talenten beschikt en hij dient bij voorkeur ook een zekere artistieke activiteit te hebben ontplooid (diploma's en verkregen onderscheidingen, uitgevoerde werken, deelname aan exposities, overzicht van kritieken) . Hij kan ook vermelden waarheen hij zich wenst te begeven en met welk doel (beknopt reisplan). Ten aanzien van de reisbeurzen zie eveneens 4.1.2. Onder subsidies worden verstaan alle soorten van bijstand. De werkbeurzen en de bijstand worden meer inzonderheid toegekend aan behoeftige kunstenaars; de aanvragen moeten vergezeld gaan van de nodige bewijsstukken. De aanvragen voor beurzen en subsidies moeten worden gericht tot het Ministerie van de gemeenschap waaraan de kunstenaar aangifte heeft gedaan (met vermelding van zijn plaats van verblijf, werk of via een vrijwillige beslissing). De aanvraag om bijstand dient vergezeld te gaan van een dossier dat een overzicht bevat van de reeds verrichte activiteiten en het komt wel voor dat het ministerie bijeenkomsten organiseert waarop de werken te zien zijn teneinde deze zelf te kunnen beoordelen. De beslissing berust in laatste instantie bij het Ministerie van de gemeenschap, maar de selectie van de dossiers en de indiening van de voorstellen geschiedt door de Nationale Commissie voor Advies voor de Plastische Kunsten. Van deze commissie maken deel uit de hoofden van de musea, critici en kunstliefhebbers (in totaal zes leden per commissie). De commissie houdt zich eveneens bezig met het organiseren van tentoonstellingen en het aankopen van kunstwerken van Belgische of buitenlandse kunstenaars (zie 4.2). Het bedrag van de werkbeurzen schommelt tussen 50 000 en 100 000 BFR, dat van de subsidies bedraagt minimaal 20 000 BFR. De Belgische staat verleent steun aan personen die zich in moeilijkheden bevinden, inzonderheid via het steunen van de eerste tentoonstelling of door het aankopen van kunstwerken, maar hij subsidieert eveneens gemeenten en verenigingen zonder winstoogmerk, zich
23 daarbij baserend op ontwerpen van tentoonstellingen of van culturele manifestaties. Elk ministerie beschikt over een jaarlijks fonds van circa zes miljoen BFR voor het toekennen van subsidies en beurzen. In 1979 ontvingen 107 personen een subsidie van het Vlaamse ministerie (tussen 20 000 en 100 000 BFR); voor 1980 zal van Fransetalige zijde een bijzondere inspanning worden gedaan voor het stripverhaal en de audio-visuele informatie. Er zij voorts nog op gewezen dat de Franse en Nederlandse Cultuurcommissies voor de Brusselse agglomeratie initiatieven steunen ten gunste van de beeldende kunsten (in 1979 voor een bedrag van 1 630 000 BFR). Beurzen en subsidies zijn vrijgesteld van belasting. 4.1.2. Prijzen en wedstrijden In België worden op gezette tijden tal van artistieke prijzen toegekend. Sommige komen van particuliere fondsen, die werden opgericht door kunstenaars die inmiddels zijn overleden of door kunstliefhebbers; de staat beschikt voor het toekennen van prijzen over een bedrag van 900 000 BFR. Als regel gaan deze prijzen zonder onderscheid naar kunstenaars van de beide taalgemeenschappen. Als eerste vallen te vermelden de prijzen en beurzen die worden toegekend door de ministeries van de gemeenschap of in samenwerking met deze. Een groot aantal daarvan is bestemd voor reizen naar het buitenland. - De Prix de Rome, waarmee een bedrag is gemoeid van 90 000 BFR, wordt jaarlijks toegekend door de ministers van de gemeenschap, teneinde de laureaten in de gelegenheid te stellen een of meerdere studiereizen naar het buitenland te ondernemen. Jaarlijks komt een bepaalde kunstrichting aan bod (schilderen, tekenen, gravure of lithografie; beeldhouwen of graveren van gedenkpenningen; architectuur). De kandidaten moeten de Belgische nationaliteit hebben en behoren tot de leeftijdsgroep 25-35 jaar. - Concours Godecharle, een tweejaarlijkse wedstrijd die wordt georganiseerd met het oog op de toekenning van door Napoléon Godecharle in het leven geroepen beurzen (15 maart 1871). De wedstrijd is toegankelijk voor kunstenaars van de Belgische nationaliteit die jonger zijn dan 28 jaar. Voor elk van de in aanmerking komende disciplines (beeldhouwers; portret- en landschapschilders; architecten) wordt een reisbeurs voor het buitenland toegekend ten bedrage van jaarlijks BFR 40 000 voor een periode van twee jaar. De kandidaten moeten drie werken insturen voor het onderdeel schilderen en twee voor het onderdeel beeldhouwen. - De beurzen Koopal . Deze worden door de ministeries van de gemeenschap toegekend aan jeugdige kunstenaars (beeldende kunstenaars, schrijvers, musici, architecten) die met goed gevolg hebben deelgenomen aan een wedstrijd. De kandidaten moeten de Belgische nationaliteit hebben en ten minste 35 jaar oud zijn. De jaarlijkse inkomsten van de Koopal-Stichting bedragen 400 000 BFR. - De beurzen Berthe Art (Stichting Berthe Art). Deze beurzen, waarmee een bedrag is gemoeid van 80 000 BFR, worden jaarlijks beurtelings toegekend aan schilders en beeldhouwers, teneinde hen in de gelegenheid te stellen een studiereis naar het buitenland te maken. Toelatingsvoorwaarden: de Belgische nationaliteit bezitten en ten minste 35 jaar oud zijn.
24 - Verblijven op het eiland Comacina. Jaarlijks worden twee à drie villa's ter beschikking gesteld van kunstenaars. - Verblijven in de Cité des Arts te Parijs. Terbeschikkingstelling van een atelier aan kunstenaars. - Driejaarlijkse prijs voor de gravure. Deze prijs, die een bedrag dekt van 90 000 BFR, wordt toegekend door de ministeries van de gemeenschap aan kunstenaars die de kunst van de gravure of de boekversiering beoefenen, na dat zij met goed gevolg hebben deelgenomen aan een weidstrijd. Toelatingsvoorwaarden: de Belgische nationaliteit bezitten en jonger zijn dan 40 jaar. jaar. - Vijfjaarlijkse prijs ter bekroning van een loopbaan (musici, schilders, beeldhouwers). De Koninklijke Academie van België (wedstrijden en academische stichtingen afdelingen schone kunsten) distribueert diverse prijzen, te weten: - de Prijs Emile Sacré, 50 000 BFR, schilderen, zesjaarlijks, - de Prijs Louise Dehem, 30 000 BFR, schilderen, tweejaarlijks, - de Prijs René Janssens,30 000 BFR, schilderen, driejaarlijks, - de Prijs Constant Montald, 30 000 BFR, schilderen, driejaarlijks, - de Prijs Egide Rombaux, 120 000 BFR, beeldhouwen,'driejaarlijks, - de Prijs Charles Caty, 40 000 BFR, schilderen, driejaarlijks, - de Prijs Victor Tourneur, 25 OOC BFR, penningkunst, vijfjaarlijks, - de Prijs Paul Ärtor, 100 000 BFR, schilderen, tweejaarlijks. Van de overige prijzen kunnen onder meer worden genoemd: - De prijs Clotilde Coppée (100 000 BFR), die om de twee jaar wordt toegekend, bij voorkeur aan kunstenaars die nog een bekendheid genieten, bij gelegenheid van de feestelijke artistieke manifestaties van Tourinnes-La-Grosse. - Wedstrijd schilderen René Nemery (50 000 BFR), waaraan kan worden deelgenomen door alle schilders, ongeacht hun leeftijd, nationaliteit of picturale gerichtheid. - Europese Prijs voor de Schilderkunst van de stad Oostende (prijzen van 300 000 BFR, 75 000 BFR en 40 000 BFR). Het betreft hier prijzen die zijn bedoeld voor Europese schilders die onderdaan zijn van een van de Lid-Staten van de Raad van Europa, alsmede voor schilders van een andere nationaliteit die in een van deze landen verblijven. Internationale jury. - Prijs voor de Jonge Belgische Schilderkunst - stichting R. Lust. De vereniging "De Jonge Belgische Schilderkunst - stichting R. Lust" werd opgericht in 1950. Deze jaarlijkse prijs is zeer in trek bij de jeugdige Belgische kunstenaars, eerder door de bekendheid die hij geniet dan door het ermee verbonden bedrag (30 000 BFR). Voor de prijs komen in aanmerking Belgische kunstenaars en in België verblijvende buitenlandse kunstenaars die jonger zijn dan 40 jaar. - Prijs voor de Jonge Belgische Beeldhouwkunst. Deze prijs werd eveneens in 1950 in het leven geroepen; hij is uitsluitend toegenkelijk voor Belgische
25 beeldhouwers (of hiermee gelijkgestelden), die in België verblijven en jonger zijn dan 40 jaar. De prijs wordt om de drie jaar toegekend. Belgische Stichting Roeping. Kent diverse giften toe van 50 000 BFR, 100 000 BFR en meer. Alle kunstrichtingen, en niet alleen de schone kunsten, worden erdoor bestreken. De kandidaten moeten minstens 18 jaar oud zijn en mogen niet ouder zijn dan 30 jaar. Prijs Louis Schmidt te Etterbeek. Nationale prijs van circa 50 000 BFR die om het jaar beurtelings wordt toegekend aan een schilder en een beeldhouwer. Prijs Alfons Muller te Etterbeek. Aan de met deze prijs verbonden wedstrijd mag uitsluitend worden deelgenomen door Brabantse kunstenaars van alle leeftijden die het kunstambacht beoefenen. Met de prijs is een bedrag gemoeid van 15 000 BFR. Prix "Sculpture" de Bruxelles bedoeld voor Franstalige kunstenaars beneden de 45 jaar.
4.2. Aankopen en opdrachten van de overheid 4.2.1. Aankopen In elk ministerie houdt de Nationale Commissie voor advies voor de plastische kunsten zich bezig met de aankoop van kunstwerken voor de verzamelingen van de overheid. Deze werken zijn bestemd voor de versiering van de overheidsgebouwen en kunnen v/orden opgeslagen in provinciale en gemeentelijke musea, alsmede in de gebouwen van gemeenten wier aankoopmogelijkheden beperkt zijn. Bij de selectie van de kandidaten moet worden voldaan aan dezelfde voorwaarden als bij de toekenning van de subsidies: dossier, indiening van werken, bezoeken aan het atelier. Voor de aankoop van hedendaagse kunstwerken is voor elk van de beide ministeries een krediet beschikbaar gesteld van circa zeven miljoen BFR. In 1979 hebben 115 Vlaamse beeldende kunstenaars een of meer werken aan de staat verkocht. Deze overheidsaankopen worden om de drie jaar tentoongesteld in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (zie 5.1), waarna zij in Vlaanderen en Wallonië aan het publiek worden vertoond. De Belgische musea beschikken over een afdeling hedendaagse kunst (zie 1.1.2 en 5.1); in hun aankoopbeleid met betrekking tot deze werken staan zij autonoom ten opzichte van het ministerie. Circa 40 % van de door hen verkregen subsidies wordt besteed voor de aankoop van kunstwerken, met dien verstande dat de overheid een bijzondere bijstand kan verlenen bij belangrijke aankopen. Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel ontvangt een subsidie van vijf miljoen BFR per jaar voor de aankoop van nieuwe werken, welk bedrag eveneens de aankoop van oude werken omvat. 4.2.2. Opdrachten_tot_het_aanbrengen van kunstwerken aan overheidsgebouwen Men kent in België geen wet die bepaalt welk percentage bij de bouw van overheidsgebouwen mag gaan naar de artistieke decoratie.
26 Er bestaat alleen een ministerieel rondschrijven, bekend als de 2 %-regeling. Deze regeling houdt in dat in de gevallen waarin de staat aan de provincies en gemeenten een subsidie van 60 % toekent voor de bouw van culturele gebouwen en van infrastructuurvoorzieningen op sportgebied, 2 % van de subsidie wordt bestemd voor de aankoop van kunstwerken die in deze gebouwen een voorzieningen worden aangebracht. De commissie die met het oog op het besteden van deze 2 % in het leven werd geroepen is samengesteld uit een vertegenwoordiger van de gemeentelijke of provinciale instanties (naar gelang van het geval) , een vertegenwoordiger van de Nationale Commissie voor de Plastische Kunsten, alsmede een kunstenaar (aangewezen door de beide eerstgenoemden aan de hand van een lijst van vijftien kunstenaars, die om de twee jaar door de Commissie voor de Plastische Kunsten wordt opgemaakt). Als adviserende leden hebben in deze commissie verder nog zitting één vertegenwoordiger van het ministerie van de gemmeenschap en een architect die deel uitmaakt van de afdeling overheidsgebouwen. De selectie van de kunstenaar vindt plaats aan de hand van het dossier en sedert kort, althans in sommige gevallen, via een concours. De begroting omvat een bedrag van veertig miljoen BFR per jaar. Het Ministerie van Openbare Werken besteedt een klein gedeelte van zijn begroting (vijf miljoen BFR in 1977) aan de aankoop van kunstwerken. Onder auspiciën van het ministerie werd een commissie in het leven geroepen die moet adviseren over kunst en kunstambacht. Zij is samengesteld uit zeven personen die worden aangewezen door de minister van Openbare Werken wegens hun artistieke kennis, alsmede uit zes overige leden behorend tot de groepering van de kunstenaars (1 per kunstrichting: beeldhouwen, schilderen, glaswerk, keramiek, dinanderie en wandtapijten), ambtenaren van de ministeries van de gemeenschap en van Openbare Werken. Al deze leden worden benoemd voor de duur van één jaar, met uitzondering van de kunstenaars, die voor twee jaar worden aangewezen. De Maatschappij voor Intercommunaal Vervoer heeft veertig miljoen BFR uitgegeven voor de decoratie van de metro. 4.2.3. Andere opdrachten De dienst tentoonstellingen van het ministerie van Economische Zaken heeft op zijn begroting een post die ruimte laat voor het aankopen van kunstwerken en inzonderheid van wandtapijten. 4.3. Honorering van de uitleen van kunstwerken De Kunst in Huis is een vereniging zonder winstoogmerk, die wordt gesubsidieerd door het ministerie van de Vlaamse gemeenschap. Het kunstfonds omvat circa 1 000 kunstwerken van zowat 200 kunstenaars. De keuze wordt gemaakt door de Commissie voor de Plastische Kunsten, die hierin wordt bijgestaan door de vier afgevaardigden van de culturele centra die zorgen voor de uitleen van de kunstwerken, respectievelijk te Dilbeek het Cultureel Centrum, te Turnhout het Cultureel Centrum De Warande, te Hasselt het Cultureel Centrum en te Waregem het Cultureel Centrum. De kunstenaar ontvangt 10 % van de verkoopprijs van het kunstwerk, tot een maximum van 1 500 BFR per jaar. De aldus ontvangen bedragen worden op één
27 lijn gesteld met de auteursrechten. Indien het werk is verkocht, worden de vooraf door de kunstenaar ontvangen bedragen in mindering gebracht op de prijs die hij bij de verkoop ontvangt. 4.4. Ateliers Er bestaat in België geen daadwerkelijk beleid in verband met de ateliers. Door de centrale overheid werden maar zeer weinig initiatieven ontwikkeld voor de bouw'van werkplaatsen ten behoeve van kunstenaars, niettegenstaande er dienaangaande voorstellen werden gedaan bij het opmaken van programma's voor stadsrenovatie. Wel komt het voor dat de overheid bij financiële instellingen die een kunstenaar steunen borg staat bij de aankoop of de bouw van zijn atelier. De initiatieven die werden genomen in verband met ateliers situeren zich uitsluitend op plaatselijk vlak en zijn veelal het werk van de kunstenaars zelf.
5. VERSPREIDING VAN KUNSTWERKEN
5.1. Tentoonstellingsplaatsen 5.1.1. Musea De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel en Antwerpen bezitten een afdeling die is gewijd aan de moderne en hedendaagse kunst. Aan de bouw van het Museum voor Moderne Kunst te Brussel (Rijksmuseum) wordt momenteel gewerkt, terwijl besprekingen gaande zijn over een project voor een museum van hedendaagse kunst te Antwerpen (zie hieronder, ICC). Het Museum voor Schone Kunsten te Oostende (van Ensor tot heden) heeft belangrijke verzamelingen hedendaagse kunst en steld werken van de internationale avant-garde ten toon. Twee musea zijn heel in het bijzonder gewijd aan de hedendaagse kunst. Te leper worden in het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst, dat is gevestigd op de eerste verdieping van de Hallen, de moderne en de hedendaagse verzamelingen van West-Vlaanderen tentoongesteld; deze verzamelingen zijn vooral gewijd aan de Vlaamse kunst en inzonderheid aan de schilderijen van de Latemse school. Het Museum voor Hedendaagse Kunst te Gent bezit verzamelingen die alle stromingen van de hedendaagse kunst, van 1945 tot heden, bestrijken. Het is grotendeels het werk van de Vereniging van Vrienden van het Museum voor Schone Kunsten te Gent en de huidige directeur van het Museum voor Schone Kunsten is de voormalige voorzitter van deze vereniging. Het museum voor Hedendaagse Kunst en het Museum voor Schone Kunsten (oude en moderne kunst) zijn in hetzelfde gebouw gevestigd. In de Brusselse agglomeratie heeft het museum te Eisene een beleid ontwikkeld voor de aankoop en het tentoonstellen van hedendaagse kunst.
28 5.1.2. Instellingen voor cultuurspreiding De Paleizen voor Schone Kunsten te Brussel en Charleroi zijn particuliere instellingen, die sedert een vijftiental jaren grotendeels door de staat worden gesubsidi eerd. Het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (architect Horta) werd ingewijd in 1928. De activiteiten van de groep Paleis voor Schone Kunsten bestrijken alle kunstrichtingen. Het betreft hier activiteiten van een groot cultuurcentrum met een belangrijke nationale en internationale uitstraling: nagenoeg 4 000 manifestaties per jaar, te Brussel en in België; circa 1 200 500 bezoekers, waarvan 700 000 in het Paleis voor Schone Kunsten; meer dan 240 personen zijn bij de groep tewerkgesteld. De Vereniging voor Tentoonstellingen houdt zich bezig met de organisatie van de tentoonstellingen. Het zijn gerenommeerde internationale tentoonstellingen die een ruime plaats geven aan de internationale kunst. De zalen van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel worden om de twee à drie jaar gehuurd door de directie Kunsten en Letteren om er de aankopen van de staat in tentoon te stellen. Ook worden er de prijs voor de jonge schilderkunst en jonge beeldhouwkunst uitgereikt. Dank zij een recent initiatief, dat tegelijkertijd door de ministeries voor Franse en Nederlandse Cultuur werd genomen, zullen de zalen van het Paleis te Brussel op gezette tijden kunnen worden opengesteld voor aankomende kunstenaars. De selectie zal gebeuren door een comité bestaande uit elf personen (docenten, kunstenaars, leiders van tentoonstellingsruimten voor de tentoonstelling later naar toe kan gaan). Deze tentoonstellingen - "Tremplin" of Start genaamd - zullen worden georganiseerd rond een bepaald thema, of in samenhang met de hoofdtentoonstelling van het Paleis voor Schone Kunsten. Drie kunstenaars zullen om de twee weken elk over een zaal kunnen beschikken en bovendien zal aan hen een bijzondere catalogus worden gewijd. De tentoonstellingen in het Paleis voor Schone Kunsten worden niet kosteloos georganiseerd. De zalen worden gehuurd. Verkopen kunnen, evenals in Frankrijk, plaatshebben in de Salons. In het "Palais des Beaux-Arts" te Charleroi bedraagt de prijs voor het ophangen van de kunstwerken 16 000 BFR; de kosten voor de catalogus en de publiciteitskosten komen ten laste van de exposant, die bij verkoop 15 % afstaat. Het Internationaal Cultureel Centrum te Antwerpen werd opgericht in 1970. Als .rijksinstelling (ministerie van de Nederlandse gemeenschap) heeft het een bijzonder statuut. Zijn doelstellingen werden vastgelegd bij de oprichting middels een schrijven van de minister van Cultuur aan de directeur van het Centrum, de heer Florent Bex: het "organiseert manifestaties en tentoonstellingen welke samenhangen met de nationale en internationale culturele activiteiten" . Tal van tentoonstellingen, de opeenvolgende stromingen van de internationale avant-garde uitbeeldend, werden door het ICC georganiseerd. Voor de kunstenaar die wordt uitgenodigd zijn er in het geheel geen kosten aan verbonden. De verzamelingen van het ICC zijn, gezien de vele schenkingen door de kunstenaars, zeer omvangrijk en zouder. de oprichting wettigen van een museum voor hedendaagse kunst te Antwerpen (een project dat nog niet geheel van de grond is gekomen betreft de bouw van een museum op het terrein waar nog steeds het gebouw staat waarin een inmiddels overleden Amerikaanse artiest, Gorden MattaClark, een "negatieve" sculptuur heeft gecreëerd).
- 29 Rond het ICC heeft zich een aantal verenigingen geformeerd, respectievelijk betrekking hebbend op fotografie, film en video, architectuur en milieu, literatuur en poesie; ook moet in dit verband worden genoemd de Vereniging van Vrienden van het ICC. Sedert kort geldt voor de ten gunste van het ICC gedane giften een officiële belastingvrijstelling van 10 % van het belastbaar inkomen. Het ICC vormt een mijlpaal op de internationale weg van de hedendaagse kunst, in zijn meest geavanceerde richtingen. Te Brussel organiseert het Hoger Instituut voor de Studie van de Plastische Taal (ISELP) (Institut Supérieur pour l'Etude du Langage Plastique) studiebijeenkomsten, initiatie- en bijscholingscursussen met betrekking tot de beeldende kunsten, alsmede tentoonstellingen die doorgaans avant-gardistisch zijn. Door beeldende kunstenaars wordt deelgenomen aan het onderwijsprogramma en aan de activiteiten van het Instituut. Het "Centre d'action culturelle de la Communauté d'expression française" (CACEF) te Namen houdt zich bezig met de verspreiding van de werken van jeugdige artiesten in alle Franstalige provincies. Deze tentoonstellingen, die bekend staan onder de benaming "Musée de poche", worden georganiseerd in bekende tentoonstellingsplaatsen, zoals het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel en te Charleroi, het museum Saint-Georges te Luik en het Kasteel van Peruwelz. Door sommige culturele tehuizen of cultuurcentra, inzonderheid in het Vlaamse landsgedeelte, worden regelmatig tentoonstellingen van beeldende kunsten georganiseerd. Het ophangen van de werken is kosteloos, hetgeen impliceert dat er geen percentage op de verkoop wordt geheven. Zo wordt in de Vlaamse gemeenten Hasselt, Dilbeek, Waregem, Knokke, Oostende, enzovoort, regelmatig geëxposeerd door jeugdige artiesten; dit is eveneens het geval in de gemeenten Bergen, Doornik, Namen in het Franstalige landsgedeelte. De gemeente Namen heeft daarenboven een gemeentelijke galerij geopend, de galerij Detour. 5.1.3. Universiteiten Vermeldenswaard zijn hier ook, gezien zij in Europa zeldzaam zijn, de door sommige universiteiten genomen initiatieven. Met de medewerking van het ministerie van de Franse gemeenschap, heeft de Luikse Universiteit van Sart-Tiiman op haar campus een openluchtmuseum ingericht, aan de opzet waarvan beeldhouwers en architecten hebben deelgenomen. De Universiteit van Louvain-La-Neuve heeft op de nieuwe campus te Ottignies een universitair museum opgericht. De erin opgenomen verzamelingen bevatten geen hedendaagse werken, maar wel worden in het museum tentoonstellingen gehouden. Wegens het ontbreken van de nodige financiële middelen worden door de staat geen vaste subsidies toegekend, maar wel betaald bij de verzekeringskosten; de tentoonstellingen die hier worden georganiseerd betreffen elders geconcipieerde en reizende tentoonstellingen.
30 5.1.4. Kunstgalerijen Wij verwijzen wat dit onderdeel betreft naar de studie van de markt (1.3). Wat hier zeker niet onvermeld mag blijven is het grote aantal galerijen en het hoge bezoekerspercentage, inzonderheid in Vlaanderen. Wij willen hier eveneens wijzen op de tentoonstellingen die in de bank agentschappen worden georganiseerd. 5.1.5. Kunstenaars.verenigingen en verspreiding van kunstwerken Dikwijls zijn het de kunstenaars zelf die het initiatief nemen om een tentoonstellingsruimte op niet-winstgevende basis te scheppen. De VZW (Vereniging zonder winstoogmerk) ontvangt dikwijls subsidies voor de door haar ontplooide activiteiten en de manifestaties welke zij organiseert. Te Brussel hebben leden van "l'Ecole d'Art de l'Erg" een kunstgalerij geopend met de medewerking van een particuliere bank. Te Luik organiseert de groep A, die jaarlijks een subsidie ontvangt van 150 000 BFR, haar eigen tentoonstellingen in een lokaal dat openstaat voor alle avant-gardistische manifestaties. Te Doornik organiseert Sigma 13 tentoonstellingen van beeldende kunst en video, alsmede een voorjaarssalon. "Creatieve energie" en "Expac" zijn andere VZW's die door het Vlaamse ministerie worden gesubsidieerd. Door sommige verenigingen wordt ernaar gestreefd verschillende kunstrichtingen aan bod te laten komen; zo is te Brussel het Atelier Sainte-Anne, dat zich bezighoudt met het onderzoek naar de communicatie, tegelijkertijd een kunstgalerij, een café-theater en een ruimte waar muziek wordt gemaakt. Het atelier, dat een jaarlijkse subsidie ontvangt van 600 000 BFR, organiseert circa vier tentoonstellingen per jaar, veelal rond een bepaald thema en heft geen percentage in geval van verkoop. Het neemt daarenboven deel aan een "International Artist Exchange Program", waarbij momenteel een zestigtal Europese artiesten zijn aangesloten. De groep uitwisseling zorgt voor de verspreiding in diverse landen van avant-gardistische tentoonstellingen die moeilijk op de markt liggen. 5.2. Internationale kunstmanifestaties Een Internationale Biënnale van de beeldhouwkunst wordt te Antwerpen georganiseerd in het Middelheimpark, een openluchtmuseum van de beeldhouwkunst. Het comité, dat is samengesteld uit docenten, beeldhouwers en conservatoren selecteert de kunstenaars tijdens reizen naar het buitenland. Om de twee jaar krijgt een bepaald deel van de wereld (in 1979 Scandinavië) speciaal de aandacht. De kunstenaars worden voor het kantoon stellen van hun werken op deze Biënnale niet gehonoreerd. Te Knokke-Heist heeft een Internationale Biënnale van de Schilderkunst plaats. De daarbij tentoongestelde werken worden gejureerd door kunstcritici en er is een prijs aan verbonden van 100 000 BFR. Eveneens te Knokke-Heist wordt jaarlijks een tentoonstelling gehouden van ceramiek, alsmede een tentoonstelling van cartoons.
31 Te Oostende heeft om de twee jaar de internationale tentoonstelling voor de Europese Prijs voor de Schilderkunst plaats (zie 4.1.2). Te Knokke-Heist en Oostende zijn tal van particuliere tentoonstellingsplaatsen en er is een intensief kunstleven, vooral in de zomer. De toekenning van de prijzen voor de jonge Belgische schilderkunst en de jonge Belgische beeldhouwkunst geeft jaarlijks aanleiding tot twee tentoonstellingen in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (zie 4.1.2). 5.3. Kunstkritiek De kunstkritiek in België is niet, zoals in de Verenigde Staten, een kritiek van beroepscritici. Bij de Vereniging van Kunstcritici van België zijn zowat 130 personen aangesloten.
Adressen ARAPB, Paul Lauterstraat 1, Brussel. Vereniging van Galerijen van Hedendaagse Kunst, voorzitter Ivan Lechien, galerij Cogeime, Vilainstraat 14 XIV, 1050 Brussel, tel. 648.80.93. Atelier Sainte-Anne, Sint-Annastraat 20, 1000 Brussel, tel. 513.14.67. CACEF, 175 rue des Brasseurs, 5000 Namen, tel. 71.27.00. Nationale Hulppensioenkas voor Zelfstandigen, Jean Jacobplein 6, 1000 Brussel, tel. 513.69.70. Commission Française de la Culture pour l'agglomération de Bruxelles, Wetstraat 15, 1000 Brussel, tel. 230.28.90. Nederlandse Cultuurcommissie voor de Brusselse agglomeratie, Hertogstraat 33, 1000 Brussel, tel. 512.99.88. Concours de peinture René Némery: inlichtingen bij de heer André Swerzut, 7 rue des Brasseurs, 5000 Namen, tel. 73.589. Belgische Nationale Raad voor de Plastische Kunsten, afdeling van de UNESCO Secretariaat: Simonisstraat 17, 1050 Brussel. Belgische Stichting Roeping, Galerij Agora, Grasmarkt 105, Postbus 6, 1000 Brussel, tel. (021) 13.57.83. Gemeenschappelijk Front van de Kunstenaars, secretariaat: de heer Maelderlick, la Boezemberg, 1760 Roosdaal, tel. (054) 33.19.01.
32
Galerie l'A, 114 rye de la Fontaine, 4000 Luik. Galerie Detour, 162 avenue bourgmestre Jean Materne, 5100 Jambes, Namen 1. ICC, Meir 50, Antwerpen 2000, tel. (031) 31.91.81. ISELP, Waterlose steenweg 31, 1000 Brussel, tel. 513.56.62. Ministerie van de Middenstand, Emiel Jacqmainlaan 162, Brussel, Β 1, tel. 219.41.50. Ministerie van de Franse gemeenschap, Kortenberglaan 158, 1000 Brussel, tel. 735.60.40. Ministerie van de Nederlandse gemeenschap, Koloniënstraat 2931, 1000 Brussel, tel. 513.74.65. Ministerie van Openbare Werken, Wetstraat 155, 1040 Brussel. Museum voor Schone Kunsten te Gent, Citadelpark, 9000 Gent, tel. (91) 22.17.03. Museum voor Schone Kunsten te Eisene, Van Volsemstraat 71, 1050 Brussel, tel. 511.90.85. Museum voor Schone Kunsten te Luik, 34 rue de l'Académie, 4000 Luik, tel. (41) 32.07.99. Museum voor Schone Kunsten te Oostende, Feest en Cultuurpaleis, Watenplein, 8400 Oostende, tel. (59) 70.61.31. Museum voor Schone Kunsten te Doornik, 7500 Doornik, .tel. (69) 22.61.51. Museum voor Schone Kunsten te leper, Lakenhalle, 8900 leper. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Leopold de Woelplein, 2000 Antwerpen, tel. (31) 38.58.75. Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van België, Moderne Kunst, Konings plein 1, 1000 Brussel, tel. 513.96.30. Paleis der Academiën, Hertogstraat 1, 1000 Brussel. Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, Koningstraat 10, 1000 Brussel. Paleis voor Schone Kunsten te Charleroi, 2 en A, 6000 Charleroi. Prijs Clothilde Coppée, inlichtingen: de heer Max Van der Linden, Ag biermont 5992 Nodebâys, tel. (10) 86.255. SABAM, Aarlenstraat 75, 1040 Brussel, tel. 230.26.60. Sigma 13, 13 rue des Clarisses, 7500 Doornik. Belgische Vereniging van de Kunstmarkt, voorzitter Xavier Pinckaers, Tomberg plein 6, 1200 Brussel. Beroepsvereniging van Moderne en Hedendaagse Kunsthandelaars, voorzitter de heer J. Denweduwen, galerij Montjoie, Gachardstraat 73, 1050 Brussel, tel. 02/647.95.08. W K ; Vlaanderenstraat 3, 2000 Antwerpen.
33
DENEMARKEN
ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat Deze vorm van mecenaat behoort tot een langdurige traditie van rijkssteun aan kunstenaars en was aanvankelijk een mecenaat dat uitging van de Koning.
1.1.1. Centrale instellingen Men onderscheidt diverse soorten: Het Ministerie van Cultuur werd ingesteld in 1961 . Het ressort van dit mi nisterie is veelomvattend: archieven, bibliotheken en musea; instellingen voor opleidingen op kunstgebied; wetgeving inzake de auteursrechten; televi sie en radio; sport; cultuurspreiding. Het ministerie verleent subsidies aan de beeldende kunsten, de literatuur, de muziek, het ambacht en het design, het toneel en de film. In het begrotingsjaar 1977/1978 stond op de begroting van het Ministerie van Cultuur een bedrag van 864 miljoen DKR (ι % van de rijksbegroting). De voor de musea uitgetrokken bedragen beliepen in 19771978 86 miljoen DKR. Met de aan kunstenaars toegekende subsidies was in dat de zelfde jaar 1977/1978 een bedrag gemoeid van 11 miljoen DKR. De beslissing over het bedrag van de aan kunstenaars toe te kennen subsidies ligt bij het Ministerie van Cultuur, terwijl het aan het Nationaal Fonds voor de Kunst is te beslissen over de verdeling van deze subsidies (afgezien van sommige toe lagen voor het leven "eregelden" geheten). Het in 1964 ingestelde Nationaal Fonds voor de Kunst is inzonderheid belast met het aanmoedigen van de artistieke creatie en het bevorderen van de ver nieuwingen in de kunst. Primair hebben de betrokkenen tot taak de kwalitatief hoogstaande kunst te ondersteunen, zonder daarbij rekening te houden met de sociaa]economisch situatie van de kunstenaar. Met het oog op het beheer van de middelen waarover het fonds beschikt werden vijf comités in het leven ge roepen: twee voor de beeldende kunsten (waarvan het ene is belast met de in richting en decoratie van de overheidsgebouwen (het zogeheten Acomité) en het andere zich bezighoudt met het aankopen van kunstwerken en het verstrek ken van beurzen aan kunstenaars (het zogeheten Bcomité), een voor de litera tuur, een voor de muziek en, meer recentelijk (sedert 1969, een comité voor het ambacht en voor het artistieke design. Elk comité telt drie ter zake kundige leden. Deze worden gekozen voor drie jaar en zijn niet automatisch herkiesbaar. De minister van Cultuur wijst de
34 voorzitter aan van elk comité. De beide comités voor beeldende kunsten hebben echter een gemeenschappelijke voorzitter. De twee andere leden van het comité worden gekozen door de vergadering van de afgevaardigden van het Nationaal fonds voor de kunst. De leden van deze vergadering worden aangewezen door het Parlement, door de gemeenteraden en door diverse instellingen behorend tot het Deense kunstleven (kunstscholen, verenigingen van kunstenaars, enz.). Ze worden gekozen voor vier jaar en zijn herkiesbaar. De huidige voorzitter van de beide comités voor de beeldende kunsten is een schilder. De twee overige leden zijn, voor het comité inrichting en decoratie, een architekt en een schilder; voor het comité aankoop en beurzen, een schilder en een beeldhouwer. Elk van de comités beheert vrijelijk de middelen die het ter beschikking staan en tegen zijn besluiten is geen beroep mogelijk. Aan het hoofd van het Nationaal Fonds voor de Kunst staat een bestuur, dat is samengesteld uit de voorzitters van de comités. Het bestuur bepaalt het algemeen beleid van het fonds en coördineert de activiteiten van de diverse comités. Het legt jaarlijks rekening af en brengt een verslag uit over de activiteit van het fonds. Daarenboven publiceert het twee maal per jaar een overzicht van de activiteiten van het fonds en om de drie jaar wordt een tentoonstelling ingericht van kunstwerken die werden aangekocht. Voor de periode 1977-1980 bedroeg de jaarlijkse begroting van het Nationaal Fonds voor de Kunst 8 800 000 DKR, waarvan meer dan de helft, 5 300 000 DKR ging naar de sector beeldende kunsten. De subsidies waren als volgt verdeeld : (DKR) Aankopen van kunstwerken
750 000
Beurzen aan kunstenaars
1 300 000
Versiering en inrichting van overheidsgebouwen
3 250 000
Totaal
5 300 000
De Academie voor Schone Kunsten, die werd opgericht in 1754, treedt op als raadgevend orgaan. Zij is belast met het adviseren van de overheid op het gebied van het kunstbeleid. Daarenboven kan zij adviezen uitbrengen op kunstgebied aan gemeenten, provincies en zelfs aan particulieren. De academie houdt zich daarenboven bezig met de verdeling van beurzen en prijzen aan kunstenaars. Zij beheert een aantal legaten, waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt: 71 in totaal. Met behulp van deze legaten kunnen beurzen en giften aan de kunstenaars worden toegekend. De academie telt maximaal 72 leden, die worden gekozen voor een duur van zes jaar en die bij het verstrijken van deze periode herkiesbaar zijn. Zestig leden (twintig architecten, twintig schilders en twintig beeldhouwers) worden door de overkoepelende organisatie van de kunstenaars (zie 2.1), de Maatschappij van de Kunstenaars, uit haar midden aangewezen. Aan de academie kunnen nog twaalf leden worden toegevoegd, die worden gekozen door de Raad van de academie. Deze raad is samengesteld uit twaalf leden (drie architekten, drie schilders en drie beeldhouwers), door de Academie uit haar midden aangewezen. De Raad van de academie benoemt een uitvoerend comité van drie leden
35 (een architekt, een schilder en een beeldhouwer), die nog worden aangevuld door de voorzitter van de Raad van de academie. Deze laatste, die tegelijkertijd fungeert als voorzitter van de academie, wordt gekozen door de Raad van de academie voor de duur van één jaar. Door de academie wordt een aantal raadgevende commissies ingesteld. Deze zijn samengesteld uit drie à twaalf leden (architekten, schilders en beeldhouwers), die worden aangewezen door de Raad van de academie, uit de leden van de academie. De vaste commissies zijn de volgende: commissie voor stedebouw en milieuzaken; raadgevende commissie voor de provincies en de gemeenten; commissie voor de kunst in de kerken; commissie voor de overheidsaankopen en kunst in het bedrijfsleven; commissie voor de postzegels; commissie voor informatie op kunstgebied; commissie noordse zaken; commissie voor het onderhoud van de graven van kunstenaars; commissie beurzen en legaten; commissie legaat R$nnenkamps; commissie legaat Victor Freunds. Naast deze vaste commissies werden er ook "ad hoc"-commissies opgericht: voor prijzen, wedstrijden, ateliers, internationale betrekkingen, enzovoort. De kunstenaars die van deze commissies deel uitmaken worden niet bezoldigd. 1.1.2. Lagere overheid De provincies gegen minder uit aan beeldende kunsten dan de gemeenten: De provincies: de begroting voor cultuur bedraagt voor alle provincies gezamenlijk 0,5 % van de begroting van de provincie. De aan de beeldende kunsten toegekende subsidies worden geraamd op 2 % van de begroting van het Ministerie van de Cultuur (één miljoen DKR in 1976) . De beeldende kunsten behoren tot de bevoegdheid van de provinciale districtsraad (vast comité belast met onderwijs en cultuur). De gemeenten: de aan de beeldende kunsten toegekende subsidies bedroegen 10 à 12 miljoen DKR in 1976. De beeldende kunsten behoren tot het ressort van de gemeenteraad (vast comité belast met onderwijs en cultuur). 1.1.3. Kunstenaarsverenigingen Een aantal kunstenaarsverenigingen komt in aanmerking voor rijkssubsidie: De Federatie van Beeldende Kunsten (BKF), die is erkend als beroepsorganisatie van de kunstenaars, heeft in 1979 van het Ministerie van Cultuur een bedrag ontvangen van 15 000 DKR. Sommige groepen exposanten ontvangen subsidie van het Ministerie van Cultuur; jaarlijks worden aan 26 groepen exposanten bedragen van 5 000 à 10 000 DKR toegekend: hiermee is een totaalbedrag gemoeid van 150 000 DKR. 1.1.4. Plaatsen en instellingen voor het verspreiden van kunstwerken Bij de overheid leeft de wil om alle groepen van de bevolking te laten delen in de culturele activiteiten, daarnaast wil zij de bevolking hen betrekken bij het uitstippelen van het cultuurbeleid (voor wat bij voorbeeld betreft de
- 36 toekenning van subsidies aan kunstenaars). De decentralisatie was kenmerkend voor het culturele leven van de jongste jaren: een grotere beslissingsbevoegdheid werd toegekend aan de gemeenten en de provincies; er ging meer aandacht uit naar de plaatselijke activiteiten: artistieke activiteiten van amateurs, activiteiten van kunstverenigingen, enzovoort. De tentoonstellingen worden door de overheid aangemoedigd: - van de plaatsen »aar tentoonstellingen worden gehouden krijgt de belangrijkste, die is gevestigd te Kopenhagen, een jaarlijkse subsidie van 500 000 DKR; - een aantal organisaties die reizende tentoonstellingen inrichten kregen in 1976 in totaal 431 000 DKR; - een comité Internationale Kunsttentoonstellingen werd opgericht met als doel de organisatie van de in bilaterale culturele akkoorden overeengekomen tentoonstellingen. Het comité kan daarenboven steun verlenen aan de Deense kunstenaars die in het buitenland exposeren. De jaarlijkse toelagen van het comité bedragen momenteel 350 000 DKR. 1.2. Particulier mecenaat Een belangrijke plaats wordt in Denemarken ingenomen door het bedrij fsmecenaat. De nieuwe Carlsberg-Stichting (Ny Carlsberg Fondet) werd opgericht in 1902 door de zoon van de stichter van de brouwerij, Carl Jacobsen. Een eerste resultaat van de stichting was de oprichting van een museum: de glyptotheek Ny Carlsberg, die werd samengesteld uit de verzameling van Carl Jacobson. De stichting wil zorgen voor het bevorderen van de levende kunst in Denemarken. De winsten van de brouwerij worden aldus verdeeld: twee derde voor de wetenschap en een derde voor de kunst. De stichting besteedt heel wat geld aan de aankopen van kunstwerken (5 miljoen DKR per jaar). De Deense kunstenaars genieten daarbij een voorkeursbehandeling. De kunstwerken worden vervolgens verdeeld, niet alleen over de musea, maar ook over andere plaatsen, zoals scholen, ziekenhuizen, parken, plantsoenen. Doel is de kunst binnen het bereik van iederen te brengen. De nieuwe Carlsberg-Stichting staat onder leiding van een comité, dat is samengesteld uit drie kunsthistorici. Deze worden gekozen door het bestuur van de Carlsberg-Stichting, dat op zijn beurt is aangewezen door de academie van wetenschappen. Het Museum en de Stichtingen Louisiana: het Louisiana-museum werd opgericht in 1958 doot Knut W. Jensen, industrieel, en ging van start met diens verzameling. Het museum wil de werken van de voornaamste artistieke stromingen sedert 1945 aankopen en tentoonstellen. De vaste collectie telt momenteel ongeveer 400 werken. Het Louisiana-museum is uitgegroeid tot het voornaamste museum voor moderne kunst van Denemarken. Het ontvangt momenteel subsidies van de staat en van de gemeenten Humlebaek en Fredensborg ten belope van 2 miljoen DKR. Met het oog op de aankoop van kunstwerken werden drie stichtingen in het leven geroepen, te weten: de Stichting van het museum, de Stichting Louisiana en de "Vrienden van de collectie van Louisiana". Het museum wil zijn taak als cultureel centrum zo volledig mogelijk opvatten; vandaar dat er een film- toneel- en concertzaal in werden ondergebracht. Een schenking van
37 18 miljoen DKR, die werd toegekend door de Augustinus-Stichting, moet het mogelijk maken het museum verder uit te bouwen (de oppervlakte ervan zal verdubbeld worden) en er een bibliotheek in aan te brengen. 1.3. Kunstmarkt De meeste kunstenaars maken deel uit van een van de vele groepen van exposanten, die werden opgericht door en voor kunstenaars: dit is een van de specifieke trekken van het Deense kunstleven. De kunstenaars hebben aldus de mogelijkheid jaarlijks hun recente werken tentoon te stellen. De groepen exposanten vormen een tegenwicht tegen de invloed van de particuliere galerijen.
2. KUNSTENAARSVERENIGINGEN 2.1. De Maatschappij van Kunstenaars De Maatschappij van Kunstenaars (Kunstnersamfundet) is de belangrijkste kunstenaarsvereniging. Zij kiest uit haar midden de leden van de Academie voor Schone Kunsten (zie 1.1.1). De maatschappij telt momenteel 1 450 leden (waarvan 900 schilders en beeldhouwers) en valt uiteen in drie groepen (architectuur, schilderkunst, beeldhouwkunst). Tot deze maatschappij worden toegelaten de kunstenaars die bepaalde prijzen hebben gekregen of die vijf maal hebben geëxposeerd op tentoonstellingen waarbij een jury aanwezig was (zie hieronder) . De kunstenaars kunnen ook worden toegelaten krachtens een door een bijzondere jury gemaakte selectie. Deze jury is samengesteld uit twaalf leden (vier architecten, vier schilders en vier beeldhouwers), waarvan de helft worwordt gekozen door de Maatschappij van de kunstenaars zelf, en de andere helft door de Raad van de Academie voor Schone Kunsten. 2.2. De Federatie voor Beeldende Kunsten De Federatie voor Beeldende Kunsten (BKF, Billedkunstnernes Forbund) is officieel erkend als beroepsorganisatie van de kunstenaars. Zij telde in 1979 700 leden, verdeeld over vier groepen: schilderkunst (400 leden), beeldhouwkunst (100 leden), grafische kunsten (100 leden), kunstambacht (100 leden). De federatie behartigt op de eerste plaats de beroepsbelangen van de kunstenaars: zij houdt zich meer inzonderheid bezig met de economische en financiële eisen. Tot de federatie worden toegelaten de kunstenaars die vijf maal hebben geëxposeerd op tentoonstelling waarbij een jury aanwezig was (zie hieronder), pro rata van maximaal twee deelnemingen per jaar aan deze tentoonstellingen; niet meer dan circa 10 % van de kandidaten wordt uitgenodigd om tentoon te stellen. De kunstenaars kunnen ook worden toegelaten krachtens een selectie die geschiedt door een toelatingscommissie, bestaande uit acht leden van de federatie: in 1979 werden aldus vier kunstenaars toegelaten. De bijdrage bedroeg in 1979 380 DKR per jaar. De Federatie voor Beeldende Kunsten maakt deel uit van de Deense Raad van Kunstenaars, een machtige organisatie waarbij 22 000 kunstenaars van alle kunstrichtingen zijn aangesloten.
38 2.3. Groep en exposanten De kunstenaars richten zelf hun tentoonstellingen in. De meeste kunstenaars maken deel uit van een van de vele groepen exposanten die men in Denemarken aantreft. Zij hebben aldus de mogelijkheid bij de jaarlijkse tentoonstelling van de vereniging een keuze van hun recente werken tentoon te stellen tegen betaling van een gering bedrag en zonder enigerlei censuur (alleen bij drie tentoonstellingen is er een jury). Men wordt tot een groep toegelaten na stemming onder de leden. Niet-kunstenaars kunnen zich bij de groep laten inschrijven en deze aldus financieel steunen. Er bestaan in Denemarken 50 groepen exposanten, waarvan sommigen rijkssubsidie ontvangen: bedragen van 5 000 à 10 000 DKR worden jaarliks toegekend door het ministerie van Cultuur aan 26 groepen exposanten. De subsidie wordt toegekend op aanbeveling van de Raad van de academie voor schone kunsten.
3. JURIDISCHE ASPECTEN
3.1. Sociale rechten 3.1.1. Sociale zekerheid De kunstenaars vallen onder de algemene sociale zekerheidsregeling. Evenals de andere burgers komen zij in aanmerking voor uitkeringen krachtens de ziekteverzekering (met inbegrip van het moederschap), de invaliditeitsverzekering, de ouderdomsverzekering (pensioenleeftijd op 67 jaar), de verzekering in geval van overlijden en de kinderbijslagen. De bijdrage bedraagt 0,5 % van het inkomen. Maar aangezien zij worden beschouwd als zelfstandigen, zijn de kunstenaars in een mindere gunstige positie dan de loontrekkenden: de uitkeringen liggen laag. De kunstenaars zijn, evenals de zelfstandigen, eerst na het verstrijken van de vijfde week van ziekte gedekt door de verplichte ziekteverzekering (voor de eerste vijf weken kunnen zij altijd een facultatieve ziekteverzekering aangaan). Alleen diegenen die een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan kunnen in aanmerking komen voor de uitkeringen krachtens de werkloosheidsverzekering of voor het aanvullende pensioen van de loontrekkenden. 3.1.2. Het Nationaal Fonds voor de Kunst Bejaarde kunstenaars kunnen, evenals gezinsleden van overleden kunstenaars, in aanmerking komen voor financiële steun van het Nationaal Fonds voor de Kunst, indien zij in behoeftige omstandigheden verkeren. Dit fonds heeft, via het Comité aankopen en beurzen, in 1978 toelagen uitgekeerd voor een bedrag van 5 000 à 10 000 DKR aan 38 bejaarde kunstenaars en aan 31 weduwen van kunstenaars. Bij de toekenning van deze beurzen wordt op de eerste plaats rekening gehouden met de financiële moeilijkheden.
39 3.2. Persoonlijkheidsrechten en vermogensrechten De wet op de auteursrechten waarborgt de persoonlijkheidsrechten en de vermogensrechten van de kunstenaar. 3.2.1. Persoonlijkheidsrechten Krachtens het zogeheten "octrooi"-beginsel, heeft alleen de maker van een werk recht op de verspreiding ervan. 3.2.2. Vermogensrechten De maker van een werk geniet zijn leven lang het exclusieve recht tot het financieel ten nutte maken van zijn werk, voor zijn erfgenomen geldt een periode van 50 jaar na zijn overlijden. Het exploitatierecht kan worden overgedragen of verkocht. Ingevolge een akkoord dat tot stand kwam tussen de Deense televisie (Danmarks Radio) en de Federatie van Beeldende Kunsten (BKF) ontvangen de kunstenaars een uitkering wanneer hun werken op de televisie worden vertoond. De basisuitkering beloopt 335 DKR. Voorts onderhandelt de Federatie van Beeldende Kunsten met de Algemene Inspectie van de Openbare Bibliotheken en het Ministerie van Cultuur om te bereiken dat de kunstenaars en de illustratoren wier werken in de boeken van de bibliotheken voorkomen, daarvoor een uitkering ontvangen (de schrijvers wier werken in de bibliotheken zijn opgenomen ontvangen een uitkering ten belope van 1,60 DKR per exemplaar). 3.2.3. Inningsbureau Er bestaat geen maatschappij of organisatie die is belast met de verdediging van de artistieke eigendom en met het innen van de reproduktierechten van de kunstenaars. Laatstgenoemden kunnen zich richten tot de Federatie voor Beeldende Kunsten (BKF), die de belangen van de kunstenaars behartigt (zie 2.2).
3.3. Belastingen 3.3.1. Inkomstenbelasting De kunstenaars worden beschouwd als zelfstandigen: hun inkomsten worden op dezelfde voet als die van zelfstandigen belast (doorgaans met 40 à 45 %, evenals voor de overige burgers). De door de overheid of een stichting in Denemarken of in het buitenland verleende steun aan het scheppen van kunstwerken (beurzen, legaten, prijzen, enzovoort) worden op een speciale manier belast, op voorwaarde dat het bij deze steun gaat om een bedrag ineens (tegen 50 %, na aftrek van 6 000 DKR).
40 In navolging van de zelfstandigen, kunnen de kunstenaars op hun belastbaar inkomen al hun beroepsonkosten in mindering brengen. 3.3.2. BTW Kunstenaars zijn vrijgesteld van BTW op de verkoop van hun werken. Galerijen dienen echter 20,25 % BTW te betalen.
4. ECONOMISCHE ASPECTEN
4.1. Beurzen, subsidies en prijzen 4.1.1. Beurzen van het Nationaal Fonds voor de Kunst Het Nationaal Fonds voor de Kunst kent twee soorten beurzen toe aan kunstenaars : Driejaarlijkse beurzen, ten bedrage van 60 000 DKR per jaar, waarmee jonge kunstenaars (in beginsel van 20 à 30 jaar) zich gedurende een zekere tijd aan hun artistieke activiteiten kunnen wijden. Een aantal driejaarlijkse beurzen (in 1978 drie) wordt jaarlijks toegekend. Zij vertegenwoordigen een totaalbedrag van 610 000 DKR per jaar. Uitkeringen ineens tussen 10 000 en 20 000 DKR per jaar, worden toegekend aan kunstenaars die zich in moeilijkheden bevinden; ze ziin bedoeld om de produktie van deze kunstenaars te ondersteunen. In 1978 werden 48 van dit soort beurzen toegekend. Zij vertegenwoordigen een totaalbedrag van 690 000 DKR per jaar. De kunstenaar kan het bedrag naar eigen goeddunken besteden: voor het aankopen van materiaal, het maken van een werk, het ondernemen van een studiereis, enzovoort. Deze beurzen worden toegekend door het Comité aankopen en beurzen van het Nationaal Fonds voor de Kunst op verzoek van de kunstenaars (zie 1.1.1). Het Nationaal Fonds voor de Kunst kent daarenboven aan bejaarde kunstenaars en aan de gezinsleden van overleden kunstenaars financiële steun toe (zie 3.1.2) . 4.1.2. 5£u£zen_en_legaten_van_de Academie_voor Schone Kunsten De Academie voor Schone Kunsten kent jaarlijks aan kunstenaars (architecten, schilders, beeldhouwers) twaalf reisbeurzen toe voor een bedrag van 1 000 DKR. De aanvragen moeten worden ingediend tussen 20 januari en 15 februari .
41 Naast deze beurzen beheert de academie een aantal legaten waaruit, onder bepaalde voorwaarden (leeftijd, kunstrichting, enzovoort), reisbeurzen en geldsommige worden toegekend aan kunstenaars (architecten, schilders, beeldhouwers) Met deze legaten, 55 in getal, is een totaalbedrag gemoeid van 120 000 DKR per jaar. De belangrijkste beurzen vertegenwoordiger een bedrag van 9 000 DKR; ze variëren doorgaans tussen 1 000 en 5 000 DKR. Voor sommige beurzen moet door de kunstenaars geen aanvraag worden ingediend; andere moeten door de kunstenaars wel worden aangevraagd (voor een deel in de periode 20 januari 15 februari ; voor andere geldt als periode 1 november - 1 december). De beurzen worden toegekend door het Comité beurzen en legaten van de academie. Dit comité is samengesteld uit twaalf leden: vier architecten, vier schilders en vier beeldhouwers, die zijn aangewezen door de Raad van de academie uit de leden van de academie (zie 1.1.1). 4.1.3. Lijfrenten Lijfrenten worden door het Ministerie van Cultuur krachtens de wet op de jaarlijkse begroting in de vorm van "eregelder" aan een aantal kunstenaars toegekend. Het betreft hier kunstenaars die een belangrijke rol hebben gespeeld in het Deense kunstleven. Het eregeld bedraagt 125 000 DKR per jaar. Indien de kunstenaar een inkomen geniet dat meer bedraagt dan 90 000 DKR, is het eregeld lager. De eregelden vertegenwoordigden in 1976 een totaalbedrag van 3 600 000 DKR, waarvan 1 200 000 DKR bestemd waren voor de beeldende kunsten. Momenteel komen er circa 150 kunstenaars (waarvan een derde beeldende kunstenaars) voor in aanmerking. De gezinnen van overleden kunstenaars kunnen in aanmerking komen voor een pensioen dat gelijk is aan de helft of een derde van het eregeld dat door de kunstenaar werd genoten. De eregelden worden toegekend door de minister van Cultuur op aanbeveling van de vergadering van de afgevaardigden van het Nationaal Fonds voor de Kunst. Een aantal lijfrenten wordt aan kunstenaars toegekend in het kader van door de Academie voor Schone Kunsten beheerde legaten. Het betreft hier vier legaten waarmee een totaalbedrag is gemoeid van 17 200 DKR. Ze worden toegekend door het comité beurzen en legaten van de academie (zie 4.1.2). 4.1.4. Beurs van de nieuwe Carlsberg-Stichting De nieuwe Carlsberg-Stichting reserveert jaarlijks een beurs ten bedrage van 25 000 DKR voor een schilder of beeldhouwer. Deze beurs is bedoeld voor een studiereis in het buitenland (VS, Frankrijk, Italië), voor een duur van ten minste zes maanden. De overige beurzen van de nieuwe Carlsberg-Stichting gaan naar kunsthistorici. Ze worden toegekend door het bestuur van de Stichting, dat is samengesteld uit drie kunsthistorici. 4.1.5. Prijzen De meest gerenomeerde prijzen worden toegekend door de Academie voor Schone Kunsten : - Drie medailles belonen kunstenaars wier werk bijzonder eervol was voor de Deense kunst. In volgorde van belangrijkheid zijn dit:
- 42 - de medaille C F . Hansen, - de medaille Thorvaldsen, - de medaille Eckersberg. Nog twee andere medailles zullen daarenboven in de nabije toekomst worden uitgereikt: een voor kunsthistorici en een voor designers. - Een prijs van 50 000 DKR, waaraan een wedstrijd is verbonden, beloont jaarlijks bij toerbeurt de winnaars van de wedstrijden voor architectuur, schilderen en beeldhouwen. - Een prijs van 35 000 DKR, waaraan een wedstrijd is verbonden die wordt georganiseerd als uitvloeisel van een legaat (Neuhausenske Legat), beloont om de twee jaar (of op zijn minst om de vier jaar) een schilder. De prijzen en medailles worden uitgereikt op 31 maart, de dag waarop de academie werd opgericht.
4.2. Aankopen en opdrachten van de overheid 4.2.1. Aankopen van musea Ingevolgde de wet op de kunstmusea verleent de staat subsidies aan musea naar rato van de door de lagere overheid toegekende subsidies (in een verhouding van 100 % tot een bepaald maximum). Daarenboven verleent hij aan elk museum een speciale subsidie voor de aankoop en de restauratie van kunstwerken. In 1976 bedroegen de uitgaven van de overheid voor de kunstmusea 19 500 000 DKR. Er dient hier afzonderlijk melding te worden gemaakt van het Louisiana-museum (zie 1.2). De aankopen van kunstwerken worden gedaan door drie stichtingen: de Stichting van het museum, die wordt gefinancierd door overheidsfondsen (de werken worden beschermd door een koninklijk handvest en mogen niet worden verkocht); de Louisiana-Stichting, die beschikt over particuliere fondsen (de werken mogen worden verkocht of geruild) en tot slot "De vrienden van de Verzameling van Louisiana", waarvan de laden (van 250 tot 300) een bijdrage betalen voor de aankoop van kunstwerken (als regel één per jaar). Tot de aank;oop van de kunstwerken wordt besloten door het bestuur van het museum, dat wordt voorgezeten door de stichter van het museum. Laatstgenoemde wordt geadviseerd door drie personen: een kunsthistoricus, een jurist en een verzamelaar. Het museum krijgt daarenboven giften van de nieuwe Carlsberg-Stichting (zie 4.2.5). 4.2.2. Aankopen door het Nationaal Fonds voor de Kunst Het Nationaal Fonds voor de Kunst koopt jaarlijks kunstwerken aan. Het doet dit in openbare tentoonstellingen, in galerijen en ateliers en wel via het Comité aankopen en beurzen van het Nationaal Fonds voor de Kunst (zie 1.1.1). Zo werden in de periode april-december 1978 bij 22 kunstenaars 66 kunstwerken aangekocht. De aankopen van het Nationaal Fonds voor de Kunst vertegenwoordigen een totaalbedrag van 750 000 DKR per jaar. Het betrokken bestuur beijvert zich om werken van kunstenaars van alle generaties te verwerven, teneinde de grote verscheidenheid van de Deense kunst goed tot zijn recht te doen komen.
43 Het wil eveneens aandacht besteden aan de moderne kunst door werken van jeugdige kunstenaars aan te kopen; een en ander heeft niet altijd de goedkeuring kunnen wegdragen van de bevolking. Om de drie jaar, na het verstrijken van de zittingsperiode van het bestuur, worden de aangekochte werken in een grote openbare expositie tentoongesteld. Ze worden vervolgens over de meest diverse plaatsen verdeeld: de aankoop van kunstwerken gaat hand in hand met de verspreiding van de kunstwerken (zie 5.3). Het gebeurt ook wel dat het Nationaal Fonds voor de Kunst tentoonstellingen financieel steunt, eerder dan over te gaan tot de aankoop van kunstwerken: zo werd in 1978 aan drie tentoonstellingen een bedrag toegekend van respectievelijk 20 000, 15 000 en 10 000 DKR. 4.2.3. Aankopen door de Academie voor Schone Kunsten De aankopen van kunstwerken geschieden uit legaten, die worden beheerd door de Academie voor Schone Kunsten. Zo behelst het legaat Christian RgSnnenkamps een bedrag van 4 000 DKR voor de aankoop van kunstwerken die vervolgens worden overgedragen aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. De keuze van de werken gebeurt door de voorzitter van de Academie voor Schone Kunsten, de directeur van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten en twee specialisten op kunstgebied (conservatoren, kunsthistorici, enzovoort). 4.2.4. Aankopen door gemeenten Stichtingen voor kunst en cultuur, in belangrijkheid variërend, werden opgericht in een aantal gemeenten met als hoofddoel kunstwerken aan te kopen voor gemeentelijke gebouwen. 4.2.5. Aankopen door bedrijven De belangrijkste aankopen van kunstwerken worden gedaan door de nieuwe Carlsberg-Stichting . Deze stichting wil de moderne kunst aanmoedigen door kunstwerken van kunstenaars (vooral jeugdige kunstenaars) aan te kopen. Zo werden in 1979 200 kunstwerken (oude, moderne en eigentijdse kunst) aangekocht voor een totaalbedrag van vijf miljoen DKR (de eigentijdse kunst is hierin vertegenwoordigd met 150 kunstwerken die werden aangekocht bij 80 kunstenaars). In beginsel gaat het hier om werken van Deense kunstenaars. Werken van buitenlandse kunstenaars worden alleen aangekocht op verzoek van de musea. De Stichting draagt de aangekochte werken over aan musea en aan diverse instellingen die over geheel Denemarken zijn verspreid en komt daarmee tegemoet aan de vraag naar verspreiding van de kunstwerken en democratisering van de kunst (zie 5.3). De belangrijkste schenkingen werden gedaan aan het Louisiana-Museum. De kunstwerken worden aangekocht op openbare tentoonstellingen en in galerijen door het bestuur van de Stichting, dat is samengesteld uit drie kunsthistorici. 4.3. Opdrachten Het Nationaal Fonds voor de Kunst zorgt voor de inrichting en de versiering
44 van openbare gebouwen (oude en nieuwe). Het kan ook financiële steun verlenen ten behoeve van kunstwerken die zijn bestemd voor particuliere bouwwerken, op voorwaarde dat deze werken toegankelijk zijn voor het publiek. De projecten moeten worden voorgelegd aan het bevoegde comité van het Nationaal Fonds voor de Kunst: het comité inrichtingen en decoraties (zie 1.1.1). Besluit dit comité een project goed te keuren, dan roept het de medewerking in voor twee vertegenwoordigers van de betrokken instelling en van de voor de bouw verantwoordelijke architect, teneinde te beslissen over de definitieve vormgeving van het project. De werken worden eigendom van de betrokken instellingen. Het Nationaal Fonds voor de Kunst neemt de kosten van de versiering aan bouwwerken van de staat volledig voor zijn rekening, terwijl de gemeenten en de particuliere instellingen de kunstwerken die zij willen laten aanbrengen voor 25 % moeten bekostigen. Het Comité inrichtingen en decoraties heeft meer inzonderheid de kunst van de keramiek, de glas- in-loodkunst en de weefkunst aangemoedigd. Het huidige comité schenkt eerder aandacht aan de monumentale decoraties en de murale kunst. Het Nationaal Fonds voor de Kunst besteedt een totaal bedrag van 3 250 000 DKR per jaar aan de aankleding van openbare gebouwen. De belangrijkste projecten die in de afgelopen tien jaar tot stand zijn gebracht waren: - te Brande, waar op instigatie van de Maatschappij voor de Kunst van MiddenJutland zeven jonge schilders de blinde muren van de stad hebben gedecoreerd: de "duiven van Brande" zijn een begrip geworden; - te Holstebro, waar onder impuls van de gemeenteraad tal van versieringsprojecten zijn uitgevoerd; in sommige gevallen (inzonderheid voor wat betreft de bibliotheek en het gemeentehuis) werd de opdracht voor de kunstwerken verleend nog voordat de gebouwen waren opgetrokken; - te Gullestrup, satellietstad van Hemming, waar de kunstenaars de liftkooien als sculptures bewerkt hebben en de schuffingen van de wandelstraten van de stad als kunstwerken hebben uitgevoerd. 4.4. Honorering van uitleen van kunstwerken De kunstenaars hebben deel aan de vormgeving van het leefmilieu. Een vaste commissie van de Academie voor Schone Kunsten, de commissie voor stedebouw en leefmilieu, is belast met het adviseren dienaangaande van de centrale overheid, de plaatselijke bestuurslichamen en zelfs van particuliere personen. De Commissie is samengesteld uit acht leden van de academie, drie landschapsarchitecten, twee stedebouwkundigen, een architect, een schilder en een beeldhouwer. Deze personen worden aangewezen door de Raad van de academie. De leden van deze commissie worden niet bezoldigd. De Federatie voor Beeldende Kunsten (BKF) bepaalt dat kunstenaars die deelnemen aan de materiële organisatie van een tentoonstelling (voorbereiding van de catalogus, conferentie, presentatie, enzovoort) moeten worden gehonoreerd. Uiteindelijk hangt de bezoldiging van de kunstenaar af van hetgeen tussen hem en de opdrachtgever wordt overeengekomen.
- 45 4.5. Honorering van de uitleen van kunstwerken De Federatie voor Beeldende Kunsten (BKF) heeft een zeer nauwkeurige regeling en tarifering uitgevaardigd met betrekking tot de honorering van de uitleen van kunstwerken. Indien de kunstenaar zijn werken uitleent aan tentoonstellingen die door éen ministerie, een gemeente, een overheidsdienst of een vereniging die zich richt tot een groot publiek wordt georganiseerd, dient hij te worden gehonoreerd. De minimumvergoeding voor de uitleen is vastgesteld op 1 kroon per dag en per uitgeleend werk. Indien de kunstenaar twee of meerdere kunstwerken uitleent moet de minimumvergoeding ten minste 7 kronen per dag bedragen. De kosten van vervoer, verzekering, lokalen en alle uitgaven in verband met de organisatie van de tentoonstelling komen ten laste van de lener. 4.6. Ateliers en huisvesting Er bestaan dienaangaande voor de kunstenaars diverse mogelijkheden: - Een aantal huizen staat voor de kunstenaars open krachtens door de Academie voor Schone Kunsten beheerde legaten: als zodanig kan worden genoemd het Pachts-legaat. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij een commissie "ad hoc". Zij is samengesteld uit leden van de academie: een architect, een beeldhouwer en twee schilders. Deze worden aangewezen door de Raad van de academie. - Een commissie "ad hoc" van de Academie voor Schone Kunsten onderhandelt met het gemeentebestuur van Kopenhagen over het openstellen van ateliers voor kunstenaars die zich in moeilijkheden bevinden. Deze commissie is samengesteld uit drie leden van de academie: een beeldhouwer en twee schilders. Deze worden aangewezen door de Raad van de academie. - De studenten in de beeldende kunsten kunnen, in navolging van de andere studenten, in aanmerking komen voor studio's of appartementen. Speciaal voor kunstenaars werd een universitaire stichting (Kunstnerkollegiet) in het leven geroepen. Middels deze stichting kunnen kunstenaars een keuze maken uit 32 zit-slaapkamers met een netto-oppervlakte van 34 tot 60 m 2 , waarvoor een huur moet worden opgebracht tussen 800 en 2 600 DKR. De kunstenaars moeten zich richten tot de centrale instelling van de studentenhuisvesting (Centralindstillingsudvalget) te Kopenhagen.
5. STEUN AAN DE VERSPREIDING EN DE VERKOOP VAN KUNSTWERKEN 5.1 . Musea De musea kunnen in aanmerking komen voor speciale rijkssubsidies ter dekking van de kosten in verband met het organiseren van culturele manifestaties. Wat de musea betreft vallen er van de zijde van de steden tal van initiatieven te vermelden. Met name kunnen worden genoemd: Holstebro, dat twee kunstmusea heeft opgericht; Silkeborg, dat een museum voor de werken van de Cobrabeweging in het leven heeft geroepen; Herning, dat nog tijdens het leven van
46 de kunstenaar een museum heeft gewijd aan Carl-Henning Pedersen (lid van de Cobra-beweging), teneinde de werken van laatstgenoemde, alsmede die van zijn vrouw Else Alfeld, bijeen te brengen (de hiermee gemoeide kosten bedroegen 1 300 000 DKR) . Het Louisiana-museum is bijzonder actief. Het organiseert acht à tien tentoonstellingen per jaar (grote retrospectieven, avant-gardistische tentoonstellingen, enzovoort). Het fungeert als een veelzijdig cultuurcentrum. Een film-, een toneel-, en een concertzaal werden erin ondergebracht. De film-, toneel- en muziekvoorstellingen sluiten zoveel mogelijk aan bij de onderwerpen die op de tentoonstellingen worden belicht. Het ligt in de bedoeling in het museum ook nog een bibliotheek onder te brengen. Teneinde de culturele activiteiten van het museum aan te moedigen en de betrekkingen tussen het museum en al degenen die belangstelling hebben voor de hedendaagse kunst verder uit te bouwen werd de "Louisiana-club" opgericht. Middels een bepaald jaarlijks te betalen bedrag (115 kronen voor twee personen), genieten de leden van de club vrije toegang en een aantal andere voordelen (verlaagde tarieven, tijdschrift van het museum, enzovoort). De "Louisiana-club" telt momenteel 20 000 leden. 5.2. De plaatsen en instellingen voor de verspreiding van kunstwerken Er worden in Denemarken tal van tentoonstellingen georganiseerd en niet alleen in musea. Ook verenigingen zonder winstoogmerk dragen bij tot de verspreiding en de verkoop van kunstwerken: - Zo zijn er speciale gebouwen ingericht voor tentoonstellingen. De belangrijkste bevinden zich te Kopenhagen : namelijk de gebouwen Charlottenborg en Den Frie'. Het gebouw Charlottenborg behoort toe aan de staat en ontvangt een jaarlijkse subsidie van 500 000 DKR. Deze gebouwen worden verhuurd aan kunstenaars voor een betrekkelijk laag bedrag. - Door de kunstenaars zelf worden groepen exposanten opgericht (zie 2.3). - In de steden worden door kunstverenigingen tentoonstellingen gehouden in openbare gebouwen en plaatsen: scholen, bibliotheken, gemeentehuizen, parken, enzovoort. Men telt momenteel 59 van deze verenigingen verspreid over het gehele land. Zij ontvangen gemeentesubsidies waarmee werken van de exposerende kunstenaars kunnen worden aangekocht. - In de bedrijven worden door de kunstverenigingen tentoonstellingen op de plaats van tewerkstelling zelf georganiseerd. Er zijn momenteel 67 van deze verenigingen in de bedrijven. Deze verenigingen, die subsidies ontvangen van het bedrijf, kopen werken aan bij de exposerende kunstenaars. Deze werken worden onder de leden van de vereniging verloot. - Dank zij particuliere kunstverenigingen, die worden gesteund door kunstliefhebbers, worden kunstenaars in de gelegenheid gesteld hun werken tentoon te stellen en te verkopen. De belangrijkste van deze verenigingen bevindt zich te Kopenhagen en telt 3 000 leden: elk van de leden betaalt 5 kronen per jaar. Van elk werk dat wordt verkocht wordt 25 % van de verkoopsprijs aan de vereniging afgestaan. - Er worden in Denemarken ook heel wat reizende tentoonstellingen georganiseerd. Jaarlijks worden in het kader van de wet op de begroting goedgekeurde subsidies verleend aan een aantal organisaties van reizende tentoonstellingen, zoals "de Deense Bond van Kunstverenigingen", "de Reizende Tentoon-
47 Stelling van de Scholen", "Kunst en Beroepsleven", "de Kunstvereniging van de Werknemers". In 1976 werd het aan deze organisaties een bedrag van 431 000 DKR toegekend. 5.3. Verspreiding van de kunstwerken De kunstwerken die worden aangekocht door de twee belangrijkste instellingen (waarvan de ene openbare instelling is: het Nationaal Fonds voor de Kunst en de andere een particuliere signatuur heeft: de nieuwe Carlsberg-Stichting) worden over het gehele land verspreid. De door het Nationaal Fonds voor de Kunst aangekochte werken worden ter beschikking gesteld van de bevolking. De wet tot oprichting van het Nationaal Fonds voor de Kunst bepaalt dat "de kunstwerken daar moeten worden geplaatst waar veel mensen langskomen of zich ophouden". Om de drie jaar, na het verstrijken van de ambtsperiode van het Comité aankopen en beurzen, worden de aangekochte werken over diverse plaatsen verspreid, inzonderheid in scholen, ziekenhuizen, kazernes, enzovoort. Dit initiatief is zeer positief ontvangen: eind 1977 hebben 600 instellingen een aanvraag voor kunstwerken ingediend; aan slechts 60 van deze aanvragen kon worden voldaan. De kunstwerken blijven eigendom van het Nationaal Fonds voor de Kunst en worden uitgeleend voor reizende tentoonstellingen die in diverse regio's worden georganiseerd. De nieuwe Carlsberg-Stichting verspreidt de door haar aangekochte kunstwerken niet alleen over musea, maar eveneens over diverse instellingen, zoals scholen, ziekenhuizen, bibliotheken, enzovoort. Het doel is de kunst binnen het bereik van iedereen te brengen.
5.4. Kunstmarkt 5.4.1. Galerijen Kopenhagen heeft zijn intrede gedaan op het internationale avant-gardistische toneel met de medewerking van Deense kunstenaars aan de Cobra-beweging. Nog heden ten dage zijn de meest beroemde Deense kunstenaars abstracte schilders of beeldhouwers, waarvan er een aantal zijn voortgekomen uit de Cobra-groep: Ejler Bille, Egill Jacobsen, Robert Jacobsen, Richard Mortensen. De particuliere galerijen worden overkoepeld door een Beroepscomité van Kunstgalerijen. Bij dit comité zijn negentien galerijen aangesloten (waarvan er zich elf bevinden te Kopenhagen). De meest belangrijke galerijen zijn de galerij Birch en de galerij Asbaek. Bij de eerste berust het voorzitterschap van het Beroepscomité van Kunstgalerijen; de tweede, die van meer recente datum is, maakt daar geen deel van uit. De galerij Birch heeft ertoe bijgedragen de kunstenaars van de Cobra-beweging in de belangstelling te brengen terwijl de galerij Asbaek haar aandacht vooral richt op jeugdige kunstenaars die deel uitmaken van de internationale avant-garde.
48
5.4.2. Fiscale bepalingen in verband met de kunstwerken Het bedrijfsmecenaat wordt aangemoedigd. Middels diverse fiscale voorzienin gen wordt de vorming van een nationaal cultureel erfgoed begunstigd. Giften van meer dan 1 000 DKR (in natura of geldelijk) aan de "erkende instellingen van openbaar nut" zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting. De door "erkende instellingen van openbaar nut" verworven goederen zijn vrijgesteld van suc cessie en schenkingsrechten.
Adressen
Kunstenaarsverenigingen Federatie voor Beeldende Kunsten, Billedkunstnernes Forbund (BKF), Bremer holm 28, 1079 København K, (01) 12.81.70.
Groepen exposanten Sammenslutningen "Billedhuggerne", Jesper Neergaord, Jagergardsvej 17, 4350 Ugerløse, (03) 48.82.30. Charlottenborgudstillingen, Nyhavn 2, 1051 København K., (01) 11.11.91. Cirrus, Erik Hortenstov, Rosencalsvej', Skibstrup 3140 Aisgarde (03) 27. 02.24. Corner, Landsretssagfører, P. Thorlacius, Løngangsstraede 37, 1468 Køben havn Κ. , (01) 15.13.00. D,K .70, Maleren Gorm Eriksen, Jaegersborg Alle 3, 2800 Lyngby. Decembristerne, Advokat Bent Markers, Østergade 55, 1100 Københaven K. (01) 13.15.11. Den bla Citron, Nelly Lohmann, Sandholt, Lyndelse gi. skole 5672 Broby, (09) 64.13.44. Den Flexible, Maleren Søren Birk, Oster Farimagsgade 47, 2100 København 0. Den Frie Udstilling, Højesteretssagforer, Oskar Bondo Svane Bergensgade 10, 2100 København 0, (01) 38.65.65). Den Fynske Forårsudstilling, Thorkild Knudsen, Villa "Niben" Strandvaenget 6, 5600 Fåborg (09) 61.05.18. Den Nordikse, Advokat Arne Pedersen, Admiralgade 20, 1066 København K.
49
Den Åbne, Malerinde, Lise Margrethe Rasmussen, Birkmosevej II, 2.V., 2610 Redovre, (01) 70.17.15. Flash, Jan Jensen, Lindebjerg Have 8, 5474 Veflinge, (09) 80.13.25. Fynske piger i Maj, Ruth I sager, Klampenborgvej 16, 5700 Svendborg. Galleri A. Gruppen, Magart Hanne Pedersen, Mathousgade 22 4 sal, 1666 Køben havn V. Graenselandsudstillingen, Inga Christiansen, Margrethegarden 1, 6200 Abenra, (04) 62.17.96. Gronningen, Louise Brems, Hannelundsvej 7, 2960 Rungsted Kyst, (02) 86.38.50. Hans Henrik Holm, Frederikgade 1, 1265 København K. (01) 13.11.12. Guirlanden, Advokat Niels Tylvad, Rådhuspladsen 3, 8000 Århus C , (06) 12.71.11. Gyrr, Billedhuggeren, Lise Honoré, Havnegade 47, 1058 København K. Kunstnersammenslutningen, "Jylland", Rektor Jens Aggebo, Birketinget 9, 8000 Århus C. Kammeraterne, Advokat Björn Prahl, St. Kongensgade 72, 1264 København K., (01) 12.46.96. Koloristerne, Advokat Sv.0. Christiansen, Dalgas Boulevard 5, 2000 København F. (01) 46.23.06. Kontrast, Eskill Thybo, Langelinie 19, 5230 Odense H. Krogen Gruppen, Galleri Krogen, Kurt Heegard Jacobsen, Nygade 31, 8600 Silke borg . Kunstnernes Efterårsudstilling, adv. Bent Markers, Ostergade 55, 1100 Køben havn Κ., (01) 13.15.11. Kunstnernes Påskeudstilling, Grethe Funch, Århus Kunstbygning, Mørksgade 13, (06) 12.22.18. Kunstnernes Sommerudstilling, Inger Slivsgaard, Tondingvej 9, 6862 Tistrup, (05) 29.91.45. Kaeldergrafik, Kunstnerhuset, Gothersgade 143, 1123 København K. M 59, K.G. Jorgensa, Rosendolvej 25, 3660 Stentose. Advokat Bent Markers, Østergade 55, 1100 København K. (01) 13.15.11. Majudstillingen, Maleren Grete Balle, Asminderup gi. skole Asminderup, 4400 Kalundborg. Martsudstillingen, Aage Hansen, H.C. Andersens Boulevard 45, 1553 København K. Kunstnerfaellesskabet "Mukken", Kertinge Bygade 34, 5300 Kerteminde. Kunstnersammenslutningen "Mult", Carsten Rutting Schweitz, Vardegade 21, 2100 København 0., (01) 38.71.12. NyAbstraktion, Finn Mickelborg, Vanløse Alle 100, 2720 Vanløse. Oktoberudsti 11 ingem, Walther Limkilde, Jens Juels Vej 19, 5230 Odense M, (09) 13.06.24. Ovalen, Allan Daugaard Hansen, Peter Bangsvej 137, st. 2000 København F. Pol 66, Gunver Nyborg Larsen, Stenstykkevej 45, 2650 Hvidovre.
- 50 Pro, C. Troelstrup havdrupvej 45, 2700 Brønshøj, (01) 60.29.08. Maleren Elmer Hemmingsholt, Brønshøh Kirkevej 27, (01) 60.98.69. Provinsens censurerede, Kunstudstilling, H. Iermiin, Vestergade 4, 7700 Thisted, (07) 98.11.57. Kunstnergruppen "SE", Maleren Alfred Jensen, Vindheimar Naesby, 4171 Gluniso, (03) 64.62.11. Silja, Lone Plaetner Frederiksen, Ordrup Jagtvej 58 B, 2920 Charlottenlund. Sonde, Advokat Jørgen Zethner-Møller, Vestergade 2 A, 8600 Silkeborg, (06) 82.37.77. Surrealisterne, Erik Mortensen, Rosendalsvej 1, Skibstrup 3140 Aisgarde. 'Tehus Galleriet,- Sjcellandsgade 92, 8000 Århus C. Thema 67, Anna Bech, Amager brogade 45, 2300 København S. Thisted-udstillingen, (Erland Knudssøn Hodsen), E.K. Madsen, Døjholtvej 8, Hinding, 7700 Thisted. Trykkerbanden, Susanne Mark, Ingenmannsvej 93, 1964 V. Vejle-Gruppen, Ib. 0. Kjeldsen, Asvinget 10, 7100 Vejle. Violet Sol, Jens Haugen-Jchansen, Skjoldsgade 6 5.th. 2100 København K. Zebra, Nanna Herstad, Dr Louisesvej 15, 2920 Charlottenland, (01) 61.14.41.
Stichtingen Louisiana, Museum of Modern Art, 3050 Humlebaek. Ny Carlsbergfondet, Brolaeggerstraede 5, 1211 København K. Centrale instellingen Akademiet for de Skøne Kunstner, Kongens Nytorv 1, 1050 København K., (01) 12.68.60. Ministeriet for Kulturelle Anliggender, Nybrogade 2, 1203 København K., (01) 13.93.01. Statens Kunstfond, Sankt Annae Plads 10 B, 1250 København K.
Instellingen voor het verspreiden van kunstwerken
Musea zie: Denemarken Officieel handboek gepubliceerd door de afdeling Pers en Culturele Betrekkingen van het Koninklijk Ministerie van Buitenlandse Zaken, Christiansborg, 1218 Kopenhagen K.
51 Galerijen zie: Beroepscomité van Kunstgalerijen Admiralgade 25, 1066 Kopenhagen. Kunstverenigingen Allered Kunstforening, Landsretssagferer (H), Jan Schultz-Lorentzen, Tjornevej 25, 3450 Allerod, (03) 27.29.80. Aulum-Haderup Kunstforening, Oscar Krogsgaard, Aulum Byskole, 7490 Avlum, (07) 47.25.01. Birkered Kunstforening, Tegner Preben Olesen, Mosevangen 38, 3460 Birkered, (02) 81.30.44. Bornholms Kunstforening, Solvsmed, Mogens Bjørn-Andersen, Rønneweg 102, Olsker, 3770 Allinge, (03) 98.04.96. Brøndby Kunstforening, Arkitekt m.a.a., Ahlmann Dyrhagen, Brøndbyoster Torv 2, 2650 Hvidovre, (01) 75.41.78. Esbjerg Kunstforening, Sagfører, Torben Permin, Danmarksgade 31, 6700 Esbjerg, (05) 12.02.11. Farum Kunstforening, Ase Kristensen, Kaalundsvej 42, 3520 Farum, (02) 95.04.90. Fredericia Kunst- og Litteraturforening, Overlaerer, Gunnar Jensen, Jeppe Aakjaersvej 21, 7000 Fredericia, (05) 92.35.79. Fredericia Kunstforening, Maleren Søren Anisu, Fager Li, 7000 Fredericia, (05) 95.71.03. Frederikssund Kunstforening, Edith Vinge, Finsensvej 49, 2000 København F. (01) GO 68.58. Fyens Stifts Kunstforening, Lektor G. Bolwig, 4. Maj-Kollegiet, 5000 Odense, (09) 12.90.05. Faaborg og Omegn, Kunstforeningen for Bogtrykker, Erik Styrbaek, Parkvej 16, 5600 Fåborg, (09) 61.15.35. Glostrup og Omegns Kunstforening, Ole Rasmussen, Sportsvej 17, l.th., 2600 Glostrup, (02) 45.62.85. Grena og Omegn, Kunst-og Litteraturforeningen for, Gunnar Thulesen, Kannikegade 1, 8500 Grena, (06) 32.26.45. Haderslev og Omegn, Kunstforeningen for Rektor Eigil Lassen, Katedralskolen, Christianfeldvej 31, 6100 Haderslev, (01) 52.27.21. Hedeboegnens Kunstkreds, Kontorchef, Torben Svarrer, Højgaadstoften 90, 2630 Tåstrup, (02) 99.48.28. Helsinge kommune, Kunstforeningen i, Overlaerer Mary Larsen, Nygade 14, 3200 Helsinge, (03) 29.42.57. Helsingør Kunstforening, Erik Jakobsen, Valnøddevej 14, 3000 Helsingør, (03) 21.83.86. Herlev Kunstforening, Jørgen Lindhardt, Rasmussen - Violinvej 11, 2730 Herlev, (02) 91.19.94.
52 Herning og Omegn, Kunstforeningen for, Direktør C. Sander, Bredgade 19, 7400 Herning, (07) 12.33.33. Hjørring og Omegn, Kunstforeningen for, Advokat T. Bidstrup Hansen, Heimdalvsvej 18, 9800 Hjorring, (08) 92.53.66. Hobro Kunstforening, Wivian Borg, Lerbakkevej 11, 9500 Hobro (08) 52.31.06. Holbaek og Omegn, Kunstforeningen for, Birget, Sander, Olsen, 4330 Hvalsø, (03) 43.02.09. Holstebro og Omegn, Kunstforeningen for Dyrlaege Otto Løn, Anne Franks Vej 18, 7500 Holstebro, (07) 42.44.88. Horsens Kunstforening, Politiassessor, S.G. Sturup, Solbakkevej 5, 8700 Horsens, (05) 62.21.41. Hvidovre Kunstforening, K. Svanholm Nielsen, Hvidovre Strandvej 81, 2650 Hvidovre, (01) 78.20.09. Hørsholm Kunstforening, Overlaerer, Svend Erik Jensen, Sophienberg Vaenge 20, 2960 Rungsted Kyst, (02) 86.35.52. Ikast Kunstforening, Asger Bertelsen, Højris Allé 37, 7430 Ikast, (07) 15.15.77. Kalundborg og Omegns Kunstforening, Bibliotekar, Marie Pedersen, Skibbrogade 7, 4400 Kalundborg, (03) 51.20.09. Kolding Kunstforening, Fabrikant, N.G. Ehrenskjöid, Dyrehavevej 38, 6000 Kolding, (05) 52.20.50. Korsør Kunstforening, J. Find Jørgensen, Bondesbjerg 20, 4220 Korsør, (03) 57.34.10. Kunstforeningen, Hans W. Weinberger, Søbaekhus, Fredensborgvej 56, Jonstrup, 3480 Fredensborg, (03) 24.82.22. Daglig leder, Mag.art. Else Biilow, Gammel Strand 48, 1202 Kbh. K. (01) 13.29.64. Kunstforeningen 17 11 70, Rita Frederiksen, Stenderupgard, 8781 Stenderup, (05) 68.11.46. Daglig leder, Olaf Markussen, Logballe, 7140 Stouby, (05) 69.11.15. Køge Kunstforening, Britta Barlebo, Jernstøbervaenget 7, 4600 Køge, (03) 65.87.87. Langelands Kunstforening, Maleren, Alfio Bonanno, Nørrebro 62, 5900 Rudkøbing. Limfjorden, Kunstforeningen, Svend Jensen, Struerskolen, 7600 Struer, (07) 85.08.22. Lyngby Kunstforening, Fhv. borgmester, Paul Fenneberg, Ørholm Hovedgård, Ørholmvej 61, 2800 Lyngby (02) 87.81.11. Maribo Amt, Kunstforeningen for, Lektor, Helge Christiansen, Sdr. Boulevard 73, 4930 Maribo, (03) 88.03.31. Midtfyns Kunstforening, Tandlaege, Palle Thorup, Odensvej 20, 5750 Ringe, (09) 62.28.95. Morsø Kunstforening af 1961, Knud Erik, Tingstrup Jensen Fartoftvej 4, Solbjerg, 7950 Erslev, (07) 74.14.88.
- 53 Nakskov og Omegn, Kunst- og Littera urforeningen for Cheftandlaege, Max Reiter, Maribovej 118, 4900 Nakskov, (03) 92.18.78. Odder Kunstforening, Agnes Slotsbo-Nielsen, Lundeveg 23, 8300 Odder, (06) 54.17.03. Pakhuset, Kunstforeningen, Grafikeren, Helle Vibeke Erichsen, Eskilstrups GI. Skole, 4560 Vig. (03) 42.83.35. Randers Kunstforening, Gunnar Christensen, Østervold 14, 8900 Randers, (06) 42.25.16. Ribe Kunstforening, Skatteinspektor, Jørgen Bog, Vedelsvej 6, 6760 Ribe (05) 42.15.41. Ringkobing Kunstforening, Lene Hansen Kildevej 2, 6971 Spjald, (07) 38.16.14. Rosenholm Kunstforening, Johannes Straede, Ballesvej 77 B, 8543 Hornslet, (06) 99.46.22. Roskilde og Omegn, Kunstforeningen for, Civ. ing. Eva Blomquist, Fasanvej 6, 4000 Roskilde, (03) 35.55.16. Ry, Foreningen af Kunstinteressere ei, Jens Raaby, Laerkevej 10, 8680 Ry, (06) 89.17.32. Silkeborg Kunstforening, Evald Poulsen, Egeallé 40, 8600 Silkeborg, (06) 82.31.82. Skive Kunstforening, Advokat, Seren Husted Petersen, Torvestraede 4, 1. 7800 Skive, (07) 52.43.55. Svendborg Amts Kunstforening, Arne Denning, Klosterstraede 2, 5700 Svendborg, (09) 21.36.00. Sydslesvigs Danske Kunstforening, Steen Schroder, Dansk Centralbibliotek for Sydslesvig, Syndbank, 6340 Krusa, 0039 461 23 600. Sønderborg Kunstforening, Lektor Henning Aarup, Kastanieallé 4, 6400 Sonderborg, (04) 42.13.41. Varde og Omegn, Kunst-Theater-og Musikforening for, Museumspaedagog, Per J.K. Pedersen, Rosenvaenget 47, 6800 Varde, (05) 22.24.01. Vejle Kunstforening, Maleren, Ejnar Iversen, Navervej 1, 7100 Vejle, (05) 82.54.03. Vesteregnens Kunstforening, Hanne Alsing, Visby, 6270 Tønder, (04) 76.34.11. Kunstverenigingen Kunstforeningen Alfa-Laval Separation, Maskinvej 5, 2860 Soborg, (01) 67.03.11. Amtsrådsforeningens Personaleforening, Landemaerket 10, 1119 K, (01) 11.21.61 Kunstforeningen ARTICO, Amaliegade 39, 1256 K, (01) 14.30.63. Bálticas Kunstforening, Bredgade 40, 1260 K, (01) 12.24.36. BP's Kunstforening, Amaliegade 37, 1256 K, (01) 15.54.55. Belysningsvaesenets Kunstforening, Vognmagergade 8, 1120 K, (01) 12.72.90. Sophus Berendsens Kunstforening, Amaliegade 10, 1256 K, (01) 14.85.00.
54 Bygerriets Realkreditfonds Kunstforening, GI. Kongevej 74 A, 1850 V. (01) 24.24.24. Codans Kunstforening, GI.Kongevej 60, 1899 V, (01) 21.21.21. Datacentralens Kunstforening, Retortvej 68, 2500 Valby (01) 46.81.22. Danmarks Rederiforenings Kunstforening, Amaliegade 33, 1256 K, (01) 11.40.88. A/S Dansk EDB Regnecentrums Kunstforening, Gothersgade 49, 1123 K, (01) 14.11.13. Dansk Søassurances Kunstforening, Palaegade 2, 1016 K, (01) 14.16.18. DAK Laboratoriet, Lergravsvej 59, 2300 S (01) 55.11.88. Den Kgl. Porcelainsfabrieks Kunstforening, Smallegade 45, 2000 F. (01) 86.48.48. DTH/DIA/DTB's Kunstforening, Danmarks Tekniske Højskole, Bygning 101, 2800 Lyngby, (02) 88.22.22. Kunstforeningen ESSO, Sct.Annae Plads 13, 1298 K, (01) 14.28.90. F.L.S. M. Kunstforening, GI. Køge Landevej 22, 2500 Valby (01) 30.03.11. Forenede Kreditforeningers Kunstforening, Otto Mønsteds Plads 11, 1563 V., (01) 15.34.34. Kunstforeningen i Forstaedernes Bank, Hovedvejen 110, 2600 Glostrup (02) 96.17.20.
^
Kunstforeningen på Frederiksberg Radhus, Radhuset, 2000 F (01) 19.21.21. Brdr. Friis Hansen A/S, Kornmarksvej 1220, 2600 Glostrup (02) 96.52.00. Kunstforeningen Gentofte Radhus, Radhuset, 2820 Gentofte, (01) 63.21.21. Set. Georgs Gildernes Kunstlaug, v/Ulla Kirschner, Finsensvej 45 B, 2000 F GO 88.05. Gjellerups Kunstforenings, Rømersgade 11, 1362 K, (01) 13.78.01. Gutenberghus Kunstforening, Vognmagergade 11, 1148 K, (01) 15.19.25. Hafnia Haand i Haands Kunstforening, Holmens Kanal 22, 1097 K, (01) 13.14.15. Hellerup Banks Kunstforening, Jaegersborg Alle 19, 2920 Charlottenlund, OL 62.23.33. Hvidovre Kommunes Personalekunstforening, Hvidovrevej 278, 2650 Hvidovre, (01) 78.12.11. IBM Klubben, Nymøllevej 91, 2800 Lyngby, (02) 88.55.11. Industrirådets Kunstforening, Aldersrogade 20, 2200 N, (01) 83.66.11. Illums Kunstforening, Østergade 52, 1100 K (01) 14.40.02. Α. Jespersen & Søns Kunstforening, Nyropsgade 18, 1602 V, (01) 12.58.43. KAB's Kunstforening, Vester Voldgale 17, 1552 V, (01) 14.37.67. Kampsax Kunstforening, Degmarhus, 553 V, (01) 14.14.90. Kastrup & Holmegårds Glasvaerks Kunstforening, Alleen 5, 2770 Kastrup (01) 50.42.11. Kosan Kunstforening, Vester Farimagsgade 1, 1648 V, (01) 14.24.00.
55
Kraks Kunstforening, Nytorv 17, 1450 K, (01) 12.03.08. Kunstforeningen ν/KTAS, v/hr.J.N. Lindquist, Østerbrogade 80, st.tv. 2100 0 0019 lok. 53 29. Københavns Malerlaugs Kunstforening, Kløverprisvej 125, 2650 Hvidovre, (01) 15.55.05. LKNES'Kunstforening, Haraldsgade 53, 2100 0, (01) 29.11.22. L & N's Kunstforening, Larsen & Nielsen Enterprise A/S, Datavej 44, 3460 Birkerøld, (02) 81.77.11. Lyngby Kunstforening, Hovedgaden 20, 2800 Lyngby, (02) 87.12.05. Magasins Kunstforening, Kgs. Nytorv 13, 1050 Κ (01) 11.44.33. Matrikeldirektoratets Personaleforening, Titangade 13, 2200 N, Aegir 11933. Motorvejskontorets Kunstforening, Skallegårdsvej 2, 4700 Naestved, (03) 72.34.20. Munksgards Kunstforening, Nørregade 6, 1165 K, (01) 12.69.70. NKT Kunstforening, La Coursvej 7, 2000 F FA 7000. Novos Kunstforening, Novo Alle, 2880 Bagsvaerd (02) 98.23.33. Nye Danske Lloyds Kunstforening, Rådhuspladsen 14, 1583 V, (01) 15.06.42. Philips Kunstforening, Prags Boulevard 80, 2300 S. (01) 57.22.22. Post & Telegrafvaesenets Kunstforening, Tietgensgade 37, 1704 V, (01) 14 (01) 14.51.66. Rambøll & Hannemaans A/S Kunstforening, Teknikerbyen 38, 2830 Virum, (02) 85.65.00. Rockwool Kunstforening, Rockwool A/S, 2640 Hedehusene, (03) 16.16.16. Set. Kjeldsgards Kunstforening, c/c Danmarks Statistik, Sejrøgade 11, 2100 0, (01) 29.82.22. S.D.'s Kunstforening, Datavej 16, 3460 Birkerød, (02) 81.57.11. Semco A/S Kunstforening, Park Alle 373, 2600 Glostrup, (02) 45.21.22. Statens Byggeforskn. Instituts Kunstforening, Postboks 119, 2970 Hørsholm, (02) 86.55.33. Statsanstaltens Kunstforening, Kampmannsgade 4, 1645 V, (01) 15.15.15. Kunstforeningen pa Statens levnedsmiddelinstitut, Mørkhøj Bygade 19, 2860 Søborg, (01) 69.66.00. Stenders Forlags Kunstforening, Meterbuen 913, 2740 Skovlunde, (02) 91.22.11 Svejsecentralens Kunstforening, Park Alle 345, 2600 Glostrup, (02) 96.88.00. SKF. Dansk Kugleleje A/S Kunstforening, S. Ringvej 55, 2600 Glostrup, (02) 96.66.33. Texaco Klubbens Kunstforening, Borgergade 13, 1300 K, (01) 12.01.01. Topsikrings Kunstforening, Borupvang 4, 2750 Ballerup, (02) 65.33.11. Universitets Bibliotekets Kunstforening, Nørre Alle 49, 2200 N, (01) 39.65.23. UTRECHT's Kunstforening, Rådhuspladsen 4, 1550 V, (01) 12.77.55.
57 BONDSREPUBLIEK DUITSLAND
HET CULTUREEL BELEID IN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND De structuur van de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland is zodanig dat de meeste culturele zaken behoren tot de bevoegdheid van de deelstaten, de Länder, en niet tot die van de federale (en centrale) regering, de Bond. Op federaal niveau bestaat er geen gespecialiseerd ministerie (cultuur valt onder de culturele dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Bonn) maar elk van de Länder heeft een Ministerie van Cultuur. Het lichaam om het geheel te coördineren is de in Bonn zetelende permanente conferentie van de ministers van Cultuur. Deze conferentie die geen beslissingsbevoegdheid heeft en alleen maar aanbevelingen kan doen, heeft ter zake van het cultuurbeleid minder invloed dan het Parlement van de Duitse steden, het coördinerend lichaam van de gemeenten. De culturele activiteiten waarbij de Bondsregering is betrokken, vallen onder de culturele dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Bonn. Dit Ministerie financiert activiteiten of manifestaties met een nationaal en ook met een internationaal karakter. Het kan gaan om rechtstreeks door de Bondsregering genomen initiatieven (b.v. een grote representatieve tentoonstelling van Duitse kunst) of om subsidies voor een bepaald project dat de mogelijkheden van één enkele deelstaat te boven gaat (b.v. de grote tentoonstelling van moderne kunst "Documenta" die alle vier jaar te Kassei plaatsvindt). De historische traditie in de Bondsrepubliek maakt dat het cultuurbeleid hoofdzakelijk wordt gevoerd op het niveau van de Länder (die hun prerogatieven angstvallig bewaken) en meer nog op dat van de gemeenten. Van de in 1968 voor alle culturele activiteiten uitgegeven 27 DM per hoofd van de bevolking werd 1 DM uitgegeven door de Bond, 12 DM door de Länder en 14 DM door de gemeenten. Sedert 1968 is de decentralisatie nog sterker geworden: in 1974 beliepen de uitgaven voor cultuur per hoofd van de bevolking voor de Bondsregering 1,24 DM, voor de Länder 18,98 DM en voor de plaatselijke overheden 28,47 DM. Het cultuurbeleid wordt dus, wat de financiële inspanningen betreft, in de eerste plaats gevoerd op het niveau van de lagere overheid (Städte, Gemeinden, Kreise), en, in de tweede plaats, op het niveau van de elf Länder, die elk hun eigen Ministerie van Cultuur hebben. De Bond treedt vooral op krachtens zijn wetgevende bevoegdheid, bij voorbeeld ten aanzien van het auteursrecht (art. 73, No. 9 van het Grundgesetz), het handelsrecht en het economisch recht (art. 74, No. 1 en 11), het arbeidsrecht en het sociale zekerheidsrecht van de werknemers (art. 74, No. 12), de woningbouw en de stedebouw (art. 74, No. 18).
b8
Op de drie niveaus (het federale, het regionale en het lokale),gaat het grootste deel van de begrotingsmiddelen voor cultuur naar theater en muziek; van de gemeentelijke begrotingsmiddelen voor cultuur gaat bij voorbeeld slechts 5 tot 10 % naar de beeldende kunsten. De intensiteit van het culturele leven verschilt sterk per deelstaat, met name op het gebied van de beeldende kunsten. Terwijl opleiding en onderwijs hoofdzakelijk tot de bevoegdheid van de Lander behoren, zijn de onder de zorg van de gemeenten vallende culturele instellingen groter in aantal en zelfs belangrijker dan die welke onder de bevoegdheid van de Länder vallen. Uit de gemeentelijke begrotingen worden ongeveer 700 musea gesubsidieerd alsmede ëen tot vier tentoonstellingen van moderne kunst per jaar per museum-. Wat de prijzen en de beurzen betreft, berust het recht om over de toekenning te beslissen of om aanbevelingen te doen vrij vaak bij commissies van zelfstandige deskundigen. Hetzelfde geldt voor de commissies die namens de Bond, het Land of een gemeente kunst moeten aankopen.
2. BEROEPSVERENIGINGEN VAN BEELDENDE KUNSTENAARS De belangrijkste beroepsverenigingen van beeldende kunstenaars zijn: - het Bundesverband Bildender Künstler (Bondsfederatie van beeldende kunstenaars) . Deze organisatie is gevestigd te Bonn (Bennauerstrasse, 31, 5300 Bonn 1). Het bestuur van deze organisatie bestaat uit drie leden: Anatol Buchholtz, prof. Theodor Uhlmann en Lucy Hillebrand. Secretaris van de organisatie is Gerhard Pfennig; - Deutscher Künstlerbund (Bond van Duitse kunstenaars). Deze organisatie, waarbij een groot aantal beeldende kunstenaars en docenten aan de meest gerenommeerde kunstacademies en andere scholen kunsten in de Bondsrepubliek is aangesloten, is gevestigd te West-Berlijn (Kurfürstendamm 65, 1000 Berlin 15). De beeldhouwer Otto Herbert Hajek is voorzitter van de bond; - GEDOK - Verband der Gemeinschaften der deutschen und österreichischen Künstlerinnen und Kunstfreunde (Am Karpfenteich 44, 2000 Hamburg 63) is een organisatie van meer dan een twaalftal groepen vrouwelijke kunstenaars in de Bondsrepubliek Duitsland en Oostenrijk. - Wirtschaftsverband bildender Künstler (Turmhof 8, 5600 Wuppertal 1). Voor andere beroepsverenigingen, de verenigingen van kunsthandeleren en andere beroepsorganisaties in verband met de beeldende kunsten zij verwezen naar bijlage 1 . Kenmerkend voor de huidige werkzaamheden van deze verenigingen, vooral voor die van het Berufsverband Bildender Künstler met meer dan 8 000 leden over de gehele Bondsrepubliek, is de voorrang die wordt gegeven aan de economische en sociale eisen. Zo zou men kunnen zeggen dat de Duitse beeldende kunstenaars de neiging hebben om zich in een soort vakbondsverband te organiseren. Voorts wordt getracht de beeldende kunstenaars een beter algemeen inzicht te geven in de maatschappij. Men wil niet meer voor een culturele elite werken maar voor de overgrote meerderheid van de bevolking. Steeds meer wordt belang gehecht aan de verspreiding van kunst op scholen en onder instellingen voor vormingswerk
59
onder volwassenen. Voorts wil men de kunstenaars laten deelnemen aan het cul tuurbeheer op het niveau van de Bond, de Länder en de gemeenten, en ook aan de planning van de recreatie, de stedebouw enzovoort. Het Berufsverband Bil dender Künstler heeft de grote verdienste de beeldende kunstenaars bij de ge sprekken met de staat op een goede manier te vertegenwoordigen. Zijn eisen hebben in 1976 geleid tot een programma van de minister van Binnenlandse Za ken voor de verbetering van de beroepssituatie en de sociale omstandigheden van kunstenaars en auteurs (Bundesminister des Inneren, Verbesserung der be ruflichen und sozialen Lage der Künstler und Publizisten, Bonn, 1976) . In 1979 heeft de minister van Binnenlandse Zaken in een verslag een samenvatting gegeven van de tot dien voor de verwezenlijking van dit programma genomen maatregelen (Bundesminister des Inneren, Verbesserung der beruflichen und so D
κ
*¿
zialen Lage der Künstler und Publizisten. Übersicht über die von der Bundes regierung am 2. Juli 1976 beschlossenen Massnahmen und den Stand ihrer Ver wirklichung, Bonn, 1979) .
3. PRIJZEN EN BEURZEN In de Bondsrepubliek bestaan zoveel prijzen en beurzen (zie bijlage 2) dat hier slechts enkele algemene inlichtingen en enkele voorbeelden kunnen worden gegeven. Ondanks het aantal prijzen en beurzen heeft slechts een kleine minderheid van de beeldende kunstenaars het geluk er een te krijgen. In de Bondsrepubliek bestaat geen uitgebreid systeem van overheidsbeurzen en aankopen, zoals bij voorbeeld in Nederland. Het is niet gemakkelijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen prijzen en beurzen, want talrijke vormen van overheidssubsidies liggen tussen beide in. Voorts is het practisch niet mogelijk duidelijk te onderscheiden tussen ereprijzen en aanmoeidigingsprijzen, studiebeurzen, onderzoekbeurzen, werk beurzen en beurzen om scheppend werk te verrichten. WestBerlijn kan als voorbeeld dienen voor een gunstig cultureel klimaat, dank zij een goed ontwikkeld prijzen en beurzenstelsel : Kunstpreis Berlin Hauptpreis. Deze ereprijs bestaat voor de sectoren beeldende kunsten/muziek/literatuur/toneel/film/radio/televisie. De hoofd prijs bedraagt 30 000 DM, terwijl er nog twee andere prijzen van elk 15 000 DM zijn. Arbeitsstipendium "Villa Serpentara". Deze werkbeurs is bedoeld voor de sectoren beeldende kunsten/architectuur/muziek/literatuur/toneel. Alle drie maanden wordt een beurs van 3 000 DM toegekend. Kritikerpreis. In elk van de sectoren literatuur/theater/beeldende kunst/ dans/muziek/film/televisie wordt jaarlijks een prijs toegekend. Notgemeinschaft der Deutschen Kunst (Stipendien und Soforthilfe). Alles zes maanden worden 6 tot 8 beurzen toegekend aan kunstenaars in alle Kunstsec toren (beeldende kunsten/muziek/theater, enzovoort). Voor de beeldende kunsten bestaat er een aantal speciale prijzen en beurzen:
60 - Förderungspreis (Bildende Kunst) zum Kunstpreis Berlin. Jaarlijks wordt aan één of twee beeldende kunstenaars een prijs van 10 000 DM toegekend. - New-York stipendium. Jaarlijks krijgen drie beeldende kunstenaars beurzen om voor studiedoeleinden een jaar te New-York te kunnen doorbrengen; de hoogste van de beurs bedraagt thans 1 770 DM per maand (21 000 DM per jaar). - Wil Grohmann Preis. Eenmaal per jaar wordt een prijs van 12 500 DM toegekend aan jonge beeldende kunstenaars. - Karl Schmidt-Rottluff-Stipendien. Elk jaar worden één of twee beurzen toegekend voor een totaal bedrag van 100 000 DM. Deze beurzen zijn bestemd voor de artistieke en technische ontplooiing van jonge beeldende kunstenaars. De intensiteit waarmee de cultuur in West-Berlijn wordt bevorderd kan niet los worden gezien van politieke doelstellingen. De stad Berlijn, die geïsoleerd is van de Bondsrepubliek, is namelijk in sterke mate afhankelijk van de culturele aantrekkingskracht die zij uitoefent. Naast Berlijn is Düsseldorf de meest interessante stad vanuit het oogpunt van de eigentijdse beeldende kunsten. Kunstenaars als Beuys, Klapheck, Piene, Richter en Uecker zijn de vertegenwoordigers van de Duitse artistieke avantgarde. Daarbij is Düsseldorf een van de handelscentra voor moderne Duitse kunst. Andere centra van eigentijdse kunst zijn Keulen en München. Een van de meest bekende en meest begeerde beurzen is die voor een verblijf aan de Deutsche Akademie Villa Massimo te Rome. In de villa Massimo kunnen Duitse kunstenaars wonen en werken. De kandidaten voor deze beurs worden voorgedragen door de ministers van Cultuur van de Länder en gekozen door een onafhankelijke commissie, die wordt samengesteld door de minister van Binnenlandse Zaken van de Bond en door de ministers van Cultuur van de Länder. Elk jaar zijn er twaalf beurzen te verdelen, waarvan twee voor schilders en beeldhouwers en twee voor architecten. In het algemeen wordt een beurs toegekend voor tien maanden. Voorts zij vermeld dat de Bondsregering het onderhoud van de villa Massimo bekostigt. In Florence bestaat er een soortgelijke plaats waar kan worden gewoond en gewerkt , de villa Romana (Villa Romana-Preis) . In Noorwegen kunnen Duitse kunstenaars wonen en werken in het voormalige huis van schilder Edvard Munch in Ekely bij Oslo (Studienaufenthalt in der Künstlersiedlung Ekely bei Oslo). De door West-Berlijn beschikbaar gestelde studiebeurs voor verblijven in New-York is reeds genoemd. Voor Frankrijk zijn er de Frankreich-Stipendien für bildende Künstler van het Deutsch-Französische Jugendwerk (Duits-Franse dienst voor de jeugd) dat beurzen van 6 maanden (8 600 DM) verleent aan jonge Duitse beeldende kunstenaars om in Frankrijk te verblijven en te werken. Onder dezelfde voorwaarden kunnen jonge Franse kunstenaars in de Bondsrepubliek verblijven en werken. De Villa Romana Preis is een dcor een particuliere organisatie toegekende beurs en vormt dus een voorbeeld van het particuliere mecenaat.
- 61 Het belangrijkste voorbeeld van het particuliere mecenaat is de culturele kring van de federale bond van de Duitse industrie (Kulturkreis im Bundesverband der Deutschen Industrie). De Kulturkreis wil bijdragen aan de instandhouding van het culturele erfgoed en aan de bevordering van de eigentijdse kunst. De Kulturkreis doet belangrijke kunstaankopen en verleent ook werkbeurzen. De Kulturkreis im Bundesverband der Deutschen Industrie is een officieel geregistreerde, onafhankelijke, organisatie, waarbij ongeveer 400 bedrijven en ondernemers zijn aangesloten. De organisatie ziet haar activiteiten als een soort "eerste aanzet" tot het particuliere mecenaat en zij heeft geenszins de bedoeling de fondsen naar zich toe te trekken die door de verschillende ondernemers en bedrijven voor culturele doeleinden in hun eigen sector zijn bestemd. De fondsen die door dergelijke bedrijven voor culturele doeleinden in hun eigen sector worden bestemd, bedragen vaak het tien- tot honderdvoudige van hun respectieve bijdragen aan de Kulturkreis. Op het gebied van de schone kunsten gaat het er vaak om hulp te bieden aan plaatselijke musea en verenigingen voor schone kunsten met het oog op de organisatie van tentoonstellingen of kunstaankopen. Er zijn echter in de Bondsrepubliek ook talrijke ondernemers die privé grote kunstverzamelaars zijn; sommigen hebben hun collectie geschonken aan gemeenten of zelf musea gebouwd om hun collectie daar onder te brengen. Met name dienen hier te worden vermeld de ondernemingen Reemtsma te Hamburg, Bosch te Stuttgart, de collectie Ströher te Darmstadt en, zeer recentelijk, Dr. Bernhard Sprengel te Hannover en professor Ludwig (Monheim bij Aken) die onlangs een huis voor zijn verzameling aan de stad Keulen heeft geschonken . Tot dusver is het nimmer mogelijk geweest zich een nauwkeurig beeld te vormen van de culturele activiteiten van de Duitse industrie. Het in opdracht van de Bondsregering tot stand gekomen handboek "Kulturpreise und Individuelle Kunstförderung" (culturele prijzen en individueel mecenaat) bevat, althans voor de prijzen, informatie over een groot aantal particuliere schenkers. In dit verband zij nog gewezen op het feit dat talrijke grote bedrijven beschikken over een eigen culturele dienst die omvangrijke programma's van culturele en artistieke manifestaties organiseert. Te denken valt hierbij aan Bayer AG te Leverkusen, BASF te Ludwigshafen, Hoechst te Frankfort en Siemens te München. Onder meer organiseren zij kunsttentoonstellingen waar werken van eigentijdse kunstenaars worden verkocht. De Kulturkreis werkt nauw samen met deze diensten. Het te Keulen gevestigde radio- en televisiestation Westdeutscher Rundfunk, verleent grote subsidies voor de kunstverzameling van het land NoordrijnWestfalen te Düsseldorf (Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen). Het mecenaat wordt aangemoedigd door fiscale voordelen. Ingevolge artikel 10 b van de wet op de inkomstenbelasting kunnen op het belastbare bedrag als "buitengewone lasten" in mindering worden gebracht de uitgaven voor doeleinden van algemeen nut die als zodanig zijn erkend en in het bijzonder worden geacht voor steun in aanmerking te komen; in dit geval komt voor aftrek in aanmerking een bedrag van ten hoogste 5 % van de totale inkomsten of 2 %o (twee pro mille) van de in het kalenderjaar behaalde totale omzet en betaalde salarissen. Voor giften gedaan via de Kulturkreis kan deze organisatie een verklaring verstrekken inzake de aftrekbaarheid van de betrokken bedragen.
62 4. OVERHEIDSAANKOPEN EN -OPDRACHTEN De Bondsregering, de Länder en de gemeenten besteden een deel van hun begroting van cultuur aan de aankoop van eigentijdse kunst en aan overheidsopdrachten. Voor de Bondsregering worden werken uitgezocht door een onafhankelijke aankoopcommissie die bestaat uit museumdirecteuren, kunstenaars en kunstcritici. Dit geschiedt hoofdzakelijk op de jaarlijkse tentoonstellingen van eigentijdse kunst zoals op die van de Deutscher Künstlerbund, op de jaarlijkse tentoonstelling (Grosse Münchner Kunstausstellung) te München enzovoort. Voorts zijn er de opdrachten voor kunstwerken voor overheidsgebouwen (Kunst am Bau), waarop later wordt ingegaan (zie 9 ) .
5. ANDERE STEUNVORMEN Vermeld zij de oprichting van ateliers voor kunstenaars, bij voorbeeld het Künstlerhaus Bethanien (Bethanie-huis voor kunstenaars) te Berlijn, een in een armenbuurt (Kreuzberg) gelegen voormalig ziekenhuis waarvan een deel is verbouwd tot een tehuis met ateliers voor kunstenaars; daarnaast kan worden genoemd het eveneens te Berlijn gelegen Gemeinschaftshaus Gropiusstadt. Voorts wordt getracht kunstenaars te integreren in de bevolking door hen een bijdrage te laten leveren aan de cultuur van brede lagen van de samenleving.
6. PLAN VOOR EEN DUITSE NATIONALE STICHTING (DEUTSCHE NATIONALSTIFTUNG) Het plan voor een Duitse nationale stichting (Deutsche Nationalstiftung) vormt thans in de Bondsrepubliek een groot twistpunt. Voor een goed begrip van de rond dit plan gerezen problemen moeten wij teruggaan tot 1973. In dat jaar maakte Bondskanselier Willy Brandt bekend dat een dergelijke stichting zou worden opgericht om de op de bevordering van de kunst gerichte overheidsen particuliere initiatieven te bundelen. Uiteraard raakt dit plan niet alleen de Bond maar ook de Länder. In de daarop volgende jaren werd hevig gediscussieerd over bevoegdheidskwesties tussen de Bondsregering enerzijds en de regeringen van de Länder anderzijds. Daarbij kwam dat het de bedoeling was de Duitse nationale stichting te vestigen in Berlijn, waar ook de zetel is van de Stiftung preussischer Kulturbesitz, welke stichting de culturele instellingen (musea, enzovoort) van het oude Pruisen beheert (waarbij de rechtsvraag aan de orde komt of de Bondsrepubliek bevoegd is openbare instellingen te vestigen in West-Berlijn, welk grondgebied internationaalrechtelijk onder de bevoegdheid valt van vier mogendheden, namelijk de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Sovjetunie). Als gevolg van deze moeilijkheden stagneert de ontwikkeling van het plan voor de "Deutsche Nationalstiftung". De culturele kringen en vooral de beroepsorganisaties van kunstenaars en de kunstenaarsbonden, trachten de bevoegde instanties ertoe te bewegen de financiële middelen van de nog niet bestaande Duitse nationale
63 stichting te besteden voor de daadwerkelijk geplande doelstelling te weten de bevordering van de eigentijdse kunst. Men is namelijk van mening dat een dergelijke Duitse nationale stichting niet alleen moet dienen om de oude kunst te beschermen en toegankelijk te maken voor het publiek (wat de Stiftung preussischer Kulturbesitz thans doet) maar ook om op de eigentijdse kunst en de scheppende arbeid van kunstenaars gerichte culturele instellingen en activiteiten te financieren. Begin maart 1980 heeft de Bondsregering met dit voorstel ingestemd. Een deel van de voor de financiering van de Deutsche Nationalstiftung bestemde fondsen zal derhalve worden vrijgemaakt om aan de bevordering van de eigentijdse kunst te worden besteed.
7. RECHTSPOSITIE VAN DE KUNSTENAARS Veelal vallen de kunstenaars buiten de werkingssfeer van de wettelijke voorschriften op het gebied van het arbeidsrecht en het sociale recht ter bescherming van de werknemers. De onvoldoende wettelijke bescherming van de Duitse beeldende kunstenaars hangt samen met het feit dat zij worden aangemerkt als zelfstandigen. Deze kwalificatie brengt namelijk een meer beperkte wettelijke bescherming op bepaalde gebieden mee, vooral op dat van het arbeidsrecht en het sociale zekerheidsrecht, maar ook, zij het in mindere mate, op het gebied van het belastingrecht .
8. SOCIAAL-ECONOMISCHE POSITIE VAN DE KUNSTENAAR Ter uitvoering van een resolutie van de Bundestag heeft de Bondsregering een verslag uitgebracht over de sociaal-economische situatie van de artistieke beroepen "Bericht der Bundesregierung über die wirtschaftliche und soziale Lage der Künstlerischen Berufe - Künstlerbericht" - zie 2). Dit verslag dient (en moet ook in de toekomst dienen) als grondslag voor maatregelen ten gunste van de beoefenaren van de artistieke beroepen (1).
BEELDEND KUNSTENAAR EN WERKVOORZIENING Voor de beeldende kunstenaars kunnen de perioden dat hun beroepswerkzaamheden stilliggen niet worden geacht te vallen onder het begrip werkloosheid, dat normaliter alleen geldt voor loontrekkenden die als enigen bescherming tegen werkloosheid genieten van de sociale verzekering (de werkloosheidsverzeke-
(1) Zie Kerla Fohrbeck, Andreas Johannes Wiesand, Der Künstler-Report, Carl Hanser Verlag, München-Wien, 1975.
64 ring, Arbeitslosenversicherung aufgrund des Arbeitsförderungsgezetzes - AFG). Gezien deze ongunstige situatie moeten veel beeldende kunstenaars wel een nevenberoep uitoefenen. Dit niet alleen als gevolg van het gebrek aan mogelijkheden om op eigen terrein werkzaam te zijn, maar ook omdat het inkomen uit de artistieke werkzaamheden te gering is. Aan het feit dat er te weinig werk is voor beeldende kunstenaars liggen verschillende oorzaken ten grondslag. Te denken valt hierbij aan de algemene economische toestand van het land, het cultuurbeleid van de Bond, de Länder en de gemeenten, de hoogte van de begroting van cultuur van de centrale en de lagere overheid, de vraag van de particuliere markt, de smaakverandering, niet alleen van het grote publiek maar ook van de beheerders, de kunstcritici enzovoort, de ontwikkeling van de audio-visuele middelen en de technische vooruitgang die haar weerslag heeft op de werkzaamheden van de individuele kunstenaar. Al deze factoren hebben een ongunstige invloed op de werkvoorziening, het inkomen en de sociaal-economische positie van de beeldende kunstenaar. De Duitse arbeids- en sociale zekerheidswetgeving zijn er tot dusver niet in geslaagd de problemen van de arbeidsvorwaarden in de culturele sector op te lossen. Daarom spelen de beroeps- en vakorganisaties in de culturele sector een heel belangrijke rol als pressiegroepen. Overigens is men het er algemeen overeens dat collectieve arbeidsovereenkomsten soms tot betere resultaten kunnen leiden dan een arbeidswetgeving, daar zij beter zijn afgestemd op de speciale situatie van de kunstenaars, die overigens per sector verschilt (de problemen van schrijvers en musici verschillen vaak sterk van die van acteurs en zelfs van die van schilders en beeldhouwers). Waarschijnlijk zijn thans de activiteiten van de beroepsorganisaties en de vakbonden het beste middel om de belangen van de kunstenaars te verdedigen. Op het gebied van de (gedeeltelijke) werkloosheid van beeldende kunstenaars heeft Brenien onlangs een nieuw soort maatregel getroffen; daar is namelijk een speciaal fonds in het leven geroepen waaruit overheidsopdrachten voor werkloze beeldende kunstenaars worden gefinancierd (zie Kunst als öffentlicher Dienst, Bremen beschreitet neue Wege zur Arbeitsbeschaffung für Künstler, Süddeutsche Zeitung, Nr. 21 van 25 januari 1980).
10. ARBEIDSRECHTELIJKE POSITIE De meeste beeldende kunstenaars worden aangemerkt als zelfstandigen en worden als zodanig behandeld, dat wil zeggen dat zij geen vaste contractuele betrekkingen hebben maar in hun levensonderhoud voorzien door verkoop van hun werk aan het publiek, bij voorbeeld door het houden van tentoonstellingen in daartoe door de staat ter hunner beschikking gestelde ruimten (zie bijlage 3) of in particuliere galerijen (zie bijlage 4). Daarnaast bestaat uiteraard ook arbeid die krachtens overeenkomst wordt verricht of in opdracht, bij voorbeeld van de staat. De aankoop van kunst door de staat (zie 4) vormt een van de maatregelen om de werkgelegenheid van de beeldende kunstenaars te bevorderen. Een indirecte maatregel om de verkoopmogelijkheden voor schilders en beeldhouwers te vergroten is dat tentoonstellingsruimten te hunner beschikking worden gesteld. Voorts bestaat er een stelsel van prijzen, beurzen en andere subsidies, bij voorbeeld voor huisvesting, een atelier of aankoop van materiaal.
65 Dan is er nog de befaamde "1-procentsregeling", het voorschrift dat een bepaald percentage - 1 of 2 % - van de kosten van een nieuw gebouw moet worden bestemd voor decoratie (schilderingen, fresco's, beelden of speciale vormen). In het programma van de Bondsregering ter verbetering van de positie van de kunstenaars (zie Bundesminister des Inneren, Verbesserung der beruflichen und sozialen Lage der Künstler und Publizisten, Übersicht über die von der Bundesregierung am 2 Juni 1976 beschlossenen Massnahmen und den Stand ihrer Verwirklichung, Bonn 1979) wordt voorgesteld deze maatregel uit te breiden ("Kunst am Bau") en wordt tevens aangeraden een extra fonds in het leven te roepen om opdrachten te verlenen aan beeldende kunstenaars, in verband met de gebouwen van de Bond. De bondsregering doet ook de aanbeveling om de beeldende kunstenaars te laten deelnemen aan het ontwerpen van de gebouwen. Het Bundesverband Bildender Künstler stelt reeds lange tijd de eis dat kunstenaars deelnemen aan de stedebouwkundige activiteiten.
11. SOCIALE ZEKERHEID In onze tijd is iedereen het erover eens dat kunstenaars - en speciaal beeldende kunstenaars - veel minder worden beschermd tegen de sociale risico's dan de overige beroepsgroepen van de bevolking. In de huidige situatie kunnen de beeldende kunstenaars als zelfstandigen terugvallen op de sociale verzekering waarbij zij zich vrijwillig kunnen aansluiten, dan wel op een particuliere verzekering. Voor hen die geen enkele voorziening hebben getroffen, is er, zo nodig, de bijstand (Sozialhilfe) die voor iedere burger in nood bestaat en hem een bestaansminimum garandeert, of de hulp van de Bondspresident voor kunstenaars (Künstlerhilfe des Bundespräsidenten) , die in 1953 in het leven werd geroepen door Bondspresident Theodor Heuss. Deze hulp wordt door de Bondsregering en de Länder gefinancierd en is bedoeld voor kunstenaars die een waardevolle bijdrage aan de Duitse cultuur hebben geleverd; anders gezegd gaat het hier om hulp die wordt verleend uit hoofde van de verdienste van de betrokken kunstenaar. Deze hulp wordt slechts verleend aan 600 kunstenaars en schrijvers, die ieder slechts 4 700 DM per jaar ontvangen. Voorts bestaan er subsidies die incidenteel worden toegekend. Deze hulp kan dus niet strekken tot vervanging van een echt stelsel van sociale zekerheid voor kunstenaars. Naar schatting heeft thans meer dan een derde van de kunstenaars geen enkele oudedagvoorziening, terwijl daarnaast nog eens een derde geen voldoende voorzieningen heeft. Sedert oktober 1972 kunnen alle zelfstandige kunstenaars toetreden tot de ouderdomsverzekering, mits zij de volledige premie zelf betalen, wat hen voor ernstige problemen stelt. Daarom hebben veel kunstenaars die tot deze ouderdomsverzekering hadden willen toetreden niet kunnen profiteren van deze mogelijkheid die voor alle zelfstandige beroepsbeoefenaren open stand en waarvan vooral de beoefenaren van de vrije beroepen (advocaten, artsen, enzovoort), hebben geprofiteerd. Bij de ziektekostenverzekering is de situatie ongeveer gelijk. Voor de werkloosheidsverzekering worden de meeste beeldende kunstenaars als zelfstandigen aangemerkt en zij genieten dus geen bescherming tegen dit risico van werkloosheid. Evenals de meeste stelsels van sociale zekerheid dekt
66 de werkloosheidsverzekering in de Bondsrepubliek slechts hen die in loondienst werkzaam zijn. Daar de zelfstandige kunstenaars geen werkloosheidsuitkering ontvangen, komen zij praktisch niet voor in de werkloosheidsstatistieken. Zelfs zonder nauwkeurige cijfers kan men aan de hand van betrouwbare schattingen stellen dat het percentage werklozen onder de kunstenaars veel hoger is dan onder de gehele beroepsbevolking. Daarom eisen de zelfstandige kunstenaars en hun beroepsorganisaties een stelsel van sociale zekerheid dat meer is afgestemd op hun werkelijke situatie. In de eerste plaats gaat het verlangen uit naar een stelsel dat niet alleen wordt gefinancierd uit bijdragen van de verzekerden zelf maar dat mede uit bijdragen van de kunsthandelaren die de "werkgevers" van de zelfstandige kunstenaars zijn, of uit bijdragen van de staat.
12. WETSONTWERP INZAKE DE SOCIALE VERZEKERING VAN KUNSTENAARS (ENTWURF EINES KÜNSTLERSOZIALVERSICHERUNGSGESETZES) Op 2 juni 1976 heeft de Raad van Bondsministers zijn goedkeuring gehecht aan een wetsontwerp inzake de sociale verzekering van zelfstandige kunstenaars en auteurs (Künstlersozialversicherung). Dit wetsontwerp dat de sociale positie van de kunstenaars en auteurs beoogde te verbeteren, werd niet aangenomen door het parlement (Bundestag). Daarom heeft de Raad van de Bondsministers op 16 mei 1979 zijn goedkeuring gehecht aan een nieuw wetsontwerp, waarbij rekening werd gehouden met bepaalde bezwaren die tijdens de bespreking van het eerste ontwerp naar voren waren gebracht. Evenals het eerste wetsontwerp van 1976 houdt dit nieuwe ontwerp rekening met de resultaten van het verslag van de Bondsregering inzake de sociaal-economische situatie van de artistieke beroepen (Künstlerbericht, zie 8). Een belangrijke bevinding van dit rapport was dat de beoefenaren van deze beroepen veel slechter tegen de sociale risico's van ziekte en ouderdom zijn verzekerd dan de gemiddelde werknemer. Het wetsontwerp inzake de sociale verzekering van kunstenaars bepaalt dat alle zelfstandige kunstenaars en auteurs verplicht dienen te zijn aangesloten bij de ouderdoms- en ziekteverzekering. Thans zijn alleen musici, leraren in het kunstonderwijs en zelfstandige variété-artiesten verplicht verzekerd, uiteraard naast de kunstenaars "in loondienst". Daarom bepaalt het ontwerp dat alle zelfstandige kunstenaars en schrijvers verplicht verzekerd dienen te zijn en wel voor de ouderdomsverzekering ingevolge het Angestelltenversicherungsgesetz (AVG) (wet op de verzekering van loontrekkenden), en voor de ziektekostenverzekering ingevolge de Reichsversicherungsordnung (RVO) (wet op de staatsverzekering). De premies worden op jaarbasis berekend en van de "werkgevers" van kunstenaars wordt een bijdrage aan de sociale zekerheid van laatstgenoemden gevraagd, via een heffing die bij voorbeeld aan de kunsthandelaren wordt opgelegd. Door deze bepalingen wil nen niet alleen rekening houden met onstandigheid dat de activiteiten van de kunstenaars economisch weinig opleveren maar ook met het sociologische feit dat de kunstenaars in zekere zin als loontrekkenden worden behandeld omdat zij zich economisch, sociologisch, en soms zelfs juridisch in een afhankelijke positie bevinden. De grondslag van deze sociale heffing wordt gevormd door de bedragen die de betrokken handelaren aan de kunstenaars zelf of aan een voor hun rekening op-
- 67 tredende derde als tegenprestatie voor kunstwerken zijn verschuldigd; de hoogte van de door de handelaren (en door anderen die voordeel trekken uit artistieke of literaire prestaties) verschuldigde bijdrage dient zodanig te worden vastgesteld dat het totaal van deze heffing en de premies van de verzekerden voldoende is om vijf zesde van de kosten van de sociale verzekering van de kunstenaars te dekken. De Bond zal dan nog een subsidie (ongeveer één zesde van de totale kosten) geven aan het op te richten sociale verzekeringsfonds voor kunstenaars (Künstlersozialkasse). Als gevolg van een hele reeks juridische en politieke moeilijkheden is dit tweede wetsontwerp inzake de sociale verzekering van kunstenaars nog niet door de Bundestag aangenomen.
13. FISCALE SITUATIE Fiscaal worden de beeldende kunstenaars als ondernemers aangemerkt. De beroepsorganisaties verzetten zich tegen deze kwalificatie en betogen dat de beeldende kunstenaars in feite economisch afhankelijk zijn, wat onverenigbaar is met de kwalificatie van ondernemer. De beeldende kunstenaars eisen derhalve een eigen statuut (zie 7) daar zij in redelijkheid noch met de groep van de ondernemers noch met die van de werknemers kunnen worden gelijkgesteld . Als beoefenaren van een vrij beroep vallen de zelfstandige beeldende kunstenaars evenwel onder een laag BTW-tarief (Umsatzsteuer). Voor het overige bestaan er geen speciale bepalingen voor beeldende kunstenaars en het programma van de minister van Binnenlandse Zaken (Verbesserung der beruflichen und sozialen Lage der Künstler und Publizisten), is op dit punt zeer terughoudend. Er wordt dan ook vastgehouden aan het oude beginsel van het Duitse belastingrecht dat slechts twee groepen van belastingplichtigen in aanmerking neemt, namelijk de werknemers en de ondernemers (werkgevers) . De beeldende kunstenaars die zijn gelijkgesteld met ondernemers zijn derhalve onderworpen aan de BTW (Umsatzsteuer) en aan de inkomstenbelasting (Einkommensteuer) . Thans is de mogelijkheid in bespreking om de aanslag in deze belasting over een tijdvak van verschillende jaren te middelen, waarbij zij over het gemiddelde van alle inkomsten in het betrokken tijdvak wordt berekend. Thans bestaat de mogelijkheid het inkomen over een periode van drie jaar te middelen indien de voor de verwerving van dit inkomen nodige werkzaamheden verschillende jaren hebben geduurd. De opgave van de inkomsten van de kunstenaars geschiedt via een aangifte van het inkomen, die door de belastingdienst wordt gecontroleerd. De kunstenaars kunnen bepaalde beroepskosten op hun belastbaar inkomen in mindering brengen.
68 14. VOLGRECHT Op 1 januari 1966 is de nieuwe auteurswet (Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte-Urheberrechtgesetz van 9 september 1965) in werking getreden. Artikel 26 van deze wet bevat een bepaling over het volgrecht. Aan de maker van een oorspronkelijk kunstwerk wordt voor elke latere overdracht hiervan een percentage van de verkoopprijs toegekend; hiermee heeft de Duitse wetgever aansluiting gezocht bij de Franse en Belgische wettelijke regeling. De Duitse wetgeving gaat echter verder dan deze beide regelingen. In België wordt het volgrecht slechts toegekend bij verkoop in openbare veiling; in Frankrijk bestaat er een volgrecht indien het werk opnieuw wordt verkocht door tussenkomst van een handelaar, maar dit recht kan bij gebreke van een uitvoeringsregeling niet worden uitgeoefend. Oorspronkelijk kende de Duitse wet het volgrecht toe tegenover een ieder die kunstwerken verkocht, zonder dat daarbij moest worden gelet op de vraag of er al dan niet winst was gemaakt. Deze regeling voorzag niet in het geval dat voor rekening van een derde werd verkocht; zodoende viel de veelvuldig voorkomende commissiehandel buiten de toepassing van het volgrecht, omdat de verkoper onbekend bleef. De betrokken wettelijke bepalingen zijn veranderd bij een op 1 januari 1973 in werking getreden wijziging. Thans is het volgrecht van toepassing op alle ververkopen die tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een kunsthandelaar of in een openbare veiling. Artikel 26 van de auteurswet (Urheberrechtgesetz) bepaalt het volgende: 1) Indien een oorspronkelijk werk van beeldende kunst opnieuw wordt verkocht en een kunsthandelaar of vendumeester hierbij als verkrijger, verkoper of tussenpersoon optreedt, dient de verkoper aan de maker 5 % van de opbrengst van de verkoop te betalen. Deze verplichting geldt niet indien de opbrengst van de verkoop minder dan 100 DM bedraagt. 2) De maker kan niet bij voorbaat afstand doen van dit recht. Als voorwerp van toekomstige schuldvordering valt dit recht buiten een gedwongen verkoop en kan over dit recht op geen enkele wijze worden beschikt. 3) De maker kan van een kunsthandelaar of vendumeester inlichtingen verlangen over zijn oorspronkelijke werken die tijdens het aan het verzoek om inlichtingen voorafgaande kalenderjaar met medewerking van de betrokken handelaar of vendumeester wederom zijn verkocht. 4) Voor zover dit nodig is om zijn vordering jegens de verkoper geldend te maken, kan de maker van de kunsthandelaar of de vendumeester inlichtingen verlangen over de naam en het adres van de verkoper, evenals over het bedrag van de verkoopprijs. De kunsthandelaar of de vendumeester kan weigeren inlichtingen over de naam en het adres van de verkoper te verstrekken indien hij aan de maker het aan deze toekomende deel van de verkoopprijs bestaalt. 5) Alleen een beheersmaatschappij is bevoegd om de in de leden 3 en 4 bedoelde rechten uit te oefenen. 6) Bij gegronde twijfel over de juistheid of de volledigheid van een ingevolge lid 3 of lid 4 gegeven inlichting kan de beheersmaatschappij verlangen dat de boekhouding of andere bescheiden van degene die gehouden is de inlichtingen te verstrekken naar diens keuze worden onderzocht door de exploitatiemaatschappij dan wel door een door de genoemde persoon aan te wijzen accountant of andere beëdigde deskundige, voor zover dit nodig is om de juistheid of de volledigheid van de inlichting na te gaan. Indien blijkt dat de inlichting onjuist of onvolledig was, komen de kosten van het onderzoek ten laste van diegene die de inlichting diende te verstrekken.
- 69 7) De vorderingen van de maker verjaren na tien jaar. 8) De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing op werken van architectuur of van toegepaste kunst. Het in de leden 3 en 4 vervatte recht van de beeldende kunstenaars op inlichtingen omtrent de plaats gehad hebbende verkopen dient ter versterking van hun positie tegenover de kunsthandelaren en in het algemeen tegenover degenen die hun uit hoofde van het volgrecht geld zijn verschuldigd. De hoogte van het volgrecht bedraagt thans 5 % van de verkoopprijs en was vroeger 1 %. De positie van de beeldende kunstenaars is sterker geworden door de wetsbepaling dat de verzoeken om inlichtingen slechts kunnen worden gedaan door een beheersmaatschappij . Ook de verzoeken om betaling die theoretisch door de beeldende kunstenaars zelf kunnen worden gedaan, worden in de praktijk door het bevoegde inningsbureau gedaan. De VG Bild-Kunst (Verwertungsgesellschaft (Bild-Kunst) (maatschappij tot exploitatie van het volgrecht "Bild-Kunst") is door de daarbij aangesloten beeldende kunstenaars belast met het doen van de verzoeken om betaling van de uit hoofde van het auteursrecht verschuldigde bedragen. De VG Bild-Kunst bestaat sedert 1968. Aanvankelijk hebben de beroepsverenigingen van kunsthandelaren zich krachtig verzet tegen het wetsontwerp tot wijziging van de vroegere bepalingen inzake het auteursrecht, en later tegen de beeldende kunstenaars die lid waren van de VG Bild-Kunst. Daarom aarzelden velen van hen om lid te worden, daar zij vreesden door de beroepskringen van de kunsthandel te worden geboycot. Niettemin zijn thans ongeveer 1 500 kunstenaars en auteurs (100 fotografen enzovoort) bij het inningsbureau Bild-Kunst aangesloten. Voorts oefent de VG Bild-Kunst de rechten uit van ongeveer 2 500 Franse, Belgische, Nederlandse, Italiaanse, Oostenrijkse en Amerikaanse beeldende kunstenaars. De VG Bild-Kunst procedeert ook om de auteursrechten van haar leden in rechte af te dwingen. Wat de sociale zekerheid van de beeldende kunstenaars betreft bestaat er een bij standsfonds (Sozialwerk bildender Künstler) dat wordt gefinancierd uit een bepaald percentage van de uit hoofde van de auteursrechten ontvangen betalingen en uit subsidies. Alle Duitse beeldende kunstenaars en hun erfgenamen hebben het recht zich te wenden tot dit fonds waarvan de financiële middelen thans echter vrij beperkt zijn: in 1977 en 1978 bedroegen de door dit fonds gedane sociale uitkeringen slechts 70 000 DM. Ondanks aanloopmoeilijkheden die hoofdzakelijk waren te wijten aan een te geringe vertegenwoordiging van de beeldende kunstenaars die weinig geneigd zijn om zich te organiseren, mag worden gehoopt dat het volgrecht in d.e praktijk hoe langer hoe meer toepassing zal vinden.
15. "KUNSTHALLEN" EN "KUNSTVEREINE' "Kunsthallen" zijn door de overheid gefinancierde openbare instellingen waar tentoonstellingen worden gehouden. Zij organiseren regelmatig exposities van oude en eigentijdse kunst. Er zijn "Kunsthallen" te: - Berlin, Budapester Strasse 44-46, 1000 Berlin 30, Direktor: Dieter Ruckhaberle,
70 - Bielefeld, Arthur-Ladebeck-Strasse 5, 4800 Bielefeld, Direktor: Dr. Ulrich Weisner, - Bremen, Am Wald 207, 2800 Bremen, Direktor: Dr. Günther Busch, - Bremerhaven, Karlsburg 4, 2850 Bremerhaven, Leiter: Karl Becké, - Düsseldorf, Grabbeplatz 4, 4000 Düsseldorf 1, Direktor: Jürgen Harten, - Hamburg, Glockengiesserwall 1, 2000 Hamburg 1, Direktor: Prof. Dr. Werner Hofmann, - Karlsruhe, Hans-Thoma-Strasse 2, 7500 Karlsruhe, Direktor: Prof. Dr. Horst Vey, - Kiel, Düsternbrooker Weg 1, 2300 Kiel, Direktor: Dr. Jens Christian Jensen, - Köln, Josef-Haubrich-Hof 1, 5000 Köln 1, Direktor: Dr. Siegfried Gohr, - Nürnberg, Lorenzer Strasse 35, 8500 Nürnberg, Direktor: Curt Heig. - Recklinghausen, Grosse Perdekamp Strasse 27, 4350 Recklinghausen, Direktor: Prof. Thomas Grochowiak, - Tübingen, Philosophenweg 76, 7400 Tübingen, Direktor: Dr. Götz Adriani, - Wilhelmshaven, Adalbertstrasse 28, 2940 Wilhelmshaven, Leiter: Siegfried Pagel, - Baden-Baden, Liechtenthaler Allee 8a, 7570 Baden-Baden, Direktor: Dr. Hans Albert Peters. Het beroemde Haus der Kunst te München vervult ook de rol van een Kunsthalle. Daarnaast zijn er andere musea en galerijen die dezelfde rol vervullen terwijl er Kunsthallen zijn die in de eerste plaats een museumfunctie hebben, zoals bij voorbeeld die van Hamburg. Een hele reeks Kunstvereine in de Bondsrepubliek kan op een lange traditie bogen (er zijn er die uit de negentiende eeuw stammen en in veel gevallen werden opgericht door rijke burgers die liefhebbers waren van de schone kunsten en speciaal van de beeldende kunsten). Er zijn Kunstvereine (kunstverenigingen) te Augsburg, Bad Buchau, Bamberg, Berlijn, Bochum, Böblingen, Bonn, Braunschweig, Bremen, Bremerhaven, Brühl, Celle, Coburg, Darmstadt, Düren, Düsseldorf, Erlangen, Flensburg, Frankfurt, Frechen, Freiburg, Gelsenkirchen, Göttingen, Hamburg, Hannover, Hattingen, Heidelberg, Heilbronn, Ingolstadt, Karlsruhe, Kassel, Kiel, Keulen, Konstanz, Krefeld, Langenburg, Ludwigsburg, Ludwigshafen, Mannheim, Marburg, München, Münster, Nordenham, Passau, Recklinghausen, Rosenheim, Salzgitter, Schwäbisch-Gmünd, Speyer, Stuttgart, Ulm, Unna, Vechta, Wiesbaden, Wilhelmshaven, Wolfsburg en Wuppertal. De Kunstvereine worden gefinancierd mit contributies van hun leden en subsidies van de overheid, vooral van de steden waar zij zijn gevestigd. De leden van de Kunstvereine hebben het recht jaarlijks kunstwerken tegen een alleen voor hen geldende gereduceerde prijs te verwerven (Jahresgaben des Kunstvereins) . Sommige instellingen en musea beperken zich niet tot het verzamelen en in stand houden van kunstvoorwerpen als uitingen van hedendaagse kunst en cultuur, maar trachten tevens met deze werken de belangstelling en de kunstzinnige activiteiten van het publiek te stimuleren. Zij richten zich in de eerste plaats tot het kind en in het algemeen tot de jeugd en zij werken vrij vaak samen met de scholen. Deze extra dienstverlening van de musea en soortgelijke instellingen is dikwijls kosteloos.
71 De musea, de Kunsthallen en de Kunstvereine hechten thans steeds meer belang aan de kunstzinnige opvoeding en de artistieke vorming van het publiek. Hoe langer hoe meer houden zij zich bezig met de pedagogische dienstverlening aan de leerlingen van het lager en middelbaar onderwijs (er wordt samengewerkt met de lagere en middelbare scholen en tevens met de instellingen voor vormingswerk onder volwassenen). Tegelijkertijd doet zich een nieuwe dienstverlening voor, namelijk het uitlenen van kunstwerken die dan een bepaalde tijd in huis kunnen worden gehouden. Het gaat hier om artotheken en grafotheken. In navolging van het buitenland zijn de musea, de Kunsthallen en vooral de Kunstvereine begonnen met het oprichten van instellingen voor de beeldende kunsten, die overeenkomen met uitleenbibliotheken. Deze instellingen lenen tegen een bescheiden prijs kunstwerken uit aan het publiek. Soms hebben degenen die een werk in leen hebben gekregen het recht dit te kopen. Het doel van deze dienstverlening is om een dagelijks contact tot stand te brengen tussen het grote publiek, de kunstwerken en de kunstenaars. Wat nieuwe initiatieven van kunstenaars zelf betreft, zij hier melding gemaakt van de coöperatieve galerijen (Produzentengalerien) die bestaan uit een aantal kunstenaars die zich in een soort coöperatieve hebben verenigd. Dergelijke Produzentengalerien zijn er in Berlijn (Schapergasse 15, 1000 Berlin 15), Düsseldorf (Schützenstrasse 45, 4000 Düsseldorf 1), Hamburg (Grassweg GmbH, Grassweg 5, 2000 Hamburg 60), Mannheim (Augenladen Bernhard Sandford, Heinrich Lanzstrasse 29, 6800 Mannheim), en München (Adelgundenstrasse/Akademie Truthahn, Adelgundenstrasse 6, 8000 München 22). Tot dusver was het succes van deze initiatieven naar het lijkt niet overtuigend .
Adressen 1. Vakverenigingen en beroepsorganisaties Internationaler Kunstkritikerverband. Sektion der Bundesrepublik Deutschland (AICA), Kortumstrasse 147, 4630 Bochum, Präsident: Dr. Horst Richter Arbeitsgemeinschaft Bildender Künstler, Pilippistrasse 11, 1000 Berlin 19, Vorsitzender: Professor Horst Strempel Arbeitsgemeinschaft Bildender Künstler am Mittelrhein, Münzplatz 5-7, 5400 Koblenz. Vorsitzender: Professor Hanns Altmaier Berliner Künstlerprogramm des Deutschen Akademischen Austauschdienstes (DAAD), Steinplatz 2, 1000 Berlin 12, Direktor: Dr. Wieland Schmied
72 Bildhauer und Steinbildhauervereinigung, Alsterdorfstrasse 552, 2000 Hamburg, 63 Bund Deutscher Grafik-Designer, Drususstrasse 3, 4000 Düsseldorf 11. Präsident : Rainer Schmidt Bund Deutscher Kunsterzieher, Ravenbusch 8, 4650 Gelsenkirchen. Vorsitzender: Werner Webeier Bund Deutscher Landesberufsverbände Bildender Künstler, Irmgardstrasse 19, 8000 München 71, Präsident: Senator Alfons Klein Berufsverband Bildender Künstler Berlins, Heerstrasse 2, 1000 Berlin 19 Landesberufsverband Bildender Künstler Hessen, Seckbächergasse 4, 6000 Frankfurt Berufsverband Bildender Künstler Niederbayern-Oberpfalz, Ludwigstrasse 6, 8400 Regensburg Berufsverband Bildender Künstler Ober- und Unterfranken - Gruppe Oberfranken, Hoffmannsklause, 8600 Bamberg-Bug Landesberufsverband Bildender Künstler Rheinland-Pfalz, Arndtstrasse 14, 5400 Koblenz Berufsverband Bildender Künstler Schwaben-Süd, Rottachstrasse 40, 8960 Kempten Berufsverband Bildender Künstler Südbaden, Stettinerstrasse 9, 7800 Freiburg Bundesverband Bildender Künstler, Bennauerstrasse 31, 5300 Bonn 1. Bundesvorstand : Anatol Buchholtz, Prof. Theodor Uhlmann, Lucy Hillebrand; Bundesgeschäftsführer: Gerhard Pfennig Landesverband Baden-Württemberg, Postfach 1404, 7500 Karlsruhe Landesverband Bayern, Friedastrasse 16, 8000 München 71 Landesverband Berlin, Giesebrechtstrasse 11, 1000 Berlin 12 Landesverband Bremen, Am Teerhof 2C D, 2800 Bremen Landesverband Hamburg, Ferdinandstrasse 1, 2000 Hamburg Landesverband Hessen, Schwalbacherstrasse 34, 6200 Wiesbaden Landesverband Niedersachsen, Sophienstrasse 12, 3000 Hannover Landesverband Nordrhein-Westfalen, Kapellstrasse 34, 4000 Düsseldorf Landesverband Rheinland-Pfalz, Münsplatz 5-7, 5400 Koblenz Landesverband Saarland, Alt-Neugasse 9, 6600 Saarbrücken Landesverband Schleswig-Holstein, Brunswiker Strasse 13, 2300 Kiel 1 Bundesverband des Deutschen Kunst- und Antiquitätenhandels, Yorkstrasse 11, 3000 Hannover Bundesverband Deutscher Galerien, Geschäftsstelle: Helenenstrasse 2, 5000 Köln 1, Vorsitzender: Bogislav von Wentzel Bundesverband Deutscher Kunstversteigerer, Neumarkt 3, 5000 Köln 1. Präsident : Dr. Reiner Schütte Bund für freie und angewandt Kunst Darmstadt, Wiesestrasse 14, 6109 Mühltal 2. Deutsche Gesellschaft für christliche Kunst, Witteisbacherplatz 2, 8000 München 2
73 Deutscher Künstlerbund Berlin, Kurfürstendamm 65, 1000 Berlin 15, Vorsitzender: Otto Herbert Hajek Deutscher Museumsbund, Geschäftsstelle: Senckenberganlage 25, 6000 Frankfurt 1 Deutscher Werkbund, Alexandraweg 26, 6100 Darmstadt Deutsch-Französisches Jugendwerk, Generalsekretariat, Rhöndorferstrasse 23, 5354 Bad Honnef 1 Documenta, Wolfsschlucht 2, 3500 Kassel Fachverband Deutscher Auktionatoren für das Bundesgebiet und Berlin, Bismarckstrasse 77, 4650 Gelsenkirchen Gedok-Verband der Gemeinschaften der Künstlerinnen und Kunstfreunde, Am Karpfenteich 44, 2000 Hamburg 63 Gestaltkreis im Bundesverband der Deutschen Industrie, Oberländer Ufer 84-88, 5000 Köln 51 Gewerkschaft Kunst, Klarastrasse 19, 8000 München 19, Vorsitzender: Otto Sprenger, Geschäftsführer: Heins Ratajozak Goethe-Institut zur Pflege der deutschen Sprache und Kultur im Ausland, Lenbachplatz 3, 8000 München 2 IADA: Internationale Arbeitsgemeinschaft der Archiv-Bibliotheks- und Graphikrestauratoren, Friedrichplatz 15, 3550 Marburg IBK: Interessengemeinschaft Berliner Kunsthändler, Ludwigkirchaxstrasse IIa, 1000 Berlin 15 IGBK: Internationale Gesellschaft der Bildenden Künste, Sektion der Bundesrepublik Deutschland und Berlin (West) e.V., Bennauerstrasse 31, 5300 Bonn, Geschäftsführer: Gerhard Pfennig IKT: Internationale Kunstausstellungsleitertagung, Schlossstrasse 1, 1000 Berlin 19 Institut für Auslandsbeziehungen, Charlottenplatz 17, 7000 Stuttgart Interessenvertretung Düsseldorfer und Münchner Maler, Leopoldstrasse 38a, 8000 München 40 Internationales Design-Zentrum Berlin, Budapester Strasse 43, 1000 Berlin 30 Internationales Kultur- und Austauschzentrum - Sektion Bildende Kunst, Berliner Strasse 22, 6000 Frankfurt Internationales Künstler-Gremium, Moltkestrasse 88, 5000 Köln 1 Kulturkreis im Bundesverband der Deutschen Industrie, Oberländer Ufer 84-88, 5000 Köln 51 Künstlerbund Baden-Württemberg, Im Geiger 93, 7000 Stuttgart 50 Künstlerbund Rhein-Neckar, Ludwigstrasse 65, 6700 Ludwigshafen Künstlerbund Tübingen, Brucknerweg 9, 7400 Tübingen Die Künstlergilde - Verband der ostdeutschen, heimatvertriebenen oder geflüchteten Künstler, Webergasse 1, 7300 Esslingen Künstlergilde Ulm, Seuterweg 7, 7900 Ulm Rheinischer Kunsthändler-Verband, Neumarkt 3, 5000 Köln 1
74 Saarländischer Künstlerbund, Preussenstrasse 64, 6600 Saarbrücken Schutzverband Bildender Künstler in der Gewerkschaft Kunst im DGB, Sophienstrasse 7a, 8000 München 2, Vorsitzender: Ernst Oberi e Verband Bildender Künstler Württemberg, Eugenstrasse 17, 7000 Stuttgart Verein Berliner Künstler, Schöneberger Ufer 57, 1000 Berlin 30 Verwertungsgesellschaft Bild - Kunst, Bennauer Strasse 31, 5300 Bonn 1 Vorstand: Gerhard Pfennig Westdeutscher Künstlerbund, Hochstrasse 73, 5800 Hagen 1 Wirtschaftsverband Bildender Künstler, Turmhof 8, 5600 Wuppertal 1 Wirtschaftsvereinigung Bildender Künstler Nordrhein-Westfalen, Aachener Strasse 485, 5000 Köln 41 2. Prijzen voor beeldende_kunstenaars Förderstipendium an junge Künstler der Stadt Aachen (jaarlijks drie laureaten die ieder 5 000 DM krijgen). Stipendium der Werkstatt Altena (jaarlijks 6 000 DM). Förderungspreis des Landkreises AIzey-Worms (elk jaar, drie laureaten, 1 500, 1 000 en 500 DM). Frankreich-Stipendien für Bildende Künstler (elk jaar worden verschillende beurzen van 8 600 DM voor een verblijf van 6 maanden toegekend aan beeldende kunstenaars). Förderungspreis (Bildende Kunst) zum Kunstpreis Berlin (jaarlijks 10 000 DM). New-York-Stipendium (beurs voor een verblijf van een jaar te New York, 21 200 DM) - Berlin). Will-Grohmann-Preis (Berlin) Karl-Schmidt-Rottluff-Stip endiun (Berlin) Villa-Massimo-Stipendium (Berlin) Studienaufenthalt in der Künstlersiedlung Ekely bei Oslo Stipendium Bildende Kunst der Studienstiftung des Deutschen Volkes Kunstpreis des VDK Deutschland Bremer Förderpreis für Bildende Kunst Kunstpreis der Böttcherstrasse in Bremen Schnoor-Preis (Bremen) Max-Ernst-Stipendium der Stadt Brühl Kunstpreis der Stadt Darmstadt Förderungspreis (Bildende Kunst) des Landes Nordrhein-Westfalen für junge Künstler Förderpreis für Bildende Kunst der Landeshauptstadt Düsseldorf Villa-Romana-Prei s Wilhelm-Lehmbruck-Preis (Duisburg)
75 Stipendium Dreigiebelhaus (Duisburg) Rühl-Medaille des Kunstvereins Erlangen e.V. Lovis-Corinth-Preis der Künstlergilde (Esslingen) Max-Beckmaan-Preis der Stadt Frankfurt am Main Internationale Grafik-Biennale Kunstpreis der Stadt Gelsenkirchen Kaiserring der Stadt Goslar Karl-Ernst-Osthaus-Preis der Stadt Hagen Lichtwark-Preis der Freien und Hansestadt Hamburg Edwin-Scharff-Preis der Freien und Hansestadt Hamburg Ostpreussischer Kulturpreis (Bildende Kunst) Willibald-Kramm-Preis Markisches Stipendium (für Bildende Kunst) Arnold-Bode-Stiftung (Kassel) Kunstpreise bei der Allgäuer Festwoche/Kempten Hanns-Sprung-Preis (Kobl enz) Stephan-Lochner-Medaille (Köln) Preis des deutschen Kunsthandels (jaarlijks 10 000 DM) Kunstpreis Palazzo Thorn-Prikker-Ehrenplakette der Stadt Krefeld Kunstpreis der Stadt Krefeld Kunstpreis der südlichen Weinstrasse Thomas-Nast-Preis Landau Max-Slevogt-Medaille (Mainz) Preis zur Förderung Mainzer Bildender Künstler (Mainz) Memminger Bürgerpreis für Bildende Kunst (Memmingen) August-Macke-Preis der Stadt Meschede Förderungspreis der Landeshauptstadt München/Malerei und Bildhauerei Schwabinger Kunstpreise für Malerei und Plastik (München) Seerosenpreise der Landeshauptstadt München Stipendium der Prinzregent-Luitpold-Stiftung (München) Jubiläums-Stipendium-Stiftung zur Akademie der Bildenden Künste in München Goldener Ehrenring "Der Bildenden Kunst" des deutschen Kulturwerkes Europäischen Geistes Pygmalion-Medaille Konrad-von-Soest-Preis des Landschaftsverbandes Westfalen-Lippe (Westfälischer Kunstpreis) Förderpreis des westfälischen Kunstvereins
76 Pfalzpreis für Bildende Kunst Förderungsprämie (Stipendium) des Kunstvereins Oberhausen Internationaler Senefelde-Preis Kaiser-Lothar-Preis der Stadt Prüm Oberschwäbischer Kunstpreis Kunstpreis "junger Westen" der Stadt Recklinghausen Rubens-Preis der Stadt Siegen Gefangenen- und Behinderten-Kulturpreise Wilhelm-Morgner-Preis für junge Künstler (Soest) Hans-Purrmann-Preis der Stadt Speyer für Bildende Kunst Albert-Weissgerber-Preis der Stadt St. Ingelberg für Bildende Kunst Forum Junger Kunst/Kunstpreis der Jugend Hans-Thoma-Prei s Annemarie und Will-Grohmann-Stipendium Jerg-Ratgeb-Preis Ramboux-Preis der Stadt Trier Jugendpreis der Künstlergilde Ulm Künstlersymposium Vreden Dr. Ludwig-Lindner-Preis der Internationalen Gruppe "Ring Bildender Künstler der Galerie Palette Röderhaus" in Wuppertal 3. Musea en tentoonstellingsruimten Neue Galerie - Sammlung Ludwig, Kromphausbadstrasse, 5100 Aachen Städtisches Suermondt-Ludwig-Museum, Wilhelmstrasse 18, 5100 Aachen Städtische Galerie Albstadt, Kirchengraben 11, 7470 Albstadt 1 (Ehingen) Kunstverein Augsburg e.V., Zieglerstrasse 23, 8900 Augsburg Städtische Kunstsammlungen Augsburg, Deutsche Barockgalerie im Schaezlerpalais, Maximilianstrasse 46, 8900 Augsburg Kunstverein der Diözese Rottenburg, Kirchplatz, 7952 Bad Buchau Prof. Fritz-Behn-Museum, Luisenstrasse, 7737 Bad Dürrheim Staatliche Kunsthalle Baden-Baden, Lichtentaler Allee 8a, 7570 Baden-Baden Historisches Museum, Domplatz 7, 8600 Bamberg Kunstverein Bamberg, Hans-Wölfel-Strasse 14, 8600 Bamberg "Sohle-1" - Bildergalerie der Stadt Bergkamen, In der City 119, 4619 Bergkamen Akademie der Künste, Hanseatenweg 10, 1000 Berlin 21 Bauhaus-Archiv-Museum für Gestaltung, Klingelhöferstrasse 13-14, 1000 Berlin 30
- 77 Berlinische Galerie; Jebenstrasse 2, 1000 Berlin 12 Brücke-Museum, Bussardsteig 9, 1000 Berlin 33 DAAD, Kurfürstenstrasse 58, 1000 Berlin 30 Georg-Kolbe-Museum, Sensburger Allee 21, 1000 Berlin 19 Graphothek Berlin, Buddestrasse 6/7, 1000 Berlin 62 Haus am Lützowplatz - Förderkreis Kulturzentrum Berlin e.V., Lützowplatz 9, 1000 Berlin 30 Haus am Waldsee, Argentinische Allee 30, 1000 Berlin 37 Künstlerhaus Bethanien GmbH, Mariannenplatz 2, 1000 Berlin 36 Kunstamt Charlottenburg, Heerstrasse 12-14, 1000 Berlin 19 Kunstamt Kreuzberg, Mariannenplatz 2, 1000 Berlin 36 Kunstamt Neukölln, Saalbau-Galerie-Rathaus Neukölln - Gemeinschaftshaus, Gropiusstadt, Karl-Marx-Strasse 141, 1000 Berlin 44 Kunstamt Steglitz, Grabertstrasse 4, 1000 Berlin 41 Kunstamt Tempelhof, Galerie im Rathaus, Tempelhofer Damm 165/169, 1000 Berlin 42 Kunstamt Wedding, Walter-Rathenau-Saal, Rathaus Wedding (Altbau), Müllerstrasse 14 158, 1000 Berlin 65 Kunstgewerbemuseum - Staatliche Museen Preussischer Kulturbezitz, Schloss Charlottenburg, 1000 Berlin 19 Nationalgalerie - Staatliche Museen Preussischer Kulturbesitz, Potsdamer Strasse 50, 1000 Berlin 30 Neue Gesellschaft für bildende Kunst, Hardenbergstrasse 9, 1000 Berlin 12 Neuer Berliner Kunstverein, Kurfürstendamm 58, 1000 Berlin 15 Rathaus-Galerie Reinickendorf Kunstamt, Eichborndamm 215-239, 1000 Berlin 26 Sammlung Bröhahn, Max-Eyt-Strasse 27, 1000 Berlin 38 Staatliche Kunsthalle Berlin, Budapester Strasse 44-46, 1000 Berlin 30 Städtische Galerie in der "Unteren Schranne", Marktplatz 17, 7950 Biberach an der Riess 1 Städtische Sammlungen (Braith-Mali-Museum), Museum-Strasse 2, 7950 Biberach an der Riess 1 Kunsthalle Breiefeld, Arthur-Ladebeck-Strasse 5, 4800 Bielefeld Kunstverein Bochum, Kortumstrasse 147, 4630 Bochum Museum Bochum, Kortumstrasse 147, 4630 Bochum Böblinger Kunstverein, Geleenerstrasse 39, 7030 Böblingen Bonner Kunstverein e.V., Haus am Hofgarten, Adenauer-Allee 87, 5300 Bonn 1 Rheinisches Landesmuseum Bonn, Colmant-Strasse 14-16, 5300 Bonn Städtisches Kunstmuseum Bonn, Rathausgasse 7, 5300 Bonn 1 Quadrat Bottrop. Moderne Galerie, Im Stadtgarten 20, 4250 Bottrop Herzog-Anton-Ulrich-Museum, Museumstrasse 1, 3300 Braunschweig
78 Kunstverein Braunschweig, Haus Salve Hospes, Lessingplatz 12, 3300 Braunschweig Kunsthalle Bremen, Am Wall 207, 2800 Bremen Paula Becker-Modersohn-Haus, Kunstschau, Böttcherstrasse 8-10, 2800 Bremen Kunsthalle Bremerhaven, Karlsburg 4, 2850 Bremerhaven Kunstverein Bremerhaven, Karlsburg 4, 2850 Bremerhaven Kunstverein Brühl, Im Amtsgericht Brühl, Balthasar-Neumann-Platz, 5040 Brühl Castrop-Rauxel, Ratssaal-Foyer, Europaplatz 1, 4620 Castrop-Rauxel Kunstverein Celle, Speicherstrasse 13, 3100 Celle Kunstsammlungen der Feste Coburg, Feste, 8630 Coburg Kunstvereinigung Waasgau, Hasenbergstrasse 7, 6783 Dahn Ausstellungshallen auf der Mathildenhöhe, Europaplatz 1, 63 00 Darmstadt Hessisches Landesmuseum in Darmstadt, Friedensplatz 1, 6100 Darmstadt Kunstverein Darmstadt, Steubenplatz 1 (Kunsthalle), 6100 Darmstadt Städtische Galerie "Haus Coburg", Fischstrasse 30, Delmenhorst Kreismuseum Zons, Schlosstrasse 1, Dormagen Museum am Ostwall, Ostwall 7, 4500 Dortmund Leopold-Hoesch-Museum, Hoeschplatz 1, 5160 Düren Museumverein Düren, Hoeschplatz 1, 5160 Düren Hetjens-Museum - Deutsches Keramikmuseum, Schulstrasse 4, 4000 Düsseldorf Kunstmuseum Düsseldorf, Ehrenhof 5, 4000 Düsseldorf Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen, Jacobistrasse 2, Schloss Jägerhof, 4000 Düsseldorf Kunstverein für die Rheinlande und Westfalen, Grabbeplatz 4, 4000 Düsseldorf Städtische Kellergalerie, Bilkerstrasse 7, Palais Wittgenstein, 4000 Düsseldorf 1 Wilhelm-Lehmbruck-Museum der Stadt Duisburg, Düsseldorferstrasse 51, 4100 Duisburg Rheinmuseum Emmerich, Martinikirchgang 2, 4240 Emmerich Deutsches Elfenbeinmuseum Erbach, Otto-Glenz-Strasse 1, 6120 Erbach/Odenwald Kunstverein Erlangen, Theodor von Zahn Strasse 25, 8520 Erlangen Stadtmuseum Erlangen, Martin-Luther-Platz 9, 8520 Erlangen Städtische Galerie Erlangen, Palais Stutterheim, Marktplatz 1, 8520 Erlangen Deutsches Plakatmuseum, Bismarkstrasse 64/66, 4300 Essen Kunstring Folkwang Essen, Steri er Strasse 19, 4300 Essen 1 Museum Folkwang, Bismarkstrasse 64-66, 4300 Essen Villa Hügel e.V., Villa Hügel, 4300 Essen-Bredeney Galerie der Stadt Esslingen am Neckar, Villa Merkel, Pulverwiesen 24, 7300 Esslingen am Neckar Museumgesellschaft Ettlingen e.V., Bunsenstrasse 6-10, 7505 Esslingen
79 Kunstverein Flensburg, Lutherplatz, 2390 Flensburg Städtisches Museum, Lutherplatz, 2390 Flensburg Frankfurter Kunstverein, Markt 44, Römerberg, 6000 Frankfurt Städtisches Kunstinstitut und Städtische Galerie, Dürerstrasse 2, 6000 Frankfurt 70 Keramion. Galerie für zeitgenössische Kunst, Kölner Strasse 72, 5020 Frechen Kunstverein zu Frechen, Postfach 1564, 5020 Frechen Kunstverein Freiburg e.V., Rathausgasse 48, 7800 Freiburg Städtische Museen Freiburg, Salzstrasse 32, 7800 Freiburg Städtisches Bodensse-Museum Friedrichshafen, Adenauerplatz 1, 7990 Friedrichshafen 1 Vonderau-Museum, Stadtschloss, 6400 Fulda Kunstverein Gelsenkirchen, Horsterstrasse 5-7, 4660 Gelsenkirchen-Buer Städtisches Museum Gelsenkirchen, Horsterstrasse 5-7, 4660 Gelsenkirchen-Buer Oberhessisches Museum Giessen, Asterweg 9, 6300 Lahn-Giessen Museum der Stadt Gladbeck, Burgstrasse 64, 4390 Gladbeck Kunstverein Göttingen, Hainholzweg 3, 3400 Göttingen Kunstsammlung der Georg-August-Universität, Hospitalstrasse 10, 3400 Göttingen Goslarer Museum, Königinstrasse 1, 3380 Goslar 1 Karl-Ernst-Osthaus-Bund, Hochstrasse 73, 5800 Hagen 1 Altonaer Museum in Hamburg, Nordeutsches Landesmuseum, Museumsstrasse 23, 2000 Hamburg 50 Ernst-Barlach-Haus. Stiftung Hermann F. Reemtsma, Jenischpark, 2000 Hamburg 52 Hamburger Kunsthalle, Glockengiesserwall 1, 2000 Hamburg 1 Kunsthaus Hamburg, Ferdinandstor 1, 2000 Hamburg 1 Kunstverein in Hamburg, Glockengiesserwall neben der Kunsthalle, 2000 Hamburg 1 Museum für Kunst und Gewerbe, Steintorplatz 1, 2000 Hamburg 1 Der Kunstpreis - Gesellschaft zur Förderung der bildenden Künste, Von-Dingelstedt-Strasse 4, 3250 Hameln Städtisches Gustav-Lübcke-Museum, Museumstrasse 2, 4700 Hamm Handwerksform Hannover, Berliner Allee 17, 3000 Hannover Kestner-Gesellschaft e.V., Warmbüchenstrasse 16, 3000 Hannover Kestner Museum, Trammplatz 3, 3000 Hannover Kunstmuseum Hannover mit Sammlung Sprengel, Am Maschplatz 11, 3000 Hannover 1 Kunstverein Hannover e.V., Sophienstrasse 2, 3000 Hannover 1 Niedersächsisches Landesmuseum. Hannover Landesgalerie, Am Maschplatz 5, 3000 Hannover
80 Wilhelm Busch Museum, Georgengarten 1, 3000 Hannover 1 Kunstverein Hattingen e.V., Grosse Weilstrasse 4, 4320 Hattingen Heidelberger Kunstverein e.V., Hauptstrasse 97, 6900 Heidelberg Kurpfälzisches Museum der Stadt Heidelberg, Hauptstrasse 97, 6900 Heidelberg Kunstverein Heilbronn e.V., Kunsthalle in der Harmonie, 7100 Heilbronn Herforder Kunstverein. Pöpperlmann-Gesellschaft e.V., Schmiedstrasse 15, 4900 Herford Städtisches Museum Herford, Deichtorwall 2, 4900 Herford Emschertal-Museum der Stadt Herne, Schloss Strünkede-Strasse 80, 4690 Herne 1 Keramikmuseum Westerwald - Deutsche Sammlung für historische und zeitgenössische Keramik, Rathausstrasse 131, 5410 Höhr-Grenzhausen Museum Höxter-Corvey, Schloss Corvey, 3470 Höxter 1 Kunstverein Ingolstadt e.V., Parkstrasse 10, 8070 Ingolstadt Städtisches Museum Ingolstadt, Auf der Schanz 45, 8070 Ingolstadt Pfalzgalerie, Museumplatz 1, 6750 Kaiserslautern Badischer Kunstverein, Wallstrasse 3, 7500 Karlsruhe Badisches Landesmuseum Karlsruhe, Schloss, 7500 Karlsruhe Staatliche Kunsthalle Karlsruhe, Hans-Thoma-Strasse 2, 7500 Karlsruhe Fotoforum. Gesamthochschule Kassel. Ausstellungsforum für Kunst und Fotografie, Menzelstrasse 13-15, 3550 Kassel Kasseler Kunstverein, Ständeplatz 16, 3500 Kassel Neue Galerie-Staatliche und Städtische Kunstsammlungen, Schöne Aussicht 1, 3500 Kassel Kunsthalle zu Kiel der Christian-Albrechts-Universität, Düsterbrooker Weg 1, 2300 Kiel Schleswig-Holsteinischer Kunstverein, Düsterbrooker Weg 1, 2300 Kiel Städtisches Museum Haus Koekkoek, Kaverinerstrasse 33, 4190 Kleve Mittelrhein-Museum (Städtische Kunstsammlungen), Florinsmarkt 15, 5400 Koblenz Autothek der Stadtbücherei, Am Hof 50, 5000 Köln 1 Kölnischer Kunstverein, Josef-Haubrich-Hof 1, 5000 Köln 1 Kunsthalle Köln, Josef-Haubrich-Hof 1, 5000 Köln 1 Museum Ludwig, An der Rechtschule, 5000 Köln 1 Wallraf-Richarz-Museum, An der Rechtschule, 5000 Köln 1 Kunstverein Konstanz, Wesenvergstrasse 41, 7750 Konstanz Städtische Wessenberg-Gemäldegalerie, Wessenbergstrasse 41, 7750 Konstanz Galerie der Stadt Kornwestheim, Stuttgarter Strasse 65, 7014 Kornwestheim Kaiser Wilhelm-Museum, Karlsplatz 36, 4150 Krefeld Krefelder Kunstverein, Westwall 124, 4150 Krefeld Museum Haus Lange, Wilhelmshofallee, 4150 Krefeld
- 81 Städtische Galerie Ville Streccius, Südring 20, 6740 Landau Hohenloher Kunstverein e.V., Hofratshaus am Schloss, 7183 Langenburg Kunstverein Laupheim, "schranne", Mittelstrasse 18, 7959 Laupheim Städtisches Museum Schloss Mosbroich, Schloss Mosbroich, 5090 Leverkusen Museum Abtei Lieseborn, Abteiring 8, 4724 Wadersloh Gesellschaft der Kunstfreunde Lindau, Brougierstrasse 6, 8990 Lindau "Haus zum Cavazzen", Marktplatz 6, 8990 Lindau Kunstverein Kreis Ludwigsburg e.V., Franckstrasse 4, 7140 Ludwigsburg Stadtmuseum, Wilhelmstrasse 3, 7140 Ludwigsburg Kunstverein Ludwigshafen, Ludwigsplatz 2/3, 6700 Ludwigshafen Wilhelm-Hack-Museum, Berliner Strasse 23, 6700 Ludwigshafen Museum für Kunst- und Kulturgeschichte der Hansestadt Lübeck, Düvekenstrasse 21, 2400 Lübeck Overbeck-Gesellschaft Lübeck, Königstrasse 11, 2400 Lübeck Museum der Stadt Lüdenscheidt, Liebigstrasse 11, 5800 Lüdenscheidt Brückenturm. Galerie der Stadt Mainz, Am Brand, gegenüber dem Rathaus, 6500 Mainz Gutenberg Museum, Liebfrauenplatz 5, 6500 Mainz Mannheimer Kunstverein, Augusta-Anlage 58, Karl-Reiss-Platz, 6800 Mannheim Städtische Kunsthalle Mannheim, Moltkestrasse 9, 6800 Mannheim Marburger Kunstverein e.V., Markt 16, 3550 Marburg Marburger Universitätsmuseum für Kunst- und Kulturgeschichte, Biegenstrasse 11 , 3550 Marburg Dithmarscher Landesmuseum, Bütjesstrasse 4, 2223 Meldorf Museumsverein Mönchengladbach, Bismarckstrasse 97, 4050 Mönchengladbach 1 Städtisches Museum Mönchengladbach, Bismarckstrasse 97, 4050 Mönchengladbach Städtisches Museum Schloss Rheydt, Schloss Rheydt, 4050 Mönchengladbach 2 Städtische Galerie "Haus Peschken", Meerstrasse 1, 4130 Moers Städtisches Museum, Leineweberstrasse 1, 4330 Mühlheim Neue Pinakothek, Prinzregentenstrasse 1, 8000 München 22 Schackgalerie, Prinzregentenstrasse 9, 8000 München 22 Staatsgalerie moderner Kunst, Prinzregentenstrasse 1, 8000 München 22 Haus der Kunst München, Prinzregentenstrasse 1, 8000 München 22 Kunstraum München e.V., Nicolaistrasse 15, 8000 München 40 Kunstverein München, Galeriestrasse 4, 8000 München 22 Staatliche Graphische Sammlung, Meiserstrasse 2, 8000 München 22 Städtische Galerie im Lenbachhaus, Luisenstrasse 33, 8000 München 2 Westfälischer Kunstverein, Domplatz 10, 4400 Münster
82 Westfälisches Landesmuseum für Kunst- und Kulturgeschichte, Domplatz 10, 4400 Münster Noldemuseum - Stiftung Seebüll Ada und Emil Nolde, Seebüll, 2261 Neukirchen Clemens-Sels-Museum, Am Obertor, 4040 Neuss Kreismuseum Neuwied, Raiffeisenplatz la, 5450 Neuwied 1 Kunstverein Nordenham e.V., Saarstrasse 28, 2890 Nordenham Städtische Galerie Nordhorn, Ootmarsumer Weg, 4460 Nordhorn Albrecht-Dürer-Gesellschaft e.V., Obere Schmiedgasse 64/66, 8500 Nürnberg Germanisches Nationalmuseum, Kornmarkt 1, 8500 Nürnberg Kunsthalle in der Norishalle, Marientorgraben 8, 8500 Nürnberg Kunsthalle Nürnberg, Lorenzer Strasse 32, 8500 Nürnberg Albrecht-Dürer-Haus, Albrecht-Dürer-Strasse 39, 8500 Nürnberg Stadtmuseum Fembohaus, Burgstrasse 15, 8500 Nürnberg Städtische Graphische Sammlung, Burg 2, 8500 Nürnberg Galerie der Sammlung Berthold-Sames, Sudelfeldstrasse 31, 8303 Oberaudorf Städtische Galerie Schloss Oberhausen, Sterkraderstrasse 46, 4200 Oberhausen Klingspor-Museum, Herrnstrasse 80, 6050 Offenbach Landesmuseum Oldenburg, Schloss, 2900 Oldenburg Oldenburger Kunstverein, Elisabethstrasse la, 2900 Oldenburg Oldenburger Stadtmuseum, Städtische Kunstsammlungen, Raiffeisenstrasse 32/33, 2900 Oldenburg Oldenburgische Museumgesellschaft (Galerieverein) e.V., Schloss, 2900 Oldenburg Kulturgeschichtliches Museum Osnabrück, Heger-Tor-Wall, 4500 Osnabrück Sammlung Bergmann-Michel in der Städtischen Galerie, Am Abdinghof 11, 4790 Paderborn Kunstverein Passau, Stefanstrasse 44, 8390 Passau Oberhausmuseum Passau, 8390 Passau Kunstverein Recklinghausen, Grcsse-Perdekampstrasse 27, 4350 Recklinghausen Städtische Kunsthalle, Grosse-Ferdekampstrasse 27, 4350 Recklinghausen Kultur- und Fremdenverkehrsamt der Stadt Regensburg, Postfach 145, 8500 Regensburg Ostdeutsche Galerie Regensburg, Dr. Johann Maier-Strasse 58, 8400 Regensburg Hans-Thoma-Gesellschaft - Studio Galerie, Rathausstrasse 6, 7410 Reutlingen Spendhaus, Spendhausstrasse, 7410 Reutlingen 1 Kunstverein Rosenheim, Rathausstrasse 17, 8200 Rosenheim Städtische Galerien Rosenheim, Bas-Bram-Platz 2, 8200 Rosenheim Saarland Museum, Moderne Galerie: Bismarckstrasse 11-15, 6600 Saarbrücken Kunstverein Salzgitter, Postfach 100429, 3320 Salzgitter
83 Städtische Galerie "Die Fähre", Schulstrasse 6, 3320 Saulgau Schleswig-Holsteinisches Landesmuseum, Schloss Gottorf, 2380 Schleswig Gmüder Kunstverein, Johannisplatz 3, 7070 Schwäbisch Gmünd Städtisches Museum Schwäbisch Gmünd im Prediger, Johannisplatz 3, 7070 Schwäbisch Gmünd Städtisches Museum Siegburg, Postfach 169, 5200 Siegburg Städtische Galerie Haus am Sei, Kornmarkt 20, 5900 Siegen Galerie der Stadt Sindelfingen, Vaihingerstrasse 2, 7032 Sindelfingen Rathausfoyer, Vaihingerstrasse 3, 7032 Sindelfingen Kunstpavillon im Theodor-Heuss-Park, Theodor-Heuss-Park, 4770 Soest Wilhelm-Mornger-Haus, Thomasstrasse 1, 4770 Soest Deutsches Klingenmuseum, Wuppertalerstrasse 61, 5650 Solingen 1 Kunstverein Speyer, Mühlturmstrasse 2c, 6720 Speyer Forum für Kulturaustausch im Institut für Auslandsbeziehungen, Charlottenplatz 17, 7000 Stuttgart 1 Galerie der Stadt Stuttgart, Schlossplatz 2, 7000 Stuttgart 1 Staatsgalerie Stuttgart, Konrad Adenauer Strasse 32, 7000 Stuttgart 1 Württembergischer Kunstverein Stuttgart 1, Schlosspark 2, 7000 Stuttgart Württembergisches Landesmuseum, Schillerplatz 2, 7000 Stuttgart 1 Museum Simeonstift Trier, Simeonstift, 5500 Trier Kunsthalle Tübingen, Philosophenweg 76, 7400 Tübingen Städtische Sammlungen "Theodor-Haering-Haus", Neckarhalde 31, 7400 Tübingen Kunstverein Ulm e.V., Kramgasse 4, 7900 Ulm Ulmer Museum, Neue Strasse 92, 7900 Ulm Kunstverein Unna e.V., Kleine Brugstrasse 1, 4750 Unna Kunstverein Kaponier e.V., Kapitelplatz 3, 2848 Vechta Moderne Galerie in Schloss Hardenberg, Bernaustrasse 75, 5620 Velbert-Neviges Museum Wiesbaden, Friedrich-Ebert-Allee 2, 6200 Wiesbaden Nassauischer Kunstverein Wiesbaden e.V., Friedrich-Ebert-Allee 2, 6200 Wiesbaden Kunsthalle Wilhelmshaven, Adalbertstrasse 28, 2940 Wilhelmshaven Markisches Museum der Stadt Witten, Husemannstrasse 12, 5810 Witten Kunstverein Wolfsburg, Schloss Wolfsburg, 3180 Wolfsburg Museum der Stadt Worms, Wecklingerplatz 6, 6520 Worms Grosse Kunstschau der Böttcherstrasse in Bremen, Lindenallee, 2862 Werpswede Städtische Galerie Würzburg, Hofstrasse 3, 8700 Würzburg Kunst- und Museumsverein Wuppertal, Turmhof 8, 5600 Wuppertal 1 Von der Heydt Museum Wuppertal, Turmhof 8, 5600 Wuppertal 1
- 84 4. Galerijen en uitgeverijen Galerie an der Neupforte, Neupforte 9, 5100 Aachen Fritz-Winter-Haus, Südberg 72, 4730 Alen Galerie Schmücking, Bobtäärp, 2286 Archsum-Sylt-Oost Galerie im Keller, Lange Wende 8, 5760 Ansberg 1 Galerie nach Sechs, Maximilianstrasse 85, 8900 Augsburg Galerie Eltriede Wirnitzer, Ludwig-Wilhelm-Strasse 71a, 7570 Baden-Baden Galerie Dr. Luise Krohn, Innere Au 1, 7847 Badenweiller Galerie Gerda Bassenge, Erdener Strasse 5a, 1000 Berlin 33 Galerie René Block, Schaper Strasse 11, 1000 Berlin 15 Galerie Bossin Edition, Meineke Strasse 7, 1000 Berlin 15 Galerie Bremer, Fasanenstrasse 37, 1000 Berlin 15 Elefanten Press Galerie, Dresdenerstrasse 10, 1000 Berlin 36 Galerie Geitel, Mommsenstrasse 2, 1000 Berlin Edition Hundertmark, Blumenweg 12, 1000 Berlin 42 Kleine Keller-Galerie im Europa-Center, Fritz-Erler-Allee L63d, 1000 Berlin 30 Galerie Lietzow, Knesebeckstrasse 32, 1000 Berlin 12 Galerie November, Nommsenstrasse 2, 1000 Berlin 12 Petersen Galerie, Pestalozzistrasse 106, 1000 Berlin 12 Galerie Poll Berlin, Kurfürstendamm 185, 1000 Berlin 15 7. Produzentengalerie, Schaperstrasse 15, 1000 Berlin 15 Galerie Folker Skulima, Niebuhrstrasse 2, 1000 Berlin 12 Galerie Springer, Fasanenstrasse 13, 1000 Berlin 12 Studiogalerie Mike Steiner, Ludwigkirshstrasse 10, 1000 Berlin 15 Galerie Ben Wargin, Seigmundsruf 21, 1000 Berlin 21 Galerie Philomene Magers, Rittershausstrasse 6, 5300 Bonn Galerie Pudelko, Heinrich-von-Kleist-Strasse 11, 5300 Bonn Galerie Wünsche, Poppelsdorfer Allee 45, 5300 Bonn Galerie Art in Progress, Kasernenstrasse 18, 4000 Düsseldorf 1 Galerie des Arts, Graf-Adolf-Strasse 41, 4000 Düsseldorf 1 Galerie an der Dussel, Prinz-Georg-Strasse 149, 4000 Düsseldorf EP-Galerie, M.Edt. Podzus, Louise-Dumant-Strasse 31, 4000 Düsseldorf 1 Edition Kröner, Galerie GmbH & Co KG, Königsallee 58, 4000 Düsseldorf Galerie Ludorff, Königsallee 22, 4000 Düsseldorf Galerie Hella Nebelung, Im Ratinger Tor, 4000 Düsseldorf Produzentengalerie, Schützenstrasse 45, 4000 Düsseldorf
85 Edition und Galerie Denise René - Hans Mayer, Grabbeplatz 2, 4000 Düsseldorf Galerie Alfred Schmela, Lohhauser Dorfstrasse 51, 4000 Düsseldorf 30 Galerie Schoeller, vormals Wendtorf + Swetec, B ü k e Strasse 12, 4000 Düsseldorf Kunsthandel Wolfgang Wittrock, Sternstrasse 16, 4000 Düsseldorf 30 Galerie Knut Günther, Auf der Körnerwiese 19-21, 6000 Frankfurt/M 1 Galerie Herbert Meyer-Ellinger, Brönnerstrasse 22, 6000 Frankfurt/M Sydow Fine Art, Gutleutstrasse 49, 6000 Frankfurt 16 Junior Galerie, Im Schleeke 112-116, 3380 Goslar Galerie Gey, Lützowstrasse 50a, 5800 Haagen 1 Galerie Brockstedt, Magdalenenstrasse 11, 2000 Hamburg Galerie Elke Dröscher, Magdalenenstrasse 66, 2000 Hamburg 13 Galerie Hans Hoeppner, Rothenbaumchaussee 102, 2000 Hamburg 13 Galerie Levy, Tesdorps Strasse 18, 2000 Hamburg 13 Galerie Gabriels von Loeper, Doormannsweg 22, 2000 Hamburg 13 Galerie Wentzel, Agnesstrasse 49, 2000 Hamburg 60 Galerie Kley, Werl er Strasse 304, 4700 Hamm Artforum, Edition + Verlag, Am Grünen Hagen 93, 3000 Hannover 91 Galerie Brusberg, Uhlemeyerstrasse 21, 3000 Hannover Galerie und Edition Staeck, Ingrimmstrasse 3, 6900 Heidelberg 1 Galerie & Edition Bottinelli, Steinweg 7, 3500 Kassel Galerie von Abercron, Goethestrasse 57, 5000 Köln 51 Galerie "Boisseree am Museum", Drususgasse 7-11, 5000 Köln 1 Galerie Thomas Borgmann, Apostelstrasse 19, 5000 Köln 1 Galerie "Der Spiegel", Richartzstrasse 10, 5000 Köln 1 Galerie Heiner Friedrich, Bismarckstrasse 50, 5000 Köln 1 Galerie Gmurzynska, Obermarspforten 21, 5000 Köln 1 Kunsthaus Lempertz, Neumarkt 3, 5000 Köln 1 Orangerie, Galerie und Verlag Gerhard F. Reinz, Helenenstrasse 2, 5000 Köln 1 Galerie Reckermann, Albertusstrasse 16, 5000 Köln 1 Galerie Ricke, Friesenplatz 23, 5000 Köln 1 Galerie Wintersberger GmbH & Co KG u. Kunst-Börse, Lindenstrasse 20, 5000 Köln 1 Galerie Rudolf Zwirner, Albertusstrasse 18, 5000 Köln 1 Galerie Press, Zollernstrasse 4, 7750 Konstanz Siebdruckatelier Roland Geiger, Enzstrasse 9, 7014 Kornwestheim Galerie Peerlings, Friedrichstrasse 49, 4150 Krefeld Galerie Schröer KG, Friedrich-Ebert-Strasse 14, 4150 Krefeld
86
Galerie Lauter, Β 4, 10a, 6800 Mannheim 1 Galerie von Abercron, Maximilianstrasse 22, 8000 München 22 Galerie Art in Progress, Maximilianstrasse 25, 8000 München 22 Galerie Margret Biedermann, Maximilianstrasse 12, 8000 München 22 Galerie Gunzenhauser, Maximilianstrasse 10, 8000 München 22 Galerie Wolfgang Ketterer, Prinzregentstrasse 60, 8000 München 80 Galerie Van de Loo, Maximilianstrasse 27, 8000 München 22 Verlag Schellmann & Klüser, Maximilianstrasse 12, 8000 München 22 Galerie Thomas, Maximilianstrasse 25, 8000 München 22 Meissner Edition, Gutenbergring 62, 2000 Norderstedt Edition Camu, Im Schellenkönig 56, 7000 Stuttgart 1 Galerie "Lithopresse", Reinsburgstrasse 102, 7000 Stuttgart 1 Galerie D + C MüllerRoth, Blumenstrasse 15, 7000 Stuttgart 1
87 FRANKRIJK
ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat 1.1.1. Centrale instellingen Bij een decreet van 24 juli 1959 werd in Frankrijk voor de eerste maal een Ministerie van Cultuur ingesteld. Ministerie van Cultuur en Communicatie, dat in 1979 werd gereorganiseerd, omvat (wat de afdelingen cultuur betreft): vier directoraten cultureel erfgoed (archieven, musea, boeken, cultureel erfgoed in strikte zin); vier directoraten of diensten voor de kunst (muziek, toneel, beeldende kunsten, film); twee horizontaal gestructureerde diensten (algemene administratie, cultuurspreiding); hieraan moeten dan nog worden toegevoegd het "Centre Georges Pompidou" en het "Fonds d'intervention culturelle". De herstructurering bracht in tweeërlei opzichten vernieuwing, met respectievelijk de oprichting van, la Délégation à la Création, aux Métiers artistiques et aux Manufactures, en de instelling van een afdeling cultuurspreiding (Mission de Développement culturel). De "Délégation à la Création, aux Métiers artistiques et aux Manufactures" heeft tot taak de eigentijdse creatie op alle terreinen van de plastische expressie te bevorderen; zij draagt zorg voor de opleiding en het onderwijs in de sector beeldende kunsten; zij coördineert de activiteiten van de "manufacturen van de staat" (Sèvres, Gobelins, Beauvais en Savonnerie), zij stimuleert het beleid ten gunste van het. kunstambacht en de activiteiten ter bevordering van de estetische vormgeving in de industrie; zij voert het voogdij schap over de maatschappij tot aanmoediging van het kunstambacht. De delegatie treedt op als overkoepelend orgaan voor een aantal diensten, waaronder de "Service de la Création artistique". De "Service de la Création artistique" werd in 1962 in het leven geroepen. Zij is met name actief op het terrein van de hulpverlening ten behoeve van de creatie en het onderzoek op kunstgebied, alsmede bij de organisatie van de betrekkingen van de staat met kunstenaars. Deze dienst telt diverse bureaus, waaronder: het Bureau aankopen van en opdrachten tot kunstwerken van levende kunstenaars, dat eveneens is belast met het onderzoek van de prototypen, beurzen en uitkeringen, steunverlening bij de eerste tentoonstelling (zie 4.2); het Bureau decoratie van openbare gebouwen (Bureau des travaux de décoration des édifices publics) , dat met name is belast met het onderzoek van de projecten betreffende de versiering van schoolgebouwen en de zogeheten
88
1 %-projecten (zie 4.3.3); het Bureau sociale bijstand (Bureau de l'action sociale), dat zich bezighoudt met de professionele en sociale aspecten in verband met grafische en beeldende kunstenaars, steun verleent bij het bouwen van ateliers en tevens toezicht houdt op ten behoeve van kunstenaars ingestelde stichtingen. De "Mission de Développement culturel" is een instelling die zich bezighoudt met studie en onderzoek, coördinatie en culturele activiteiten. Zij is belast met het stimuleren en ondersteunen van het cultureel ontwikkelingsbeleid, in samenwerking met de andere directoraten van het ministerie en in overleg met de lagere overheid. Zij telt een aantal diensten, zoals het subdirectoraat "Maisons de la Culture et de l'Action culturelle", de "Service des Etudes et de la Recherche", de "Action régionale (les Chartes culturelles)" en de "Service des Affaires Internationales". Aan deze instelling is verder toegevoegd de "Office national de Diffusion Artistique". Het Centre National d'Art et de Culture Georges Pompidou is een rijksinstelling. Doel ervan is bij te dragen tot de verrijking van het cultureel erfgoed de vorming van het publiek, het in bredere kring bekend maken van hetgeen op architectonisch gebied tot stand werd gebracht en het bevorderen van de communicatie tussen de mensen. De activiteiten van het centrum vallen in vier categorieën uiteen, respectievelijk betrekking hebbend op: het "Musée national d'Art Moderne" en het "Centre de Création Industrielle" enerzijds en het "Institut de Recherche et de Coordination Acoustique Musique (IRCAM) en de "Bibliothèque Publique d'Information" (BPI) anderzijds (zie 5.2.2). Het Fonds d'Intervention Culturelle (FIC) ressorteert onder een in 1971 ingesteld interdepartementaal comité dat tot taak heeft te zorgen voor de coördinatie op cultureel gebied tussen de diverse centrale overheidsdiensten (cultuur, onderwijs, jeugdzorg, sport en vrije tijd, milieu en leefklimaat) en de lagere overheid. De doelstelling van het FIC is tweeledig: het op gang bren-, gen van interdepartementale activiteiten, die niet zouden kunnen worden ontwikkeld zonder een speciale geldelijke steun, en een gebundeld beleid mogelijk maken; het aanmoedigen van innoverende experimenten. Er wordt maar weinig geld beschikbaar gesteld voor de nationale cultuur (met name voor de beeldende kunst) maar de gelden die worden toegekend, worden bestemd voor nieuwe experimenten met betrekking tot initiatie, spreiding, culturele activiteiten, creatie, enzovoort, en zij hebben een stimulerende functie. De ontwerp-begroting voor cultuur en communicatie bedroeg in 1980 2,654 miljard FF (0,55 % van de rijksbegroting). De nieuwe maatregelen die zijn gepland in de sector beeldende kunsten betreffen de algemene uitbreiding van de 1 %-regeling (zie 4.3.3) en de oprichting, in overleg met het Centre GeorgesPompidou, van een museum voor hedendaagse beeldhouwkunst te Marne-la-Vallée. 1.1.2. Decentralisatiebeleid Niettegenstaande een sterke centraliserende traditie, werden de laatste vijftien jaar in Frankrijk gekenmerkt door een poging tot deconcentratie, om niet te zeggen van decentralisatie. Momenteel beschikken de 22 regio's over een regionaal directeur Culturele Zaken, die als vertegenwoordiger van het ministerie optreedt bij de prefect van de regio.
89 Kunstadviseurs zijn in de regionale districten belast met een aantal taken, waarvan de twee voornaamste zijn het behandelen van de dossiers voor de opdrachten tot in overheidsgebouwen aan te brengen kunstwerken krachtens de 1 %-regeling en het exploreren van de regionale activiteiten op kunstgebied (zie 4.3.3). De kunstadviseurs zijn specialisten op het gebied van de hedendaagse kunst en zijn in de meeste gevallen professioneel werkzaam (als conservator, docent, kunstcriticus, enzovoort). Van alle kunstadviseurs gezamenlijk zijn er slechts drie contractueel op full-time basis werkzaam (in de regio's Rhône-Alpes, Provence-Côte d'Azur, Elzas). De overige zijn nagenoeg op vrijwillige basis werkzaam (zij ontvangen slechts een vacatiegeld van 3 000 FF per jaar). Met het beleid, bekend onder de benaming Chartes Culturelles, werd in 1974 van start gegaan. Doel ervan is de artistieke activiteit op regionaal niveau te helpen uitbouwen (zie 4.3.2). Het betreft hier overeenkomsten die worden aangegaan tussen de staat en een gemeente, de staat en een departement of de staat en een regio. Wat men ermee wil bereiken is de regionale of plaatselijke initiatieven te stimuleren door deelneming van de staat en een verstrekken van diensten. Uit de thans opgemaakte balans blijkt dat er een duidelijk onevenwicht bestaat tussen de kunstrichtingen, ten nadele van de beeldende kunsten. 1.1.3. Regionale en plaatselijke instellingen Door de gemeenten - die hierin worden bijgestaan door de departementen en de regio's - is de laatste jaren heel wat meer aan activiteiten ontplooid, zij het dat ook hier de beeldende kunsten maar zelden op de voorgrond staan. De bijdrage van de gemeenten voor de cultuur zijn tussen 1963 en 1974 in constante franken uitgedrukt verdubbeld. Sedert die tijd is het aandeel van de begroting dat door de gemeenten wordt besteed aan cultuur gemiddeld gestegen van 3 tot 6 % (in deze percentages is niet het effect verwerkt van de sociale bijstand en evenmin van de architectuur). Grote ongelijkheden blijven evenwel nog bestaan tussen de steden, al naargelang van hun grootte, en zulks niettegenstaande de kleine en middelgrote steden de jongste jaren sneller zijn vooruitgegaan dan de andere. Verderop zullen wij nader ingaan op de aankopen en opdrachten die uitgaan van de steden (zie 4.3.2). Elders (zie 5.2) zullen wij eveneens aandacht schenken aan de instellingen voor de verspreiding van kunstwerken op plaatselijk vlak: musea, maisons de la culture (culturele centra), enzovoort. Hierbij dient nog te worden vermeld dat de kunstscholen en de nieuwe bibliotheken kunnen worden gebruikt als tentoonstellingsruimten voor kunstwerken (1). In diverse gemeenten werden nog maar onlangs· een aantal voorzieningen in het leven geroepen ten einde de burgers meer bij het gemeenschapsleven te betrekken en tegemoet te komen aan wensen op cultureel gebied (2). De technische culturele diensten (bij voor-
il) Frankrijk telt twee hogere rijksopleidingen voor de kunst (Parijs); zes rijksopleidingen (Aubusson, Bourges, Dijon, Limoges, Nancy, Nice); 71 regionale en gemeentelijke scholen van Ie, 2e of 3e klas. (2) Zie de gids "l'Action culturelle dans la commune", samengesteld door de "Service des études et recherches du ministère de la culture".
90 beeld Annecy) stellen technische middelen ter beschikking van de culturele verenigingen en groeperingen. De centra van de verenigingen (bij voorbeeld Saint-Omer) bieden mogelijkheden voor activiteiten. Niet alleen de steden houden zich met de ontwikkeling van het culturele leven bezig; de jongste jaren heeft men zich ook op het platteland op dit terrein actief getoond met de oprichting van tal van centra voor het stimuleren van de plattelandsontwikkeling op artistiek en cultureel gebied. Voor nadere inlichtingen kan men zich wenden tot de "Fédération Nationale des Centres Culturels Communaux" en tot de "Fédération Nationale des Foyers Ruraux". 1.1.4. Culturele activiteiten in het buitenland De culturele activiteiten van Frankrijk in het buitenland behoren tot het ressort van directoraat Culturele, Wetenschappelijke en Technische betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de "Service des Echanges Artistiques", (die deel uitmaakt van de "Direction des Relations Culturelles") wordt jaarlijks, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Cultuur, het programma vastgesteld van de Franse kunstmanifestaties in het buitenland; de uitvoering ervan wordt toevertrouwd aan de "Association Française d'Action Artistique". Het bestuur van laatstgenoemde vereniging telt momenteel, naast vertegenwoordigers van de ministeries, een aantal personen op cultureel gebied, alsmede, hoewel dit de duidelijkheid niet altijd ten goede komt, vertegenwoordigers van een aantal groeperingen die in aanmerking komen voor overheidssteun. Met de begrotingspost uitwisselingen op kunstgebied is momenteel niet meer gemoeid dan 1,05 % van de begroting van de "Direction des Relations culturelles, scientifiques et techniques". De verspreiding van kunstwerken in het buitenland blijkt onvoldoende door de overheid te worden gesteund; vandaar de oprichting, op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, van een werkgroep die zich verder over het probleem zal moeten buigen (1).
1.2. Particulier mecenaat 1.2.1. Belasting Stichtingen genieten volledige vrijstelling van overgangsrechten ("droits de mutation") op door hen verkregen giften of legaten; ook komen zij in aanmerking voor een verlaging van deze rechten bij het verwerven van gebouwen die
(1) Jacques Rigaud, "Rapport au Ministre des Affaires Etrangères sur les relations culturelles extérieures", La Documentation française, september 1979.
- 91 noodzakelijk zijn voor hun functioneren (althans voor die gebouwen waarin activiteiten plaatsvinden op het gebied van de sociale bijstand, het sociaal welzijn of de sociale hygiëne). Wat betreft de giften en legaten, mogen particulieren jaarlijks de bedragen die zij aan stichdingen schenken op hun belastbaar inkomen in mindering brengen, tot een maximum van 1 %. Voor bedrijven geldt als mogelijke aftrek 1 %o van het omzetcijfer en 3 % 0 wanneer de giften uitsluitend worden gedaan aan stichtingen die zich aan wetenschappelijk onderzoek wijden. Op grond van de wet van 31 december 1968 kunnen de verkrijgers van een erfenis de successierechten voldoen door kunstwerken aan de Staat over te dragen. Deze uitzonderingsprocedure voor het regelen van de rechten is afhankelijk van een goedkeuring die moet worden verleend door de "Commission interministérielle d'agrément pour la conservation du patrimoine". Een van de meest in het oog springende gevolgen van deze wet is de opname in het nationaal cultureel erfgoed van werken uit de nalatenschap van Picasso (1). 1.2.2. Stichtingen van openbaar nut Uit een recent werk blijkt dat de Franse regeling inzake de stichtingen met haar hulpmiddelen en waarborgen een van de meest vergaande regelingen is die er bestaan. Voor zover de stichtingen, op een enkele uitzondering na in Frankrijk nog niet tot grote bloei zijn gekomen, is dit overwegen een gevolg van ontoereikende informatie en hangt net vooral samen met het sociaal-psychologisch klimaat, dat overigens volop in ontwikkeling is (2). De lijst van de stichtingen die zich bewegen op het terrein van de beeldende kunsten vindt men in bijlage. We dienen verderop terug te komen op de rol die door vele van hen gespeeld wordt bij het verspreiden van kunstwerken (zie 5.2.5). Onze aandacht gaat hier speciaal met name uit naar de "Fondation Nationale des Arts graphiques et Plastiques". Deze stichting, die werd opgericht in 1976, beheerde aanvankelijk het legaat Smith-Champion (met het "Maison Nationale des Artistes") en het legaat Salomon de Rothschild (met het grote huis in de rue Berryer). Het "Maison Nationale des Artistes" te Nogent-sur-Marne is een tehuis voor bejaarde beeldende en grafische kunstenaars (40 kamers) en gemeenschappelijke zalen, ateliers en een tentoonstellingsruimte). Het gebouw "Salomon de Rothschild" biedt momenteel onderdak aan het "Maison des Artistes' (vereniging ingevolge de wet van 1901, uitsluitend belast met het in praktijk brengen van de nieuwe sociale zekerheidsregeling voor kunstenaars (zie 3.1.1)), de "Association Fra Angelico", die is belast met de medisch-sociale bijstand aan kunstenaars, de "Association Internationale et Nationale des Critiques dlArt" (AICA), de "Association pour la Diffusion des Arts graphi-
(1) In 1981 zal in Hôtel Salé, dat is gelegen in de wijk Marais, het nationaal Picasso-museum worden geopend waarin de bovenbedoelde werken, benevens de persoonlijke collectie van Picasso die door zijn erfgenamen aan de staat werd geschonken, zullen worden tentoongesteld. (2) Michel Pomey, "Traité des fondations d'utilité publique", Parijs, Presses universitaires de France, 1980, 592 blz.
- 92 quês et Plastiques" (ADAGP), de "Service de la Biennale de Paris" en ten slotte de "Fondation Nationale des Arts graphiques et Plastiques". De "Fondation des Arts graphiques et Plastiques" heeft tot taak de goederen die aan haar werden overgedragen te beheren ten voordele van de grafische en beeldende kunstenaars, alle acties ten gunste van de kunstenaars aan te moedigen en het onderzoek en de creatie op het gebied van de grafische en beeldende kunsten te steunen en aan te moedigen (zie eveneens 5.1.2). 1.2.3. Particulier mecenaat Het aantal giften en legaten aan musea of aan stichtingen is uiterst talrijk. De "Association des Centres d'Arts Privés" bestaat uit eigenaars of gebruikers van gebouwen, die besloten hebben deze te bestemmen voor het verspreiden van hedendaagse kunst. Wat zij willen is de meest originele en vernieuwende vormen van expressie toegankelijk maken voor een plattelandspubliek (zie 5.2.5 en de lijst in bijlage). 1.2.4. Bedrijfsmecenaat Tot de jaren zeventig kwam deze vorm van mecenaat in Frankrijk praktisch niet voor. In 1965 wees een door het directoraat-generaal Belastingen gehouden steekproef onder 300 grotere ondernemingen uit dat zij gemiddeld niet meer dan een tiende van de hen toegestane fiscale voordelen benutten. Thans kan hierin een ommekeer worden waargenomen (1). De "Caisse d'aide à l'équipement des collectivités locales" (een filiaal van de "Caisse des dépôts et consignations") heeft twee jaar geleden een programma gelanceerd voor steunverlening aan de uitrusting van musea op het platteland; net daarmee gemoeide bedrag werd uitgetrokken op het reclamebudget. Zij is ook van plan steun te verlenen aan de creatie van kunstwerken en aan het kunstambacht. Begroting: 2 000 000 FF per jaar. De "Régie nationale des Usines Renault" heeft zich aanvankelijk (1967-1968) wat haar landelijke activiteiten betreft gericht op het stimuleren van de kunstschepping. Thans voert zij primair een samenhangend beleid tot deelneming aan het onderzoek op het gebied van kunst in het bedrijf, de integratie van de kunst in het leefmilieu (in 1979 werd in diverse Europese landen een tentoonstelling georganiseerd, gewijd aan werken van Soto); ook streeft de "Régie" naar het integreren in haar bedrijfsruimten van werken van Soto, Arman, Dewasne, Dubuffet (2), Vasarely, Julio le Parc, Hantai', Tornaselo en Takis) . Van de bedrijven die een afzonderlijke instelling of althans een specifiek georiënteerde afdeling hebben ingesteld vallen te noemen de "Espace Cardin"
(1) Bijeenkomsten van het bedrijfsmecenaat werden in 1980 gehouden in het kantoor van de SACEM (Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique). (2) Jean Dubuffet is in een preces gewikkeld met de Régie Renault.
93 te Parijs, de "Fondation Paul Ricard" te Marseille en de "Fondation Aquitaine" , die sedert drie jaar bijna twintig bedrijven omvat. De banken zijn bij het kunstleven op velerlei wijzen betrokken (1). Zo werden door het "Crédit du Nord" in de lokalen van zijn zetel te Lille en in zijn filialen in de provincie tal van tentoonstellingen georganiseerd en soms ook tentoonstellingen waarop werken van eigentijdse kunstenaars te koop worden aangeboden (2). De "Société Générale" steunt de initiatieven van de lokale agentschappen, maar deze zijn niet alle gericht op de beeldende kunsten (per jaar worden zo een honderd uiteenlopende tentoonstellingen georganiseerd, en worden op het grote publiek gerichte brochures uitgegeven, recitals georganiseerd en sporttrofeeën beschikbaar gesteld). De "Banque Morin-Pons" neemt deel deel aan het project van het "Musée d'Art Moderne" te Lyon, aan het festival Berlioz of willigt verzoeken van plaatselijke culturele instellingen in om financiering van bepaalde projecten. IBM-France (vaak in coproduktie met IMB-corporation en andere multinationale ondernemingen), Kodak, de luchtvaartmaatschappijen (inzonderheid Air France), Eaux Perrier, Saint-Gobain, de maatschappij tot exploitatie van het "Forum des Halles" (CERETE), sommige farmaceutische laboratoria (de lijst is niet volledig) treden op mecenas ten behoeve stellen er prijs op een mecenas functie ten behoeve van de kunsten te vervullen.
1.3. De markt van de eigentijdse kunst 1.3.1. Belastingvrijstellingen_op_de_verkopen_van_eigentijdse De rechtstreeks door kunstenaars tot stand gebrachte- verkopen van originele kunstwerken (3) zijn vrijgesteld van BTW.
(1) Het beleggen in schilderijen is iets dat de banken niet onverschillig laat. (2) Vastgesteld kan worden (zie hierboven de studie over België) dat de vertegenwoordigers van de kunstgalerijen zich ertegen verzetten dat banken tentoonstellingen organiseren waarop kunstwerken te koop worden aangeboden. (3) Als oorspronkelijke kunstwerken worden ingevolge decreet No. 67.454 van 10 juni 1967, de volgende kunstprodukties beschouwd: - geheel eigenhandig door de kunstenaar vervaardigde schilderijen, tekeningen, aquarellen, gouaches, pastellen en monotypen; - gravures, prenten en lithografieën waarvan er een beperkt aantal rechtstreeks zijn afgedrukt van platen die volledig eigenhandig door de kunstenaar zijn vervaardigd, ongeacht het materiaal dat werd gebruikt; - met uitsluiting van bijouterieën, artikelen van edelsmeedkunst en juwelen, met allerhande soorten materiaal op het gebied van de beeldhouwkunst en met behulp van assemblages vervaardigde kunstwerken, mits deze kunstwerken en assemblages volledig eigenhandig door de kunstenaar worden uitgevoerd; afgietsels van sculpturen tot een maximaalaantal van (vervolg van de voetnoot van vorige bladzijde)
94 Over de verkopen die tot stand worden gebracht door handelaren in "oorspronkelijke kunstwerken" moet BTW worden betaald, maar zulks onder gunstige voorwaarden: de BTW (17,6 %) wordt, naar vrije keuze van de galerijhouders, berekend over het verschil tussen de verkoop- en aankoopprijs, dan wel over 30 % van de verkoopprijs, exclusief belastingen. Voor de openbare verkopen geldt in plaats van de BTW een belasting van 7 %. Voor rekening van de koper komt een bedrag dat vareëert tussen 10 en 16 % van de op de openbare verkoop tot stand gekomen prijs, naar gelang van de drie volgende prijscategorieën: 16 % tot 6 000 FF, 11,5 % voor prijzen tussen 6 00( en 20 000 FF en, 10 % voor prijzen boven 20 000 FF (1). 1.3.2. Omzetcijfers In 1978 werd met de handel en openbare verkoop van kunstwerken op de Franse markt een bedrag van 1 000 250 000 FF omgezet. De totale omzet van de handel in kunstwerken kan n.l. op een bedrag van 900 000 000 FF worden geraamd, terwijl daarnaast de omzet van kunstwerken op openbare verkopers naar schatting 350 000 000 FF bedraagt. Overigens is hiermee het beeld van hetgeen op de kunstmarkt wordt verhandeld nog niet volledig; daartoe zouden ook de rechtstreekse verkopen van de kunstenaars, alsmede de bedragen die zijn gemoeid met de diverse activiteiten die bijdragen tot de totstandkoming van de kunstwerken moet worden gerekend. Aan de bestaande statistieken kunnen echter in het huidige stadium geen gegevens worden ontleend die voldoende nauwkeurig. Het aandeel van de eigentijdse kunst in de ruime zin van het woord, van 1920 tot het huidige ogenblik, in de verkopen door de handel bedraagt 55 à 60 %. Het aandeel van de werken van nog levende kunstenaars schommelt rond 30 à 35 %. Van 1968 tot 1978 kan een aanzienlijke daling worden vastgesteld van het aan-
(vervolg van voetnoot 3, zie volgende bladzijde) acht exemplaren, waarbij het aantal door de kunstenaar of diens rechtverkrijgenden dienst te worden gecontroleerd zijn om te worden vermeld; - wandtapijten die volledig met de hand zijn geweven op een getouw met staande of liggende ketting, of met behulp van de naald zijn uitgevoerd aan de hand van ontwerpen of kartons van kunstenaars, en waarvan het maximumaantal niet meer mag bedragen dan acht exemplaren, waarbij het aantal door de kunstenaar of diens rechtverkrijgenden dient te worden gecontroleerd ; - unica van keramiek, die volledig eigenhandig door de kunstenaars zijn vervaardigd en door hem gesigneerd. Vermeldenswaard is nog dat bij ministerieel besluit van 3 januari 1968 werd bepaald dat slechts over 30 % van de materiaal- en loonkosten voor de vervaardiging van oorspronkelijke kunstwerken (wandtapijten en afgietsels van sculpturen tot een maximumaantal van acht) BTW is verschuldigd. (1) De verdeling van de 16 % is als volgt: 4,20 % voor de registratierechten; 1,6 % voor de departementale toeslag; 1,2 % voor de gemeentelijke toeslag; 6 % voor de honorering van de veilinghouders en 3 % ter vergoeding van de kosten. De 7 % (4,20+1,6+1,2) komen in de plaats van de BTW (zie 1.3.2).
- 95 deel van de kunstwerken die door de galerijhouders aan het buitenland worden verkocht. De vertegenwoordigers van de particuliere handel en van de "Compagnie des Commissaires-priseurs" schrijven dit toe aan de steeds zwaarder wordende lasten en het toenemend aantal beperkingen dat het handelsverkeer wordt opgelegd. Er zijn thans maatregelen in de maak met het oog op de hervorming van de "Compagnie des Commissaires-priseurs" en van de openbare verkopen (1) . 1.3.3. De kenmerken van de markt De kunstmarkt is voornamelijk geconcentreerd te Parijs. Men telt er ongeveer 500 galerijen (zie 5.1.6). Het "Comité Professionnel des Galeries d'Art", dat bij zijn recrutering selectief te werk gaat, telde er in 1979 136 in Parijs en de provincie, waarvan 15 in de provincie (en nagenoeg de helft daarvan vindt men in het zuidoostelijk gedeelte van Frankrijk). Alhoewel de kunsthandel voornamelijk is geconcentreerd in Parijs, omdat daar de markt is voor de internationale avant-garde en schilderwerken van grote internationale bekendheid, betekent zulks niet dat er in de regio's en in de plattelandsgemeenten geen markt voor kunst is. Ook al kent men er geen gespecialiseerde galerijen, dan kan toch worden vastgesteld dat er een handel in kunstwerken plaatsvindt en dat de plaatselijke schilders hun werken verkopen in hun ateliers, op tentoonstellingen die op gemeentelijk niveau v/orden georganiseerd, in bibliotheken, antiekhandels, lokalen van diverse verenigingen, restaurants, op straat, enzovoort. Sedert 1975 werden pogingen in het werk gesteld om de gevolgen van de op de markt waarneembare crisis op te vangen. Zo werden er wijzigingen doorgevoerd in de structuur van de markt: invoering van grote internationale beurzen (de FIAC, foire internationale d'art contemporain de Paris, werd opgericht in 1975; multinationale galerijen; concentratie van de markt (tal van galerijen die eerder een modeverschijnsel waren, hebben slechts een kortstondig bestaan geleid; daartegenover kan worden vastgesteld dat van het totale omzetcijfer dat in 1972 en in 1977 met de verkoop aan het buitenland van originele kunstwerken werd gerealiseerd 10 van de circa 400 galerijen respectievelijk 15 en 20 % voor hun rekening namen). De overheid heeft de markt gesteund, niet zozeer via haar aankopen als wel door de rechtsontwikkeling (zoals wordt geïllustreerd door het reeds geciteerde artikel 1 van het decreet van 10 juli 1967 betreffende oorspronkelijke kunstwerken) en door fiscale voorschriften met betrekking tot de BTW (zie 1.3.1) .
(1) Bij de plannen tot hervorming wordt voor een deel uitgegaan van het Engelse systeem van "auctioneers". Dit systeem opent de mogelijkheid tot het oprichten van gewone commanditaire vennootschappen of naamloze vennootschappen, op voorwaarde dat de stille vennoten en de beheerders zelf veilinghouders zijn. Het volgrecht zou enigszins worden gewijzigd, met dien verstande dat er een degressieve verlaging zou worden ingevoerd (zie 3.2.2) .
- 96 2. KUNSTENAARSVERENIGINGEN 2.1. "Salons" De "Salons" vormen een typisch Frans fenomeen. Ook is het een veelzijdig verschijnsel. Zo is er nauwelijks een vergelijking mogelijk tussen de Salons waar onverschillig wie kan tentoonstellen, ten minste zolang er ruimte is, en de meer exclusieve Salons waar de kunstenaars door een jury worden geselecteerd op grond van specifieke artistieke gerichtheden. De "Salon des Indépendants", die tot de eerste categorie behoort, biedt jaarlijks ruimte aan zo'n 2 000 à 2 500 kunstenaars; nagenoeg hetzelfde aantal valt te vermelden voor de "Salon des artistes français". Een duizendtal kunstenaars neemt deel aan de "Salon d'Automne". De "Salor.s de Mai, Comparaisons" en "Réalités Nouvelles" nemen elk zo'n 500 à 600 kunstenaars op; de "Salon de la jeune Sculpture" stelt er circa 250 tentoon. Tijdens de jaren zeventig lijken de avant-garde kunstenaars zich duidelijk minder tot de Salons aangetrokken te voelen en de voorkeur te geven aan andere plaatsen voor de verspreiding van kunstwerken (zie 5.1.2). Toch, en we komen daar nog nader op terug (zie 5.1.1), spelen de Salons een niet te onderschatten rol van stimulator in de randgemeenten van Parijs en in de provinciesteden. Daarenboven bieden de Salons die zonder jury te werk gaan overal voor een onbekend schilder een unieke kans om zijn werk te laten zien. De Salons genieten als kunstenaarsverenigingen in de meeste gevallen en vooral te Parijs geen enkele subsidie; alle kosten worden gedekt uit de bijdragen van de kunstenaars. De Parij se Salons ondervinden verder heel wat moeilijkheden om de nodige ruimte te vinden. 2.2. Beroepsverenigingen en vakbonden Afgezien van de Salons werden er diverse beroepsorganisaties opgericht en kwamen er meer politiek geëngageerde groeperingen tot stand rond een aantal actiepunten. Tot de eerste categorie behoren: - le syndicat national des sculpteurs statuaires professionnels créateurs, - le syndicat national des artistes professionnels, - le syndicat autonome des artistes peintres professionnels, - le syndicat national des plasticiens en art mural, - la fédération des arts graphiques, - le syndicat national des peintres illustrateurs. Tot de groeperingen van de tweede categorie, waaronder uiteenlopende organisaties vallen, behoren onder meer de "Union des arts plastiques (UAP)", die werd opgericht bij de bevrijding, en het "Front des artistes plasticiens (FAP)", een uitvloeisel van de gebeurtenissen van 1968, die zich in het bijzonder toelegt op het verdedigen van de sociale rechten van de kunstenaars. Via vertegenwoordigers van sommige vakbonden en Salons beschikt de overheid over gesprekspartners die als verbindingscomité optreden, het zogeheten Comi-
97 té des douze. Dit comité, dat werd opgericht in 1968 ter bevordering van de voorlichting en de raadpleging van de betrokken kunstenaars, vertegenwoordigt 29 Salons, 5 uiteenlopende beroepsverenigingen en 10 vakbonden. Eén van de moeilijkste problemen waarmee de kunstenaars worden geconfronteerd vormt ongetwijfeld dat van hun vertegenwoordiging bij het overleg met de overheid. Het lijkt wel of de overheid zelf op zoek is naar representatieve gesprekpartners. In 1977 werd een nieuwe vakbond in het leven geroepen, het "Syndicat National des Artistes Plasticiens (SNAP)", dat is aangesloten bij de CGT. 2.3. Groeperingen van kunstenaars Deze groeperingen zijn naar het lijkt minder talrijk, meer informeel en kortstondiger van duur dan in andere landen (zoals in Groot-Brittannië). Toch neemt hun aantal toe; dit geldt zowel voor verkoopcoöperatieven, als voor ontmoetings- of werkgroepen. Door hun aanwezigheid dragen zij ertoe bij dat er op het platteland een weliswaar nagenoeg ondergronds kunstleven bestaat, dat echter actiever is dan men gezien vanuit Parijs zou denken.
3. JURIDISCHE ASPECTEN
3.1. Sociale rechten 3.1.1. Sociale zekerheid Het nieuwe stelsel van sociale zekerheid ten behoeve van beeldende kunstenaars kwam tot stand bij de wet van 31 december 1975 betreffende de sociale zekerheid van kunstenaars, makers van werken van letterkunde, toneel, muziek en beeldende kunst alsmede van choreografische, audiovisuele, cinematografische en grafische v/erken. Om zich te kunnen aansluiten bij het stelsel, dient men niet langer te kunnen aantonen dat het inkomen waarover men beschikt voor ten minste 50 % afkomstig is uit artistieke activiteiten. De kunstenaar dient alleen aan te tonen dat zijn artistieke activiteit hem tijdens de voorafgaande drie jaar inkomsten heeft opgeleverd (van welke aard dan ook) die ten minste gelijk zijn aan 1 200 maal de waarde per uur van het SMIG (interprofessioneel gewaarborgd minimumloon). Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, stelt een tripartiet samengestelde commissie (kunstenaars - 6 van de 11 leden -, administrateurs, verspreiders van kunstwerken) voor de betrokkene al dan niet in het stelsel op te nemen, na kennisneming van het dossier van artistieke activiteiten van de gegadigde. Bij de procedure tot aansluiting vindt geen enkele discriminatie op grond van leeftijd, geslacht, nationaliteit of esthetische opvatting plaats. Vermeldenswaard is voorts dat de wet de toegang mogelijk maakt tot het stel-
98 sel van sociale zekerheid voor kunstenaars die een nevenberoep uitoefenen: alle inkomsten, met inbegrip van de lonen, worden in aanmerking genomen en samengesteld. De kunstenaars betalen een bijdrage die ongeveer gelijk is van die, welke door de loontrekkenden wordt betaald en die zowat 7,5 % uitmaakt van zijn jaarlijkse inkomsten of, in voorkomend geval, van een forfaitair vastgesteld inkomen. Een kunstenaar wiens inkomen nihil is, maar die toch als beroepsbeoefenaar is erkend, betaalt een minimumbijdrage over een bedrag dat ten minst 800 maal het gemiddeld SMIG uurloon bedraagt: deze grondslag ligt beneden die welke geldt voor de werknemer met het laagste loon. Deze bijdrage verleent de kunstenaar recht op de volgende uitkeringen: - verstrekkingen ingevolge die ziekte-, moederschaps- en overlijdensverzekering; - uitkeringen ingevolge die invaliditeitsverzekering voor tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid; - een uitkering ingevolge de ouderdomsverzekering onder de voorwaarden die zijn vastgesteld met betrekking tot het algemeen stelsel voor loontrekkenden; - kinderbijslagen onder dezelfde voorwaarden als voor de loontrekkenden. Als beheersorganisme van de sociale zekerheid treedt op het "Maison des Artistes" te Parijs (zie 1.2.2). Om in aanmerking te kunnen komen voor een atelier, bepaalde opdrachten, en met name de zogeheten 1 %-opdrachten, dient de kunstenaar te zijn opgenomen in het stelsel van de sociale zekerheid. 3.1.2 Wettelijke regeling in verband met arbeidsongevallen De wetgeving op de arbeidsongevallen kon, bij de huidige stand van de regeling, niet worden uitgebreid tot de kunstenaars. Een arbeidsongevallenverzekering dient dan ook door hen individueel worden aangegaan. Er wordt gezocht naar andere oplossingen. 3.2. Persoonlijkheidsrechten en vermogensrechten De wet van 11 maart 1957 heeft het dualistisch aspect dat met het auteursrecht is verbonden geïncorporeerd. In alinea 2 van artikel 1 heet het dat "dit recht zowel intellectuele en morele, als vermogensrechtelijke bevoegdheden inhoudt". 3.2.1. Persoonlijkheidsrechten De maker kan er aanspraak op maken dat zijn naam, hoedanigheid en werk worden gerespecteerd. Dit recht is persoonsgebonden. Het is eenwigdurend, onvervreemdbaar en verjaart niet.
99 Alleen de maker heeft het recht tot het verspreiden van zijn werk. Door de uitoefening van dit recht ontstaat het vermogensrecht. Artikel 29 van de wet behelst het belangrijke beginsel dat voor de maker de onlichamelijke eigendom onafhankelijk is van de eigendom van de lichamelijke zaak. De maker heeft het recht een verandering in de compositie aan te brengen of een werk terug te nemen.
3.2.2. Vermogensrechten
Volgrecht Het volgrecht, dat een percentage bedraagt van de verkoopprijs en dat wordt geheven bij veilingen en ten laste komt van de verkoper, werd ingevoerd in 1920. Een nieuwe wet op de intellectuele eigendom kwam tot stand op 11 maart 1957; daarbij werd het volgrecht uitgebreid tot de verkopen die via de handel tot stand komen. Aangezien echter nooit een uitvoeringsregeling werd vastgesteld, heeft er ook geen heffing plaatsgevonden van het volgrecht in galerijen. Artikel 42, wet 57 298 van 11 maart 1957 luidt: "De makers van werken van grafische en beeldende kunst hebben, ook al wordt het oorspronkelijke werk overgedragen, een onvervreemdbaar recht om te delen in de opbrengst van elke verkoop van dit werk op een veiling of via een handelaar. Na het overlijden van de maker blijft het volgrecht bestaan ten voordele van diens erfgenamen en, voor het vruchtgebruik als bedoeld in artikel 24, van zijn echtgenote, met uitsluiting van alle legatarissen en rechtverkrijgenden, tijdens het lopende kalenderjaar en de vijftig volgende jaren. Het recht is uniform vastgesteld op 3 %, welk percentage wordt toegepast op verkopen van of minimaal 100 FF. Dit recht wordt geheven op de verkoopprijs van elk kunstwerk en op de prijs als geheel, zonder enige aftrek aan de voet. Bij een uitvoeringsregeling zullen de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de makers van de werken bij de in de eerste alinea bedoelde verkopen de hen krachtens dit artikel toegekende rechten zullen doen gelden". Reprodukti erechten De maker geniet gedurende zijn gehele leven, en zijn erfgenamen gedurende de wettelijke beschermingsperiode "post mortem" (50 jaar), het exclusieve recht om zijn werk ten nutte te maken, op welke wijze dan ook, en er geldelijk gewin uit te halen. Het monopolie inzake de exploitatie houdt tevens het recht in tot reproduktie die bestaat in "de natuurlijke weergave van het werk met behulp van alle procédés die het mogelijk maken het werk op indirecte wijze aan het publiek bekend te maken" (artikel 28, wet van 11 maart 1957 op de letterkundige en artistieke eigendom) .
100 3.2.3. Inningsbureaus Er bestaan in Frankrijk twee verenigingen ter verdediging van de artistieke eigendom en voor de inning van de reproduktie- en volgrechten, namelijk de "Société de la Propriété Artistique et des Dessins et Modèles" (SPADEM), die werd opgericht in 1954, en de "l'Association pour la diffusion des arts graphique et plastique" (ADAGP), die dateert van 1953. De SPADEM telt onder haar leden uitsluitend scheppende kunstenaars (in 1975 2 585 kunstenaars, 1 304 fotografen en 6 000 kunstenaars in de sector toegepaste kunsten), terwijl van de ADAGP ook schilderijenhandelaars, veilinghouders en uitgevers deel uitmaken, met dien verstande dat elk van deze beroepsgroeperingen is vertegenwoordigd in het bestuur, waarin de kunstenaars evenwel een meerderheidspositie blijven behouden (1 800 aangeslotenen in 1975). De tarieven van de reproduktierechten zijn gebaseerd op gebruiken die zijn vastgelegd in standaard-overeenkomsten tussen de inningsbureaus en de uitgevers of de betrokken beroepsgroepen. Bij de vaststelling van het tarief wordt een aantal criteria in acht genomen, zoals: omvang van de oplage, formaat, kleur, plaats in de publikatieen, soort publikatie. De bureaus houden een bedrag in op de aan de kunstenaars te betalen rechten. De hoogte van de inhouding varieert naargelang van de omvang van het project.
3.3. Belastingen 3.3.1. Y££[2£n_van_b el a st i nghe f f i ng De beeldende kunstenaars worden fiscaal beschouwd als beoefenaren van een vrij beroep. In een administratieve instructie van 31 januari 1928 is bepaald dat "hun winsten het karakter dragen van winsten niet-commerciële beroepen". Zij vallen onder de belasting op het inkomen van natuurlijke personen, op dezelfde wijze als artsen, advokaten en architecten, n.l. voor het vershil tussen hun niet-commerciële winsten en hun beroepsonkosten. De niet-commerciële winsten worden op twee manieren vastgesteld, naar de keuze van de belastingplichtige. De kunstenaars die kiezen voor de regeling van de gecontroleerde aangifte dienen een dagelijkse boekhouding te voeren met gedetailleerde vermelding van hun beroepsontvangsten (met opgave van de cliënten) en -uitgaven (voor de beroepsuitoefening gebruikt materiaal, huur van het atelier). De tweede variant is die van de raming door de belastingdienst : uitgaande van een aantal gegevens (bedrag van de huur, gegevens in verband met de levenswijze, personen ten laste) die door de belastingplichtige worden medegedeeld, wordt de belastbare winst geraamd door een ambtenaar van het Ministerie van Financiën. 3.3.2. Evaluatie van de beroepsonkosten De kunstenaars mogen wegens beroepsonkosten (aankopen van materiaal, huur van het atelier, enzovoort) 25 % van hun belastbaar inkomen aftrekken.
101 3.3.3. Middeling_van_uitkomsten De belastingen kunnen worden berekend over het gemiddelde van de inkomsten van de laatste drie jaar (middeling van de beroepsinkomsten en -uitgaven over drie jaar). 3.3.4. Belastingvrijstellingen De academische prijzen en de reis- en aanmoedigingsbeurzen zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting. De kunstenaar wiens produkt beantwoordt aan de wettelijke definitie van een oorspronkelijk werk geniet: - vrijstelling van de grondbelasting op de gebouwde eigendommen (dit geldt voor het atelier van de kunstenaar voor zover het uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt). - Vrijstelling van woonbelasting (dit geldt voor het atelier van de kunstenaar voor zover het uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt). Indien de kunstenaar "alleen het produkt van zijn kunst verkoopt en de externe bijstand tot het strikt noodzakelijke was beperkt en te rijmen valt met de definitie van een oorspronkelijke werk" geniet hij : - vrijstelling van de beroepsbelasting (patente), - vrijstelling van de BTW op de verkoop van zijn kunstprodukten. Fiscaal gezien van het meeste belang voor de beeldende kunstenaars is de maatregel dat de verkopen van rechtstreeks door de kunstenaar vervaardigde kunstwerken vrijgesteld zijn van de BTW. De belastingwetgeving gaat er, namelijk van uit dat de inkomens die voortvloeien uit kunstscheppingen niet mogen worden beschouwd als handelswinsten.
4. ECONOMISCHE ASPECTEN
4.1 . Beurzen en prijzen 4.1.1. Toelagen en aanmoedigingsbeurzen Jaarlijks worden door het rijk (Service de la création artistique) kleine, incidentele, toelagen to.egebend aan kunstenaars die zich in moeilijke omstandigheden bevinden. Reis- en aanmoeidigingsbeurzen worden toegekend aan jonge kunstenaars, schilders, beeldhouwers, grafici en, decorateurs van Franse nationaliteit, die ten minste 35 jaar oud zijn en die v/erken hebben ingediend voor de wedstrijd die wordt georganiseerd met het oog op de toekenning van de aanmoeidigingsbeurzen
- 102 door het rijk. De jury van de wedstrijd, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de overheid, leerkrachten van de "Ecole des Beaux-Arts" en de conservator van het "Musée des Arts décoratifs", wordt jaarlijks bij ministerieel besluit benoemd. De begunstigden zijn jongeren die hun opleiding aan de "Ecole des Beaux-Arts" net hebben voltooid. In 1975 werden zeven van dergelijke beurzen toegekend, waarmee een totaal bedrag was gemoeid van 15 000 FF. 4.1.2. Studiebeurzen Deze worden, na besluit van het Raadgevend Comité (zie 4.3.1), toegekend aan jonge beeldende kunstenaars om hen in de gelegenheid te stellen "de opzet van een kunstwerk te bestuderen of het werk zelf uit te voeren". Met deze beurzen wil men de mogelijkheid geven onderzoeken van estetische aard uit te voeren, alsmede een kunstwerk tot stand te brengen, waarvoor een eerste financiering noodzakelijk is ingevolge de gebruikte technieken (bij voorbeeld audio-visuele technieken) of materialen. De kunstenaar die de studie ontvangt verbindt zich verslag uit te brengen van de voortgang van zijn onderzoek en na verloop van één jaar het resultaat van zijn werk - in de vorm van nota's, maquettes, tekeningen, verhandelingen voor te leggen; hij moet daarbij gedetailleerd aangeven hoe de toegekende bedragen zijn besteed. Van dit soort beurzen werden er in 1975 niet meer dan vier toegekend; er was een bedrag mee gemoeid van in totaal 22 000 FF. 4.1.3. De ex-Prix de Rome De Prix de Rome, die de bekroning vormde van de traditionele kunstopleiding, werd opgeheven/en vervangen door een regeling die verwant is met die van de studiebeurzen. De "Académie de France" te Rome geeft voortaan onderdak aan intern verblijvende bursalen, die door het Ministerie van Cultuur worden aangewezen; voornoemd ministerie beslist op grond van het advies van een commissie van specialisten, die door het ministerie voor de duur van twee jaar worden benoemd en wier mandaat niet kan worden verlengd. Deze commissie buigt zich over de vroegere werken van de gegadigden en rangschikt deze in een volgorde van voorkeur met het oog op de te vergeven beurzen. Zo werden er twaalf personen naar Rome uitgezonden om daar gedurende twee jaar te verblijven. Behalve voor de traditionele kunstrichtingen, schilderkunst, beeldhouwkunst, grafische kunst, architektuur en muziek, staat de stichting open voor nieuwe richtingen, zoals letterkunde, film, restauratie en kunstgeschiedenis. De kunstenaar is bij het verrichten van zijn werkzaamheden alleen gebonden aan het programma dat hij heeft gekozen en dat hij bij de indiening van zijn sollicitatie heeft uiteengezet. Dit werk moet als regel met een tentoonstelling worden afgesloten. Elke in de Villa Médicis verblijvende kunstenaar beschikt over een eigen woon- en werkruimte. Aan deze intern verblijvende kunstenaars wordt een bedrag uitbetaald van circa 700 000 lire per maand; waaruit zij tevens hun huur, voeding en bewassing moeten betalen.
- 103 4.1.4. Beurs voor "Prospect Studio One" te New York Deze beurs werd uitgesteld in 1978 om een Franse beeldende kunstenaar in de gelegenheid te stellen gedurende één jaar te New York te werken. De selectie geschiedt aan de hand van een dossier en zulks in twee fasen: de eerste selectie gebeurt door de Franse commissie en de uiteindelijke keuze wordt gedaan door een Amerikaanse jury. 4.1.5. De grote nationale prijzen De grote nationale prijzen (Grands Prix nationaux) (waarmee per prijs een bedrag is gemoeid van 20 000 FF) zijn sedert 1980 drie in getal, respectievelijk betrekking hebbend op grafische kunsten, schilderkunst en beeldhouwkunst. Ze worden toegekend, ongeacht leeftijd en zonder dat er een speciaal verzoek voor moet worden ingediend, aan kunstenaars wier werk en loopbaan de Franse kunst bijzondere glans hebben verleend. 4.2. Steun voor de eerste tentoonstelling Deze maatregel dateert van 1971. Zij behelst een financiering van de tentoonstelling op fifty-fifty basis door de overheid en de kunstgalerij. Voor deze bijstand komen in aanmerking Franse of buitenlandse kunstenaars die nooit (of althans niet gedurende ten minste de afgelopen tien jaar) een eigen tentoonstelling hebben gehouden. De galerij die hiertoe door de kunstenaar wordt aangezocht, moet de gedetailleerde begroting van de tentoonstelling opmaken en deze, vergezeld van een dossier over de kunstenaar (curiculum vitae, foto's van werken) voorleggen aan een raadgevende commissie die zich moet uitspreken over de goedkeuring; deze commissie is samengesteld uit drie vertegenwoordigers van het Ministerie van Cultuur, drie leden die zijn aangewezen door de beroepsvereniging van kunstgalerijen en drie personen die uit de kunstcritici en schrijvers over kunst worden gekozen. Indien het project wordt aanvaard schiet de staat de galerij de helft voor van het bedrag dat nodig is voor de organisatie van de tentoonstelling. Bij ontvangsten (door de verkoop van kunstwerken tijdens de tentoonstelling en binnen een termijn van drie maanden na de tentoonstelling) betaalt de galerij eerst het aandeel dat toekomt aan de kunstenaar (50 % van de verkopen, exclusief belastingen, van deze kunstwerken) en gebruikt zij het resterend gedeelte om zelf uit de kosten te komen en wat er daarna eventueel over is voor de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van het door de rijksoverheid beschikbaar gestelde bedrag. De achtereenvolgende terugbetalingen aan de rijksoverheid worden vervolgens samengesteld en bestemd voor andere subsidies waarover onder dezelfde voorwaarden wordt beslist. In 1974 werd middels een nieuwe regeling deze subsidie ook toegankelijk gemaakt voor instellingen buiten het commerciële circuit: voor de eerste tentoonstelling kan bijstand worden gegeven door de overheid, tesamen met de steun van, al dan niet op een winstgevend doel gerichte, openbare of particuliere instellingen. Deze rijkssteun wordt momenteel toegekend voor acht à tien tentoonstellingen per jaar.
104 4.3. Openbare aankopen en opdrachten 4.3.1. Aankopen door en opdrachten van de staat De centrale overheid beschikt over drie aankoopdiensten: - De "Réunion des Musées Nationaux" koopt zeer weinig moderne of hedendaagse kunstwerken, maar wel financiert zij bepaalde aankopen die worden voorgesteld door gemeenten welke de zorg voor hun musea hebben (1). - Het "Centre National d'Art et de Culture Georges-Pompidou" stelt zich tot taak een volledig beeld te geven van de moderne kunst sedert 1905 (door te voorzien in de leemten van de bestaande collecties en deze aan te vullen met eigentijdse kunst). Het aankoopbudget van het centrum bedroeg voor 1978 iets meer dan 10 miljoen FF. - De "Service de la Création artistique" koopt uitsluitend werken van levende kunstenaars. Hij besluit tot aankoop na raadpleging van het "Comité consultatif de la création artistique", dat is belast met het behandelen van de voorstellen tot aankoop, die door een van zijn leden worden gedaan of die door de kunstenaar zelf uit eigen beweging worden naar voren gebracht. Ook bij grootscheepse publieke kunstmanifestaties (Salons) kunnen voorstellen tot aankoop worden gedaan. - Het "Comité consultatif de la Création artistique" (afdeling aankopen en opdrachten) bestaat uit vijf leden uit de overheidssector en vijf externe leden, die worden gekozen uit kunstcritici, kunstenaars en personen die bijzonder deskundig zijn op grond van hun activiteiten en hun kennis. Het "Comité consultatif de la Création artistique" (afdeling publieke manifestaties) bestaat uit vijf leden uit de overheidssector en vijf externe leden (de voorzitter van het Salon waar de manifestatie plaatsvindt; een beeldhouwer, twee kunstschilders en een graficus, die worden aangewezen door de vakbonden; een schrijver die over kunstzaken schrijft). Op de begroting van 1979 was vooraankopen een bedrag uitgetrokken van 3 100 000 FF. Het "Fonds National d'Art Contemporain" omvat al hetgeen in de loop van de tijd aan kunstwerken werd verzameld. De kunstwerken van het fonds kunnen worden gedeponeerd in musea, worden uitgeleend voor tentoonstellingen in Frankrijk en in het buitenland, als wandversiering'worden gebruikt voor openbare gebouwen (ambassades, ministeries, gemeentehuizen, enzovoort). De staat geeft eveneens opdrach- tot het verrichten van studies van voorwerpen en modellen. In het kader van de grote staatsinstellingen (le mobilier national et les manufactures des Gobelins, de Beauvais, de la Savonnerie et de Sèvres), wordt een aantal opdrachten verleend aan hedendaagse kunstenaars. Bij het Mobilier national houdt men zich bezig met restauratiewerkzaamheden van hetgeen de Staat aan binnenhuiskunst bezit; daarnaast zijn kunstenaarsdecorateurs onder contract belast met het ontwerpen van eigentijdse meubi-
(1) Men telt in Frankrijk 940 geregistreerde en onder toezicht staande musea. Zij zijn eigendom van gemeenten (800), culturele verenigingen (120) of departementen.
- 105 lair. Ook worden er prototypen ontwikkeld die vervolgens door particuliere bedrijven in serie kunnen worden uitgevoerd. 4.3.2. Aankopen door en opdrachten van de lagere overheid Bij de musea van de lagere overheid (zie 5.1.2) geschiedt het verwerven van kunstwerken eerder via giften en legaten (1 en 1.2.3) dan via aankopen, bij de aankoop van kunstwerken geniet de lagere overheid, doorgaans financiële steun van het rijk. Dankzij een belangrijke verhoging van de begrotingsmiddelen kunnen evenwel sedert 1974 dergelijke aankopen voor gemiddeld 43 % uit subsidies worden betaald. Het totale bedrag beliep in 1977 248 700 FF, slechts achttien steden konden delen in deze subsidie. Toch voert een aantal steden, zoals Parijs, Grenoble, Straatsburg, St-Etienne, Marseille, Nantes, Lyon, Bordeaux en nog andere een zeer konsekwent aankoopbeleid. De kredieten voor het aanwerven van kunstwerken voor de stad Parijs bedroegen voor 1978 1 500 000 FF. Nieuwe structuren werden ontwikkeld met als doel de regionale activiteiten verder uit te bouwen. In dit verband moet gewag worden gemaakt van de zogeheten Chartes Culturelles, dit zijn overeenkomsten tussen de staat en een gemeente, de staat en een departement of de staat en een regio (zie 1.1.2). Zo werd in het kader van het "cultureel charter" tussen Picardie en de staat een "Fonds régional d'acquisition d'oeuvres d'art" opgericht dat zijn gelden krijgt van het "Etablissement public régional" (regionaal bestuurslichaam) en de staat. De wijze van financiering van het fonds is in onderling overleg vastgesteld door voornoemd "Etablissement publique régional" en het Ministerie van Cultuur. Een gedeelte van de voor aankoop bestemde kredieten is gereserveerd voor het aankopen van kunstwerken die zijn vervaardigd door kunstenaars die in Picardie wonen of wier werken door het gebied worden geïnspireerd . 4.3.3. Opdrachten tot het aanbrengen van kunstwerken aan overheidsgebouwen
LLJél Sedert 1951 dient elk project inzake de bouw van scholen en universiteiten een programma van decoratiewerkzaamheden te bevatten; de met deze werkzaamheden verbonden kosten mogen maximaal 1 % uitmaken van de totale bouwkosten, indien de bouw uitsluitend wordt gefinancierd via kredieten van het Ministerie van Onderwijs of het Ministerie voor de Universiteiten, en 1 % van de aan de overheidslichamen toegekende subsidie, indien het initiatief voor de bouw van deze lichamen is uitgegaan. De 1 % kan behalve voor schilderijen, beeldhouwwerken, keramiek, wandtapijten, mozaïek, ijzerwerk, glas-in-loodramen en op de grond aangebrachte versieringen worden gebruikt voor "de inrichting van ruimten al dan niet met groencomposities".
(1) Over het belang van de giften en legaten in de provinciale musea zie "l'Art moderne dans les musées de province", een uitgave van de "Réunion des musées nationaux", Parijs 1978.
106 Het is aan de architect de kunstenaar (of het team kunstenaars) te kiezen die (dat) hij wil belasten met de uitvoering van het door hem geconcipieerde programma inzake decoratiewerkzaamheden. Dit programma wordt vervolgens voorgelegd aan diverse instanties, naargelang van de aard van de gebouwen en de kosten· die met het werk zijn gemoeid. Het besluit wordt genomen op basis van een door de regionale raadgever voor de kunst uitgebracht rapport voor projecten beneden 50 000 FF en op advies van de Nationale Commissie voor de andere projecten. De raadgevers voor de kunst zijn veelal personen die uit het betrokken gebied afkomstig zijn en die belangstelling hebben voor hedendaagse kunst; zij werden, in elk van de 22 regio's, aangewezen door de "Service de la creation artistique" om toe te zien op de toepassing van de 1 %-regeling; zij brengen daartoe aan de prefecten een met redenen omkleed advies uit over de projecten welke hun worden voorgelegd (zie 1.1.2). De Nationale Commissie voor de 1 %-regeling bestaat momenteel uit vijf leden uit de overheidssector, vijf externe personen die door hun beroepsorganisatie zijn afgevaardigd (een kunstcriticus, leerkracht, een schilder en een beeldhouwer en een landschapsadviseur) en twee personen die zijn aangewezen door de minister van Cultuur (waarvan de ene architect, en de andere schilder, beeldhouwer, specialist in de beeldende kunsten of landschapsadviseur kan zijn). Deze regeling werd, respectievelijk in 1972 en 1978, uitgebreid tot het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Cultuur en Communicatie voor wat betreft de door hen gesubsidieerde bouwwerken. Met de kredieten die voor de 1 %-regeling werden toegekend was in 1979 een bedrag gemoeid van 25 000 000 FF; het aantal projecten waarvoor opdrachten werden verleend bedroeg circa duizend. Door sommige gemeentebesturen wordt de rijkssubsidie voor de schoolgebouwen aangevuld tot een bedrag is bereikt dat 1 % bedraagt van het totale bedrag dat is gemoeid met de bouw van het betrokken gebouw. Enkele steden passen het 1 %-beginsel behalve op scholen ook toe op heel wat andere bouwwerken zoals gemeentehuizen, zwembaden, stadions, theaters, bibliotheken, enzovoort. Als voorbeelden kunnen worden genoemd Parijs, Vitry-sur-Seine (in de Parijse agglomeratie), Grenoble, enzovoort. In de nieuwe steden (1) werd de inschakeling van beeldende kunstenaars aangemoedigd. Het ging daarbij niet alleen om de aanwezigheid van het kunstwerk als zodanig in de stad, ook was het de. bedoeling dat in alle stadia van de stedebouwkundige of architectonische ontwikkeling de weg geopend zou worden voor de meest uiteenlopende vormen van samenwerking tussen stedebouwkundigen, architecten, ingenieurs, landschapsarchitecten en beeldende kunstenaars (zie 4.4.2). Onlangs getroffen maatregelen (juni 1979) in verband met de 1 %-regeling vertonen drieërlei facetten: een uitbreiding van de 1 %-regeling door deze van toepassing te verklaren op elke overheidsbouw; een vereenvoudiging van de in verband met de regeling ten einde de weg te banen voor een beter betrekken
(1) Men kent momenteel negen van dit soort steden (5 in de Parijse regio: Cergy-Pontoise, Evry, Marne-la-Vallée, Melun, Sénart, Saint-Quentin-enYvelines, en 4 in de provincie: Rives-de-1'Etang-de-Berre, Lille-Est, L'Isle-d'Abeau en Ie Vaudreuil).
107 van de kunstenaars bij het concipiëren van het bouwwerk; een doen opgaan van het beleid in verband met de 1 %-regeling in het beleid dat ten gunste van de kunsten wordt gevoerd.
4.4. Honorering van dienstverlening door kunstenaars 4.4.1. Onderwijs culturele begeleiding en Kunstschapping Het kunstonderwijs van ouds een bolwerk van academische traditie, is sedert 1968 ook toegankelijk voor kunstenaars van de diverse avant-gardistische richtingen; de educatieve functie van de kunstenaars heeft daarmee een ruimer bereik gekregen, aangezien zij de meest uiteenlopende vormen kon aannemen die worden gedekt door de wat vage term "culturele begeleiding": een op de opvoeding gerichtte begeleiding die beoogt "de creativiteit te ontwikkelen" en "de Kunstbeoefening als amateur aan te moedigen" (1); een op het presenteren van kunstwerken gerichtte dienstverlening in de culturele centra; een op de kunstcreatie gerichte culturele dienstverlening, met daarbij de collectieve creatie, cultureel opbouwwerk in de wijk, kunstmanifestaties op straat, de zogeheten "expos-manifs" en alle andere culturele experimenten (zie 5.1 en 5.2). Inzonderheid dient, wat Parijs betreft, en los van het Centre Pompidou, gewag te worden gemaakt van de experimenten die werden uitgevoerd door de afdeling "Animation, Recherche, Confrontation" van het Musée d'Art Moderne et la Ville de Paris (ARC) en in de provincie door het "Centre de Recherche, d'Animation et de Création du Creusot (CRACAP)". De kunstenaar, die als docent of cultureel werker is aangetrokken, wordt bezoldigd per vacatie (2). Bij de bezolding van hetgeen als een bijbaan geldt wordt geen rekening gehouden met zijn activiteit als kunstenaar. Een recentelijk aan het licht getreden probleem is dat van de bezoldiging van de kunstenaar wiens kunstwerken worden verspreid via het niet-commerciële net van het cultureel opbouwwerk. In sommige gevallen vormt het culturele net de enige opvangstructuur voor de niet op de markt afgestemde kunstprodukten. De overeenkomsten tussen de instellingen en de kunstenaar komen dan op één lijn te liggen met de opdrachten en aankopen van kunstwerken, ook al beantwoorden de produkten niet meer aan , de traditionele overschrijving van een kunstwerk. In heel wat andere gevallen betreft het (al dan niet reizende) schilderijententoonstellingen en de honorering van de kunstenaar wordt zeer bemoeilijkt door het feit dat men niet zoals bij de componist van muziek de honorering voor de verspreiding van het kunstwerk kan regelen via de toekenning van auteursrechten. Het Zweedse model als leidraad nemend en aandraag van de "Association Technique pour l'Action Culturelle" (ATAC) betalen de "Maisons de la Culture" die een reizende tentoonstelling binnen hun muren opnemen, aan de
(1) Zie Rapport du groupe Culture, in het kader van de voorbereiding van het 7° plan, Commissariat général au plan, la Documentation française, 1976. (2) Het tarief van de vacatie voor culturele begeleiding in het Centre Pompidou bedraagt 120 FF voor anderhalf uur.
- 108 kunstenaar een vast bedrag van 1 500 FF, ongeacht de mate van diens bekendheid. Dit bedrag wordt niet geboekt als behorend tot de inkomsten van de kunstenaar; het wordt fiscaal niet beschouwd als bestemd' voor de betaling van de huur van de doeken, maar als een vergoeding voor eventuele slijtage. De kunstenaar kan ook worden gehonoreerd in zijn hoedanigheid van cultureel werker-presentator van zijn eigen tentoonstelling. Eveneens kunnen voorbeelden worden genoemd van opdrachten voor een tentoonstelling (Cueco in het "Maison de la culture" van Bourges) waar de kunstenaar een voor elk afzonderlijk geval af te spreben bezoldiging ontvangt voor zijn kunstprestaties; alsmede voor zijn werk als kunstschepper en cultureel werker: het feit dat de tentoonstelling als kunstschepping wordt gehonoreerd impliceert dat bij de keuze ervan de plaats waar zij wordt gehouden bepalend is geweest en dat zij nog niet eerder tentoongestelde werken bevat. 4.4.2. De kunstenaars en het leefmilieu De dienstverlening van de kunstenaar bij de vormgeving van het leefmilieu is uitzonderlijk gevarieerd en gaat van het concipiëren van het stedebouwkundig of architectonisch project (in zeldzame gevallen) tot het zogeheten "plastisc stylisme" en de culturele vernieuwing in de steden. De beeldende kunstenaar heeft zijn intrede gedaan in de multidisciplinaire teams die bestaan uit vakmensen op het gebied van de landschapsinrichting, de stedebouw en de architectuur. Als voorbeelden kunnen hier worden genoemd nieuwe steden waar diverse procédés werden toegepast: te Marne-la-Vallée, om slechts één geval te noemen, werd de beeldhouwer E. Patkaï betrokken bij de werkzaamheden van de stedebouwkundigen die waren belast met het ontwikkelen van het inrichtingsplan van Pavé Neuf (27 ha). De beeldende kunstenaar die op hoog niveau als adviseur optreedt of belast is met de technische taak van het in tekening brengen van projekten, die scheppend werk verricht of naast deze werkzaamheden een nevenberoep uitoefent al deze figuren zijn mogelijk. 4.5. Ateliers Een van de voornaamste moeilijkheden waarmee de kunstenaar vandaag de dag heeft af te rekenen, en in Parijs nog meer dan in de provincie, betreft het atelier (1). 4.5.1. Het beleid inzake steun voor de bouw van ateliers Te Parijs hebben de stadsrenovatiewerkzaamheden geleid tot de afbraak van tal van ateliers in het 13e, 14e en 15e arrondissement (wijken die van oudsher werden bewoond door kunstenaars, die daar de hand konden leggen op soms verouderde, of onbewoonbaar verklaarde gebouwen, die echter maar een zeer be-
tl) Zie wat betreft de ateliers en de voorstellen voor concrete maatregelen het verslag Jean Cahen-Salvador, Pour une nouvelle condition de l'artiste , La Documentation française 1978.
109 scheiden huur moesten opbrengen). De staat heeft, in overleg met de stad Parijs, besloten de bouw van nieuwe ateliers te subsidiëren. De bouw van deze ateliers werd toevertrouwd aan de overheidsinstellingen HLM (habitations à loyer modéré), terwijl de rijksoverheid en de stad Parijs subsidie verleenden. Tijdens de afgelopen tien jaar werden 690 woongelegenheden met atelier of individuele ateliers opgetrokken, hetzij te Parijs, hetzij in het nabijgelegen voorstedelijk gebied en in de nieuwe steden. Een standaardwoongelegenheid met atelier, met twee woonvertrekken, wordt verhuurd voor een bedrag tussen 989 en 1 480 FF per maand, lasten inbegrepen. De kunstenaars dringen erop aan dat de verhoging voor het gebruik van de gebouwen voor beroepsdoeleinden, die door de meeste HLM-instellingen wordt toegepast, wordt opgeheven; deze verhoging bedraagt 30 % van de brutohuur en werkt door in de lasten. 4.5.2. Procedure bij de toewijzing van ateliers Wil een verzoek om toewijzing van een atelier komen, dient de verzoeker te zijn aangesloten ciale zekerheid (zie 3.1.1). De wijziging van heid heeft een toeneming tot gevolg gehad van aanmerking komende aanvragen.
voor inwilliging in aanmerking bij het nieuwe stelsel van sohet stelsel van sociale zekerhet aantal voor inwilliging in
4.5.3. "Centres régionaux d'arts plastiques" (regionale centra voor beeldende kunsten) Aan een van de voorstellen die in het reeds genoemde verslag Cahen-Salvador zijn vervat, namelijk de oprichting van een tiental regionale centra voor beeldende kunsten, heeft de minister van Cultuur goedkeuring gehecht. Deze centra moeten zijn uitgerust met de nodige structuren voor het creëren, verspreiden en vorm en bekendheid geven aan de beeldende kunsten. Het goedgekeurde project omvat acht à tien ateliers voor schilders en beeldhouwers met daarnaast enerzijds een expositieruimte waar de betrokkenen hun kunstwerken kunnen tonen en anderzijds mogelijkheden om eventuele met medewerking van de kunstenaars zelf, het grote publiek meer bekend te maken met de beeldende kunsten. 4.5.4 De "Cité des Arts' De "Cité des Arts" (zie bijlage Stichtingen) omvat een hoofdgebouw aan de rand van de Marais-wijk, gebouwen in de wijk (oude handelsgebouwen of flatgebouwen die verwaarloosd zijn) en een dépendance te Montmartre (een wooncomplex aan de rue Norvins). De inschrijvingen voor de ateliers zijn afkomstig van buitenlandse regeringen, universiteiten, buitenlandse kunstacademies of stichtingen, verenigingen of particuliere personen al dan niet van Franse nationaliteit en steden (Parijs, Nice, Toulouse en Asnières; sommige Zwitserse steden en kantons). Ook de Franse Ministeries van Cultuur en Buitenlandse Zaken hebben ingeschreven voor ateliers.
110 De "Cité" telt alles samen genomen 180 ateliers (met woongelegenheid) voor kunstenaars, verdeeld over de beide hoofdgebouwen (Pont-Marie en Norvins), waar kunstenaars van alle kunstrichtingen en uit 40 verschillende landen gedurende een zekere tijd verblijven; deze verblijfsduur kan gaan van drie maanden tot twee jaar. In 1979 heeft de Cité plaats geboden aan 190 bewoners (waarvan 36 beeldende kunstenaars en 54 musici). Driekwart van de bewoners is buitenlander. De kandidaten worden door de inschrijvers voorgesteld aan het toelatingscomité van de Cité, dat wordt aangesteld door de raad van bestuur. De dossiers die met het oog op de kandidaatstelling worden ingediend bevatten een curriculum vitae, foto's van werk, een lijst van de tentoonstellingen waaraan de kunstenaars hebben deelgenomen, alsmede een overzicht met persknipsels.
5. VERSPREIDING VAN KUNSTWERKEN
5.1. De plaatsen waar te Parijs kunstwerken worden verspreid 5.1.1. Salons Parijs en de Parijse regio tellen een groot aantal Salons, waarvan er een aantal uitsluitend uit amateurs bestaat (zie 2.1). Voor inlichtingen over Parijs dient men zich te richten tot het "Maison des Artistes" en voor inlichtingen over de in de randgemeenten van Parijs gevestigde Salons tot de "Service culturel des Municipalités'1 (culturele dienst van de gemeenten) . 5.1.2. Oude en nieuwe musea Er wordt op een nieuwe manier gebruik gemaakt van de uit het verleden afkomstige instellingen (traditionele musea), terwijl daarnaast nieuwe instellingen worden opgericht. Daarbij is het streven erop gericht om op een plaats onderdak te bieden aan kunstschepping, educatieve taken en verspreiding van kunst enerzijds en aan de bevordering van artistieke veelzijdigheid anderzijds . - Het Centre Georges-Pompidou (zie 1.1) werd geopend in 1977. Het "Musée National d'Art Moderne" vormt een van de vijf afdelingen van het Centrum (de afdeling beeldende kunsten). In het kader van de tentoonstellingen hebben ook rondleidingen plaats (zo werden van 15 februari tot 22 december 1977 in het kader van de activiteiten ten behoeve van de scholen 1 376 rondleidingen georganiseerd door een speciale afdeling van de dienst kunstcollecties). Van de maatregelen die aan levende kunstenaars een mogelijkheid bieden tot het creëren en/of tonen van kunstwerken kunnen worden genoemd enerzijds op-
Ill drachten voor tentoonstellingen (1) en anderzijds het openstellen van het museum voor minder bekende kunstenaars (reeks tentoonstellingen "Ateliers aujourd'hui"). Een belangrijke en zich uitbreidende afdeling is de "Service de Documentation des Arts Plastiques" (die tot stand kwam na samenvoeging van de bibliotheek van het Musée d'Art Moderne en de dienst documentatie van het "Centre National d'Art Contemporain", CNAC). Door het Centre de Création Industrielle (CCI), een van de vijf afdelingen van Beaubourg, worden zeer regelmatig tentoonstellingen georganiseerd, die evenals de manifestaties op het gebied van de beeldende kunst bestemd zijn om ook elders te worden getoond. De afdeling "Animation, Recherche, Confrontation" (ARC) van het Musée d'Art Moderne van de stad Parijs staat open voor hedendaagse kunstscheppingen in alle takken van kunst (beeldende kunsten, muziek, poëzie). Tijdens de tentoonstellingen worden rondleidingen en discussies georganiseerd. De "Fondation Nationale des Arts graphiques et plastiques" en de "Service de la Création Artistique" organiseren regelmatig voor tentoonstellingen die zijn gewijd aan eigentijdse kunstscheppingen: grote tentoonstellingen, zoals de in 1978 georganiseerde expositie "l'Art dans la ville"; groepstentoonstellingen om bekendheid te geven aan jonge kunstenaars; af en toe ook tentoonstellingen als officiële erkenning van het werk van de kunstenaar. Het "Musée des Arts Décoratifs" maakt deel uit van de "Union Centrale des Arts Décoratifs", maar ontvangt een grote subsidie van de staat, die dit museum eveneens conservatoren van de nationale musea ter beschikking kan stellen. Het museum heeft in de afgelopen dertig jaar een belangrijke rol gespeeld bij het tonen van eigentijdse kunst. 5.1.3. De "Ecole Nationale Supérieure des Beaux-Arts·" Deze school vormt een brandpunt waar in het atelier vervaardigde kunstwerken worden tentoongesteld en waar het CID (Centre d'information et de documentation) lezingen en discussies organiseert over hedendaagse kunst. 5.1.4. "Ateliers municipaux d'expression culturelle et de voisinage" (gemeentelijke ateliers voor culturele expressie en buurthuiswerk) In 1979 werden in 12 arrondissementen 120 ateliers geopend waarin 80 verschillende Kunstrichtingen v/orden beoefend. De bedoeling is uiteindelijk te komen tot in totaal 300 ateliers. Ze worden hier vermeld daar zij kunstenaars inschakelen om de culturele leiding ervan op zich te nemen.
'1) Zie met name de drie decoratieve objecten voor de hal waarvoor in 1977 opdracht werd gegeven aan kunstenaars die onder een gemeenschappelijk pseudoniem werkzaam waren; de objecten werden aan het einde van de tentoonstelling vernietigd.
- 112 5.1.5. Festivals en internationale manifestaties In het kader van het Festival d'automne de Paris en van het Festival du Marais (zie Centre Culturel du Marais) worden tentoonstellingen georganiseerd. De Biennale van Parijs is een internationale manifestatie (waaraan wordt deelgenomen door 150 kunstenaars uit 25 landen); deelname staat open voor kunstenaars beneden de 35 jaar. De selectie geschiedt door een internationaal comité van kunstcritici en conservatoren. Permanent Secretariaat: 11, rue Berryer, 75008. 5.1.6. Kunstbeurzen en -galerijen Afgezien van de kunstgalerijen (met als nieuw commercieel aantrekkingspunt de wijk van het Centre Pompidou) waarvan wij reeds gewag hebben gemaakt (zie 1.2.3), valt te vermelden de "Foire internationale de l'art contemporain" (FIAC), die voor de eerste maal werd gehouden in 1975 en waaraan jaarlijks in de maand oktober de meest op de voorgrond tredende internationale galerijen deelnemen en die zich mag verheugen in een groot bezoekersaantal (Grand Palais) . In april 1980 werd voor de eerste maal de "Marché International des Galeries d'Art Moderne et Edition" (MÍGAME) georganiseerd, waaraan werd deelgenomen door galerijen die op de meer traditionele kunst zijn georiënteerd (Bastille). Voor de lijst van de kunstgalerijen kan men zich wenden tot het Comité des Galeries d'Art (zie adressen) en ook kan men de Officiel des Galeries, een maandelijkse publikatie, (15, rue du Temple, 75004 Parijs) raadplegen.
5.2. Plaatsen voor verspreiding van kunst in de provincie 5.2.1. Provinciale musea Indien men de vele particuliere musea buiten beschouwing laat, werden in Frankrijk in 1979 zowat 1 200 musea geteld; daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen de nationale musea, enerzijds, en de officieel geregistreerde en onder toezicht staande musea van de lagere overheid (zie 1.1.3) anderzijds. De buiten Parijs gevestigde nationale musea voor moderne kunst zijn: - het Picasso-museum te Vallauris, - het Fernand Léger-museum te Biot en - het Chagall-museum te Nice. Van de provinciale musea die veel hebben gedaan op het gebied van de internationale hedendaagse kunst moeten worden genoemd het Musée des Beaux-Arts te Grenoble, het Musée d'art et d'industrie te St. Etienne en het Musée Cantini te Marseille. Een nog gering doch stijgend aantal musea neemt het risico de
113 meest recente kunst tentoon te stellen en nieuwe methodes in te voeren om kunstenaars aan te trekken en culturele activiteiten te ondernemen (bijv. het le Musée de l'Abbaye Sainte-Croix aux Sables-dOlonne). Een nieuw "Musée d'Art contemporain et Esthétique Industrielle" wordt opgezet te Lyon. Met de bouw van het museum, dat ruimte zal bieden aan de collectie Masurel (zie 1.2.3), werd een begin gemaakt te Villeneuve d'Ascq. Het "éco-musée" van Creusot: het eerste Franse "éco-musée werd in 1973 opgericht door de stedelijke gemeenschap van Creusot-Montceau-les-Mines (Saôneet-Loire). Het "Centre de Recherches, d'Animation et de Création pour les Arts Plastiques" (CRACAP), dat is gevestigd te Creusot, is een niet-officiële instelling die wordt gesubsidieerd door de staat. Het geeft leiding aan de afdeling "beeldende kunsten" van het "Maison de la Culture" van Chalon-surSaône en het werd belast met het opzetten en installeren van het "éco-musée". Het CRACAP organiseert tentoonstellingen (in principe reizende;, en voert experimenten uit waarmee wordt beoogd de beeldende kunst meer bekendheid te geven (uitnodigingen aan kunstenaars die worden bezoldigd om in contact met de natuur werkzaam te zijn). 5.2.2. "Maisons de la Culture" en "Centres Culturels' De "Maisons de la Culture" (MC) zijn onverbrekelijk verbonden met de naam van André Malraux, minister van Cultuur van 1959 tot 1969. De financiering geschiedt voor gelijke delen door de staat en de gemeente (elk 50 % ) . Deze instellingen, die worden beheerd door ingevolge de wet van 1901 ingestelde verenigingen, dragen een polyvalent karakter. Niettegenstaande de inspanningen die recentelijk in het werk werden gesteld ten behoeve van de beeldende kunsten, worden deze kunsten bij de cultuurspreiding nog steeds stiefmoederlijk behandeld. Er zijn momenteel dertien "Maisons de la culture" (Amiens, Bobigny, Bourges, Chalon-sur-Saône, Créteil, Firminy, Grenoble, la Rochelle, Le Havre, Nanterre, Nevers, Reims en Rennes). Het "Maison de la Culture" te Grenoble is bijzonder actief op het terrein van de eigentijdse kunst. Er werd een ui tl eengalerij opgericht die, tegen betaling van een geringe maandelijkse bijdrage, kunstwerken uitleent (en verkoopt) aan groeperingen en particuliere personen. De "Centres d'Animation ou d'Action Culturelle" (die in 1968 van start gingen) zijn meer bescheiden van opzet en hun structuren zijn soepeler en mobieler. Ook zij worden beheerd door verenigingen (wet van 1901) maar de financiering ervan komt voor een derde ten laste van de rijksoverheid en voor twee derde van de lagere overheid. De "Actions culturelles à caractère interministériel" ressorteren onder instellingen die onder verschillende ministeries vallen en door deze worden gesubsidieerd. Vermeldenswaard zijn de CIRCA van de Chartreuse de Villeneuveles-Avignon en de CDAC van Belfort (met het atelier van Mur). De "Maisons des Jeunes et de la Culture" (MJC) zijn zowat 1 000 in aantal. Zij ressorteren onder het staatssecretariaat voor Jeugd- en de Sportzaken. De door hen ontplooide activiteiten bewegen zich voornamelijk op sportgebied
114 en hun rol op het gebied van de cultuurspreiding is beperkt (althans voor wat de "hogere" cultuur betreft). Wel zij opgemerkt dat zij meer en meer voorzieningen krijgen voor het exposeren van reizende tentoonstellingen. 5.2.3. "Centres d'Art' Ook van de "écoles des beaux-arts" en de gemeentelijke bibliotheken alsmede van de gemeentelijke kunstcentra wordt gebruik gemaakt voor het tentoonstellen van kunstwerken. Te Lyon heeft het gemeentebestuur een ruimte (de hoogste verdieping van het enorme gebouw Perrache met parkerruimte voor auto's, uitgang van de metro, winkelgarijen, enzovoort) ter beschikking gesteld van een cultureel centrum. Dit centrum, dat de naam kreeg van "Espace Lyonnais d'Art contemporain", wordt beheerd door de "Association des Critiques d'Art Lyonnais" (een tiental kunstcritici). De tentoonstellingen zijn voornamelijk georiënteerd op de kunstenaars van de streek (kunstenaars van vroeger die niet de nodige erkenning hebben gekregen en eigentijdse kunstenaars). Te Bordeaux is het "Centre d'Arts plastiques contemporains" gevestigd in de "Entrepôts Lainé". Het speelt een belangrijke rol bij de verspreiding van de avant-gardistische eigentijdse kunst. 5.2.4. De "Centres Culturels de Rencontre" (culturele ontmoetingscentra) De "Association des Centres Culturels de Rencontre" werd opgericht in 1972 door de "Caisse Nationale des Monuments Historiques et des Sites" met steun van de "Fondation de France". Bij haar beleid om historische monumenten weer een eigen functie te geven, heeft de "Caisse" ernaar gestreefd een doorlopende activiteit te ontwikkelen, die is afgestemd op de stijl van het gebouw en het doel waarvoor het werd opgezet; de bedoeling is het gebouw in de huidige tijd weer een eigen plaats te geven. Dank zij de steun en de financiële bijdragen van tal van ministeries konden culturele centra worden opgericht. De vereniging telt momenteel acht van deze centra (zie in bijlage vermelde lijst) . 5.2.5. Stichtingen en Centres d'Art privé (particuliere kunstcentra) Van de stichtingen (zie 122 en de lijst van de in bijlage vermelde stichtingen) vallen te vermelden de Fondation Maeght te Saint-Paul de Vence, die tentoonstellingen van hoog gehalte organiseert en de Fondation Anne et Albert Prouvost te Marcq-en-Baroeul (nabij Rijssel), die een belangrijk deel van haar activiteiten wijdt aan de organisatie van tentoonstellingen. De "Association des centres d'Art Privés" (zie 1.2.3) werd opgericht in 1972 (de leden die als stichters van de vereniging optraden waren vijf in getal). In elk van de centra worden tentoonstellingen georganiseerd (zie de in bijlage vermelde lijst) .
115 5.2.6. Nationale en internationale kunstfestivals en manifestaties Een toenemend aantal steden (waaronder middelgrote steden) organiseert jaarlijks een festival waarin de beeldende kunsten geleidelijk aan burgerrecht verkrijgen. Ter gelegenheid van de festivals van Bordeaux, La Rochelle en Aix-en-Provence werden kunstmanifestaties gehouden, waarbij ook de kunst op de straat werd gebracht. Van de internationale manifestaties, die meer inzonderheid zijn gewijd aan de beeldende kunsten, vallen te noemen: - het Festival International de Peinture van Cagnes-sur-mer, - de Biennale Internationale d'Art de Menton, - de Biennale Européenne de la Gravure van Mulhouse en - de Biennale Internationale de la Céramique d'Art van Vallauris. 5.3. Kunstkritiek Het Syndicat de la Presse Artistique Française (SPAF) is gevestigd: 11, rue Berryer, Paris. Voorzitter is Gisèle Pollailon-Kerven. De Association Internationale des Critiques d'Art (AICA) heeft haar zetel: 9, rue Berryer, tél. 561.11.68. Voorzitter: Dora Valuer. Van de tijdschriften die speciaal zijn gewijd aan de hedendaagse avant-gardistische kunst vallen te noemen Art Press International en Opus International . Van de tijdschriften die aandacht wijden aan meer academisch gerichte kunst kunnen worden genoemd: 1'Amateur d'art en le Peintre. Meer algemeen artistiek gerichte tijdschriften zijn onder andere Connaissance des Arts, Galerie des Arts en 1 'Oeil.
116 Bijlage 1 : Stichtingen (beeldende kunsten)
Deze lijst werd opgemaakt aan de hand van een publicatie van het Journal ofciciel; Fondations, 1980. Cité internationale des arts, 18, rue de l'Hôtel de Ville, 75004 Paris Fondation Arp, 21-23, rue des Châtaigniers, 92140 Clamart Fondation de France, 67, rue de Lille, 75007 Paris Fondation de Lourmarin, Laurant Vibert, Lburmarin, 84160 Cadenet Fondation Dubuffet, rue du Moulin-Neuf, Périgny-sur-Yerres, 94520 Mandres-lesRoses Fondation Fragonard, 21, rue Visconti, 75007 Paris Fondation Marguerite et Aimé Maeght, Saint-Paul de Vence (Alpes-Maritimes) Fondation nationale des arts graphiques et plastiques (Fondation Salomon de Rothschild Smith Champion), 11, rue Berryer, 75008 Paris Fondation pour l'art et la recherche, 53, avenue Montaigne, 75008 Paris Fondation Singer-Polignac, 43, avenue Georges Mandel, 75016 Paris Fondation Vasarely, 83, rue aux Reliques, Annet-sur-Marne, 77140 Claye Souilly Septentrion - Fondation Anne et Albert Prouvost, Septentrion, 59700 Marcq-enBaroeul
Bijlage 2: Association des centres d'art privés (vereniging van particuliere kunstcentra)
Centre de l'art contemporain de l'abbaye de Beaulieu, Abbaye de Beaulieu en Rouergue, Ginals, 82330 Lexos Centre d'art contemporain de Flaine, 74300 Cluses Centre d'art contemporain de Lacoux, 01100 Hauteville-Lompnes Centre d'art du Château de Ratilly, Château de Ratilly, 89820 Treigny Centre culturel Noroît, 9, rue des Capucins, 62000 Arras Château d'Ancy-le-Franc, 89160 Ancy-le-Franc Château le Castanet, 48800 Villefort Le Haut du Crestet, chemin de la Verrière, 84110 Vaison-la-Romaine
- 117 Bijlage 3: Association des centres culturels de rencontre (vereniging van culturele ontmoetingscentra)
Zetel van de vereniging, Hôtel de Sully, 62, rue St-Antoine, 75004 Paris
Culturele ontmoetingscentra
Abbaye de Royaumont, fondation Royaumont pour le progrès des sciences de l'homme, Asnières-sur-Oise, 95270 Luzarches Abbaye des Prémontrés de Pont-à-Mousson, centre culturel des Prémontrés, rue St-Martin, 54700 Pont-à-Mousson Saline royale d'Arc-et-Senans, fondation Claude Nicolas Ledoux, centre international des réflexions sur le futur, 25610 Arc-et-Senans Château de la Verrerie, Eco-musée de la communauté urbaine, Creusot - Montceau-les-Mines, 71200 Le Creusot Ancien couvent royal de Saint-Maximin, collège d'échanges contemporain, 83470 Saint-Maximin-1a-Sainte-Baume Abbaye de Sénanque, association des amis de Sénanque, 84220 Gordes Chartreuse du Val de Bénédiction, centre international de recherche de création et d'animation (CIRCA), 30400 Villeneuve-les-Avignon Abbaye de Fontevraud, centre culturel de l'Ouest, 49590 Fontevraud-1'Abbaye
Adressen Overheid Ministère de la culture et de la communication, 3, rue de Valois, 75042 Paris Cedex 01, tel. 296.10.40 Délégation à la création aux métiers artistiques et aux manufactures, 3, rue de Valois, 75042 Paris Cedex 01, tel. 296.10.40 Direction des musées de France, palais du Louvre, pavillon Mollien, 75041 Paris Cedex 01, tel. 260.39.26 Mission de développement culturel, 4, rue d'Aboukir, 75002 Paris, tel. 296.10.40
118 Fonds d'intervention culturelle, 14, rue Notre-Dame des Victoires, 75002 Paris, tel. 296.10.40 Direction des affaires culturelles de la Ville de Paris, 17, bd Morland, 75181 Paris Cedex 04, tel. 277.15.50 Kunstenaarsverenigingen Voor inlichtingen over de Salons, allerhande verenigingen en vakbonden dient men zich te wenden tot het "Maison des artistes", 9 et 11 rue Berryer, 75008 Paris, tel. 563.33.66 Comité de liaison des sociétés et syndicats d'arts graphiques et plastiques avec le ministère des affaires culturelles (29 salons, 5 associations diverses, 10 syndicats), 9 et 11 rue Berryer, 75008 Paris, tel. 561.11.68 Syndicat national des artistes plasticiens CGT (SNAP) 14, 16, rue des Lilas, 75019 Paris, tel. 607.62.22 Association pour la diffusion des arts graphiques et plastiques (ADAGP), 11, rue Berryer, 75008 Paris, tel. 561.03.87 Entr'aide des travailleurs intellectuels, 1, rue de Courcelle, 75008 Paris, tel. 563.72.46 Ecole nationale supérieure des Beaux-Arts, 14, rue Bonaparte et 17, quai Malaquais, 75006 Paris, tel. 260.34.57 Maison des artistes (fondation Salomon de Rothschild) 11, rue Berryer, 75008 Paris, tel. 563.23.56 Maison nationale des artistes (fondation Smith-Campion) 14, rue Charles VII, Nogent-sur-Marne, tel. 855.73.80 SPADEM, 12, rue Henner, 75009 Paris, tel. 874.40.39 Verspreiding kunstwerken Inlichtingen over musea kunnen worden verkregen bij de "Direction des Musées de France", palais du Louvre, 75001 Paris, tel. 260.39.26 Voor inlichtingen over de culturele centra dient men zich te wenden tot 1'Association technique pour l'Action Culturelle (ATAC), 19, rue du Renard, 75004 Paris, tel. 277.33.22 Zie eveneens de publicatie van de voorlichtingsdienst van het Centre Georges Pompidou: Calendrier des manifestations en France Animation, recherche, confrontation (ARC), musée d'art moderne de la Ville de Paris, 11, avenue du Président Wilson, 75116 Paris, tel. 723.61.27 Centre national d'art et de culture Georges Pompidou, 75191 Paris Cedex 04, tel. 277.12.33 Centre d'arts plastiques contemporains, entrepôt Laine, rue Ferrière, 33000 Bordeaux, tel. 42.16.35 Centre de développement et d'animation concerté de la ville et du territoire de Belfort (CDAC), 29, avenue Sarrail, 90006 Belfort, tel. (84) 28.53.40
- 119 Centre national de recherche, d'animation et de création pour les arts plastiques (CRACAP), château de la Verrerie, 71202 Le Creusot, tel. (85) 55.01.11 Centre international de recherche, de création et d'animation (CIRCA), La Chartreuse, 30400 Villeneuve-les-Avignon, tel. (90) 25.05.46 Espace lyonnais d'art contemporain, centre échange de Perrache, 69008 Lyon 2, tel. 28.62.08 Fondation nationale des arts graphiques et plastiques, 11, rue Berryer, 75008 Paris, tel. 267.46.84 Kunstmarkt Chambre syndicale des estampes et dessins, 117, bd Saint-Germain, 75006 Paris, tel. 329.21.01 Comité professionnel des galeries d'art, 5, rue Quentin-Bouchart, 75008 Paris, tel. 723.74.29 Compagnie nationale des commissaires-priseurs de Paris, 13, rue de la GrangeBatelière, 75009 Paris, tel. 523.05.91 Compagnie des experts, 52, rue Taitbout, 75009 Paris, tel. 874.86.12 FIAC, président Daniel Gervis, galerie Gervis, 34, rue du Bac, 75006 Paris, tel. 261.11.73
121 IERLAND
ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat 1.1.1. Centrale instellingen In Ierland kent men geen ministerie of staatssecretariaat voor cultuur. Alle kunstzaken vallen enerzijds onder de Arts Council (An Chomhairle Ealaion) en anderzijds onder tien van de zestien ministeries. Van al deze ministeries is het ministerie van Onderwijs het meest actief voor de beeldende kunsten: gedeeltelijke financiering van het Rosc-festival (in 1973 20 000 IRL) en van het National College of Art and Design (in 1973 237 000 IRL). In hetzelfde jaar gaf het Ministerie van Buitenlandse Zaken 8 000 IRL uit voor de beeldende kunsten. De overige ministeries verlenen ook subsidies aan de kunsten, doch dan in hoofdzaak op het terrein van toneel, ballet en muziek. De wetgeving met betrekking tot het overheidsmecenaat is gebaseerd op de Arts Acts van 1951, zoals gewijzigd in 1966 en in 1973. In deze wet werd besloten tot de oprichting van de Arts Council, waarvan de taken als volgt werden omschreven: "de publieke belangstelling voor de kunsten stimuleren, tentoonstellingen van kunstwerken organiseren, de regering adviseren inzake artistieke zaken, met alle instellingen of personen die zich inzetten voor de kunsten samenwerken en de giften in geld of goederen centraliseren die verband houden met de hiervoor opgesomde functies". Bij de wijziging van 1966 werd de Ciste Cholmcille opgericht (zie 3.1.2). In 1973 werd de opzet van de Arts Council gewijzigd en zijn ledental uitgebreid, terwijl de plaatselijke overheden gemachtigd werden financieel deel te nemen aan de activiteiten van de Arts Council of aan andere op het terrein van de kunsten genomen initiatieven. De leden van de Arts Council worden benoemd voor vijf jaar en zijn herbenoembaar. In 1979 was het budget van de Arts Council voor de beeldende kunsten 150 000 IRL. Er bestaat geen enkele officiële coördinatie tussen de Arts Council en de afdelingen van de ministeries die een taak hebben op artistiek terrein; dit gebrek aan onderling overleg vergemakkelijkt overigens het werk van de Arts Council niet. Daarentegen bestaat een nauwe coördinatie met de Arts Council
122 van Noord-Ierland in de vorm van uitwisseling van tentoonstellingen en beurzen die worden aangeboden voor het gehele Ierland. De musea worden overkoepeld door het National Museum Development Committee, waarin vertegenwoordigers uit het gehele land zitting hebben. De belangrijkste kunstcollecties vindt men in het National Museum of Ireland, de National Gallery, de Municipal Gallery of Modern Art te Dublin, de Municipal Gallery te Waterford, de Grawford Art Gallery te Cork, de Municipal Gallery te Limerick en de Sligo Art Gallery. 1.1.2. Regionale ontwikkeling In het kader van de Organisatie voor de. regionale ontwikkeling werden sedert 1976 een aantal regionale verenigingen tot bescherming van de kunsten opgericht. De meesten hiervan bestaan te kort om een werkprogramma voor de kunsten te hebben vastgesteld en zij beschikken nog niet allen over een verantwoordelijke voor de artistieke zaken. Zij zouden in de toekomst een coördinerende rol moeten spelen tussen het plaatselijk niveau en de centrale instellingen evenals tussen de prestaties van beroepskunstenaars en de initiatieven van amateurs. Zij beslissen over het circuleren van tentoonstellingen, werken mee aan de organisatie van plaatselijke kunstfestivals en verlenen steun aan de culturele centra. Op dit ogenblik beschikt alleen de Mid West Arts Association, waarvan Paul Funge in 1977 tot artistiek leider werd benoemd, over een regelmatig programma. Zij wordt gesubsidieerd door de Arts Council (in 1978 6 000 IRL). Door de Arts Acts van 1973 werden de plaatselijke overheden gemachtigd de kunsten te subsidiëren. Een studie van de Gulbenkian-stichting in 1974-1975 (1) bracht aan het licht, dat de plaatselijke overheden in het algemeen weinig initiatieven op artistiek terrein nemen en zich aansluiten bij de beslissingen van de Arts Council. Behalve in enkele counties blijven de voor de kunsten uitgetrokken begrotingsmiddelen bescheiden. Van de 87 plaatselijke instellingen zijn de gemeentebesturen van Dublin, Cork, Limerick, Waterford, Meath en Kilkenny de enige volgens dit rapport die een financieel beleid voeren met betrekking tot het kunstleven: subsidies aan plaatselijke festivals, onderhoud van een kunstgalerij of een museum, lezingenprogramma's, enzovoort. De Cork Corporation bij voorbeeld spendeerde in 1975 6 000 IRL voor de kunsten en bezoldigt een cultureel ambtenaar in vaste dienst. Die van Dublin draagt financieel bij tot de meeste artistieke evenementen in de stad en subsidieert ten dele het Project Arts Centre. Het gemeentebestuur van Kildare heeft een verzameling kunstwerken aangelegd en hier en daar heeft de plaatselijke overheid een beroep gedaan op de Joint purchase scheme (zie 4.2) voor de aankoop van werken. 1.2. Particulier mecenaat Het particulier mecenaat is betrekkelijk goed ontwikkeld in Ierland. Er be-
(1) Provision for the Arts, report by J.M. Richards - publikatie van de Arts Council en de Gulbenkian-stichting in 1976.
123 staan geen particuliere stichtingen, maar enkele internationale stichtingen zoals de Gulbenkian-stichting en de Carnegie Trust verstrekken regelmatig een financiële bijdrage. Wat betreft het mecenaat van het bedrijfsleven bleek uit dezelfde studie (1), dat van de veertien gecontacteerde ondernemingen er 72 financieel hadden bijgedragen tot een artistiek evenement of aan de exploitatie van een artistieke instelling. Voor alle kunstvormen samen bedroeg het totaal van deze giften in 1973-1974 214 000 IRL. De Bank of Ireland, de Caroli's Cigarettes en de Guiness-brouwerijen worden beschouwd als de belangrijkste mecenassen van het bedrijfsleven. Een nieuwe wet tot fiscale vrijstelling van giften ten behoeve van de kunsten wordt op dit ogenblik bestudeerd. Het mecenaat van het bedrijfsleven zorgt echter in hoofdzaak voor de financiering van festivals, muziek en toneel en weinig van de beeldende kunsten. De sterke ontwikkeling van de plaatselijke amateurverenigingen heeft de laatste jaren zeer zeker bijgedragen tot de groei van het mecenaat van het bedrijfsleven. Daarnaast organiseren de culturele diensten van buitenlandse ambassades (zoals het Goethe instituut te Dublin) tentoonstellingen of lezingen en bieden zíj soms reisbeurzen aan kunstenaars aan. 1.3. De kunstmarkt In de gehele Republiek Ierland bestaan er 33 commerciële kunstgalerijen, waarvan 21 te Dublin. Hieruit ziet men hoezeer de kunstmarkt in de hoofdstad is geconcentreerd. Hierbij komt nog dat de binnenlands vrij goed georganiseerde kunstmarkt te lijden heeft onder de eilandpositie van Ierland. Buiten de talrijke uitwisselingen met Noord-Ierland hebben de Ierse kunstenaars weinig mogelijkheden hun werk uit te voeren en in het buitenland bekendheid te geven. Niettemin is binnenlands de situatie vrij gunstig voor de beeldende kunsten: veel galerijen (in Dublin zijn drie galerijen gespecialiseerd in de avant-garde kunst), een traditie van particuliere verzamelaars die eigentijdse Ierse kunst kopen en belangstelling bij het publiek voor de scheppende arbeid van kunstenaars. De prijzen liggen daarentegen veel lager dan in andere landen (behalve voor een zeer beperkt aantal wijd en zijd bekend kunstenaars). Er bestaat geen gespecialiseerde pers voor de beeldende kunst, zodat men ook weinig kunstkritieken vindt. Wel zij melding gemaakt van het tijdsschrift Art about Ireland, dat vanaf zijn oprichting vooral aandacht schenkt aan het kunstambacht doch dat zich nu meer schijnt te richten op de eigentijdse beeldende kunsten.
KUNSTENAARSVERENIGINGEN Er bestaan in Ierland geen verenigingen van beeldende kunstenaars zoals men in het Verenigd Koninkrijk kan vinden (verenigingen die zich tot de kunste-
(1) Provision for the Arts, ibid.
124 naars richten met een welomschreven doel: het zoeken van ateliers, centrum voor juridische informatie, werkcoöperatie, enzovoort). Terwijl de musici en toneelspelers vakbonden hebben gevormd (Irish Actors Equity Association en Irish Federation of Musicians and Associated Professions) vindt men geen vakbond voor beeldende kunstenaars op nationaal niveau. Daarentegen bestaan er vrij veel amateurverenigingen, voor beeldhouwkunst en schilderkunst ongeveer veertig. Deze plaatselijk gevormde verenigingen bewijzen hoezeer het gemiddeld publiek belangstelling heeft voor de kunsten. De meeste amateurverenigingen zijn evenwel gewijd aan andere kunstvormen, vooral toneel en muziek. De kunstcentra die zich op de eerste plaats tot het grote publiek richten hebben tegelijk toch ook enigszins de functie van ontmoetingsplaats voor kunstenaars. Zij werden vaak gesticht door een kunstenaar of een groep kunstenaars en willen .plaatselijk de avant-garde kunst bevorderen. Het beste voorbeeld hiervan is het Project Arts Centre te Dublin. Dit zorgt voor tentoonstellingen en uitvoeringen, doch ook voor het contact tussen Ierse en buitenlandse kunstenaars door bepaalde kunstscheppingen, vooral pertormances te financieren.
3. JURIDISCHE ASPECTEN 3.1. Sociale rechten In Ierland is de beeldende kunstenaar voor de ziektekostenverzekering, de ouderdomsverzekering en de werkloosheidsuitkeringen gelijkgesteld met een zelfstandige. 3.1.1. Ziektekostenverzekering Wanneer het inkomen van een kunstenaar in een fiscaal jaar minder heeft bedragen dan 5 000 IRL komen zijn ziektekosten (een deel van de kosten van ziekenhuisopname en geneesmiddelen) ten laste van de staat. Wanneer zijn inkomen hoger was betaalt hij een naar zijn inkomen vastgesteld percentage van de ziektekosten. 3.1.2. Ouderdomspensioen De ouderdomsverzekering voor kunstenaars is thans een onderwerp van discussie . In 1966 werd bij wijziging van de Arts Acts een speciaal fonds ingesteld (Ciste Cholmcille), dat ouderdomsuitkeringen moet verstrekken aan de kunstenaars in de grootste financiële moeilijkheden. De middelen, die gevormd worden door de premiebijdragen van kunstenaars en een overheidssubsidie, moesten volgens de wet in staatspapieren worden belegd. De Arts Council kon alleen de inkomsten uit deze papieren gebruiken voor het verrichten van uitkeringen. In feite blijken deze inkomsten te gering voor een regelmatig programma voor
125 pensioenuitkeringen en bijstand aan kunstenaars (sedert de oprichting hebben slechts een twaalftal kunstenaars uitkeringen van het Ciste Cholmcille ontvangen) . Daarom wil de regering met instemming van de Arts Council overgaan tot wetswijziging. Thans hebben bejaarde kunstenaars met een inkomen beneden de 2 000 IRL per jaar recht op een uitkering van 15 IRL per week. Daarnaast betalen sommige kunstenaars premie voor een andere pensioenregeling dan die voor de zelfstandigen (bij voorbeeld docenten) of bij een particuliere verzekeringsmaatschappij . Zij ontvangen dan ouderdomsuitkeringen die berekend worden over deze premi ebij dragen. 3.1.3. Werkloosheid Zelfstandigen hebben geen recht op werkloosheidsuitkeringen. Om hiervoor in aanmerking te komen moet de kunstenaar het bewijs leveren dat hij ten minste het laatste half jaar arbeid in loondienst heeft verricht. Dan heeft hij, afhankelijk van het genoten inkomen, recht op een bijstand (dole) van 15 IRL per week of op een werkloosheidsuitkering (unemployment benefits) van 22 IRL per week . 3.2. Vermogensrechten Reproduktierechten: Ierland is onderworpen aan het internationaal verdrag tot bescherming van reproduktierechten. Er bestaat geen bureau voor de inning van deze reproduktierechten. Volgrecht: Het volgrecht bestaat niet. De Acts Council keert echter de kunstenaar 5 % uit van de prijs bij wederverkoop van een kunstwerk in het kader van de verkoop van werken van de Arts Council aan overheidsinstelligen (Joint purchase scheme).
3.3. Belastingen 3.3.1. Directe belastingen Volgens de Finance Act van 1969 (afdeling 2) verleent de Ierse regering volledige vrijstelling van belasting voor de inkomsten uit kunstwerken. Deze vrijstelling geldt voor Ierse en buitenlandse kunstenaars die hun artistieke werkzaamheden in Ierland uitoefenen. Tussen 1969 en 1976 heeft de Ierse regering 789 verzoeken ontvangen van kunstenaars, die voor deze wetsbepaling in aanmerking wensten te komen: 50 % van deze aanvragen v/aren afkomstig van kunstenaars van vreemde nationaliteit; 68 % waren schrijver, 23 % schilder, 6 % beeldhouwer en 3 % musicus. Opgemerkt zij echter dat zeer weinig beeldende kunstenaars (in tegenstelling tot schrijvers) een voldoende inkomen uit hun kunst hebben om van dit fiscale voordeel te kunnen genieten.
126 3.3.2. Indireete_belastingen De BTW bedraagt 10 % voor diensten en 20 % voor goederen. De kunstenaar moet voor de BTW geregistreerd worden wanneer zijn inkomen over een of meer tijdvakken van twee maanden - voor de berekening van de BTW wordt het fiscale jaar verdeeld in zes tijdvakken van twee maanden - uit de verkoop van goederen (BTW 20 %) meer bedroeg dan 1 500 IRL en/of uit dienstverlening (BTW 10 %) meer dan 500 IRL. Dit systeem benadeelt in grote mate de kunstenaars die BTW moeten betalen over de verkoop van werken bij een tentoonstelling bij voorbeeld, terwijl zij mogelijk gedurende de rest van het jaar geen enkel ander inkomen hebben. De kunstenaar valt ook onder de BTW wanneer hij rechtstreeks op zijn atelier verkoopt. In de praktijk heeft de belastingdienst zich tot heden vrij grootmoedig getoond en de meeste kunstenaars hebben nog nooit BTW betaald. De galerijhouders worden gelijkgesteld met tussenpersonen. Zij betalen slechts BTW over de commissie bij verkoop (10 % ) .
4. ECONOMISCHE ASPECTEN 4.1. Beurzen en prijzen De Arts Council is de enige instelling die regelmatig beurzen of persoonlijke toelagen verstrekt. Het eerder genoemde mecenaat (zie 1.2) verleent slechts af en toe financiële steun voor specifieke projecten; daarom valt deze activiteit niet onder deze paragraaf. In 1979 stond op de begroting van de Arts Council een bedrag van 30 000 IRL voor beurzen. Het bedrag van de beurzen en stipendia wordt bepaald afhankelijk de aanvraag van de kunstenaar en het soort werk dat hij wil verrichten. Er bestaan drie soorten persoonlijke toelagen: - stipendia van vrij beperkte omvang voor het verrichten van werkzaamheden in een atelier of de aankoop van materiaal, - beurzen (Major Projects) van ongeveer 1 000 tot 2 500 IRL om in het levensonderhoud van de kunstenaar te voorzien tijdens de uitvoering van een bijzonder project, dat in de subsidieaanvrage nader omschreven moet worden. - Beurzen van een lager bedrag (Further studies) voor kunstenaars die cursussen willen volgen of een nieuwe techniek willen leren in Ierland of in het buitenland. De Arts Council verleent reisbeurzen (Travel Grants) voor kunstenaars die in het buitenland een vakopleiding willen volgen. De aanvragen worden driemaal per jaar behandeld. Daarnaast beheert de Arts Council een aantal beurzen die door het particulier mecenaat worden gefinancierd. De selectie geschiedt dan door de Arts Council - The George Campbell Travel Award: een jaarlijkse beurs van 1 000 IRL voor een kunstenaar die een tijd in Spanje willen werken.
- 127 - The Mont Kavangh Award for Environmental Art: een om de drie jaar aan een kunstenaar toegekende beurs van 2 500 IRL voor de totstandbrenging van een werk van monumentale kunst in een voor het publiek toegankelijke ruimte. - The Marteen Toonder Award en Macauley Fellowship: twee beurzen van elk 2 500 IRL die het ene jaar aan de muziek, het volgende jaar aan de beeldende kunsten en het derde jaar aan de literatuur worden toegekend. Alle aanvragen om beurzen moeten vergezeld gaan van een dossier met enkele reprodukties van werk.
4.2. Aankopen van kunstwerken 4.2.1. Arts_Counci1 In 1979 bedroeg het budget van de Arts Council voor de aankoop van kunstwerken 11 000 IRL. De aankopen geschieden door de artistiek directeur van de Arts Council en moeten worden goedgekeurd door twwe andere leden van de Council. De huidige verzameling van de Arts Council bestaat uit 250 werken, vooral schilderijen. De werken kunnen worden uitgeleend aan overheidsinstellingen (Loan Scheme). Daarnaast heeft de Arts Council een programma voor subsidie bij de aankoop van kunstwerken door erkende overheidsinstellingen in het leven geroepen: de Joint Purchase Scheme. De Arts Council draagt dan de helft van de aankoopkosten van het werk. Bij later verkoop van het werk ontvangt de Arts Council 50 % van de nieuwe verkoopprijs, die niet beneden de oorspronkelijk koopprijs mag liggen. 4.2.2. Overige instellingen Een aantal particuliere mecenassen koopt regelmatig kunstwerken. Op de eerste plaats zij hier de Bank of Ireland genoemd, waarvan de huidige verzameling tweemaal zo groot is als die van de Arts Council. De musea beschikken over een, meestal vrij beperkt speciaal budget voor de aankoop van werken. In 1975 beschikte de Municipal Gallery of Moüern Art te Dublin over 2 000 IRL voor dit doel. Het Trinity College heeft een verzameling aangelegd die in zijn galerij en lokalen tentoongesteld wordt. Voorts bestaan er door particulieren of verenigingen gefinancierde fondsen die geldmiddelen verzamelen voor de subsidiëring van de aankoop van kunstwerken voor overheidsverzamelingen: Contemporary Irish Art Society, Lane Fund, Shaw Bequest, Friends of the National Collection of Ireland, Thomas Havert Fund 4.3. Honorering van de uitleen van kunstwerken Voor door de Arts Council georganiseerde tentoonstellingen wordt een forfaitair bedrag van 50 IRL uitgekeerd aan de exposanten. Bij een retrospectieve
128 tentoonstelling ontvangt de kunstenaar 1 000 IRL (dit was tot nog toe slechts éénmaal het geval). 4.4. Dienstverlening door kunstenaars Volgens een studie uit 1979 van de Arts Council over de kunstenaars - alle takken van kunst te zamen - heeft 75 % van de Ierse kunstenaars een nevenberoep (1). Meer dan de helft heeft een beroep dat samenhangt met de artistieke activiteit van de betrokkene. Voor de beeldende kunstenaars is lesgeven op de kunstacademies de meest verspreide praktijk. Een docent aan een kunstacademie ontvangt ongeveer 4 000 IRL per jaar bij een half lesrooster, 7 500 IRL bij een volledig lesrooster en 9 000 IRL voor theorielessen. 4.5. Ateliers Er bestaat geen speciaal orgaan voor het verkrijgen van een atelier. In Dublin zijn er maar weinig ateliers en is er moeilijk aan te komen. In dit verband zij gewezen op een initiatief van een groep oud-academieleerlingen die een coöperatie hebben gesticht met vijftien ateliers in het stadscentrum van Dublin (24, South King Street). Deze coöperatie houdt zich niet bezig met het zoeken van ateliers voor andere kunstenaars maar wanneer een van de ateliers vrijstaat is het mogelijk een aanvraag in te dienen. De Arts Council verleent subsidies voor werkzaamheden in ateliers. Uiterste datum voor de aanvragen is 18 april.
5. PLAATSEN VOOR DE VERSPREIDING VAN KUNSTWERKEN 5.1. Salons en festivals Er zijn zeer veel festivals in Ierland, die meestal ook een tentoonstelling van schilder- of beeldhouwkunst in hun programma opnemen. Het onderstaande overzicht is beperkt tot de speciale festivals voor de beeldende kunsten die gereserveerd zijn voor beroepskunstenaars. Voor verdere inlichtingen zij men verwezen naar de namen en adressen in de bijlage. 5.1.1. Dubl in An Eoireachtas: jaarlijkse tentoonstelling van eigentijdse kunst, in hoofdzaak avant-gardewerken. Plaats: Trinity College te Dublin.
(1) Study of Artists Lifestyle, studie onder leiding van D. Kavanagh verricht door Irish Marketing Surveys United, 1979.
- 129 Independent Artists Annual Exhibition: jaarlijkse tentoonstelling op uitnodiging die te Dublin wordt georganiseerd door de kunstenaars die lid zijn van de Independent Artists. Vijf prijzen van 200 IRL. Irish Exhibition of Living Art: elk jaar door een commissie kunstenaars georganiseerde tentoonstelling. Plaats: National Gallery. Prijs. OASIS (Open Air Show of Irish Sculpture): door de Arts Council en de Dublin Corporation gefinancierde biënnale. Een vijftiental kunstenaars wordt geselecteerd door een kunstenaarscommissie en ontvangt middelen voor het maken van een kunstwerk. Vervolgens worden de kunstwerken tentoongesteld op het Merrion Square, Dublin. Prijs. Royal Hibernian Academy : de oudste van de jaarlijkse tentoonstellingen. Academische schilderkunst. ROSC: een in 1967 gestichte internationale tentoonstelling op uitnodiging. Wordt elke vier jaar gehouden. De tentoonstelling bevat een afdeling avantgarde kunst en een afdeling primitieve kunst. Gefinancierd door de Arts Council en particuliere bedrijven (Bank of Ireland, Caroli's cigarettes, enzovoort). De selectie wordt verricht door een internationale commissie van kunstenaars, conservatoren en kunstcritici. Geen prijs. Watercol our Society of Ireland: jaarlijkse tentoonstelling van aquarellen. 5.1.2. De regio Limerick Annual Exhibition: jaarlijkse tentoonstelling te Limerick. Listowel International Biennale: internationale tentoonstelling van grafische kunst. Biennale. Internationale jury en prijs. Listowel Open Graphic and Sculpture Exhibition: jaarlijkse nationale tentoonstelling van grafische kunst en beeldhouwkunst. Waterford Annual Exhibition: jaarlijkse tentoonstelling te Waterford.
5.2. Andere tentoonstellingsplaatsen 5.2.1. De kunstcentra Op dit ogenblik zijn er in de gehele Republiek Ierland vijf multifunctionele kunstcentra die openstaan voor de plaatselijke bevolking en de kunstenaars. - Project Art Centre, Dublin. Deze in 1966 gestichte kunstenaarscoöperatie beschikt over twee tentoonstellingsgalerijen. Het centrum staat open voor alle nieuwe kunstvormen: foto, video, performance. De dossiers moeten gericht worden aan Sharon 0'Grady. Voor de performances ontvangt de kunstenaar een honorarium en vergoeding van kosten. Voor de tentoonstellingen worden de reclamekostengedragen door het centrum.
130 Gorey Art Centre: dit in het kader van het operafestival van Wexford in 1973 opgerichte centra heeft elke maand een concert en om de twee maanden een tentoonstelling op zijn programma. Voor kinderen worden werkateliers georganiseerd. Financiering door de Arts Council (in 1978 9 000 IRL) en de plaatselijke overheid (in 1978 2 700 IRL). Grapevine Art Centre: door kunstenaars gesticht centrum. Tentoonstellingsruimte en ateliers (video-foto). Ontvangt subsidie van de Arts Council. Triskei Art Centre: In september 1978 te Cork geopend centrum. Opgericht en bestuurd door kunstenaars. Tentoonstellingsprogramma. Performances. 5.2.2. Galerijen Er zijn veel commerciële galerijen, het merendeel te Dublin. Elk kwartaal wordt een tentoonstellingsgids gepubliceerd door de Arts Council van Dublin en Belfast (Exhibition Quarterly). Het Trinity College beschikt sedert 1978 over een kunstgalerij, de Douglas Hyde Gallery in de gebouwen van het college. Deze galerij organiseert tentoonstellingen van recente en internationale kunstwerken (gedeeltelijk gefinancierd door de Arts Council) .
Adressen Arts Council (Chomhairle Ealaion), 70 Merrion Square, Dublin 2, tel. (01) 76.46.85 An Oireachtas, Responsable : D.O. Suilleabhain, 6 Harcourt Street, Dublin 2, tel. 75.74.01 Douglas Hyde Gallery, Trinity College, Nassan Street, Dublin 2, tel. (01) 77.29.41 Gorey Art Centre, Rafter Street, Gorey, Co. Wexford Grapevine Arts Centre, 39 North Great Georges Street, Dublin 1 Independent Artists Annual Exhibition, Responsable: Bri Ni Rinn, Downings, Prosperous Naas, Co. Kildare, tel. 045.60170 Irish Exhibition of Living Art, Responsable : Mimi Behncke, Grosvenor Cottage, Sorrento Road, Dalkey, Co. Dublin, tel. 80.82.60 Limerick '77 Exhibition, Responsable: Charles Harper, c/o Limerick School of Art, Georges Quay, Limerick, tél. 061 45341
- 131 Listowel Open Graphic & Sculpture Exhibition, Responsable : Mairead Pierse, 29 Market Street, Listowel, Co. Keery, tél. Listowel 528 Listowel International Biennale, 41 The Square, Listowel, Co. Kerry Municipal Gallery of Modern Art, Parnell Square, Dublin 1, tel. (01) 74.19.03 National Gallery of Ireland, Merrion Square, Dublin 2, tei. (01) 76.75.71 OASIS (Open Air Show of Irish Sculpture), Responsable : Mimi Behncke, zie supra Project Arts Centre, 39 East Essex Street, Dublin 2, tel. (01) 71.33.27 en (01) 71.23.21 ROSC, Responsable : Dorothy Walker, 19 Merrion Square, Dublin 2, tel. (01) 76.06.21 Royal Hibernian Academy annual exhibition, Responsable : Desmond Carrick, c/o National Gallery of Ireland, Merrion Square, Dublin 2, tel. (01) 76.75.71 Watercolour Society of Ireland, annual exhibition, Responsable : Ciaran Mac Gonigal, 2 Templemore Avenue, Dublin 6, tél. 97.35.04 Waterford Annual Exhibition, Responsable : Mr 0'Doir, City Hall, Waterford, tel. 051 35.01 Wexford Arts Centre, Assembly Rooms, Cormarket, Wexford, tel. 053 23764
- 133 ITALIE
ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat 1.1.1. Activiteiten van de staat op cultureel terrein Kunstzaken vallen onder meerdere centrale administraties: het Ministerie van Cultuurgoederen en Milieuzaken, dat er zorg heeft voor de historische, archeologische, natuurlijke en antieke goederen (dat wil zeggen schilderijen, beeldhouwwerken, monumenten), het Ministerie van Toerisme, toneel en film, dat zich bezighoudt met muziek, toneel, dans en film, het Ministerie van Onderwijs , dat toezicht houdt op de kunstacademies en de openbare bibliotheken, en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Cultuurgoederen en Milieuzaken omvat zeven afdelingen, waarvan alleen de afdeling culturele betrekkingen zich bezighoudt met eigentijdse kunst. De Galleria Nazionale D'Arte Moderna in Rome is een autonome instelling, die via een bijzondere superintendentie indirect met het ministerie verbonden is. Van de 68 superintendenten die het ministerie in de regio's vertegenwoordigen zijn er 15 in het bijzonder belast met historische en kunstmusea. Er bestaat in Italië slechts één door de staat gefinancierd museum voor moderne kunst, la Galleria Nazionale d'Arte Moderna in Rome met verzamelingen van de 19e en 20e eeuw, waarin de schilder- en beeldhouwkunst van de laatste twintig jaar slechts matig vertegenwoordigd is. Het Ministerie van Cultuurgoederen subsidieert voorts drie grote tentoonstellingen (zie 5): de Quadriennale van Rome (in 1980 35 miljoen LIT), de Triennale van Milaan, die vooral gewijd is aan de industrial design (in 1980 80 miljoen LIT) en de Biennale van Venetië (2 miljard LIT). Met uitzondering van de beurzen voor jonge kunstenaars in het kader van de jongerenuitwisseling binnen de Europese Gemeenschap zijn bij de culturele activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen levende kunstenaars betrokken: de grote tentoonstellingen van de Italiaanse kunst in het buitenland, waarbij men zich houdt aan de regel van de termijn van vijftig jaar waarbinnen het werk nog geen deel uitmaakt van het openbaar kunstbezit, tonen, wanneer zij een afdeling moderne kunst omvatten, alleen reeds klassieke werken van de 20e eeuw. De Italiaanse culturele instituten in het buitenland kunnen evenwel speciale subsidies vragen voor tentoonstellingen van recente werken. Het directoraat-generaal Culturele Samenwerking van het ministerie moet overigens de Italiaanse kunstenaars informeren omtrent internationale wedstrijden en tentoonstellingen die in het buitenland worden gehouden, doch het selecteert niet rechtstreeks de kunstenaars die Italië zullen vertegenwoordigen.
134 1.1.2. De activiteiten van de regio's en van de lagere overheid Wanneer men zoekt naar actieve steun aan de levende Italiaanse kunstenaars moet men vooral op het plaatselijk vlak zoeken, in de onderlinge interactie tussen de culturele activiteiten van gemeenten, de regionale coördinatie en de vele particuliere kunsthandels die men in alle steden van enige betekenis kan vinden. In 1974 werd de regionalisering, waartoe in 1972 besloten werd, een feit. De regio's hebben een dubbele taak op cultureel terrein: zij dragen voor ten hoogste 75 % bij in de financiering van de door de gemeenten gesubsidieerde culturele activiteiten en instellingen en zij financieren manifestaties, die uitsluitend onder hun verantwoordelijkheid vallen. Zo nemen voor de beeldende kunsten de regio's deel aan de financiering van de musea en de tentoonstellingen van de gemeenten en organiseren zij tentoonstellingen van plaatselijke kunstenaars. De gemeenten ontwikkelen traditioneel een belangrijke activiteit. Het plaatselijke kunstleven ontvangt veel publiciteitssteun van onverheidswege en profiteert van een goed vertakte kunsthandel in de rijke en dichtbevolkte regio's, vooral in de noordelijke provincies. Naast de grote musea voor moderne kunst van Rome, Milaan, Turijn, Bologna, Palermo en Venetië bezitten veel meer bescheiden gemeentelijke musea gekochte of door de kunstenaars aangeboden eigentijdse werken: in Lombardije bij voorbeeld vindt men 162 musea van zeer uiteenlopende betekenis en specialisatie; 45 van deze musea zijn gewijd aan de beeldende kunst en 15 hiervan hebben verzamelingen moderne kunst en staan open voor werken van plaatselijke levende kunstenaars. De regio speelt een beslissende rol bij de horizontale coördinatie van de activiteiten ter bevordering van het kunstbezit. In het vierjarenplan van de regio Lombardije (1978-1981) was de onderverdeling van de uitgaven voor cultuur in de jaren 1978 en 1979 (die een vijfde vormen van de hele begroting voor cultuur van de Italiaanse regio's) als volgt : (in miljard LIT) 1978
1979
Culturele activiteiten
1,94
2,14
Musea
2,07
2,22
Bibliotheken
4,335
4,64
8,345
9
Totaal
De hoofdstad van de regio, Milaan, in Italië de eerste plaats op de kunstmarkt en het artistieke centrum van het land, trok in 1978 2,223 miljard LIT uit voor cultuur en in 1979 4,038 miljard LIT. De musea van schone kunsten ontvingen in 1979 454 miljoen LIT tegenover 101 LIT in 1978; de artistieke, archeologische, historische en wetenschappelijke tentoonstellingen ontvingen in 1979 2,33 miljard en in 1978 1 miljaard LIT.
135 1.2. Particulier mecenaat Industriële bedrijven of banken genieten geen enkele belastingaftrek wegens hun culturele activiteiten; de staat kan zelfs de schenkingen van particuliere verzamelaars vrij zwaar aanslaan. Toch kent men in dit land een ontwikkeld mecenaat, al spreken de verantwoordelijke mensen in industrie en bankwereld liever van culturele betrekkingen. Voor de beeldende kunsten nemen de culturele betrekkingen meestal de vorm aan van de uitgave van kunstboeken, zoals gefinancierd door de handels- en spaarbanken. Soms ook worden individuele of groepstentoonstellingen gefinancierd van levende kunstenaars: zo heeft in Milaan een sigarettenfabrikant zijn naam verbonden aan een tentoonstelling van videofilms van kunstenaars; elders subsidieert de kredietbank in een provinciestad de tentoonstelling van een plaatselijk kunstenaar. Enkele grote ondernemingen zijn meer geregeld en meer stelselmatig op kunstgebied actief. Olivetti organiseert reizende tentoonstellingen zoals de presentatie in de Verenigde Staten en Europa van de beroemde verzameling moderne Italiaanse kunst van de verzamelaar Mattioli of de tentoonstelling "Vormen en onderzoek", die een mengeling vormt van design, architectuur en bepaalde uitlopers van de abstractie in schilderkunst en beeldhouwkunst; de onderneming heeft de produkti e van reclame en kunstfilms toevertrouwd aan grote namen uit de filmwereld in Japan. Zij geeft opdrachten voor kunstfoto's aan beroemde fotografen zoals Cartier-Bresson, publiceert belangrijke literaire teksten geïllustreerd door erkende kunstenaars (bij voorbeeld Kafka geïllustreerd door Folon) en verleent bekende kunstenaars zoals Delvaux, Manzu, Chirico, Pomodora, en E. Baj, Capogrossi, Hartung, Guttuso, H. Moore en M. Martini opdracht tot het vervaardigen van lithografieën, tekeningen of illustraties voor kalenders en agenda's. Ook Fiat verleent sedert drie jaar een opdracht aan een kunstenaar om een werk te maken (beeldhouwwerk of multiple), waarvan de exemplaren bij de jaarwisseling aan bepaalde personen worden aangeboden. Zoals Olivetti heeft Fiat kunstenaars (Chirico, Dudovitch, Sironi, Bassi, Nizzoli , Annigoni, enzovoort) gevraagd reclameaffiches te tekenen. Het grote autobedrijf verbindt af en toe zijn naam aan tentoonstellingen: in 1978 organiseerde het een Dubuffet tentoonstelling en het neemt in 1980 deel aan de financiering van een tentoonstelling over het futurisme in New York en Parijs. Hoewel men hierbij niet kan spreken van mecenaat moet toch nog gewezen worden op de bijzonder levendige researchactiviteit op het terrein van de architectuur en de industrials design, terreinen waarop Italiaanse bedrijven en ontwerpers uitblinken. Ten slotte zijn veel industriëlen ook verzamelaar: hun aankopen komen in particuliere verzamelingen, maar ook de bedrijven kopen voor hun kantoren kunstwerken; de directie culturele betrekkingen van Olivetti noemt hier werken van Arp, Balla, Campigli, de Pisis, Vasarely, Morandi, enzovoort. 1.3. De kunstmarkt Op de Italiaanse kunstmarkt bestaan er drie sectoren die niet van gelijke betekenis zijn.
136 1.3.1. De markt voor antiek en oude kunstvoorwerpen Dit is een traditioneel levendige markt die voor een goed deel gericht is op de uitvoer, ondanks de strenge wetten die gelden voor de kunsthandel met het buitenland. 1.3.2. De markt voor avant-garde_kunst Deze is voornamelijk geconcentreerd in Noord-Italië en de grote steden aldaar (Milaan, Turijn, Genua, Bologna). De enige Italiaanse plaats van internationale betekenis, te weten Milaan, is bepalend geweest voor de ontwikkeling van de handel in avant-garde kunst. Turijn, Florence, Venezie of Rome bekleden bij lange niet een vergelijkbare positie. De opbloei van deze markt dateert uit de jaren 1950 met tijden van conjunctureel bepaalde expansie (1960-1962, 1966-1973) en recessie (1963-1964, 1974-1976). 1.3.3. De provinciale markt van eigentijdse schilderkunst Terwijl de Milanese markt een internationale functie heeft is de activiteit van de galerijen afhankelijk van de plaatselijke voorzieningen. De schilders, die hun werken tentoonstellen in de musea in hun woonplaats of nabije omgeving, zijn voor hun sociaal-economische positie afhankelijk van gemeentelijke instellingen (scholen, musea), van opdrachten in het kader van de 2 %-regeling en van persoonlijke contacten met cliënten, verzamelaars of gelegenheidskopers. 1.3.4. Verenigingen van galerijen Een aantal galerijen tracht thans door associatie te reageren op de depressie op de markt. Het Nationaal Verbond van handelaren in moderne kunst beperkt zijn activiteit tot politieke of wettelijke vragen. De douane legt namelijk zware heffingen op bij de invoer en uitvoer van kunstwerken. Bovendien heft de staat een hoge BTW over de galerijverkoop: 35 % van de verkoopprijs voor werken van overleden kunstenaars - het luxe tarief - en 14 % over de werken van levende kunstenaars. De BTW moet door de koper worden betaald. Bij de zeer onlangs opgerichte Italiaanse vereniging van galerijen voor eigentijdse kunst zijn 42 galerijen aangesloten in Milaan (de meeste), Bologna, Turijn, Genua, Florence, Verona, Padua, Mantua, Como, Livorno, Cagliari, Bari en Napels. Het gaat hier om galerijen die zich vooral inzetten voor de avantgarde kunst. Volgens de statuten is het doel van de vereniging: - de bevordering en verspreiding van eigentijdse kunst door alle mogelijke artistieke, culturele en technische initiatieven en door samenwerking met particuliere of overheidsinstellingen; - de bestudering en oplossing van specifieke problemen van de aangesloten Ie-
137 den en van de problemen die zij gemeen hebben met musea, verzamelaars en kunsthistorici ; - de scholing en ontwikkeling van de rol van de kunsthandelaar; - versterking van het vertrouwen in de kunsthandel; - samenwerking met het Nationaal verbond van handelaren in moderne kunst en de nationale en internationale particuliere en overheidsinstellingen voor de expertise van kunstwerken en de bestrijding van vervalsingen en fraude. De vereniging is een culturele, apolitieke vereniging zonder winstoogmerk die niet gekant is tegen vakorganisaties. De vereniging begint haar activiteiten met het project "Museo Vivo": in 1980 wordt een grote tentoonstelling gehouden van kunstenaars die met de 42 galerijen hebben gewerkt, terwijl tegelijkertijd een conferentie plaatsvindt van galerijdirecties, museumdirecties, vertegenwoordigers van de lagere overheid, kunstcritici en kunstenaars. Een samenvattend document moet een overzicht geven van de activiteit van de galerijen, de gemeentelijke musea en de initiatieven van de plaatselijke en regionale overheid ter stimulering van de eigentijdse kunstschepping.
2. KUNSTENAARSVERENIGINGEN De Italiaanse kunstenaarsorganisaties groeperen de scheppende kunstenaars meer naar politieke gezindheid dan op grondslag van strikt door het beroep bepaalde eisen en acties. Binnen de opgelegde beperkingen - weinig actieve leden, weinig krachten in vaste dienst, weinig middelen - zijn de drie grote organisaties van beeldende kunstenaars aangesloten bij de drie grote vakcentrales van het land: - de Federazione Nazionale Lavoratori Arti Visive aangesloten bij de CGIL, de grote communistische en socialistische vakcentrale; - de Federazione Italiana Degli Artisti aangesloten bij de christen-democratische CISL; - de Unione Sindacale Artisti Italiani Belle Arti aangesloten bij de sociaaldemocratische UIL. Vier andere vakorganisaties zijn van mindere betekenis: - het Sindacato Italiano Pittori Scultori Incisori, - de Federazione Nazionale Sindacati Autonomi Arti Figurative, - het Sindacato Nazionale Artisti Professionisti Italiani, - het Sindacato Autonomo Nazionale Operatori Estetici. De belangrijkste organisatie is de Federazione Nazionale Lavoratori Arti Visive met ongeveer 1 500 leden. Men kan op twee manieren lid worden: op grond van het dossier dat het provinciaal verbondcomité het bewijs levert van de artistieke activiteit van de betrokkene (werken, tentoonstellingen, kritieken) of door partronage door twee kunstenaars die lid zijn van de federatie.
138 De nationale federatie werd betrokken bij de hervorming van de instellingen voor eigentijdse kunst: hervorming van de Biennale van Venetië in 1973 en plannen tot hervorming van de Quadriennale en de Triennale. Uit de leden van de genoemde organisaties worden de vertegenwoordigers van de kunstenaars aangewezen, die zitting hebben in de selectiecommissies van het Ministerie van Cultuurgoederen bij nationale wedstrijden voor de 2 %-wet.
3. JURIDISCHE ASPECTEN 3.1. Sociale rechten In 1978 bij decreet het ENAPPS (Ente Nazionale Assistenza e Previdenza per i Pittori egli Scultori) vervangen door hét ENAPPA (Ente Nazionale per l'Assistenza e la Promozione della Professioni Artistiche) waaronder de beeldende kunstenaars, de musici, de schrijvers en de toneelspelers vallen. De statuten hiervan waren eind 1980 nog niet vastgesteld: het ontwerp legt de nadruk op de culturele functies van de instelling - opleiding, nascholing, propaganda voor de kunstenaars en hun werken - en wil artistieke manifestaties organiseren, beurzen toekennen voor vrije arbeid, studie en nascholing, overgaan tot de vorming van een bibliotheek, van een discotheek, van een verzameling eigentijdse kunstwerken uit schenkingen, steun verlenen bij de uitgave van literaire en muziekwerken door de leden en overgaan tot de instelling van een sociaal solidariteitsfonds. Het ENAPPS heeft sedert 1978 de lopende zaken afgehandeld. De reorganisatie van de sociale bescherming van de zelfstandigen, waarmee in januari 1980 een begin werd gemaakt, kent een overgangsfase voordat de uitvoering van de ziektekostenverzekering en van de ouderdomsverzekering wordt overgedragen aan regionale instellingen. De tot nu toe bij het ENAPPS verzekerde kunstenaars en hun gezinsleden worden nu dus kosteloos behandeld door de SAUB (basisvoorzieningen gezondheidszorg). Het ENAPPS kende geen werkloosheidsuitkering en speelde geen rol als pensioenfonds. Kunstenaars worden geacht een vrij beroep uit te oefenen en vallen tot nu toe niet onder een verplichte ziektekosten- en ouderdomsverzekering: de aansluiting bij het ENAPPS en bij het INPS (Instituto Nazionale per la Previdenza Soziale) voor het ouderdomspensioenen voor zelfstandige kunstenaars geschiedt op basis van vrijwilligheid. Op aanvraag van kunstenaars in moeilijkheden en na behandeling van hun dossier kende het ENAPPS elk jaar een bijstandsuitkering van ongeveer 60 000 LIT toe aan een vijftigtal aangesloten beeldende kunstenaars. Het in de ontwerp-statuten van het ENAPPA geplande solidariteitsfonds zal deze bijstand voortzetten. Van de 2 500 bij het ENAPPS ingeschreven kunstenaars waren er slechts 300 die de uitoefening van hun kunst als enige bron van inkomen hadden. De meeste kunstenaars hebben een nevenberoep, waaruit zij het grootste of het meest vaste deel van hun inkomsten genieten: het kunstonderwijs is het meest door de kunstenaars gezochte en uitgeoefende beroep en is de belangrijkste vorm van overheidssteun voor de scheppende kunstenaars. Uit hoofde van hun leraarschap vallen de kunstenaars onder de sociale verzekeringen (ziektekostenver-
139 zekering, ouderdomsverzekering) voor ambtenaren, die voor hen voordeliger zijn dan enige andere vrijwillige verzekering, en genieten zij een niet te verwaarlozen zekerheid van betrekking. 3.2. Vermogensrechten De wet die in Italië thans van kracht is dateert uit 1941: "uit hoofde van de wet zijn beschermd de geesteswerken van scheppende aard die tot het terrein behoren van de literatuur, de muziek, de beeldende kunst en de filmkunst, ongeacht de wijze of vorm van uitdrukking" (artikel 1 ) . Onder de rubriek beeldende kunst vallen onder de bescherming van de wet "de werken van beeldhouwkunst, schilderkunst, tekenkunst, grafische kunst en soortgelijke vormen van beeldende kunst met inbegrip van de werken van decorkunst, zelfs wanneer deze werken worden toegepast in de industrie, op voorwaarde dat hun kunstwaarde onderscheiden kan worden van het industrieel karakter van het produkt waarmee zij verbonden zijn". Hieraan kunnen wij toevoegen dat sedert 1979 de bescherming van foto's werd versterkt en uitgebreid tot vijftig jaar, zoals voor de werken van de hierboven genoemde kunstvormen. De wet waarborgt de persoonlijkheidsrechten van de kunstenaar: het recht van (eerste) publikatie of het recht van uitgave, het recht gepubliceerd werk uit de handel terug te trekken, het naamrecht en het recht op integriteit van het werk. De wet waarborgt ook de vermogensrechten die verband houden met het economisch gebruik van het werk: recht van reproduktie, recht van verspreiding via televisie, recht van wijziging van geschapen werk, recht van waardetoevoeging aan de werken. 3.2.1. Inning van auteursrechten De auteursrechten worden geïnd een verdeeld door de SIAE (Italiaanse vereniging van auteurs en uitgevers), die uit naam van de leden toestemming verleent tot het economisch gebruik van de werken; de beeldende kunsten vallen onder de afdeling OLAF. De SIAE wordt gepatroneerd door de President van de Republiek en de Raad van ministers en is een publiekrechtelijk orgaan dat een feitelijk monopolie bezit voor het onderhandelen over de tarieven voor het gebruik van kunstwerken en het innen en verdelen van de rechten; zij is de tussenpersoon bij uitsluiting, doch kan een kunstenaar niet verbieden rechtstreeks met een cliënt te onderhandelen over het gebruik van zijn werken. Slechts twaalf beeldende kunstenaars (waarvan acht overleden) staan ingeschreven bij de afdeling OLAF. 3.2.2. Volgrecht De wet van 22 april 1941 waarborgt de kunstenaar een recht op de meerwaarde van vervreemde werken (oorspronkelijke werken van schilderkunst, beeldhouwkunst, tekening en prentkunst). Dit volgrecht geldt zowel voor openbare als voor particuliere verkopen.
140 Openbare verkopen: wanneer de overeengekomen prijs boven een vastgesteld minimum ligt (1 000 LIT voor tekeningen en prenten, 5 000 LIT voor schilderijen en 10 000 LIT voor beeldhouwwerken) heeft de maker recht op een bedrag, dat uiteenloopt afhankelijk van de vraag of het gaat om een eerste verkoop (na die door de maker) of een latere. In het eerste geval heeft de kunstenaar recht op een percentage over de totale prijs van het opnieuw verkochte werk: 1 % wanneer de prijs beneden 50 000 LIT blijft, 2 % tussen 50 000 en 100 000 LIT en 5 % boven 100 000 LIT. In het tweede geval wordt het aan de kunstenaar toekomend percentage berekend over het verschil tussen de prijs bij de betrokken openbare verkoop en de prijs bij de onmiddellijk daaraan voorafgaande verkoop, wanneer deze ten minste lager was dan de eerstgenoemde. Particuliere verkopen: of de kunstenaar een aandeel krijgt in de meerwaarde van zijn werken is afhankelijk van twee .voorwaarden: de vastgestelde prijs moet een vijfvoud zijn van de oorspronkelijke verkoopprijs en moet in elk geval 4 000 LIT bedragen voor tekeningen en prenten, 30 000 LIT voor schilderijen en 40 000 LIT voor beeldhouwwerk. Dan heeft de kunstenaar recht op 10 % van de meer-waarde. 3.2.3. Honorering van de uitleen van kunstwerken Er is geen enkel voorschrift ding verplicht de kunstenaar reren: over de contracten of wordt in dergelijke gevallen
dat de overheidsinstellingen voor kunstverspreivoor de tentoonstelling van zijn werken te honohonorering van de prestaties van de kunstenaar vrij onderhandeld.
3.3. Belastingen Kunstenaars zijn gelijkgesteld met vrije beroepsbeoefenaren en worden op gelijke wijze belast. Sedert 1975 is er een nieuw belastingstelsel dat strikter is bij de inkomensvaststelling en dat de kunstenaars verplicht tot boekhouding waarin alle inkomsten in de loop van het jaar worden genoteerd. Kunstenaars kunnen als de beoefenaren van vrije beroepen van hun belastbaar inkomen de uitgaven aftrekken voor de aankoop van werktuigen waarvan de kosten per stuk niet meer bedragen dan 500 000 LIT; voor duurdere werktuigen gelden, met uitsluiting van onroerende goederen, de normale afschrijvingsregels.
4. ECONOMISCHE ASPECTEN 4.1. Beurzen en individuele subsidies Er worden weinig beurzen aan kunstenaars toegekend. Het gaat om studiebeurzen, toegekend (in het kader van het onderwijs) door de minister van Onderwijs of (in het kader van door de Italiaanse regering gesloten culturele akkoorden) door de minister van Buitenlandse Zaken in overleg met de minister van Onderwijs. Het gaat in hoofdzaak om reisbeurzen (zes maanden, één jaar, naar Parijs, naar New-York, enzovoort). De beurzen worden op grond van een dossier
141 toegekend door een jury die bestaat uit kunsthistorici en kunstenaars, benoemd door de minister van Onderwijs. 4.2 . Prijzen Sedert de Biennale van Venetië in 1968 in een crisis is geraakt heeft men afgezien van de prijzen die vroeger bekende kunstenaars bekroonden en die onbetwistbaar internationaal hoog in aanzien stonden. Het zijn vooral de gemeenten die met hulp van de regio's prijzen uitloven voor eigentijdse kunst bij grote jaarlijkse of tweejaarlijkse tentoonstellingen, die organiseerd worden door een aantal gemeentelijke musea voor moderne kunst: meestal bestaat de prijs in de aankoop door de stad van een of meer werken van de bekroonde voor de gemeentelijke verzamelingen. Enkele gemeenten verwerpen de gedachte van wedstrijden en prijzen en kopen bij door hen georganiseerde groepstentoonstellingen werk van elk van de exposanten (tegen een uniforme en bescheiden prijs). Plaatselijke banken, bedrijven of handelsondernemingen steunen financieel de periodieke tentoonstellingen van eigentijdse kunstenaars en verlenen soms hun naam aan een plaatselijk kunstenaar toegekende prijs.
4.3. De aankoop van kunstwerken door de overheid 4.3.1. Staat Alleen het nationaal museum voor moderne kunst te Rome neemt het initiatief tot aankoop van eigentijdse kunst door de staat en krijgt deze dan ook in bezit. Commissies van kunstenaars, kunsthistorici en vertegenwoordigers van het Ministerie van Cultuurgoederen bespreken de aankoopvoorstellen van de museumdirectie. Overeenkomstig de taakstelling van het overheidsbeleid inzake kunstbezit, dat werken ouder dan vijftig jaar bevoordeelt, hebben de voorstellen en de aankoopbeslissingen vooral betrekking op erkende kunstenaars uit de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw. Het nationaal museum heeft er onder te lijden dat het de enige staatsinstelling voor moderne kunst is. Men overweegt verzamelingen eigentijdse kunst aan te leggen in de musea voor oude kunst en plaatselijk centra voor moderne kunst te openen, die zelfstandig staan of door decentralisatiebanden zijn verbonden met het museum voor moderne kunst te Rome. Het plan een Milanees paleis in te richten voor eigentijdse kunstwerken onder auspiciën van de vertegenwoordiger van het Ministerie van Cultuurgoederen, de superintendant voor de kunstmusea van Lombardije, verkeert in een vergevorderd stadium. 4.3.2. De aankoop door regio's en gemeenten De verzamelingen moderne kunst van de gemeentelijke musea bevatten door de verzamelaars geschonken of geleende werken, op de plaatselijke markt verworven werken, schenkingen van kunstenaars die vaak gedaan worden na tentoonstellingen of kunstwerken die bij gelegenheid van belangrijke manifestaties
142 werden bekroond en aangekocht. (Quadriennale van Rome, Biennale van Venetië, Turijn, Florence ). De voorkeur gaat uit naar plaatselijke kunstenaars. Dit geldt niet alleen voor de aankopen van de kleine en middelgrote provenciale musea, doch ook voor de uitbreiding van de rijke gemeentelijke verzamelingen van moderne kunst van Milaan, Turijn, Bologna, Venetië en Palermo (het is waar dat de concentratie van kunstenaars in deze regionale hoofdsteden aan deze voorkeur een meer betrekkelijke betekenis heeft dan in het eerste geval). De twee catalogi van door de gemeente Milaan de laatste tien jaar aangeworven kunstwerken vermelden dan ook een aantal aankopen van Milanese kunstenaars, doch daarnaast vele schenkingen van Italiaanse of buitenlandse kunstenaars na individuele tentoonstellingen in de gemeentelijke instellingen. Slechts een zeer klein deel van de aankopen wordt verricht bij galerijen. Met de financiële steun van de regio's nemen de gemeenten het leeuwendeel van de overheidsbestedingen voor de vorming .van een eigentijds kunstbezit voor hun rekening. 4.4. Opdrachten voor overheidsgebouwen: de 2 %-wet De in 1949 afgekondigde en in 1960 gewijzigde zogenaamde 2 %-wet schrijft "aan de diensten van de staat - zelfs de autonome diensten -, aan de regio's, aan de provincies, aan de gemeenten en aan alle andere overheidsinstellingen, die overgaan tot de bouw van overheidsgebouwen of tot de wederopbouw van door de oorlog vernielde gebouwen, voor een bedrag, dat niet minder mag zijn dan 2 % van de totale kosten van het project, uit te trekken voor de verfraaiing van deze gebouwen door het aanbrengen van kunstwerken. Uitgesloten hiervan zijn de gebouwen voor industrie of bewoning en de gebouwen waarvan de bouwkosten niet meer bedragen dan 50 miljoen LIT (in 1960). Wanneer in het plan van de architect de uitvoering van schilderingen of beeldhouwwerk in of aan het gebouw niet is opgenomen, worden de 2 % besteed voor de aankoop van of het verstrekken van een opdracht tot schilder- en beeldhouwwerken die deel uitmaken van de binnenversiering van de gebouwen" (artikel 1 van de op 3 maart 1960 gewijzigde wet). De kunstenaars worden geselecteerd door de dienst die verantwoordelijk is voor de financiering met medewerking van de architect, de superintendant voor schone kunsten voor de betrokken regio en een door hen aangewezen kunstenaar. Wanneer de totale waarde van de uit te voeren werken meer bedraagt dan 2 miljoen LIT gaan de diensten over tot een nationale prijsvraag, waarvoor een jury wordt samengesteld. Deze bestaat uit: - vier vertegenwoordigers van de betrokken overheidsdienst, van wien ten minste een een kunstenaar of kunstcriticus moet zijn, - de superintendant voor schone kunsten voor de betrokken regio en de architect , - drie vertegenwoordigers van schilders en beeldhouwers die benoemd worden door de minister van Cultuurgoederen op voorstel van de nationaal meest representatieve kunstenaarsorganisaties (artikel 2 van de wet). De wet werd sedert 1960 en 1970 ten uitvoer gelegd. Vooral de programma's
143 voor scholenbouw hebben de kunstenaars opdrachten krachtens de 2 %-regeling bezorgd. 4.5. Dienstverlening door kunstenaars Zoals in alle landen van Europa leven de schilders en beeldhouwers vooral van het onderwijs: de aan dit beroep verbonden stabiliteit en sociale voordelen beschermen de kunstenaars tegen de wisselvalligheid van de marktconjunctuur. Deze positie biedt op de eerste plaats financiële zekerheid, althans in de lagere functies van het kunstonderwijs (lessen kunstzinnige vorming in de scholen van het leerplichtig onderwijs, in de instellingen voor beroepsonderwijs en in de kunstlycea van het middelbaar onderwijs). De docentenposten op de kunstacademies worden toegewezen na een examen en genieten onbetwistbaar aanzien. Het kunstonderwijs ressorteert in hoofdzaak onder het Ministerie van Onderwijs. De uitbreiding van het net gemeentelijke musea voor moderne kunst heeft nog niet geleid tot de schepping van een groot aantal nieuwe arbeidsplaatsen, maar zal wel de kunstenaars meer gelegenheden moeten bieden hun werken te tonen en tijdelijk werk te vinden in de educatieve diensten van deze musea, zoals in Bologna, bij voorbeeld en in het toekomstig Centrum voor eigentijdse kunst te Rome. 4.6 . Ateliers De staat noch de gemeenten ondernemen in Italië op dit ogenblik iets om de kunstenaars te helpen betaalbare woning-ateliers te vinden.
5. PLAATSEN VAN VERSPREIDING 5.1. De grote tentoonstellingen De drie grote periodieke door de Italiaanse staat gefinancierde manifestaties zijn de Biennale van Venetië, de Triennale van Milaan (internationale tentoonstelling van moderne toegepaste kunst en industrieel design en van moderne architectuur) en de Quadriennale van Rome (nationale tentoonstelling van eigentijdse kunst). Alle drie deze tentoonstellingen worden gesubsidieerd door het Ministerie van Cultuurgoederen (zie 1.1.1). De drie betrokken organen werden gereorganiseerd zodat de comitéleden (aangewezen door de plaatselijke besturen - van regio, provincie en gemeente - en door de voornaamste kunstenaarsorganisaties) gekozen worden uit deskundigen op het terrein van kunst en cultuur. De Biennale van Venetië heeft, naar het lijkt, in 1980 opnieuw een belangrijke rol gekregen in de internationale promotie van de eigentijdse kunst (zoals in de jaren vijftig en zestig. Op deze Biennale wordt een overzicht gegeven van de kunst in de jaren zeventig (ingericht door vier internationaal geselec-
144 teerde kunstcritici), terwijl tegelijk met de tentoonstelling "Horizon 1980" een blik in de toekomst wordt geworpen. 5.2. Het nationaal museum voor moderne kunst te Rome De regelmatig aan Italiaanse kunstenaars gewijde tentoonstellingen staan vooral open voor erkende schilders en dit krachtens het beginsel dat voor de aankopen geldt (zie 4.3). Het ruimtegebrek heeft tot nog toe de tentoonstelling van verzamelingen en de inrichting van tijdelijke tentoonstellingen ten zeerste beperkt: men denkt reeds lang aan êen uitbreiding van het museum die de mogelijkheid zou moeten bieden met een soepier organisatie de werken van jonge, nog onbekende kunstenaars tentoon te stellen en de kunstenaars meer stelselmatig te betrekken bij de educatieve activiteiten. Het museum bevat een informatie- en documentatiecentrum over de eigentijdse kunst met iconografische, fotografische en cinematografische archieven, biografieën van kunstenaars, persarchieven en een bibliotheek. 5.3. De gemeentelijke musea Belangrijke tentoonstellingen van eigentijdse kunst worden gehouden te Milaan, Florence, Turijn, Bologna, Genua, Venetië, Palermo en Rome; ook kleinere doch actieve plaatsen zoals Livorno, Ferrari, Bari, Mantua, Pavia en Parma moeten genoemd worden. Als voorbeeld moge hier dienen de activiteit van de gemeenten Rome en Milaan. In Rome wordt in het tweede kwartaal 1980 het documentatiecentrum voor visuele kunsten geopend, dat tot taak zal hebben: een archiefafdeling op te bouwen betreffende de te Rome levende kunstenaars met catalogi, foto's, persartikelen, gespecialiseerde tijdschriften, videofilms, enzovoort. Deze afdeling moet elke maand een informatiebulletin publiceren over de artistieke activiteiten te Rome; verschillende manifestaties te organiseren ter bevordering van de eigentijdse kunst: kleine tentoonstellingen, ontmoetingen tussen kunstenaars en publiek, ronde-tafelgesprekken met kunstcritici, culturele ambtenaren en kunstenaars, wekelijkse projecties van kunstfilms, documentaires en videofilms, curcussen eigentijdse kunst, atelierbezoeken, korte tentoonstellingen in eigen beheer bij kleine groepen kunstenaars. Bij de activiteiten van het centrum worden de kunstenaars ingeschakeld, de kunstenaarsvakvereniging, kunstcritici, instellingen als het museum voor moderne kunst, de kunstacademies, de universiteit van Rome en de leerlingen van het middelbaar onderwijs. Naast de opening van het centrum zal een grote tentoonstelling worden gehouden over "de lijnen van het artistiek onderzoek in Italië van 1960 tot 1980". De gemeentelijke verzameling eigentijdse kunst van het Braschi-paleis zal worden overgebracht naar een gemeentelijk museum voor moderne kunst, dat een deel van het tentoonstellingspaleis zal beslaan; een aankoopprogramma moet de aanvulling van de verzameling mogelijk maken.
145 In Milaan zijn traditioneel zes tot acht tentoonstellingen in de Rotonda van de Via Besana gewijd aan de eigentijdse kunst; thans zijn er tentoonstellingen van moderne kunst in het Pallazo Reale, het Palazzo della Permanente, het na enkele jaren van sluiting gereorganiseerde Paviljoen voor eigentijdse kunst en in enkele zalen van het Castello Sforzesco. De belangrijke tentoonstelling "Milaan 1980: een programma voor de visuele kunsten" omvat een aantal experimenten. Het plan tot volledige reorganisatie van een museum voor eigentijdse kunst begint gestalte te krijgen: zowel de staat als de gemeente en de regio willen de overheid meer actief zien op cultureel terrein in de eerste Italiaanse plaats van de markt voor schilderkunst. Het regionaal bestuur, dat bijdraagt in de financiering van verschillende musea van moderne kunst van uiteenlopende omvang, subsidieert geheel of ten dele tentoonstellingen in Milaan een in kleinere steden. Hoewel de regionalisatie de activiteiten van de regionale overheid meer doet ontwikkelen in de richting van een coördinatie van de plaatselijke initiatieven, kan de Assessor voor cultuur uit naam van de regio de volledige financiële en artistieke verantwoordelijkheid nemen voor individuele tentoonstellingen van kunstenaars uit Lombardije. 5.4 . De kunsthandel Wij hebben erop gewezen (zie 1.3) dat de particuliere markt het monopolie heeft van de "promotie" van de eigentijdse kunst en sterk aan dit monopolie vasthoudt: de concentratie van de economische bedrijvigheid en dus van kopers en verzamelaars in het noorden van Italië boodt deze markt de kans tot verdere ontwikkeling in een dicht netwerk van galerijen. Naar het voorbeeld van de kunstmarkt te Keulen, de jaarbeurs van Bazel en de FIAC van Parijs hebben Bari en Bologna binnen hun jaarlijkse of tweejaarlijkse handelsbeurs sedert 1976 een afdeling aan de kunst gewijd.
Adressen Ministerie van Cultuurgoederen (directie culturele betrekkingen) Piazzo del Popoio, 18, Rome Ministerie van Buitenlandse Zaken, (directie culturele samenwerking) Piazzale della Farnesina, Rome Nationaal museum voor moderne kunst, Viale delle Belle Arti, 131, Rome Quadriennale van Rome, Palazzo delle Esposizioni, Via Nazionale, Rome
146 Biennale van Venetië, Cà Justiana, Venetië Assessor voor cultuur van de gemeente Rome, Piazza del Campidoglio, Rome Directie cultuur van de gemeente Rome (afdeling tentoonstellingen en visuele kunsten), Piazza Campitolli, 7, Rome Documentatiecentrum voor visuele kunsten, Via Milano, 15, Rome Assessor voor cultuur van de gemeente Milaan, Via Marino, 7, Milaan Afdeling tentoonstellingen en visuele kunsten van de gemeente Milaan, Via Marino, 7, Milaan Directeur van het Kabinet van de Assessor voor cultuur van de regio Lombardije, Viale Premuda, 27, Milaan Olivetti (afdeling Industrial Design, reclame en culturele betrekkingen), Via Clerici, 4, Milaan Fiat (directie externe betrekkingen), Corso Marconi, 10, Turijn Italiaanse vereniging van Galerijen voor eigentijdse kunst, Via Senato, 22, Milaan Ibid., secretariaat: galerie Milano, Via Turati, 14, Milaan Finarte, Piazzeta Bossi, 4, Milaan Kunstenaarsverenigingen Federazione Italiana Degli Artisti, via PO 21, Rome Unione Sindacale Artisti Italiani Belle Arti, Via Lucullo 6, Rome Federazione Nazionale Lavoratori Arti Visive, Corso d'Italia 25, Rome Sindacato Italiano Pittori Scultori Incisori, Via Clementina 11, Rome Federazione Nazionale Sindacati Autonomi Arti Figurative, Via G.R. Vico I, Rome Sindacato Nazionale Artisti Professionisti Italiani, Via Tunisi 8, Palermo Sindacato Autonomo Nazionale Operatori Estetici , Via Vincenzo Ussani 68 Sociale Zekerheid ENAPPS/ENAPPA, Via Nazionale 194 A, Rome SIAE, afdeling Visuele Kunsten (OLAF), Via della litteratura, EUR, Rome
147 LUXEMBURG
1. ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat 1.1.1. Het Ministerie van Cultuur De cultuur ressorteert in Luxemburg sedert het Groothertogelijk Besluit van 20 juli 1979 onder de minister-president en niet, zoals voorheen, onder de minister van Onderwijs. In 1980 is op een totale staatsbegroting van 45 548 miljard LFR 153,6 miljoen, dit is 0,33 % uitgetrokken voor de cultuur. Hiervan gaat 40,1 miljoen naar het Staatsmuseum, 34,7 miljoen naar de Nationale Bibliotheek, 14,5 miljoen naar de Staatsarchieven en 28,3 miljoen naar de Monumentenzorg. Deze vier diensten vormen samen het departement van cultuur. De directe hulp aan kunstenaars is zeer gering: naargelang men de kredieten voor de muziekscholen hier al dan niet bij telt gaat het om een bedrag, inclusief administratieve kosten, van 15, respectievelijk 8 miljoen LFR. Sedert 1977 heeft de Conseil permanent pour l'Action culturelle (CPAC), een orgaan waarin de culturele, artistieke en maatschappelijke verenigingen van het land vertegenwoordigd zijn, tot taak "de algemene vraagstukken te bestuderen in verband met de spreiding en democratisering van de cultuur en de hoofdlijnen te formuleren voor een beleid gericht op ondersteuning van de kunstschepping en de culturele activiteit". De Raad is opgebouwd uit vijf werkgroepen (milieu en leefklimaat, steun aan artistieke en literaire scheppende arbeid, sociaal-cultureel werk, culturele educatie van de jeugd, massamedia) en zijn voornaamste invloed ligt op het terrein van de stimulering. 1.1.2. De culturele instellingen Een plan tot oprichting van een Nationaal Cultureel Centrum wordt bestudeerd: de oude abdij van de Grund te Luxemburg zou als ontmoetings- en tentoonstellingsplaats voor de kunstenaars gaan dienen. Het Staatsmuseum, museum voor kunst en geschiedenis, schenkt weinig aandacht aan vernieuwingen in de beeldende kunst. Zijn zalen voor tijdelijke tentoonstellingen staan open voor buitenlandse kunstenaars, met inbegrip van fotografen, doch lenen zich niet voor tentoonstellingen van Luxemburgse kunstenaars,
148 behalve voor retrospectieve tentoonstellingen bij grote bekendheid van de kunstenaar (voor de werkwijze van zijn aankoopcommissie zie 4.2). Het Pescatore-museum herbergt de verzameling van een mecenas en doet geen nieuwe aankopen. In 1866 werd in Luxemburg een kunstacademie opgericht, het Institut GrandDucal , waaraan een afdeling kunst en letteren is verbonden. Deze instelling wordt volledig gefinancierd door de Staat en houdt zich voornamelijk bezig met het uitgeven en verspreiden van de werken van zijn bij coöptatie benoemde leden. Een deel van de bijstand op cultureel terrein in het Groothertogdom gaat naar de regionale musea voor geschiedenis en archeologie en de gemeentelijke theaters . 1.2. Particulier Mecenaat Er bestaan geen particuliere stichtingen waarvan de kunstenaars zouden profiteren. De wet kent geen regeling voor de schenking van kunstwerken. Daarentegen verleent zij wel fiscale aftrekmogelijkheden bij schenkingen in geld (minimumbedrag 5 000 LFR) aan een van de drie bij de begrotingswet van 29 december 1970 opgerichte culturele fondsen: Monumentenzorg, Museum voor kunst en geschiedenis en de Nationale Bibliotheek. Ondanks een wervingscampagne worden er alleen vrij veel kleine giften geschonken (van 10 000 of 20 000 LFR) . Strikt volgens de wet kan de schenking niet aan een bepaald voorwerp worden verbonden, doch in werkelijkheid blijft de verwerving van een kunstwerk van grote financiële waarde steeds verbonden met de naam van de schenker. Kortgeleden heeft een grote Duitse bank aan de Nationale Bibliotheek 1,2 miljoen LFR aangeboden voor de aankoop van een getijdenboek; vroeger had de Luxemburgse Beurs de aankoop gefinancierd van oude tapijten door een schenking van 400 000 LFR. Dergelijke initiatieven blijven echter zeer sporadisch e hebben nog geen betrekking gehad op eigentijdse werken. 1.3. De Kunstmark Het aantal liefhebbers van eigentijdse kunst wordt in Luxemburg geschat op een vijftigtal, van wie de meesten vooral gravures of litho's kopen. Verzamelaars van schilderijen en beeldhouwwerken richten zich vaak tot de buurlanden, vooral Frankrijk. De kunstmarkt is derhalve uiterst beperkt en dit nog meer voor de werken van jonge kunstenaars: er zijn ongeveer vijftien galerijen op het hele grondgebied, waarvan vier openstaan voor avant-garde kunst (zie 5.3). Wel zij gewezen op de rol van de aan de culturele centra verbonden stedelijke galerijen bij de verspreiding en verkoop van kunstwerken.
2. KUNSTENAARSVERENIGINGEN Voor de Luxemburgse kunstenaars zijn er drie verenigingen van uiteenlopende
149 aard: de Cercle artistique, waarvan de activiteit geconcentreerd is rondom de Herfsttentoonstelling (Salon d'automne), de Chambre syndicale des arts et des lettres, een corporatistische vereniging en de Letzebuerger Konscht-Gewerkschaft, die meer politiek georiënteerd is. 2.1. De Cercle artistique De Cercle artistique werd in 3,693 opgericht, staat onder de beschermheerschap van de Groothertogin van Luxemburg en ontvangt een jaarlijkse subsidie van 70 000 LFR. Deze vereniging, die een vriendenkring van kunstenaars wil zijn en niet aan belangenbehartiging wil doen, staat uitsluitend open voor beeldende kunstenaars (schilders, beeldhouwers, grafici). Men kan lid worden van de Kring nadat men drie jaar opeen is aanvaard voor de Herfsttentoonstelling (zie 5.1). De contributie bedraagt 200 LFR per jaar. De Kring organiseert eveneens met de gemeente Luxemburg een Pinkstertentoonstelling die meer voor amateurs is bedoeld; selectie voor deze tentoonstelling betekent niet dat men in de vereniging aanvaard wordt. De Kring telt thans 65 leden en beheert een "Maison des artistes", dat elk jaar twee buitenlandse kunstenaars ontvangt. 2.2. La Chambre syndicale des Arts et des Lettres Bij deze in 1952 gevormde organisatie zijn in totaal 80 musici, schrijvers, schilders en beeldhouwers aangesloten. Politiek is de vereniging, die niet gesubsidieerd wordt, volledig neutraal. Zij voert gerichte acties: betere toepassing van de 1 %-regeling en verruiming daarvan tot gemeentelijke bouwprojecten (zie 4.3), verlichting van de fiscale situatie van de kunstenaar, registratie van auteursrechten, enzovoort. Men kan tot de vereniging worden toegelaten op voorstel van verenigingsleden en op overlegging van een dossier. Beeldende kunstenaars moeten reeds geëxposeerd hebben. De contributie bedraagt 75 LFR per jaar. De Chambre syndicale des Arts et des Lettres organiseert niet zelf tentoonstellingen; evenals de Cercle artistique is zij vertegenwoordigd in de CPAC. 2.3. Letzebuerger Konscht-Gewerkschaft Sedert 1978 hebben zich Luxemburgse kunstenaars aaneengesloten in de Letzebuerger Konscht-Gewerkschaft, die elke vorm van corporatisme afwijst en actief wil deelnemen aan het nationale vakbondsleven. De leden verlangen maatregelen die de kunstenaar helpen door zijn kunstarbeid economisch onafhankelijk te worden. De Konscht-Gewerkschaft stelt de beroepsproblemen centraal en strijdt voor een cultuurbeleid dat aansluit bij de meest vernieuwende experimenten in andere Europese landen. Bij de ledenwerving is men zeer ruim: men behoeft slechts een verzoek in te dienen bij het comité van de betrokkenen sectie (schilderkunst - literatuur film - muziek - toneel); het aantal secties is niet bij voorbaat beperkt. De premie is afhankelijk van het inkomen uit beroep (tussen 200 en 50 LFR). Deze bond telt thans ongeveer tachtig leden en publiceert regelmatig een tijdschrift, Dazibao. Naast deze nationale organisaties bestaan er in Luxemburg veel plaatselijke
- 150 verenigingen van amateurs van alle mogelijke kunstrichtingen. Deze verenigingen spelen een belangrijke rol bij de culturele weken in hun gebied (zie 5.2).
3. JURIDISCHE ASPECTEN De Luxemburgse wetten kennen geen eigen sociale en fiscale regeling voor de kunstenaars, omdat er zo weinig personen zijn wier artistieke bezigheid de hoofdbron van hun inkomen vormt. De beeldende kunstenaar wordt voor zijn sociale rechten gelijkgesteld met de "zelfstandige hoofdarbeider" en fiscaal meestal met de beoefenaar van de vrije beroepen. 3.1. Sociale rechten Tot 1964 waren de zelfstandige hoofdarbeiders, volgens definitie "allen die zonder onderbreking voor eigen rekening een ni et-commercieel beroep uitoefenen dat voornamelijk van intellectuele aard is" niet verzekerd, doch zij konden zich vrijwillig aansluiten bij de Caisse d'Assurance sociale des Employés privés. De wet van 23 mei 1964 maakte de.aansluiting van de zelfstandige hoofdarbeiders bij de regeling voor de beambten in het particuliere bedrijfsleven verplicht. Zij betalen de werkgevers- en werknemerspremi e. Wanneer men meer dan één beroep uitoefent is men vrij zijn verzekeringsregeling te kiezen, doch men kan op een dergelijk besluit niet terugkomen. 3.1.1. Ziekteverzekering De kunstenaar en de zelfstandige hoofdarbeider betalen de volledige premie, dit is 4,5 % van het totale belastbaar inkomen. De premie kan niet minder bedragen dan de premie voor het wettelijk minimumloon (18 670 LFR in 1980). De betrokkene is voor de ziektekosten verzekerd vanaf de dag waarop zijn inschrijving bij het fonds binnenkomt. Ziekengelduitkeringen worden pas verstrekt na drie maanden aansluiting en over ten hoogste 52 weken. Dit ziekengeld wordt berekend over het wettelijk minimumloon met een mogelijke verhoging van ten hoogste 40 %, wanneer de verzekerde kan aantonen dat hij niet in staat is voldoende inkomen te verwerven. 3.1.2. Ouderdomsverzekering De kunstenaar en de zelfstandige hoofdarbeider zijn verplicht een premie ten bedrage van 16 % van het belastbaar inkomen te betalen aan de Caisse de Pension des Employés privés. De premie kan niet minder bedragen dan de premie voor het wettelijk minimumloon. Om op de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd (65 jaar) recht te hebben op de ouderdomsuitkering moet men ten minste vijf jaar premie betaald hebben. De zelfstandige hoofdarbeider kan, wanneer hij ten minste vijftien jaar premie heeft betaald, vanaf 60 jaar pensioen aanvragen. Het pensioenbedrag is afhankelijk van de duur van de verzekering en van het totaal van de door de verzekerde betaalde premies. Wanneer de verzekerde vijftien jaar in het Groothertogdom heeft gewoond wordt op de uitke-
151 ring door de staat een toeslag gegeven van 45 000 LFR per jaar. Na tien jaar verzekering bedraagt het pensioen ten minste 30 000 LFR per jaar. Na 35 jaar verzekering ten minste 60 000 LFR per jaar. In beginsel is ontkoppeling van de ouderdoms- en ziekteverzekering onmogelijk, want de volledige afwikkeling van aanvragen geschiedt door het pensioenfonds. De kunstenaar kan echter aan het dagelijks bestuur van het fonds vrijstelling van de ouderdomsverzekering (of ziekteverzekering) vragen wanneer hij zijn inkomen onvoldoende acht om zich tegen beide risico's te verzekeren. 3.1.3. Werkloosheid, arbeidsongevallen De zelfstandige hoofdarbeider heeft geen recht op werkloosheidsuitkering, want die is er alleen voor loontrekkenden en werkzoekende handelaren. Sedert de wet van 6 januari 1978 is men verplicht verzekerd tegen arbeidsongevallen met een premie van gemiddeld 0,8 % van het loon.
3.2. Vermogensrechten 3.2.1. Auteursrechten De vermogensrechten van de Luxemburgse kunstenaars worden beschermd door de wet van 29 maart 1972, die uitgaande van de conventie van Bern de maker het uitsluitende recht waarborgt met betrekking tot alle vormen van reproduktie. Deze wet werd echter niet gevolgd door uitvoeringsverordeningen. Terwijl de musici en in mindere mate de schrijvers via buitenlandse inningsbureaus auteursrechten ontvangen, hebben de beeldende kunstenaars geen enkele overeenkomst met inningsbureaus voor auteursrechten. 3.2.2. Volgrecht In artikel 22 van dezelfde wet wordt het bestaan van een volgrecht genoemd, dat geldt voor op veilingen en in de handel verkochte kunstwerken. In feite is wegens het ontbreken van enig uitvoeringsbesluit het volgrecht in Luxemburg bij de wederverkoop van kunstwerken nooit toegepast. De situatie van de beeldende kunstenaar met betrekking tot de vermogensrechten staat op de agenda van de CPAC en in de Letzebuerger Konscht-Gewerkschaft werd een werkgroep voor auteursrechten opgericht.
3.3. Belastingen 3.3.1. Directe belastingen De door een kunstenaar te betalen inkomstenbelasting wordt, zoals voor alle
152 belastingplichtigen, vastgesteld afhankelijk van zijn inkomens- en gezinssituatie. Afhankelijk van de gezinssituatie ligt het belastbaar minimum tussen 100 000 LFR en 550 000 LFR. Het maximumtarief is 57 %. Volgens de wet van 4 december 1967 gelden voor de kunstenaarsinkomens verschillende belastingregelingen afhankelijk van de wijze waarop de artistieke bedrijvigheid wordt uitgeoefend. De vrije beroepen: in de meeste gevallen wordt het inkomen van een kunstenaar gelijkgesteld met het inkomen uit een vrij beroep. Volgens artikel 91 van de wet wordt als zodanig beschouwd "het netto inkomen uit een wetenschappelijke, artistieke, literaire, onderwijsgevende of educatieve activiteit, wanneer deze activiteit onafhankelijk wordt uitgevoerd en het wetenschappelijk, artistiek, enzovoort, karakter overweegt". Omdat het inkomen wordt berekend door vergelijking van inkomsten en uitgaven moet de kunstenaar elk jaar een jaarrekening indienen met een gedetailleerd, met facturen toegelicht overzicht van zijn verkopen en onkosten. De beroepskosten van de kunstenaar (materiaal, huur of afschrijving van atelier) zijn aftrekbaar. De kunstenaar kan echter zijn inkomsten niet over meerdere jaren spreiden. De wet bepaalt dat de kunstenaar zijn inkomen uit artistieke arbeid kan aangeven als buitengewoon inkomen: dit is het geval wanneer hij een bezoldigd beroep uitoefend dat duidelijk onderscheiden is van zijn scheppende arbeid en wanneer deze laatste zich over meerdere jaren uitstrekt; of wanneer hij zijn artistieke activiteiten uitoefent in het kader van een vrij beroep met uitsluiting van elke andere activiteit, waarbij zijn inkomsten volledig belastbaar zijn. Deze mogelijkheid van "buitengewone" belastingheffing volgens tarieven tussen 18 en 34,2 % geldt voor betrekkelijk hoge inkomensschijven, want deze tarieven worden toegepast wanneer zij gunstiger zijn dan die van de algemene regeling. De loontrekkenden: wanneer de kunstenaar zijn beroep niet zelfstandig uitoefent, doch daarbij door een arbeidscontract of een contract van dienstverlening afhankelijk is van een werkgever, worden zijn inkomsten beschouwd als voortvloeiend uit arbeid in loondienst en wordt de belasting aan de bron ingehouden. Voor de "verwervingskosten bij een betrekking in loondienst" geldt, wanneer zij minder bedragen dan 12 000 LFR per jaar, een forfaitaire aftrek; reële kosten die daarboven uitkomen kunnen worden afgetrokken op vertoon van facturen. Deze belastingregeling geldt voor alle kunstenaars die een contract hebben met een galerij, een onderneming of een vennoot die hun een maandinkomen waarborgen. De handelaren: de inkomsten uit artistieke arbeid worden beschouwd als inkomsten uit handel wanneer "het overwegend karakter van de zelfstandig uitgeoefende bedrijvigheid van commerciële, ambachtelijke of industriële aard is". Dit is zo wanneer kunstenaars beschikken over een eigen plaats voor verspreiding van het werk en wanneer zij "seriewerk" produceren of voorwerpen van kunstambacht. Deze activiteiten vallen bovendien onder de door de gemeenten geheven handelsbelasting. In feite is het volgens deze wetgeving onmogelijk algemene regels te stellen volgens welke het ene artistieke beroep kan worden aangeduid als vrij beroep en het andere als handels-, ambachtelijk of industrieel beroep. Deze dubbelzinnigheid bestaat met name voor kunstenaars die belast zijn met een uitvoerende functie, een bestuurlijke functie of die werken als artistiek leider en voor beroepen zoals grafici en illustratoren. De belastingdienst moet geval per geval bezien.
153 Inkomsten uit artistieke arbeid in het buitenland: het Groothertogdom heeft een verdrag ter vermijding van dubbele belastingheffing gesloten met de Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, België, Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië, Ierland en Nederland. In deze gevallen zijn de inkomsten uit artistieke arbeid in Luxemburg vrij van belasting ongeacht hun aard. In de andere gevallen is er dubbele belastingheffing, doch met bepaalde mogelijkheden tot vermindering. Inkomsten uit artistieke arbeid in Luxemburg door een niet-ingezetene: deze inkomsten zijn, wanneer het gaat om een inkomen dat beschouwd wordt als genoten in het kader van een vrij beroep, belastbaar via inhouding aan de bron van 10 % van het brutobedrag of worden belast volgens de normale wijze van belastingheffing over lonen en salarissen. De andere inkomsten worden belast met een tarief dat niet lager kan zijn dan 15 %. De vraag is gesteld om een bijzondere belastingregeling in het leven te roepen voor alle inkomsten uit artistieke arbeid teneinde de economische positie van de kunstenaar te verbeteren. Dit plan werd opgegeven vanwege het progressieve karakter van de inkomstenbelasting (een bijzondere regeling zou naar verhouding gunstig uitvallen voor kunstenaars met een groot inkomen) en de onmogelijkheid via de belasting tot een selectieve verdeling te komen. 3.3.2. Indirecte belasting De BTW-tarieven verschillen naar gelang de aard van het inkomen. De gelijkstelling met de vrije beroepen moet de toepassing mogelijk maken van het verminderde tarief van 5 %, terwijl voor een handelsberoep het tarief 10 % bedraagt. In feite echter slaat de BTW-dienst de meeste kunstenaars, vooral de beeldhouwers, aan voor 10 % omdat men uitgaat van het beginsel dat er sprake is van "verwerking van materie". Hier moet men een anomalie vaststellen met de voorschriften voor de directe belastingen wat betreft de gelijkstelling van kunstenaar met de vrije beroepen. De Luxemburgse BTW-wet biedt geen mogelijkheid tot vrijstelling, maar in de begrotingswet 1980 is een onbegrensd bedrag opgenomen dat de organisatoren van toneelvoorstellingen en festivals de mogelijkheid biedt de BTW in de vorm van subsidie terug te krijgen. Deze maatregel, die uiteraard de ontwikkeling van culturele manifestaties stimuleert, geldt niet voor de kunstgalerijen. Zij betalen 10 % over de verkoopprijs (15 % wanneer het schilderij is ingevoerd).
4. ECONOMISCHE ASPECTEN 4.1. Beurzen en individuele subsidies Men kent geen werkbeurzen of beurzen voor scheppende arbeid of onderzoek. Kunstenaars kunnen echter om bijstand vragen bij het Ministerie van Cultuur dat over een fonds voor "subsidies aan kunstenaars" beschikt. Deze subsidies worden achteraf toegekend bij tentoonstellingen, wanneer de kunstenaar daarvoor gelden heeft uitgegeven die hij niet heeft kunnen terugverdienen door de verkoop van werk. De staat kan ook subsidies verlenen aan kunstenaars in
-154 moeilijkheden. Zij ontvangen een bepaald in ruil voor een van hun produkten, hetgeen niet neerkomt op het kopen van werk. Elk jaar wordt in Luxemburg-stad de Académie européenne des Beaux-Arts gehouden, die erkende en opkomende buitenlandse kunstenaars uitnodigt enkele weken te komen werken. In het kader van deze particuliere onderneming verleent de staat een dozijn beurzen van ongeveer 1 500 LFR ter dekking van de inschrijvings- en verblijfkosten. 4.2. Aankoop van kunstwerken door de overheid Het Staatsmuseum en de gemeentelijke galerijen zijn de voornaamste verwervers van kunstwerken in de overheidssector. De aankoopcommissie van het Museum voor kunst en geschiedenis heeft volgens het ministerieel besluit van 10 januari 1963 "tot taak de verzamelingen van het Staatsmuseum uit te breiden en meer homogeen te maken". De commissie bestaat uit zeven leden die elke drie jaar door de minister worden benoemd: een kunstcriticus, een amateur-deskundige, een vertegenwoordiger van het Ministerie van Cultuur en een vertegenwoordiger van het Ministerie van Onderwijs, een historicus, het hoofd van de afdeling schone kunsten en de directeur van het museum. In 1979 beschikte de commissie over een bedrag van 1,5 miljoen LFR, dat grotendeels werd besteed voor de verwerving van oude kunstwerken. De commissie doet haar aankopen in de particuliere galerijen in Luxemburg en Parijs en in de gemeentelijke galerij van Esch-sur-Alzette. De Gemeentelijke Galerij van Esch-sur-Alzette beschikt elk jaar over 105 000 LFR voor de aankoop van kunstwerken. Deze aankopen geschieden in het kader van de eigen tentoonstellingen en in buitenlandse galerijen. De galerij bezit thans 72 werken. De overige gemeentelijke galerijen zijn van minder belang en beschikken over beperkter middelen voor de aankoop. 4.3. Dienstverlening door kunstenaars, nevenberoepen Kunstenaars kunnen opdrachten tot kunstwerken krijgen en ingeschakeld worden bij een bouwproject in het kader van de in 1960 opgerichte "Commission interministérielle des décors artistiques". Er bestaat geen wet die het percentage van de bouwkosten vaststelt, dat voor artistieke versiering gereserveerd moet worden; het gaat hier om een mondelinge aanbeveling waaraan de gemeenten zich niet behoeven te houden. De kunstenaars worden door coöptatie aangetrokken of soms, na een oproep in de pers, via een examen of aanbesteding. De commissie, die is samengesteld uit de rijksbouwmeester en twee vertegenwoordigers van het Ministerie van Cultuur en van Openbare Werken, stelt de bouwheer en de architect de kunstenaars voor, doch ook het omgekeerde komt voor. Zo hebben in 1979 een tiental kunstenaars hun medewerking verleend aan de oprichting van gebouwen voor de staat of de gemeenten. De kunstenaarsverenigingen verlangen een stelselmatige uitvoering van deze aanbeveling. De "Commissie van toezicht op religieuse gebouwen" kan bij de renovatie van niet-geklasseerde werken kunstenaars opdracht verlenen tot het maken van glasramen, beelden of doopvonten. De gemeenten zijn niet verplicht de commissie te raadplegen, behalve wanneer zij subsidie verlangen. Ook zijn er belang-
155 rijke lagere overheden die, in het algemeen plaatselijke, kunstenaars opdrachten verlenen voor de uitvoering van fresco's of beeldhouwwerken. De meeste Luxemburgse kunstenaars verrichten bezoldigde arbeid die aanzienlijk verschilt van hun artistieke bezigheden. Zoals elders hebben de meesten een nevenberoep als docent (in basis - of middelbaar onderwijs). Het aantal kunstenaars bedraagt, geraamd naar het aantal exposanten over een tijdvak van drie jaar, ongeveer 600, waarvan een zeer geringe minderheid zou kunnen leven van zijn kunst. 4 .4. Ateliers Tot heden heeft de Luxemburgse staat niets ondernomen ten behoeve van ateliers voor kunstenaars. De staat kan echter zes maanden per jaar beschikken over een atelier in Parijs in de Cité des Arts; over het algemeen zendt men daar de prijswinnaars heen van de Biënnale van Esch-sur-Alzette (zie 5.1). De huur en afschrijving van het atelier is aftrekbaar van het belastbaar inkomen. De kunstenaarsverenigingen hebben de gedachte geopperd "kunstenaarswoningen" op te nemen in het programma voor de oude stad Luxemburg.
5. TENTOONSTELLINGSPLAATSEN
5.1 . Tentoonstellingen, Biennales De door de Cercle artistique (zie 2.1) georganiseerde Herfsttentoonstelling is een manifestatie waaraan veel Luxemburgse kunstenaars deelnemen. In 1979 werden van de 400 ingediende werken er 130 aanvaard door de jury, die bestaat uit zeven bestuursleden van de kring. Er wordt een hanggeld gevraagd (tussen 150 en 200 LFR - 900 LFR wanneer de kunstenaar een foto in de catalogus wenst). Aan het einde van de tentoonstelling wordt de grote prijs Hertog Adolf toegekend (10 000 LFR). In Esch-sur-Alzette heeft elke twee jaar een Jongerenbiënnale plaats, die alleen openstaat voor ingezetenen beneden 35 jaar. De kandidaten worden geselecteerd door twee nationale jury's: een jury van de Biënnale die bestaat uit kunstcritici, vertegenwoordigers van musea en erkende kunstenaars (in totaal negen) en een jury van de kritiek, die uitsluitend bestaat uit Luxemburgse kunstcritici (vijf of zes leden). In 1979 werden 50 van de 300 ingediende kunstwerken aanvaard. De bij particulieren en overheid ingezamelde prijzen worden afzonderlijk door de beide jury's toegekend: een prijs van de kritiek en twee biënnaleprijzen (schilderkunst, beeldhouwkunst), voor een totaalbedrag van 80 000 LFR. Alle voor deze biënnale geselecteerde kunstenaars kunnen later exposeren in de gemeentelijke galerij (zie 5.3). Elke vijf jaar organiseert dezelfde stad een Quinquennale de l'art moderne luxembourgois, die openstaat voor oudere beeldende kunstenaars met een zekere bekendheid. De internationale jury bestaat uit de hoofdconservatoren van een Frans, Belgisch en Duits museum, twee vertegenwoordigers van het Luxemburgs staatsmuseum en de administrateur van de gemeentelijke galerij. Deze manifestatie verleent geen prijs, want de toelating wordt op zich al beschouwd
156 als een onderscheiding. De geselecteerden kunnen ook exposeren in de gemeentelijke galerij. 5.2. Culturele weken Sedert enkele jaren worden afwisselend in alle streken van het land culturele weken georganiseerd. De gedachte is het plaatselijk artistieke leven te bevorderen door het houden van culturele manifestaties van nationaal belang. De programma's omvatten verschillende kunstrichtingen: muziek, fotografie, toneel, schilderkunst, conferenties, enzovoort. In 1979 waren hierbij vier gebieden betrokken met ongeveer 200 manifestaties in 27 plaatsen. In het kanton Wiltz werden twaalf tentoonstellingen gehouden van plaatselijke kunstenaars, in de Moezelstreek twintig tentoonstellingen, in het kanton Mersch elf en in de zuidelijke regio veertien. In het algemeen zijn hierbij alle beeldende technieken vertegenwoordigd en worden initiatieven ontwikkeld om aan de bezoekers het maken van kunstwerken te tonen: in Annelange was het atelier van een graveur te zien, in Troisvierge een zeefdrukatelier (de kunstenaar ontvangt een dagvergoeding van 1 500 LFR). Dit soort manifestaties, dat in omvang zal toenemen, richt zich vooral tot de plaatselijke bevolking (verschillende wedstrijden worden georganiseerd), doch ook erkende kunstenaars kunnen eraan deelnemen. 5.3. Gemeentelijke en particuliere galerijen Sedert 1958, toen de eerste gemeentelijke kunstgalerij te Esch-sur-Alzette werd geopend, werden nog zes van dergelijke galerijen gesticht te Luxemburg, Dudelange, Diekirch, Walferdange, Rumelange en Bertrange. Deze galerijen zijn verbonden aan de gemeentelijke culturele centra en staan open voor Luxemburgse en buitenlandse kunstenaars om het werk tentoon te stellen en te verkopen. Anders dan op andere tentoonstellingsplaatsen (foyers in theaters en schouwburgzalen die zich lenen voor grootse tentoonstellingen) hebben deze galerijen een commercieel doel. Men moet "hanggeld" betalen (huur 5 000 LFR per twee weken in Esch-sur-Alzette), de kosten voor de uitnodiging komen voor rekening van de kunstenaar, maar de galerij vraagt geen commissie over de verkoop. Van een buitenlandse exposant vraagt de galerij daarentegen een commissie van 30 % van de verkoopprijs of een minimum bedrag van 15 000 LFR voor het geval geen enkele aankoop zou plaatsvinden. Vaak koopt de galerij zelf werken voor de eigen collectie, evenals het Staatsmuseum. Gezien het beperkt aantal verzamelaars en beroepsschilders in Luxemburg zijn er weinig particuliere galerijen die niet tegelijkertijd kunstambacht verkopen. De vier galerijen die open staan voor eigentijdse avant-garde kunst (drie in Luxemburg en één in Esch-sur-Alzette) werken samen met buitenlandse galerijen, in het algemeen in Parijs; zij exposeren ook werk van niet-ingezetenen. De tentoonstellingsvoorwaarden zijn dezelfde als in andere landen met een commissie voor de galerij van 30 tot 50 % afhankelijk van de gemaakte kosten.
-157 Adressen Académie européenne libre des Beaux-Arts, M. Germain Lutz, voorzitter, 105, rue des Maraîchers, Kirchberg, tel. 43.19.50 Administration des bâtiments publics, secrétariat de la commission des décors artistiques, M. Pesch, 10, rue du Saint-Esprit, Luxembourg, tel. 47.38.61 Caisse de pension des employés privés, la, boulevard Prince-Henri, Luxembourg, tel. 404.61 Centre culturel d'Esch-sur-Alzette, voorzitter M. Jos Wampach, administration: 11, rue Pasteur, tel. 54.03.87, galerie d'art municipale: 6, Grand-rue, tel. 54.90.71 Cercle artistique, 40, rue du Maréchal Foch, Luxembourg, tel. 44.62.11 Chambre syndicale des arts et des lettres, Madame Maggy Stein, 65, route d'Esch, Fennange, tel. 51.52.97 Institut grand-ducal, section arts et lettres, 2 bis, boulevard Grande-Duchesse-Charlotte, Luxembourg, tel. 233.57 Letzebuerger Konscht-Gewerkschaft, M. Gaston Scholer, 29, rue du Fort Elizabeth, Luxembourg, tel. 49.33.98 Ministère des affaires culturelles, 4, rue de la Congrégation, Luxembourg, tel. 47.81 Ministère des finances, 3, rue de la Congrégation, Luxembourg, tel. 47.82.94 Musée d'Etat du Luxembourg, Marché aux poissons, Luxembourg, tel. 47.87.08
159 NEDERLAND
1. ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN 1.1. Overheidsmecenaat De staat tracht een sociaal-economisch gunstig klimaat te scheppen voor de kunstbeoefening. Het kunstbeleid mondt uit in een beleid ten gunste van de kunstenaars. 1.1.1. Centrale instellingen Men onderscheidt twee soorten centrale instellingen, te weten de ministeries en de Raad voor de kunst. Het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk werd ingesteld in 1965. In 1979 rie van kunst). 1979 22
stond voor de kunsten 460 miljoen HFL op de begroting van het MinisteCRM (220 miljoen voor eigentijdse kunst en 240 miljoen voor oude Het begrotingsbedrag voor de eigentijdse beeldende kunst bedroeg in miljoen HFL.
De afdeling beeldende kunsten en bouwkunst wordt bijgestaan door een aantal adviescommissies: adviescommissie voor de beeldende vormgeving in relatie tot architectuur en ruimtelijke ordening; commissie van advies voor kunstwerken aan scholen; adviescommissie voor de programmering van collecties voor tentoonstellingen in Nederland; adviescommissie voor de toekenning van stipendia en reistoelagen aan beeldende kunstenaars en architecten; commissie voor de coördinatie van buitenlandse tentoonstellingen. Het bureau beeldende kunst buitenland wordt bijgestaan door een adviescommissie beeldende kunst buitenland. De rijksmusea voor oude en moderne kunst ressorteren onder de directie musea, monumenten en archieven van het ministerie. Het Ministerie van Sociale Zaken: de toepassing van de beeldende kunstenaarsregeling valt onder de directie complementaire sociale voorzieningen van het directoraat-generaal sociale voorzieningen (zie 3.1.3). Deze directie wordt bijgestaan door een centrale adviesraad.
160 De rijkssubsidie bedroeg in 1979 64 miljoen HFL (in 1980 80 miljoen HFL). De totale overheidsuitgaven beliepen in 1979 85 miljoen HFL. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen: de 1 %-regeling en het kunstonderwijs ressorteren onder het ministerie van onderwijs en wetenschappen (zie 4.3.1)·. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is verantwoordelijk voor de toepassing van de 1,5 %-regeling (rijksgebouwendienst) (zie 4.3.1) De Raad voor de kunst is een van het Ministerie van CRM onderscheiden adviesorgaan, dat zijn adviezen uitbrengt in de verschillende afdelingen. De afdeling beeldende kunsten en bouwkunst telt 14 leden (kunstenaars en kunstkenners, conservators, kunsthistorici, enzovoort) en heeft twee commissies (algemene experimentencommissie en manifestatiecommissie). Het Ministerie van CRM moet het advies van de Raad van de kunst vragen over alle belangrijke kwesties van het kunstbeleid. 1.1.2. Lagere overheid De provincies geven minder uit dan de gemeenten voor beeldende kunsten: De elf provincies geven weinig uit voor vrije kunst (2 miljoen HFL in 1977). De werkzaamheden op dit terrein worden toevertrouwd aan culturele raden die een belangrijke rol spelen. Zij beoordelen de kunstenaars, geven adviezen, bemiddelen tussen de overheidsdiensten, de cliënten en de kunstenaars. De 850 gemeenten besteedden in 1977 14 miljoen HFL aan vrije kunst. De grote gemeenten (vooral die in de randstad Holland) geven voorrang aan vrije kunst, terwijl de kleine gemeenten meer uitgeven voor toegepaste kunst. De gelden gaan vooral naar aankopen van en opdrachten voor kunstwerken. De stad Amsterdam komt op de eerste plaats bij de kredieten voor beeldende kunsten. De steden worden bijgestaan docr culturele raden. 1.1.3. Sociale organen De Stichting voorzieningsfonds voor kunstenaars werd onger auspiciën van het Ministerie van Sociale Zaken opgericht. Zij ontvangt haar middelen van de premiebijdragen van de kunstenaars, waarnaast het rijk en de gemeenten subsidiëren. De rijkssubsidie bedraagt 310 % van de kunstenaarsbijdragen, de subsidie van de gemeenten 200 %, zodat de kunstenaarsbijdragen meer dan zesvoudig worden verhoogd: in 1976 beschikte het fonds in totaal over 940 000 HFL (zie 3.1.2) . Bovendien beschikt het fonds over twee aanvullingsfondsen: het Fonds voor bijzondere doeleinden en het Mr. J.F, van Royen-fonds. Hiervoor betalen de kunstenaars geen premiebijdragen, maar de middelen zijn afkomstig van het comité voor zomerzegels, het Prins Bernardfonds, het Ministerie van CRM, legaten, enzovoort (zie 3.1.2). De Stichting materiaalfonds voor beeldende kunst werd opgericht onder auspi-
161 ciën van het Ministerie van CRM. Zij beschikt over een kapitaal van 1 miljoen HFL (100 000 HFL per jaar van 1967 tot 1978). Sedert 1979 zorgt het rijk voor een inflatiecorrectie (4 % van het kapitaal) en een subsidie in de exploitatiekosten (zie 4.6.1). 1.1.4. Ateliers en experimentele centra voor beeldende kunsten Het Rijk subsidieert ateliers en experimentele centra voor beeldende kunsten die oorspronkelijk door kunstenaarsgroeperingen werden opgericht (zie 2.2 en 4.1.1). Het betreft hier - de Jan van Eyck-academie te Maastricht, - de Ateliers'63 te Harlem, - het Keramisch Werkcentrum te Heusden, - de Plastics Werkplaats te Delft. 1.1.5. Ipstellingen voor kunstverspreiding Het Rijk poogt de kunst voor allen toegankelijk te maken en legt het accent op de verspreiding van kunstwerken enerzijds en op de actieve kunstbeoefening van de bevolking anderzijds. Er bestaan verschillende instellingen: - de Nederlandse Kunststichting is belast met de organisatie van reizende tentoonstellingen die het gehele land doortrekken. De rijkssubsidie bedraagt in 1980 1 500 000 HFL (zie 5.2); - de stichting beschikt over een register met 14 000 namen van kunstenaars (zie 4.2.2). Zij publiceert een informatiebulletin voor beeldende kunstenaars (B.K.Informatie); - de Dienst voor verspreide rijkscollecties beheert de door de staat verworven kunstwerken en verdeelt deze over de musea en overheidsdiensten die daarom verzoeken; - de centra voor kunstuitleen: er bestaan thans over het gehele land verspreid een vijftig centra voor kunstuitleen (25 SBK-centra en 25 artotheken). Zij ontvangen een rijkssubsidie die in 1980 3 500 000 HFL bedraagt. De provincies en gemeenten financieren de exploitatiekosten (zie 5.3). 1.1.6. Particuliere instellingen Het particulier initiatief ontvangt thans overheidssubsidie (zie 1.2). 1.2. Particulier mecenaat De belangrijkste stichtingen zijn: - de Stichting Artec die de relaties wil ontwikkelen tussen de kunst, de wetenschap en de technologie. Zij ontvangt een rijkssubsidie van 40 000 HFL per jaar (zie 4.1.2). - De Stichting kunst en bedrijf treedt op als tussenschakel tussen de kunste-
162 naars en het bedrijfsleven. Zij onderhandelt over ongeveer 200 opdrachten per jaar, waarmee een bedrag van 2,5 à 3 miljoen HFL is gemoeid. Zij wordt gefinancierd door ongeveer 250 ondernemingen, door het Rijk (700 000 HFL per jaar) en door 30 à 40 gemeenten (zie 4.2.5 en 5.3.4). De stichting beschikt over een register met 5 000 namen van beroepskunstenaars (dat wil zeggen kunstenaars met een doorlopende produktie, werkinstrumenten, een atelier, enzovoort). De Stichting Peter Stuyvesant beschikt thans over een collectie van 700 kunstwerken (van kunstenaars van 35 nationaliteiten). Zij wil de kunst integreren in het arbeidsmilieu (zie 4.2.5). 1.3. Kunstmarkt Het Rijk wil de aankoop van kunstwerken en de vorming van particulier kunstbezit stimuleren. In 1965 v/erd door het Ministerie van CRM een aankoopsubsidieregeling kunstwerken (ASK) in het leven geroepen, die particuliere kopers van kunstwerken een subsidie verleende van 20 % van de prijs van het kunstwerk. In een aantal gevallen kwam naast de Rijkssubsidie een gemeentelijke subsidie (Amsterdam, Delft, Hilversum). Uit een studie van de Boekman-Stichting is evenwel gebleken dat de subsidie vooral ten goede kwam aan de meest weigestelden. De ASK werd dan ook 1978 afgeschaft. De voor de regeling beschikbare middelen werden overgeheveld naar de centra voor uitleen van kunstwerken (SBK en artotheken). Het Rijk hoopt door de ontwikkeling van de uitleencentra de vraag te stimuleren en de aankoop van kunstwerken te democratiseren (zie 5.4).
2. KUNSTENAARSVERENIGINGEN 2.1. Beroepsverenigingen Er bestaan twee soorten beroepsverenigingen: de verenigingen met een politiek en die met een corporatief karakter. 2.1.1. Verenigingen met politiek karakter De belangrijkste is de BBK, de Beroepsvereniging Beeldende Kunstenaars, die in 1979 2 200 leden telde. Deze vereniging heeft politiek partij gekozen en strijdt voor een socialistische samenleving. Men kan op verschillende manieren lid worden: met een diploma van een kunstacademie, met een dossier van exposities of artistieke activiteiten of patronage door drie bij de BBK aangesloten kunstenaars. De contributie bedroeg in 1979 285 HFL per jaar. De BBK helpt de kunstenaars bij de oplossing van hun moeilijkheden (er zijn tien over het hele land verspreide bureaus, waarvan één in Amsterdam dat bemand wordt door tien kunstenaars). De vereniging vraagt om verruiming van de markt voor kunstwerken (in hoofdzaak beperkt tot Amsterdam). Zij heeft trouwens medegewerkt aan de ontwikkeling van de artotheken om de vraag naar kunstwerken te stimuleren. In het algemeen ziet de BBK erop toe dat het Rijk haar hulp aan de kunstenaars niet vermindert.
163 De Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars '69 is ontstaan uit een scheuring in de BBK in 1969. Het is meer elitaire vereniging die bestaat uit meer gearriveerde kunstenaars met meer gematigde opvattingen. Zij telde in 1979 ongeveer 500 leden. Behalve de eis dat een kunstenaar een beroepskunstenaar moet zijn telt voor de toelating tot de BBK '69 vooral de kwaliteit van het werk: dit wordt beoordeeld door een commissie van vijf kunstenaars, die elk jaar van samenstelling verandert. De contributie bedroeg in 1979 350 HFL per jaar. De andere verenigingen met politiek karakter zijn: - de Kunstenaarsorganisatie NVV, - de Bond van Beeldende Kunst Arbeiders, - de Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst. 2.1.2. Verenigingen van corporatieve aard Dit zijn: - Nederlandse Kring van Beeldhouwers, - Beroepsvereniging voor Beeldende Vormgevers, - de Nederlandse Vakgroep Keramisten, - de Vereniging van Edelsmeden en Sieraardontwerpers, - de Beroepsvereniging Grafische Vormgevers Nederland (GVN), - de Federatie van Kunstenaarsverenigingen waarbij de meeste kunstenaarsverenigingen uit de verschillende sectoren van de kunstwereld zijn aangesloten. 2.2. Ateliers en experimentele centra voor beeldende kunsten In de jaren zestig hebben groepen kunstenaars ateliers en experimenteercentra opgericht waar kunstenaars kunnen komen werken (om te experimenteren met materialen, opdrachten uit te voeren, onderzoek te doen, enzovoort). Een aantal ateliers ontvangt nu reeds subsidie, te weten: - de Jan van Eyck-academie te Maastricht, - Ateliers'63 te Haarlem, - het Keramisch Werkcentrum te Heusden, - de Plastics Werkplaats te Delft. De overige ateliers zijn: - het Grafisch Atelier Alkmaar, - het Amsterdams Grafisch Atelier, - de Smeltkroes te Assendelft, - de Grafische Werkplaats te Den Haag, - Werkplaats te Groningen,
164
Grafisch Atelier De Vaart te Hilversum, Stichting Grafische Werkplaats te Maastricht, Scheppend Ambacht Limburg te Maastricht, de Grafische Werkplaats te Rotterdam. De kunstenaar moet daggeld betalen. Voor de experimenteercentra kan hij ech ter een verzoek om rijkssteun indienen (zie 4.1.1).
3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN DE POSITIE VAN DE KUNSTENAAR
3.1. Sociale rechten
3.1.1. Sociale zekerheid De regeling van sociale zekerheid is afhankelijk van de sociale positie van de betrokkene: zelfstandige of loontrekkende. De kunstenaars worden beschouwd als zelfstandigen. De sociale zekerheidsregeling voor zelfstandigen biedt minder voordelen dat die voor loontrekkenden, zodat de kunstenaars in een na delige positie verkeren (vooral voor het ouderdomspensioen, zoals verderop zal blijken). Als zelfstandigen vallen de kunstenaars onder de zogenaamde volksverzekerin gen, die gelden voor alle ingezetenen, met inbegrip van de vreemdelingen. In Nederland bestaan de volgende volksverzekeringen: de AOW Algemene Ouderdomswet, de AWW Algemene Weduwen en Wezenwet, de AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de AKW Algemene Kinderbijslagwet, de AAW Algemene Arbeidsongeschiktheidswet■ De premie wordt met de inkomstenbelasting geïnd door de belastingdienst. Zij bedraagt 18,16 % van het inkomen tot een bepaalde inkomensgrens, die in 1978 op 41 740 HFL per jaar lag. De premie bedroeg dus toen ten hoogste 7 582 HFL. De minder draagkrachtige zelfstandigen zijn volledig of ten dele van premie betaling vrijgesteld: zo behoefde in 1978 een gehuwde zelfstandige met een inkomen beneden de 8 600 HFL geen premie te betalen; bij een inkomen tussen 8 600 en 14 400 HFL werd de premie slechts ten dele ingevorderd. Krachtens het solidariteitsbeginsel zijn de uitkeringen echter voor allen gelijk.
Ziektekosten Als zelfstandigen vallen de kunstenaars onder AWBZ, die de kosten voor lang durige ziekenhuisopname dekt (meer dan 365 dagen).
165 Kunstenaars, zelfstandige en loontrekkende, kunnen zich aansluiten bij een ziekenfonds, op voorwaarde dat hun inkomen een bepaalde grens niet te boven gaat die in 1978 op 36 200 HFL lag (20 409 HFL voor bejaarden). Het ziekenfonds zorgt voor de betaling van de kosten voor medische verzorging en ziekenhuisopname (ten hoogste 365 dagen). Bij ziekte kan een kunstenaar ook een beroep doen op de Stichting Voorzieningsfonds Beeldende Kunstenaars (zie 3.1.2). Ouderdom en overlijden Volgens de AOW heeft de kunstenaar als zelfstandige op 65-jarige leeftijd recht op een aan de loonindex gekoppelde ouderdomsuitkering. De nettouitkering voor gehuwden is gelijk aan het nettominimumloon. Volgens de AWW hebben vrouwen recht op een weduwenpensioen na het overlijden van hun echtgenoot (in beginsel de vrouwen tussen 40 en 65 jaar, doch ook jongere vrouwen wanneer zij een niet-gehuwd kind hebben). De pensioenregeling is bijzonder nadelig voor de kunstenaars. Zelfstandigen hebben de mogelijkheid via de belastingen een deel van hun inkomen opzij te leggen om een oudedagsreserve te vormen. Dit bedrag mag jaarlijks niet meer zijn dan de boekhoudkundige waarde van het ondernemingskapitaal. Het bedrag van de oudedagsreserve wordt dus beperkt door de omvang van het bedrijfskapitaal. Met dit systeem is de kunstenaar niet in staat een voldoende reserve te vormen die hem een behoorlijk pensioen waarborgt. Arbeidsongeschiktheid Een zelfstandige die getroffen wordt door een langdurige ziekte (meer dan een jaar) of arbeidsongeschiktheid heeft recht op een uitkering krachtens de AWW wanneer de arbeidsongeschiktheid ten minste 25 % bedraagt en de verzekerde ouder is dan 17 jaar. Het uikeringsbedrag is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het nettobedrag bij volledige arbeidsongeschiktheid is gelijk aan het nettobedrag van de AOW-uitkering. Kinderbijslag Krachtens de AKW hebben kunstenaars als zelfstandige of loontrekkende recht op kinderbijslag vanaf het derde kind. Alleen de kleine zelfstandigen hebben uit hoofde van de wet op de KKZ recht op dezelfde kinderbijslag als de loontrekkenden voor de eerste twee kinderen. Bijstand Tot de sociale voorzieningen voor de Nederlanders die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (Artikel 1 ABW) be-
166 hoort ook de rijksgroepregeling zelfstandigen (RZ) , uit hoofde waarvan bijstand wordt verleend aan in nood verkerende zelfstandigen. Deze bijstand kan verschillende vormen aannemen. Als de nood voortvloeit uit een tijdelijke daling van het inkomen wordt de bijstand verleend in de vorm van een periodieke uitkering, die voor kostwinners in beginsel 75 % bedraagt van het werkelijk inkomen in het voorgaande jaar. De bijstand kan ook bestaan uit het verstrekken van bedrijfskapitaal (een rentedragende geldlening, een renteloze lening of een bedrag om niet): met toestemming van de minister van CRM kan deze bijstand een bedrag belopen van 125 000 HFL. Indien de verwachting bestaat dat de zelfstandige in zijn bedrijf of beroep blijvend onvoldoende middelen van bestaan zal vinden, kan hem bijstand worden verleend gericht op het ter hand nemen van een ander bedrijf of beroep. Zelfstandigen die 58 jaar of ouder zijn maar de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt en aan wie geen bijstand ingevolge de RZ kan worden verleend kunnen in aanmerking komen voor renteloze leningen voor bedrijfskapitaal of voor periodieke uitkeringen uit hoofde van de rijksgroepsregeling oudere zelfstandigen (ROZ) . 3.1.2. Het Voorzieningsfonds voor kunstenaars Dit fonds wil zieke of in elk geval zich in moeilijke omstandigheden bevindende kunstenaars helpen door het verstrekken van uitkeringen. Het bestuur van het fonds bestaat uit vertegenwoordigers van verschillende overheidsorganen, doch in meerderheid uit kunstenaars. Van de veertien bestuursleden worden er ten minste vier benoemd door het Ministerie van Sociale Zaken, het Ministerie van CRM, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het College van BenW van Amsterdam (ongeveer een derde van de aangesloten kunstenaars is in deze stad gevestigd). De kunstenaars kunnen zich niet persoonlijk bij het fonds aansluiten, alleen kunstenaarsverenigingen kunnen dat. Zij betalen een premiebijdrage die voor de beeldende kunstenaars 68 HFL per jaar bedraagt. In 1976 waren negen kunstenaarsorganisaties met 6 497 leden bij het fonds aangesloten (40 % beeldende kunstenaars). Naast de bijdrage van de kunstenaars zijn er de subsidies van het Rijk en de gemeenten (zie 1.1.3). Het fonds verleent periodieke uitkeringen aan de kunstenaars die niet meer in hun levensbehoeften kunnen voorzien (na een onderzoek door het bestuur en een wachttijd van een jaar). De uitkering is gelijk aan het gewaarborgd minimumloon plus een vakantieuitkering overeenkomstig de wet op het minimumloon, 25 gulden per week voor beroepskosten en de gedeeltelijke vergoeding van de ziekenfondspremie. In 1976 werd op deze wijze één miljoen HFL aan kunstenaars uitgekeerd. Men kan echter niet blijvend een beroep doen op het fonds: over een jaar wordt ten hoogste gedurende dertien weken uitkering gegeven. Wanneer de maximumtermijn verstreken is kan de kunstenaar een beroep doen op de algemene bijstandswet of wanneer hij zelfstandig is op de rijksgroepsregeling zelfstandigen (zie 3.1.1). Het fonds beschikt bovendien over twee aanvullingsfondsen: het Fonds voor bijzondere doeleinden en het Mr. J.F. van Royen-fonds (zie 1.1.3). Deze verstrekken aan de kunstenaars uitkeringen of renteloze leningen ter dekking van
- 167 kosten die verband houden met de uitoefening van het beroep (aankoop van materiaal, de organisatie van tentoonstellingen, het inrichten van een atelier, enzovoort). Ook niet bij het voorzieningsfonds aangesloten kunstenaars kunnen in aanmerking komen voor bijstand van deze fondsen. In 1976 deden 750 kunstenaars onder wie 575 beeldende kunstenaars een beroep op het voorzieningsfonds voor kunstenaars: 194 voor periodieke uitkeringen; 17 voor ziektekosten; 278 die een beroep deden op het fonds voor bijzondere doeleinden en 86 die een beroep deden op het Mr. J.F. van Royen-fonds. 3.1.3. Een specifieke sociale maatregel De door het Ministerie van Sociale Zaken in het leven geroepen Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR) dient om werk te verschaffen aan de kunstenaars die tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren door de verkoop van hun werk op de kunstmarkt in het levensonderhoud te voorzien. Het doel van de regeling is de financiële onafhankelijkheid van de kunstenaar te handhaven door opdrachten, aankopen van kunstwerken en gehonoreerde diensten. In feite komt de toepassing van de BKR in hoofdzaak neer op het aankopen van kunstwerken. Bij de keuze van de werken zijn sociale overwegingen belangrijker dan de esthetische beoordeling. De BKR is geen instrument van cultuurbeleid, waarbij de integratie van de kunst in de samenleving centraal staat, doch een element van sociale politiek dat ten doel heeft de spanningen op de arbeidsmarkt te verminderen. De aanspraak te kunnen maken op de BKR-voorzieningen moet de kunstenaar aan een aantal voorwaarden voldoen: - over onvoldoende bestaansmiddelen beschikken: volgens de ABW wordt het inkomen van een kostwinner onvoldoende geacht wanneer het beneden het minimumloon blijft (het inkomen van de echtgenoot telt voor de helft mee in het gezinsinkomen); voor een alleenstaande wordt het inkomen onvoldoende geacht wanneer het minder bedraagt dan 70 % van het minimumloon. Gehuwde kunstenaars die geen kostwinner zijn hebben geen aanspraak uit hoofde van deze regeling. - De leeftijd van 25 jaar reeds, doch die van 65 jaar nog niet bereikt hebben, - Nederlander zijn, - getracht hebben als beroepskunstenaar in zijn levensonderhoud te voorzien gedurende ten minste drie jaar alvorens een beroep te doen op de BKR; bovendien moeten kunstenaars beneden 35 jaar het mogelijke gedaan hebben om inkomsten buiten het beroep te verwerven. In 1979 hebben 2 800 kunstenaars een uitkering van de BKR ontvangen (naar raming 20 à 30 % van het totaal aantal Nederlandse beeldende kunstenaars). De prijzen van de aangekochte kunstwerken richten zich in beginsel naar de prijzen op de vrije markt. De BKR waarborgt de betrokken kunstenaars een brutoinkomen dat naargelang de leeftijd lig tussen de 23 000 en 28 000 HFL per jaar (inclusief vakantieuitkering). De bijstand wordt in beginsel tijdelijk verleend gedurende ten hoogste één jaar (per periode van dertien weken). In feite blijkt de regeling vrij duurzaam: 43 % van de betrokken kunstenaars heeft een uitkering sedert minder dan twee jaar; 16 % tussen twee en vier jaar en 41 % sedert meer dan vier jaar.
168 De BKR wordt in de verhouding 75:25 gefinancierd door het Rijk en de gemeenten. In 1979 bedroeg de Rijkssubsidie 64 miljoen HFL; het 'totaal van de overheidsuitgaven bedroeg 85 miljoen HFL (zie bijlage I). De uitvoering van de BKR geschiedt door de gemeenten, die daartoe niet verplicht zijn (vooral de kleinere gemeenten weigeren de uitvoering). Om te beslissen over de aankoop van kunstwerken moeten de gemeenten adviescommissies instellen die bestaan uit twee vertegenwoordigers van het gemeentebestuur, een rijksconsulent als vertegenwoordiger van het Ministerie van Sociale Zaken, drie door hun beroepsorganisaties voorgedragen beeldende kunstenaars en drie personen uit hoofde van hun deskundigheid aangewezen (museumdirecteuren, academiedocenten, enzovoort). De kunstenaar wiens aanvrage door de gemeentelijke commissie is afgewezen, kan in beroep gaan bij de centrale adviescommissie van het Ministerie van Sociale Zaken. Deze bestaat eveneens uit negen leden die als volgt worden benoemd: twee personen op voordracht van de minister van CRM, twee personen op voordracht van de Vereniging van Nederlandse gemeenten, een ambtenaar van het ministerie, vier beeldende kunstenaars op voordracht van daartoe uitgenodigde kunstenaarsorganisaties. Er bestaan dertig gemeentelijke commissies (voor 850 gemeenten). Op de eerste plaats komt Amsterdam door zijn groot aantal onder de BKR vallende beeldende kunstenaars (1 000, ongeveer een derde van het totaal) en door de omvang van de voor de BKR uitgetrokken middelen (in 1978 29 miljoen gulden). In Rotterdam vallen ongeveer 200 beeldende kunstenaars onder de BKR. Voorts zij opgemerkt dat de gemeente Amsterdam een Gemeentelijke regeling inzake beeldende kunstenaars in het leven heeft geroepen voor degenen die geen aanspraak hebben op bijstand van het Rijk. Onder deze regeling, waarmee in 1978 een bedrag gemoeid was van 1,2 miljoen HFL (de helft hiervan is bestemd voor het verstrekken van meer opdrachten) is van toepassing op vijftig beeldende kunstenaars. De BKR geldt niet voor gehuwde vrouwelijke kunstenaars die geen kostwinner zijn; daarom heeft Amsterdam voor deze vrouwen een Regeling vergoeding materiaalkosten in het leven geroepen, waaraan een twintigtal kunstenaressen aanspraken ontlenen. De in het kader van de BKR aangekochte kunstwerken worden gelijkelijk tussen het Rijk en de gemeenten verdeeld. Zij dienen ter opsiering van openbare gebouwen (scholen, ziekenhuizen, gemeentehuizen, enzovoort). Zij vinden een plaats in artotheken om ter beschikking te worden gesteld van de bevolking (zie 5.3). Omdat de problemen van opslag en conservering steeds groter worden verleent het Rijk de kunstenaars nu toestemming een deel van de kunstwerken thuis te bewaren (voor tentoonstelling, uitleen, enzovoort). De door het Rijk verworven kunstwerken worden beheerd door de Dienst voor's Rijks verspreide kunstvoorwerpen. 3.2. Persoonlijkheidsrechten en vermogensrechten De persoonlijkheids- en vermogensrechten van de kunstenaar worden gewaarborgd door de auteurswet. 3.2.1. Persoonlijkheidsrechten Volgens de auteurswet is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker "van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst" om dit "openbaar te maken
169 en te verveelvoudigen". Dit recht omvat bovendien persoonlijke bevoegdheden: het persoonlijkheidsrecht. De eerste bepaling schept voor de maker een waarborg tegen het onwettig gebruik van zijn werk door derden. De tweede stelt het onvervreemdbaar recht van de auteur de intellectuele eigendom van zijn werk op te eisen, te beslissen of hij het al dan niet openbaar wil maken en het te beschermen tegen namaak, verminking of tegen andere inbreuk. 3.2.2. Vermogensrechten De maker heeft gedurende zijn leven en zijn erfgenamen gedurende een tijdvak van vijftig jaar na het overlijden van de maker het exclusieve recht zijn werk te exploiteren en hieruit geldelijk voordeel te trekken. Het recht tot exploitatie kan blijvend worden overgedragen. De overdracht kan ten gelde gemaakt worden. Het recht tot exploitatie kan verkocht worden (eventueel aan derden met het oog op vermenigvuldiging of eenmalige openbaarmaking). 3.2.3. Inningsbureau Het Bureau beeldrecht behartigt de belangen en int de rechten van de beeldende kunstenaars bij reproduktie en openbaarmaking van de kunstwerken. Het Bureau werd in 1977 op initiatief van de grafische kunstenaars opgericht en verkeert nog in het opbouwstadium. De kunstenaars kunnen zich steeds richten tot de beroepsorganisaties; een kunstenaar (Job Habott) zorgt voor de verbinding tussen de BBK, de voornaamste kunstenaarsorganisatie, en het Bureau beeldrecht. De auteurswet schept de nodige algemene voorwaarden voor de bescherming van de artistieke integriteit van het werk en van de materiële belangen van de scheppende kunstenaar. Maar uiteindelijk beslist het spel van vraag en aanbod in hoeverre de kunstenaar profijt kan trekken van zijn recht tot explotatie.
3.3. Belastingen 3.3.1. Inkomstenbelasting Kunstenaars genieten als zelfstandigen fiscaal gezien inkomsten. Zij komen in aanmerking voor de fiscale voordelen voor zelfstandigen: - aanloopverliezen: bij tijdelijke verliezen (de eerste zes jaar) kan de kunstenaar een beroep doen op de regeling inzake aanloopverliezen, die bepaalt dat deze verliezen fiscaal volledig door latere winst gecompenseerd kunnen worden; - investeringsfaciliteiten: de zelfstandige kunstenaar geniet fiscale voordelen bij investeringen. Wanneer hij meer dan 2 000 HFL gedurende twee opeenvolgende jaren in uitrustingsgoederen investeert mag hij elk jaar 8 % van het geïnvesteerde bedrag van zijn inkomen aftrekken; - de basisaftrek: deze bepaling geeft de zelfstandige een basisaftrek van 1 600 HFL bij een inkomen van ten hoogste 51 000 HFL. De aftrek wordt bij
170 een inkomen tussen 51 000 en 60 000 HFL geleidelijk minder en geldt niet meer boven de 60 000 HFL. De regeling tot middeling van het fiscale inkomen is van belang voor de kunstenaars in loondienst en de zelfstandige kunstenaars die onregelmatige inkomsten genieten. Gelden ter ondersteuning van een scheppend kunstenaar (stipendia, vergoedingen, beurzen, enzovoort) zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting wanneer het om eenmalige uitkeringen gaat. Periodieke uitkeringen zijn wel belastbaar. Prijzen ter bekroning van het gehele werk van een kunstenaar en prijzen die niet via een wedstrijd verkregen kunnen worden zijn niet belastbaar. Via een wedstrijd behaalde prijzen wel. Ni et-opeisbare periodieke uitkeringen, die door particulieren worden uitbetaald, zijn niet belastbaar, niet-opeisbare periodieke uitkeringen van rechtspersonen (stichtingen, bij voorbeeld) wel. Kunstenaars roepskosten Wanneer een roepskosten
kunnen vergoedingen ontvangen voor beroepskosten (zie 4.6). Bewaarvoor kosteloze leningen worden verstrekt zijn aftrekbaar. eenmalige vergoeding wordt ontvangen zijn de desbetreffende beniet aftrekbaar.
3.3.2. De_BTW De BTW is van toepassing op alle transacties. Voor de kunstenaar geldt het lage tarief van 4 % over de verkoop van zijn werken (het normale tarief is 18 % ) . (Zie bijlage 1.1). Wanneer een kunstenaar gehonoreerd wordt voor zijn diensten als kunstenaar geldt het tarief van 18 %. Bij opdrachten van het Rijk of van de lagere overheid wordt de BTW betaald door het Ministerie van CRM. Kleine zelfstandigen zijn vrijgesteld van de BTW. Volgens de kleine ondernemersregeling is de zelfstandige kunstenaar die (in 1978) niet meer dan een bedrag van 2 050 HFL verschuldigd is, van BTW-betaling vrijgesteld. Tussen de 2· 050 en 4 150 HFL geldt een gedeeltelijke vrijstelling. 3.3.3. Vermogensbelasting Voor de kunstenaar geldt geen enkel bijzonder voordeel.
- 171 4. ECONOMISCHE ASPECTEN VAN DE POSITIE VAN DE KUNSTENAAR
4.1. Beurzen en prijzen 4.1.1. Stipendia Stipendia worden door het Ministerie van CRM toegekend om de kunstenaar in staat te stellen zich een zekere tijd geheel aan zijn werk te wijden. Zij worden alleen toegekend wanneer de voorgenomen activiteit niet onmiddellijk tot inkomsten leidt. Ook worden stipendia toegekend aan kunstenaars die niet in staat zijn hun bijdrage te betalen aan de experimentele centra voor beeldende kunst (zie 2.2). Het bedrag ligt tussen de 8 000 en 10 000 HFL per jaar. In 1979 werden stipendia toegekend aan 41 kunstenaars, die geselecteerd werden door een, door de Raad voor de kunst aangewezen commissie van zes leden (kunstenaars en kunstkenners: conservatoren, kunsthistorici, enzovoort). Ook enkele steden kennen stipendia aan kunstenaars toe: Amsterdam trekt hiervoor 80 000 HFL per jaar uit. De kunstenaar kan het geld (ten hoogste 10 000 HFL) naar eigen believen besteden: om een reis te maken, een werk uit te voeren, zijn studie voort te zetten, enzovoort. De stipendia worden toegekend door een door de culturele raad van Amsterdam aangewezen commissie van kunstenaars . 4.1.2. Experimentensubsidies Deze door het Ministerie van CRM toegekende subsidies dienen uitdrukkelijk voor de financiering van materiaalexperimenten, (voor de kunstenaars die nieuwe materialen gebruiken of nieuwe technieken ontwikkelen met bekende materialen) en communicatieexperimenten (voor kunstenaars die nieuwe relatievormen tussen het publiek en de visuele kunst ontwikkelen). De subsidies worden toegekend na advies van de Experimentencommissie, een onderafdeling van de Afdeling Beeldende kunst en bouwkunst van de Raad voor de Kunst. De omvang van de subsidie is afhankelijk van de kosten van het experiment en eventueel van de honoraria. In 1977 en 1978 heeft het Ministerie van CRM een bedrag van 1,5 miljoen HFL uitgetrokken voor artistieke experimenten. De kunstenaars kunnen bij de uitwerking van hun project geholpen worden door de Stichting Artec, die de relaties wil ontwikkelen tussen de kunst, de wetenschap en de technologie (zie 1.2). De Stichting brengt de kunstenaars in contact met wetenschapsmensen, onderzoekers, ondernemers, enzovoort. De Experimentencommissie die de subsidies toekent wint het advies in van de Stichting Artec. Bovendien subsidieert het Rijk experimentelercentra voor beeldende kunst (zie 2.2 en 4.1.1).
172 4.1.3. Eregelden en persoonlijke toelagen Kunstenaars van 65 jaar en ouder die een belangrijke rol hebben gespeeld in de Nederlandse kunst en die in financiële moeilijkheden verkeren ontvangen een jaarlijkse toelage variërend van 2 000 tot 5 000 HFL. Een aantal kunstenaars van hogere leeftijd, die zich voor de Nederlandse kunst op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt, ontvangen een bijzonder eregeld van 5 000 HFL per jaar. Hierbij wordt geen rekening gehouden met hun financiële omstandigheden. De persoonlijke toelagen en eregelden bedrag van de eregelden en het aantal dert enkele jaren geblokkeerd. Men is een beroep kunnen doen op de algemene
staan op het punt te verdwijnen. Het eregelden genietende kunstenaars is sevan mening dat de bejaarde kunstenaars bijstandswet (zie 3.1.1).
4.1.4. Studietoelagen voor het buitenland Het Ministerie van CRM heeft op zijn begroting een bedrag van ruim 300 000 HFL per jaar voor kunstenaars die hun studie in het buitenland willen voortzetten. Deze toelagen worden slechts op bepaalde voorwaarden toegekend: - de basisopleiding moet voltooid zijn, - de kunstenaar kan zijn studie niet in Nederland voortzetten, - de kunstenaar kan niet zelf de voortzetting van zijn studie (geheel of ten dele) financieren. Voorts kunnen kunstenaars in het kader van bilaterale culturele akkoorden in aanmerking komen voor studiebeurzen voor het buitenland (zij moeten voorgesteld worden door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen). 4.1.5. Reisbeurzen Het Ministerie van CRM kent elk jaar aan een aantal beeldende kunstenaars reisbeurzen toe (in 1979 waren er dit achttien. De reis moet ten goede komen aan het werk van de kunstenaar. Het bedrag van de beurs is afhankelijk van het programma en kan oplopen tot een bedrag van 6 000 HFL, voor een reis naar de Verenigde Staten, bij voorbeeld. De beurzen worden toegekend door een, door de Raad voor de Kunst aangewezen commissie van zes leden (kunstenaars en kunstkenners: conservatoren, kunsthistorici, enzovoort). 4.1.6. Prijzen Staatsprijzen : er bestaan twee staatsprijzen: - de Staatsprijs voor beeldende kunsten en architectuur ten bedrage van 2 000 HFL (waarvan 1 000 HFL ter dekking van de jureringskosten) is sedert 1971 niet meer toegekend.
173 - De Prix de Rome wordt elk jaar bij toebeurt verleend aan de winnaars van de wedstrijd in beeldhouwkunst en vrije schilderkunst, grafiek, monumentale en gebonden kunst en architectuur. Gemeentelijke prijzen: prijzen worden ter beschikking gesteld door de gemeenten, in het bijzonder door Amsterdam. Provinciale prijzen: de algemene kunstprijzen worden slechts periodiek of bij gelegenheid toegekend aan beeldende kunstenaars.
4 .2 . Aankopen 4.2.1. Aankopen van musea De musea hebben hun eigen budget voor de verwerving van kunstwerken. In het bijzonder moeten hier genoemd worden het Stedelijk Museum van Amsterdam, (het Gemeentemuseum te Den Haag en het museum Boymans van Beuningen te Rotterdam, die de laatste twintig jaar belangrijke avant-garde kunstwerken hebben aangekocht. Het Stedelijk Museum beschikt met zijn vier afdelingen (toegepaste kunst, schilderkunst, beeldhouwkunst en grafische kunst) jaarlijks over een bedrag van 1 700 000 HFL voor de aankoop van kunstwerken. Dit bedrag wordt aan het museum toegekend door de gemeente Amsterdam. De conservatoren doen voorstellen met betrekking tot de aan te kopen kunstwerken; de eindbeslissing ligt bij de door de gemeente aangestelde directeur. 4.2.2. Rijksaankopen De regeling beeldende kunstenaars: het Rijk koopt kunstwerken aan in het kader van de BKR (zie 3.1.1). De vorming van nationale collecties: de aankoop van kunstwerken staat niet los van de verspreiding van kunstwerken (zie 5.2). Medebepalend voor de aankoop van de werken zijn een aantal technieken, onderwerpen en stromingen die tot uiting komen op tentoonstellingen in het gehele land. In 1979 heeft het Rijk een bedrag van 850 000 HFL uitgetrokken voor de aankoop van kunstwerken. De onderwerpen van de tentoonstellingen worden bepaald door de Programmeringscommissie voor binnenlandse tentoonstellingen. Deze bestaat uit negen leden: vier personen aangewezen door de Raad voor de kunst, een vertegenwoordiger van de provinciale culturele raden, vier door hun organisaties aangewezen kunstenaars (twee voor de BBK en twee voor de BBK'69). Aan de commissievergaderingen wordt eveneens deelgenomen door het hoofd van de afdeling Beeldende Kunsten en Bouwkunst van het Ministerie van CRM, de directeur van de Nederlandse Kunststichting en de directeur van de Dienst verspreide Rijkscollecties. De jury's die de werken selecteren en per tentoonstelling verschillen, zijn samengesteld uit drie of vier leden (kunstenaars en kunstkenners: conservatoren, kunsthistorici, enzovoort) die benoemd worden door de programmeringscommissie. De kunstenaars wordt verzocht werken in te sturen: de nodige informatie (onderwerp van de tentoonstelling, beschikbaar bedrag, samenstelling van de jury) wordt hun toegezonden door de Nederlandse Kunststichting die de tentoonstellingen voorbereidt (zie 1.1.5).
- 174 4.2.3. Aankopen van gemeenten De regeling beeldende kunstenaars: door de gemeenten worden kunstwerken aan gekocht in het kader van de BKR (zie 3.1.3). Aankopen van gemeenten: gemeenten kopen kunstwerken aan. Amsterdam komt op de eerste plaats met de omvang van de voor aankopen beschikbare kredieten: in 1979 503 000 HFL. Op die manier werden in 1977 242 werken van 131 kunstenaars verworven, in 1978 341 werken van 161 kunstenaars. In 1978 werden schilderijen en grafische kunstwerken gekocht, in 1979 voorwerpen (plastisch materiaal, ke ramiek, metaal, enzovoort) en videowerken; in 1980 zullen tekeningen en andere werken op papier (aquarellen, gouaches, pastels, enzovoort) en murale kunst werken worden aangekocht. De aangekochte werken worden geselecteerd door over het algemeen uit vijf le den samengestelde jury's: drie door hun beroepsorganisaties aangewezen kunste naars (een door de BBK, een door de BBK'69 en een derde door de overige orga nisaties) en twee door de culturele raad voor Amsterdam aangewezen personen (kunstenaars of kunstkenners: conservatoren, kunsthistorici, enzovoort). De aangekochte kunstwerken worden elke zomer in het museum Fodor (Amsterdam) tentoongesteld. 4.2.4. Aankopen van provincies De provincies kopen kunstwerken voor de kantoren van het provinciaal bestuur. De aankopen zijn niet van groot belang (b.v. 40 0000 HFL voor de provincie Zuid-Holland). 4.2.5. Aankopen van het bedrijfsleven Stichting Kunst en Bedrijf: het bedrijfsleven koopt kunstwerken (in 1977 voor 45 000 HFL) door bemiddeling van de Stichting Kunst en Bedrijf (zie 1.2). De stichting Peter Stuyvesant: koopt gemiddeld een dertigtal kunstwerken per jaar. Zij wordt hierbij geadviseerd door conservatoren of voormalige museum conservatoren (zie 1.2).
4.3. Opdrachten
4.3.1. 2ΕΕΞηΞ.!ΐΪ£!}_^ί}_!2Εί_5ϋ!ί Hier gaat het in hoofdzaak om de procentsregelingen die de versiering van overheidsgebouwen en de uitbreiding van de mogelijkheden tot het verstrekken van opdrachten aan beeldende kunstenaars ten doel hebben.
- 175 De 1 %-regeling Van de kosten van te bouwen scholen (wetenschappelijk onderwijs) wordt, wanneer deze geheel of gedeeltelijk door het Rijk worden gefinancierd, 1 % bestemd voor het aanbrengen van kunstwerken (wanneer de bouwkosten meer bedragen dan 100 000 HFL). In beginsel geldt deze regeling alleen voor scholen voor het wetenschappelijk onderwijs. Ook universiteiten, academische ziekenhuizen en gebouwen voor studenten komen hiervoor in aanmerking: het desbetreffende bedrag is begrepen in de elk jaar aan de universiteiten en hogescholen toegekende bouwkredieten. De toepassing van de regeling, die door het schoolbestuur of de gemeente wordt aangevraagd, berust bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. De architect van de bouw, door hun beroepsorganisaties (BBK en BBK'69) aangewezen kunstenaars en vertegenwoordigers van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen of van de gemeente vormen samen een naar ledental variërende commissie. In laatste instantie berust de beslissing bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, dat wordt geadviseerd door het Ministerie van CRM (Rijkscommissie van advies voor kunstwerken aan scholen). De door het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen voor de scholenbouw toegekende kredieten vertonen een dalende lijn. De 1,5 %-regeling Van de bouwkosten van overheidsgebouwen wordt 1,5 % aangewend voor het aanbrengen van kunstwerken. De regeling wordt toegepast door de Rijksbouwmeester onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van .Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het voor versiering beschikbare bedrag wordt elk jaar, afhankelijk van het bouwprogramma, geraamd en opgenomen in de begroting van de Rijksgebouwendienst van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De totale uitgaven mogen het uitgetrokken bedrag niet overschrijden. Het maximum is vastgesteld op 300 000 HFL per project. In 1978 werden krachtens de 1,5 %-regeling door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 3,7 miljoen HFL toegekend. In feite blijven de reële uitgaven beneden de uitgetrokken bedragen. De architect doet aan de Rijksbouwmeester voorstellen voor de opdrachten. Deze pleegt overleg met drie beeldende kunstenaars in zijn dienst. Hij kan ook het Ministerie van CRM raadplegen. De 1,5 %-regeling geldt niet voor overheidsgebouwen voor autonome staatsbedrijven, hetgeen niet betekent dat hierop geen kunstwerken worden aangebracht. De PTT heeft bij voorbeeld een eigen regeling en trekt hiervoor 1 % van de bouwkosten uit. 4.3.2. Opdrachten van gemeenten Een twintigtal gemeenten kennen overeenkomstige procentsregelingen, die gel-
- 176 den voor de bouw van lagere en kleuterscholen en voor gebouwen voor de gemeente. De percentages liggen in het algemeen op 1 of 1,5 %. Den Haag en Amsterdam kennen meerdere en variabele percentages. In Den Haag is het maximum voor kunstwerken uitgetrokken bedrag 2 % (bij bouwkosten beneden 100 000 HFL), het minimum 1 % (bij bouwkosten boven 1 miljoen HFL). Amsterdam trekt de volgende gelden uit voor de versiering van nieuwe en oude gebouwen en nieuwe en oude wijken: 2 % van de bouwkosten van gebouwen voor de gemeente (1 200 000 HFL in 1978); 0,5 % van de kosten voor collectieve voorzieningen in nieuwe wijken (in 1978 225 000 HFL), terwijl tenslotte opdrachten worden verstrekt voor oude gebouwen en wijken (in 1978 370 000 HFL). De kunstenaars aan wie de opdrachten worden verstrekt worden geselecteerd door een commissie die bestaat uit een stedebouwkundige, een architect en negen kunstenaars (drie door de BBK, drie door de BBK'69 en twee door de Nederlandse Kring van beeldhouwers aangewezen kunstenaars en een vertegenwoordiger van de SAK) . 4.3.3. Opdrachten yjin_provincies De provincies trekken bij gelegenheid gelden uit voor de versiering van de gebouwen voor het provinciaal bestuur. Alleen de provincies Noord- en ZuidHolland hebben met de rijksregeling vergelijkbare procentsregelingen. Daarnaast reserveert de provincie Zuid-Holland bij voorbeeld een bedrag van 40 000 HFL per jaar voor een opdracht aan een kunstenaar. Deze wordt gekozen door een commissie van zeven leden: vijf vertegenwoordigers van het provinciaal bestuur, een kunstenaar en een kunstkenner (kunsthistoricus bij voorbeeld) . 4.3.4. Opdrachten van het bedrijfsleven Een aantal ondernemingen (zoals Shell, IBM, Philips, Heineken, KLM, Unilever) verleent opdrachten voor kunstwerken via de Stichting Kunst en Bedrijf (zie 1.2). Met deze opdrachten (30 à 40 per jaar) was in 1977 een bedrag gemoeid van 500 000 HFL. 4.4. Honorering van dienstverlening door kunstenaars Kunstenaars verlenen medewerking aan de inrichting van het milieu. Zij worden betrokken bij de stadsplanning en bij bouw- of renovatieprojecten (niet alleen voor gebouwen, doch ook voor wijken, straten, parken, enzovoort). Zij moeten samenwerken met architecten, stedebouwkundigen, sociologen, enzovoort. Om deze praktijk te stimuleren heeft het Ministerie van CRM een Adviescommissie voor de beeldende vormgeving in relatie tot architectuur en ruimtelijke ordening in het leven geroepen. Deze telt tien leden: zes kunstenaars (vier door hun beroepsorganisatie aangewezen kunstenaars, twee voor de BBK en twee voor de BBK'69 en twee door de Raad voor de kunst aangewezen kunstenaars) en twee door de Raad voor de kunst aangewezen architecten en stedebouwkundigen. De commissie stimuleert de lagere overheid kunstenaars te betrekken bij bouw- of renovatieprojecten. Een onderzoekinstituut voor de beeldende kunst in relatie tot het bouwmilieu wacht op oprichting.
- 177 Ter illustratie kunnen enkele voorbeelden worden gegeven: - bij Rotterdam werden beeldende kunstenaars ingeschakeld bij de aanleg van parken door ingrijpen in de natuur zelf: het betreft het park van Bernisse, dat in 1977 met de medewerking van twee kunstenaars werd aangelegd, en het park van Reeuwijk, dat in 1979 met de medewerking van een kunstenaar tot stand kwam; - in Zoetermeer bij Den Haag werden beeldende kunstenaars ingeschakeld bij de uitwerking van een project voor stadsuitbreiding. Zij hebben nauw samengewerkt met architecten, stedebouwkundigen en sociologen bij de totstandbrenging van nieuwe wijken. Drie kunstenaars, die de leiding van dit project op zich namen, werden aangewezen door de Rijksadviescommissie in overleg met de gemeente Zoetermeer. Zij hebben zelf de overige bij het project in te schakelen kunstenaars gekozen. In het algemeen kan men stellen dat het Ministerie van CRM nieuwe mogelijkheden verkent voor het verschaffen van werk aan beeldende kunstenaars. In 1976 hechtte het Ministerie op advies van de Raad voor de kunst zijn goedkeuring aan een praktijkstudie van de beeldende kunsten. Opdrachten moeten zorgen voor de verdere ontwikkeling van de beeldende vormgeving in relatie tot - architectuur en ruimtelijke ordening, - de technieken voor kennisoverdracht, - de culturele activiteiten in en buiten schoolverband, - de recreatieve voorzieningen, - het arbeidsmilieu en de arbeidsomstandigheden, - alle vormen van dienstverlening. De kunstenaar wordt bezoldigd volgens een door het Ministerie van CRM vastgesteld uurtarief: - wanneer de kunstenaar werkt voor de architectuur en ruimtelijke ordening ontvangt hij 60 HFL per uur (1) exclusief BTW (ten hoogste zes uur per dag, vijf dagen per week en 48 weken per jaar). De BTW wordt betaald door het Ministerie van CRM. Het honorarium van de kunstenaar komt voor rekening van het Ministerie, de uitvoeringskosten voor rekening van de cliënt; - wanneer de kunstenaar ingeschakeld is in het vormingswerk (in musea bij voorbeeld) ontvangst hij 30 HFL per uur (1); - wanneer een kunstenaar zitting heeft in een commissie ontvangt hij 100 HFL per halve dag (1).
4.5. Honorering van de uitleen van kunstwerken 4.5.1. Tentoonstellingen Kunstenaars die werken afstaan voor onder verantwoordelijkheid van het Mi-
ti) Tarieven 1977.
178 nisterie van CRM georganiseerde tentoonstellingen ontvangen een vergoeding (bij tentoonstellingen in Nederland of in het buitenland). De minimumvergoeding per periode (1) bedraagt 35 HFL per kunstwerk; de maximumvergoeding per periode (1) bedraagt 1 500 HFL per kunstenaar. De vergoedingen zijn ook afhankelijk van de aard van het werk en van de gebruikte materialen. Het totaal van de vergoedingen per kunstwerk loopt uitleen van 50 tot 135 HFL per periode (1). Ook veel gemeenten geven vergoedingen voor uitleen naar het voorbeeld van het Rijk. 4.5.2. Uitleencentra SBK De uitleencentra SBK lenen aan hun abonnees kunstwerken uit, die zij bij de kunstenaars huren (zie 5.3). De kunstenaars ontvangen huurgeld van het Ministerie van CRM. De vergoeding per jaar bedraagt 10 % van de prijs van het kunstwerk met een maximum van 100 HFL per werk.
4.6. Vergoeding van beroepskosten 4.6.1. Vergoeding_van_materiaalkosten De kunstenaar kan zich wenden tot het Voorzieningsfonds voor kunstenaars. De Stichting Materiaalfonds voor beeldende kunst helpt de beeldende kunstenaar de gebruikte materialen te financieren (het brons voor de beeldhouwer evengoed als de video voor de performances-kunstenaar). Het fonds verstrekt renteloze leningen om de kunstenaar in staat te stellen een project uit te voeren of aan een tentoonstelling deel te nemen. Het wordt gesubsidieerd door het Rijk (zie 1.1.3). Twintig à vijfentwintig kunstenaars komen elk jaar in aanmerking voor renteloze leningen van het fonds tot een bedrag van ten hoogste 20 à 25 000 HFL (in 30 tot 50 maanden terug te betalen). Wanneer het kunstwerk wordt verkocht moet de kunstenaar het resterende bedrag in één keer terugbetalen. De leningen worden toegekend na onderzoek van de projecten door een commissie van vijf leden: twee door hun beroepsorganisatie aangewezen kunstenaars (BBK en BBK'69), twee door de Raad voor de kunst aangewezen kunstenaars en een vertegenwoordiger van het Voorzieningsfonds voor kunstenaars. De administrateur van het fonds, die door het Ministerie van CRM wordt benoemd, is tegelijk adjunctdirecteur van de Stichting Kunst en Bedrijf. Subsidies van gemeenten: sommige gemeenten verlenen de kunstenaars kredieten voor de aankoop van materiaal; Amsterdam trekt hiervoor 40 000 HFL per jaar
(1) De eerste periode beslaat ten hoogste zeven weken, de volgende periodes ten hoogste vier weken.
179 uit. De betrokken kunstenaars worden geselecteerd door andere kunstenaars die worden aangewezen door de Culturele Raad van Amsterdam. 4.6.2. Vergoeding van de kosten van vervoer en verzekering Het Ministerie van CRM heeft een subsidieregeling voor de vergoeding van de kosten van vervoer en verzekering voor de kunstenaars die aan tentoonstellingen in het buitenland deelnemen. Ten hoogste de helft van deze kosten wordt vergoed wanneer deze ten minste 300 HFL en ten hoogste 1 250 HFL bedragen. 4.6.3. Ateliers en woningen Amsterdam verleent woningsubsidies aan beeldende kunstenaars zodat zij in staat zijn ateliers en atelierwoningen te bouwen, te verbeteren of te huren. Daarnaast verhuurt de gemeente zelf ateliers aan kunstenaars (op normale voorwaarden) .
5. HULP BIJ DE VERSPREIDING EN VERKOOP VAN KUNSTWERKEN 5.1. Musea In het door het Ministerie van CRM in 1976 opgestelde rapport "Naar een nieuw museumbeleid" worden de musea erkend als volledige culturele centra. Het accent wordt op drie punten gelegd: de integratie van de musea in het sociaal welzijnsbeleid; de delegatie van verantwoordelijkheden bij het beheer van de musea en de kwaliteitsverbetering van de verstrekte informatie. De musea behoren tot de instellingen die tot de vorming van het publiek bijdragen naast bibliotheken, culturele centra en dergelijke. 5.2 . Reizende tentoonstellingen De aankoop van kunstwerken staat niet los van de verspreiding ervan (zie 4.2.2). De elk jaar door het Rijk gekochte kunstwerken worden getoond op tentoonstellingen die door het gehele land gaan. De voorbereiding ervan berust bij de Nederlandse Kunststichting, die als centrale tentoonstellingsdienst functioneert (zie 1.1.5). Elk jaar wordt een 40-tal tentoonstellingen georganiseerd. Zij worden bij voorkeur buiten musea of ver van elk museum getoond omdat het doel is de bevolking vertrouwd te maken met de eigentijdse kunst. In 1979 werden 40 tentoonstellingen op 207 verschillende plaatsen georganiseerd. Waar de tentoonstellingen te zien waren blijkt uit het volgende overzicht :
180 Reizende tentoonstellingen naar bezochte plaatsen minder dan 25 00C inwoners
73
tussen de 25 000C en 100 000 inwoners
88
meer dan 100 000 inwoners
45
buitenland (België)
1 Totaal
207
Reizende tentoonstellingen naar tentoonstellingsruimte gemeentehuizen
32
culturele centra
71
scholen
21
theaters
21
bibliotheken
22
musea
15
bejaardentehuizen
2
bedrijven
17
sportzalen
3
ontspanningscentra
3 Totaal
207
Met de tentoonstellingen reist ook didactisch materiaal mee (catalogi, audiovisueel materiaal, enzovoort). De tentoonstellingen kosten de aanvrager 175 HFI. per week plus 250 HFL transportkosten. Voor moeilijke tentoonstellingen kunnen de scholen beroep doen op een kunsthistoricus of een deskundige in de communicatiewetenschappen die door de Stichting worden gezonden. Op plaatsen waar geen schilderijen kunnen worden opgehangen kan een boek kunstwerken (met een 20-tal tekeningen, lithografieën, gouaches, aquarellen, enzovoort) ter beschikking van het publiek worden gesteld: het wordt dan geplaatst op een speciale tafel (dit gebeurt in bepaalde bibliotheken, gemeentehuizen, wachtkamers, bejaardentehuizen, kantines, enzovoort). Thans zijn 40 dergelijke boeken beschikbaar. Na de tentoonstelling gaan de werken naar de dienst voor's Rijks verspreide kunstvoorwerpen ten Den Haag. Zij kunnen verdeeld worden over de musea of overheidsdiensten die daarom verzoeken. 5.3. De centra voor kunstuitleen Er bestaan twee soorten centra voor kunstuitleen: - De uitleencentra SBK (Stichting Beeldende Kunst), die aan een hun abonnées bij de kunstenaar gehuurde kunstwerken uitlenen (zie 4.5.2). De gevraagde bijdrage bedraagt 15 à 25 HFL per maand. De gehuurde kunstwerken kunnen
- 181 worden gekocht: 80 % van de bijdrage wordt gereserveerd en bij eventuele aankoop door een abonnée in mindering op de koopprijs gebracht. - De artotheken stellen door het Rijk of de gemeente verworven kunstwerken (vooral in het kader van de PKR: zie 3.1.3) ter beschikking van particulieren. De werken kunnen dus niet gekocht worden. De contributie bedraagt een tot vijf HFL per maand. De regeling aankoopsubsidie kunstwerken werd in 1978 afgeschaft; de kredieten voor deze regeling werden bestemd voor de centra voor kunstuitleen (zie 1.1.5). Het Rijk hoopt op deze wijze de aankoop van kunstwerken te stimuleren.
5.4. De kunstmarkt 5.4.1. Op de galerijen gerichte maatregelen Enkele steden subsidiëren bij gelegenheid kunstmanifestaties in galerijen. Zo subsidieert Amsterdam manifestaties die bijdragen tot de bevordering van de avant-garde-kunst (b.v. in 1978 "Body Art en Performances" in de galerie Appel). 5.4.2. Op de kopers gerichte maatregelen Hoewel het Rijk de aankoopsubsidie kunstwerken heeft ingetrokken blijft deze in enkele provincies en steden bestaan: - twee provincies, te weten Drente en Zeeland hebben een subsidieregeling voor de aankoop van kunstwerken. In Zeeland geldt de regeling alleen voor werken van Zeeuwse beeldende kunstenaars. De subsidie bedraagt 15 % van de koopprijs met een maximum van 180 HFL (voor kunstwerken van ten minste 30 HFL). - Amsterdam verleent aan kopers van kunstwerken een subsidie van 15 % van de koopprijs op voorwaarde dat het gaat om in Amsterdam levende kunstenaars beneden 35 jaar. Zo werden in 1978 1 578 kunstwerken van 133 kunstenaars door 1 410 personen gekocht (824 uit Amsterdam, 586 van buiten Amsterdam). Met de aankoopsubsidies was in 1978 een bedrag gemoeid van 78 000 HFL. Vóór 1978 kwam de gemeentelijke of provinciale subsidie naast de Rijkssubsidie waardoor de kunsthandel gestimuleerd werd. 5.4.3. Fiscale voorschriften met betrekking tot kunstvoorwerpen Verschillende fiscale voordelen zijn gericht op de bevordering van de vorming van particulier en openbaar kunstbezit: - giften (in geld of in natura) aan culturele instellingen die gevestigd zijn op het grondgebied van het Koninkrijk kunnen binnen bepaalde grenzen van de inkomsten en de vennootschapsbelasting worden afgetrokken, - voorwerpen van kunst of wetenschap (boeken, manuscripten, tekeningen, gravures, schilderijen, beelden, wetenschappelijke instrumenten) zijn vrijge-
- 182 steld van de vermogensbelasting (tenzij zij deeluitmaken van het bedrijfskapitaal) , door rechtspersonen van algemeen maatschappelijk belang verworven goederen zijn ten dele vrijgesteld van schenkings- en successierecht. Volgens de successiewet zijn door rechtspersonen van algemeen maatschappelijk belang verworven goederen vrijgesteld tot een bedrag van 10 000 HFL. Boven de 10 000 HFL bedraagt het recht 10 %. De minister van Financiën kun echter voorwerpen van kunst en wetenschap vrijstellen van belasting wanneer zij verworven worden door verenigingen en stichtingen die de voorwerpen in hun bezit voot het publiek tentoonstellen. Met betrekking tot schenkingen is bepaald dat de door rechtspersonen van algemeen maatschappelijk belang verworven goederen tot 5 000 HFL zijn vrijgesteld. Boven 5 000 HFL bedraagt het recht 10 %.
Adressen Kunstacademies Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Stadhouderskade 86, Amsterdam Gerrit Rietveld Akademie, Prinses Irenestraat 96, Amsterdam Jan van Eyck-Akademie te Maastricht, Akademieplein 1, Maastricht. Institut voor Kunstnijverheidsonderwijs, Gabriel Metsustraat 16, Amsterdam Akademie voor Beeldende Kunst en Kunstnijverheid, Onderlangs 9, Arnhem Akademie St. Joost, St. Janstraat 18, Breda Akademie voor Industriële Vormgeving, Rechtestraat 24, Eindhoven Akademie voor Kunst en Industrie, Roessinghebleekweg 155, Enschede Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, Prinsessegracht 4, 's-Gravenhage Gemeentelijke Akademie Minerva, P. Driessenstraat 3, Groningen Koninklijke Akademie voor Kunst en Vormgeving, Pettelaarseweg 2; 's- Hertogenbosch Stadsakademie voor Toegepaste Kunsten, Cellebroedersstraat, Maastricht Akademie voor Beeldende Kunsten, G.J. Jonghweg 4, Rotterdam Middelbare Kunstnijverheidsschool "Artibus", Plompeterengracht 18, Utrecht
183 Kunstenaarsverenigingen
Beroepsverenigingen, algemeen Beroepsvereniging Beeldende Kunstenaars BBK, Nieuwe Herengracht 29, 1011 Rl Amsterdam, tel. 020.24.95.85 Beroepsvereniging van Beeldende Kunstenaars'69 BBK'69, Nieuwe Herengracht 39, 1011 Rn Amsterdam, tel. 020.24.48.68 Kunstenaarsorganisatie N W , Passeerdersgracht 32, III, 1016 XH Amsterdam, tel. 020.22.00.25 Bond van Beeldende Kunst Arbeiders, BBKA, Oude Gracht 363 bis, 3511 PE Utrecht, tel. 030.31.03.82 Stichting Vrouwen in de Beeldende Kunst, BP 17421, 2502 CK Den Haag, tel. 070.55.94.61 Beroepsverenigingen, Vakgroepen Nederlandse Kring van Beeldhouwers, O.Z. Achterburgwald 81, 1012 DC Amsterdam, tel. 020.24.84.87 Beroepsvereniging voor Beeldende Vormgevers, Postbus 93250, 2509 AG Den Haag, tel. 070.65.37.67 Nederlandse Vakgroep Keramisten, Corn. Pronklaan 27, 1816 NK Alkmaar, tel. 072.11.90.76 Vereniging van Edelsmeden en Sieraadontwerpers, Rochussenstraat 1, 1051 JK Amsterdam, tel. 020.84.78.46 Beroepsvereniging Grafische Vormgevers Nederland GVN, Nieuwe Keizersgracht 58 sous, 1018 DT Amsterdam, tel. 020.24.47.48 Federatie van Kunstenaarsverenigingen, Passeerdersgracht 32, 1016 XH Amsterdam, tel. 020.23.77.61
Ateliers en experimentele centra voor beeldende kunsten
Ateliers Alkmaar - Grafisch Atelier Alkmaar, Doelenstraat 19, geen telefoon Amsterdam - Amsterdams Grafisch Atelier, Anjelierstraat 155a, tel. 020.25.21.86 Assendel ft - De Smeltkroes (creatieve werkplaats), Dorpsstraat 74, tel. 02987.41.29 Den Haag, Grafische Werkplaats, Prinsegracht 16, tel. 070.60.93.87 Groningen, Radesingel 23a, tel. 050.12.42.32 (J.L.v.d. Baan)
184 Ateliers' 63, Zijlsingel 6, 2013 DM Haarlem, tel. 023.32.13.75 Hilversum-Grafisch Atelier De Vaart, Vaartweg 163a, tel. 035.23.26.21 Stichting Grafische Werkplaats, Putepeel 30, 6217 CE Maastricht, tel. 043.7.30.30 Scheppend Ambacht Limburg, Vissersmaas 5, 6211 EV Maastricht Rotterdam, Grafische Werkplaats, Rotterdamse Kunststichting, Pelgrimstraat 5, tel. 010.77.77.25 Experimentele centra voor beeldende kunsten Keramisch Werkcentrum Heusden, Pelschestraat 13-17, 5256 AT Heusen, Postadres: Postbus 15, 5256 ZG Heusden, tel. 04162.16.94 Plastics Werkplaats Nederland, Schoenmakerstraat 97, 2628 VK Delft, Postadres: Postbus 71, 2600 AB Delft, tel. 015.56.93.30, tst. 2514 Lagere Overheid - Provinciale Culturele Raden Drenthe Culturele Raad voor Drenthe, Brink 42, Postbus 174, 9400 AD Assen, tel. 05920.1.34.96 Friesland Stichting Fryske Kultuerried, Grote Kerkstraat 41, Postbus 805, 8901 BP Leeuwarden, tel. 05100.3.46.15 Gelderland Gelderse Stichting voor Culturele Zaken, Eusebiusplein 39-46, 6811 HG Arn hem, tel. 085.45.75.00 Groningen Stichting Culturele Raad voor de Provincie Groningen, Martinikerhof 27, 9712 JH Groningen, tel. 050.13.68.88 Limburg Culturele Raad Limburg, Hevenstraat 3, 6211 GJ Maastricht, tel. 043.11.9.51 Noord^Brabant Culturele Raad Noord-Brabant, Oude Dieze 17, 5211 KT'ε Hertogenbosch, tel. 073.13.38.41 Noord-Holland Culturele Raad Noord-Holland, Postbus 163, 1970 AD IJmuiden, tel. 02550.16.9.41 Overijssel Culturele Raad Overijssel, Nieuwstraat 55, Postbus 1347, 8001 BH Zwolle, tel. 05200.12.8.63 Utrecht Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, 3511 LM Utrecht, tel. 030.31.03.07 Zeeland Zeeuwse Culturele Raad, Dam 31, Postbus 407, 4330 AK Middelburg, tel. 01180.2.80.24
185 Zuid-Holland Stichting Culturele Raad van Zuid-Holland, Benoordenhoutseweg 23, 2596 BA Den Haag, tel. 070.24.55.35 Stichtingen
-. Stichting Artec, Kloveniersburgwal 49, 1011 JX Amsterdam, tel. 020.24.19.21 Stichting Kunst en Bedrijf, Jan Willem Brouwersplein 21, 1071 LM Amsterdam, tel. 020-7b.51.98 Stichting Peter Stuyvesant, Drenthestr. 21, Amsterdam, tel. 020.42.90.11 Centrale instellingen Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Sir Winston Churchillaan 362, Rijswijk ZH, Postadres: Postbus 5406, 2280 HK Rijswijk ZH, tel. 070.94.93.93, 94.92.33 Ministerie van Sociale Zaken, Parkhage, Parkstraat 20, Den Haag, tel. 070.62.46.51 Ministerie Onderwijs en Wetenschappen, h.w. mesdagstr. 10, Den Haag, tel. 070. lü. 9b.66 Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Bureau Rijksbouwmeester, Président Kennedylaan 7, 2517 JK Den Haag, tel. 070.61.42.21 Raad voor de Kunst, R.J. Schimmelpennincklaan 3, 2517 JN Den Haag, tel. 070.46.96.19 Sociale instellingen Stichting Materiaalfonds voor Beeldende Kunst, Postbus 48, 1190 AA Ouderkerk aan de Amstel, tel. 02963.3228 Stichting Voorzieningsfonds voor Kunstenaars, Noordeinde 94a, 1514 GM Den Haag, tel. 070.46.08.26 Inningsbureau Beeldrecht, Stichting, Huddestr. 7, Amsterdam, tel. 020.26.24.14
Instellingen voor verspreiding van kunstwerken
Centrale Diensten Bureau beeldende Kunst buitenland, Oostelijke Handelskade 29, 1019 BL Amsterdam, Postadres: Postbus 2242, 1000 CE Amsterdam, tel. 020.22.35.01 en 25.4717
- 186 De Nederlandse Kunststichting, Oostelijke Handelskade 19, 1019 BL Amsterdam, Postadres: Postbus 1258, 1000 BG Amsterdam, tel. 020.22.04.14 Dienst voor Verspreide Rijkscollecties, Kazernestraat 3, 2514 CP Den Haag Federatie Kunstuitleen, FKU, Oostelijke Handelskade 29, 1010 BL Amsterdam, Postadres: Postbus 2088, 1000 CB Amsterdam, tel. 020.25.27.29 Vereniging Overleg van Artotheken, VOA, Ælenneweg 14a, 2514 CG Den Haag, tel. 070.16.53.37 Musea en Galerijen Zie: Tentoonstellingsagenda, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Korte Vijverberg 7, Postbus 30302, 2500 GH Den Haag, tel. 070.45.25.02 Centra voor Kunstuitleen (SBK en Artotheken) Steden
Adressen
Telefoon
Alkmaar
Artotheek Alkmaar Oude Gracht 249
(072) 12 10 72
Almele
Openbare Bibliotheek Hofstraat 37
(05490) 6 39 40
Kunstuitleen Alphen a/d Rijn, Rijnkade 11
(01720) 9 45 83
Artotheek Amersfoort Amersf. Culturele Raad Zonnehof 8
(033) 3 30 44
Artotheek "de Meerwaart" Osdorpplein 67
(020) 10 74 98
St. Beeldende Kunst Amstel 34
(020) 23 92 15
SBK Gelderland Centraal Beheer Prins W. Alexanderl. 651
(055) 79 24 98
Arnhem
SBK Gelderland Mariënburgstraat 12
(085) 45 36 17
Breda
Artotheek Breda Openbare Bibliotheek Karrestraat 32
(076) 14 76 76
Deventer
Kunstuitleen Deventer Brink 67
(05700) 1 18 48
Doetinchem
SBK Gelderland Openbare Bibliotheek Raadhuisstraat 25
(08340) 3 08 87
Artotheek Dordrecht Openbare Bibliotheek Achterom 5
(078) 3 00 77
Alphen a/d Rijn Amersfoort
Amsterdam
Apeldoorn
Dordrecht
187 Steden
Adressen
Telefoon
Eindhoven
Kunstuitleen 'de Krabbedans' Stratumseeind 32
(040) 44 65 34
Emmen
Gemeentehuis Emmen Bruggebouw Raadhuisplein
(05910) 1 80 18
Kunstuitleen Markt 17
(053) 31 00 41
Gasselternijeveen
Openbare Bibliotheek Burg. Gaarlandtlaan la
(05999) 25 34
Goes
SBK Zeeland Singelstraat 13
(01100) 2 88 83
Kunstuitleen. Gouda e.o. Keizerstraat 69
(01820) 2 27 46
Artotheek Den Haag Denneweg 14a
(070) 46 53 37
Koningsstraat 439
(070) 88 79 16
Enschede
Gouda 's-Gravenhage
Groningen
De Artotheek Cult. Centr, d'Oosterpoort (050) 18 23 33 Palmslag 10
Haarlem
SBK Kennemerland Ged. Oudegracht 121
(023) 32 78 95
Heerenveen
SBK Burg. Kuperusplein 49
(05130) 2 74 77
Kunstuitleen den Helder Parallelelweg 109
(02230) 1 57 52
Helder den 1
s-Hertogenbosch
St. Uitl. Beeldende Kunst (Kruithuis) Citadellaan (073) 13 95 19
Hilversum
Kunstuitleen 't Gooi Herenstraat 32a
Hoogeveen
Gem. Openbare Bibliotheek (05280) 6 81 31 Bentincklaan 20a
Hoorn
SBK West Friesland Nieuwendam 10
(02290) 1 98 22
Leeuwarden
SBK Friesland Eewal 65
(05100) 3 83 82
Maarssen
Openbare Bibliotheek Bolensteinsestraat 1
(03465) 6 78 05
Maastricht
Kunstuitl. Bonnefantenmuseum Dominikanerplein 5
(043) 5 16 65
Meern, de
Zie onder Vleuten
Nieuwe Gein
Zie onder Vreeswijk
(035) 4 01 76
188 Steden
Adressen
Telefoon
Nijmegen
SBK Gelderland Ridderstraat 27-29
(080) 22 22 88
Peize
Openbare Bibliotheek Hoofdstraat 64
(05908) 3 22 20
Rhenen
Artotheek Rhenen Candialaan 8
(08376) 91 00
Rotterdam
Artotheek Rijnmond Voorhaven 37
(010) 76 07 96
Artotheek Rijswijk Openbare Bibliotheek Dr. H. Colijnlaan 343
(070) 94 88 08
Rijswijk
Soest
Fed. Openbare Bibliotheek Albert Curyplaan 202 (02155) 1 52 10
Tiel
SBK Gelderland Korenbeursplein 4
(03440) 96 77
Tilburg
Kultureel Centrum Koningsplein 1
(013) 43 67 56
Veenendaal
Chr. Openbare Bibliotheek (08385) 1 02 78 Sterke Arm 3
Venlo
Kunstuitleen Bonnefantenmuseum Begijnengang 4
(077) 4 10 49
VIedder
Openbare Bibliotheek De Hoek 1
(05212) 17 37
Vleuten
Gem. Openbare Bibliotheek Hindersteinlaan 23-25 (03407) 24 36
Vlaardingen
Artotheek Vlaardingen Oosthavenkade 8
(010) 35 30 11
Openbare Bibliotheek Nijenmonde 4 Nieuwe Gein
(03402) 3 90 52
Westerbork
Openbare Bibliotheek Zuidbrink 13
(05933) 15 60
IJsselstein
Gemeensch. Bibliotheek Schuttersgracht
(03408) 25 49
Zaandam
Stichting Zienagoog Gedempte Gracht 40b
(075) 16 05 99
Zoetermeer
Artotheek de Graanschuur Dorpsstraat 74a
(079) 16 76 60
Zwolle
SBK Regio Zwolle Papenstraat 9
(05200) 1 61 18
Vreeswijk
189 VERENIGD KONINKRIJK
1. ORGANISATIE VAN HET KUNSTLEVEN
1.1. Overheidsmecenaat 1.1.1. Arts_Counci 1 De Arts Council van Groot-Brittannië werd in 1946 opgericht; in 1967 kreeg hij een nieuw statuut. De belangrijkste doelstellingen van de Arts Council zijn "het bevorderen en vergroten van de kennis, de waardering en de beoefening van de kunst, het geven van adviezen en het samenwerken met de centrale en de lagere overheid alsmede met de belanghebbende organisaties". In Schotland en Wales ontvangen de artistieke organisaties hun subsidies van de Arts Councils van Schotland en Wales. De Welsh Arts Council en de Schottish Arts Council zijn afdelingen van de Arts Council of Great Britain die middelen te hunner beschikking stelt om deze in hun regio's te verdelen. Noord-Ierland heeft een Arts Council die een soortgelijke rol speelt als de Arts Council van Groot-Brittannië en een jaarlijkse subsidie van de Noordierse staat beheert. De Arts Council beheert twee kunstgalerijen te Londen. De Hayward Gallery houdt vooral grote tentoonstellingen van geleende werken (subsidie 1978/1979: 238 338 UKL). De Serpentine Gallery toont werken van jonge eigentijdse kunstenaars (subsidie 1978:1979: 31 599 UKL). De Arts Council beheert ook galerijen te Edinburgh en Cardiff. De Arts Council heeft zijn eigen collectie Britse kunst. Deze bestond in 1979 naar schaffing uit 4 500 stuks, namelijk ongeveer 2 000 schilderijen en beeldhouwwerken, 1 000 foto's en 1 500 gravures. In de loop van 1980 verschijnt een catalogus van de collectie van de Arts Council. Behalve voor de versiering van de gebouwen van de Arts Council is de collectie bedoeld voor een ruime verspreiding in Engeland door het uitlenen van werken aan tentoonstellingen. De Arts Council organiseert ongeveer 25 tentoonstellingen per jaar, waarvan het merendeel rondgaat langs de galerijen en de kunstcentra in de provincie. De Arts Council houdt zich bezig met de toekenning van subsidies en garanties aan een aantal instellingen, en met de gedeeltelijke financiering van tentoonstellingen. Deze subsidies bedroegen in 1978/1979 970 184 UKL voor de Arts Council van Groot-Brittannië, 295 811 UKL voor de Arts Council van Schot-
- 190 land en 163 290 UKL voor de Arts Council van Wales. Zij omvatten jaarlijkse subsidies aan galerijen en kunstenaarsverenigingen, subsidies voor een tentoonstelling, opdrachten voor kunstwerken ten behoeve van overheidsgebouwen (zie 4.2), steun aan ateliers (zie 4.5), beurzen, prijzen en beloningen voor kunstenaars (zie 4.1), steun aan uitgevers en aan de gespecialiseerde pers, evenals steun aan de uitrusting van galerijen. Voorts wordt jaarlijks meer dan een miljoen UKL besteed aan steun aan Arts Centers en gemeenschappelijke projecten. Ongeveer de helft van de totale middelen voor de beeldende kunsten van de Arts Council gaat naar de regionale organisaties ter bescherming van de kunsten; in 1978/1979 ging het om 5 202 381 UKL. De huidige verdeling van middelen van de Arts Councils over de regio's ziet er als volgt uit: 19,54 % voor Schotland en Wales, 30 % voor de Londense regio en 50,46 % voor de overige regio's. 1.1.2. De regionale verenigingen ter bescherming_van_de_kunsten Al meer dan tien jaar moedigen de Arts Council en de regering de patronage van de kunsten aan door het oprichten van regionale verenigingen ter bescherming van de kunsten, waarvan er thans 15 zijn (waaronder 3 in Wales). Deze verenigingen die worden gefinancierd door de Arts Council, de lagere overheid en particuliere fondsen, verlenen financiële bijstand aan de plaatselijke kunstverenigingen terwijl zij kunnen worden geraadpleegd met het oog op alle soorten plaatselijke artistieke manifestaties, aan de verspreiding waarvan zij tevens hun medewerking verlenen. De lagere overheid, radio en televisie en andere instellingen zijn in deze verenigingen vertegenwoordigd. De regionale verenigingen zijn autonome organisaties, hoewel zij grotendeels afhankelijk zijn van overheidsfondsen. Allemaal zijn zij tot stand gekomen op plaatselijk initiatief. Zij wijden zich aan het toekennen van financiële steun aan kunstverenigingen, het organiseren van culturele manifestaties en tentoonstellingen alsmede aan het geven van voorlichting en de nodige publiciteit. Sommige verenigingen hebben hun eigen kunstcollectie die zij aan organisaties in de gehele regio uitlenen. Zij geven beurzen aan plaatselijke kunstenaars en nemen financieel deel aan de vormingsprogramma's die door kunstenaars worden geleid (Artists in Residence). Bijna alle verenigingen publiceren een tijdschrift of een maandelijks bulletin om het publiek op de hoogte te brengen van de artistieke manifestaties in de regio. De door de Arts Council aan de regionale verenigingen toegekende subsidies lopen sterk uiteen, zoals te zien valt uit de onderstaande lijst die in afnemende volgorde is opgesteld: (en UKL) 1
Northern Arts
914 787
2
Greater London Arts Association
558 571
3
West Midland Arts
553 019
4
North West Arts
490 069
5
South West Arts
485 561
6
Southern Arts Association
445 031
7
Eastern Arts Association
343 594
191 (en UKL) 8 9
1.1.3
Yorkshire Arts Association
343 292
East Midland Arts
297 163
10
Lincolnshire en Humberside Arts
267 829
11
Merseyside Arts Association
254 180
12
South East Arts Association
249 285
13
South East Wales Arts Association
102 500
14
West Wales Arts Association
77 000
15
North Wales Arts Association
67 000
Lagere overheid
Sedert ongeveer 100 jaar heeft de lagere overheid hier en daar de bevoegdheid om geld te besteden aan musea, bibliotheken enzovoort, maar vóór 1948 bestond er geen enkele wet op grond waarvan zij de kunsten in het algemeen mocht steunen. De eerste Local Government Act van 1948 maakte het binnen bepaalde grenzen mogelijk om gelden te besteden aan steunverlening op plaatselijk niveau aan de kunsten en aan recreatieve voorzieningen. Daar deze maatregel niet bindend was, liepen de op de begrotingen voor de kunsten uitgetrokken bedragen in de verschillende regio's sterk uiteen. De destijds meest actieve plaatselijke overheid was de London County Council (die thans de Greater London Council is geworden). De tweede Local Government Act, die in 1963 werd aangenomen, breidde het actiegebied van de lagere overheid op artistiek gebied uit. De wet bood de mogelijkheid tot elke besteding (tot een bepaald maximum) ter verbetering van de kwaliteit van het bestaan van de plaatselijke bevolking, waardoor de weg werd geopend voor de financiering van instellingen of kunstenaarsverenigingen die niet uitsluitend plaatselijk zijn, zoals bij voorbeeld de regionale verenigingen ter bescherming van de kunsten. In 1972/ 1973 beliepen de totale bestedingen van de lagere overheid voor de kunsten en de recreatie 15 miljoen UKL. 1.1.4. Musea en openbare galerijen De nationale verzamelingen worden hoofdzakelijk gefinancierd uit overheidsfondsen. De regering (en niet de Arts Council) neemt de kosten van beheer en instandhouding van deze verzamelingen voor haar rekening. Zij verstrekt jaarlijks subsidies voor de aankoop van schilderijen (2 miljoen UKL in 1973/1974). De plaatselijke galerijen en musea, die worden beheerd met gelden afkomstig uit de gemeentelijke belasting op onroerend goed en giften, krijgen eveneens jaarlijkse subsidies van het Victoria and Albert Museum, het Science Museum en het Royal Scottish Museum. De musea en galerijen krijgen ook financiële en praktische steun van stichtingen en particuliere organisaties zoals de National Art Collection en de Contemporary Art Society. De musea en de openbare galerijen hebben elk een speciale begroting voor de aankoop van kunstwerken. De belangrijkste aankopen blijven evenwel die, welke bedoeld zijn als aanvulling van leemten in de historische verzamelingen van
- 192 een museum of een galerij. Voor de aankoop van werken van levende kunstenaars zij verwezen naar 4.3. De door de Arts Council, het Circulation Department van het Victoria and Albert Museum en het Art Exhibition Bureau georganiseerde tijdelijke tentoonstellingen behoren tot de lopende activiteiten van de musea. In Londen zijn de belangrijkste centra voor tentoonstellingen van geleende werken de Hayward Gallery, de Tate Gallery, het British Museum, het Victoria and Albert Museum en de Royal Academy. Ook worden tentoonstellingen georganiseerd in de White Chapel Art Gallery en in het Camden Arts Center en in het Institute of Contemporary Art (ICA). Daarnaast organiseert het ICA lezingen door kunstenaars over hun werk en het financiert de materiaal- en uitrustingskosten ''an tentoonstellingen die het tot stand heeft gebracht. In de provincie worden de grote tentoonstellingen georganiseerd door openbare galerijen zoals de Laing Art Gallery (Newcastle upon Tyne), de Walker Art Gallery (Liverpool), de Manchester City Art Gallery, de Whithworth Art Gallery en door een aantal instellingen zoals het Museum of Modern Art te Oxford, het Arnolfini Arts Centre te Bristol, de Midland Group Gallery te Nottingham en het Sunderland Arts Centre. Al deze instellingen krijgen financiële steun van de Arts Council. Alle openbare galerijen en musea zijn aangesloten bij het in 1930 opgerichte advieslichaam, de Standing Commission on Museums and Galleries. De leden worder benoemd door de Minister-president en de nationale instellingen. De Standing Commission heeft onder meer tot taak de regering te adviseren over de coördinatie van de nationale instellingen en die in de provincie. De raden van de regionale musea, acht in getal, zijn door de regering gesubsidieerde lichamen die technische diensten verlenen en advies geven aan de musea in de provincie. Zij organiseren ook reizende tentoonstellingen, uitleen van kunstwerken en uitwisseling van gegevens. Ten slotte kan worden vermeld dat recentelijk de Art Galleries Association (AGA) is opgericht, waarvan een aantal conservatoren en directeuren van openbare galerijen en musea lid is. Deze vereniging organiseert debatten over het beleid van de openbare galerijen en publiceert een bulletin (AGA Newsletter). 1.1.5. British Council De British Council heeft ten doel de kennis van het Verenigd Koninkrijk in het buitenland te verspreiden en nauwere culturele betrekkingen te ontwikkelen tussen Groot-Brittannië en de overige landen. De British Council wordt praktisch geheel gefinancierd uit overheidsfondsen. Op het gebied van de beeldende kunsten organiseert hij tentoonstellingen en lezingen en draagt hij zorg voor de deelneming van het Verenigd Koninkrijk aan internationale tentoonstellingen (biënnales en festivals). Jaarlijks wordt een groot aantal tentoonstellingen van Britse kunst in het buitenland door de British Council georganiseerd. Als voorbeeld kan worden genoemd de tentoonstelling van schilderijen van de Britse romantische school, die in 1972 in Parijs werd gehouden; de grootste tentoonstelling van Britse schilderijen, ooit op het Europese vasteland gehouden. In 1977/1978 heeft de British Council 19 tentoonstellingen van uitgeleende werken en 18 kleine reizende tentoonstellingen in het buitenland georganiseerd. De British Council bezit een verzameling eigentijdse kunst die in belangrijkheid de vierde in het Verenigd Koninkrijk is; zij bestaat uit ongeveer 1 000 schilderijen en beeldhouwwerken en 2 500 gravures en foto's. 95 %
193
van deze collectie circuleert steeds in het buitenland. De British Council neemt deel aan de selectie en de administratie van de beurzen die door buiten landse regeringen aan Britse kunstenaars worden aangeboden. Hij verleent ook beurzen als steun bij individuele tentoonstellingen in het buitenland (zie 4.1).
1.2. Particulier mecenaat
1.2.1. Trusts en stichtingen Er zijn talrijke particuliere stichtingen. Zij vallen onder de wet op de lief dadigheidsinstellingen van 1 601 en staan onder toezicht van de Charity Com mission . In 1975 waren 2 049 trusts en stichtingen ingeschreven bij de Cha rities Aid Foundation, maar aangezien deze inschrijving niet verplicht is, valt het aantal van deze trusts en stichtingen moeilijk met nauwkeurigheid te schatten. Gebleken is evenwel dat slechts een kleine minderheid van de inge schreven stichtingen steun aan de kunsten op haar programma heeft staan. Volgens een raming van de Arts Council beschikken alle particuliere trusts en stichtingen te zamen over 4 miljoen UKL per jaar voor de kunsten (alle takken van kunst te zamen genomen, waarbij de steun aan muziek, dans en opera over het algemeen veel hoger is dan die voor de beeldende kunsten). Laat men de organisaties met merendeels overheidskapitaal (zoals de regionale verenigingen ter bescherming van de kunsten, die het statuut van een liefdadigheidsinstel ling hebben) buiten beschouwing, dan ligt het jaarlijks aan de kunsten bestede bedrag in de orde van 1 miljoen UKL. In redelijkheid kan worden gesteld dat maar heel weinig stichtingen een be leid van regelmatige steun aan de beeldende kunsten voeren. De belangrijkste zijn de Carnegie UK Trust, de Pilgrim Trust, de Peter Stuyvesant Foundation (die in de jaren zestig heel actief was en thans haar programma's van steun aan de kunsten grotendeels heeft opgeheven) en de Calouste Gulbenkian Founda tion ■ Enkele andere stichtingen ondernamen, of ondernemen nog, op de kunsten gerichte activiteiten, maar het gaat hierbij in het algemeen om incidentele acties die uit een individueel initiatief voortvloeien. Dit was het geval bij de Sainsbury Foundation die een kunstgalerij aan de universiteit van East Anglia opende en in de jaren zeventig beurzen beschikbaar stelde voor beeld houwers, welke initiatieven te danken waren aan het feit dat Robert Sainsbury een hartstochtelijk verzamelaar is. De Calouste Gulbenkian Foundation is de belangrijkste particuliere stichting wat steun aan de beeldende kunsten betreft. Zij voert studies uit over kunste naars of kunst (1), verleent speciale steun aan gemeenschappelijke instellin gen (kunstcentra en plaatselijke of regionale verenigingen) dan wel aan groe pen kunstenaars (Acme, Art, Lav;, Space, APG), en beurzen van twee jaar aan individuele kunstenaars (zie 4.1). Tot voor kort had de Calouste Gulbenkian
(1) Er is thans een studie gaande over de economische situatie van de beelden de kunstenaar in GrootBrittannië. De publikatie hiervan is gepland voor eind 1980.
- 194 Foundation ook een speciaal fonds voor de aankoop van kunstwerken. Deze post is uit de begroting van beeldende kunsten geschrapt, daar thans prioriteit wordt gegeven aan speciale steunprogramma's. De totale begroting (voor alle takken van kunst te zamen) van de Gulbenkian stichting voor de kunsten beliep in 1978 204 873 UKL. 1.2.2. Mecenaat van het_bedrijfsleven Het mecenaat van het bedrijfsleven is in Groot-Brittannië weinig ontwikkeld. Daar de huidige wetgeving geen enkele belastingaftrek toestaat aan bedrijven die de kunsten financieren, stelt het mecenaat van het bedrijfsleven in het algemeen slechts gelden beschikbaar voor evenementen of organisaties, waarvan wel zeker is dat zij sterk in de publiciteit zullen staan. Volgens het in 1976 gepubliceerde rapport van Lord Redcliffe Maud (1) wordt door het bedrijfsleven jaarlijks ongeveer 500 000 UKL besteed aan de steun van de kunsten (tegenover 8 000 000 UKL aan steun van sportevenementen). Overigens wordt in dit rapport opgemerkt dat het mecenaat van het bedrijfsleven, naar het lijkt, sedert enkele jaren toeneemt. De meeste steun van het bedrijfsleven gaat naar de symfonieorkesten en de opera, alsmede naar plaatselijke evenementen. Over het geheel genomen is de steun aan de beeldende kunsten zeer gering (met uitzondering van een aantal subsidies aan festivals of tentoonstellingen zoals biënnales). Ten slotte zij vermeld dat onlangs een organisatie voor de coördinatie van het mecenaat van het bedrijfsleven is opgericht, namelijk de Association for Business Sponsorship of the Arts. 1.3. Kunstmarkt Over de kunstmarkt vallen twee dingen op te merken: Wat het aantal commerciële galerijen betreft is er een duidelijk gebrek aan evenwicht tussen Londen en de regio's. Er zijn ongeveer 200 particuliere galerijen in Londen, waaronder ongeveer twintig eigentijdse kunst van de afgelopen tien jaar exposeren en verkopen. Daarentegen zijn er maar weinig commerciële galerijen in de provincie; het kunstleven is daar sterk afhankelijk van instellingen of galerijen die met overheidsgelden worden gefinancierd. Er bestaat een vereniging van directeuren van particuliere galerijen in Londen, de Slad (Society of London Art Dealers), maar deze is weinig actief. De markt voor de kunst is op landelijk niveau zeer klein. Er zijn weinig Britse verzamelaars van hedendaagse kunst, wat de beeldende kunstenaars ertoe dwingt om te zien naar een markt op het continent of in de Verenigde Staten. Daarentegen neemt Londen een zeer belangrijke plaats in op de internationale kunstmarkt door de veilingen - merendeels van oude kunst - die door Sotheby's en Christie's worden georganiseerd.
(1) Lord Redcliffe Maud, Support for the arts in Engeland and Wales, Gulbenkian Foundation, 1976. Prijs 1,50 UKL.
195 Er zijn vrij veel kunsttijdschriften die voor het merendeel een subsidie krijgen van de Arts Council, Art Mounthly, Artscribe, Arts Review en Studio International zijn, wat de eigentijdse kunst betreft, de belangrijkste.
2. KUNSTENAARSVERENIGINGEN Het is onmogelijk hier een volledige opsomming te geven van de kunstenaarsverenigingen in Groot-Brittannië. Vaak organiseren de Britse beeldende kunstenaars zich in (coöperatieve) verenigingen, veelal organisaties zonder winstoogmerk, waardoor zij enerzijds bepaalde fiscale voordelen kunnen krijgen maar wat voor hen vooral de mogelijkheid opent om te worden gesubsidieerd door overheidslichamen (de Arts Council, de regionale verenigingen ter bescherming van de kunsten, de lagere overheid) of door particuliere organisaties (Gulbenkian Foundation). Meestal sluiten de beeldende kunstenaars zich aaneen naar aanleiding van een bepaald project zoals de opening van een tentoonstellingsruimte, de totstandkoming van workshops, een samenwerkingsverband voor verspreiding (voor video/film), een ontmoetingscentrum voor kunstenaars en de plaatselijke bevolking, juridische of financiële voorlichting van kunstenaars. Het initiatief van deze aaneensluitingen gaan vaak uit van een kleine groep kunstenaars die belangeloos samenwerken terwijl er dan in een tweede fase, nadat subsidies zijn verkregen, een hechtere opbouw tot stand komt met een of meer full-time administrateurs (in het algemeen kunstenaars), wier salaris door de Arts Council of de regionale vereniging wordt betaald. Het aandeel van de subsidies verschilt per instelling; soms vertegenwoordigt de subsidie de gehele huishoudelijke begroting van de vereniging. In andere gevallen heeft de vereniging wat eigen middelen door contributies of verkoop van kunstwerken. Anders dan de plaatselijke Arts Centres die beogen de belangstelling van het publiek voor het kunstleven te wekken, richten deze verenigingen zich hoofdzakelijk tot de kunstenaars. Hieronder volgt een lijst van een aantal van deze verenigingen; daarnaast kunnen bij elke regionale vereniging een lijst of inlichtingen over de kunstenaarsverenigingen in de regio worden verkregen. Deze verenigingen richten zich meestal tot de avant-garde kunstenaars.
2.1. Londen 2.1.1. Art Law Services De grondslag van deze vereniging werd gelegd door een advocaat, Henry Lydiate, die in Cambridge een wetswinkel voor kunstenaars stichtte, welke twee avonden per week open was. Van zijn diensten werd zoveel gebruik gemaakt, dat hij besloot zich te specialiseren in de verdediging van de rechten van de kunstenaars en hij kreeg speciale gelden van de Arts Council, de Gulbenkian Foundation en de Greater London Art Association om een studie te maken van de juridische problemen waarmee kunstenaars worden geconfronteerd. Deze studie is in januari 1978 besproken aan de Chelsea Art School en, naar aanleiding van zijn
196 rapport, werd besloten een vereniging zonder winstoogmerk op te richten om juridisch advies te geven aan kunstenaars. Art Law Services krijgt geld van de Arts Council, de Crafts Advisory Committee, de Greater London Arts Association en de Gulbenkian Foundation. Een directeur coördineert de programma's en de groep is samengesteld uit kunstenaars, advocaten, juristen en administrateurs. Sommigens van hen werken belangeloos . Art Law brengt kunstenaars in contact met juristen of advocaten wanneer zich een speciaal probleem voordoet. De organisatie vervult de rol van een tussenpersoon; de groep verstrekt zelf geen rechtskundig advies. Art Law organiseert lezingen en stages die toegankelijk zijn voor kunstenaars of juristen, die willen worden geschoold in juridische problemen op het gebied van de kunsten; ook publiceert zij juridische handleidingen voor kunstenaars, voert zij onderzoeken uit met betrekking tot speciale juridische problemen in zake de wetgeving op kunstgebied (studies omtrent de reproduktierechten en het volgrecht) , en brengt zij kunstenaars die dit wensen in contact met soortgelijke juridische verenigingen in het buitenland, vooral in de Verenigde Staten. 2.1.2. Acme Deze vereniging werd in 1972 opgericht door zeven kunstenaars die ateliers in Londen wilden vinden (zie 4.6). In mei 1976 openden zij een galerij. De directeur van de galerij, Jonathan Harvey, is, samen met een jury die elk jaar van samenstelling verandert, verantwoordelijk voor de selectie. De galerij neemt 20 % commissie op de verkochte werken. Acme geeft ook een aantal voor kunstenaars bestemde publikaties uit. Deze vereniging wordt gesubsidieerd door de Arts Council, de Gulbenkian Foundation, de Greater London Arts Board, de Greater London Council en de Greater London Arts Association. 2.1.3. Air_and_Space Deze vereniging zonder winstoogmerk werd in 1968 opgericht onder de naam Space, om aan kunstenaars te Londen ateliers te verschaffen. In 1975 werd de Air Gallery geopend in een door de vereniging gekochte ruimte. De galerij exposeert werk van kunstenaars die nog geen grote eigen tentoonstelling in Londen hebben gehad en bij haar selectie geeft zij voorrang aan hen die in een door Space beschikbaar gesteld atelier wonen. De commissie op de verkopen bedraagt 25 % (10 % voor hen die een atelier van Space hebben). De vereniging heeft een informatiecentrum voor kunstenaars en publiceert maandelijks een voor hen bestemd inlichtingenblad, de Art Services Newsletters. De financiering geschiedt door dezelfde organisaties die Acme financieren. 2.1.4. Artists_Placement_Group_£APG]_ De vereniging werd in 1965 door kunstenaars opgericht. De oorspronkelijke bedoeling van de groep was zich te richten tot kunstenaars die hun werkzaamheden wilden uitbreiden buiten de klassieke gebieden van de kunstmarkt en die "aansluiting wilden zoeken bij het mecenaat en wilden vermijden dat de kunstenaar in afzondering geraakt door zich aan individueel werk te wijden".
- 197 De APG brengt de kunstenaars in contact met overheidsdiensten of particuliere bedrijven, om daar artistieke arbeid te verrichten (hetzij vormingswerk of scheppend werk) waarbij de verantwoordelijkheid "gelijkelijk word gedeeld tussen de kunstenaar en degene die hem opneemt". Het gaat hier om een contractuele band. De kunstenaar dient eerst vertrouwd te raken met de gang van zaken bij de instelling en deel te nemen aan het gemeenschapsleven. Hij krijgt een salaris dat gelijk is aan dat van de anderen die bij de betrokken instelling werken en hij wordt net zo behandeld als zij. De kunstenaar werkt ten minste één en ten hoogste twee jaar bij de instelling. Sedert 1969 heeft de APG contracten tot stand gebracht met 17 overheidsdiensten en particuliere bedrijven. 2.1.5. Shape Deze kunstenaarsvereniging werd in 1976 door kunstenaars opgericht. Zij beoogt het organiseren van culturele activiteiten van beoefenaren van alle takken van kunst (schilderkunst, "performance", dans, poëzie, muziek, enzovoort) in openbare gelegenheden of instellingen, parken, ziekenhuizen, gevangenissen, enzovoort. De vereniging treedt op als tussenpersoon tussen de instellingen en de kunstenaars. Zij heeft een kaartsysteem waarin ongeveer 500 kunstenaars zijn opgenomen en zij neemt geen commissie voor haar bemiddeling. Daarentegen dienen de instellingen die zich voor een dienstverlening door een kunstenaar tot Shape wenden, mee te betalen voor de verrichte diensten indien zij hiertoe in staat zijn. Shape is een vereniging zonder winstoogmerk die wordt gesubsidieerd door de Arts Council, het Ministerie van Sociale Zaken en van een aantal particuliere stichtingen. Zij wordt beheerd door drie full-time bestuurders en vrijwilligers. Shape heeft verschillende filialen in het Verenigd Koninkrijk; de leiding berust bij Gina Lávete. 2 .2. Regio's Het was niet mogelijk alle kunstenaarsverenigingen in de regio's na te gaan; elke regionale vereniging ter bescherming van de kunsten kan een lijst en inlichtingen verstrekken met betrekking tot de verschillende kunstenaarsgroeperingen die in de betrokken regio bestaan. 2.2.1. Newcastle upon Tyne De stad Newcastle maakt sedert een aantal jaren een belangrijke artistieke ontwikkeling door. Met name zijn er twee kunstenaarsverenigingen te vinden waarvan de opzet in het kader van deze handleiding interessant lijkt, ook al wijdt de eerste zich uitsluitend aan video, film en fotografie. Amber films / Side Gallery De vereniging Amber Associates werd in 1969 opgericht als een door fotografen en cineasten zelf bestuurde coöperatie. Het doel van deze coöperatieve ver-
198 eniging is om via het beeld (gefotografeerd of gefilmd) een documentatie te maken van de regio Tyne en de belangstelling hiervoor te stimuleren. De vaste medewerkers van de groep bestaan uit twee fotografen en twee cineasten en daarnaast worden enkele kunstenaars voor een bepaalde tijd uitgenodigd in verband met een specifiek project. Dank zij de vaste medewerkers heeft de vereniging een bepaald inkomen uit het ontwikkelen van foto's en films, verkoop van diapositieven aan kunstacademies en uit werkzaamheden die voor de BBC dan wel met commerciële filmteams worden verricht. De andere helft van de gelden komt uit een subsidie van de Northern Art Association. De vereniging bezit al het nodige materiaal voor het maken van films en drie fotostudio's. De ateliers zijn niet toegankelijk voor het publiek en blijven ter beschikking van de leden van de coöperatie en de uitgenodigde kunstenaars. De vaste medewerkers krijgen allen een salaris van 2 500 UKL per jaar. In 1977 werden een fotogalerij (Side Gallery) geopend en een filmzaal waar avant-garde films en films over de regio worden vertoond. Elk jaar geeft de fotogalerij vier tot vijf fotografen opdracht om een fotoserie over de regio te maken, die dan in de galerij wordt tentoongesteld. De galerij wordt gesubsidieerd door de Northern Art Association. Spectro Spectro, dat in 1970 als galerij en fotostudio begon, is thans een gemeenschapscentrum zonder winstoogmerk geworden met verschillende functies op kunstgebied. Het centrum richt zich zowel tot kunstenaars die gebruik willen maken van het materiaal en de voorzieningen van een van de drie afdelingen (fotografie, gravure en studio voor muziek) als tot het publiek van de regio (stages, lezingen en tentoonstellingen). Het centrum krijgt zijn gelden gedeeltelijk uit jaarlijkse bijdragen en verkopen en gedeeltelijk uit subsidies van de Arts Council, de Northern Art Association en de stad Newcastle. Sedert 1979 neemt Spectro deel aan het programma Artists is Residence (zie 4.5.2) en neemt kunstenaars voor zes maanden op. Deze krijgen naast een salaris een volledige vergoeding van hun beroepskosten; hun werk wordt in de galerij van Spectro tentoongesteld. De aan dit programma deelnemende kunstenaars moeten een bepaald aantal uren lesgeven in de ateliers van Spectro. Spectro nodigt ook kunstenaars uit om een voordracht over hun werk te houden. Voor deze voordrachten krijgen de betrokkenen een vergoeding (25 UKL). De plaatselijke kunstenaars kunnen een verzoek doen om voor een bepaalde tijd een eigen atelier in de ruimten van Spectro te huren. 2.2.2. Schotland Printmakers Workshop, Edinburgh: deze organisatie zonder winstoogmerk die in 1967 door grafische kunstenaars werd opgericht, krijgt haar gelden enerzijds uit verkopen van de galerij en bijdragen en anderzijds uit subsidies van de Scottish Arts Council en de stad Edinburgh; zij heeft in één gebouw grafische ateliers waarvan het materiaal ter beschikking van de leden van de organisatie staat (ongeveer 200) en een galerij voor het houden van tentoonstellingen. Bij de tentoonstellingen genieten de werken van de leden voorrang. De organisatie neemt een commissie van 30 % op de verkopen en organiseert elk jaar een
199 grote verkoping van grafisch werk. Zij beschikt over de nodige faciliteiten om het grafisch werk uit te geven. Zij heeft ten doel een betere verspreiding van grafisch werk in Schotland te bewerkstelligen. Soortgelijke organisaties zijn er in Glasgow, namelijk de Glasgow Print Workshop and Galery, alsmede te Aberdeen en Dundee. Scottish Sculpture Trust: deze organisatie heeft geen tentoonstellingsruimte, maar geeft advies en verleent bijstand inzake alle aangelegenheden in verband met opdrachten voor beeldhouwwerken in openbare gebouwen en parken en zij beheert het park van beeldhouwwerken in de open lucht te Landmark. Glasgow League of Artists: deze kunstenaarsorganisatie heeft geen tentoonstellingsruimte maar zij wijdt zich aan de verspreiding van eigentijdse Schotse kunst en geeft advies en verleent bijstand aan kunstenaars. In Schotland zijn er talrijke kunstenaarsorganisaties die zich meer speciaal bezighouden met het tentoonstellen van kunstwerken. De lijst van deze organisaties is verkrijgbaar bij de Scottish Arts Council. 2.2.3. Wales Association of Artists and Designers in Wales: de AADW is een kunstenaarsvereniging die in juni 1974 door kunstenaars werd opgericht en thans verschillende over geheel Wales verspreide afdelingen heeft (in Cardiff telt zij ongeveer 90 actieve leden). Zij richt zich tot in Wales werkende beoefenaren van alle takken van kunst en tot de daar werkende designers en beoefenaren van het kunstambacht. Zij geeft inlichtingen en zorgt voor de regelmatige tieken, dat Link heet. De ateliers voor kunstenaars
advies, onderhoudt betrekkingen met de overheid en publikatie van een bulletin met informatie en kriAADW is eigenares van een gebouw te Cardiff dat tot is verbouwd.
De jaarlijkse bijdrage bedraagt 10 UKL voor actieve leden, 5 UKL voor gewone leden en 2 UKL voor studenten. De AADW krijgt subsidies van de Arts Council van Wales en van de stad Cardiff. Daarnaast bestaan er nog vier andere kunstenaarsverenigingen in Wales: - de 56 GROUP WALES (secretaris Mary Griffiths) - de Contemporary Art Society for Wales (secretaris W.B. Cleaver) - de Welsh Group (secretaris Ann Landers) - de North Wales Group (secretaris M. Christou)
200 3. JURIDISCHE ASPECTEN 3.1. Sociale rechten Juridisch is de beeldende kunstenaar gelijkgesteld met een zelfstandige (selfemployed). Er bestaat geen speciale wetgeving voor kunstenaars, noch inzake de ziektekosten- en ouderdomsverzekering, noch voor de werkloosheidsverzekering. In beide gevallen hebben de beeldende kunstenaars dezelfde rechten en verplichtingen als de zelfstandigen. 3.1.1. Ziektekosten- en ouderdomsverzekering Als zelfstandige moet de kunstenaar zelf aan zijn verplichtingen inzake de ziektekostenverzekering voldoen. Dezelfde premie geeft recht op medische hulp en ouderdomspensioen. Premiebetaling is verplicht (overtredingen kunnen worden gestraft, zelfs met terugwerkende kracht). De wekelijkse premie bedraagt 2,10 UKL. Om deze te voldoen moeten zegels worden gekocht aan het postkantoor. De premie moet wekelijks worden voldaan (blijkbaar is het echter vrij gebruikelijk de zegels ééns per maand te kopen). Alle zelfstandigen betalen dezelfde premie. Het is mogelijk daarnaast een extra premie te betalen, die recht geeft op een betere ouderdomsvoorziening. Er zijn uitzonderingsgevallen voor de premiebetaling inzake de ziektekostenen de ouderdomsverzekering. Zij zijn van tweeërlei aard: - de "small earnings exemptions": indien het aan te geven inkomen over het voorgaande belastingsjaar minder dan 950 UKL heeft bedragen of indien de kunstenaar verwacht dat zijn over het volgende belastingjaar aan te geven inkomen onder de 1 050 UKL zal liggen, is hij vrijgesteld van premiebetaling. De vrijstelling voor het komende jaar moet tevoren worden gevraagd. Het belastingjaar begint elk jaar op 5 april. - Wanneer de kunstenaar een werkloosheidsuitkering ontvangt, is hij vrijgesteld van premiebetaling voor de ziektekostenverzekering. De ziektekostenverzekering geeft recht op kosteloze medische hulp. Indien de kunstenaar door ziekte niet kan werken, moet hij een medische verklaring overleggen aan het Department of Health and Social Security van zijn sector. Dan kan hij een uitkering van 16,50 UKL per week krijgen (sickness benefits). 3.1.2. Werkloosheid Er bestaat in Groot-Brittannië geen wettelijke regeling voor werkloze zelfstandigen. De categorie unemployed-self-employed is niet officieel erkend. De beeldende kunstenaar kan derhalve onder de huidige wettelijke regeling als kunstenaar geen werkloosheidsuitkering krijgen. Om daarvoor in aanmerking te komen moet hij zich laten inschrijven bij de Local Employment Exchange van zijn sector en wel in een andere hoedanigheid, bij voorbeeld als leerkracht, werknemer, enzovoort. De situatie is erg onduidelijk daar een kunstenaar die zich als werkloze docent laat inschrijven en in de betrokken periode inkomsten geniet uit zijn
201 arbeid als kunstenaar (bij voorbeeld door een werk te verkopen) niet meer als werkloos wordt aangemerkt, ook al is het verdiende geld onvoldoende om van te leven. De werkloosheidsuitkering valt onder het Department of Employment. De controle, evenals het in ontvangst nemen van de uitkeringen, dienen wekelijks te geschieden bij de Local Employment Exchange. De maximale werkloosheidsuitkering bedraagt 18,50 UKL per week. Zij wordt voor ten hoogste één jaar verstrekt. Indien de vroegere inkomsten van de kunstenaar hoger waren, krijgt hij een bedrag op basis van een percentage van zijn vorige salaris, in de vorm van een toeslag op de minimumuitkering. Na een jaar komt hij niet meer voor een werkloosheidsuitkering in aanmerking, maar kan hij supplementary benefits krijgen, die vallen onder het beheer van het Department of Health and Social Security. Dit lichaam stelt de financiële behoeften van de verzoeker vast (aan de hand van zijn vaste lasten zoals de huur, de te zijnen laste komende personen enzovoort) en kent hem aan de hand daarvan een bedrag toe. Voor de supplementary benefits bestaan geen beperking in de tijd. In bepaalde gevallen is cumulatie van de werkloosheidsuitkering en de supplementary benefits mogelijk.
3.2 . Vermogensrechten 3.2.1. Reproduktierechten Het Verenigd Koninkrijk is partij bij de universele auteursrechtconventie en de Berner conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst. De bescherming van werken van kunst (en niet van "ideeën") wordt in GrootBrittannië gewaarborgd door de Copyright Act van 1956. Uitvoeringen vallen niet onder dezelfde wet maar onder de Performer's protection Acts van 1958 (verbod tot het opnemen, filmen of verspreiden van een uitvoering zonder schriftelijke toestemming van diegene die de uitvoering tot stand heeft gebracht) . De bescherming geldt gedurende het gehele leven van de maker en gedurende 50 jaar na het jaar van diens overlijden. Voor foto's geldt de bescherming gedurende een periode van 50 jaar na hun eerste publikatie indien zij voor 1.6.57 zijn gemaakt, terwijl aan de bescherming geen tijdslimiet is gesteld indien de foto's na 1.6.57 zijn gemaakt en niet zijn gepubliceerd. De maker van het werk heeft het reproduktierecht. Indien het werk in het kader van een leeropleiding, of in dat van een overeenkomst met een "master" is tot stand gekomen, dan wel op bestelling is vervaardigd, berust het reproduktierecht bij de werkgever, de "master" of degene die de opdracht heeft betaald. Degene aan wie het reproduktierecht toekomt, kan dit geheel of gedeeltelijk overdragen, het verkopen of afstand ervan doen. Indien het gehele reproduktierecht wordt overgedragen dient de desbetreffende overeenkomst schriftelijk te worden aangegaan terwijl overdracht van een gedeelte mondeling kan geschieden .
202 Het reproduktierecht is uitsluitend van toepassing op werken van kunst: schilderijen, beeldhouwwerken, grafisch werk, tekeningen en fotografieën. Het is van toepassing op het kunstambacht indien hieraan artistieke waarde wordt toegekend (aan de hand van de ontwerpen van de maker op het ogenblik van de schepping). Er bestaan geen bureaus die de reproduktierechten kunnen innen om deze aan de kunstenaars uit te betalen. De kunstenaar moet er daarom zelf voor zorgen dat hij krijgt waarbij recht op heeft. Op de oprichting van een inningsbureau wordt aangedrongen en deze aangelegenheid is thans in studie. Een groot aan tal Britse kunstenaars is voor de inning van hun rechten op het continent aangesloten bij Spadern (Frankrijk).
3.2.2. Persoonlijkheidsrecht Dit recht is ook geregeld in de Copyright Act van 1956 en waarborgt de be scherming van werken van kunst en kunstambacht gedurende het leven van de kunstenaar en twintig jaar na zijn dood. Het gaat om twee soorten vergrijpen: tentoonstelling van het werk van de kunstenaar onder een valse handtekening en vervorming van het kunstwerk (of van een van de reprodukties daarvan).
3.2.3. Volgrecht Het volgrecht bestaat in GrootBrittannië niet.
3.3. Belastingen
3.3.1. Inkomstenbelastingen De inkomstenbelasting wordt normaal aan de bron geheven, dus direct bij de betaling van het salaris (systeem PAYE, d.w.ζ. pay as you earn)■ Daar heffing aan de bron bij zelfstandigen niet mogelijk is, dienen hun belastingen een keer per jaar te worden betaald op basis van een aangifte van het inkomen, die door de belastingplichtige moet worden gedaan. De situatie voor de beel dende kunstenaars is ingewikkeld, alles hangt er namelijk van af of de inspec teur aanneemt dat de kunstenaar zijn kunstenaarschap beroepsmatig uitoefent. a) Indien dit het geval is stelt de kunstenaar enerzijds een overzicht op van zijn belastbare inkomsten (inkomsten uit zijn artistieke werkzaamheden en overige inkomsten, zijn als docent genoten salaris, enzovoort) en ander zijds een overzicht van zijn beroepskosten (uitgaven voor materiaal, enzo voort). Met toestemming van zijn inspecteur, kan hij dan de uitgaven voor zijn werkzaamheden als beeldende kunstenaar in mindering brengen op zijn inkomen. Indien het saldo negatief is, behoeft hij niet alleen geen be lasting te betalen maar kan hij het negatieve saldo zelfs (altijd met toe stemming van zijn inspecteur) in mindering brengen op de belasting van het volgende jaar. b) Indien de inspecteur van mening is dat de kunstenaar zijn artistieke werk
203 zaamheden niet beroepsmatig uitoefent maar als amateur (hobbyist), kan hij zijn materiaal of uitrustingskosten niet op zijn inkomen in mindering brengen. De onderhandelingen met de inspecteur zijn van wezenlijk belang. Het is aan de kunstenaar om te bewijzen dat hij zijn artistieke bezigheden beroepsmatig uitoefent, ook al verkrijgt hij niet al zijn inkomsten uit de opbrengst daarvan. Daar er in Groot-Brittannië geen juridische definitie bestaat van de beroepsmatige beoefening van de beeldende kunsten, verschilt de situatie sterk per kunstenaar en vooral per inspecteur. 3.3.2. Belastingheffing met betrekking tot beurzen en subsidies Alle beurzen, subsidies en prijzen zijn belastbaar. Naar het lijkt is het echter in sommige gevallen mogelijk hierover een regeling te treffen met de inspecteur. In 1979 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen de Arts Council en de Inland Revenue. Deze overeenkomst die uitsluitend betrekking op beurzen of subsidies die door de Arts Council zijn toegekend, houdt in dat alle beurzen en subsidies van de Arts Council belastbaar zijn, met uitzondering van de Bying Time Awards, welke niet zijn bedoeld om een bepaald project tot stand te kunnen brengen of beroepskosten te dekken maar om de kunstenaar de beschikking te geven over "vrije tijd om zijn talent voor zijn beroep te ontplooien". 3.3.3. Indirecte belastingen De BTW (VAT) bedraagt 15 % en is van toepassing op alle goederen en diensten. Indien het jaarinkomen van de kunstenaar meer bedraagt dan 10 000 UKL, moet hij een BTW-nummer hebben en dient bij de koper deze belasting laten betalen over de verkopen die hij tot stand brengt (zelfs in zijn atelier).
4. ECONOMISCHE ASPECTEN 4.1. Individuele beurzen en subsidies De aan kunstenaars toegekende subsidies zijn van drieërlei aard: - een vrij beperkt aantal beurzen (scholarships) van meer dan 2 000 UKL per jaar, die zijn bedoeld om de betrokken kunstenaar in staat te stellen zich geheel aan zijn scheppende arbeid te wijden. De kunstenaar is vrij in de besteding van het bedrag dat hem is toegekend; - prijzen (awards), die aanzienlijk in grootte verschillen en in het algemeen worden toegekend voor een speciale scheppende arbeid of voor de financiering van een deel van een bepaald project; - toelagen (grants), bedoeld ter financiering van specifieke uitgaven zoals voor de inrichting van een atelier, het inlijsten van werken, aankoop van materiaal, enzovoort.
204 Er zijn vier instellingen die regelmatig individuele subsidies verlenen: de Arts Council, de regionale verenigingen ter bescherming van de kunsten, de Gulbenkian Foundation en de British Council. Andere particuliere organisaties of overheidsinstellingen financieren van tijd tot tijd bepaalde kunstenaars of bepaalde projecten, maar aangezien deze initiatieven incidenteel zijn, is het niet mogelijk ze hier te vermelden.
4.1.1. Arts Council
Schilder- en beeldhouwkunst In 1978/1979 bedroegen de beurzen en prijzen voor beeldhouwers en schilders 2 000 tot 6 000 UKL, meestal in de vorm van een bestelling van een werk of van een verplichting om een bepaalde tijd voor de Arts Council werkzaam te zijn. De Arts Council verbindt zich ertoe deze werken aan het publiek te tonen door het organiseren van reizende tentoonstellingen. De aanvragen om beurzen worden tussen 1 juni en augustus door de Arts Council behandeld. Fotografie Er worden beurzen van 3 000 tot 6 000 UKL beschikbaar gesteld aan fotografen die in Engeland, Schotland en Wales wonen (in 1978/1979 werden 5 beurzen verleend) . Het werk wordt vervolgens door de Arts Council tentoongesteld of gepubliceerd. Aanvragen: voor 21 september. Subsidies voor een opleiding (training grants) worden verleend ter dekking van de kosten van de beroepsopleiding (lessen, lezingen, ateliers, enzovoort) Aanvragen: voor 18 maart. Video-film De Arts Council verleent subsidies ter bestrijding van bepaalde kosten voor d'e produktie, de presentatie en de verspreiding van films of video-films en verleent daarnaast beurzen (400 UKL, 900 UKL, 1 500 UKL en 2 000 UKL), waarvan de besteding vrij is. De regionale verenigingen bieden individuele financiële hulp van tweeërlei aard : - subsidies van minder dan 1 000 UKL ter bestrijding van bepaalde kosten zoals materiaalkosten, kosten in verband met een atelier, kosten van inlijsting, inrichting van foto-archieven, enzovoort. De aanvragen worden driemaal per jaar behandeld en dienen vergezeld te gaan van een aantal afbeeldingen van werk van de kunstenaar. - Beurzen van 1 500 tot 4 000 UKL ter bevordering van individuele scheppende arbeid, ter voorziening in de behoeften van de kunstenaar gedurende een bepaalde tijd die wordt vastgesteld aan de hand van de grootte van de beurs en van de kosten van het voorgenomen werk.
205 Voorts financieren de regionale verenigingen de programma's van culturele activiteiten (Artists in Residence) en zorgen zij voor de betrokken selectie. Een aanvraag om een subsidie of een beurs van de Arts Council sluit een aanvraag om een beurs van een regionale vereniging niet uit. 4.1.3. Gulbenkian Foundation De Gulbenkian Foundation verleent beurzen voor twee jaar, die moeten passen in het programma van de stichting: in 1976/1977 werden tien beurzen van 2 500 UKL verleend aan beeldende kunstenaars. In 1970/1980 konden kunstenaars die zich vertrouwd wilden maken met videotechnieken voor een beurs in aanmerking komen. De beurs omvatte lessen, het gebruik van videomateriaal en een bedrag van 5 500 UKL (3 000 UKL voor het eerste jaar en 2 500 UKL voor het tweede jaar). Een programma voor grafische technieken is in studie. Verzoeken dienen te worden gericht tot Ian Lancaster, Arts Director. 4.1.4. British Council De British Council verleent "beurzen als steunverlening voor een eenmanstentoonstelling in het buitenland", zij zijn bedoeld ter bestrijding van de kosten die niet worden gedekt door de galerij die de kunstenaar heeft uitgenodigd. Voor deze beurzen was in 1978 in totaal 17 000 UKL beschikbaar. 4.2. Overheidsopdrachten De Arts Council geeft advies en financiële steun aan overheidslichamen of particuliere organisaties bij de aankoop van of de opdracht tot kunstwerken, bestemd om te v/orden geplaatst in voor het publiek toegankelijke ruimten, en bij het aantrekken van beroepskunstenaars voor projecten inzake de oprichting van overheidsgebouwen of landschapsinrichting. De Arts Council kan tot 50 % van de kosten van een opdracht of een aankoop financieren. De voorwaarden daarbij zijn dat de kunstenaar van Britse nationaliteit is en de Arts Council instemt met het project zelf. De financiering betreft schilderijen, tekeningen, fresco's, bas-reliëfs en beeldhouwwerken. Voor glaswerk en wandtapijten dienen de verzoeken te worden gericht tot het Crafts Advisory Committee. De verzoeken dienen de volgende gegevens te bevatten: - inlichtingen omtrent de voor het kunstwerk gekozen plaats en een opgave van de mate waarin deze toegankelijk is voor het publiek; - hoogte van de financiële bijdrage die wordt verleend door het lichaam dat om het betrokken werk heeft gevraagd en een opgave van de overige financiële bijdragen; - hoogte van het aan de Arts Council gevraagde bedrag. Bij een opdracht kan het lichaam dat de opdracht geeft een of meer kunstenaars voorstellen, maar het verdient de voorkeur dat de Arts Council reeds in het beginstadium van het project wordt geraadpleegd ten einde te kunnen beslissen of voor de opdracht een open wedstrijd moet worden uitgeschreven, en
206 ten einde het honorarium van de kunstenaar vast te stellen en aan de selectie van de kunstenaar deel te nemen. In het kader van de opdrachten ten behoeve van voor het publiek toegankelijke ruimten werd in 1979 een grote nationale wedstrijd "kunst in het landschap" (art into landscape) georganiseerd. De organisaties die deze wedstrijd financierden waren de Arts Council, het Royal Institute of British Architects en het Landscape Institute. Door verkoop van een werk (aangekocht of besteld) is mogelijk met toestemming van de Arts Council en van de kunstenaar, met dien verstande dat de eventuele meerwaarde aan beide partijen ten goede moet komen. In bepaalde gevallen van samenwerking tussen kunstenaars en architecten bij een overheidsproject kan de Arts Council een salaris betalen maar alle kosten met betrekking tot de totstandkoming van het werk dienen door de oorspronkelijke begroting van het project te zijn gedekt. De Arts Council kan zelfs bepaalde "daggelden" betalen aan kunstenaars die in het kader van overheidsprojecten adviseren omtrent de kleur of de vorm. 4.3. Aankoop van kunstwerken Arts Council : De aankoop van oorspronkelijke kunstwerken geschiedt door de leden van het Comité beeldende kunsten van de Arts Council, op grond van verschillende criteria, namelijk op grond van de kwaliteit van het werk, maar ook om bepaalde kunstenaars te steunen of zelfs met het oog op een tentoonstelling over een bepaald onderwerp. In 1979 werd 80 000 UKL besteed aan de aankoop van kunstwerken. De begroting voor conservering of restauratie van kunstwerken bedraagt ongeveer 20 000 UKL per jaar. Voorts wordt jaarlijks een bedrag van 15 000 UKL toegekend aan twee personen uit kringen van de kunst (critici, historici of schrijvers) met de bedoeling dat zij tentoonstellingen van eigentijdse Britse kunst organiseren, die dan gedurende 18 maanden in verschillende steden van Groot-Brittannië worden getoond. Tate Gallery: De Tate gallery beschikt over ongeveer 800 000 UKL per jaar (het bedrag voor 1977/1978) voor de aankoop van kunstwerken. Bij de besteding van dit bedrag wordt geen onderscheid gemaakt tussen aankopen die zijn bestemd ter aanvulling van de historische verzameling van de Tate Gallery en die welke worden geplaatst in de Modern Collection, de verzameling eigentijdse Britse en buitenlandse kunst. De keuze wordt gemaakt door de 10 trustees (onder wie vier kunstenaars dienen te zijn) die door de minister-president worden benoemd. De keuze van de trustees behoeft de goedkeuring van de directeur van de Tate Gallery. In tegenstelling tot het aankoopbeleid van de Arts Council, dat in de eerste plaats is gericht op het geven van bekendheid aan en het tentoonstellen van kunstwerken, wordt bij het aankoopbeleid van de Tate Gallery voorrang gegeven aan het bijeenbrengen van een volledige historische verzameling. Het Victoria and Albert Museum oeschikt over een aankoopbudget dat zowel bestemd is voor de aankoop van werken van beeldende kunst als voor die van toegepaste kunst. Ook alle regionale en stedelijke musea beschikken over een budget voor de aankoop van kunstwerken. Het deel van de begroting dat is bestemd voor de aan-
207 koop van werken van levende kunstenaars verschilt per museum, afhankelijk van de betrokken conservatoren. 4.4. Honorering van kunstuitleen Tot honorering van kunstuitleen werd in beginsel besloten tijdens het in 1976 te Bagdad gehouden 8e congres van de International Association of Art. Het gaat om het beginsel dat een kunstenaar wordt gehonoreerd wanneer zijn werk tijdens zijn leven in de overheidssector wordt tentoongesteld. Vervolgens werd het beginsel door de Arts Council aanvaard, naar aanleiding van de werkzaamheden van een werkgroep onder voorzitterschap van Lady Waisey. De honorering van kunstuitleen geldt sedert april 1979. Daar evenwel geen enkele wet ter zake bestaat, gaat het in het huidige stadium alleen om een morele verplichting van de Arts Council tegenover de kunstenaars. De honorering heeft alleen betrekking op tijdelijke tentoonstellingen die worden georganiseerd door de Arts Council of door een door deze gefinancierde instelling. Betaling geschiedt op basis van een vast bedrag van 250 UKL per individuele tentoonstelling. Bij een collectieve tentoonstelling geschiedt de betaling naar evenredigheid van het aantal exposanten maar zij mag niet minder bedragen dan 5 UKL per exposerende kunstenaar. Betaling aan buiten Groot-Brittannië wonende kunstenaars vindt slechts plaats indien de landen waar de betrokkenen wonen op basis van wederkerigheid dezelfde rechten toekennen aan in Groot-Brittannië wonende kunstenaars. Voor "performances" vindt geen betaling plaats, daar de betrokken kunstenaars daarvoor reeds een honorarium ontvangen.
4.5. Dienstverlening door kunstenaars 4.5.1 . Onderwijs Het geven van kunstonderwijs als nevenberoep kwam tot dusver in Groot-Brittannië veel voor. Het doceren aan een kunstacademie als halftijdse werkkring bood de lesgevende kunstenaars de mogelijkheid een groot deel van hun tijd aan scheppende arbeid te wijden. Naar het lijkt is het aantal docentenposten sedert 1978 veel geringer dan vroeger en voorts lijkt het regeringsbeleid erop gericht de halftijdse posten geleidelijk op te heffen ten gunste van voltijdse posten. Het salaris van een leraar bedraagt ongeveer 45 UKL per dag. Daarentegen komen voordrachten van kunstenaars over hun werk steeds meer voor, alsook door hen geleide en aan hun werk gewijde studiebijeenkomsten in het kader van overheidsinstellingen of particuliere organisaties. De honoraria lopen sterk uitleen (van 10 tot 50 UKL). 4.5.2. Culturele activiteiten en begeleiding De Arts Council heeft een nationaal plan van door kunstenaars geleide cultu-
- 208 rele activiteiten opgezet: Artists in Residence. De financiering geschiedt gezamenlijk door de Arts Council, de regionale verenigingen en de instelling of de plaats waar de kunstenaar verblijft. Het programma beoogt de kunstenaars bekend te maken onder studenten, leerkrachten of onder de bevolking van een bepaalde plaats, kortom, het wil de scheppende arbeid van de kunstenaar dichter bij het publiek brengen en zorgen voor een betere kennis en verspreiding van de kunst. De gekozen kunstenaars verblijven gedurende een bepaalde tijd (variërend van een week tot een jaar) op een school, aan een universiteit of in een plaatselijke gemeenschap. Zo mogelijk zijn het kunstenaars die van tevoren reeds banden met de regio hadden (doordat zij daar hetzij wonen, hetzij exposeren). De eigenlijke inhoud van de door de kunstenaars geleide culturele activiteiten varieert: zo kan het erom gaan samen met de betrokken bevolking een project te ontwikkelen op een gebied van de beeldende kunst of een werk tot stand te brengen dat verband houdt met eigen aard van de bevolking of van de regio. Het programma richt zich tot schrijvers, musici en beeldende kunstenaars. Verzoeken dienen'te worden gericht tot de regionale verenigingen.
4.6. Ateliers 4.6.1. Het zoeken naar een atelier De kunstenaar kan zich richten tot een van de kunstenaarsverenigingen die gegevens verzamelen inzake ruimten welke tot atelier kunnen worden verbouwd. Deze door kunstenaars opgerichte verenigingen zonder winstoogmerk geven rechtskundig en financieel advies met betrekking tot de ateliers en tot hun werkterrein behoort ook het vinden van lege gebouwen die tot ateliers kunnen worden omgebouwd. De wachtlijst is over het algemeen vrij lang; het duurt ongeveer een jaar voordat met behulp van een kunstenaarsorganisatie een atelier wordt gevonden. Londen Acme Housing Association: Deze vereniging stelt te Londen ateliers, al dan niet met huisvesting, beschikbaar. In 1979 had zij 103 gebouwen in beheer, vooral in het oosten van Londen. De kunstenaar moet zich laten inschrijven en een jaarlijkse bijdrage betalen. De verhuur is in handen van de vereniging. Sedert 1979 biedt Acme een internationaal programma voor de uitwisseling van ateliers (om te beginnen met de Verenigde Staten van Amerika, Australië, Canada en Nieuw-Zeeland). Voor deze uitwisselingen treedt de vereniging als centraal punt op en zij publiceert elk kwartaal de aangeboden uitwisselingen. Art Service Grants Ltd (Space): Deze in 1968 opgerichte vereniging stelt uitsluitend ateliers beschikbaar. Bij plaatsing op de wachtlijst dient een inschrijfgeld van 15 UKL te worden betaald en dient een abonnement van 8,50 UKL te worden genomen op Newsletter, het maandelijkse bulletin van de vereniging. Space heeft in Londen reeds 300 kunstenaars aan een atelier geholpen; ver-
209 zoeken van kunstenaars die het kunstambacht bedrijven of zich aan commerciële kunst wijden, worden niet in behandeling genomen. In Schotland De kunstenaar kan zich wenden tot de vereniging WASPS (Workshops and Studio Provision in Scotland), die in geheel Schotland ateliers ter beschikking stelt. In Wales AADW (Association of Artists and Designers in Wales): het is ook mogelijk zelf een atelier te zoeken en, wanneer dit gevonden is, zich bij deze verenigingen op de hoogte te stellen van de voorwaarden inzake huur enzovoort. 4.6.2. Subsidies voor het opknappen van ateliers De Arts Council en de regionale verenigingen verlenen subsidies voor het opknappen van een atelier (werkzaamheden voor een loodgieter, électricien, of timmerman of in verband met de verwarming). Deze subsidies worden alleen verstrekt aan hen die kunstenaar van beroep zijn. De Arts Council behandelt de verzoeken van groepen kunstenaars terwijl de regionale verenigingen die van individuele kunstenaars behandelen. De huur dient voor een tijd van ten minste twee jaar te worden aangegaan. De verzoeken dienen een opgaaf van kosten en een uitvoerige omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden te bevatten. De kunstenaar dient bij zijn verzoek een curriculum vitae en afbeeldingen van zijn werk te voegen. Indien de subsidie wordt toegekend (in het algemeen niet meer dan 300 UKL per persoon) betaalt de Arts Council of de regionale vereniging het geld slechts uit na overlegging van de rekeningen van de uitgevoerde werkzaamheden.
5. TENTOONSTELLINGSPLAATSEN
5.1. Tentoonstellingen en festivals
5.1.1. Nationale tentoonstellingen Londen Royal Academy Summer Show: Jaarlijkse tentoonstelling van eigentijdse schilderkunst. Jury en prijzen. Plaats: Royal Academy te Londen.
210 Young Contemporaries: Een door de Arts Council gefinancierde tentoonstelling die wordt georganiseerd door leerkrachten en leerlingen van kunstacademies. Deelname is alleen mogelijk voor leerlingen van kunstacademies (of voor hen die sedert minder dan een jaar diploma van een dergelijke instelling hebben). Jury van kunstenaars. Prijzen. Deze jaarlijkse tentoonstelling vindt deels te Londen en deels te Manchester plaats. Hayward Annual : Jaarlijkse tentoonstelling in de Hayward Gallery. Zij wordt gefinancierd en georganiseerd door de Arts Council. Een voorafgaande selectie geschiedt door de Arts Council (de jury bestaat uit kunstenaars en leden van de Arts Council). Het werk van de uitgekozen kunstenaars wordt vervolgens tentoongesteld in de Hayward Gallery. Regio's The John Moore Exhibition: Plaats: Liverpool. Tweejaarlijkse tentoonstelling, waaraan kan worden deelgenomen door kunstschilders. De financiering geschiedt voor een deel door een voetbalvereniging. De jury bestaat uit kunstenaars, critici en conservatoren of kunsthandelaren. De eerste prijs bedraagt 5 000 UKL. The Tony Cobbold Exhibition: Plaats: Cambridge, waarna een rondreis door de provincie volgt. Financiering door een brouwerij. De jury bestaat uit drie kunstenaars, één criticus en één hoge functionaris van de Tate Gallery. Prijzen. The Royal Scottish Academy Show: Jaarlijkse tentoonstelling met een voorafgaande selectie en een uit leden van de Academy samengestelde jury. Prijzen van 25 tot 1 000 UKL. 5.1.2. Internationale tentoonstellingen Drawing Biennale: Biënnale van tekeningen te Cleveland in Yorkshire. Opgericht in 1968; de jury bestaat uit 4 kunstenaars. Prijzen. Bradford Print: Biënnale van grafisch werk te Bradford (sedert 1968). Selectie door een commissie bestaande uit kunstenaars en critici. Internationale jury bestaande uit 2 grafische kunstenaars en 2 conservatoren. 22 prijzen van 50 tot 750 UKL. Festival van Edinburgh: Jaarlijks festival, hoofdzakelijk gewijd aan toneel en muziek. Tijdens het festival worden enkele tentoonstellingen van beeldende kunsten georganiseerd, waaraan vrij veel buitenlandse kunstenaars deelnemen. Tegelijk met het officiële festival is er het "Fringe Festival" van studenten en kunstenaars die ruimten huren om concerten, tentoonstellingen enzovoort te organiseren. Het Festival van Edinburgh en het Fringe Festival krijgen subsidie van de Scottish Arts Council en de Arts Council.
- 211 5.2. Tentoonstellingspiaatsen 5.2.1. Plaatselijke kunstcentra Deze centra, die hun gelden in hoofdzaak krijgen van de lagere overheid, hebben velerlei functies; er worden cursussen gehouden terwijl er tevens ateliers, tentoonstellingsruimten, kunstboekhandels enzovoort in zijn gevestigd. Zij beogen het kunstleven in een wijk of een stad te bevorderen en tonen hoofdzakelijk eigentijdse werken. De kunstenaars kunnen het centrum afbeeldingen van hun werk doen toekomen. De selectie geschiedt door de leiders van het centrum (administrateurs en kunstenaars) . Over het algemeen kiezen de centra evenwel kunstenaars die reeds enige bekendheid genieten. Te Londen: Battersea Art Centre, Camden Art Centre,.Riverside Studios enzovoort . In de provincie : Bijna alle belangrijke provinciesteden hebben een plaatselijk kunstcentrum. Inlichtingen kunnen worden verkregen bij de desbetreffende regionale vereniging.
5.2.2. Galerijen
Londen In de wijk van Bond Street en Cork Street is een groot aantal commerciële galerijen te vinden, die werk tentoonstellen van Britse en buitenlandse eigentijdse kunstenaars die op de kunstmarkt reeds een zekere bekendheid genieten. In de wijk van Covent Garden zijn door kunstenaars geleide galerijen en kleine commerciële galerijen te vinden, die werk tonen van minder bekende eigentijdse Britse kunstenaars. Vaak wordt daarbij de nadruk gelegd op kunstscheppingen waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe hulpmiddelen zoals foto's, video, "performances" enzovoort. En (niet volledige) lijst van deze galerijen is te vinden in de London Art and Artists Guide, Acme edition, 1979. Regio's Er zijn betrekkelijk weinig particuliere commerciële galerijen in de provincie, daar de markt voor eigentijdse kunst grotendeels in Londen is geconcentreerd . Een volledige lijst van de commerciële galerijen is te vinden in de gids die jaarlijks wordt gepubliceerd door Arts Review. Voor inlichtingen omtrent
212 openbare galerijen en door kunstenaars geleide galerijen kan men zich richten tot de regionale verenigingen.
Adressen ACME Housing Association and Gallery, 43 Shelton street - London WC2, tel. (01) 240-30-47 AIR Gallery et Space: 6/8 Rcsebery Avenue - London WC1, tel. (01) 278-77-95 en 278-77-51 Amber Films/Side Gallery, Quayside, Newcastle-upon-Tyne Art Law Services, 358, the Strand - London WC2, tel. (01) 240-06-10 Art Monthly, 37 Museum Street - London WC1, tel. (01) 405-75-77 Artist Placement Group (APG), Riverside Studios, Crisp Road, Hammersmith London W6 9 RL, tel. (01) 741-34-97 Artists Union (Verbond van Kunstenaars), 9 Poland Street, London Wl Arts Council: 1) Groot-Brittannië, 105 Picadilly - London Wl, tel. (01) 629-94-95 2) Schotland, 19 Charlotte Square, Edinburgh, tel. (031) 226-60-51 3) Wales, Holts House, 9 Museum Place, Cardiff CF1 3NX tel. (0222) 394711 4) Noord-Ierland, 181a Stranmillis Road, Belfast BT9 5DU, tel. (0232) 663591 Artscribe, 5 Dryden Street, London WC2, tel. (01) 240-24-30 Arts Review, 1 Whitehall Place, London SW1, tel. (01) 839-20-41 Association of Artists and Designers in Wales (AADW), 17 Nant Fawr Crescent, Cardiff, Wales, tel. 7611-64 Association of Business Sponsorship of the Arts, 3 Pierre Point Place, Bath, tel. 0225-63762 Eastern Arts Association, 30 Station Road - Cambridge CB1 2JH Greater London Arts Association, Garrick House, 27 Southampton Street London WC2E 7JL Lincolnshire Association, County Centre, Burton Road, Lincoln East Midlands Arts Association, 1 Frederick Street, Loughborough, Leicestershire L E U 3BH West Midlands Arts Association, Lloyds Bank Chambers, Market Street, Stafford
- 213 Merseyside Arts Association, 6 Bluecoat Chambers, School Lane, Liverpool LI 3BX Northern Arts, 31 New Bridge Street, Newcastle-upon-Tyne NEI 8JY North West Arts Association, 44 Sackville Street, Manchester, Ml 3NE Mid-Pennine Association for the Arts, 28 Back St James Street, Burnley, Lancashire BB11 1NQ Southern Arts Association, 78 High Street, Winchester, Hampshire South Western Arts Association, 23 Southernhay East, Exeter, Devon EX1 AQL Yorkshire Arts Association, Glyde House, Glydegate, Bradford, Yorkshire BD5 OBQ North Wales Association for the Arts, 9-11 Wellfield House, Bangor, Caernarvonshire West Wales Association for the Arts, Dark Gate, Red Street, Carmarthen South-East Wales Arts Association, Victoria Street, Cwonbrad, Gwent Battersea Arts Centre, Lavender Hill, London SW11, tel. (01) 223-93-11 en 223-53-56 Blackfriars Photography Project (plaatselijke kunstcentrum), South London, tel. (01) 928-95-21 British Council, afdeling Schone Kunsten, 97 Park Street, London Wl, tel. (01) 408-12-00 Bureau of Freelance Photographers (vereniging van fotografen), Focus House, 497 Green Lanes, London NI, tel. (01) 882-33-15 Charities Aid Foundation, 48 Pambury Road, Tonbridge, tel. 356-323 Camden Art Centre, Arkwright Road, London NW3, tel. (01) 435-26-43 Contemporary Art Society for Wales, c/o National Coal Board, Ystrad Fawr Ystrad Mynach. Mid Glamorgan Federation of British Artists (Verbond van Kunstenaars), 17 Carlton House Terrace, London SW1, tel. (01) 930-68-44 Filmmakers cooperative, 42 Gloucester Avenue, London NW1, tel (01) 386-48-06 Glasgow League of Artists, 11 Bothwell Street, Glasgow G2 6LY, tel. (04) 221-40-26 56 Group Wales, 15 Heol Don, Witchurch - Cardiff Gulbenkian Foundation, 98 Portland Place, London WIN 4 ET, tel. (01) 636-53-13 Hayward Gallery, Belvedere Road, London SEI, tel. (01) 928-31-44 Institute of Contemporary Arts, Nash House, The Mall, London tel. (01) 839-53-44 London Video Arts, 12/13 Little Newport Street, London WC2, tel. (01) 734-74-10 National Gallery, Trafalgar Square, London WC2, tel. (01) 839-33-21 National Portrait Gallery, 2 St Martins Place, London WC2, tel. (01) 930-85-11 North Wales Group, 2 Nant Drive, Prestatyn, Clwyd
- 214 Printmakers'workshop (ateliers van grafisch werk) te Edinburgh: 29 Market Street - Edinburgh EHI IDF, tel. (031) 225-10-98 te Dundee
: Dudhope Arts Centre, St Mary Place, Dundee DDl 5RB, tel. (0382) 25303
te Aberdeen : Peacock Close, Castle Street, Aberdeen ABl 1AJ, tel. (0224) 51539 te Londen
: 28 Charlotte Street, London Wl, tel. (01) 636-97-87
Photographers'Gallery (gefinancierd door de Arts Council), 8 Great Newport Street, London WC2, tel. (01) 240-19-69 Riverside Studios, Crisp Road, London W6, tel. (01) 741-22-51 Royal Academy of the Arts, Burlington House, Picadilly, London Wl, tel. (01) 734-90-52 Scottish Sculpture Trust, 2 Bank Street, Inverkeithing Fife, tel. 41-28-11 Serpentine Gallery, Kensington Gardens, tel. (01) 485-52-89 SHAPE, 9 Fitzroy Square, London Wl, tel. (01) 388-96-22 en 388-97-44 SPACE (zie AIR Gallery) SPECTRO, Bell Courts, Pilgrim Street, Newcastle-upon-Tyne NEI 6RH, tel. (0632) 22410 STUDIO international (Kunsttijdschrift), 25 Denmark Street, London WC2, tel. (01) 836-07-67 Tate Gallery, Millbank, London SW1, tel. (01) 828-12-12 Victoria and Albert Museum, Cromwell Road, London SW7, tel. (01) 589-63-71 WASPS (Workshops and Studio Provision in Scotland) 16 Dublin Street Edinburgh, Scotland, tel. (031) 556-86-31 WELSH Group, 23 East Roedin, Geod Eva, Cwmbron, Gwent NP4 40X
215 Opgave van de belangrijkste onderwerpen
Aankopen - van de overheid: 25, 33, 42, 62, 104, 105, 127, 141, 154, 173, 206 - regeling ten behoeve van de beeldende kunstenaars, BKR: 167 - Subsidie voor kopers: 181 Adressen: 31, 48, 71, 117, 130, 145, 157, 182, 212 Artotheek: 26, 70, 161, 180, 189 Zie ook honorering van uitleen Zie ook uitleencentra Ateliers: 26, 44, 69, 108, 128, 155, 161, 163, 179, 207 Auteursrechten: 18, 19, 38, 98, 125, 139, 151, 168, 201 Zie ook inningsbureaus
Banken: 15, 40, 92 Belastingen - directe: 21, 39, 65, 101, 125, 140, 152, 169 - indirecte: 21, 126, 153 - met betrekking tot de markt: 15, 46, 93, 181 - met betrekking tot het mecenaat: 15, 47, 62, 90, 181 - middeling van inkomsten: 101, 169 - raming van beroepskosten: 21, 101 Beurzen: 22, 40, 58, 59, 102, 126, 140, 153, 203 Zie ook subsidies BTW: 16, 21, 39, 65, 102, 169, 202
Coöperatieve verenigingen (van kunstenaars): 70, 195
- 216 Culturele activiteiten en begeleiding: 107, 207 Zie ook honorering van dienstverlening door kunstenaars Culturele centra: 14, 28, 110, 113, 114 Cumulatie: 18, 19
Experimenten - Ateliers en experimentele centra: 161, 163 - Subsidies voor: 161, 170
Festivals Zie internationale manifestaties
Honorering van dienstverlening door kunstenaars: 44, 107, 127, 142, 154, 176 Zie ook culturele activiteiten en begeleiding Zie ook leefmilieu Zie ook onderwijs Honorering van kunstuitleen: 26, 44, 127, 140, 178, 206 Zie ook artotheek Zie ook tentoonstellingen
Inningsbureaus voor auteursrechten: 17, 39, 100, 139, 168 Zie ook auteursrechten Zie ook volgrecht Internationale manifestaties: 36, 112, 114, 128, 143, 210
Kunstbeurzen: 16, 110, 145 Kunstcentra: 124, 128, 155, 209 Kunstcritici: 31, 115 Zie ook verenigingen Kunstgalerijen: 15, 29, 46, 95, 112, 129, 211 Zie ook verenigingen Zie ook markt
217 Kunstmarkt: 15, 30, 36, 46, 93, 123, 135, 148, 162, 181, 195 Zie ook belastingen Zie ook galerijen Zie ook verenigingen Kunstverenigingen: 45, 70 Zie ook verenigingen Zie ook kunstcentra
Leefmilieu: 102, 108 Zie ook honorering van dienstverlening door kunstenaars
Mecenaat van particulieren en bedrijfsleven: 15, 36, 43, 47, 61, 90, 91, 92, 135, 148, 161, 174, 194 Zie ook belastingen Zie ook stichtingen Musea: 14, 27, 36, 45, 112, 123, 141, 144, 179, 191 Zie ook culturele centra
Onderwijs: 20, 21, 107, 142, 206 Zie ook honorering van dienstverlening door kunstenaars Opdrachten: 26, 43, 62, 105, 175, 205 Overheid en kunstbestuurlijke aspecten: 13, 33, 57, 87, 121, 133, 147, 159
Prijzen: 23, 40, 41, 58, 59, 102, 126, 140, 173 Zie ook beurzen Zie ook wedstrijden
Sociale rechten: 18, 38, 63, 64, 97, 124, 138, 150, 164, 200 Zie ook sociale zekerheid Sociale zekerheid: 18, 38, 63, 64, 98, 164 Zie ook sociale rechten
218 Stichtingen: 15, 36, 41, 62, 91, 114, 123, 161, 162 Zie ook mecenaat Subsidies: 22, 153, 170 Zie ook beurzen
Tentoonstellingen - steun voor de eerste tentoonstelling: 97, 103 - tentoonstellingsplaatsen: 27, 35, 45, 69, 109, 110, 127, 143, 155, 179, 208 - wijze van honorering: 44, 78, 207 Zie ook honorering van kunstuitleen Zie ook internationale manifestaties
Uitleencentra: 27, 161, 178, 180 Zie ook artotheek Zie ook honorering van uitleen Universiteiten: 15, 30
Vakbonden: 16, 35, 37, 58, 97, 123, 137, 148, 162 Zie ook verenigingen Verenigingen - Ter bescherming van de kunsten: 122, 190 - Van kunstcritici: 31, 115 - Van kunstenaars: 16, 30, 35, 37, 45, 58, 96, 123, 137, 148, 162, 183, 195 - Van galerijen (of handelaren): 16, 47, 95, 136 Vergoeding van beroepskosten: 178 Volgrecht: 19, 67, 99, 125, 139, 151, 201 Wedstrijden: 20, 23 Zie ook beurzen Zie ook prijzen
- 219 Werkgelegenheid Zie culturele activiteiten en begeleiding Zie cumulatie Zie honorering van dienstverlening door kunstenaars Zie leefmilieu Zie onderwijs Zie werkloosheid Werkloosheid: 64, 65, 125, 151, 200 Zie ook werkgelegenheid
Studies welke tot nu toe in de serie „Culturele sector" zijn verschenen (1)
8732-nr. 1 La mobilité des travailleurs culturels dans la Communauté 1976, 102 blz. (DE, EN, FR). BFR 9 0 ; HFL 6,20 CB-NV-78-002-FR-C - nr. 2 Le droit d'auteur dans la Communauté européenne 1978, 242 blz. (FR). BFR 7 0 0 ; HFL 48 CB-NV-80-003-NL-C - nr. 3 Eigendom van immateriële goederen en internationaal privaatrecht 1980, 124 blz. (DA, FR, IT, NL). BFR 150; HFL 10,25 CB-NV-80-004-NL-C - nr. 4 Gids voor de beeldende kunstenaar 1 9 8 1 , 219 blz. (DA, DE, EN, FR, IT, NL). Ecu 4,30; BFR 180; HFL 12
C) De afkortingen DA, DE, GR, EN, FR, IT en NL duiden de taal aan waarin de publikaties zijn uitgegeven (Deens, Duits, Grieks, Engels, Frans, Italiaans en Nederlands).
Europese Gemeenschappen — Commissie
Gids voor de beeldende kunstenaar door Raymonde
Moulin
Voorwoord door Gaston Thorn
Luxemburg : Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen 1981 219 blz.
17,6 χ 25,0 cm
Verzameling studies Serie Culturele sector nr. 4 DA, DE, EN, FR, IT, NL ISBN 9 2 8 2 5 2 1 4 9 4 Catalogusnummer : CBNV80004NLC Vastgestelde prijzen in Luxemburg (exclusief BTW) Ecu 4,30
BFR 180
HFL 12
De gids voor de beeldende kunstenaar draagt deze titel met recht : het is geen wetenschappelijke, kunsthistorische of kunstsociologische studie, maar heel concreet een praktisch werkstuk dat bedoeld is voor dagelijks gebruik door schilders, grafici, beeldhouwers, enzovoort. Zoals men weet is de communautaire actie op cultureel terrein, waarover gehandeld wordt in een M ededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad van M inisters en die de goedkeuring heeft ontvangen van het Euro pese Parlement en van het Economisch en Sociaal Comité, op de eerste plaats gericht op een verbetering van de levensstandaard van de werkers op cultureel terrein. Voor een belangrijke groep onder hen, de beeldende kunstenaars, lijkt een van de wegen naar dit sociaal doel de terbeschikkingstelling van een nauwkeurige informatie over de maatregelen die te hunnen behoeve genomen zijn in de landen waar zij werken : wanneer de meestën nog niet volledig van deze maatregelen profijt trekken komt dit grotendeels door het feit dat zij niet nauwkeurig en volledig op de hoogte zijn. Zoals in het studentenhandboek, die de Commissie in 1977 deed verschijnen, wor den in de Gids voor de beeldende kunstenaar alle landen van de Gemeenschap in een afzonderlijk hoofdstuk behandeld met een beschrijving van de verschillende vormen van steun, zoals geboden door de nationale overheid, de regionale of plaat selijke overheid, tentoonstellingen, academies en stichtingen; men denke hierbij aan een eventuele specifieke, sociale zekerheidsregeling, belastingverlichting, aankoop van kunstwerken, prijzen, beurzen, subsidies bij een eerste tentoonstelling, toe wijzing van ateliers, enzovoort.
Salgs- og abonnementskontorer · Vertriebsbüros - Γραφεία πωλήσεως Sales Offices Bureaux de vente Uffici di vendita ■ Verkoopkantoren
France
Belgique — België Moniteur belge — Belgisch
Rue de Louvain 4042 — Leuvensestraat 4042 1000 Bruxelles — 1000 Brussel Tel 512 00 26 Sous-depots
— Agentschappen
España
Se/vice de vente en France des publications Communautés europeennes
Staatsblad
Journal
des
officiel
Mundi-Prensa
26. rue Desaix 75732 Pans Cedex 15 Tel. (1) 578 61 39
.
Librairie européenne — Europese Boekhandel Rue de la Loi 244 — Wetstraat 244 1040 Bruxelles — 1040 Brussel
Service de documentation ■■
Portugal
D.E.P.P. — M aison de l'Europe 37, rue des FrancsBourgeois 75004 Paris Tel 887 96 50
CREDOC Rue de la M ontagne 34 Bte 11 — Bergstraat 34 Bus 11 1000 Bruxelles — 1000 Brussel
Livraria Bertrand,
Government
Forlag
s.a.r.l.
Rua João de Deus — Vi Amadora Tel 97 45 71 Telex 12 709 — litran —
Ireland Schultz
Libreria
Castello 37 Madrid 1 Tet 275 46 55
Publications
Sales Ottice G.PO Arcade Dublin 1
Montergade 21 1116 Kobenhavn Κ Tit (01) 12 11 95
Schweiz Suisse Svizzera
or by post Underagentur
Stationery
Europa Boger Gammel Torv 6 — Postbox 1004 Kobenhavn K Tit (01) 15 62 73
Office
Librairie
Dublin 4 Tel 78 96 44
Payot
6. rue Grenus 1211 Geneve Tel 31 89 50
Italia BR Deutschland Libreria dello Stato Verlag
Bundesanzeiger
Piazza G Verdi. 10 00198 Roma — Tel (6) 8508 Telex 62008
Breite Straße — Postfach 10 80 06 5000 Köln 1 Tel (0221) 21 03 48 (Fernschreiber Anzeiger Bonn θ 882 595)
Sverige Librairie CE
Nederland Ελλάς Γ Κ
Staatsdrukkerij-
Ελευθερουδάκης
AE
en
Fritzes
Regeringsgatan 12 Box 16356 103 27 Stockholm Tèi 0823 89 00
uitgeversbedrijf
Christoflei Planlipstraat Postbus 20014 2500EA sGravenhage Tel (070) 78 99 11
Νίκης 4 Αθήνα (126) Τηλ 3226323 Τ έ λ ε ξ 219410 elet
United States of America Πρακτόρευση
United Kingdom
.
European Community
Βιβλιοπωλείο Μόλχο οδός Τσιμισκή 10 Θεσσαλονίκη Τηλ 275 271 Τ έ λ ε ξ 412885 limo
HM. Stationery
Office
Information
2100 M Street. N.W. Suite 707 Washington. D.C. 20 037 Tel. (202) 862 95 00
P.O Box 569 London SEI 9NH Tel. (01) 928 69 77. ext. 365
GrandDuché de Luxembourg
Andre lande
Andere Länder
'Αλλες χώρες
Other countries
Autres pays
Altri paesi - Andere landen
Kontoret tor De europæiske Fællesskabers officielle Publikalioner ■ Ami fur amtliche Veröffentlichungen der Europaischen Gemeinschaften ■ 'Υπηρεσία τών Επισήμων Δημοσιεύσεων των Ευρωπαϊκών Κοινοτήτων Oftice for Official Publications of the European Communities · Office des publications officielles des Communautés européennes ■ Ufficio delle pubblicazioni ufficiai» delle Comunità europee ■ Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen L2985
Luxembourg 5. rue du Commerce ■ Tel 49 00 81
Service
Vastgestelde prijzen in Luxemburg (exclusief BTW) Ecu 4 , 3 0 BFR 180 ' HFL 12 BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN L-2985
Luxembourg
ISBN Catalogusnummer:
92-825-2149-4
CB-IW-80-004-NL-C