Ruimtelijke onderbouwing t.b.v. projectbesluit "Bedrijfshal Industriestraat 17 te Horst" Poels Beheer bv
Ruimtelijke onderbouwing t.b.v. projectbesluit "Bedrijfshal Industriestraat 17 te Horst" Poels Beheer bv
Rapportnummer:
211x03778
Datum:
15 februari 2011
Contactpersoon opdrachtgever: De heer F. Poels Projectteam BRO:
De heren P. van de Ligt en R. Veerhuis
Trefwoorden:
Projectbesluit, Horst, Hoogveld, meubelzaak
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 6
Beknopte inhoud:
Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een projectbesluit ex artikel 3.10 Wro voor het toekennen van een detailhandelsfunctie aan de gehele bedrijfshal Industriestraat 17 te Horst, alsmede de daarmee gepaard gaande uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING
3
2. GEBIEDS- EN PROJECTBESCHRIJVING 2.1 Gebiedsbeschrijving 2.2 Beschrijving project 2.3 Ruimtelijke effecten
5 5 7 9
3. BELEIDSKADER 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.3 Gemeentelijk beleid
11 11 11 18
4. ONDERZOEKSASPECTEN 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Milieuaspecten
23 23 23
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
4.2.1 Bodem 4.2.2 Wegverkeerslawaai 4.2.3 Luchtkwaliteit 4.2.4 Externe veiligheid 4.2.5 Milieuzonering Archeologie Natuur en landschap Flora & fauna Kabels en leidingen Verkeerskundige aspecten Duurzaamheid Waterhuishouding
23 24 24 26 29 29 31 31 33 33 34 34
5. AFWEGING BELANGEN
39
6. PROCEDURE, OVERLEG EN PROJECTSTUKKEN 6.1 Procedure 6.2 Overleg 6.3 Planstukken
41 41 41 42
Inhoudsopgave
1
BIJLAGEN Separate bijlagen Verkennend bodemonderzoek => Aeres Milieu bv
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
Poels Beheer bv exploiteert een bedrijfshal, gelegen aan de Industriestraat 17 op bedrijventerrein “Hoogveld” te Horst. Het bedrijf heeft het voorste deel van deze bedrijfshal verhuurd aan meubelzaak Vita. Het resterende deel van deze bedrijfshal wordt verhuurd aan andere bedrijven. Het bedrijf heeft bij de gemeente Horst aan de Maas een verzoek om planologische medewerking ingediend voor de uitbreiding van de volumineuze goederenfunctie in de betreffende bedrijfshal.
Afbeelding 1. Ligging en omgeving projectgebied
De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Industrieterrein Horst” uit 1987. Volgens dit bestemmingsplan is het gebruik van de bedrijfshal ten behoeve van verkoop van volumineuze goederen niet toegestaan. Het bestemmingsplan bevat echter wel een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid voor het verkopen van volumineuze goederen. Dat wil zeggen dat Burgemeester en Wethouders ontheffing kunnen verlenen voor de aangevraagde wijziging, indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Voor voorste deel van de bedrijfshal (het gedeelte dat verhuurd
Inleiding
3
wordt aan Vita) is in het verleden een bouwvergunning verleend, zonder vrijstelling, waarna de huidige situatie is ontstaan. Door de Raad van State is uiteindelijk vastgesteld dat er niet kan cq. hoeft te worden gehandhaafd en de vergunde situatie kan blijven bestaan. Voor het achterste deel van de bedrijfshal wordt bij deze dus wel een procedure gevolgd voor het verkrijgen van een volumineuze goederenfunctie. De gemeente heeft als voorwaarde gesteld dat voldoende parkeergelegenheden aanwezig zijn ter plaatse. Het huidige aantal parkeerplaatsen is niet afdoende indien de functie volumineuze goederen wordt uitgebreid waardoor nieuwe zullen worden aangelegd. De aanleg van deze parkeerplaatsen wordt niet toegestaan door het vigerende bestemmingsplan. Aangezien de gemeente Horst aan de Maas voornemens is het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein binnen afzienbare tijd te herzien, kunnen de nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd worden middels een projectbesluit ex artikel 3.10 Wro. De uitbreiding van de volumineuze goederenfunctie en de realisatie van de parkeerplaatsen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom worden beide aspecten in onderhavig projectbesluit behandeld. Een projectbesluit dient te allen tijde vergezeld te gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing en een geometrische plaatsbepaling van het projectgebied en van de daarbinnen aangewezen fysieke resultaten of doeleinden. Deze ruimtelijke onderbouwing treft men hierbij aan. In de navolgende hoofdstukken van deze ruimtelijke onderbouwing komen ondermeer de volgende elementen aan de orde: • project- en gebiedsbeschrijving; • ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten van het project; • inpassing van het project binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid; • relatie met het vigerende bestemmingsplan; • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het project (zoals grondwaterbeheer / waterhuishouding en natuurlijke en landschappelijke aspecten); • verrichte onderzoeken; • belangenafweging; • economische uitvoerbaarheid; • maatschappelijke uitvoerbaarheid; • de te doorlopen procedure.
4
Inleiding
2.
GEBIEDS- EN PROJECTBESCHRIJVING
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied als het project beschreven. Tevens wordt ingegaan op de duurzaamheid en de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project op korte en (middel)lange termijn.
2.1 Gebiedsbeschrijving De betreffende bedrijfshal, gelegen aan de Industriestraat 17, ligt ten zuiden van de kern van Horst, op het bedrijventerrein Hoogveld. Bedrijventerrein Hoogveld ligt ingesloten tussen Horst, de Stationsstraat (zijnde de verbindingsweg tussen Horst en Sevenum), de kleine kern Hegelsom en het natuurgebied ’t Ham met daarin de meanderende Groote Molenbeek. Aan de overzijde van de Stationsstraat is het agrarische buitengebied van Horst aanwezig.
Afbeelding 2. Luchtfoto bedrijventerrein Hoogveld en omgeving (projectgebied rood omcirkeld)
Op bedrijventerrein Hoogveld zijn verscheidene soorten bedrijven aanwezig, zoals productiegerichte bedrijven, detailhandel en transportbedrijven. De daarbij beho-
Hoofdstuk 2
5
rende bedrijfspanden kenmerken zich over het algemeen als vrij grootschalige panden, bestaande uit damwand of baksteen.
Afbeelding 3. Impressie Hoogveld
De bedrijfshal Industriestraat 17 is aan de rand van het bedrijventerrein gelegen. De Industriestraat loopt parallel aan de drukke Stationsstraat, van elkaar gescheiden door een brede groenstrook bestaande uit gras en enkele opgaande bomen. De bedrijven aan de Industriestraat zijn dus gelegen op de zichtlocatie van het bedrijventerrein. De daar gevestigde bedrijven zijn daardoor naar buiten gericht, waardoor ze zich goed kunnen profileren, er zijn bijvoorbeeld meubelzaken, verhuurbedrijven en een aanhangerhandel gevestigd.
Afbeelding 4. Groenstrook aan de voorzijde bedrijfshal Industriestraat 17
6
Hoofdstuk 2
2.2 Beschrijving project Poels Beheer bv exploiteert de bedrijfshal Industriestraat 17. Het bedrijf heeft het voorste deel van deze bedrijfshal verhuurd aan meubelzaak Vita. Het resterende deel van deze bedrijfshal wordt verhuurd aan andere bedrijven ten behoeve van opslagdoeleinden. Poels is echter voornemens de gehele bedrijfshal te gaan gebruiken voor verkoop van volumineuze goederen, niet alleen het voorste gedeelte. De voorzijde van de bedrijfshal doet dienst als etalage voor de meubelzaak. Deze zijde is dan ook gericht op de Stationsstraat. Het vloeroppervlak dat gebruikt wordt door de meubelzaak betreft circa 1.000 m². Aan de voorzijde zijn 22 parkeerplaatsen aanwezig. De achterzijde van de bedrijfshal kan bereikt worden via de Nijverheidsstraat en heeft een veel sobere uitstraling. Aan de binnenzijde bevinden zich stellingen waar allerlei vormen van opslag plaatsvinden. Aan de achterzijde zijn 11 parkeerplaatsen aanwezig.
Afbeelding 5. Voorzijde bedrijfshal
Afbeelding 6. Achterzijde bedrijfshal
Het gedeelte van het bedrijfspand dat verhuurd is aan Vita heeft reeds een volumineuze goederenfunctie. Een dergelijke functie is niet toegestaan voor het overige deel van het pand volgens het bestemmingsplan. De initiatiefnemer is voornemens om een volumineuze goederenfunctie voor het gehele pand te verkrijgen. Gezien de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan, wordt middels onderhavige ruimtelijke onderbouwing, de functiewijziging beargumenteerd. Het bestemmingsplan bevat een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid voor het verkopen van volumineuze goederen. Dat wil zeggen dat Burgemeester en Wethouders ontheffing kunnen verlenen, indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
Hoofdstuk 2
7
De verkoop van volumineuze goederen op deze locatie is zeer goed passend, vanwege de ligging op de zichtlocatie van het bedrijventerrein. Veel mensen rijden dagelijks over de Stationsstraat, waardoor de volumineuze goederen veel gezien worden, wat uiteraard goede propaganda is. Aan de buitenzijde van de bedrijfshal verandert niets qua formaat en materiaalgebruik. Om de aantrekkelijkheid van het pand te vergroten kan een upgrading plaatsvinden (verven, e.d.). Binnenpands dienen de nodige aanpassingen plaats te vinden om met name het opslaggedeelte om te bouwen tot een winkel. Gezien de grotere verkeersaantrekkende werking van een volumineuze goederenfunctie dan een bedrijfsfunctie is het nodig de parkeersituatie ter plaatse goed te onderzoeken. In de huidige situatie zijn ter plaatse in totaal 33 parkeerplaatsen aanwezig. Uit ervaringen van de initiatiefnemer heeft dit aantal nooit tot parkeerproblemen geleidt. De functiewijziging van bedrijf naar verkoop van volumineuze goederen heeft betrekking op 3.000 m² van de bedrijfshal. Voor de opslagruimte is de parkeernorm 0,8 tot 0,9 en voor detailhandel (vergelijkbaar met verkoop van volumineuze goederen) 1,6 tot 1,8 (per 100 m² oppervlakte). Het verschil is 0,8 tot 0,9 parkeerplaatsen. Voor 3.000 m² is het verschil dus minimaal 24 en maximaal 27 parkeerplaatsen. Op dit moment is er geen probleem met het aantal parkeerplaatsen, dus is het aanhouden van het minimum aantal nieuwe parkeerplaatsen, gerechtvaardigd.
Afbeelding 7. Situering nieuwe parkeerplaatsen
27 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd aan de overzijde van Industriestraat in de groenstrook. In deze groenstrook zijn verscheidene voorzieningen (brievenbus, waterkraan, straatverlichting en voetgangerspad) en bomen aanwezig, die zoveel mogelijk gespaard moeten blijven. De parkeerplaatsen worden dwars op de straat geplaatst. Geen bomen hoeven verwijderd te worden.
8
Hoofdstuk 2
2.3 Ruimtelijke effecten De nieuwe volumineuze goederenfunctie wijzigt aan het uiterlijk van het bedrijfspand aan de Industriestraat 17 niets. De contouren van het gebouw blijven gehandhaafd. Door de aanleg van 27 nieuwe parkeerplaatsen aan de voorzijde van het pand, verdwijnt een relatief klein oppervlak aan groen. Doordat de parkeerplaatsen niet als één lange strook worden aangelegd, is groen tussen de parkeerplaatsen aanwezig. Hiermee worden de parkeerplaatsen met groen onderbroken. Aanwezige voorzieningen en bomen blijven behouden. De kenmerkende groenstrook blijft daardoor behouden. Aan de noordzijde van de Industriestraat zijn al in een aantal parkeerplaatsen in de groensingel gerealiseerd. Er wordt in dit geval dus geen precedent geschapen omdat het al op een andere plek eerder gedaan is. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat de gewenste functiewijziging, in ruimtelijk en stedenbouwkundig opzicht, aansluit bij de bestaande waarden in de omgeving. Er zullen derhalve ruimtelijk gezien geen negatieve effecten voor de omgeving optreden.
Hoofdstuk 2
9
10
Hoofdstuk 2
3.
BELEIDSKADER
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de overkoepelende Nota Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006, eveneens een overkoepelend beleidsstuk. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ingegaan op het geldende bestemmingsplan.
3.1 Rijksbeleid Nota Ruimte Het beoogde initiatief is getoetst aan de beleidslijnen, zoals deze verwoord staan in de Nota Ruimte. De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd worden. In de Nota Ruimte gaat het daarbij om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen. De Nota ruimte is in werking getreden op 28 februari 2006. Wat betreft de leefbaarheid van dorpen en steden wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dit betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moeten komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven. De functiewijziging van een deel van de bedrijfshal en de realisatie van de parkeerplaatsen vindt plaats op een bedrijventerrein. Daardoor hebben de beoogde ontwikkelingen geen effect op de landschappelijke kwaliteiten van het nabijgelegen buitengebied. Het project voldoet derhalve aan het beleid zoals dit momenteel geformuleerd is in de Nota Ruimte
3.2 Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001.
Hoofdstuk 3
11
Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voorzover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voorzover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Vanaf 2001 zijn een 15-tal POL-aanvullingen vastgesteld. Deze zijn niet heroverwogen in het kader van POL2006 en nog onverkort van kracht. Het gaat ondermeer om het contourenbeleid en het EHS cq. POG-beleid. Het POL2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de nieuwe ruimtelijke wetgeving (en mogelijk ook op grond van nieuwe milieu- en waterwetgeving) door provincies opgesteld moeten worden. Hiertoe is de POL-aanvulling Nieuwe Wet ruimtelijke ordening (vastgesteld op 17-18 december 2008) opgesteld. De POL-aanvulling heeft de juridische status van structuurvisie en vormt tevens de uitvoeringsparagraaf van het POL2006, zoals bedoeld in Wro.
Afbeelding 7. Uitsnede POL-kaart ‘Perspectieven’
Het landelijk gebied moet in de toekomst vitaal blijven, met voldoende dynamische plattelandskernen om een goed woon- en leefklimaat voor de hier wonende en
12
Hoofdstuk 3
werkende bevolking te bieden. Het actief verder ontwikkelen van een robuuste ecologische structuur en veerkrachtige watersystemen is nodig, ondermeer om de gevolgen van klimaatsveranderingen op te vangen, maar ook om zorg te dragen voor een goede leefomgeving en economisch vestigingsklimaat. Op tal van terreinen is een kwaliteitsslag aan de orde. Naast landbouw, toerisme en vrijetijdseconomie geldt dat ook voor bijvoorbeeld natuur, water en landschap. De provincie ziet daarbij kansen voor het combineren van rode ontwikkelingen met het versterken van landschap en cultuurhistorische waarden en de verdere ontwikkeling van natuur. Dat vormt ook de basis voor het provinciale contourenbeleid. Met het oog op bescherming van het basiskapitaal van natuur en landschap zijn de plattelandskernen omgeven door contouren. Woningbouw en uitbreiding van bedrijvigheid vinden bij voorkeur plaats binnen deze contouren. Onder voorwaarden worden initiatieven buiten de contouren toegestaan. Aan het grondgebied van de provincie Limburg worden in het POL2006 verschillende perspectieven toegekend. Deze perspectieven karakteriseren een bepaald type gebied en geven de gewenste ontwikkelingsrichting van dergelijke gebieden aan. Het projectgebied behoort tot perspectief 6a ‘Plattelandskern Noord- en MiddenLimburg’. De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het instandhouden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen (ook in de stadsregio’s) goed bereikbaar zijn. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. Voor de plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gehanteerd. Enerzijds op basis van het bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderzijds door het contourenbeleid voor plattelandskernen. Het projectgebied ligt binnen de contouren van Horst. Bij voorkeur vinden nieuwe ontwikkelingen binnen de contouren plaats zodat landschappelijke en natuurlijke waarden in het buitengebied zo min mogelijk worden aangetast. De functiewijziging en de realisatie van de parkeerplaatsen passen in het stramien van bedrijfsontwikkelingen, toegestaan binnen perspectief 6a. Er vindt immers een doorontwikkeling plaats van een bestaande economische functie, die op regionale schaal functioneert. Op basis van het provinciaal beleid, zoals verwoord in het POL2006, is na bovenstaande afweging gebleken dat het initiatief hierbinnen past.
Hoofdstuk 3
13
Kaart bedrijventerreinen Op de kaart ‘Bedrijventerreinen’, behorende tot het POL2006, is het projectgebied aangewezen als ‘bedrijventerreinlocatie’. De bedrijventerreinen kunnen aangemerkt worden als specifieke werkmilieus in het stedelijk gebied. Het betreft hier logistiekindustriële bedrijventerreinen voor grote industriële dan wel transport- en distributiebedrijven, welke goed ontsloten zijn. Werklocaties De provincie wil zorgen voor voldoende ruimte en kwaliteit om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren en om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de vertaling naar concrete locaties en de ontwikkeling en inrichting van deze werklocaties. Bij duurzame inrichting en beheer van de bestaande voorraad aan werklocaties en optimaal gebruik van restruimte stelt de provincie kwaliteit centraal. Nieuwe werklocaties staat de provincie alleen voor wanneer nodig. Zij maakt daarvoor inschattingen van de benodigde kwaliteit en kwantiteit, die richtinggevend zijn voor onder andere gemeenten. Gemeenten moeten restcapaciteit op lokale bedrijventerreinen alleen gebruiken voor uitbreiding van bestaande bedrijven en voor verplaatsers en starters vanuit de eigen gemeente en daarbij voorkomen dat lokale bedrijventerreinen een grootschalig stedelijk karakter krijgen. Zo nodig mogen gemeenten een bestaand terrein uitbreiden voor reeds lokaal gevestigde bedrijven. In het provinciaal beleid wordt verder gestreefd naar werklocaties met kwaliteit. Dit betekent dat er voldoende aandacht dient te zijn voor zorgvuldig ruimtegebruik, optimaal gebruik en beheer van water, energie, grondstoffen en afval, ruimtelijke kwaliteit en bereikbaarheid en parkeren. In het POL2006 worden, naast gemengde woon- en werkmilieus, een aantal categorieën specifieke werkmilieus onderscheiden. In de onderstaande tabel wordt een koppeling genoemd tussen deze typen werklocaties en de in de praktijk nog veel gehanteerde segmenten van bedrijvigheid. Het is toegespitst op specifieke werkmilieus (bedrijven- en dienstenterreinen), maar gaat ook in op gemengde woonwerkmilieus als binnensteden en woongebieden. Het beleid is gericht op het bieden van voldoende en gevarieerde vestigingsruimte voor bedrijven om zo een bijdrage te leveren aan het stimuleren en verankeren van de Limburgse economie. Het accent ligt daarbij op de stadsregio’s met hun stedelijke dynamiek.
14
Hoofdstuk 3
Categorie werklocatie
Segmenten
stedelijke bedrijventerreinen
modern gemengd (MG) en bedrijvenpark (BP)
stedelijke dienstenterreinen
grootschalige detailhandel, grootschalige eigenstandige kantoren en stedelijke recreatieve voorzieningen
logistiek-industriële terreinen
gemengd plus (G+) en transport en Distributie (TD)
(w.o. functiespecifieke terreinen) regionaal verzorgende terreinen
modern gemengd (MG)
lokale terreinen
modern gemengd (MG)
overige terreinen
divers
Tabel: Segmentering bedrijventerreinen
Volgens het ‘Ruimtelijk Economisch Bedrijventerreinen Informatie Systeem’ (REBIS) wordt het bedrijventerrein Hoogveld aangeduid als ‘lokaal terrein’. Lokale bedrijventerreinen bieden ruimte aan lokaal georiënteerde bedrijvigheid. Ze kunnen tevens plaats bieden aan bepaalde winkelvoorzieningen die in de bebouwde kom van de betreffende plattelandskern niet meer goed passen. Lokale bedrijventerrein vallen onder het segment ‘modern gemengd’. Dit zijn terreinen voor kleinschalige en middelgrote bedrijven, waarbij de nadruk ligt op functionaliteit, terwijl voor bedrijvenparken het accent ligt op een hoogwaardige verschijningsvorm. Op lokale terreinen kunnen winkelvoorzieningen gerealiseerd worden. In onderhavig geval is echter geen sprake van een winkelvoorziening, maar van verkoop van volumineuze goederen. Dit wordt nader uitgewordt in de POL-aanvulling Werklocaties Limburg 2020. POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering Op 18 december 2009 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de POLaanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vastgesteld. Op 12 januari 2010 is daarnaast door Gedeputeerde Staten de Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu vastgesteld. POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering De POL-aanvulling is een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening en richt zich op een partiële herziening van het POL2006 op de volgende punten: • provinciale belangen en rol m.b.t. verstedelijking (wonen, werken, infrastructuur, voorzieningen, landbouw, toerisme); • actualisatie van teksten (op provinciale belangen) per POL-perspectief en POLbeleidsregio (Parkstad, Maasdal, Nationaal Landschap e.d.);
Hoofdstuk 3
15
• •
•
nieuwbouwprojecten (wonen en werken) in en bij steden/stadsregio’s alleen in samenhang met herstructurering van het bestaand stedelijke gebied; afgebakende speelruimte voor woningbouw als onderdeel van integrale gebiedsontwikkelingen in Noord- en Midden-Limburg, binnen randvoorwaarden van ondermeer de regionale woningbouwprogramma’s; apart kwaliteitsmenu voor uitleggebieden bij plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg.
De kaart ‘perspectieven’ van het POL2006 is aan de hand van de POL-aanvulling in 2010 geactualiseerd. Het projectgebied is zoals reeds aangegeven, gelegen binnen het perspectief 6a ‘Plattelandskern Noord- en Midden Limburg’. Voor wat betreft werklocaties, wordt met de POL-aanvulling een beperkte aanscherping van het vigerende beleid geregeld, waarbij meer nadruk gelegd wordt op de herstructurering van werklocaties. De zorg voor tijdige ontwikkeling van voldoende werklocaties van de juiste kwaliteit blijft van provinciaal belang. De provincie zal daarbij een regierol op zich nemen en een inpassingsplan vaststellen, indien de gemeenten niet bereid zijn of niet in staat zijn om deze opgave zelf planologisch te verankeren. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet echter niet in herstructureringslocaties. Limburgs Kwaliteitsmenu Het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) is een beleidsregel in de zin van artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht. De beleidsregel LKM regelt de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de plattelandskernen dan wel in het stedelijk gebied in de perspectieven P2, P3 en P8 mogelijk zijn. Het LKM vormt geen nieuw ruimtelijk beleid, maar is een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL2006 en de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Via het LKM wordt dan ook geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour. In onderhavig geval is geen sprake van (nieuwe) ontwikkelingen binnen de bovengenoemde gebieden waarop het LKM van toepassing is. Handreiking ruimtelijke ontwikkeling Limburg De Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg vormt het kader voor wat betreft het detailhandelsbeleid. In de Handreiking is aangegeven dat detailhandelsfuncties in principe niet zijn toegestaan op bedrijventerreinen. Bestaande rechten worden echter gerespecteerd. Op alle bedrijventerreinen is ondergeschikte verkoop inherent aan de betreffende activiteit toegestaan, bijvoorbeeld van ter plekke vervaardigde producten.
16
Hoofdstuk 3
Volgens de ‘Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling’ geldt voor het landelijk gebied dat winkels die niet ruimtelijk inpasbaar zijn binnen de bestaande bebouwde kom, in bepaalde gevallen terecht kunnen op een lokaal bedrijventerrein in de betreffende kern. Het gaat om detailhandelsvestigingen behorend tot een van de volgende branches: • grove bouwmaterialen; • landbouwmachines; • brand- en explosiegevaarlijke stoffen (mits ze voldoen aan het Bevi); • handel in 2e hands auto's. Tevens kan het gaan om verplaatsing van reeds lokaal gevestigde autobedrijven, bouw- en tuincentra en boerenbondwinkels. Programma Werklocaties Limburg 2020 De beschikbaarheid van ruimte is een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en diensten. Voor een spoedige ontwikkeling van de Limburgse economie is het dan ook belangrijk dat er voldoende werklocaties zijn, van de kwaliteit waar het bedrijfsleven om vraagt en met voldoende variatie in vestigingsmilieus. De provincie Limburg probeert met het bedrijventerreinbeleid zowel inhoudelijk, als procesmatig te anticiperen op nationaal beleid en te sturen richting gemeenten. Inhoudelijk liggen de uitgangspunten van het bedrijventerreinbeleid vast in het POL2006. Strategisch is het beleid verder uitgewerkt in de POL-aanvulling Programma Werklocaties Limburg 2020. In het beleid voor werklocaties staat een regionale aanpak voorop. Door een regionale aanpak kan elke regio komen tot een goed afgestemd aanbod van werklocaties, waarbij in alle relevante segmenten kan worden voorzien en waarbij optimaal wordt ingespeeld op de kwaliteiten van een regio. Iets waar een gemeente zelden alleen voor kan zorgen. Verkoop van volumineuze goederen en solitaire kantoren worden niet toegestaan op nieuwe bedrijventerreinen. Onder meer om verschillende typen verkeersstromen niet onnodig door elkaar te laten lopen worden solitaire kantoorvestigingen en verkoopbedrijven niet op bedrijventerreinen toegelaten. Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit inherent aan de primaire activiteit is op bedrijventerreinen wel toegestaan. Van hinder voor de omgeving (parkeren, verkeersbewegingen en dergelijke) mag geen sprake zijn. Dat aansluitend op een bedrijventerrein specifieke dienstenterreinen voor kantoren of detailhandel tot ontwikkeling komen is geen bezwaar. Dit kan het draagvlak voor voorzieningen vergroten. Het biedt bovendien mogelijkheden voor efficiënt gebruik van parkeerruimte als winkelend publiek buiten kantoortijden gebruik kan maken van de parkeerplaatsen voor bedrijven. Kort-
Hoofdstuk 3
17
om: de provincie is voor bundeling van verschillende werkfuncties, maar wel ruimtelijk gescheiden. Dienstenterreinen zijn specifiek in te richten werklocaties in stedelijke gebieden of aan stadsranden voor pure kantoorgebruikers, grootschalige winkel-, leisure-, onderwijs- of zorgvoorzieningen dan wel combinaties van genoemde functies. Verkoop van volumineuze goederen is blijkens deze POL-aanvulling niet toegestaan op nieuwe bedrijventerrein. Maar op bedrijventerreinen, gelegen tegen de rand van een kern, zoals het Hoogveld, kan dit wel. Bestaande rechten worden gerespecteerd zoals blijkt uit de Handreiking. Verkoop van volumineuze goederen op deze locatie is zeer goed passend, vanwege de ligging op de zichtlocatie van het bedrijventerrein. Tevens liggen in de omgeving reeds meerdere detailhandels.
3.3 Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan “Industrieterrein Horst” De gronden waarop de bedrijfshal staat en waar de parkeerplaatsen zijn beoogd, zijn gelegen in het bestemmingsplan “Industrieterrein Horst” van de gemeente Horst, vastgesteld door de gemeenteraad van Horst op 20 januari 1987 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 18 mei 1987. De gronden waar de bedrijfshal staat zijn bestemd als ‘Bedrijfsdoeleinden’. De als zodanig aanwezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsvoering ten dienste van industrie, nijverheid, ambacht, dienstverlening en / of handel, geen detailhandel zijnde, met de daarbij behorende voorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, geen woning zijnde, ten dienste van industriële, nijverheids-, ambachtelijke, dienstverlenende en handelsbedrijven, geen detailhandelsbedrijf zijnde, met dien verstande dat: • gebouwen uitsluitend binnen het bebouwingsoppervlak mogen worden gebouwd; • elk bouwperceel, voorzover gelegen binnen het bebouwingsoppervlak, voor ten hoogste 80% mag worden bebouwd; • de bebouwingshoogte van gebouwen ten hoogste 10 m mag bedragen; • de afstand van enig gebouw tot enige perceelsgrens ten minste 5 m zal bedragen; • de bebouwingshoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bebouwingsoppervlak ten hoogste 5 m mag bedragen; • de bebouwingshoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bebouwingsoppervlak ten hoogste 2 m mag bedragen.
18
Hoofdstuk 3
Afbeelding 8. Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Industrieterrein Horst”
Het fysieke voorkomen van de bedrijfshal aan de Industriestraat 17 voldoet aan de gestelde voorwaarden van het bestemmingsplan. De activiteiten die ter plaatse plaatsvinden voldoen echter niet aan het bestemmingsplan. Verkoopsactiviteiten zijn namelijk niet toegestaan binnen de bestemming. Binnen de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’ is een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid opgenomen waarmee Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen voor verkoopactiviteiten mits het verkoop van goederen betreft, welke ter plaatse worden vervaardigd of een essentiële bewerking ondergaan of goederen waarvan de verkoop elders niet gewenst is, zoals brandgevaarlijke, explosieve, milieuverstorende of volumineuze goederen. Meubels betreffen volumineuze goederen, waardoor verkoop van meubels na binnenplanse ontheffing van B en W mogelijk is. Voor het voorste deel van de bedrijfshal (het gedeelte dat verhuurd wordt aan Vita) is in het verleden een bouwvergunning verleend, zonder vrijstelling, waarna de huidige situatie is ontstaan. Door de Raad van State is uiteindelijk vastgesteld dat er niet kan cq. niet hoeft te worden gehandhaafd en de vergunde situatie kan blijven bestaan. Voor het achterste deel van het bedrijfshal is een dergelijke binnenplanse ontheffing aangevraagd, zodat een volumineuze goederenfunctie op het gebouw kan worden toegekend. De gemeente heeft hiermee in principe ingestemd, mits vol-
Hoofdstuk 3
19
doende parkeergelegenheden aanwezig zijn. Voor de nieuwe functie voor het pand is dit niet het geval waardoor nieuwe parkeerplaatsen benodigd zijn. In verband met de noodzakelijke uitbreiding van parkeerplaatsen en de daarvoor noodzakelijke projectbesluitprocedure, wil de gemeente in verband met de directe relatie ook voor de functiewijziging een projectbesluitprocedure volgen. De parkeerplaatsen zijn beoogd binnen de bestemming ‘Groensingel’. De op de plankaart tot ‘Groensingel’ aangewezen gronden zijn als zodanig bestemd ten behoeve van een landschappelijke afscherming van de tot ‘Bedrijfsdoeleinden’ aangewezen gronden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Middels deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat geen bezwaren bestaan om deze bestemming te wijzigen in ‘Verkeer’, waardoor de aanleg van de parkeerplaatsen mogelijk wordt. Detailhandelsstructuurvisie De gemeente Horst aan de Maas heeft de afgelopen jaren diverse veranderingen geïnitieerd op het gebied van detailhandel. Zo zijn de herontwikkelingsplannen voor het centrum van Horst in een vergevorderd stadium en is er sprake van een nieuwe dynamiek in het centrum. Ook voor het centrumgebied van Grubbenvorst heeft onderzoek plaats gevonden hoe het centrumgebied te revitaliseren en zijn inmiddels de nodige stappen gezet die tot de gewenste revitalisatie moeten leiden. Niet alleen als gevolg van deze centrumontwikkeling, maar ook als gevolg van aanvragen voor detailhandelsvestiging of -uitbreiding in andere winkelconcentraties of locaties in de gemeente, is bij de gemeente behoefte ontstaan aan een beleidskader waaraan de diverse aanvragen getoetst kunnen worden. De gemeente heeft daarom een detailhandelsstructuurvisie laten opstellen in 2008. In een detailhandelsstructuurvisie worden de functie en positionering van de diverse winkelgebieden aangegeven. De visie op de toekomstige detailhandelsstructuur van de gemeente Horst aan de Maas moet leiden tot een attractieve en evenwichtige detailhandelsstructuur voor de gemeente. Dit betekent een goed (winkel)voorzieningenniveau voor de eigen inwoners en een winkelaanbod dat sterk genoeg is tegenover de attractiviteit van de omliggende winkelgebieden. Bovendien moet de visie een beleidskader bieden dat aangeeft hoe om te gaan met wensen van ondernemers met betrekking tot nieuwvestiging, uitbreiding, verplaatsing, en dergelijke. De visie zorgt hierbij tevens voor een kader waarop de ondernemers hun plannen en investeringen af kunnen stemmen. De ervaring leert dat met een vastgestelde visie die inzet van beleid geworden is, marktpartijen eerder geneigd zijn te investeren.
20
Hoofdstuk 3
Onder perifere detailhandel worden de winkelvestigingen buiten het centrum verstaan. Horst beschikt buiten het centrum niet over winkelgebieden, alleen over solitair gelegen winkels die gericht bezocht worden. Voor Horst wordt geadviseerd dat de winkels op perifere locaties complementair aan het centrum dienen te zijn. Ontwikkelingen in de periferie mogen niet verstorend zijn aan de detailhandelsstructuur als geheel. Hiermee wordt voorkomen dat investeringen die in het centrum worden gepleegd door ontwikkelingen in de periferie te niet worden gedaan. Dit geeft investeerders bovendien meer zekerheid over hun investeringen. De perifere detailhandel kan bestaan uit branches voor gerichte aankopen, met name de klassieke pdv-branches, zijnde doe-het-zelf, woninginrichting, sanitair, keukens en tuincentrum. Dergelijke grootschalige branches hebben geen toegevoegde waarde voor het centrum. Ten eerste omdat er sprake is van een geheel ander aankoopmotief dan bij de centrumbranches (gerichte aankopen versus dagelijkse boodschappen en recreatief winkelen). Daarnaast is er sprake van een dermate groot ruimtebeslag – vanwege de volumineuze artikelen die verkocht worden – dat centrumlocaties voor deze branches te duur worden en de branches eerder overlast opleveren (o.a. met bevoorrading) dan toegevoegde waarde hebben. Een andere uitzondering op de gedachte van concentratie in het centrum vormt zeer sterk gespecialiseerde detailhandel die gericht bezocht wordt en daarmee geen relatie heeft met de detailhandel in het centrum. Net als voor centrumbranches geldt voor perifere branches dat clustering van zaken voordeel kan opleveren en kansen biedt om de positie van de individuele onderneming als het collectief te versterken. In deze branches is concentratie echter geen eenvoudig proces; het gaat om grote locaties en aanzienlijke investeringen. De voordelen die te behalen zijn, liggen op het vlak van het bundelen van de trekkracht van de verschillende bedrijven met hetzelfde aankoopmotief, maar ook kan gedacht worden aan voordelen door onderlinge samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld promotie, profilering, beleving, gebundeld vervoer of andere aan te bieden diensten. Bij voorkeur dient dit concentratieproces van onderaf te komen. Opgemerkt dient te worden dat het in Horst maar om een beperkt aantal ondernemers in deze branches gaat. De gemeente kan een faciliterende rol vervullen – bijvoorbeeld door meedenken over de invulling van achterblijvende locaties bij verplaatsing – en maar beperkt sturen. Een sturingsmogelijkheid is onder andere het niet toestaan van uitbreiding van ondernemingen op bepaalde locaties. Voor clustering van bestaande perifere branches – maar ook voor nieuwvestiging van winkels in deze branches – komen enkele locaties in aanmerking. De eerste is
Hoofdstuk 3
21
rond de huidige locatie van Inter Chalet. Op deze manier kunnen de andere bedrijven profiteren van de trekkracht van dit bedrijf. Gedacht kan worden aan bedrijvigheid met een vergelijkbaar bezoek-/aankoopmotief als Inter Chalet, zoals doe-het-zelf, woninginrichting en tuincentra. Een tweede mogelijkheid is clustering langs de weg naar Sevenum. Dit zou aansluiten op de bedrijvigheid aan de andere zijde van de gemeentegrens (o.a. Fixet en Boerenbond). Verplaatsing van Inter Chalet behoort niet tot de mogelijkheden; daarom moet een cluster het op deze locatie zonder de trekkracht van Inter Chalet doen. Bij nieuwe vestigingen – mits ze niet verstorend zijn voor de detailhandelsstructuur als geheel – hangt de keuze van de locatie ook sterk af van de ruimtebehoefte en het gekozen profiel van het bedrijf. Nieuwe aanvragen zullen dan, met het oog op de te kiezen locatie, hierop beoordeeld moeten worden. Bij beslissingen over de locatie van perifere detailhandel spelen vaak ook andere aspecten/ beleidsvelden een rol. Zo is in veel gemeenten de grond voor bedrijventerreinen schaars. De afweging dient te worden gemaakt wat de voorkeur heeft: perifere detailhandel of andere bedrijvigheid/ industrie. Een ander aspect dat mee kan spelen is woningbouw; bijvoorbeeld als perifere detailhandelsbedrijven nu gevestigd zijn op locaties die voor woningbouw in aanmerking komen. De functiewijziging van het betreffende bedrijfspand waardoor verkoop van volumineuze goederen mogelijk wordt, past daarmee in de detailhandelsstructuurvisie van de gemeente. Hierin staat aangegeven dat de verkoop van volumineuze goederen mogelijk moet zijn op de weg van Horst naar Sevenum, zijnde de Stationsstraat. Het projectgebied ligt juist daar.
22
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEKSASPECTEN
Bij de toekenning van de nieuwe bestemming(en) dient rekening gehouden te worden met (milieu-)aspecten vanuit de omgeving en op de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten bodem, geluid, lucht, externe veiligheid en milieuzonering voor het projectgebied wordt in de navolgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar de gevolgen van de gewenste ingrepen voor de aspecten archeologie, leidingen en infrastructuur, natuur en landschap, flora en fauna, waterhuishouding, verkeer en economische uitvoerbaarheid. De hieruit voortkomende bevindingen worden in onderstaande paragrafen toegelicht.
4.1 Economische uitvoerbaarheid Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan of projectbesluit, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. De gemeente Horst aan de Maas heeft met initiatiefnemer van het plan een overeenkomst gesloten over de aanleg en realisering van een openbare parkeervoorziening nabij en ten behoeve van de uitbreiding van de huidige oppervlaktemeters voor detailhandel / verkoop volumineuze goederen aan de Industriestraat 17. Dit betekent dat er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld en / of een afzonderlijke exploitatieovereenkomst te worden gesloten. De overeenkomst van initiatiefnemer en gemeente voorziet ook in eventuele planschade-aspecten van de beoogde aanpassing / ontwikkeling.
4.2 Milieuaspecten 4.2.1
Bodem
Bij het wijzigen van de bestemming van een al bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvorm een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit vergelijkbaar gebruik kent, is beoordeling van het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde.
Hoofdstuk 4
23
In het geval van de bedrijfshal wordt de bedrijfsbestemming gehandhaafd, enkel de mogelijkheid tot verkoop van volumineuze goederen wordt toegevoegd. In dat geval is het aspect bodemkwaliteit niet aan de orde. Voor de parkeerplaatsen wijzigt de bestemming feitelijk wel. Een bodemonderzoek is dan ook uitgevoerd om vast te stellen of op de locatie een grondwater- en / of bodemverontreiniging aanwezig is. Hiervoor is een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd. Dit onderzoek kan tevens beschouwd worden als een nulsituatie bodemonderzoek; de kwaliteit danwel mate van vervuiling mag niet verslechteren of toenemen. Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als “onverdacht” beschouwd. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte componenten gemeten in een gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verontreinigd met barium. De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieu-hygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de bovengrond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. 4.2.2
Wegverkeerslawaai
De nieuwe functie en de parkeerplaatsen zijn in de zin van de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige objecten. Een nader onderzoek naar de effecten van wegverkeerslawaai is dan ook niet benodigd.
4.2.3
Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de
1
Aeres Milieu bv, Verkennend bodemonderzoek Industriestraat (ong.) Horst, 26 november 2009, projectnummer: AM09273
24
Hoofdstuk 4
volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor fijn stof of stikstofdioxide niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de of 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is. Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen:
Woningen (maximaal) Kantoren (maximaal)
minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm
3%-norm
1.500
3.000 2
66.667 m bvo
200.000 m2 bvo
Afweging Hieruit blijkt dat een project pas een negatief effect op de luchtkwaliteit heeft, zodra de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. Ter vergelijking; een effect op de luchtkwaliteit hoeft pas aangetoond te worden als de bouw van 1.500 woningen of
Hoofdstuk 4
25
66.667 m² kantoor en de daarmee gepaard gaande verkeersgeneratie plaatsvindt. De functiewijziging van het bedrijfspand heeft uiteraard een veel lagere verkeersaantrekkende functie dan 1.500 nieuwe woningen of 66.667 m² nieuw kantooroppervlakte. Hierdoor valt de functiewijziging van het bedrijfspand ruim onder de 3 % grens voor PM10 of NO2. De functiwijziging draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. De vergroting van de verkoop van volumineuze goederen zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de luchtkwaliteit. 4.2.4
Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in de grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
26
Hoofdstuk 4
(Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is de definitie opgenomen van een kwetsbaar object. Kwetsbare objecten zijn: • woningen, niet zijnde verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare of dienst- en bedrijfswoningen van derden; • gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: ziekenhuizen/bejaardenhuizen/verpleeghuizen, scholen, gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen; • gebouwen waarin grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig plegen te zijn, zoals: kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamelijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per object voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt / hypermarkt / warenhuis is gevestigd; • kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar. De parkeerplaatsen vallen niet in bovenstaande omschrijvingen en betreft derhalve geen (beperkt) kwetsbare objecten. De uit te breiden winkel betreft wel een (beperkt) kwetsbaar object. De parkeerplaatsen hoeven niet, maar de functiewijziging dient wel getoetst te worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Toetsing Risicokaart Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz. Aan de hand van deze Risicokaart is nagegaan of er risico’s aanwezig zijn in of rond het projectgebied. Ongeveer 250 m en 350 m ten zuiden van de projectlocatie is respectievelijk een LPG-tanktstation (Esso Vissers) en een opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig (Mertens B.V.).
Hoofdstuk 4
27
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt weergegeven in contouren op deze risicokaart: alle punten op deze contour hebben hetzelfde PR. In bestaande situaties mag het plaatsgebonden risico nooit groter zijn dan 10-5 (tot 1-1-2010),in nieuwe situaties niet groter dan 10-6. De gestelde norm houdt in, dat kwetsbare bestemmingen niet mogen voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar2. Blijkens de risicokaart valt het gehele projectgebied ruim buiten de 10-6 norm van beide objecten. Voor het groepsrisico geldt een effectafstand voor het tankstation van 150 meter vanaf het vulpunt en voor de opslag van gevaarlijke stoffen van 930 meter. De effectafstand van het tankstation reikt niet tot aan het projectgebied, maar die van de opslag van gevaarlijke stoffen dus wel. Het groepsrisico dient daardoor nader beschouwd te worden. De toename van het aantal personen ter plaatse van het bedrijfspand zal nooit leiden tot overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico zal wellicht toenemen, maar gelet op de beperkte stijging en de ruime afstand tot de oriënterende waarde en de afstand tot de risicovolle opslag zal de toename minimaal en mogelijk verwaarloosbaar zijn. De opslagen binnen het bedrijf zijn daarnaast conform de veiligheidseisen gebouwd. Bovendien zijn er grenzen gesteld in de milieuvergunning aan de maximale hoeveelheden opslag. Gelet op de kleine toename van het aantal personen in het bedrijfspand zal er geen verschuiving van het Maatramptype plaatsvinden. Er vindt derhalve geen verslechtering plaats ten opzichte van de bestaande situatie. De functiewijziging ondervindt derhalve geen hinder van beide risicovolle bedrijven. Buisleidingen Het ministerie van VROM heeft veiligheidsafstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen ondergrondse buisleidingen en bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen en scholen. Deze afstanden staan in de Circulaire ‘Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen’ (1984) en de Circulaire ‘Bekendmaking van voorschriften ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie’ (1991). VROM werkt aan een Algemene Maatregel van Bestuur Buisleidingen waarin onder meer voorwaarden worden gesteld voor de risiconormering en -zonering rond buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen en technische eisen, Het nieuwe externe veiligheidsbeleid inzake transportleidingen (AmvB Buisleidingen) zal naar verwachting inwerking treden in 2010, waarna de huidige circulaires komen te vervallen In de directe nabijheid van de projectlocatie is geen sprake van de aanwezigheid van een buisleiding. Circa 1,8 km ten zuidoosten van het projectgebied ligt een onder2
Het vigerende beleid is vastgelegd in de ontwerp AMvB ‘Vaststelling Milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen’ (Staatscourant 22 februari 2002, nr. 38).
28
Hoofdstuk 4
grondse buisleiding. Door deze relatief grote onderlinge afstand heeft deze leiding geen consequenties voor de beoogde ontwikkelingen. Vervoer van gevaarlijke stoffen De aandachtspunten voor het plaatsgebonden risico inzake wegverkeer betreffen de wegvakken waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. Volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen 2003, vormt het plaatsgebonden risico op 53 wegvakken een aandachtspunt. Omliggende wegen (o.a. Stationsstraat) nabij het projectgebied worden niet nader genoemd bij de opsomming van deze wegvakken. Afweging De parkeerplaatsen betreffen geen (beperkt) kwetsbare objecten in het kader van de Bevi, externe veiligheid is derhalve hiervoor niet aan de orde. De functiewijziging ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg, water of buisleiding) vanwege groepsrisico. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de nieuwe detailshandelsfunctie. 4.2.5
Milieuzonering
De volumineuze goederenfunctie is geen milieugevoelige functie waardoor omliggende bedrijven / instellingen geen milieu-invloed hebben op onderhavige functiewijziging. In de omgeving van het bedrijfspand liggen tevens geen milieugevoelige objecten (allemaal bedrijven of bedrijfsmatige instellingen), dus heeft de functiewijziging geen milieu-invloed op omliggende bedrijven en instellingen.
4.3 Archeologie Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
Hoofdstuk 4
29
De uitgangspunten van deze wet zijn: • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is. • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en ontheffingen, de mer-plichtige activiteiten en ontgrondingen. • Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen(principe verstoorder betaalt). De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer tot de bodemverstorende activiteit. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening toetst de provincie Limburg niet langer archeologische rapporten en programma’s van eisen. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn (waaronder de aanwijzing van archeologische attentiegebieden). Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dient de gemeente Horst aan de Maas te beschikken over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. Dit beleid is momenteel nog niet aanwezig. De provinciale richtlijnen zijn dan richtinggevend. De totale grootte van het projectgebied bedraagt circa 5.000 m², dit wordt echter voor het overgrote deel reeds gebruikt als bedrijfshal (4.000 m²) en is dus bestaand. Enkel de nieuwe parkeerplaatsen behoeven dan ook meegenomen te worden in de archeologische afweging. Er worden parkeerplaatsen gerealiseerd met een totale oppervlakte van circa 1.000 m² (verdeeld over 5 groepen). Volgens de provincie dient geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden wanneer projectgebieden kleiner zijn dan 2.500 m², op voorwaarde dat ze niet binnen een straal van 50 m rond een archeologisch terrein of vindplaats liggen. Het projectgebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, maar heeft een oppervlakte van 1.000 m². Blijkens Archis (archeologische database) zijn in de directe omgeving van het projectgebied echter geen archeologische vondsten aanwezig. Derhalve wordt ook aan deze beleidsregel voldaan.
30
Hoofdstuk 4
Op basis van de provinciale beleidsregels behoeft ter plaatse geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
4.4 Natuur en landschap De voorgenomen bedrijfsontwikkeling heeft, gezien de huidige fysieke toestand van het terrein (bedrijventerrein) en de ligging aan de rand van de kern, geen invloed op het gebied van natuur en landschap. Uit de POL-kaart ‘Groene Waarden’ blijkt dat het projectgebied zelf niet als een waardevol ‘groen’ element is aangeduid. Ten westen van het bedrijventerrein liggen de bos- en natuurgebieden “’t Ham” en “de Reulsberg”. Deze bos- en natuurgebieden maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Provinciaal Ontwikkelingsruimte Groen (POG). Deze gebiedscategorieën omvatten naast bestaande bos- en natuurgebieden, eveneens grotere concentraties van voormalige landbouwgronden, die als aangewezen reservaatgebied of natuurontwikkelingsgebied inmiddels zijn verworven en in beheer genomen door natuurbeschermingsorganisaties. Omdat de afstand tussen de projectlocatie en de bos- en natuurgebieden aangewezen als EHS en POG circa 500 m bedraagt, zullen de functiewijziging en de parkeerplaatsen geen negatief effect hebben op de positieve instandhouding van deze gebieden.
4.5 Flora & fauna Het project is beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke leefomgeving. Gebiedsbescherming Het projectgebied noch de directe omgeving is opgenomen in de lijst van gebieden waarop de gebiedsbescherming van toepassing is. Het dichtstbijzijnde Natura 2000gebied, de Mariapeel, ligt op circa 8,5 km afstand. De provincie Limburg werkt met de (Rijks-) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), en tevens met de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG). Uit de provinciale uitwerking van de EHS en POG kan geconcludeerd worden dat het projectgebied niet binnen deze begrensde gebieden ligt, het projectgebied ligt immers in de kern van Horst. Soortbescherming Er behoeft dan ook alleen onderzocht te worden of er wettelijk beschermde soorten (die niet op basis van de AMvB zijn vrijgesteld van de Flora- en faunawet) zijn die
Hoofdstuk 4
31
negatieve effecten kunnen ondervinden van de aanleg van de parkeerplaatsen. Aangezien de functiewijziging binnenpands plaatsvindt in een constant benutte bedrijfshal, gelegen op een bedrijventerrein, worden daar geen beschermde dieren of planten verwacht. Natuurloket geeft per km2 weer welke soortgroepen daar voorkomen en of daarbij wettelijk beschermde soorten en / of soorten van de Rode lijst voorkomen. De globale verspreidingsgegevens van Natuurloket (www.natuurloket.nl) geven alleen een indicatie, omdat de gegevens verstrekt worden op km2-schaal. Het projectgebied ligt binnen het km-hok 201-3843. Uit de opgave van Natuurloket blijkt dat alleen broedvogels goed onderzocht zijn in dit km-hok. Zoogdieren, vaatplanten, amfibieën, libellen en dagvlinders zijn redelijk tot slecht. Beschermde vaatplanten, amfibieën, broedvogels en zoogdieren zijn in dit km-hok aangetroffen. Blijkens de provinciale opgave komen in de omgeving van het perceel aan de Industriestraat geen schaarse of beschermde broedvogel- of plantensoorten voor. Vaatplanten Het projectgebied bestaat uit een (gemaaide) berm. In dit projectgebied zijn geen ecotopen aanwezig voor beschermde of zeldzame vaatplanten noch is de kwaliteit van het aanwezige groen dusdanig dat hier beschermde en / of zeldzame vaatplanten te verwachten zijn. Zoogdieren Gezien de fysieke toestand van het projectgebied is het niet te verwachten dat zeldzame zoogdieren de locatie gebruiken als leefgebied. Als foerageergebied voor verschillende (algemeen voorkomende) zoogdieren kan de omgeving echter uitstekend dienen (Konijn, Mol, etc.). Bij verstoring van het terrein worden de zoogdieren echter voldoende mobiel geacht om elders te foerageren en leven in de resterende delen van de berm. Broedvogels Bij de realisatie van de parkeerplaatsen zijn mogelijk een aantal beschermde broedvogels betrokken. Omdat op dit moment nog geen, door het ministerie van LNV goedgekeurde, gedragscode voor werkzaamheden aan ‘ruimtelijke ontwikkelingen’ bestaat, zal een eventuele ontheffingsaanvraag met betrekking tot vogels beoordeeld worden volgens de “uitgebreide” toets. Om aan deze eis te voldoen zullen ten minste de volgende maatregelen in acht moeten worden genomen: • Alle werkzaamheden die broedende vogels binnen het projectgebied op enigerlei wijze kunnen verstoren, dienen buiten het broedseizoen (april – september) uitgevoerd te worden.
3
De getallen staan voor de x- respectievelijk y-coördinaat van de linker benedenhoek van het km-hok.
32
Hoofdstuk 4
•
Om het broeden van vogels in het projectgebied te voorkomen tijdens de bouwwerkzaamheden, dienen de mogelijke broedplaatsen van de verschillende aanwezige vogelsoorten voor aanvang van het broedseizoen (begin april) als zodanig ongeschikt gemaakt te worden. Daarnaast zal het projectgebied tot aanvang van de bouwwerkzaamheden geregeld gecontroleerd moeten worden op broedende vogels en moet het broeden voorkomen worden.
Ter voorkoming van overtreding van de Flora en faunawet met betrekking tot vogels dienen ten minste bovengenoemde voorwaarden in acht genomen te worden. Daarnaast mag aangenomen worden dat alle in het projectgebied voorkomende vogelsoorten voldoende mobiel zijn om, buiten het broedseizoen, bij ‘dreigende verstoring’ zich te verplaatsen naar beschikbaar geschikt habitat in de directe omgeving. Om deze reden zal bij werkzaamheden buiten het broedseizoen geen overtreding van de Flora en faunawet met betrekking tot vogels plaatsvinden en is een ontheffing niet noodzakelijk. Amfibieën In het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig, zodat amfibieën geen leefgebied kunnen hebben ter plaatse. Conclusie Mits bovenstaande voorwaarden in acht worden gehouden wat betreft broedvogels, ondervindt flora en fauna geen nadelen van onderhavige ontwikkelingen.
4.6 Kabels en leidingen Volgens het vigerende bestemmingsplan of de kaarten van de Gasunie komen op, of in de directe omgeving van, het projectgebied geen leidingen of anderen belemmeringen voor, met een dusdanige beschermingszone dat zij de functiewijziging of de realisatie van de parkeerplaatsen belemmeren.
4.7 Verkeerskundige aspecten Verkeersstructuur Het projectgebied wordt ontsloten door de Industriestraat aan de voorzijde en de Nijverheidsstraat aan de achterzijde. Beide ontsluitingsmogelijkheden blijven behouden, al zal de ontsluiting aan de Industriestraat het belangrijkste zijn. Er is geen sprake van een onevenredige toename van het verkeer door de functiewijziging. Qua verkeersafwikkeling worden derhalve geen problemen verwacht.
Hoofdstuk 4
33
Parkeren In de huidige situatie bestaat de bedrijfshal uit 1.000 m² verkoopruimte en 3.000 m² opslagruimte. De functiewijziging betreft het omvormen van 3.000 m² opslagruimte naar verkoopruimte. Voor de opslagruimte is volgens de CROW kencijfers de parkeernorm 0,8 tot 0,9 (minimum en maximum) per 100 m² en voor detailhandel (vergelijkbaar met verkoop van volumineuze goederen) 1,6 tot 1,8 per 100 m². Het verschil is 0,8 tot 0,9 parkeerplaatsen per 100 m². Voor 3.000 m² is het verschil dus minimaal 24 en maximaal 27 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn 33 parkeerplaatsen aanwezig behorende bij de bedrijfshal. Uit ervaringen van de initiatiefnemer is nooit gebleken dat dit aantal leidt tot parkeerproblemen. De 27 nieuwe parkeerplaatsen worden aan de overzijde van de Industriestraat, in de aanwezige groenstrook gerealiseerd. In de groenstrook zijn verscheidene elementen aanwezig die behouden dienen te blijven, zoals een voetgangerspad, brievenbus, straatverlichting en brandkraan. Ook zijn verscheidene bomen aanwezig, die zo veel mogelijk behouden dienen te blijven. Door de parkeerplaatsen op te knippen behoeven de elementen niet verwijderd te worden. Tevens kunnen hierdoor geen vrachtwagens parkeren op de nieuwe parkeerplaatsen omdat de aanwezige ruimte daarvoor te klein is.
4.8 Duurzaamheid Bij de realisering van de parkeerplaatsen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect, zoals beschreven in het bouwbesluit.
4.9 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het projectgebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan de benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheersplan van waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006), de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit
34
Hoofdstuk 4
deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht. Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) Het waterbeleid in het POL2006 sluit aan op de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het provinciaal waterbeleid omvat de volgende strategische doelen: • herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderde klimatologische omstandigheden; • herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijk natuur; • schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment; • duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is; • een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas. Waterschap Peel en Maasvallei Het Integraal Waterbeheersplan ‘Orde in water’ van Waterschap Peel en Maasvallei (IWBP) beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het waterschap, zoals is vastgelegd in het POL2006. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het waterschap gedurende de planperiode 20042007. Het waterbeheer wordt in al zijn samenhangen bekeken met als belangrijke uitgangspunten de watersysteembenadering en de waterketenbenadering. Bij de integrale afwegingen zijn een viertal leidende principes: veiligheid, duurzaamheid, water als medeordenend principe en niet afwentelen op anderen. In de afweging gelden een drietal toetsingscriteria: doelrealisatie, kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak. Extra inspanningen worden geleverd op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer waaronder het nadrukkelijk beïnvloeden van de ruimtelijke ordening vanuit waterhuishoudkundige principes in samenwerking met de gemeentes. Ook het samenwerken in de waterketen met de gemeentes en de verdere sanering van schadelijke rioolwateroverstorten staat hoog op de agenda. Bij nieuw-
Hoofdstuk 4
35
bouwlocaties wordt gestreefd naar 100% afkoppeling van het afkoppelbaar verhard oppervlak van het riool. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van het watersysteem, zoals die voorkomen in het projectgebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater. Bodemopbouw en grondwater Het plangebied behoort volgens de bodemkaart van Nederland tot de hoge zwarte enkeerdgronden (dikke eerdgronden), welke ter plaatse bestaan uit lemig fijn zand (zEZ23). De grondwatertrap bedraagt ter plaatse VII. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in het plangebied 80 cm beneden maaiveld gelegen is en de gemiddeld laagste grondwaterstand zich meer dan 120 cm beneden maaiveld bevindt. Blijkens de ‘Kristallen Waarden’- kaart en ‘Blauwe Waarden’- kaart van het POL2006 zijn er het projectgebied geen verdere aanduidingen opgenomen. Oppervlaktewater In of nabij het projectgebied is geen oppervlaktewater gelegen waarmee rekening gehouden dient te worden. Afvalwater Het afvalwater is al sinds de bouw van de bedrijfshal aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem. Hemelwater Het hemelwater wat in de huidige situatie op de bedrijfshal valt, wordt via een stelsel van hemelwaterafvoeren uiteindelijk geloodst op het riool. Deze wijze van hemelwaterafvoer blijft in stand. Door de aanleg van de parkeerplaatsen neemt het verhard oppervlak toe. Hierdoor neemt het infiltratieoppervlak voor regenwater af, en kan verdroging en wateroverlast ontstaan. Met een totaal verhard oppervlak van circa 405 m² is een retentiebuffer (T=10, bui van 50 mm) noodzakelijk van 20 m³. Conclusie Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. Concluderend kan daarom gesteld wor-
36
Hoofdstuk 4
den dat bij de functiewijziging geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.
Hoofdstuk 4
37
38
Hoofdstuk 4
5.
AFWEGING BELANGEN
De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan “Industrieterrein Horst” uit 1987. Volgens dit bestemmingsplan is verkoop van volumineuze goederen in deze bedrijfshal niet toegestaan. Het bestemmingsplan bevat echter wel een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid voor de mogelijkheid tot verkopen van volumineuze goederen. Dat wil zeggen dat Burgemeester en Wethouders ontheffing kunnen verlenen voor de aangevraagde wijziging, indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Voor voorste deel van de bedrijfshal (het gedeelte dat verhuurd wordt aan Vita) is in het verleden een bouwvergunning verleend, zonder vrijstelling, waarna de huidige situatie is ontstaan. Door de Raad van State is uiteindelijk vastgesteld dat er niet kan cq. hoeft te worden gehandhaafd en de vergunde situatie kan blijven bestaan. Voor het achterste deel van de bedrijfshal wordt bij deze dus wel een procedure gevolgd voor het verkrijgen van een volumineuze goederenfunctie. De gemeente Horst aan de Maas heeft als voorwaarde gesteld dat voldoende parkeergelegenheden aanwezig zijn ter plaatse. Het huidige aantal parkeerplaatsen is niet afdoende indien de functie volumineuze goederen wordt uitgebreid, waardoor nieuwe parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. De aanleg van deze parkeerplaatsen wordt niet toegestaan door het vigerende bestemmingsplan. Middels een projectbesluit ex artikel 3.10 Wro kan de functie en de nieuwe parkeerplaatsen toch mogelijk gemaakt worden. De nieuwe volumineuze goederenfunctie wijzigt aan het uiterlijk van het bedrijfspand aan de Industriestraat 17 niets. De contouren van het gebouw blijven gehandhaafd. Door de aanleg van 27 nieuwe parkeerplaatsen aan de voorzijde van het pand, verdwijnt een relatief klein oppervlak aan groen. Doordat de parkeerplaatsen niet als één lange strook worden aangelegd is groen tussen de parkeerplaatsen aanwezig. Aanwezige voorzieningen en bomen blijven behouden. De kenmerkende groenstrook blijft daardoor behouden. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat de gewenste functiewijziging, in ruimtelijk en stedenbouwkundig opzicht, aansluit bij de bestaande waarden in de omgeving. Er zullen derhalve ruimtelijk gezien geen negatieve effecten voor de omgeving optreden. Aan de voorwaarden, die zowel het rijks-, provinciaal als het gemeentelijk beleid stellen, wordt tevens voldaan.
Hoofdstuk 5
39
Vanuit verschillende oogpunten (bodem, archeologie, etc.) is gekeken naar de projectlocatie. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde nieuwe functie en de nieuwe parkeerplaatsen niet worden belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten. Ten slotte wordt met het projectbesluit geen schade toegebracht aan de omringende natuur- of landschapselementen. Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de functiewijziging van het bedrijfspand Industriestraat 17 en de aanleg van de parkeerplaatsen uit ruimtelijk oogpunt niet bezwaarlijk is.
40
Hoofdstuk 5
6.
PROCEDURE, OVERLEG EN PROJECTSTUKKEN
6.1 Procedure De functiewijziging en realisatie van de parkeerplaatsen is mogelijk wanneer in het kader van het projectbesluit ex artikel 3.10 Wro, de procedure genoemd in afdeling 3.4 van de Awb gevolgd is. Voorafgaand aan de procedure genoemd in afdeling 3.4 van de Awb moet uitvoering worden gegeven aan artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas kennis dienen te geven van het feit dat ze een projectbesluit voorbereiden. Het ontwerpbesluit wordt, naast publicatie ex artikel 3:12 Awb, geplaatst in de Staatscourant en langs elektronische weg verzonden. Tevens dient het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken te worden gezonden aan de diensten die zijn betrokken bij het te nemen besluit (Rijk, provincie, waterschapsbesturen en andere besturen met een belang). Voorts wordt melding gemaakt aan diegene die in de kadastrale registratie staat vermeld als zijnde eigenaar van het in het ontwerpbesluit begrepen gronden.
6.2 Overleg In het kader van artikel 3.1.1 Bro dient vooroverleg plaats te vinden met de overheidsinstanties waarvan de belangen in het geding zijn bij de ontwikkeling. Gedeputeerde Staten hebben bepaald dat onder bepaalde omstandigheden dat in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Voor ontwikkelingen in het overgrote deel van het buitengebied, te weten binnen de POL-perspectieven P1, P2 en P3, is dit overleg in alle gevallen vereist. Er zijn echter, binnen de overige perspectieven, ontwikkelingen waar de provincie overleg vooraf in beginsel niet nodig vindt en de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening aan de gemeente zelf overlaat. In onderhavig geval is het projectgebied gelegen in P6. Het project betreft echter een functiewijziging voor het verkopen van volumineuze goederen, waardoor vooroverleg toch benodigd is.
Hoofdstuk 6
41
6.3 Planstukken Ten behoeve van het projectbesluit gaat de onderhavige ruimtelijke onderbouwing vergezeld van planregels en een plankaart.
42
Hoofdstuk 6