SEC Tijdschrift over samenleving en criminaliteitspreventie • september 2003 • 17e jaargang • nummer 4
Hooligans in de Europese Unie
Casino’s en criminaliteit Training voor geweldplegers Politiemonitor Bevolking 2003 Aangifte doen van geweld Veeteelt voor criminele jeugd Roethofnominaties voor Zaanstad, Den Haag en Flevoland
Snippers
2
Inhoud 3 5
SEC-snippers
8
20
22
Het DOEL-project Het DOEL-project van de Stichting Reclassering Nederland is een alternatieve strafvorm voor criminele jongeren. Gedurende een half jaar volgen ze een traject van leren en werken dat zich grotendeels op een boerderij afspeelt.
25
Geweldplegers Tijdens de Agressie Regulatie Training Individueel, die sinds 1994 door de reclassering in ’s-Hertogenbosch wordt verzorgd, leren de deelnemers met succes hun agressief gedrag in te tomen.
Casino’s en misdaad Het kabinet overweegt het aantal casino’s in Nederland uit te breiden. Alvorens hiertoe over te gaan heeft het onderzoek laten verrichten om de behoefte aan meer speelgelegenheden te peilen en de mogelijke effecten te bepalen op gokverslaving, illegale casino’s en criminaliteit.
Hein Roethofprijs Het project ‘Veilig op straat‘ van de politie Flevoland, de bokscursus van het Zaanse straathoekwerk en het Haagse project ‘Trek die lijn’ zijn genomineerd voor de Hein Roethofprijs 2003.
Politiemonitor 2003 Het tienjarig bestaan van de Politiemonitor Bevolking is onopgemerkt voorbijgegaan. En dat terwijl er toch meerdere redenen zijn voor een feestje.
10
SEC-snippers
Crimi-trends In het seizoen 2001-2002 zijn 1.046 supporters gearresteerd en 608 in preventieve hechtenis genomen tijdens 394 internationale wedstrijden. Vooral tijdens de Champions League en vriendschappelijke wedstrijden van de nationale teams is het aantal arrestaties toegenomen.
29
Opsporing & ethiek In november start het BeNeLux-Universitair Centrum de nieuwe opleiding ‘Opsporing vanuit criminologie, psychologie en mensenrechten’.
31
SECurity Check Reacties van lezers op de stelling dat bedelarij toegestaan moet worden om te voorkomen dat bedelaars afglijden naar crimineel gedrag.
32
Aangifte van geweld Slechts 15% tot 30% van de geweldsdelicten wordt gemeld bij de politie. Het Verwey-Jonker Instituut heeft onderzocht welke overwegingen geweldslachtoffers hebben om al dan niet naar de politie te stappen.
34
Buitenlandse bladen
35
Recente publicaties
36
SECondant
Foto voorpagina: Hollandse Hoogte
17
Jeugdcriminaliteit In absolute aantallen is het aandeel van nieuwe etnische groepen in de totale jeugdcriminaliteit in Nederland gering. Procentueel zijn ze echter oververtegenwoordigd, zo blijkt uit onderzoek van het WODC.
Award voor jonge gedetineerden De Nederlandse afdeling van de Stichting The International Award for Young People wil de doelgroep voor haar award-programma uitbreiden naar jonge gedetineerden en jongeren die vanwege crimineel gedrag een herstart in de maatschappij moeten maken. De International Award for Young People is bedoeld voor jongeren van 14 tot en met 24 jaar. Zij kunnen zich op vier onderdelen onderscheiden: maatschappelijke betrokkenheid, sport, individueel talent en expeditie. In elk onderdeel dienen zij wekelijks minimaal één uur te investeren. De vorderingen worden bijgehouden in een logboek en regelmatig besproken met een persoonlijke coach. Afhankelijk van de geïnvesteerde tijd kunnen op drie niveaus awards behaald: brons (minimaal zes maanden), zilver (minimaal twaalf maanden) en goud (minimaal achttien maanden). De or-
Nieuwe sancties
ganisatie is in handen van bijvoorbeeld scholen, jeugdwerk of verenigingen. De onderscheiding is van oorsprong afkomstig uit Groot-Brittannië, waar
Op 30 oktober vindt in hotel-congrescentrum Lapershoek te Hilversum een studiedag plaats over de toekomst van het strafrechtelijk sanctiestelsel.
het idee in 1956 ontwikkeld werd. Inmiddels is de International Award for Young People geïntroduceerd in tachtig landen en nemen jaarlijks 400.000 jongeren aan het programma deel. In Nederland hebben inmiddels zo’n 300 jongeren een award behaald. Naar verluidt is de award een pré bij het vinden van werk, omdat ze getuigt van doorzettingsvermogen, teamspirit en sociale vaardigheden. Of het programma geschikt is voor delinquente jongeren, moet nog blijken, maar in ieder geval wil rijksinrichting Den Heyacker in Breda op bescheiden schaal het award-programma toepassen als onderdeel van het reïntegratietraject voor gedetineerden.
Tijdens de studiedag komen niet alleen relatief nieuwe sanctievormen aan de orde, zoals de taakstraf, de strafrechtelijke opvang van verslaafden en het elektronisch toezicht. Er is ook aandacht voor nieuwe, mogelijk ingrijpender voorstellen zoals de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, de voorwaardelijke vervroegde invrijheidstelling, de herziening van de voorwaardelijke veroordeling en de invoering van de minimumstraf. Voor meer informatie over deze € 325,- (exclusief btw) kostende studiedag: Studiecentrum Kerckebosch, telefoon 030 - 698 42 22, e-mail
[email protected].
•••
•••
Bedrijfsleven In juni 2003 is het startsein gegeven voor de landelijke introductie van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, die beoogt de samenwerking te bevorderen bij het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid in de uitgaansgebieden.
13
3
Tekening SECondant: Frits Jansen
Opvoeden zonder geweld
Dagbesteding in Apeldoorn
Het Bureau Jeugdzorg Gelderland en NIZW Jeugd organiseren op 1 december in Ede een congres over geweldloos opvoeden.
Onlangs heeft het bureau Intraval onderzoek gedaan naar het project Dagbesteding in Apeldoorn.
In steeds meer landen in Europa bestaat een verbod op het slaan van kinderen. Nederland kent zo’n verbod niet, maar dit neemt niet weg dat veel ouders het gebruik van geweld in de opvoeding afkeuren en op zoek gaan naar alternatieven voor de ‘pedagogische tik’. Het congres ‘Het kan anders!’ heeft tot doel beroepskrachten handvatten aan te reiken om ouders te helpen kinderen op te voeden zonder hun toevlucht te moeten zoeken tot geweld. Voor meer informatie over dit € 155,- kostende congres: NIZW Cursusen Congresbureau, telefoon 030 - 230 63 98, e-mail
[email protected].
•••
In de interviews met sleutelinformanten en (voormalige) deelnemers aan het project is ingegaan op de ervaringen met het project en de ontwikkelingen op een aantal leefgebieden zoals de woonsituatie, het middelengebruik en de criminele activiteiten. Uit de evaluatie blijkt dat de deelnemers na afloop van het project Dagbesteding, maar vooral ook tijdens hun deelname over het algemeen in een betere situatie verkeren dan voorafgaand aan hun deelname. Dagbesteding is een proefproject voor dak- en thuisloze harddrugs- en alcoholverslaafden, die begeleid worden bij het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden in de binnenstad van Apeldoorn.
•••
Crimi-trends
4
Maatschappelijk geweld
Recht en moraal
De Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie organiseert op 6 november in Amsterdam een conferentie over de aanpak van maatschappelijk geweld door de politie.
Op 11 oktober vindt in de aula van de Katholieke Universiteit Nijmegen een symposium plaats onder de titel ‘Krakend recht en verharde moraal. Maatschappelijke ontwikkelingen en hun invloed op recht en moraal’.
Tijdens de conferentie zal tevens de Publicatieprijs SMVP 2003 uitgereikt worden aan de auteurs Gabriël van den Brink voor het boek Geweld als uitdaging en aan Hans Boutellier voor diens publicatie De veiligheidsutopie
(zie SEC nummer 5, 2002). De Publicatieprijs wordt dit jaar voor de zesde maal uitgereikt en is bestemd voor een bijzondere publicatie op het terrein van de veiligheidszorg. Voor meer informatie over de conferentie en prijsuitreiking: Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie, telefoon 078 614 43 62, e-mail
[email protected].
•••
Factsheet huiselijk geweld Bij de directie Voorlichting van het ministerie van Justitie is een factsheet verkrijgbaar over de aanpak van de overheid bij het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.
De samenleving lijkt te verharden. De roep om herstel van normen en waarden, om strengere straffen en meer bevoegdheden voor de politie klinkt overduidelijk. Het hoe en waarom van deze ontwikkeling en het effect op de strafrechtspleging komen tijdens het symposium uitgebreid aan de orde. Voor meer informatie: telefoon 024 - 361 55 55, e-mail info@soeterbeeck. kun.nl.
••• Meldpunt Kinderporno
De factsheet biedt zowel een kort overzicht van de aard en omvang van de problematiek, als de resultaten die de afgelopen jaren zijn geboekt bij de aanpak van huiselijk geweld en de beleidsvoornemens voor de komende jaren. De uitgave is verkrijgbaar via: telefoon 070 -370 68 50, e-mail
[email protected].
••• Virtuele preventie Een agent van de Victoria Police in de Australische stad Melbourne heeft een website ontworpen waarop burgers virtueel de veiligheid van hun huis, auto of gebouwde omgeving kunnen testen. De website www.neighbourhoodwatch.com.au biedt via de optie Virtual Series de mogelijkheid om interactief aan de slag te gaan met de preventie van inbraak of autocriminaliteit. Binnenkort zal de site verrijkt worden met de virtuele beveiliging van kantoren en fietsen.
•••
In het vorige nummer van SEC werd melding gemaakt van het jaarverslag van de Stichting Meldpunt ter Bestrijding van Kinderporno op Internet. Een oplettende lezer wees erop dat bij het artikel de adresgegevens van het meldpunt ontbraken. Bij deze wordt dat rechtgezet. Het meldpunt is te bereiken via telefoon 020 - 468 17 31. Voor informatie kan men ook terecht op de website
[email protected]. Meldingen van kinderporno kunnen doorgegeven worden via het e-mailadres meldpunt@ meldpunt.org.
•••
Huiselijk geweld De Stichting Meander en Hara organiseren op 21 oktober een conferentie over huiselijk geweld in allochtone gezinnen. Naast feiten en cijfers is er in vier keuzelezingen aandacht voor hulp voor slachtoffers, kinderen als getuige van ge-
weld, hulp voor plegers van huiselijk geweld en interculturalisatie in een stedelijk project voor huiselijk geweld. Voor meer informatie: Hara, telefoon 071 - 523 32 09, e-mail
[email protected]; Meander, telefoon 0172 - 49 51 41, e-mail
[email protected].
•••
Zes jaar geleden nam de Europese Unie een resolutie aan, waarin bepaald werd dat er jaarlijks een rapport diende te verschijnen over de stand van zaken rond voetbalvandalisme in de lidstaten van de EU. Blijkens de meest recente editie zijn er in het seizoen 2001-2002 1.046 supporters gearresteerd en 608 in preventieve hechtenis genomen tijdens 394 internationale wedstrijden. Vooral tijdens de Champions League en vriendschappelijke wedstrijden van de nationale teams is het aantal arrestaties toegenomen.
Hooligans in de EU door Ivoline van Erpecum In de jaren zestig waren voetbalwedstrijden nog een gemoedelijk uitje voor familie en vrienden. De afgelopen decennia is dat drastisch veranderd. Regelmatig ontaarden wedstrijden in discriminerende zangkoren, vechtpartijen tussen rivaliserende clubs en vernielingen in en buiten het stadion. Nederland is niet het enige land dat hiermee te kampen heeft. Ook elders roept het gevecht van 22 man om het bezit van een ronde bal onsportieve emoties op. Omdat voetbalvandalisme zich – tijdens internationale wedstrijden – ook buiten ’s lands grenzen manifesteert, ligt het voor de hand dat de Europese Unie zich over de problematiek heeft gebogen. In 1997 nam de Europese Unie een resolutie aan die bepaalde dat er ieder jaar een rapport moest verschijnen met de stand van zaken rond voetbalvandalisme in de lidstaten, waarbij de aandacht met name gericht zou zijn op internationale netwerken van supportersgroepen. Ook zou er jaarlijks een expertmeeting moeten plaatsvinden om ervaringen uit te wisselen en de contacten te intensiveren. Vier jaar later, in 2001, volgde de presentatie van het Football Vandalism Handbook met aanbevelingen voor meer samenwerking tussen de nationale politiediensten en succesvolle maatregelen bij de bestrijding van voetbalvandalisme. In 2002 ten slotte, propageerde de Europese Unie via een resolutie de oprichting van nationale informatie-
centra voor voetbalvandalisme, teneinde de informatieuitwisseling tussen de politie van de afzonderlijke lidstaten te bevorderen.
gal) de vragenlijst niet ingevuld hebben, kan het rapport geen volledig beeld geven van voetbalvandalisme in Europese Unie. Toch zijn er wel enige trends aan te geven.
Jaarrapport De informatiecentra van Groot-Brittannië, Duitsland, België en Nederland hebben onlangs het jaarrapport over de periode juli 2001 - juli 2002 opgesteld (Situation report on football hooliganism in the Member States of the European Union, july 2001 - july 2002). Daartoe hebben ze een uitgebreide vragenlijst opgestuurd naar de lidstaten van de Europese Unie. De vragen hebben betrekking op zowel vriendschappelijke en echte wedstrijden van de nationale teams, als op wedstrijden van plaatselijke clubs in de diverse Europese competities. Omdat twee landen (België en Portu-
In totaal zijn de gegevens van 394 wedstrijden uit het seizoen 2001-2002 verzameld: 47 vriendschappelijke en 30 reguliere wedstrijden van nationale teams en 317 wedstrijden van clubs in de Europese competitie. Tijdens deze wedstrijden werden 1.046 personen gearresteerd en 608 in preventieve hechtenis genomen (zie tabel 1). Vergeleken met de cijfers over het seizoen 2000-2001 is het aantal arrestaties tijdens de vriendschappelijke wedstrijden van nationale teams en (vooral) tijdens de Champions League sterk toegenomen. Daarentegen laat het aantal arrestaties tijdens UEFA-
Tabel 1. Arrestatie en preventieve hechtenis tijdens Europese voetbalwedstrijden, juli 2001 - juli 2002 arrestaties
preventieve hechtenis
Nationale teams: – competitie – vriendschappelijk
187 225
273 10
Clubs: – Champions League – UEFA cup – vriendschappelijk – Inter Toto
538 87 8 1
259 66 0 0
1.046
608
Totaal
5
cup wedstrijden een forse daling zien. Het is niet duidelijk hoe deze tegengestelde ontwikkelingen verklaard moeten worden. Met uitzondering van Groot-Brittannië, dat aparte wetgeving heeft voor voetbalvandalisme, vervolgen alle EUlidstaten de hooligans op basis van het reguliere strafrecht. In de delicten die vorig seizoen gepleegd zijn, hebben zich geen spectaculaire wijzigingen voorgedaan. Meestal gaat het om geweld tegen personen en/of goederen, verstoring van de openbare orde onder invloed van alcohol of drugs, diefstal en zwarte handel. Alleen drugsgerelateerde delicten zijn iets toegenomen.
Alcohol en drugs Over het algemeen wordt er geen alcohol of alleen licht-alcoholisch bier tijdens risicowedstrijden geschonken, zodat de invloed van alcohol op het gedrag van de supporters tijdens de wedstrijd beperkt wordt. Over de con-
sumptie van alcohol en drugs tijdens de wedstrijden wordt overigens verschillend gedacht in de lidstaten. Niet alle landen staan afwijzend tegenover het nuttigen van alcohol, omdat het ook verbroedering teweeg kan brengen. Andere landen signaleren dat meer dan een kwart van de gearresteerde supporters onder invloed is van alcohol. Of er drugs het stadion binnengesmokkeld worden, is lastig te controleren. De meeste lidstaten registreren dan ook niet of er sprake is van drugsgebruik. Slechts enkele melden een toename van drugsgebruik voor en tijdens de wedstrijd; een zorgwekkende ontwikkeling, omdat het geweld van drugsgebruikers erg heftig en onvoorspelbaar is.
Toekomst In het rapport passeren enkele ontwikkelingen de revue die op de korte termijn te verwachten zijn. Met de uitbreiding van de Europese Unie zal de
samenwerking met nieuwe lidstaten geïntensiveerd moeten worden. Een aantal van hen kampt nu al met veel voetbalvandalisme. Een punt van zorg is ook het EK in 2004 in Portugal, dat net als buurland Spanje een populaire vakantiebestemming is. Verwacht wordt dat deze landen zich meer inspanning moeten getroosten om potentiële troubleshooters op te sporen en hen te verhinderen de wedstrijden bij te wonen. Voorts kan het nieuwe knock-out systeem van de Champions League ertoe leiden dat meer supporters de wedstrijden gaan bezoeken; het kan immers hun laatste kans zijn de club in actie te zien. Het aantal risicowedstrijden neemt daardoor toe. Tenslotte zal de toename van het aantal internationale wedstrijden ertoe leiden dat de supporters elkaar vaker treffen en misschien ook vaker met elkaar op de vuist gaan. Nu al melden sommige lidstaten een toename van het aantal buitenlandse bezoekers tijdens nationale clubwedstrijden.
De nationale informatiecentra, waaronder ons Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme, voorzien in een duidelijke behoefte. Toch kan de samenwerking tussen de verschillende politiediensten op een aantal punten verbeterd worden. Op zich is er geen behoefte aan het opstellen van nieuwe regels voor het uitwisselen van informatie, maar de bestaande afspraken zouden wel beter uitgevoerd kunnen worden. Met name het verstrekken van informatie in een taal die het ontvangende land niet machtig is, zorgt voor te veel vertraging. Blijkbaar is het niet voor alle lidstaten vanzelfsprekend om in het Engels te communiceren. Een punt van aandacht is ook de indeling van supporters in de categorieën A (vreedzaam), B (enigszins verhoogd risico, met name als er sprake is van alcoholgebruik) en C (gewelddadig). Niet alle lidstaten hanteren dezelfde definitie, zodat bijvoorbeeld een supporter die in het ene land als B te boek staat, in het andere land in de C-categorie ingedeeld kan worden.
•••
Plaatsgebrek in Blijf van m’n lijf-huizen Steeds meer allochtone vrouwen zoeken hun toevlucht tot een Blijf van m’n Lijf-huis. In Haarlem was vorig jaar sprake van een verdubbeling, van 14 naar 27. Dit blijkt uit het jaarverslag over 2002, dat onlangs is verschenen. In totaal bood het Haarlemse Blijf van m’n Lijf-huis in 2002 onderdak aan 49 vrouwen. In 2001 waren dat er nog 36. De meeste vrouwen zijn tussen de 25 en 39 jaar oud. Een meerderheid verblijft minder dan zes maanden in de opvangvoorziening, maar de gemiddelde verblijfsduur neemt toe. Dit komt vooral doordat vrouwen die weer op eigen benen kunnen staan, stuiten op een beperkt woningaanbod; jaarlijks stelt de gemeente
Haarlem acht woningen beschikbaar voor ex-cliënten. Behalve dat een langer verblijf in het Blijf van m’n Lijfhuis een ongewenste ‘hospitalisering’ van de vrouwen en kinderen in de hand werkt, verhindert het ook dat nieuwe cliënten opgevangen kunnen worden. In 2002 werden 224 vrouwen geweigerd, van wie 118 vanwege een gebrek aan plaats. Vier vrouwen werd opvang onthouden, omdat zij het Nederlands onvoldoende machtig waren en er daardoor communicatieproblemen zouden ontstaan tussen zowel de bewoners onderling als met de hulpverleners. Vanwege de toename van het aantal allochtone vrouwen dat aanklopt voor hulp, is dit een duidelijk punt van zorg.
•••
Het tienjarig bestaan van de Politiemonitor Bevolking is onopgemerkt voorbijgegaan. En dat terwijl er toch meerdere redenen zijn voor een feestje. Bijvoorbeeld omdat er een fantastische databank met gegevens over de subjectieve en objectieve veiligheid is opgebouwd. Of omdat gebleken is dat Nederland de afgelopen tien jaar echt veiliger is geworden. Toch wordt er geen feest gevierd. Misschien komt dat wel doordat er nog te weinig beleidsmatig gebruik gemaakt wordt van de uitkomsten van de Politiemonitor.
9
Tien jaar Politiemonitor zonder klaroengeschal door Tom van Dijk De Politiemonitor bestaat tien jaar. Eigenlijk bestaat hij nog langer, maar in de huidige vorm waarbij de monitor tweejaarlijks landelijk wordt afgenomen, heeft het instrument met de meting van begin 2003 zijn eerste decennium bereikt. Het zou een feestje waard zijn, om verschillende redenen. In de eerste plaats omdat met die zes opeenvolgende metingen een fantastische databank is ontstaan. In totaal zijn er bijna een half miljoen mensen gedurende ongeveer twintig minuten ondervraagd over tal van zeer relevante zaken op het gebied van de openbare orde en veiligheid. Om enkele voorbeelden te noemen: feitelijk slachtofferschap van een reeks delicten, tal van vragen over meer subjectieve waarnemingen ten aanzien van de veiligheid in de buurt, vragen over de mate waarin men zich onveilig voelt en het eigen gedrag wel of niet aanpast aan die veronderstelde dreiging, vragen over de wijzen waarop men in contact komt met de politie, de mate waarin men zelf preventieve maatregelen treft, de wijze waarop men verschillende aspecten van het functioneren van de politie beoordeelt. Al met al een databank die iedereen die geïnteresseerd is in het feitelijke verloop van criminaliteit en opvattingen van burgers daarover, zou moeten doen sidderen van verrukking.
Nog een reden voor een feestje: het
jes op achteraf gelegen pagina’s. Dat is
le inbraakpreventieve maatregelen
zou zo kunnen zijn dat het jarenlange bestaan van de Politiemonitor indiceert dat de overheid werkelijk geïnteresseerd is in feitelijke ontwikkelingen op het gebied van de openbare orde en veiligheid en dat zij zich kwetsbaar durft op te stellen. Dat geldt dan voor de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die bij elke meting 25.000 interviews af laten nemen. Dat geldt zeker ook voor de politie. Bij de laatste metingen van de Politiemonitor hebben de korpsen de ministeriële basismeting onder 25.000 personen opgehoogd naar circa 90.000 interviews.
de eerste reden voor het feestje dat niet gehouden is: zonder massamediale aandacht geen feestgangers en dus geen feest.
Foto: Sake Rijpkema, Hollandse Hoogte
Die aantallen klinken bijna waanzinnig. Sommigen spreken dat overigens ook openlijk uit en hekelen deze astronomische getallen. Voor die critici is er evenwel goed nieuws: niemand is zo idioot geweest te streven naar 90.000 interviews. Dat getal is simpelweg de rekenkundige uitkomst van het verlan-
ken dan tien jaar geleden. Er worden minder pogingen gedaan om in te breken. Diefstal uit auto’s is afgenomen. Er wordt minder vernield aan auto’s. Mensen worden minder vaak slachtoffer van al dan niet gewelddadige portemonneediefstallen. En burgers – 11 september en 6 mei ten spijt – voe-
(goed hang- en sluitwerk, buitenverlichting, enzovoort) een gigantisch hoog rendement heeft in het voorkómen van inbraak. Zo ook is een begin gemaakt met een vergelijkingssystematiek die rekening houdt met de maatschappelijke context van politieregio’s, gemeenten en buurten, waardoor trends in een reëel perspectief kunnen worden geplaatst. En er zijn meer voorbeelden te noemen, waarbij de Politiemonitor meer heeft opgeleverd dan descriptie. Dat onderzoekers dan nóg meer willen graven en pluizen, spreekt voor zich. Natuurlijk willen ze dat. Net zoals bakkers meer en beter brood willen slijten en stratenmakers meer wegen willen verklinken, al was het op zee.
gen van veel korpsen om op een laag niveau uitspraken te kunnen doen. En dat verlangen is natuurlijk heel erg oké. Pas als je weet binnen welk onderdeel van je organisatie er iets mis gaat, kan je je effectief bezinnen op maatregelen. Weten dat er ‘ergens’ iets mis gaat, is weinig informatief.
len zich veiliger dan een decennium geleden. Er is maar één door de Politiemonitor geregistreerd delict dat thans iets vaker voorkomt dan tien jaar geleden, namelijk bedreiging met lichamelijk geweld. Dat is allerwegen serieus te nemen, maar deze verbale agressie heeft evenwel niet geleid tot een toename van het aantal mishandelingen. Kortom – alles opgeteld en afgewogen – Nederland is echt een stuk veiliger geworden.
De derde reden voor een feestje: Nederland is de afgelopen tien jaar op belangrijke punten wezenlijk veiliger geworden. Er wordt minder ingebro-
Geen feest De auteur is directeur beleidsonderzoek bij Intomart.
Aan dit drietal succesvolle wapenfeiten zouden nog meer klaroenstoten
toegevoegd kunnen worden, die als een rode loper naar de feestzaal van het tienjarig bestaan van de Politiemonitor zouden kunnen leiden. Waarom is dat feestje dan door niemand georganiseerd? Daar zijn vast wel 112 redenen voor. Ik noem er twee. De eerste reden: het Nederlandse journaille is niet geïnteresseerd in goed nieuws. Zelfs al betreft dat goede nieuws een significante ontwikkeling in een sector die al jarenlang – samen met de zorg – het hoogst op de publieke en (later ook) de politieke agenda staat. Bij de publicatie van de laatste meting van de Politiemonitor, toen vergeleken met de meting van twee jaar geleden op verschillende fronten melding werd gemaakt van een toename van de feitelijke en de beleefde veiligheid, verschenen er in de Nederlandse kranten slechts hele korte stuk-
De tweede reden: in een zwaarmoedige bui heb ik de Politiemonitor wel eens vergeleken met een grasmaaier die na de aanschaf ongebruikt in een schuur wordt gezet. Met het verstrijken van de tijd groeit het gras, maar de grasmaaier blijft ongebruikt. De aandeelhouders van het gazon zien dat met uiterst lede ogen aan: dáárvoor hebben ze hun goede geld niet aan die grasmaaier uitgegeven. Ook in vrolijker buien meen en geloof ik dat die vergelijking gepast is. Je moet én grasmaaiers én onderzoek laten rollen. De Politiemonitor moet, net als de grasmaaier, niet alleen aangeschaft, maar ook gebruikt worden.
Cijferbrij Nu zou het onjuist zijn te zeggen dat er met de Politiemonitor niet meer gedaan is dan – hoe volstrekt nuttig dat op zichzelf ook is – de productie van reeksen telefoonboeken met tekst, die met de hoogst haalbare exactheid beschrijven wat de feitelijke en gepercipieerde ontwikkelingen zijn op het gebied van de openbare orde en veiligheid. Er is zeker meer mee gedaan. Bijvoorbeeld is vastgesteld dat ‘meer blauw op straat’ gemiddeld genomen géén bijdrage levert aan meer veiligheidsgevoel bij burgers. Zo ook is – voor het allereerst in onderzoek (waar dan ook verricht) – aangetoond, dat de toepassing van een paar uiterst simpe-
Wat het tienjarig bestaan van de Politiemonitor echt tot een feest zou maken, is als – veel meer dan nu gebeurt – de geanalyseerde uitkomsten in handen zouden komen van beleidsmakers. Niet in de vorm van tabellen en andere cijferbrij, maar als concludente en handelingsgerichte informatie. Misschien is dat over tien jaar staande praktijk en vindt er dan een feestje plaats. Niet georganiseerd door onderzoekers, maar door beleidsmakers. De uitkomsten van de Politiemonitor Bevolking kunnen via internet geraadpleegd worden: www.minbzk.nl (doorklikken naar ‘veiligheid’ – ‘politie’ – ‘publicaties’). De ruwe data voor het uitvoeren van nadere analyses zijn gratis verkrijgbaar via het WODC.
•••
Consumenten die een casino willen bezoeken, kunnen op dit moment alleen terecht bij een vestiging van Holland Casino. Het kabinet overweegt het casinoaanbod te vergroten. Om de behoefte aan extra casino’s te peilen en de neveneffecten hiervan te bepalen is onderzoek gedaan. In dit artikel wordt ingegaan op de potentiële marktruimte voor casino’s en mogelijke effecten op gokverslaving, illegale casino’s en criminaliteit.
11
Rien ne va plus door Jaap Wils Vele Nederlanders wagen jaarlijks een gokje in een van de vestigingen van Holland Casino. Ruim een miljoen Nederlanders bracht in 2002 een bezoek aan een van de twaalf casino’s. Holland Casino is in Nederland de enige legale aanbieder van casinospelen. Zij biedt haar klanten de mogelijkheid klassieke casinospelen onder begeleiding van een croupier te beoefenen en exploiteert daarnaast kansspelautomaten. Naast Holland Casino kent Nederland ook illegale casino’s. Dit zijn speelgelegenheden die casinospelen aanbieden, maar de noodzakelijke vergunning ontberen. Naar schatting waren in 2002 15 à 20 illegale casino’s voor algemeen publiek opengesteld.
mogelijke effecten van een uitbreiding
Behoefte aan casinospelen
Het blijkt dat deze extra casino’s een
van het casinoaanbod.
Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het bepalen of onder consumenten behoefte bestaat aan uitbreiding van het casinoaanbod. Hiervoor is als eerste gekeken in hoe de vraag zich ontwikkelt bij het huidige casinoaanbod. Uit het onderzoek blijkt dat sowieso meer consumenten een bezoek willen gaan brengen aan een casino. De vraag naar casinospelen neemt
verdere groei van het aantal bezoekers bevorderen. Wel is deze extra groei niet overdreven groot. Opvallend is echter dat uit de analyse blijkt dat de bezoekfrequentie wel sterk zal groeien. Ten opzichte van de huidige situatie bezit de markt dus groeipotentie, zij het dat deze in beperkte mate door nieuwe bezoekers wordt veroorzaakt. De groei komt vooral voort uit een hogere bezoekfrequentie.
Research voor Beleid heeft de potentiële marktruimte voor legale casino’s onderzocht, welke effecten op onder meer het illegale aanbod en gokverslaving zijn te verwachten en welke voorwaarden zijn te stellen aan een eventuele uitbreiding. Hoewel in het onderzoek vooral aandacht is besteed
Gokverslaving
In het rapport Nieuwe ronde nieuwe kansen (2000), dat in het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) is vervaardigd, is het kansspelbeleid en het casinobeleid onder de loep genomen. Het rapport constateert dat het casinobeleid niet strookt met de doelstellingen van het MDW-beleid en beveelt aan de kansspelmarkt als een ‘gewone’ markt te beschouwen. Het kabinet heeft destijds de noodzaak het beleid aan te passen onderschreven, maar wil niet zonder meer de casinomarkt vrijgeven. Alvorens een beslissing te nemen wenst het kabinet meer inzicht in de behoefte aan casinospelen en de
aan het aanwezige marktpotentieel en mogelijke marktinrichtingen, is ook naar neveneffecten als gokverslaving, criminaliteit en economisch effecten gekeken. Dit artikel gaat in op de belangrijkste conclusies over het marktpotentieel en de neveneffecten.
De auteur is werkzaam bij onderzoeksbureau Research voor Beleid te Leiden.
naar verwachting de komende jaren verder toe, ongeacht of het aanbod van legale casino’s wordt uitgebreid of niet. Vervolgens is gekeken in hoeverre de vraag naar casinospelen verder stijgt, als het casinoaanbod toeneemt. Hiervoor is uitgegaan van een situatie waarbij iedereen in Nederland op korte afstand van een casino woont.
Verwacht mag worden dat uitbreiding van het aantal casino’s leidt tot een stijging van het aantal probleemgokkers. Deze verwachting wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten. Aspecten als afstand, plaats en bereikbaarheid blijken voor consumenten belangrijke afwegingen te zijn voor casinobezoek. Vooral de afstand is belangrijk. Uit analyse van de bezoekersregistratie van Holland Casino blijkt dat de reisafstand sterk samenhangt met de bezoekfrequentie. Deze frequentie neemt duidelijk toe naarmate bezoekers dichter bij een casino wonen. Dit betekent dat bezoekers die veel spelen, naar verhouding vaker uit de buurt van het casino komen. Zo woont van degenen die meer dan 104 keer per jaar een casino bezoeken, 52% binnen een straal van tien kilometer van de speelgelegenheid, terwijl slechts 3% van deze categorie veelbezoekers meer dan 50 kilometer moet afleggen (zie tabel 1). Indien door uitbreiding van het aantal casino’s de reisafstand wordt verkort,
Tabel 1. Afstand tussen woonplaats bezoekers en casino Afstand
0-10 km 11-20 km 21-30 km 31-40 km 41-50 km >50 km
Aantal bezoeken 1 2-3 4-11 27% 27% 19% 10% 5% 12%
31% 28% 18% 10% 6% 7%
37% 27% 17% 9% 3% 7%
neemt naar verwachting het aantal veelbezoekers toe. Dit laatste is een indicatie voor probleemgokkers. Een actief preventiebeleid van de zijde van casinoaanbieders kan bijdragen aan het beperken van het probleem. Het blijft echter symptoombestrijding. Het zal gokverslaving niet voorkomen, maar vooral ontdoen van de scherpe kanten.
Illegale casino’s Bij het bepalen van de vraag spelen ook illegale casino’s een rol. Op basis van ander onderzoek is het aantal illegale gokkers op circa 100.000 personen geschat. Deze illegale gokkers zijn globaal te verdelen in drie groepen: • Probleemgokkers of gokverslaafden (circa 40% van het totaal) • Criminelen (circa 20%) • Bezoekers die vanwege de kleinschaligheid, gezelligheid of nabijheid een illegaal casino bezoeken (circa 40%) Gekeken is in hoeverre bezoekers van illegale casino’s zouden willen overstappen naar de legale casino’s. Dit
12-52
53-104
>104
Totaal
42% 37% 4% 8% 3% 6%
46% 28% 13% 7% 2% 4%
52% 26% 12% 5% 2% 3%
31% 27% 18% 9% 5% 10%
kan door uitbreiding van het legale aanbod en/of sluiting van illegale casino’s. Waarschijnlijk zijn de ‘overstappers’ vooral te verwachten in de derde categorie bezoekers. Probleemgokkers of criminelen zullen niet naar een legaal casino gaan. In totaal bestaat de groep potentiële overstappers dan uit 40.000 personen. Deze stappen echter niet allemaal over naar een legaal casino. Aspecten als kleinschaligheid en gezelligheid blijven voor hen een rol spelen. Het genoemde aantal van 40.000 overstappende bezoekers is dan ook als een maximumvariant te beschouwen. Gezien het huidige aantal bezoekers van legale casino’s – jaarlijks meer dan een miljoen mensen – heeft de overstap van bezoekers van illegale casino’s nauwelijks invloed op de totale marktbehoefte aan extra casino’s.
Effect op criminaliteit In het onderzoek is via literatuurstudie en interviews ook aandacht besteed aan mogelijke effecten op criminaliteit. Het verband tussen criminaliteit en casino’s is op verschillende manieren te leggen:
12
De aangiftebereidheid is bij veel delicten laag. Dat geldt ook voor geweldsdelicten, waarvan naar schatting 15% tot 30% bij de politie gemeld wordt. Er is weinig bekend over de overwegingen van geweldslachtoffers om al dan niet naar de politie te stappen. Uit onderzoek van het VerweyJonker Instituut blijkt dat onder meer de ernst van het geweld, de relatie met de dader en de toegankelijkheid van de politie een rol spelen. Indien de politie het aantal aangiftes wil verhogen, dan zal ze het contact met de burger moeten verbeteren door onder meer duidelijker te zijn over haar taken, mogelijkheden en beperkingen en door zich beter bewust te zijn dat het slachtoffer niet lichtvaardig naar de politie stapt.
• Overtreding van de kansspelwetgeving via de illegale markt • Aanwezigheid van de georganiseerde misdaad en witwaspraktijken • Aanwezigheid van veel voorkomende vermogens- en geweldsdelicten. In de huidige situatie heeft de overheid een stevige greep op de casinomarkt. De aanwezigheid van georganiseerde misdaad, witwaspraktijken en overige vormen van criminaliteit worden aan banden gelegd door een strenge regulering en geografische spreiding van de casino’s. Illegale casino’s worden actief bestreden, waardoor hun aantal beperkt is. Toename van het casinoaanbod heeft beperkte effecten op de criminaliteit. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de overheid strikte voorwaarden blijft stellen aan de bedrijfsvoering en toeziet op de naleving hiervan. Ook een actieve bestrijding van de illegale markt blijft noodzakelijk. Veranderingen in de aanwezigheid van de georganiseerde misdaad en gewelds- en vermogensmisdrijven zijn niet te verwachten.
Conclusie Geconcludeerd wordt dat, uitgaande van de consumentenvraag, een zekere uitbreiding van het aanbod gerechtvaardigd is. Dit levert positieve economische effecten op voor de lokale economie. De uitbreiding van het aantal casino’s heeft nauwelijks effect op het aantal illegale casino’s en de criminaliteit. Naar verwachting leidt het wel tot een toename aan het aantal gokverslaafden. Een actief preventiebeleid van de zijde van casinoaanbieders draagt bij aan de aanpak van het probleem, maar blijft symptoombestrijding. De economische belangen staan daarmee haaks op een van uitgangspunten van het casinobeleid: het tegengaan van gokverslaving. Het maken van een keuze tussen deze belangen is een politieke keuze.
De uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt bij de heroverweging van het casinoaanbod. Het kabinet heeft nog geen definitief besluit genomen over een eventuele uitbreiding. De mogelijke gevolgen voor de gokverslaving geven behoefte aan meer inzicht in de omvang en aard ervan. Hiernaar laat minister Donner verder onderzoek doen.
A. Pemberton, A. Oostdijk, J. Wils en C. van der Werf: ‘Een spel met grenzen: de Nederlandse casinomarkt. Een onderzoek in opdracht van de Ministeries van Justitie en Economische Zaken.’ Leiden, Research voor Beleid, 2002.
•••
Halt en Stop in de lift Het aantal Halt-verwijzingen is vorig jaar met ruim 7% toegenomen van 18.056 in 2001 naar 19.363 naar 2002. Het aantal Stop-verwijzingen nam zelfs met ruim 19% toe, van 1.639 in 2001 naar 1.953 in 2002. Dit blijkt uit de jaarcijfers van Halt Nederland over 2002. De Halt-afdoening is bestemd voor first offenders die jonger dan 18 jaar zijn, het delict bekend hebben en niet in verzekerde bewaring zijn gesteld. Veelal bestaat de alternatieve afdoening – Halt is de afkorting van ‘het alternatief’ – uit een werkstraf. De Stopreactie is bestemd voor 12-minners, de strafrechtelijk minderjarigen dus, die een licht vergrijp hebben begaan en die op vrijwillige basis een leerprogramma kunnen volgen. Het toegenomen aantal verwijzingen voor de Haltafdoening en de Stop-reactie doet Halt Nederland constateren dat het geïntensiveerde contact met de politie, die de belangrijkste verwijzer is naar de Halt-bureaus, vruchten heeft
afgeworpen. Begin dit jaar bleek nog uit onderzoek dat de politie met name bij 12-minners te weinig doorverwijst naar Halt (zie SEC 1, 2003). Het overgrote deel van de Halt- en Stop-afdoeningen wordt succesvol afgerond. Voor de Halt-straf is dat 90% en voor de Stop-reactie 75%. Het percentage niet-geslaagde afdoeningen ligt op respectievelijk 4% en 8% (het resterende deel betreft gevallen die niet in behandeling zijn genomen, omdat ze niet aan de verwijscriteria voldoen). Bij een niet-geslaagde afdoening ligt het percentage jongeren dat ten tweede male naar het Halt-bureau wordt doorverwezen, beduidend hoger. De meeste jongeren die naar het Halt-bureau worden doorverwezen, hebben zich bezondigd aan vernieling, vuurwerkovertredingen, winkeldiefstal en overige vermogensdelicten. Jongens zijn zowel bij de Stop-reactie (85,6%) als bij de Haltafdoening (78,6%) veruit in de meerderheid.
•••
Meld meer geweld? door Marjolein Goderie en Katinka Lünnemann Van alle geweldsdelicten wordt slechts een klein deel bij de politie gemeld. Geschat wordt dat het percentage tussen de 15% en 30% ligt. Vanuit een strafrechtelijk perspectief is het doen van melding en aangifte van groot belang voor de aanpak van geweld, want de aangifte is vaak het begin van de opsporing. In opdracht van de Commissie Politie en Wetenschap heeft het VerweyJonker Instituut een onderzoek verricht naar overwegingen van burgers om geweld te melden bij de politie. Het doel van het onderzoek was te achterhalen welke overwegingen burgers (slachtoffers, eventuele getuigen, mensen in hun omgeving) hebben om geweldsincidenten al dan niet bij de politie te melden en wat zij verwachten van de politie. Aanleiding voor de opdracht was de relatieve onbekendheid over de factoren die een rol spelen in het proces dat tot melding van een geweldsdelict bij de politie leidt. In het onderzoek zijn vier vormen van geweld bestudeerd: geweld in het verkeer, geweld tegen artsen, geweld op school en partnergeweld (in allochtone kring). In dit artikel zal ingegaan worden op de overwegingen van burgers om tot melding over te gaan en wat dit betekent voor de politiepraktijk. De resultaten worden zoveel mogelijk veral-
gemeniseerd besproken, waardoor de verschillende categorieën van geweld weinig aan de orde komen. Hiertoe verwijzen wij u naar het rapport.
I. Beweegredenen De beweegredenen van slachtoffers kunnen grofweg worden verdeeld in vier categorieën: 1. De ernst van het incident en interactie tussen dader en slachtoffer, 2. Belangen en wensen van het slachtoffer, 3. Invloed van de omgeving en 4. Toegankelijkheid van de politie. 1a. Ernst van het geweld Het oordeel over de ernst van het incident wordt bepaald door de (subjectieve) eigen inschatting en door meer objectieve factoren. Zowel de ernst van het letsel als de bedreigingen en de wijze waarop het slachtoffer het incident ervaart en benoemt, zijn van invloed op het melden van het geweld. De beoordeling van de ernst hangt samen met (sub)cultureel bepaalde normen en waarden, individuele normen en beroepsnormen. Wat voor de één een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit is, wordt door de ander niet als zodanig ervaren. De beantwoording van de vraag of het slachtoffer zich in objectieve zin een slachtoffer van geweld voelt, noemt men zelfdefinitie. 1b. Interactie met dader Daarnaast is geweld een vorm van in-
De auteurs zijn werkzaam bij het Verwey-Jonker Instituut in Utrecht.
teractie tussen mensen, waarbij de rol van dader en slachtoffer lang niet altijd eenduidig is. Er is sprake van een initiatiefnemer, van interactie en van (de)escalerend gedrag. Slachtoffers van geweld ervaren bewust of onbewust dat niet altijd duidelijk is wie slachtoffer en wie dader is. Vaak vragen slachtoffers zich af of zij schuld hebben aan het geweldsincident en of zij het geweld misschien hadden kunnen voorkomen. Dit komt niet alleen naar voren in geval slachtoffer en dader elkaar kennen, maar ook als sprake is van een geweldsincident tussen onbekenden, zoals in gevallen van geweld in het verkeer. 2. Belangen en wensen Zowel het individuele nut als het maatschappelijke belang van het doen van aangifte blijken een rol te spelen in de afweging die het slachtoffer maakt. De verschillende deelonderzoeken overziend, lijkt het erop dat slachtoffers van partnergeweld het geweld vooral melden om hun persoonlijke veiligheid te vergroten, terwijl in de andere gevallen van geweld het hoofdargument ligt in een maatschappelijk belang; door te melden draagt men bij aan registratie, waardoor de problematiek zichtbaarder wordt. Zichtbaarheid is voorwaarde voor het kunnen ontwikkelen van beleid. De relatie tussen dader en slachtoffer speelt een belangrijke rol in het afwegingsproces. Als slachtoffer en dader (intieme) bekenden zijn van elkaar,
13
14
15
hebben zowel loyaliteit, angst voor wraak, als het willen laten stoppen van het geweld invloed op het afwegingsproces. In geval van geweld tegen artsen, leerkrachten en partner speelt loyaliteit naar de dader een rol. Bij artsen en leerkrachten uit zich dat in een gevoelde zorgplicht: melding bij de politie van de geweldpleger, waar het slachtoffer toch een bepaalde zorg voor heeft (gezondheid, opleiding), brengt mogelijk ernstige schade toe aan de geweldpleger. Bij partnergeweld wordt het afwegingsproces gecompliceerd door het gegeven dat het slachtoffer een intieme en vertrouwensrelatie met de dader heeft en slachtoffers willen dat het geweld stopt, maar dat ook de relatie voortduurt. De angst voor represailles is eveneens groot voor alle gevallen waarin sprake is van bekendheid tussen dader en slachtoffer, of het nu om een ‘zorgrelatie’ of intieme relatie gaat. 3. Invloed omgeving Geweld vindt plaats in een sociale context. De invloed en houding van derden blijken een belangrijke factor te zijn in
het afwegingsproces om geweld te melden bij de politie. Derden kunnen omstanders en familie of vrienden zijn, maar ook hulpverleners of collega’s op het werk. De aanwezigheid van beleid (bijvoorbeeld protocollering) kan eveneens worden beschouwd als een belangrijke omgevingsfactor, zeker als het
het algemeen onvoldoende aan hen terugkoppelt wat er met de melding gebeurd is. Zij hebben liever slecht bericht dan geen bericht. Slachtoffers zijn ontevreden over deze gang van zaken en vragen zich af wat het melden van geweld voor zin heeft gehad. Een uitzondering vormen de meldingen in het
lijkertijd uit het onderzoek dat het publiek in de rechtstreekse contacten met de politie juist waardering voor de politie heeft. Slachtoffers van geweld blijken over het algemeen zeer tevreden te zijn over de eerste opvang en de persoonlijke bejegening door de politie. Het lijkt erop dat mensen in het dénken
gaat om geweld in semi-publieke ruimten zoals scholen en ziekenhuizen. Het meldgedrag blijkt positief beïnvloed te kunnen worden als voldaan is aan twee voorwaarden: een beleid voor het omgaan met agressie en het bestaan van afspraken met de politie, waardoor duidelijk is wanneer melden zinvol is.
kader van specifieke samenwerkingsverbanden, zoals met scholen of een ziekenhuis.
over de politie negatiever zijn dan als het om hun concrete ervaring met de politie gaat.
II. Betekenis voor politie
Het algemene, meer negatieve beeld van de politie lijkt samen te hangen met de verwachting van burgers dat de overheid, in de gedaante van de politie, zorgdraagt voor de veiligheid en dat veiligheid wordt vergroot door onmiddellijk strafrechtelijk optreden. Tegelijkertijd is er het besef bij instellingen, beleidsmakers en politie dat de aanpak van geweld niet alleen een taak is van de politie, maar ook van instellingen en personen die op een of andere manier betrokken zijn bij het geweld. Om de kwesties van geweld tegen personen over de hele breedte te kunnen aanpakken is een integrale aanpak van belang, waarbij duidelijk wordt dat iedereen
4. Toegankelijke politie In de perceptie van burgers is het de politie die ertoe oproept overlast, vandalisme en geweld zoveel mogelijk bij haar te melden. Dit roept bij burgers bepaalde verwachtingen op, die vervolgens niet waargemaakt worden. Uit het onderzoek komt naar voren dat burgers de verschillende reacties van de politie op verschillende soorten delicten onbegrijpelijk vinden. Verder hebben melders de ervaring dat de politie over
Wat betekenen deze onderzoekresultaten voor de politiepraktijk? We zien drie thema’s waar de politie het contact met de burger kan verbeteren: 1. Beeldvorming en communicatie, 2. Verbetering van het politieoptreden en 3. Actiever betrekken van derden. 1a. Beeldvorming Het beeld dat burgers hebben van de politie en de waardering voor het optreden van de politie, zijn allesbehalve eenduidig. Wanneer mensen in het algemeen gevraagd wordt naar de waardering voor de politie is deze doorgaans niet erg positief. Toch blijkt tege-
een bepaalde rol heeft, ook de burger zelf. 1b. Communicatie Goede communicatie van de politie over haar taken, verantwoordelijkheden en mogelijkheden kan bijdragen aan een positiever beeld van de politie. Als burgers, maar ook instellingen meer duidelijkheid hebben over de rol die zij zelf kunnen spelen en wanneer melden bij de politie gewenst is, zal dit de doelmatigheid van het politieoptreden ten goede komen. Het belang van een goede communicatie speelt op twee niveaus: het concrete niveau van het primaire proces en in het algemeen. Op het niveau van het primaire proces, dat wil zeggen als gehandeld wordt naar aanleiding van een concrete melding van geweld, is het van belang om zowel te vragen wat de melder van het contact met de politie verwacht, als duidelijk te zijn over wat de politie naar aanleiding van de aangifte kan en gaat doen. Voorgaande is eveneens belangrijk op een algemener niveau. Ook zonder concrete melding
en/of aangifte is het van belang dat er duidelijke communicatie is door de politie richting burgers over de eigen taakopvatting, mogelijkheden en beperkingen. In allerlei publiekscampagnes worden burgers gestimuleerd geweld zo veel mogelijk bij de politie te melden. Het beeld overheerst dat het de politieorganisatie zelf is die de oproep doet. Impliciet wordt zo de boodschap uitgezonden dat de politie het allemaal zal oplossen. De politie op haar beurt kan niet of slechts ten dele aan die verwachtingen voldoen, wat vervolgens het vertrouwen van burgers in de politie schaadt. Het is daarom belangrijk dat de politie duidelijkheid schept naar de burgers toe over het beleid bij het omgaan met meldingen en het opnemen van aangiften voor de verschillende soorten delicten. 2. Beter politieoptreden Er is meer inzicht nodig bij de politie in de zwaarte van de beslissing die slachtoffers van geweld moeten nemen om al of niet contact op te nemen met de po-
16
tie bevindt, zoals in het geval van slachtoffers van seksueel geweld of kinderen. Er zou bijvoorbeeld beter gecheckt moeten worden of er sprake is van een crisissituatie. Er wordt door slachtoffers een ander optreden van de politie verwacht als sprake is van een crisissituatie, dan wanneer het slachtoffer achteraf naar het politiebureau gaat om aangifte te doen. Wanneer een slachtoffer van geweld zich na veel wikken en wegen tot de politie wendt en vervolgens een niet-actieve, soms afwerende houding van de politie aantreft zonder dat de reden daarvan duidelijk wordt, stuit dat bij het slachtoffer op
•••
25% minder recidive met Binnen Beginnen
Binnen Beginnen startte in 1995 en biedt gedetineerden hulp bij het vinden van werk, het volgen van een opleiding, intensieve begeleiding door de reclassering en gedragsgerichte trainingen. De kracht van het programma schuilt in het bieden van maatwerk voor iedere individuele gedetineerde. Behalve aan werk en opleiding wordt aandacht besteed aan zaken als schuldsanering, huisves-
tingsproblemen en vaardigheden zoals het leren omgaan met tegenslagen. Het programma, dat onlangs geëvalueerd is door het bureau Nelissen Onderzoek & Advies, is niet exclusief bestemd voor ‘goudhaantjes’. De meeste deelnemers behoren juist tot de probleemgevallen, de veelplegers. Vandaar dat het 1,3 miljoen euro kostende project 3,5 keer zoveel oplevert aan besparingen. In het personeelsblad Balans (nummer 7/8, 2003) van de Dienst Justitiële Inrichtingen becijfert onderzoeker Peter Nelissen dat Binnen Beginnen leidt tot een besparing van 1,4 miljoen in het strafrechtproces en 3,2 miljoen in het voorkomen van criminaliteit.
•••
door Mariska Kromhout en Marion van San
Figuur 1. Percentage 12- t/m 24-jarige verdachten uit nieuwe etnische groepen 12
Het is bekend dat jongeren van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse afkomst in meer of mindere mate zijn oververtegenwoordigd in de jeugdcriminaliteit. Inmiddels is Nederland een aantal ‘nieuwe’ etnische groepen rijker, zoals Somaliërs, Afghanen en Irakezen. Met het oog op de preventie van jeugdcriminaliteit heeft de directie Jeugd en Criminaliteitspreventie van het ministerie van Justitie het WODC gevraagd te onderzoeken of deze groepen een probleem zullen opleveren. Daarnaast was de vraag of er op basis van de mogelijke problemen die zich binnen deze groepen voordoen, aanknopingspunten te vinden zijn voor preventie. Het onderzoek betrof jongeren en jongvolwassenen van 12 tot en met 24 jaar en beperkte zich tot allochtonen van de eerste generatie. De nadruk lag daarbij op een aantal nieuwe etnische groepen. Daarnaast werden cijfers verzameld over de betrokkenheid van jongeren uit Europese landen bij de jeugdcriminaliteit in ons land. In deze bijdrage zullen deze laatste gegevens buiten beschouwing blijven.
Geregistreerde misdrijven Om enig zicht te krijgen op de omvang van de criminaliteit in nieuwe etnische groepen hebben we landelijke
10,3 10
9,7
9,5
8,9
8
7
6,8
6,5 5,7
6
5,4
5,3
4 2
2,2
2,1
1,8
0
verdachtencijfers geanalyseerd uit het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie (1999 en 2000) en uit de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (1999). Het gaat alleen om geregistreerde criminaliteit (voornamelijk misdrijven). De mate van over- of ondervertegenwoordiging van nieuwe etnische groepen in de jeugdcriminaliteit is berekend door per geboorteland het aantal verdachten af te zetten tegen het totale aantal in Nederland woonachtige jongeren uit dat betreffende land. Hierbij ontstaat enige vertekening door illegale verdachten in het HKS. Volgens Leerkes van de Erasmus Universiteit Rotterdam wordt vooral het percentage verdachten uit de voormalige Sovjet-Unie hierdoor overschat. Uit analyse van de absolute aantallen
Mariska Kromhout is werkzaam bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie. Marion van San werkt bij de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ch in a
Het Zuid-Limburgse resocialisatieprogramma Binnen Beginnen boekt goede resultaten met het voorkomen van recidive van ex-gedetineerden. Drie jaar na vrijlating vervalt 37% in crimineel gedrag, terwijl dat bij nietdeelnemers 62% is.
Het is van belang dat de politie samenwerkt met burgers en instellingen, die elk hun verantwoordelijkheid nemen op het gebied van veiligheid.
Meer informatie over het rapport ‘Geweldsmeldingen bij de politie. Overwegingen van burgers om geweldsincidenten te melden’ (2003) van M. Goderie, U. Janssen, K. Lünnemann en S. Nieborg is te verkrijgen bij het Verwey-Jonker Instituut: www.verweyjonker.nl, 030 - 230 07 99.
Nieuwe criminele jeugd
Ira Af k gh an ist an
Bovendien is het belangrijk dat de politie oog heeft voor de context en of een slachtoffer zich in een kwetsbare posi-
3. Rol van derden De sociale omgeving blijkt in veel gevallen van cruciaal belang te zijn bij de keuze om al dan niet over te gaan tot melding en/of aangifte. De houding van professionele derden, bijvoorbeeld de verpleegster op de eerstehulpafdeling, blijkt eveneens van groot belang in het afwegingsproces om te komen tot aangifte. Wanneer de aangiftebereidheid vergroot zou moeten worden, zou de politie hier derden actiever bij moeten betrekken.
Instellingen zijn bereid om verantwoordelijkheid te nemen voor de uitvoering van een veiligheidsbeleid, maar zij verwachten dan wel als sluitstuk een snel en actief optreden van de politie. Als burgers en instellingen meer duidelijkheid hebben over de rol die zij zelf kunnen spelen en wanneer beter duidelijk wordt wanneer melden bij de politie gewenst is, zal dit de doelmatigheid van het politieoptreden ten goede komen.
Ira n
veel onbegrip. Een actieve, open houding van de politie kan onbegrip voorkomen.
Al le la vr nd m en .S ov je t-U ni e D. R. Co ng Si o er ra Le on e An go la So m al ië So vr e da m n Jo eg Et a s hi la op vië ië & Er itr ea
litie. Slachtoffers van geweld nemen niet snel contact op met de politie. Voor onbeduidende voorvallen gaat men zelden naar de politie en zelfs in het geval van ernstige schending van de persoonlijke integriteit hebben mensen nogal wat drempels te overwinnen. Veel geweld wordt niet gemeld. Het is van belang dat politiefunctionarissen zich realiseren dat het geen lichtvaardig besluit is om contact op te nemen met de politie nadat men slachtoffer is geworden van geweld. De politiefunctionaris die de melding of aangifte opneemt, moet zich bewust zijn van het gegeven dat er vaak sprake is van dubbele gevoelens over de oorzaak van het geweld bij de melder. Enerzijds is er boosheid over het aangedane leed, anderzijds kan er sprake zijn van loyaliteitsgevoelens. De subjectieve beleving van een geweldsgebeurtenis blijkt van groot belang voor het wel of niet melden. Het verdient aanbeveling dat verbalisanten niet alleen de droge feiten noteren, maar in het proces-verbaal ook een beschrijving geven van de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvindt.
In absolute aantallen is het aandeel van nieuwe etnische groepen in de totale jeugdcriminaliteit in Nederland gering. Procentueel zijn ze echter oververtegenwoordigd. Zo is 10,3% van de in Nederland wonende jongeren uit de voormalige Sovjet-Unie geregistreerd in het HKS. Dit zelfde geldt voor 9,7% van de jongeren uit Congo en 9,5% van de jongeren uit Sierra Leone. Van alle jongeren in Nederland is 2,2% in 2000 als verdachte in de politieregisters geregistreerd. Uit het WODC-onderzoek naar jeugdcriminaliteit van nieuwe etnische groepen blijkt voorts dat de jongeren kampen met specifieke risicofactoren.
verdachten blijkt dat ongeveer een zevende van alle 12- tot en met 24-jarige verdachten geboren is in een ander land dan Nederland, Suriname, de Antillen en Aruba, Marokko of Turkije. In absolute zin is dus sprake van een beperkt probleem. Echter, binnen veel nieuwe etnische groepen is het percentage jonge verdachten wel verontrustend; hun relatieve aantal is (aanzienlijk) groter dan in de totale jeugdbevolking in Nederland het geval is. Met uitzondering van Afghanen en Chinezen zijn deze groepen oververtegenwoordigd in de verdachtencijfers (zie figuur 1). Ook als de cijfers voor jongens en meisjes apart worden bekeken, blijkt sprake te zijn van oververtegenwoordiging. Als gekeken wordt naar het type delicten, zijn de verschillen tussen verdachten uit nieuwe etnische groepen en de totale jeugdbevolking niet zo groot. Jeugdigen uit de voormalige Sovjet-Unie en voormalig Joegoslavië worden wel vaker verdacht van vermo-
17
18
19
gensdelicten zonder geweld. Veel van de andere groepen worden iets vaker verdacht van delicten waar geweld aan te pas komt.
Praktijkervaringen Naast analyse van cijfermateriaal hebben we tien zogenoemde focusgroepbijeenkomsten georganiseerd met in totaal 77 professionals, die dagelijks met jongeren uit nieuwe etnische groepen werken. Het betreft mensen uit het onderwijs, het welzijnswerk, de psychosociale hulpverlening, justitiële organisaties, zelforganisaties en organisaties die zich bezighouden met de begeleiding van vluchtelingen en alleenstaande minderjarige asielzoekers
Sommigen hebben wel aanwijzingen voor delinquent gedrag, maar de algemene indruk is dat criminaliteit bij deze jongeren slechts een beperkt probleem vormt. Deze indruk strookt wel met de absolute cijfers, maar niet met de geconstateerde oververtegenwoordiging ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Professionals signaleren wel probleemgedrag en ver-
Tabel 1. Risicofactoren nieuwe etnische groepen volgens professionals risicogebied algemeen
risicofactoren volgens professionals
maatschappelijke positie
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
persoonsgebonden factoren gezin school
vriendengroep, vrije tijd
vluchtgeschiedenis asielprocedure ouders met specifieke eigen problemen
cultuurverschillen tussen gezin en school/ buitenwereld generatie- en acculturatieverschillen binnen het gezin sociaal-economische situatie in het herkomstland verwachtingen
van jongeren die geen (definitieve) verblijfsstatus hebben. Ook pleiten zij voor extra faciliteiten, wanneer jongeren uit nieuwe etnische groepen een Halt-afdoening krijgen. Een moeilijk oplosbaar probleem is dat een alternatieve straf door deze jongeren niet
(AMA’s). Opvallend is dat deze praktijkmensen over het algemeen weinig zicht blijken te hebben op de mate van criminaliteit onder jongeren uit nieuwe etnische groepen. Vooral op lokaal niveau heeft men weinig zicht op het landelijk beeld.
• • • • •
toelatings- en integratiebeleid
•
opvang- en terugkeerbeleid voor AMA’s
• •
schulden slechte woonsituatie illegaliteit ontwikkelingsfase jeugdige ontbreken van een gezin of sociaal netwerk leerachterstanden institutionele belemmeringen weinig toezicht op schoolgaan delinquente vrienden slecht toegankelijk vrijetijdsaanbod geen of verspreide vriendengroep trauma’s normvervaging langdurige onzekerheid ‘jokkende’ AMA’s statusverlies trauma’s ouders niet kunnen aarden in Nederland moeilijkheden om ouders bij school te betrekken gebrek aan toezicht door ouders jeugdigen vervreemden van (de cultuur van) hun ouders genoten opvoeding en onderwijs economische chaos ouders met onrealistische verwachtingen van de schoolcarrière van hun kinderen negatieve houding van de overheid ten opzichte van migranten beperkte omvang en inhoud van de begeleiding verscherpt terugkeerbeleid
altijd als straf geïnterpreteerd wordt, waardoor deze straf nogal eens haar doel lijkt te missen. Ten slotte blijkt voor de preventie en aanpak van jeugdcriminaliteit bij
schillende vormen van criminaliteit onder jongeren uit Oostbloklanden, Angola en Somalië. Het zou dan vooral gaan om vermogens- en geweldsdelicten. Jeugdigen uit het Oostblok en Angola zouden ook worden ingezet bij meer georganiseerde vormen van criminaliteit, zoals de diamantsmokkel. Verder worden veel verborgen problemen vermoed bij Chinese jongeren, onder meer in verband met afpersing binnen de Chinese horeca.
Risicofactoren Volgens de professionals hebben veel jongeren uit nieuwe etnische groepen te maken met allerlei risicovolle omstandigheden en situaties die het ontwikkelen van delinquent gedrag kunnen bevorderen. Naast de bekende algemene risicofactoren, die voor deze groepen soms wat anders worden ingevuld dan gebruikelijk, zijn dat specifieke risicofactoren (zie tabel 1). Gelet op het grote aantal risicofactoren waarmee de jongeren volgens de professionals te maken hebben, hoeft hun oververtegenwoordiging in de criminaliteitscijfers niet te verbazen.
Preventie en aanpak Op basis van de ervaringen die zij in
hun eigen organisaties hebben opgedaan, doen de professionals ook suggesties voor preventie en de aanpak van probleemgedrag en criminaliteit. Deze zijn niet specifiek op bepaalde etnische groepen gericht. De suggesties voor preventie liggen op het vlak van: • het gezin/sociaal netwerk, bijvoorbeeld: zet maatjes-, buddy- en gastouderprojecten op voor jeugdigen die geen steun van een gezin ontvangen. • het onderwijs, bijvoorbeeld: pak institutionele belemmeringen aan die samenhangen met de verblijfsrechtelijke positie van jeugdigen. • het vreemdelingenbeleid, bijvoorbeeld: verbeter de omvang en de inhoud van de begeleiding in alle opvangvormen voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. • psychosociale hulpverlening, bijvoorbeeld: schakel zelforganisaties in bij de aanpak van jeugdproblematiek en gezinsproblemen. Bij de aanpak van delinquent gedrag ervaren de professionals een gebrek aan mogelijkheden om strafrechtelijke maatregelen te nemen ten aanzien
nieuwe etnische groepen samenwerking tussen alle betrokken instanties essentieel te zijn. In de praktijk komt dit echter lang niet altijd van de grond. M. Kromhout en M. van San. ‘Schimmige werelden. Nieuwe etnische groepen en jeugdcriminaliteit’. Den Haag, WODC, Boom Juridische Uitgevers, 2003. O&B 206. Het rapport en de samenvatting zijn gratis te downloaden vanaf http://www.wodc.nl.
•••
Toename autodiefstal in 2002 Het totale aantal gestolen personenauto’s is vorig jaar met 1,3% toegenomen, van 23.090 in 2001 naar 23.379 in 2002. Vooral nieuwe wagens zijn in toenemende mate het doelwit van dieven. Dit blijkt uit het jaarverslag van de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit over 2002. Een van de wapens in de strijd tegen de autocriminaliteit is de inbouw van startonderbrekers. De afgelopen jaren heeft de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit veel energie gestopt in het uitventen van de voordelen van de startonderbreker. Op 1 september 2000 ging de campagne ‘Niet te starten, niet te stelen’ van start, die vooral gericht was op bezitters van auto’s van vóór 1 oktober 1998, toen de startonderbreker verplicht werd gesteld. Doel was dat in 2003 ten minste 60% van de auto’s toegerust zou zijn met een startonderbreker, liefst in combinatie met een alarmsysteem. Die doelstelling lijkt niet verwezenlijkt. De campagne heeft niet geleid tot een
toename van het aantal startonderbrekers, schrijft de stichting in haar verslag Werk in uitvoering. Ze signaleert wel dat de belangstelling van de burger voor mechanische beveiligingsmiddelen sterk is toegenomen. De autobezitter zou zich steeds meer bewust zijn van het risico van diefstal van zijn vierwieler. Het besef dat de auto niet alleen langs de stoeprand gekaapt kan worden, maar ook door simpelweg de autosleutel tijdens een inbraak in de woning te ontvreemden, daarvan zijn minder burgers doordrongen. Nu de elektronische beveiliging een hoge vlucht heeft genomen, zoeken steeds meer dieven hun toevlucht tot homejacking. In 2002 deden zich 1.600 gevallen van autodiefstal via woninginbraak voor. Vandaar dat de Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit inmiddels veel aandacht besteedt aan onderwerpen als sleutelbeheer, preventie in de woning en de inzet van voertuigvolgsystemen.
•••
Hein Roethofprijs
Het project ‘Veilig op straat‘ van de politie Flevoland, de bokscursus van het Zaanse straathoekwerk en het Haagse project ‘Trek die lijn’ zijn genomineerd voor de Hein Roethofprijs 2003. Op 27 oktober wordt in kasteel De Wittenburg te Wassenaar bekend gemaakt, wie zich de winnaar van de jaarlijkse preventieprijs mag noemen.
21
Nominaties voor Flevolan d, Den Haag en Zaandam door Ivoline van Erpecum Zeventien projecten ontving de jury van de Hein Roethofprijs dit jaar, zes minder dan in 2002, maar de kwaliteit had bepaald niet te lijden onder de afname van de kwantiteit. Uit acht provincies zijn inzendingen binnengekomen. Het noorden – Groningen, Friesland en Drenthe – en het zuidwesten, Zeeland, lieten het helaas afweten. Afgemeten aan het aantal inzendingen betoont Brabant zich met vier inzendingen het meest actief in het voorkomen van criminaliteit, op de voet gevolgd door Noord- en Zuid-Holland met elk drie inzendingen. Traditiegetrouw is de politie een grootleverancier. Maar ook de gemeenten betonen zich dit jaar niet onbetuigd. Veiligheid is duidelijk niet alleen een zaak van politie en justitie alleen. Uiteenlopende organisaties bekommeren zich om preventie, variërend van jeugd- en jongerenwerk tot welzijnswerk, sportclubs, wijkcentra en particulieren. Zij richten zich in de ingezonden projecten vooral op de preventie van (allochtone) jeugdcriminaliteit, dat met zes inzendingen de ranglijst aanvoert. De overige veiligheidsproblemen waarop de ingediende projecten zich richten, zijn zeer uiteenlopend van aard. Aan de orde komen fraude, fietsdiefstal, woninginbraak, drugs, buurtbeheer, veilig ondernemen, buurtbemiddeling, wapencriminaliteit, onveiligheid in het uitgaansleven en in het openbaar vervoer. Het kon niet anders, de jury moest uit deze overvloed aan mooie projecten een handvol selecteren. Uiteindelijk liet
ze haar keuze vallen op het project
tering aandragen. Om dat te realiseren
groep jongeren wegens allerlei delicten
project en minder vaak slachtoffer zijn
deze jongeren problemen hebben met
‘Veilig op straat’ van de politie Flevoland, de bokscursus in Poelenburg van het onder het Bureau Jeugdzorg ressorterende straathoekwerk en het Haagse project ‘Trek die lijn’. Hieronder volgt, alfabetisch gerangschikt naar plaats van herkomst, een korte beschrijving van de genomineerde projecten.
zijn om te beginnen 36 ‘pioniers’ geselecteerd, die een week lang met de lijnen 8 en 9 meereisden. Voorts is een enquête over veiligheid in het openbaar vervoer gehouden onder alle 1.700 leerlingen en is de mening gepolst van overige passagiers en HTM-personeel. De enquête, het werk van de pioniers en de interactieve voorstelling van jeugdtheatergroep Formaat, waarin de leerlingen konden reageren op vier sleutelscènes rond de thema’s vandalisme, geweld op het perron, conflicten tussen jong en oud en tussen jongeren en mensen in uniform, mondden uit in het opstellen van een gedragscode bestaande uit twaalf regels. Ook is een aantal aanbevelingen geformuleerd voor de HTM, zoals meer cameratoezicht, meer controle en hogere boetes (!). Via folders en posters worden de gedragsregels sinds februari 2003 breed verspreid. Dit schooljaar starten beide scholen met een nieuwe groep pioniers en houden ook weer een enquête. Inmiddels is het aantal meldingen van overlast en vandalisme door schooljeugd in het openbaar vervoer in de eerste drie maanden met ongeveer 30% afgenomen.
regelmatig met de politie in aanraking komt. Per gemeente is deze groep in beeld gebracht in de notitie Jeugd in beeld. De meeste jongeren zijn werkloos. De politie heeft in samenwerking met de gemeente Dronten en het arbeidstoeleidend bedrijf IJ en I-groep het initiatief genomen tot het project Veilig op Straat. Problematische jongeren van 16 tot 27 jaar worden in de gelegenheid gesteld om onder leiding van de politie toezichthoudende taken uit te voeren. Na Dronten is het project ook in Lelystad ingevoerd en het zal naar verwachting ook in Almere gaan draaien. In Dronten surveilleren de jongeren sinds de start van het (pilot)project in november 2000 in een rood jack met het logo Veilig op Straat in winkelcentra, uitgaansgelegenheden, recreatiegebieden, bedrijventerreinen en tijdens evenementen. Onder begeleiding van de politie zien ze toe op de openbare orde op straat, spreken jongeren aan op overlast en trachten kleine criminaliteit te voor-
van met name diverse vormen van diefstal. De geregistreerde criminaliteit is gedaald van 4.717 naar 4.590. Vooral in het centrum tekent zich een afname van het aantal incidenten af. De tevredenheid over het functioneren van de politie is bovendien toegenomen en 90% van de geënquêteerden vindt het project een goed initiatief dat voortgezet moet worden.
ouders, school, werk en/of drugsgebruik. Ze hebben behoefte aan sportactiviteiten en aan een eigen plek, want in het jongerencentrum in de wijk voelen ze zich niet echt welkom. Nu blijkt in de buurt van het parkeerterrein een sportschool gevestigd te zijn, die gespecialiseerd is in vecht- en verdedigingssporten. Het plan rijst om hier een boksproject voor de jongeren te starten. Dat valt in goede aarde bij de gemeenteraad en sinds augustus 2001 kunnen de jongeren twee keer per week gratis boksles volgen. Gedurende de training komen politie en straathoekwerk regelmatig op bezoek om contact te onderhouden met de jongeren. Het straathoekwerk heeft zich bovendien ontfermd over de specifieke problemen van de jongeren. Het project, dat tot december 2002 werd voortgezet, had een moeizame start omdat met name de ouders er moeite mee hadden dat hun kroost in de media werd afgeschilderd als een zeer problematische doelgroep. Gaandeweg zijn oud en jong echter steeds enthousiaster geworden. De overlast in de buurt is inmiddels met 100% verminderd.
Trek die lijn In het Haagse stadsdeel Escamp liggen de scholengemeenschappen Tomas More College en Stevin College, waarop samen zo’n 1.700 leerlingen zitten die uit de gehele stad afkomstig zijn. Veel scholieren reizen met de tramlijnen 8 en 9 naar school. Tijdens de rit doen zich regelmatig incidenten voor waarbij scholieren betrokken zijn: vecht- en scheldpartijen, bedreigingen, zwartrijden, tramsurfen, vandalisme en vervuiling. Veel passagiers ervaren de lijnen 8 en 9 als onveilig. Voor de Haagse Tram Maatschappij (HTM) gelden ze als probleemlijnen en de politie moet regelmatig optreden. De problemen op beide lijnen vormden de aanleiding om eind 2001 het Platform voor Veiligheid in Escamp op te richten, een samenwerkingsverband tussen scholen, HTM, politie, gemeente en bureau Halt. Het project ‘Trek die lijn’ is een van projecten die moeten leiden tot meer veiligheid in het stadsdeel. Kern van het project is dat de jongeren zélf nadenken over hun eigen gedrag en suggesties voor verbe-
Veilig op straat Sinds een viertal jaren verzamelt de politie van Flevoland systematisch informatie over jeugdcriminaliteit in de provincie. Daaruit blijkt dat een grote
komen. De jongeren hebben een proeftijd van twee maanden en krijgen daarna een WIW-dienstverband aangeboden. Voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden volgen ze diverse trainingen en cursussen. Dankzij het project voelen de jongeren zich meer verantwoordelijk voor de samenleving en leren ze omgaan met gezagsverhoudingen, hetgeen hun later op de arbeidsmarkt van pas kan komen. Ze doen werkervaring op en zorgen ook nog eens voor een veiliger samenleving. Uit een enquête onder de inwoners van Dronten is gebleken dat de burgers zich veiliger voelen sinds de start van het
Bokscursus De wijk Poelenburg ligt in het zuidoosten van Zaandam en telt ruim 8.100 inwoners, waarvan 45,9% van allochtone afkomst is. Er heerst veel werkloosheid, de inkomens zijn laag en de maatschappelijke participatie is gering. Van de 592 jongeren van 12 tot 17 jaar behoort 9,5% tot de harde kern. De jongeren, die zich vooral aan afpersing en drugshandel bezondigen, komen sinds 1999 regelmatig bijeen op het parkeerterrein achter de Albert Heijn. Ging het aanvankelijk om een handvol jongelui, in de loop der tijd dijt hun aantal gestaag uit naar zo’n 55 jongeren. Met drank- en drugsgebruik, verbale bedreigingen, intimiderend gedrag en vandalisme en graffiti veroorzaken zij veel overlast en onveiligheid in de buurt. Omdat louter repressief optreden geen effect sorteert, vragen politie en de wijkorganisatie of het straathoekwerk uitkomst kan bieden. Aldus geschiedt en al snel constateren de straathoekwerkers dat veel van
Juryvoorzitter Lien Vos-van Gortel (oud-burgemeester van Utrecht) maakt op maandag 27 oktober in kasteel De Wittenburg te Wassenaar bekend wie van deze drie genomineerden zich de winnaar mag noemen van de Hein Roethofprijs 2003. Aan de prijs is een bedrag verbonden van 20.000 euro; de overige genomineerden ontvangen 5.000 euro.
•••
Het DOEL-project van de Stichting Reclassering Nederland is een alternatieve strafvorm voor criminele jongeren die een delict hebben gepleegd waarop een straf van 12 tot 27 maanden staat. Mits aan een aantal voorwaarden is voldaan en de rechter ermee instemt, volgt de jongere gedurende een half jaar een traject van leren en werken dat zich grotendeels op een boerderij afspeelt. Uit de evaluatie blijkt dat 78% van de jongeren die tussen 1998 en 2001 hebben deelgenomen, het traject van begin tot eind hebben gevolgd. Hun leefsituatie en sociale vaardigheden zijn veelal verbeterd, terwijl ze na deelname aanzienlijk minder delicten plegen.
23
Een goed DOE L voor criminele jongeren door Bert Bieleman, Sasja Biesma en Annelies Kruize De Stichting Reclassering Nederland (SRN) voert sinds eind 1997 het DOEL-project uit. DOEL staat voor Door Ondernemen Ervarend Leren. Het is een experiment om jonge justitiabelen via een alternatief traject te begeleiden. Het is een 180 dagen durend traject, dat grotendeels doorgebracht wordt op een boerenbedrijf in de omgeving van ’s-Hertogenbosch. Om een verantwoord besluit te kunnen nemen over de invulling van dit project en de positionering in het programma-aanbod, heeft de SRN het bureau Intraval opdracht gegeven tot het uitvoeren van een evaluatie.
veerd is om deel te nemen. De jongere krijgt dan een intake door de orthopedagoog die verbonden is aan DOEL. Wanneer de jongere geschikt is voor deelname en de rechter akkoord gaat, kan direct na de uitspraak gestart worden met deelname aan het project. Voorwaarde is dat de jongere geen overheersende verslavingsproblematiek heeft. Bovendien mag hij niet gewelddadig zijn, in die zin dat hij snel geneigd is tot het opzettelijk gebruik van wapens of messen of lichamelijk geweld. Ook brandstichters worden uitgesloten van deelname in verband met de risico’s voor het boerenbedrijf.
Hardekernjongeren
De doelstelling van het project is om deelnemers via een combinatie van werken en leren zodanig van gedrag te doen veranderen dat nieuw delictgedrag wordt verminderd of uitblijft. De gedragsverandering wordt tot stand gebracht door survivaltochten, het uitvoeren van werk op een boerenbedrijf, het (daarmee) leren van basistaken (luisteren, accepteren van hiërarchie, discipline, gestructureerde dagindeling en dergelijke), trainingen, gesprekken en het trachten te voorkomen van (toekomstige) sociale en
Het DOEL-project is een alternatieve strafvorm voor criminele jongeren. De doelgroep wordt gevormd door hardekernjongeren in de leeftijd van 16 tot 25 jaar. Ze hebben een of meerdere delicten gepleegd, waarvoor de officier van justitie een straf eist tussen 12 en 27 maanden. De vaste reclasseringsmedewerker kan in een dergelijk geval aangeven dat deelname aan DOEL als alternatief kan worden gebruikt. De eerste randvoorwaarde is overigens wel dat de jongere gemoti-
De auteurs zijn werkzaam bij Intraval, bureau voor Onderzoek en Advies, te Groningen en Rotterdam. Bert Bieleman is socioloog en directeur. Sasja Biesma is sociaal-psycholoog en senior-onderzoeker. Annelies Kruize is socioloog en onderzoeker.
maatschappelijke knelpunten. De hierbij gehanteerde uitgangstheorieën zijn ervaringsleren, gezinssystemische theorieën en sociale-leertheorieën. Gedurende het gehele traject worden de deelnemers begeleid door medewerkers van het DOEL-project, die de jongeren regelmatig bezoeken en anderszins contact onderhouden. Het gehele traject duurt precies een half jaar en bestaat uit een aantal onderdelen. Er wordt gestart met een individuele survival. De jongere brengt met een begeleider van een survivalorganisatie vijf dagen door in de Ardennen. Direct aansluitend op de individuele survival wordt de deelnemer naar het boerenbedrijf (meestal veeteelt) gebracht om hier 170 dagen door te brengen. De jongere werkt fulltime mee op het boerenbedrijf. Hij verblijft in een woonunit op het erf, dat hij niet mag verlaten, en deelt de maaltijden met het boerengezin in de boerderij. Tijdens het traject wordt de deelnemer twee maal per week bezocht door zijn begeleider van DOEL. Daarnaast volgt de jongere een training, meestal een training sociale vaardigheden. Het traject wordt afgesloten met een groepssurvival. Dit betekent meestal dat twee of drie deelnemende jongeren met een survivaltrainer gezamen-
en drie jaar na deelname. Daarnaast zijn gegevens van politie (Herkenningsdienstsysteem; HKS) en justitie (penitentiaire dossiers) verzameld. Dit laatste is onder andere nodig om de criminele activiteiten van de jongeren te corrigeren voor perioden dat zij in detentie hebben gezeten.
lijk een survivaltocht maken. Gedurende het gehele traject werkt de jongere aan zijn persoonlijke leervragen of verbeterpunten. Wanneer een jongere vroegtijdig stopt (wegloopt uit het traject), wordt hij zo snel mogelijk opgespoord door de politie. Hij zal dan vervolgens alsnog zijn gehele straf moeten uitzitten.
Evaluatie In de evaluatie gaat het met name om de vraag in hoeverre bij de deelne-
mers aan het DOEL-project de beoogde gedragsveranderingen daadwerkelijk plaatsvinden. De benodigde informatie voor het beantwoorden van deze vraag is verzameld met behulp van gesprekken met sleutelinformanten, interviews met deelnemers en analyses van reeds vastgelegde gegevens. Onder de reeds vastgelegde gegevens vallen een viertal vragenlijsten die tijdens het project zelf worden afgenomen bij aanvang van deelname, direct na afloop, een half jaar, een jaar
Van de 56 jongeren die tussen 1998 en 2001 hebben deelgenomen, hebben 44 het project succesvol afgerond, dat wil zeggen dat zij van begin tot eind hebben meegedaan. Dit is 78%. De deelnemers geven in de interviews duidelijk aan dat zij het DOEL-project positief waarderen, met name de onderdelen survival en verblijf bij de boer. Ook de begeleiding door de medewerkers wordt over het algemeen gewaardeerd. Voor de helft van de deelnemers is de werk- of opleidingssituatie verbeterd. Er is een toename van het aantal werkenden en het aantal dat inkomsten uit loon heeft. Ook de relaties met familie, vrienden, collega’s en schoolgenoten zijn verbeterd. Verder is het middelengebruik afgenomen. Er is met name sprake van een afname in het soft- en harddrugsgebruik. Bovendien zijn de beweegredenen om alcohol te gebruiken veranderd: de jongeren drinken nu meer voor de gezelligheid, terwijl het voorafgaand aan DOEL meer ging om het effect van alcohol.
24
riode bij te houden en de jongeren zelf geruime tijd na hun deelname te interviewen, is een goed beeld ontstaan van de stabiliteit van de veranderingen. Direct na deelname zijn grote positieve veranderingen te constateren, die ook na langere tijd behouden blijven. De jongeren vertonen minder delictgedrag, staan steviger in de maatschappij en de zelfwaardering is toegenomen.
Psychosociale ontwikkeling De psychosociale ontwikkeling is gemeten met behulp van de instrumenten die DOEL zelf heeft gebruikt, de eerder genoemde vier vragenlijsten die regelmatig zijn afgenomen bij de deelnemers. De jongeren blijken minder depressief, zijn minder teruggetrokken en vertonen minder agressief en delinquent gedrag. In de werksituatie voelen ze zich zekerder, zijn ze minder geneigd te verzuimen en kunnen ze steeds beter met collega’s en leiding omgaan. Direct na deelname aan het project hebben ze een hogere zelfwaardering dan voor aanvang van DOEL. Zij behouden deze hogere zelfwaardering ook na langere tijd. De mate waarin de jongeren aangeven controle te hebben over het eigen handelen verandert eveneens. Direct na deelname zijn deelnemers sterker geneigd gebeurtenissen aan zichzelf toe te schrijven dan voor deelname, terwijl zij ook op langere termijn minder geneigd zijn gebeurtenissen in hun leven toe te schrijven aan anderen.
Recidive De recidive is beoordeeld met behulp van HKS-gegevens en penitentiaire dossiers. Wanneer de perioden voor en na deelname worden vergeleken, is te zien dat 81% een half jaar na deelname niet heeft gerecidiveerd. Na een
jaar is dat 62% en na drie jaar is dat 56%. Verder zijn de jongeren na deelname minder vaak en lang gedetineerd dan voor deelname. Er is tevens gebruik gemaakt van een controlegroep om het verschil tussen deelname aan DOEL en een reguliere gevangenisstraf te beoordelen. Gebleken is dat een controlegroep enige beperkingen met zich meebrengt. Er kon immers pas achteraf een vergelijkbare groep jongeren (leeftijd, soort delicten en straffen) worden geselecteerd. Dit is gebeurd door jongeren te selecteren die zich aanvankelijk wel hebben aangemeld voor DOEL, maar niet hebben deelgenomen: hetzij omdat de rechter het niet akkoord heeft bevonden; hetzij omdat ze zich zelf hebben teruggetrokken. Deze groep blijkt na het ijkpunt (de aanmelding en daarop gevolgde gevangenisstraf) vaker gedetineerd te zijn geweest dan de deelnemers aan DOEL. In het delictgedrag van de controlegroep zijn weinig verschillen te zien in vergelijking met de jongeren die het DOEL-traject hebben doorlopen.
Effect van DOEL Door de vier vragenlijsten meerdere keren voor, tijdens en na het project af te nemen, de justitiële en politiële registratiegegevens over een langere pe-
Zowel de deelnemers als de overige betrokkenen bij het project zijn zonder meer positief over het project. Betrokkenen hebben de jongeren in de loop van de tijd zien veranderen. De individuele aanpak blijkt lonend te zijn. Wel wordt juist deze individualiteit en afzondering op het boerenbedrijf door sommige jongeren als zwaar beschouwd. Ook de terugkomst in het ‘normale leven’ is daarmee soms moeilijk. Hier komt tevens een duidelijk knelpunt naar boven: er is behoefte aan een meer intensieve nazorg. De vaste reclasseringsmedewerker is hiervoor verantwoordelijk, maar in de praktijk is te zien dat deze over het algemeen te weinig betrokken is bij de deelnemer en dat het hem aan tijd ontbreekt om voldoende aandacht aan de jongere te besteden. Ondanks de goede resultaten, is op dit moment alleen nog voor 2003 geld beschikbaar om een beperkt aantal jongeren te laten deelnemen. De reclassering is bezig met een plan van aanpak voor de financiering in de toekomst. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in het rapport ‘DOEL-bewust. Evaluatie van het DOEL-project van de Stichting Reclassering Nederland.’ Voor meer informatie: Intraval, Postbus 1781, 9701 BT Groningen, telefoon 050 - 313 40 52, e-mail
[email protected].
•••
De Agressie Regulatie Training Individueel, die sinds 1994 door de reclassering in ’s-Hertogenbosch wordt verzorgd, is bestemd voor geweldsdelinquenten die veelal voor het eerst met politie en/of justitie in aanraking zijn gekomen. Gedurende zeven bijeenkomsten leren de deelnemers geheel anders om te gaan met ergernissen die de aanleiding tot agressief gedrag vormen. Een evaluatie, uitgevoerd door Ipso Facto, wijst uit dat de helft van de deelnemers minder snel geneigd is tot agressief gedrag. Als de ‘uitvallers’ niet meegerekend worden, ligt het succespercentage zelfs op 64%.
Training voor geweldplegers door Mariëlle Jansen en Matthieu den Hoedt In Nederland worden diverse activiteiten ontplooid op het gebied van de bestrijding en preventie van (huiselijk) geweld. Vaak worden onder één paraplu meerdere projecten tot stand gebracht, veelal gericht op zowel slachtoffers als daders. De aanpak van daders vertoont veel variatie. Zo zijn er psychologische behandelingen, maar ook trainingen. Deelname is mogelijk op individueel niveau, maar ook in groepsverband. Soms is er sprake van justitiële druk, dan weer is deelname vrijwillig. Ook loopt de duur van de programma’s uiteen. Naar de resultaten van interventies voor daders van geweldsmisdrijven is in Nederland nog weinig onderzoek gedaan. Gegevens over succesfactoren moeten dan ook voornamelijk gezocht worden in het buitenland. Literatuuronderzoek wijst uit dat strafrechtelijke interventies recidive kunnen verminderen en resocialisatie bevorderen en dat het effect samenhangt met het type interventie. Zo blijken interventies gericht op kennis, evenals interventies gericht op gedrag over het geheel genomen het meest succesvol. In Eindhoven wordt door de reclassering een training gegeven die zowel gericht is op kennis als op verandering van
gedrag, de Agressie Regulatie Training Individueel (ARTI).
politie en/of justitie vanwege een geweldsdelict.
Achtergrond
Aanleiding evaluatie
Sinds 1994 heeft een reclasseringswerker uit het arrondissement ’s-Hertogenbosch zich specifiek gericht op het individueel trainen van geweldsdelinquenten. In zeven bijeenkomsten wordt de deelnemer geleerd anders om te gaan met ergernissen die de eerste aanleiding tot agressief gedrag vormen, zodat de kans op recidive vermindert. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de capaciteiten en de beleving van de doelgroep. Er wordt een sterk beroep gedaan op de zelfwerkzaamheid van de deelnemer door huiswerkopdrachten mee te geven. De training is samengesteld uit zowel gevalideerde als niet-wetenschappelijk onderbouwde theorieën.
De laatste jaren is door een grotere bekendheid onder verwijzende instanties de instroom van deelnemers toegenomen. De resultaten lijken bemoedigend. Reclassering Nederland zag dan ook mogelijkheden de training breder in te zetten. Hiervoor was het noodzakelijk de gehanteerde methodiek zorgvuldig te beschrijven en de resultaten van de training systematisch in kaart te brengen door het uitvoeren van een evaluatieonderzoek.
Oorspronkelijk was de training bedoeld voor alle plegers van geweld. Inmiddels bestaat het merendeel uit plegers van huiselijk geweld. Het gepleegde geweld is meestal fysiek van aard, maar ook psychisch geweld of een combinatie van beide komen voor. Het betreft in de meeste gevallen first offenders: personen die nog niet eerder in aanraking zijn gekomen met
De auteurs zijn werkzaam bij onderzoeksbureau Ipso Facto.
De Hogeschool Brabant zou zich richten op het beschrijven van de methodiek. De evaluatie is uitgevoerd door onderzoeksbureau Ipso Facto. Om te voorkomen dat bepaalde werkzaamheden dubbel werden uitgevoerd, zijn de taken strikt gescheiden. De uitkomsten van de evaluatie hebben dan ook uitsluitend betrekking op het effect van de training; over de methode zijn uitsluitend uitspraken gedaan door de Hogeschool Brabant. Gaandeweg bleek dat de training niet voldeed aan de criteria op basis waarvan een goede methodiekbeschrijving mogelijk was. De opdracht van de Hogeschool Brabant werd daarom gewijzigd: in plaats van het beschrijven
25
26
27
van de methodiek, zou worden beschreven wat er in de training gebeurde. Het evaluatieonderzoek werd ongewijzigd voortgezet.
De evaluatie Omdat het niet mogelijk bleek een controlegroep in te stellen, zijn de resultaten vanuit zoveel mogelijk perspectieven bekeken. Gekozen is voor het verzamelen van gegevens bij de deelnemers zelf, bij een naaste van de deelnemers en bij beroepsmatig betrokkenen. Voor het bepalen van de recidive is gebruik gemaakt van het registratiesysteem van de politie. Voorafgaand aan de training hebben de 32 deelnemers een aantal standaardvragenlijsten ingevuld, waarmee onder meer de geneigdheid tot agressie werd gemeten. Na afloop werden dezelfde vragenlijsten opnieuw ingevuld. Vervolgens zijn de deelnemers geïnterviewd, waarbij gevraagd is naar de eigen ervaring en de bereikte resultaten. De naaste van de deelnemer is benaderd met een schriftelijke vragenlijst. Verder heeft de trainer gedurende het traject op speciaal daartoe ontwikkelde registratieformulieren de vorderingen van de deelnemer bijgehouden. Deze formulieren werden samen met de deelnemer aan het begin, het eind en na drie maanden ingevuld. De beroepsmatig betrokkenen (de vaste begeleiders van de deelnemers en een medewerker van de politie) zijn geïnterviewd.
Het effect Voor de helft van de deelnemers lijkt
de training vruchten te hebben afge-
test af te nemen. Momenteel is men
worpen. De standaardvragenlijsten lieten bij de deelnemers een afname van geneigdheid tot agressief gedrag zien. Naasten zagen een gedragsverandering en ook de deelnemers zelf bleken positief over het resultaat. Bij de overige deelnemers kon een positief effect van de training niet worden vastgesteld, ofwel door uitval (de training werd niet afgerond) óf omdat de verschillende informatiebronnen een (overwegend) negatief beeld lieten zien. Wanneer de ‘uitvallers’ buiten beschouwing worden gelaten, komt het succespercentage op 64%. Opvallend is dat jonge deelnemers over het algemeen meer baat bij de training blijken te hebben dan oudere deelnemers. Verondersteld wordt dat dit te maken heeft met het feit dat het gewelddadig gedrag bij de eersten minder is ‘ingebakken’ in het gedragspatroon, hetgeen wijst op het belang van vroegtijdig ingrijpen.
binnen Reclassering Nederland bezig met de ontwikkeling van een diagnostisch instrument, dat er voor moet zorgen dat de behoefte van de cliënt en het aanbod aan interventies beter op elkaar afgestemd kunnen worden.
Succes- en faalfactoren Uit de wetenschappelijke literatuur over interventies bij delinquent gedrag is het een en ander bekend over succes- en faalfactoren van interventies. Zo blijkt bij succesvolle interventies onder meer dat sprake is van een nauwgezette toepassing van een programmaontwerp, dat het programma gericht is op zowel misdaadbevorderende factoren binnen als buiten de individuele cliënt, dat een grondige beoordeling van de delinquent bij de instroomselectie plaatsvindt en dat er aandacht is voor terugvalpreventie en nazorg.
Doorlooptijd
Een aantal van deze factoren is in dit kader relevant. Factoren als de kenmerken van de trainer, de selectie en follow-up en de toespitsing van de training op de individuele cliënt, kunnen in verband worden gebracht met zowel sterke als zwakke punten van de training en de moeilijkheden bij de methodiekbeschrijving. Deze factoren kunnen dan ook worden teruggevonden in de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan.
Kenmerken trainer Er is nog niet veel onderzoek bekend naar de invloed van de persoonlijke kenmerken van de trainer. In het belang van met name de overdraagbaarheid strekt het dan ook tot de aanbeveling om bij onderzoek naar de effec-
tiviteit van programma’s tevens aandacht te besteden aan kenmerken van behandelaars. Ook in eerder onderzoek wordt dit geadviseerd. In Eindhoven is gebleken dat eigenschappen van de trainer een belangrijke rol spelen in het resultaat van de training. Kenmerkend voor de trainer is zijn gedrevenheid en vermogen zich in te leven in en aan te passen aan de deelnemer. Hij hanteert hierbij een communicatiestijl die bij deelnemers een eventueel wantrouwen tegenover hulpverleners of autoriteiten moet wegnemen. Vrijwel alle deelnemers gaven aan een vertrouwensband met de trainer te hebben opgebouwd en waren van mening dat ze mede daardoor de training hebben afgerond. In het rapport is daarbij de kanttekening
gemaakt dat de niet-bevoogdende houding van de trainer weliswaar door de deelnemers gewaardeerd werd, maar het risico met zich meebrengt van een afwachtende houding.
Selectie deelnemers Zoals eerder aangegeven, is het voor het succes van een programma of training van groot belang dat een grondige selectie van deelnemers plaatsvindt. De relevantie hiervan is ook in Eindhoven aangetoond. Hoewel de uitval relatief laag was, bleek soms pas in de loop of aan het eind van de training dat een persoon meer gebaat zou zijn bij een andere vorm van hulpverlening. In het rapport is dan ook aanbevolen om bij de intake van potentiële deelnemers een (psychologische)
De training kenmerkt zich door de korte periode tussen aanmelding en start, hetgeen door de vaste begeleiders en de politie als een groot voordeel wordt gezien. De training zelf is relatief kort, omdat de zeven bijeenkomsten wekelijks plaatsvinden. Op zich waren de deelnemers wel te spreken over het aantal bijeenkomsten, maar werd de doorlooptijd van de training soms te kort bevonden. Sommige deelnemers gaven aan dat daardoor het risico bestond dat het geleerde zou wegzakken, hetgeen voorkomen kan worden door het aanbieden van een korte ‘opfriscursus’. Ook de vaste begeleiders van de deelnemers (de reclasseringsmedewerkers) beschouwden dit als zinvol. In het rapport is dan ook geadviseerd de training te spreiden over een langere periode, eventueel met uitbreiding van het aantal bijeenkomsten. Hierbij kan ook worden overwogen om één of meer groepsbijeenkomsten te organiseren. Nadeel van de huidige opzet is immers dat uitsluitend reflectie op het eigen gedrag plaatsvindt; er is geen sprake van herkenning en het uitwisselen van ervaringen. Het huidige onderzoek geeft nog weinig uitsluitsel over het langetermijnef-
28
In november start het BeNeLux-Universitair Centrum de nieuwe opleiding ‘Opsporing vanuit criminologie, psychologie en mensenrechten’, die bedoeld is als opvulling van een hiaat in de bestaande opleidingen, waar te weinig aandacht is voor de psychologische en ethische aspecten van het opsporingswerk. De opleiding is niet alleen bedoeld voor managers en kaderleden, maar ook voor personen die werkzaam zijn bij bijzondere opsporingsdiensten, rechtshandhaving, rechtspleging en de advocatuur.
fect. Een strafrechtelijke interventie verdient pas de kwalificatie effectief, als kan worden aangetoond dat de recidive als gevolg daarvan afneemt of achterwege blijft. Om meer inzicht te krijgen in het effect van de ARTI, is de aanbeveling gedaan de deelnemers te blijven volgen en nauw contact te blijven onderhouden met de politie.
Maatwerk Het feit dat alle deelnemers een geweldsmisdrijf hebben gepleegd, betekent niet dat een uniforme aanpak het meest geschikt is. Uit onderzoek is gebleken dat de oorzaken van geweld van belang zijn bij de keuze van een bepaalde behandelvorm of training. Wanneer uitsluitend sprake is van geweld in de relationele sfeer, is een individuele aanpak effectief. Als er sprake is van gewelddadig en antisociaal gedrag in het algemeen – hetgeen volgens schattingen bij 10% tot 60% procent van de daders van huiselijk geweld het geval is – zou een generalistische (groeps)aanpak meer geschikt zijn. In Eindhoven is niet duidelijk sprake van een a-priori gemaakte keuze tussen een generalistische of individuele aanpak. Het is vooral zo dat de trainer gaandeweg zijn aanpak aanpast aan de kenmerken en de problematiek van de cliënt. Dit maakt dat het moeilijk is de methodiek nauwkeurig te beschrijven, zoals de Hogeschool Brabant heeft ondervonden en dat uiteindelijk de overdraagbaarheid een probleem vormt. Het lijkt er dan ook op dat de ogenschijnlijk grootste succesfactor,
namelijk het vermogen van de trainer een op de dader toegesneden programma aan te bieden, tegelijkertijd de bottleneck vormt voor de bredere inzetbaarheid van de training.
Dilemma De opbrengst van de door beide partijen geleverde inspanningen stelt de reclassering voor een dilemma: de resultaten van het evaluatieonderzoek stemmen optimistisch, maar de in de training gehanteerde methodiek blijkt op een aantal essentiële punten niet te voldoen aan de hiervoor geldende eisen. Wanneer zou worden gekozen voor structurering van de training, zou beschrijving van de methode mogelijk zijn, maar zou het unieke karakter (en hiermee wellicht een belangrij-
ke succesfactor) verloren gaan. Ook aan het alternatief – voortzetting in de huidige vorm – kleeft een aantal bezwaren. Niet alleen is opname in het landelijke programma-aanbod hiermee uitgesloten, men gaat bovendien door met het aanbieden van een training die niet voldoet aan de methodologische eisen. Ondanks de bemoedigende resultaten van het evaluatieonderzoek heeft men uiteindelijk gekozen voor een derde optie: het geheel stopzetten van de training. Opname in het vaste programma-aanbod van Reclassering Nederland is hiermee voorgoed van de baan.
•••
Europa verenigd tegen autodiefstal Sinds de invoering van het Eucarissysteem in Europa zijn 1.867 gestolen voertuigen teruggevonden en kwam de politie 24 gevallen op het spoor waarin sprake was van gestolen documenten of platen. Ook bleken 237 ‘gesloopte’ voertuigen nog gewoon rond te rijden. Eucaris – het European Car and driving licence Information System – is sinds vorig jaar ook in Nederland beschikbaar. Blijkens een verslag in het Algemeen Politieblad (nummer 14,
2003) zijn in de eerste drie maanden dat het Korps Landelijke Politie Diensten het systeem kon raadplegen, zeven gestolen voertuigen uit de voormalige Oostbloklanden getraceerd. Eucaris werd in het begin van de jaren negentig ontwikkeld, toen met het verdwijnen van het IJzeren Gordijn de export van gestolen voertuigen sterk steeg. Dankzij de koppeling van nationale databases kunnen voertuigdiefstal en fraude met rijbewijzen en autogegevens op Europees niveau bestreden worden.
•••
Nieuwe lessen voor politie en justitie door Anton van der Geld Veiligheid, rechtsbescherming en rechtshandhaving zijn thema’s die momenteel sterk in de belangstelling staan. Dat is geen wonder, want de criminaliteit is de afgelopen decennia flink toegenomen en heeft bovendien deels nieuwe vormen aangenomen. Behalve dat de onveiligheid de samenleving in beroering brengt, is ze ook van invloed op het werk van professionele organisaties zoals politie, justitie, gemeenten en private beveiligingsbedrijven. Daarom ook is de werkwijze van deze organisaties voortdurend aan verandering toe.
juridische en technische denktrant, zal een grotere plaats ingeruimd moeten worden voor de toegepaste menswetenschappen. Mensenkennis en communicatie vormen daarbij twee sleutelwoorden. Deze steunen enerzijds op intuïtie, maar kunnen en moeten anderzijds uitgebouwd worden door opleiding en training. Praktische kennis en vaardigheden bijvoorbeeld op het gebied van gedrag, afwijkingen, interactie en aanpak van mensen en problemen behoeven aanvulling en uitwerking.
Vernieuwingen bij politie en justitie zijn niet alleen het gevolg van maatschappelijke veranderingen, maar ook het resultaat van verdere professionalisering en herstructering. Dit geldt in het bijzonder voor de opsporing. Nieuwe con-
Psychologie en ethiek
cepten als pro-actief rechercheren, het
• In de recente zaken tegen moslimextremisten hadden politie en justitie een eigen aanvullend onderzoek moeten uitvoeren, aldus de rechter. Onderzoeken of er sprake is van opzet om terroristische acties voor te bereiden, vereist een enorme kennis en geestelijke bagage van rechercheurs op het gebied van menswetenschappen, zeker als de verdachten tot het uiterste getraind zijn om bestand te zijn tegen de klassieke verhoortechnieken.
gebruik van bijzondere opsporingsmiddelen en vernieuwde vormen van criminaliteitsanalyse hebben hun intrede gedaan in het recherchewerk. Zowel aan beleidsmensen als aan opsporingsambtenaren worden hoge eisen gesteld op het vlak van professionele kennis en vaardigheden, psychologisch inzicht en ethische waarden. Dit vergt aanpassingen in de opleiding van de politie. Naast aandacht voor de
Enkele voorbeelden uit de praktijk waarbij juist een psychologische en ethische benadering van groot belang is:
De auteur is hoogleraar-president van het BeNeLux-Universitair Centrum en initiatiefnemer van de Leerstoel Politie en Samenleving en de Leergang.
• Hoe benader je kinderen die slachtoffer of getuige zijn van een misdrijf? • Bij voorkenniszaken is het ontzettend moeilijk om tot een sluitend bewijs te komen. In zulke gevallen is een gedegen psychologische aanpak van de verdachte van cruciaal belang. • In een multiculturele samenleving krijgt de politie te maken met verschillen in waarden en normen, zoals het geval is bij eerwraak, een principe dat bij ons niet geaccepteerd is, maar in sommige culturen en religies dwingend wordt opgelegd door de groepsmoraal, met alle gevolgen van dien. • Hoe is de psychologische begeleiding van iemand die dagelijks met kinderporno te maken heeft, om hem geestelijk gezond te houden? Na de IRT-affaire in Nederland en de zaak-Dutroux in België zijn er zwakke plekken in de opsporing blootgelegd die vragen om een nieuwe ethische code bij de politie. Bij de zaak-Dutroux ging het vooral om de verklaringen van slachtoffers die verloren zijn gegaan, waardoor de ouders van de verdwenen kinderen zich in de kou gezet voelden. Bij de IRT-affaire bracht de commissie-Van Traa aan het licht dat een aantal opsporingsmethoden, zoals gecontroleerde doorvoer van drugs, te ver was doorgeschoten. Ook kwam naar buiten dat de rechten van de verdachten soms geschonden werden, doordat ze te lang achtereen werden verhoord.
29
SECurity Check
30
Het gevolg is dat de politie, zowel in Nederland als in België, wordt geconfronteerd met dikke boeken aan regelgeving. Het zou beter zijn als de politie bepaalde waarden en principes zélf zou opstellen, waarmee ze het vertrouwen van overheid en burgers terug kan winnen en al die regels niet nodig zijn. De leidinggevenden binnen de recherche kunnen hierin een grote rol spelen. Momenteel zijn verschillende politiediensten zelf op zoek naar een nieuwe ethische code bij de politie.
Hiaat in de scholing Verschillende universiteiten zijn actief in specifieke domeinen zoals internationale samenwerking, recht en criminologie, elk afzonderlijk inspelend op de thematiek van veiligheid. Toch is er ook behoefte aan een multidisciplinaire voortgezette vorming, waarbij drie disciplines in samenhang met elkaar onderwezen worden: criminologie, psychologie en mensenrechten. Een dergelijke opleiding is geen vervolgopleiding, maar is een opvulling van een hiaat in de huidige scholing van leidinggevenden op het gebied van psychologische en ethische aspecten van het opsporingswerk. Het is niet alleen op zijn plaats dit nieuwe denken te promoten, maar ook om studie- en onderwijsprogramma’s op te zetten die nauw aansluiten bij de behoefte aan wetenschappelijke ondersteuning bij het uitbouwen van dit vernieuwd (politie)denken. Het BeNeLux-Universitair Centrum (BUC) is een internationaal en interdisciplinair instituut voor wetenschap, cultuur en humaniteit. Dit samenwerkingsverband binnen de drie Beneluxlanden organiseert onder meer postacademische opleidingen te Antwerpen, Eindhoven en Luxemburg. Het BUC zet zich in voor een meer menselijke samenleving. Zo draagt de inmiddels opgerichte leerstoel Politie en Samenleving in de Benelux bij aan de verwe-
Een genuanceerd oordeel van de lezers die reageerden op de stelling in het vorige nummer van SEC dat een bedelverbod zoals Amsterdam en Rotterdam opgenomen hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening, averechts kan werken op het voorkomen van criminaliteit.
Misdaad en bedelstraf door Ivoline van Erpecum
zenlijking een van de doelstellingen van het BUC: het verhogen van de kwaliteit van de samenleving met behulp van de Toegepaste Menswetenschappen.
Nieuwe cursus De leerstoel Politie en Samenleving onder leiding van oud-minister van Justitie Frits Korthals Altes wordt bezet door Willy Bruggeman, criminoloog en adjunct-directeur van Europol en door Jan Wiarda, tot voor kort korpschef van de politie Haaglanden. Vanuit deze leerstoel komt het vernieuwend denken tot uiting in de multidisciplinaire cursus ‘Opsporing vanuit criminologie, psychologie en mensenrechten’. Uniek voor deze nieuwe cursus is de aandacht voor de mensenrechten in de ruime zin van het woord. Daarbij gaat het om algemeen aanvaarde verworvenheden als het recht op vrije meningsuiting, het recht van betoging en het maatschappelijk recht op voorlichting, maar ook om de specifieke rechten van verdachten en slachtoffers. In november start de nieuwe opleiding aan het BUC, die een certificaat van deskundige oplevert, eens in de twee weken op dinsdag van 14.00 tot 21.00 uur. De leergang is niet alleen bestemd voor leidinggevende rechercheurs en kader in de drie Benelux-landen, die belast zijn met opsporingsactiviteiten op strategisch, tactisch en operationeel niveau. Ze is ook gericht op de voortgezette vor-
ming en specialisatie van personen die werkzaam zijn bij bijzondere opsporingsdiensten, rechtshandhaving, rechtspleging en in de advocatuur. Ze beoogt inzicht en vaardigheden te geven in onder meer de volgende gebieden: • Opsporingsdomeinen, beheer en leiding van de opsporingsfunctie, toepassing van opsporingsstrategieën, -tactieken en –technieken, internationalisering van de opsporing. • De menswetenschappelijke inbreng bij en de psychologische benadering van het opsporingswerk, toepassing van psychologie, psychopathologie en psychiatrie bij opsporing. • De rol van de mensenrechten binnen de beroepsuitoefening, bij de garantie van deze rechten en de expressie daarvan in de samenleving, en in de zin van beperkingen bij het rechercheren.
De laatste jaren neemt vooral in de grote steden het aantal bedelaars sterk toe. Schattingen over het totale aantal lopen sterk uiteen. In de studie Zwerven in de 21ste eeuw die in opdracht van GGZ Nederland in 2002 is opgesteld door het Centrum voor Verslavingsonderzoek, is sprake van 15.200 dak- en thuislozen. Van hen zou tachtig procent in de Randstad verblijven. Deze schatting is volgens het Leger des Heils echter aan de lage kant; er zouden in 2002 ongeveer 70.000 mensen op straat rondzwerven. Duidelijk is dat de verpauperden regelmatig overlast veroorzaken en agressief en hinderlijk gedrag jegens passanten vertonen, hetgeen ergernis en gevoelens van onveiligheid in de hand werkt. Volgens het onderzoek van het Centrum voor Verslavingszorg bezorgt 57% van de 500 geïnterviewde dak- en thuislozen de burgers overlast. 58% is in 2002 in contact geweest met politie en justitie. Reden voor Amsterdam en Rotterdam om, twee jaar na het schrappen van de strafbaarstelling van bedelarij uit het Wetboek van Strafrecht, een bedelverbod op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Het spreekt voor zich dat rekening wordt gehouden met bestaande universitaire programma’s en initiatieven genomen door politie en veiligheidsdiensten zelf, enerzijds om een beter inzicht te krijgen in bestaande projecten en anderzijds om dubbelwerking te vermijden.
Nuance
Voor meer informatie over de opleiding kunt u terecht bij: BeNeLuxUniversitair Centrum, Postbus 206, 5201 AE ’s-Hertogenbosch, telefoon 073 - 522 00 05, fax 073 - 522 10 00, e-mail
[email protected].
Het is de vraag of het instellen van een bedelverbod een wijs besluit is. Moeten burgers de bedelaars niet juist een financieel steuntje in de uitgestoken hand geven om te voorkomen dat ze afglijden naar crimineel gedrag? Op deze stelling in het vorige nummer van SEC
•••
reageren de meeste lezers met een genuanceerd standpunt, waarbij zowel de schrijnende situatie van de bedelaars wordt belicht als de problematiek van agressie en overlast aan de orde komt. Voorstanders van opname van een bedelverbod in de APV wijzen erop dat de politie meer mogelijkheden heeft om bedeluitwassen aan te pakken. Eén lezer breekt zelfs een lans voor de APV, die in haar algemeenheid meer waardering moet krijgen “als instrument en ‘bijbel’ voor de lokale samenleving”. Opname in de APV laat voor veel lezers echter onverlet dat zwervers recht op (betere) zorg hebben. Uit medemenselijkheid,
omdat we schrijnende gevallen niet in de goot mogen laten verpieteren, omdat we ons sociale gezicht moeten tonen. Daarin hebben ze gelijk. Volgens het onderzoek van het Centrum voor Verslavingszorg lijdt de helft van de dak- en thuislozen aan een psychiatrische stoornis en heeft vijftig procent van hen een dubbele problematiek – double trouble zoals dat in het jargon heet – omdat ze én psychische problemen hebben én verslaafd zijn aan harddrugs. “Ons multidisciplinaire zorgapparaat in Nederland zou moeten voorkomen dat schrijnende gevallen op straat terecht komen.”
•••
SECurity Check In SECurity Check peilt SEC de mening van zijn lezers over actuele onderwerpen. Mail uw oordeel naar
[email protected] of fax naar 070 - 370 72 50. In het volgende nummer van SEC wordt het resultaat van de peiling bekendgemaakt. Agressief rijgedrag neemt hand over hand toe. 17,8% van de gevallen van zinloos geweld speelt zich af in het
verkeer. Het is onmogelijk voor de politie om al deze onverlaten in de kraag te vatten, maar intussen zijn er wel voldoende ogen op de weg die haar behulpzaam kunnen zijn. Een kwestie van kenteken doorgeven aan een centraal registratiepunt in Nederland en bij een x aantal meldingen het rijbewijs voor bepaalde tijd intrekken. Een goed idee, of kleven er teveel haken en ogen aan?
•••
31
Bedrijfsleven
Sinds de tragische incidenten met Joes Kloppenburg en Meindert Tjoelker is de veiligheid in de uitgaansgebieden een belangrijk aandachtspunt in het gemeentelijk veiligheidsbeleid. Samenwerking is daarbij onontbeerlijk. Om deze samenwerking te stimuleren en te ondersteunen hebben de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken, samen met Koninklijk Horeca Nederland, de VNG, het NPI, twee politieregio’s en het openbaar ministerie, de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan laten ontwikkelen. In juni 2003 heeft het NPC zijn fiat gegeven aan de start van het landelijk introductietraject voor de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan.
Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan door Angelique van Erp In 1997 nam Koninklijk Horeca Nederland het initiatief om een instrument te ontwikkelen waarmee private en publieke partijen op lokaal niveau gezamenlijk aan de slag kunnen om de veiligheid in de uitgaanscentra te verbeteren. De ontwikkeling van dit instrument gebeurde in samenwerking met de ministeries van Justitie, VWS en Binnenlandse Zaken, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Nederlands Politie Instituut (NPI), het openbaar ministerie en het Bedrijfschap Horeca en Catering. De Handreiking Veilig Uitgaan werd op 17 november 1998 gepresenteerd en is sindsdien breed verspreid onder gemeenten, politie, horecaondernemers en openbaar ministerie. In veel gemeenten vormt de handreiking sedertdien de ruggengraat van een convenant Veilig Uitgaan, die in ruim 180 steden gesloten zijn. De convenanten Veilig Uitgaan leveren een waardevolle bijdrage aan een structurele aanpak van de objectieve en subjectieve veiligheid in de uitgaansgebieden. Nog steeds maken veel gemeenten dankbaar gebruik van de Handreiking Veilig Uitgaan. Toch is in 2000 een roep ontstaan naar het meer inzichtelijk maken van de afspraken die gemaakt worden op het gebied van veilig uitgaan, en de mogelijkheden elkaar op de naleving daarvan aan te spreken. Gemeente, politie, horeca en openbaar
ministerie merken in sommige gevallen
een keuze voor een kwaliteitsmeter,
dat het proces rond veilig uitgaan stagneert. Vaak is dan onduidelijk wie welke afspraken niet is nagekomen. Lokale samenwerkingsverbanden blijken behoefte te hebben aan een concreet instrumentarium waarmee ze, op basis van een eenduidig proces en afgestemd op de lokale situatie, invulling kunnen geven aan een veilig uitgaansbeleid. Om hieraan tegemoet te komen is de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan ontwikkeld.
omdat het niet mogelijk bleek een absolute beoordeling van de mate van veiligheid in een uitgaansgebied te realiseren. De stuurgroep heeft zich daarom toegelegd op het ontwikkelen van een Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan. Daarvoor hebben de betrokken organisaties niet alleen geput uit hun eigen ervaring en deskundigheid, maar ook dankbaar gebruik gemaakt van de expertise van gemeente, politie, horeca en openbaar ministerie in de pilotsteden Eindhoven, Tilburg en Oss.
Keurmerk Veilig Uitgaan In 2000 zijn vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken, Koninklijk Horeca Nederland, de VNG, het NPI, het openbaar ministerie en de politieregio’s Brabant-Zuid-Oost en GelderlandMidden bij elkaar gekomen om de gezamenlijke ontwikkeling van een Keurmerk Veilig Uitgaan te bespreken. Er is een projectplan opgesteld en in 2001 zijn de vertegenwoordigers van voornoemde organisaties in een stuurgroep ondergebracht, die onder de hoede van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing ging functioneren. Daarmee werd het NPC – een publiek-privaat samenwerkingsverband dat wordt voorgezeten door de minister van Justitie – de opdrachtgever voor het ontwikkeltraject. Aanvankelijk was het de bedoeling een Keurmerk Veilig Uitgaan te ontwikkelen, vergelijkbaar met het Politiekeurmerk Veilig Wonen en het Keurmerk Veilig Ondernemen. Maar dat veranderde al snel in
De auteur is werkzaam bij de afdeling Criminaliteitspreventie van het ministerie van Justitie.
Kwaliteitsmeter Het bureau BMA Advies heeft, in samenwerking met bureau DSP, de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan ontwikkeld. Deze maakt inzichtelijk welke inspanningen lokale partijen zich getroosten om gezamenlijk de kwaliteit, waaronder de veiligheid, van uitgaansgebieden te verhogen. De kwaliteitsmeter meet en waardeert de samenwerking tussen lokale partijen, die afspraken hebben gemaakt en concrete maatregelen selecteren en uitvoeren die rechtstreeks betrekking hebben op de veiligheid in uitgaansgebieden. De Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan biedt daarmee een methodiek die aanzet tot een continu proces van verbetering. Gemeenten kunnen het instrument ook gebruiken om verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. De Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan bestaat uit twee hoofdonderdelen: de wijze van samenwerking (procesaanpak) en de wijze van selectie en uitvoering van maatregelen (maatregelcy-
clus). Bij beide onderdelen worden modellen en checklists aangeboden. Dit zijn modellen voor het opstellen van een intentieverklaring en samenwerkingsovereenkomst (de procesaanpak) en invulmatrices voor probleeminventarisatie, selectie van maatregelen, maatregelplan, maatregeluitvoering en evaluatie (de maatregelcyclus). Ieder uitgaansgebied komt in principe in aanmerking voor toepassing van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan. De resultaten zijn sterk afhankelijk van de inspanning van de lokale partijen, onder wie in ieder geval de gemeente, politie, horeca en het openbaar ministerie. Als in onderling overleg besloten is om volgens de methodiek van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan te werken, gebeurt dit volgens de spelregels die horen bij de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan.
Landelijke implementatie Met de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan is een faciliterend instrument voor lokale samenwerkingsverbanden ontwikkeld. Hiermee is onderkend dat stroomlijning van de samenwerking op lokaal niveau gewenst is en dat de behoefte bij lokale partijen aan ondersteuning, eenduidigheid, meetbaarheid van de mate van effect en herkenbaarheid groot is. Daarnaast blijkt er ook bij het uitgaanspubliek en omwonenden behoefte te zijn aan duidelijkheid over de inspanningen die lokaal worden verricht. Het ligt daarom voor de hand het instrument landelijk actief te gaan promoten. De fase van landelijke implementatie is aangebroken.
Met de landelijke implementatie wordt beoogd de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan breed te introduceren onder gemeentes, politieregio’s en lokale horeca. Omdat de kwaliteitsmeter uitgaat van de bereidheid tot samenwerking op lokaal niveau en van een gezamenlijk gevoel van verantwoordelijkheid voor een veilig uitgaansgebied, zullen die bereidheid en gezamenlijk gevoelde verantwoordelijkheid aanwezig moeten zijn, wil de toepassing van het instrument succesvol kunnen zijn. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is het verschil in cultuur en achtergrond tussen de deelnemende partijen (overheid versus bedrijfsleven).
Subsidie Volgend jaar zal de Stimuleringsrege-
ling Criminaliteitspreventie 2004 de mogelijkheid bieden aan lokale samenwerkingsverbanden om een subsidie aan te vragen voor het implementeren van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan. De stimuleringsregeling wordt in de tweede helft van 2003 gepubliceerd in de Staatscourant, waarna de aanvragen uiterlijk in het najaar van 2003 ingediend moeten zijn. Daarnaast zal nog in 2003 worden geëxperimenteerd met de combinatie van het Keurmerk Veilig Ondernemen en de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan binnen één project. Er zijn namelijk uitgaansgebieden die tevens als winkelgebied zijn te bestempelen. Het ligt voor de hand om beide instrumenten dan op elkaar af te stemmen.
•••
J&C-documentatie
Colofon SEC is een uitgave van de directie Jeugd en Criminaliteitspreventie (J&C) van het ministerie van Justitie, in samenwerking met het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Het blad wordt gratis verspreid onder diegenen die werkzaamheden verrichten op het terrein van de criminaliteitspreventie. Opname van een artikel in het tijdschrift betekent niet dat de inhoud ervan het standpunt van de minister van Justitie weergeeft.
Buitenlandse bladen Startonderbrekers Sinds oktober 1998 is de startonderbreker dankzij EU-wetgeving verplicht gesteld in alle voertuigen in Groot-Brittannië. Aangenomen wordt dat de startonderbreker een effectieve methode is om diefstal van voertuigen te voorkomen. Tot voor kort werd deze aanname echter niet gestaafd door onderzoek. Daarin is verandering gekomen met een analyse van de geregistreerde voertuigdiefstallen die door het Britse Home Office wordt bijgehouden. De resultaten zijn gepubliceerd in het tijdschrift Security journal (nummer 3, 2003). Geconcludeerd wordt dat startonderbrekers effectief zijn bij het voorkomen van diefstal. Echter, tegelijkertijd doen zich enige verplaatsingseffecten voor naar zowel oudere als nieuwere voertuigen, die echter niet direct zichtbaar zijn omdat ze wegvallen in de lagere diefstalcijfers.
ook dat er weinig sociale controle is, dat de gestolen goederen vervangen zullen worden en dat er voldoende vluchtroutes zijn om bij onraad het huis te verlaten. In hoeverre sprake is van herhaald slachtofferschap bij woninginbraak is onderzocht in de Australische stad Brisbane, waar gedurende 34 maanden de cijfers van een wijk met veel inbraken zijn bijgehouden. Het onderzoek, waarvan de resultaten gepubliceerd zijn in de British journal of criminology (nummer 3, 2003), wijst uit dat herhaald slachtofferschap vooral voorkomt bij huizen die zich van hun omgeving onderscheiden. Wanneer de huizen er (vrijwel) identiek uitzien, heeft de inbreker een minder specifieke voorkeur om naar dezelfde woning terug te keren. Geconcludeerd wordt dan ook dat naarmate de huizenbouw diverser is, de aandacht voor preventieve maatregelen groter dient te zijn.
Geweld en afkomst
Call centre voor ondernemers
Er zijn tal van studies verschenen over geweld, maar slechts weinige gaan in op de relatie tussen afkomst en de mate waarin geweld wordt gepleegd. Analyse van een grootschalig bevolkingonderzoek in de VS, waarvan verslag wordt gedaan in het tijdschrift Criminology (nummer 1, 2003), wijst uit dat de mate van geweld varieert met de sociaal-economische afkomst van de dader. Zo maken aanranders en overvallers in achterstandswijken vaker gebruik van een wapen. Slachtoffers in deze wijken lopen veelal ook ernstiger verwondingen op.
Criminaliteit waarvan het bedrijfsleven het slachtoffer wordt, krijgt in Groot-Brittannië over het algemeen minder prioriteit dan delicten waarvan burgers het slachtoffer worden. Daarin komt enige verandering sinds Home Office het initiatief heeft genomen tot het Business Crime Direct-programma, dat bedoeld is om slachtofferschap van kleine ondernemers te voorkomen. Juist zij beschouwen criminaliteit als een onvermijdelijk lot van het ondernemerschap en zijn daardoor een extra kwetsbaar doelwit. Home Office besloot tot de oprichting van een telefonische hulpdienst die kleine ondernemers adviseert over een breed scala aan veiligheidsmaatregelen. Hoewel de evaluatie van de telefonische hulpdienst nog niet afgerond is, wordt in het tijdschrift Crime prevention and community safety (nummer 2, 2003) alvast een voorproefje gepresenteerd. Ondernemers overtuigen van het belang van preventieve maatregelen is een weerbarstiger materie dan aanvankelijk gedacht. Aan de an-
Herhaalde woninginbraak Wie eenmaal het slachtoffer is geworden van een woninginbraak, loopt een verhoogd risico om op korte termijn opnieuw het doelwit te worden van dezelfde dief of een van zijn kompanen. Dat is logisch, want de inbreker kent inmiddels de weg in het huis. Hij weet wat er bij de eerste inbraak is blijven liggen. Hij weet
Lezersservice WODC: voor sociaal-wetenschappelijke publicaties en statistische informatie op Justitiegebied kunt u terecht bij de informatiedesk van het WODC, e-mail
[email protected], website www.wodc.nl.
dere kant hebben de preventieadviseurs van de hulpdienst vaak te weinig oog voor de specifieke kenmerken en behoeften van de kleine ondernemer.
Geweld op het werk Volgens schattingen van de Northwestern National Life Insurance Company zijn in de Verenigde Staten jaarlijks 2,2 miljoen werknemers het slachtoffer van geweld op de werkplek. De daders zijn niet alleen klanten, maar ook collega’s en vrienden en familieleden. In vijftien interviews met preventieadviseurs bij de politie is getracht te achterhalen wat de beste strategie is om geweld op de werkplek te voorkomen. De resultaten zijn gepubliceerd in het tijdschrift Security journal (nummer 3, 2003). Geconcludeerd wordt dat de adviezen vaak onvoldoende zijn om het geweld te voorkomen. Zo verlaten de agenten zich te veel op technische hulpmiddelen, terwijl een mentaliteitsverandering op de werkplek minstens zo belangrijk is. Er is bovendien onvoldoende oog voor de factoren die leiden tot agressief gedrag en onvoldoende inzicht in de kosten en baten die bepaalde preventieve maatregelen met zich meebrengen.
Jong en apart Jongeren die delicten plegen, worden vaak als een aparte categorie beschouwd. Strafrechtelijk zijn daar duidelijke redenen voor. De vraag is echter of de gemiddelde burger deze criminelen ook als een aparte groep beschouwd. In een onderzoek, waarvan verslag wordt gedaan in de Canadian journal of criminology and criminal justice (nummer 2, 2003), zijn drie voorvallen voorgelegd aan een groep jonge delinquenten en aan een a-selecte steekproef van volwassenen in de Canadese provincie Ontario. In het eerste geval gaat het om een inbraak door een first offender. Het tweede voorval betreft een inbraak door een jongere die al vier keer veroordeeld is voor hetzelfde delict. Het derde geval betreft een inbraak door een first offender, waarbij het slachtoffer verwondingen heeft opgelopen. Gevraagd naar de straf die in deze drie gevallen opgelegd zou moeten worden, antwoorden zowel de criminele jongeren als de volwassenen dat strenge straffen op zijn plaats zijn. De jongeren zijn zelfs strenger in hun oordeel dan de volwassenen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat hoewel jongeren over de schreef kunnen gaan, dit niet betekent
Redactieraad
dat zij de normen en waarden van de volwassenenmaatschappij verwerpen.
Agressie in de kroeg Mannen plegen veel vaker geweld dan vrouwen. Ook zijn zij vaker slachtoffer van geweld. Vaak speelt alcohol een rol; vermoedelijk worden mannen agressiever van alcohol dan vrouwen. Bars vormen dan ook bij uitstek de plek waar veel geweld plaatsvindt. De invloed van alcohol is onderzocht via 35 interviews met jongeren van 20 tot 24 jaar die te maken hebben gehad met geweld in een kroeg. De resultaten zijn beschreven in de British journal of criminology (nummer 3, 2003). Volgens de geïnterviewden leidt de consumptie van alco-
hol ertoe dat ze zich minder bewust zijn van de risico’s, meer bereid zijn om risico’s te nemen, sterker geprikkeld worden en meer emoties en agressie voelen opwellen. Als belangrijkste argumenten om op de vuist te gaan worden echter geheel andere redenen genoemd dan het drinken van alcohol, namelijk: mannelijke eer, het voorkomen van gezichtsverlies, loyaliteit jegens vrienden en vechten louter vanwege het plezier. Het meest opmerkelijke is dat de geïnterviewden menen dat kroegen en geweld onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het hoort er gewoon bij als je op stap gaat.
•••
R. van Bennekom (VNG), G. Bésanger (Jeugdreclassering), V. Jammers (directie J&C, voorzitter), C. Vermeulen (gemeente Venray), A.H. Westerman (Verbond van Verzekeraars), E. Wiersma (Halt Nederland).
Kernredactie B. de Bruin (politieregio Hollands Midden), A. Daalder (WODC), G.J. Terlouw (directie J&C), E. Weijsenfeld (Halt Nederland).
Eindredactie I.L. van Erpecum (directie J&C).
Redactieadres Ministerie van Justitie, Redactie SEC (kamer H 1501), Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Telefoon 070 - 370 65 42. Fax 070 - 370 72 50. E-mail
[email protected].
Abonnementenadministratie Abonnementen zijn gratis. De aanvraag voor abonnementen, alsmede het doorgeven van wijzigingen in de adressering kunnen (bij voorkeur schriftelijk!) worden ingediend bij de redactie.
Recente publicaties – I. Aertsen e.a. Vademecum politiële slachtofferbejegening. Gent, Academia Press, 2002.
Vormgeving Tappan Communicatie
Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR), 2002.
Druk GVO grafisch bedrijf bv
– P. van Amersfoort, L. Smit en M. Rietveld. Criminaliteit in de virtuele ruimte. Zeist, Kerckebosch, 2002.
– J. Snippe e.a. Evaluatie cameratoezicht Rotterdam. Eindrapport. Groningen, Rotterdam, Intraval, 2003.
– H.J. Bonenkamp e.a. (red.). Handboek mediation. Den Haag, Sdu Uitgevers, 2003.
– J. Snippe, F. Oldersma en B. Bieleman. Inspannen tegen XTC. Indicatoren voor het monitoren van de XTC-aanpak. Groningen, Rotterdam, Intraval, 2002.
– A.L. Daalder. Het bordeelverbod opgeheven. Prostitutie in 2000-2001. Den Haag, Boom, 2002. – T. Kooijmans. Op maat geregeld? Een onderzoek naar de grondslag en de normering van de strafrechtelijke maatregel. Rotterdam, Sanders Instituut, 2002. – P.J. van Koppen e.a. (red.). Het recht van binnen. Psychologie van het recht. Deventer, Kluwer, 2002. – T. Schmidt. Drogenhilfe und Graumarkt. Beispiele Amsterdam und Bremen 2002. Leske+Budrich. – A. Slotboom, P.H. van der Laan en C.C.J.H. Bijleveld. De aanpak van stelselmatige daders in Dordrecht. Leiden, Nederlands
Sluitingsdatum kopij Kopij voor SEC 17-5 (oktober 2003) dient uiterlijk 24 september 2003 in het bezit van de redactie te zijn. Kopij graag op diskette in Word of WordPerfect 5.1 (DOS). Ongevraagde kopij kan plaatsing worden geweigerd.
Aan dit nummer werkten mee:
– J. Visser, R. Frederikse en E. Hermans. Monitor bedrijven en instellingen. Slachtofferschap criminaliteit bij bedrijven en instellingen. Amsterdam, NIPO, 2002.
B. Bieleman, S. Biesma, T. van Dijk, A. van Erp, A.M.C. van der Geld, M. Goderie, M. den Hoedt, M. Jansen, M. Kromhout, A. Kruize, K. Lünnemann, M. van San, J. Wils.
– H.G. van der Werf en S.M.A.M. Venhuizen. Mediation. Den Haag, Boom, 2002.
Artikelen, bijdragen en/of reacties kunnen in overleg met de redactie worden geplaatst. Tegen overname van artikelen in Nederlandse media uit dit tijdschrift (mits met duidelijke vermelding van bron en auteur) bestaat geen bezwaar. Bij overname wordt toezending van een bewijsnummer op prijs gesteld.
•••
ISSN 0920-5128
Bananenrepubliek Sinds de val van Paars II hoor ik mensen vaak – en niet alleen op feesten en partijen – zeggen dat we in een bananenrepubliek leven. Geldt dat ook voor het reilen en zeilen bij Justitie? Zover zou ik nog niet willen gaan, maar de voortekenen zijn ongunstig. Neem bijvoorbeeld de ‘opstand’ van het college van procureurs-generaal tegen de aanwijzingsbevoegdheid van de minister op het gebied van de vervolging. En wat te denken van de uitlevering van landgenoten aan de Verenigde Staten, aan wier leiband ons land lijkt te lopen. Neem de onduidelijkheid over het gezag en de democratische controle over de politie. Hoezo convenanten sluiten met ondergeschikten aan het bevoegd gezag? Denk ook aan de verschraling van de sociale component in het strafrecht en aan het onwettig tappen van telefoongesprekken. Ook het beleid op het terrein van de preventie van criminaliteit, dat de afgelopen jaren zo zorgvuldig is opgebouwd, vertoont craquelures. Preventie is uit, repressie is in. Het van kortzichtigheid getuigende gezegde penny wise and pound foolish viert hoogtij. Illustratief is het kortwieken van de subsidie voor de reclassering. Het terugdringen van recidive is een speerpunt in het justitiebeleid. De reclasse-
ring is daar onmisbaar bij. Dat geldt te meer in tijden van extra nadruk op repressie. Want repressie impliceert meer en hogere celstraffen. Onderzoek heeft aangetoond dat geen enkele gevangenisklant als een beter mens de gevangenis verlaat dan toen hij erin opgesloten werd. Nu valt er op de werkwijze van de reclassering wel wat af te dingen, zeker sinds de invoering van de outputfinanciering. Want alleen het aantal contacten met delinquenten telt en niet de kwaliteit van die contacten. Ook hier slaat de verschraling toe. Natuurlijk groeien de financiële bomen niet meer tot in de hemel. Maar dat mag ons er niet van weerhouden te investeren in zaken die voor de toekomstige samenleving van belang zijn. We zouden moeten investeren in mentaliteitsverandering in plaats van cameratoezicht, in herstel van verhoudingen in plaats van ons louter te richten op strengere straffen. Juist nu, nu de economische teruggang steeds duidelijker zichtbaar wordt en jongeren minder kans hebben op werk. Ooit was Nederland een gidsland in de wereld van preventie. Dat is ook te merken in contacten die we hebben met de (toetredende) lidstaten van de Europese Unie. Veel van onze preventieconcepten en -strategieën zijn overgenomen door andere landen. Dat begint nu rap anders te worden. Tegelijk met de toename van het percentage gedetineerden, dat inmiddels het Europese gemiddelde gepasseerd is, is ons aanbod aan preventieve instrumenten en methoden afgenomen. We hebben straks weinig meer te bieden dan sancties en prikkeldraad. Is dat erg? Ja dat is het. Omdat tegelijk de innovatieve prikkel verdwijnt om het criminaliteitsprobleem bij de wortel aan te pakken. En dan vraag ik me in gemoede af: waarom zouden we nog een Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid oprichten, als preventie steeds meer naar de achtergrond schuift. Voor hetzelfde bedrag kun je bij wijze van spreken een extra gevangenis bouwen!
SECondant