Van Rapport
Postbus 60055, 6800 JB Arnhem Velperplein 8, 6811 AG Arnhem Telefoon (026) 355 13 55 Fax (026) 355 13 99
[email protected] www.kplusv.nl
Routekaartrapport UMC's Opdrachtgever
Referentie
Agentschap NL
Arnhem, 21 augustus 2012 Ons kenmerk 1011706-010
Met ondersteuning van Agentschap NL, KplusV en TNO
Pagina 2
Samenvatting De routekaart UMC's is een ambitieus pakket van acties en maatregelen voor de sector van Universitair Medische Centra, dat als doel heeft om in 2030 de sector te versterken en forse energie-efficiency te realiseren in de gehele keten. Belangrijke drivers en actoren Om te komen tot energie-efficiency zijn vanuit de UMC’s drie 'drivers' te onderscheiden: 1. De verplichting die voortvloeit uit de ondertekening van de derde meerjarenafspraak (MJA3) die vanuit de Nederlandse overheid is geïnitieerd en een voortvloeisel is van internationale afspraken. 2. Het tegengaan van verspilling en daarmee reduceren van de energiekosten. 3. De intrinsieke motivatie om zorgvuldig om te gaan met maatschappelijk kapitaal. Deze drivers worden vanuit verschillende actoren ingegeven. Ad 1. De belangrijkste actor hierbij is de Nederlandse overheid. De meerjarenafspraken zijn geïnitieerd om te komen tot energie-efficiency en zijn een voortvloeisel van internationale afspraken. Het primaire doel hiervan is te komen tot energiebesparing, min of meer los van de financiële consequenties hiervan (kosten en baten). Ad 2. De belangrijkste actor hierbij is het UMC zelf, in verband met kostenbeheersing en het vrijspelen van middelen die voor andere doeleinden kunnen worden ingezet. Ad 3. De belangrijkste actor hierbij is het UMC zelf, vanuit de wens om effectief om te gaan met maatschappelijke middelen. Hiermee kan een UMC aan zowel haar klanten, financiers en de politiek laten zien dat ze op dit vlak op verantwoorde wijze opereert. In deze routekaart is met deze drivers en actoren rekening gehouden en zijn deze met elkaar verbonden. Status van de routekaart De maatregelen die in het kader van de voorstudie zijn gedefinieerd zijn zowel maatregelen die op afzienbare tijd kunnen worden geïmplementeerd als ruwe gedachten waarvan we op basis van de huidige kennis over toekomstige ontwikkelingen verwachten dat deze substantieel zullen bijdagen aan het realiseren van de ambitie van 50% energie-efficiency in de keten, ten opzichte van 2005. Aangezien de "stip op de horizon" nog ver in het verschiet ligt, en de geschiedenis ons leert dat voorspellingen soms weerbarstig kunnen zijn, dient de routekaart over de jaren heen tot 2030 te worden gezien als een dynamisch product. Resultaten Uit de analyse blijkt dat wanneer alle maatregelen worden geïmplementeerd met een efficiency verbetering van 4.300 TJ/jaar de doelstelling kan worden gehaald. Het primaire energieverbruik (het verbruik van brandstoffen o.a. voor warmte, elektra e.d.) van de hele sector bedroeg in 2011 circa 5.500 TJ. Ten opzichte hiervan betekent dit een reductie van 78%. Ten opzichte van de huidige CO2-emissies van 530.000 ton/jaar betekent dit een afname van in totaal 62%.
Pagina 3
Wensbeelden
Samen bedenken zelf uitvoeren
Energiebesparing
Efficiency
CO2-emissie
[TJ/jaar]
verbetering
reductie [ton/jaar]
3.164
74%
263.175
675
16%
34.277
462
11%
30.893
4.301
100%
328.345
Samen bedenken, samen uitvoeren Samen met derden bedenken, samen uitvoeren Totaal
Figuur 0-1: Bijdrage van de wensbeelden indien alle maatregelen binnen het betreffende wensbeelden worden geïmplementeerd.
Via het wensbeeld samen bedenken en zelf uitvoeren kan een efficiency verbetering van maximaal 74% worden gerealiseerd en via het wensbeeld samen bedenken en samen uitvoeren een efficiency van 16%. Het wensbeeld samen met derden bedenken en samen uitvoeren kan maximaal 11% aan efficiency verbetering worden gerealiseerd. De grootste bijdrage aan de efficiencyverbetering wordt geleverd door de innovatiegebieden 'Duurzame energie-uitwisseling met de omgeving', 'het nieuwe patiëntencontact' en 'Innovatief ontwerp en inrichting', waarbinnen met name de maatregelen 'Vergroening elektriciteitsgebruik', 'Het nieuwe patiëntcontact' en 'Ontwerpen van comfortabele gebouwen met een minimum aan installatietechniek' een belangrijke bijdrage leveren.
Pagina 4
Inhoud Inhoud 1
Inleiding
7
1.1
Aanleiding en doel
7
1.2
Voorstudie
8
1.3
Methodiek routekaart
9
1.4
Proces en aanpak
9
1.5
Leeswijzer
10
2
De UMC sector
11
2.1
Algemeen
11
2.2
Kenmerken en cijfers
11
2.3
Trends en ontwikkelingen
13
2.4
Energie en CO2
16
2.4.1
Energiegebruik
16
2.4.2 3
CO2- voetafdruk UMC's in 2030: een toekomstbeeld
18 20
3.1
Een doorkijk naar 2030 en verder
20
3.1.1
Vanuit de bril van de klant
20
3.1.2
Een kijk in de wereld van wetenschappelijk onderzoek
21
3.1.3
Een kijk in de wereld van het opleiden van artsen
23
3.2 4
Positie en functie in de maatschappij Welke voedingsbodem is nodig om te innoveren
24 26
4.1
Kansen
26
4.2 5
Bewustwording door de gehele organisatie heen UMC als duurzaam en gezond gebouw
29 30
5.1
Wensbeeld
30
5.2
De uitdaging
30
5.3
Innovatierichtingen
31
5.3.1
Innovatief ontwerp en inrichting
32
5.3.2
Klimaat op maat
34
5.3.3 6
Optimale warmte-koude benutting UMC's duurzaam in netwerken
36 38
6.1
Wensbeeld
38
6.2
De uitdaging
38
6.3
Innovatierichtingen
39
6.3.1
Het nieuwe patiëntcontact
39
6.3.2
Het nieuwe werken en leren
41
6.3.3
Clustering en coördinatie energie-intensieve functies
43
7
UMC in grondstoffen en energie in balans
45
7.1
Wensbeeld
45
7.2
De uitdaging
46
7.3
Innovatierichtingen
46
7.3.1
Gesloten grondstofkringlopen
47
7.3.2
Duurzame energie-uitwisseling in omgeving
52
8
Route en programma
55
8.1
Researchagenda
55
8.2
Energie-efficiencypotentieel
56
8.2.1
Een referentie UMC
57
Pagina 5
8.2.2
Doorgerekende effecten
57
8.2.3
Grote klappers
59
8.3
Organisatie van de transitie
60
8.3.1
Proefprojecten
61
8.3.2
Aansluiting bij lopende initiatieven
61
8.3.3
Rol van de overheid
61
8.3.4
Communicatie
62
8.4
Monitoring en borging
62
Bijlagen 1.
Gehanteerde bronnen
2.
Overzicht betrokken personen en organisaties
3.
Groslijst van energiebesparende maatregelen
4.
Conclusies Omgevingsscan duurzame energie UMC's
5.
CO2 Voetafdruk
6.
Concrete acties per innovatierichting
7.
Gehanteerde uitgangspunten
8.
Maatregelen samengevoegd
Pagina 6
1
Inleiding 1.1 Aanleiding en doel De Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) heeft namens al haar leden de derde meerjarenafspraak voor energie-efficiency ondertekend. Met de ondertekening van dit convenant committeert de sector zich aan de afspraak zich in te spannen om tussen 2005 en 2030 50% energie-efficiency te realiseren. Hiervoor heeft de sector een routekaart opgesteld. Deze treft u hierbij aan.
Definitie en ambitie
In het licht van de meerjarenafspraken is een routekaart gedefinieerd als "een strategische visie
routekaart
voor 2030, die inzichtelijk maakt welke technologische en niet-technologische aspecten mogelijk invulling kunnen geven aan de werkhypothese van 50% energie-efficiencyverbetering binnen de inrichting en in de keten in 2030 ten opzichte van 2005".
Economische
Het doel van de routekaart is tweeledig. Enerzijds het versterken van de economische en
versterking en 50%
maatschappelijke positie van de Universitair Medische Centra (UMC's) en anderzijds het
energie-efficiency
realiseren van 50% energie-efficiency in 2030. Deze routekaart beschrijft de strategische visie van de sector op het jaar 2030. Tevens wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen voor de toekomst van de sector en met welke acties of maatregelen de sector verwacht de doelstellingen op gebied van energie-efficiency te realiseren.
Drivers voor energie- Om te komen tot energie-efficiency zijn vanuit de UMC’s drie 'drivers' te onderscheiden: efficiency 1. De verplichting die voortvloeit uit de ondertekening van de derde meerjarenafspraken die vanuit de Nederlandse overheid is geïnitieerd en een voortvloeisel is van internationale afspraken. 2. Het tegengaan van verspilling en daarmee reduceren van de energiekosten. 3. De intrinsieke motivatie om zorgvuldig om te gaan met maatschappelijk kapitaal. Deze drivers worden vanuit verschillende actoren ingegeven. Ad 1. De belangrijkste actor hierbij is de Nederlandse overheid. De meerjarenafspraken zijn geïnitieerd om te komen tot energie-efficiency en zijn een voortvloeisel van internationale afspraken. Het primaire doel hiervan is te komen tot energiebesparing min of meer los van de financiële consequenties hiervan (kosten en baten). Ad 2. De belangrijkste actor hierbij is de UMC’s zelf, in verband met kostenbeheersing en het vrijspelen van middelen die voor andere doeleinden kunnen worden ingezet. Ad 3. De belangrijkste actor hierbij is de UMC’s zelf, vanuit de wens om effectief om te gaan met maatschappelijke middelen. Hiermee kan een UMC aan zowel de klanten, financiers en politiek laten zien dat ze op dit vlak op verantwoorde wijze opereren. In deze routekaart is met deze drivers en actoren rekening gehouden en zijn deze met elkaar verbonden
Pagina 7
UMC’s hebben drie kerntaken: 1) patiëntenzorg, 2) opleiding en 3) onderzoek. In deze routekaart zijn alle drie de kerntaken meegenomen. Qua terminologie geldt dat daar waar we in deze routekaart de term “zorg” gebruiken, we alle drie de kerntaken bedoelen.
1.2 Voorstudie Resultaten van de
Voorafgaand aan deze routekaart heeft de NFU een voorstudie uitgevoerd. In de voorstudie zijn
Voorstudie
algemene kenmerken van de branche beschreven, zijn relevante ontwikkelingen (maatschappelijk en sectorspecifiek) voor de komende jaren gedefinieerd en is gekeken of er voldoende draagvlak is binnen de sector voor een gezamenlijke aanpak voor energie-efficiency. Uit de voorstudie bleek onder meer dat: de UMC’s een belangrijke positie in de zorgketen en het medisch onderzoek innemen en in die zin een logische partij zijn om het voortouw te nemen in een routekaart voor verdergaande energiebesparing in de zorgketen; het speelveld rond de UMC’s komende jaren ingrijpend verandert, dat er sprake is van een autonome stijgende trend in het energieverbruik en dat de energie-effecten als gevolg van maatschappelijke, organisatorische en technische ontwikkelingen zich meer "naar voren" in de zorgketen gaan verplaatsen; de samenwerking en afstemming tussen UMC’s als gevolg van het veranderende speelveld en de grote maatschappelijke opgaven (opvangen van de stijgende en veranderende zorgvraag en het betaalbaar houden van de zorg) verder wordt geïntensiveerd; duurzaamheid een belangrijke pijler is en blijft in de strategie en bedrijfsvoering van UMC’s; er een forse energiebesparingsopgave voor de sector ligt, waarbij samenwerking tussen UMC’s en een ketenaanpak noodzakelijk zijn om de ambitieuze energie-efficiencydoelen te kunnen realiseren. De voorstudie heeft inzichtelijk gemaakt dat de UMC's in 2030 anders zijn georganiseerd, maar nog steeds een essentiële rol vervullen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling, onderwijs, opleiding en patiëntenzorg. De sector ziet niet alleen een belangrijke rol voor zichzelf weggelegd op het gebied van energiebesparing op eigen terrein en in de omgeving, maar wil ook een maatschappelijke meerwaarde leveren op gebied van gezondheid, veiligheid, welzijn en comfort. Ze doet dit onder andere door het aanbieden van nieuwe businessconcepten, productdifferentiatie (ketenverbreding) en ketenintegratie. Daarvoor zoeken UMC's naar verdere samenwerking in binnen- en buitenland. Belangrijke thema’s voor de UMC’s zijn voor de komende jaren het borgen van de kwaliteit van de zorg, het betaalbaar houden van de (basis)functies en structurele financiering voor infrastructurele voorzieningen zoals biobanken en grote cohortstudies.
Op basis van de bevindingen uit de voorstudie is de overtuiging van de sector dat het behalen van 50% energie-efficiency in 2030 weliswaar ambitieus maar wel realistisch is, maar ook mede afhankelijk is van de noemer waaronder dit wordt berekend. Wordt alleen gekeken naar het absolute gebruik dan zal deze ambitie niet zonder meer worden gehaald. Wordt in het gebruik de “productie” verdisconteerd dan is het zeker realistisch. De sector is zich ervan bewust dat vergaande keten- en procesinnovaties noodzakelijk zijn om de doelstellingen van MJA3 te realiseren en is bereid om hier komende jaren actief aan bij te dragen.
Pagina 8
1.3 Methodiek routekaart Forecasting en Backcasting
Een routekaarttraject is een multidimensionale toekomstverkenning. Robuuste ontwikkelingen zijn geprojecteerd in het perspectief van lange termijn wensbeelden voor de toekomst ("forecasting"). Vanuit deze toekomstige wensbeelden is terug geredeneerd ("backcasting") welke tussentijdse stappen en acties nodig zijn om de doelen in 2030 te realiseren. Deze stappen vormen als het ware het kompas naar de toekomst, "de routekaart". Door eerst ver weg te kijken en toekomstbeelden concreet te maken ontstaat er zicht op nieuwe kansen en noodzakelijke innovaties om de sprong voorwaarts naar nieuwe marktconcepten en duurzame diensten te kunnen maken. Het routekaartproces is schematisch weergegeven in figuur 1-1.
Interactie met ketenpartners
Figuur 1-1: Routekaartproces
Dit vergt een andere manier van kijken en werken, waarbij samenwerking in de keten essentieel is. Bij de totstandkoming van de routekaart zijn dan ook andere ketenpartners (met name op gebied van duurzame energie, afvalverwerking en waterzuivering) actief betrokken. Zij hebben een belangrijke rol gehad bij het schetsen van relevante (maatschappelijke en technologische) ontwikkelingen en bij het bedenken en concretiseren van concepten op gebied van duurzaamheid en energie-efficiency.
1.4 Proces en aanpak De procesmatige en redactionele bijdrage aan deze routekaart is afkomstig van de projectgroep, bestaande uit NFU, TNO, Agentschap NL en KplusV. De inhoudelijke bijdrage is vooral afkomstig van een groot aantal medewerkers van de UMC's, die tijdens de duur van het traject bij de routekaart via werkgroepen betrokken zijn geweest. Zij hebben zowel tijdens diverse bijeenkomsten, als daarbuiten gezorgd voor de essentiële informatie. Een overzicht van alle betrokken personen en organisaties treft u aan in bijlage 2 van dit rapport. In deze routekaart is een verdiepingsslag gemaakt van routes die naar verdergaande energieen CO2-emissie reductie leiden. Dit waren gebaseerd op de voorstudie:
Pagina 9
1. Samen bedenken en zelf, per UMC, uitvoeren. Focus ligt op het versnellen van energiebesparing via slimme oplossingen, in energievoorziening, (o.a. duurzame energie) gedrag en techniek, buiten natuurlijke momenten als nieuwbouw en grootschalige renovatie om. 2. Samen bedenken en samen uitvoeren. Focus ligt op het bundelen van ondersteunende en basisfuncties zoals gezamenlijke opslagruimtes (biobanking), apotheken, diagnostische/ klinische ruimtes én op Challenge for energy-efficiency (krachtenbundeling om energiezuinig productontwerp van medische apparaten en onderzoeksapparatuur te bevorderen). 3. Samen met derden bedenken en gezamenlijk uitvoeren. Focus in dit spoor ligt op het verduurzamen in de keten: participatie in regionale duurzame energieketens, CO2-reductie via het tegengaan van verspillen en het laten toenemen van de effectiviteit (duurzaamheid) e
en energiebesparing in de keten (verschuiving van zorg naar de 1 lijn, gebruik maken van ICT-mogelijkheden, et cetera).
1.5 Leeswijzer Deze routekaart is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 schetsen wij een beeld van de sector. Hierbij wordt ingegaan op huidige kenmerken, het huidige energiegebruik, de huidige CO2-voetafdruk en de trends en ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 schetst een toekomstbeeld van Universitair Medische Centra in 2030. Hier wordt een beeld geschetst van hoe toekomstige zorg, wetenschappelijk onderzoek en artsenopleidingen er naar verwachting uit zal zien. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de voedingsbodem die noodzakelijk wordt geacht om te (kunnen) innoveren. In de hoofdstukken 5, 6 en 9 worden aan de hand van drie wensbeelden verschillende innovatierichtingen geschetst. De volgende beelden en innovatierichtingen staan achtereenvolgens centraal: Hoofdstuk 5: Wensbeeld 'UMC als duurzaam en gezond gebouw': Innovatief ontwerp en inrichting; Klimaat op maat; Optimale warmte-koude benutting. Hoofdstuk 6: Wensbeeld 'UMC's duurzaam in netwerken' Het nieuwe patiëntcontact; Het nieuwe werken en leren; Clustering en coördinatie energie-intensieve functies. Hoofdstuk 7: Wensbeeld 'UMC in grondstoffen en energie in balans': Optimale grondstofkringloop; Duurzame energie-uitwisseling in omgeving. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 het transitieproces (de route en het programma) richting 2030 verder omschreven.
Pagina 10
2
De UMC sector 2.1 Algemeen De sector voor UMC's in Nederland kent acht ondernemingen. Een UMC kenmerkt zich door een combinatie van de kerntaken patiëntenzorg, (bio)medisch wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, vanuit de faculteit geneeskunde van de gelieerde universiteit. Vertegenwoordiging In Nederland zijn alle UMC's verenigd in het samenwerkingsverband Nederlandse Federatie voor
Figuur 2-1: geografische verdeling van UMC's
Universitair Medische Centra. Tot 2004 was de NFU bekend als de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ). De NFU heeft als algemene doelstelling het behartigen van de gezamenlijke belangen van de UMC's. Ze doet dit onder meer door het ontwikkelen van gemeenschappelijke beleidsvisies en standpunten. Via de NFU vindt samenwerking en beleidsafstemming plaats tussen de aangesloten UMC's. Het bestuur van de FNU bestaat uit de voorzitters van de acht Raden van Bestuur van de universitair medische centra. Het voorzitterschap van de NFU wordt bekleed door de voorzitter van één van de acht UMC's en kent een termijn van twee jaar. De NFU hecht grote waarde aan betrokkenheid en inbreng vanuit de UMC’s. In de praktijk participeert een groot aantal medewerkers uit de UMC’s op bestuurlijk, inhoudelijk en technisch gebied in NFU-activiteiten. Op bijvoorbeeld de gebieden duurzaam inkopen en energieefficiency zijn UMC-brede werkgroepen actief.
2.2 Kenmerken en cijfers In deze paragraaf komen de belangrijkste kenmerken van de sector aan bod. Tevens wordt ingegaan op enkele relevante kerncijfers, met als belangrijkste doel om meer duiding te geven aan de omvang. Kenmerken Onderwijs en onderzoek De UMC's coördineren de opleidingen in regio's verdeeld over Nederland. De opleidingen worden in samenwerking met algemene ziekenhuizen en andere onderwijsinstellingen gegeven. Een van de belangrijkste kenmerken van UMC's is gelegen in de unieke koppeling van fundamenteel en klinisch wetenschappelijk onderzoek. Hierdoor kunnen de fundamentele onderzoeksresultaten in de praktijk worden toegepast (translationeel onderzoek). De praktijkervaringen kunnen op hun beurt weer als input worden gebruik voor nieuwe onderzoeken. Deze vorm van onderzoek is relatief complex, tijdrovend en kostbaar en daarmee slechts voorbehouden aan de acht UMC's in Nederland.
Pagina 11
Gezondheidszorg Een UMC biedt, net als algemene ziekenhuizen, basiszorg voor patiënten. Daarnaast richten UMC's zich ook op complexe en bijzondere patiëntenzorg. Dat zijn: topreferente zorg en topklinische zorg. Zo vinden bijvoorbeeld vrijwel alle transplantaties en het merendeel van de openhartoperaties en dotterbehandelingen plaats in een UMC. De 'zorgzwaarte' van de totale patiëntengroep in de UMC's is 26 procent hoger dan gemiddeld in de Nederlandse ziekenhuizen1. Cijfers Financieel In 2010 is circa tweederde van de totale middelen die UMC's kregen aangewend voor patiëntenzorg. Van het overige deel is circa driekwart naar onderwijs gegaan en een kwart naar 2
onderzoek . De middelen die UMC's ontvangen voor onderzoek zijn afhankelijk van de verdeling van de Facultaire Bijdrage en Werkplaatsfunctie, afkomstig van het ministerie van OCW. Naast inkomsten van het ministerie voor zorg, onderzoek en onderwijs hebben UMC's ook inkomsten van de (semi)overheid, collectefondsen en stichtingen en ontvangen zij inkomsten uit de verkoop van producten aan commerciële partijen. Medewerkers UMC’s behoren met circa 60.000 medewerkers tot de grootste zorg- en kennisinstellingen van Nederland en vormen een belangrijk onderdeel van de “topsector life sciences”. Het grootste deel van de medewerkers is werkzaam in de verpleging en verzorging. Zij worden in aantal op de voet gevolgd door administratief ondersteunend en medisch ondersteunend personeel (zie figuur 2-2).
Figuur 2-2: Verdeling van medewerkers naar functies (bron: In één oogopslag, NFU, 2009)
Onderwijs en onderzoek In Nederland zijn er ruim 20.000 studenten ingeschreven bij de UMC’s. Een groot deel hiervan (circa 16.000) zijn studenten van de opleidingen geneeskunde. Circa 3.500 studenten zijn promovendi. Ongeveer 2.500 studenten volgen een opleiding tot specialist en verder verzorgen de UMC’s voortgezette opleidingen voor zo’n 3.000 verpleegkundigen en paramedici (vaak HBO-ers). Daarnaast zijn er nog circa 2.000 studenten die een andere beroepsopleiding volgen.
1
Prismant (2006), Inzicht in de gevolgen van DBC financiering, ZorgVisie
2
:Rathenau Instituut (2012), Science System Assessment
Pagina 12
Jaarlijks produceren de UMC's gezamenlijk ruim tienduizend wetenschappelijke publicaties. Dit is circa een derde van de totale Nederlandse wetenschappelijke output. Gezondheidszorg 3
In het onderstaande overzicht treft u enkele kerncijfers aan die betrekking hebben op het onderdeel gezondheidszorg. Onderwerp kerncijfers
Aantal
Eerste polikliniekbezoeken
1.106.000
Dagopnamen
188.000
Ziekenhuisopnamen
237.500
Verpleegdagen
1.740.000
Bedden
7.600
2.3 Trends en ontwikkelingen Algemene ontwikkelingen In de voorstudie zijn de belangrijkste trends en ontwikkelingen van dit moment voor de sector van de UMC's beschreven. In deze paragraaf wordt daarom volstaan met het kort en bondig benoemen van de meest relevante algemene ontwikkelingen op hoofdlijnen. Omdat de UMC's onderling sterk kunnen verschillen (mede afhankelijk van geografische ligging en reeds ingezette strategische positionering) zullen niet alle trends voor elke individuele UMC van toepassing zijn. In grote lijnen zijn dit de belangrijkste algemene veranderingen voor de komende jaren: Aspect
Huidige situatie
Toekomstige situatie (2030)
Zorgvraag
Gericht op het behandelen van
De complexiteit van de zorgvraag
een specifieke aandoening
neemt toe net als het aantal chronisch zieken. Toenemende aandacht voor het voorspellen en voorkomen van ziektes
Transparantie en verantwoording;
"trust me” en “proof me”
De zorgketen Instituten Samenwerking binnen de sector en (Internationale) samenwerking tussen sectoren met andere organisaties binnen de sector vindt vooral plaats op gebied van onderzoek. Van intensieve samenwerking met andere sectoren is slechts in beperkte mate sprake Personeel
“engage me” Netwerken Vergaande samenwerking op uiteenlopende werkgebieden binnen organisaties uit de sector (vertikaal in de keten) en tussen verschillende sectoren (horizontaal tussen verschillende ketens)
Voor specifieke functies lastig om Tekort aan en competitie van aan competent personeel te
personeel en schaars talent
Organisatie van de zorg
komen Rond specialismen
Rond ziektebeelden
Zorgaanbod
Uitgebreide basiszorg
Versobering van de (basis)zorg
Kennis
Regionale en mondiale Internationalisering van medisch kennisuitwisseling op gebied van onderzoek en opleiding, internationale onderzoek en opleiding netwerken met intensieve datauitwisseling, versterkte samenwerking
3
NFU, In één oogopslag, 2009
Pagina 13
Aspect
Huidige situatie
Toekomstige situatie (2030) met technische universiteiten
Focus
Curatieve zorg, primair gericht op Naast curatieve zorg ook preventieve genezing zorg met als doel om de zorg betaalbaar te houden
Automatisering
ICT ter ondersteuning met tussenkomst van menselijk handelen
Technocratisering, voortschrijdende inzet van ICT (zelfdiagnostiek, digitale opleiding en training), nieuwe medische technologie en nieuwe onderzoekstechnieken
Wat betekenen bovengenoemde ontwikkelingen voor de positie van UMC's in 2020-2030? De interactie tussen de drie hoofdfuncties patiëntenzorg, onderzoek en opleiding blijft bestaan maar of de huidige organisatorische clustering hiervan in alle gevallen blijft bestaan is de vraag. Ontwikkelen UMC's zich door tot superspecialistische zorg- en onderzoekscentra (centres of excellence) of halen ze juist de banden met de curatieve zorg en opleiding in de regio verder aan?
Figuur 2-3: Het nieuwe patiëntcontact vanuit thuis (bron: Dutch Button Works)
Strategische ontwikkelingen Onderwijs en onderzoek Met de krapte op de arbeidsmarkt en de vergrijzing in het vooruitzicht vraagt de politiek aan UMC's om uitbreiding van het aantal geneeskundestudenten. Dit vraagt extra aandacht en middelen voor het behoud van de kwaliteit van het onderwijs. Tot voor kort vond toelating tot de studie geneeskunde plaats door middel van loting. Momenteel worden schoolprestatie meegenomen bij de selectie. De verwachting is dat in de toekomst ook andere individuele kenmerken een rol zullen spelen bij de selectie, zoals motivatie en persoonlijke eigenschappen. Een verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor lokale toetsing en selectie wordt door de branche toegejuicht, mits het geen verplichting wordt.
Pagina 14
Een belangrijke ontwikkeling binnen het onderwijs is dat de UMC's een programma hebben opgezet dat zich speciaal richt op jonge talentvolle studenten. De geselecteerde studenten krijgen vroegtijdig in hun opleiding de mogelijkheid om een aantal extracurriculaire activiteiten te volgen, waardoor hun talent nog beter tot zijn recht komt en zij op termijn een grotere bijdrage kunnen leveren aan de voortgang van de wetenschap. Voor wat betreft onderzoek geldt dat de afgelopen jaren het valoriseren van kennis steeds meer in de belangstelling is komen te staan. Kennisvalorisatie is het creëren van maatschappelijke en economische waarde op basis van wetenschappelijke kennis en vaardigheden. Er zijn enkele "producten" die de komende jaren in het kader van kennisvalorisatie mogelijk interessant zijn 4
voor UMC's . Het betreft met name: 1. uitvindingen (beschermd door het aanvragen en verwerven van een octrooi waarmee het intellectueel eigendom wordt vastgelegd); 2. materiaal en gegevens van patiënten (worden gedeeld – maar niet verkocht – zelfs met commerciële partijen aan de hand van studieprotocollen); 3. expertise (kennis en kunde inzetbaar in het onderwijs, onderzoeken patiëntenzorg in het eigen UMC maar ook interessant voor derden). Gezondheidszorg Door de ingrijpende maatschappelijke, technische en organisatorische ontwikkelingen gaan de systeemgrenzen schuiven. Zorg zal dichter bij de patiënt worden geleverd via “zorgknooppunten” en er zal een vergaande mate van concentratie binnen Nederland 5
plaatsvinden . Daarnaast wordt op basis van een groot aantal trends een centrale plek 6
ingeruimd voor de omschakeling naar de meest ideale werkvorm : een netwerk van organisaties 7
en voorzieningen. In het rapport "Van instituten naar netwerken " is voorzien dat de huidige ziekenhuiszorg uiteen zal vallen in monodisciplinaire interventies, primaire zorg, themazorg en acute zorg. 8
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg bepleit in zijn advies taakherschikking en taakverdeling tussen ziekenhuizen en in de zorgketen, en de inrichting van zorgnetwerken. Deze ontwikkelingen betekenen dat de traditionele "cure" langs drie assen uit elkaar wordt getrokken. Laagcomplexe acute zorg, chronische zorg en preventie verschuiven naar “zorgknooppunten” waar professionals samenwerken aan de gecoördineerde behandeling van zorgvragen. Planbare, eenmalige interventies zullen steeds meer worden geconcentreerd op plaatsen, waar bedrijfsmatige optimalisatie en volumevergroting in de behandeling van een beperkt aantal aandoeningen leiden tot de beste prijs voor de beste zorg. De hoog complexe zorg en super- en subspecialisatie zal in dit model ook worden geconcentreerd binnen het UMC nieuwe stijl en een beperkt aantal topklinische centra. Dit heeft ook vergaande effecten op de verdeling en het absolute niveau van het energiegebruik binnen het toekomstige zorgnetwerk. Hierbij lijkt een verschuiving van het energiegebruik zich ook meer “naar voren in de zorgketen “ te gaan verplaatsen. Een ketenaanpak is derhalve noodzakelijk om de juiste en meest efficiënte keuzes te maken en om tot werkelijke, in plaats van suboptimale, energiebesparing te komen.
4
NFU, Naar een goede waarde, 2009
5
Raad voor de volksgezondheid en zorg, Medisch-specialistische zorg in de toekomst, 2001
6
Schaik, M. van en Idenburg, P. Diagnose 2025, 2012
7
Boer & Croon, Van instituten naar netwerken, 2010
8
Raad voor de volksgezondheid en zorg, Perspectief op gezondheid 20/20, 2011
Pagina 15
In de aanloop naar de routekaart zijn in een voorstudie vier toekomstscenario's voor UMC's besproken. De scenario's bevonden zich in een assenstelsel met als assen 'concurrentie' (vrije markt versus maximale samenwerking) en 'omgeving/oriëntatie' (globaal versus lokaal/ regionaal). Dit leverde voor de kerntaken van een UMC de volgende vier toekomstbeelden op: Splendid isolation: hoogspecialistisch onderzoeks- en zorgcentrum, internationaal georiënteerd, hoogcompetitief, los van de basiszorg en basisopleiding. Gekoppeld via de basis: specialistisch centrum in de regio, nationaal/regionaal georiënteerd, met een voet in de basiszorg, concurrentie met andere medische centra op specialismen. UMC als netwerkorganisator: samenwerkingsverband van meerdere specialistische centra, internationaal georiënteerd, binding met algemene ziekenhuizen spitst zich toe op specialismen. UMC: Eén zorgketen, één organisatie: allround UMC, keyplayer in de hele zorgketen, sterk lokaal/ regionaal georiënteerd.
2.4 Energie en CO2 2.4.1 Energiegebruik In de voorstudie is voor 2009 berekend wat het totale energiegebruik was van de sector (uitgedrukt in Terra Joule). Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar de drie hoofdfuncties patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. Wat opvalt, is dat circa de helft van het energiegebruik uitgaat naar patiëntenzorg, gevolgd door onderzoek (35%) en onderwijs (15%). Binnen de drie hoofdfuncties is het elektriciteitsgebruik de grootste factor gebleken, gevolgd door aardgas en warmte.
Figuur 2-4: Energiegebruik naar functies
Wanneer men kijkt naar de huidige trends en ontwikkelingen dan dragen deze niet altijd bij aan een vermindering van het energiegebruik. Sterker nog: het absolute energieverbruik van de UMC’s neemt naar verwachting autonoom verder toe. Mogelijke verklaringen voor de toename is omdat er sprake is van: 1. volumegroei (meer op te leiden artsen en studenten, meer te behandelen en te onderzoeken 2
patiënten en ziektes) waardoor de energie-intensiteit toeneemt en er meer m worden gebouwd/gebruikt;
Pagina 16
2. door de wens van een hoger comfort vindt er een verschuiving plaats van gedeeltelijk geklimatiseerde gebouwen naar volledig geklimatiseerde gebouwen; 3. een toenemende technocratisering, waardoor het gebruik van meer energie consumerende medische apparatuur toeneemt. 2
Door concentratie van basisfuncties, efficiënter en intensiever gebruik van gebouwen en m , en trainen en leren op afstand zal de absolute groei enigszins worden afgeremd, maar niet worden omgebogen. Ook zal er door een verschuiving in de zorgketen een verschuiving van het energieverbruik naar “voren in de zorgketen” plaatsvinden waardoor het energiegebruik van sec de UMC’s af zal nemen. De genoemde stijging is grafisch weergegeven in de onderstaande figuur.
Figuur 2-5: Trend in energiegebruik met beoogde energie-efficiency m.b.v. routekaart
Uit figuur 2-5 is af te lezen dat als het werkelijke energieverbruik zich blijft ontwikkelen zoals de afgelopen jaren het geval is geweest, het energieverbruik stijgt met circa 2% per jaar naar 6.450 TJ in 2020 en ruim 7.400 TJ in 2030. Als er geen verdere energiebesparingsmogelijkheden zouden worden doorgevoerd groeit het absolute energieverbruik van de UMC’s nog verder naar bijna 9.000 TJ in 2030, bijna het dubbele van het energieverbruik in het referentiejaar 2005. In combinatie met stijgende energieprijzen gaan de energiekosten in de toekomst een dominantere rol spelen in bedrijfsvoeringkeuzes. Om de energie-efficiencydoelen uit MJA-3 te halen zijn forse inspanningen nodig. Minimaal 50% energie-efficiency in 2030 t.o.v. 2005 betekent dat in totaal 2.435 TJ bespaard moet worden. De 30% reductiedoelstelling voor 2020 komt neer op een te realiseren besparing van 1.461 TJ. Per jaar zal circa 90-100 TJ bespaard moeten worden om deze doelen te halen.
Pagina 17
2.4.2 CO2- voetafdruk In het kader van deze routekaart is aan de UMC's de mogelijkheid geboden om een voetafdruk van het energie- en CO2-gebruik te laten maken van hun processen. Zes van de acht UMC's hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Een samenvatting van deze studie treft u aan in bijlage 5 van deze voorstudie. Een belangrijk doel van de voetafdruk is om de UMC's meer inzicht te verschaffen in hun huidige verbruik, waardoor meer gevoel kan worden verkregen voor onderlinge verhoudingen. Behalve dat de deelnemende UMC's een individuele voetafdruk hebben ontvangen hebben zij ook de gemiddelde prestatie van alle UMC's ontvangen die hebben deelgenomen. Dit is berekend op basis van een gemiddelde en doet dienst als referentie UMC. Naast inzicht in het huidige verbruik en de onderlinge verdeling is het met behulp van het onderliggende rekenmodel relatief eenvoudig om effecten van maatregelen door te rekenen. Door andere variabelen te hanteren kunnen UMC's in de toekomst ook zelf de gerealiseerde cijfers invoeren om zo het verbruik van energie en CO2 over verloop van tijd monitoren. Voor de voetafdruk is per emissiebron een onderverdeling gemaakt in drie niveaus: 1. directe invoer van CO2-emissies; 2. invoer van energie gebruiksgegevens; 3. invoer van activiteitendata. Bij het bepalen van de voetafdruk van de referentie UMC is onderscheid gemaakt in drie niveaus of scopes, zie figuur 2-6): 1. Scope 1: de directe emissies door de eigen organisatie, zoals emissies door eigen aardgas gebruik en emissies veroorzaakt door het eigen wagenpark. 2. Scope 2: de indirecte CO2 emissies die ontstaan door de opwekking van elektriciteit die de organisatie gebruikt, zoals CO2 emissies door centrales die deze elektriciteit leveren. 3. Scope 3: overige indirecte emissies, een gevolg van de activiteiten van het bedrijf die voort komen uit bronnen die geen eigendom van het bedrijf zijn, noch beheerd worden door het bedrijf. Bijvoorbeeld voortkomend uit woon-werkverkeer, ingehuurd transport om producten bij de UMC af te leveren, de gehele productketen van afval, etc.
Figuur 2-6: Grafische weergave van de relatie tussen scope 1, 2 en 3 (Bron: DHV).
Pagina 18
Figuur 2-7 geeft per scope een overzicht van de CO2-emissies voor de referentie UMC. Uit de figuur blijkt dat de directe emissies (scope 1) van een UMC ca. 34% betreffen van de totale CO2 emissie. De indirecte emissies die gepaard gaan met het opwekken van elektriciteit en warmte (scope 2) bedragen ca. 24% en de emissies die ontstaan door de activiteiten die een UMC ontwikkelt, waaronder woon-werkverkeer, transportbewegingen van patiënten en studenten, afval etc. (scope 3), beslaan met 42% het grootste deel.
Scope 1 en 2 Hoofdlocatie koudemiddel; 76; 0,2%
Hoofdlocatie Warmte; 2.593; 8,0%
CO2 footprint referentie UMC (ton CO2 equivalent)
Hoofdlocatie Aardgas; 18.739; 57,5% Hoofdlocatie Elektriciteit; 11.134; 34,2%
Scope 3 Zakelijk verkeer (vliegkm); 1.691; 7%
Scope 1; 18.887 ton; 34%
Hoofdlocatie Diesel; 45; 0,1%
Scope 3; 23.814 ton; 42%
Scope 2; 13.727 ton; 24%
Bezoek patienten; 1.121; 5%
Eigen vervoer patienten; 3.384; 14%
Woon-werk studenten; 2.546; 11% Woon-werk medewerkers; 9.220; 39%
Reinigen textiel; 1.723; 7%
Verwerking van afval; 4.129; 17%
Figuur 2-7: Uitstoot in ton CO2-euqivalent en procentueel voor scope 1, 2 en 3 (aandeel groene stroom is 46%).
Van de totale CO2 emissies wordt gemiddeld gezien dus 58%veroorzaakt door het gebruik van aardgas, warmte en elektriciteit. De totale CO2 emissie bedraagt voor het referentie UMC circa 56.500 ton CO2 equivalenten. In het referentie UMC wordt 46% van de ingekochte stroom groen ingekocht. Een deel van de ingekochte elektriciteit is wel duurzaam opgewekte “groene stroom”. Het aandeel van de totale inkoop betreft 46%. Hierdoor is het gemiddelde aandeel voor scope 2 met 24% relatief laag. Wordt op termijn alle afgenomen stroom als duurzame “groene stroom” ingekocht dan kan de emissie van de sector op eenvoudige wijze met 20% worden gereduceerd. Wat verder opvalt, is het relatief grote deel voor het woon-werkverkeer van medewerkers. Dit bedraagt circa 16% van de totale CO2 emissie. In relatie hiermee is het aandeel voor het transport van de patiënten en bezoekers relatief laag (ca 8% van het totaal).
Pagina 19
3
UMC's in 2030: een toekomstbeeld UMC's zijn in 2030 kennisontwikkelaars (onderzoek), kennisleverancier (opleiding) en zorgverlener die deel uitmaken van de gehele zorgketen. Dit hoofdstuk schetst een beeld van hoe deze drie functies in 2030 er naar verwachting uit zien. Dit beeld pretendeert niet volledig te zijn, noch de absolute waarheid te beschrijven. Het is een beschrijving van een richting op hoofdlijnen van hoe een UMC er in 2030 uit zou kunnen zien. De keuze van de onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn ingegeven door het beoogde doel van de routekaart: brancheversterking en energie-efficiency. Om het belevingseffect te vergroten is het wensbeeld beschreven vanuit de situatie in 2030.
3.1 Een doorkijk naar 2030 en verder 3.1.1 Vanuit de bril van de klant In 2030 zijn patiënten omgeven met hoogwaardige technologie, zowel thuis, op het werk als bij een zorgverblijf. Uitgebreide monitoringssystemen bieden aangesloten klanten en betrokken zorgverleners inzicht in de door hen benodigde informatie. Met behulp van geavanceerde technologie (bijvoorbeeld sensortechniek, nanotechnologie en/of radar) is het mogelijk om alle relevante persoonsgegevens van patiënten 24 uur per dag, 7 dagen per week te monitoren. Hierdoor ontstaat er een compleet beeld van de lichamelijke conditie over de gehele dag en nacht. Indien hier aanleiding toe is krijgen artsen en verpleegkundigen via dit netwerk desgevraagd inzicht in de situatie waarin de klant zich bevindt. Op deze wijze wordt niet alleen invulling gegeven aan zorg maar ook aan preventie door vroegtijdig te signaleren. Patiënten krijgen online informatie over hun actuele gezondheidssituatie en krijgen daarbij door UMC's geautoriseerde informatie met betrekking tot leefstijl- en dieetadviezen en
Toekomstige eisen vanuit de patiënt:
bewegings- en trainingtips en instructies.
Inzicht in de levensverwachting en daaraan
Via een community binnen de digitale
gekoppelde preventieve 'ingrepen';
polikliniek hebben klanten toegang tot
Online informatie over actuele
andere mensen met dezelfde symptomen
gezondheidstoestand en behandelopties;
en ziekteverschijnselen. Een arts-in-
Effectieve maar minder ingrijpende
opleiding waakt als moderator en
curatieve ingrepen;
deskundige over de discussies op deze
Meer service en comfort;
digitale community.
Een gezonde en veilige verblijfsomgeving; Betaalbare en duurzame zorg.
Pagina 20
Dankzij genetica, het genpaspoort en de geavanceerde monitoringstechnieken weet de cliënt/ patiënt goed hoe hij het lichaam gezond moet houden en is beter te voorspellen wanneer, welke ziektebeelden zich gaan voordoen. Symptomen worden in 2030 vroegtijdig herkend waarvan de klanten digitaal op de hoogte wordt gesteld en wordt geadviseerd over wat te doen om zijn gezondheidssituatie te verbeteren. Indien nodig verwijst het systeem de patiënt naar een
Figuur 3-1: Biometrische patiëntgegevens
(vernieuwd) lokaal zorgknooppunt. De hier dienstdoende arts kan zelf aanvullende tests (diagnostische acties) doen en daarbij eventueel een beroep doen op specialistische kennis binnen het zorgnetwerk van een UMC. Bij acute situaties wordt een waarschuwingssignaal gegeven waardoor een lokaal gevestigde arts direct kan ingrijpen. Deze arts bepaalt vervolgens of spoedopname is vereist. Bij twijfel legt hij ter plaatse digitaal contact met de behandelende specialist binnen het zorgnetwerk van het UMC om te overleggen. Bij een noodzakelijke opname binnen een UMC komt de patiënt in 2030 in een gespecialiseerde, comfortabele, veilige, gezonde en aangename zorgomgeving. Hij wordt uitgebreid gescreend en gaat naar zijn verblijfsruimte, desgewenst begeleid door een zorgrobot. Tijdens zijn verblijf in dit gespecialiseerde “hotel” heeft hij, digitaal, volledige toegang tot zijn wereld; via beeldverbinding met het thuisfront, vrienden en werkomgeving. Zijn herstelproces heeft echter ook baat bij de fysieke aanwezigheid van directe familieleden die indien gewenst voor een deel invulling geven aan de basisverzorging. Hiervoor kent de verblijfsruimte een klein verlengstuk die als een woonkamer dienst doet.
3.1.2 Een kijk in de wereld van wetenschappelijk onderzoek In 2030 vervullen UMC's hoogspecialistische zorg en daaraan
Toekomstige eisen vanuit wetenschappelijk
gekoppeld wetenschappelijk onderzoek.
onderzoek:
De UMC-onderzoekers hebben anno
Mogelijkheden tot interessant onderzoek dat
2030 toegang tot een uitgebreid
het verschil maakt:
databestand voor wat betreft digitaal
Longitudinale onderzoeksprogramma's naar
opgeslagen biomaterialen en
langjarige effecten (LifeLines);
genetische DNA-profielen (bij geboorte
Koppeling van ziektebeelden met
vastgelegd in een gen-paspoort).
biomaterialen en DNA-profielen;
Hiertoe bestaat één landelijk
Toegang tot grote databestanden voor
datanetwerk waar alle UMC
betrouwbare onderzoeksresultaten rond
onderzoekers, binnen gestelde
zeldzame ziektebeelden;
randvoorwaarden, toegang toe hebben.
Bijeenbrengen van kennis uit verschillende
Het landelijke datanetwerk is in 2030
gebieden en disciplines;
aangesloten op een mondiaal medisch
Een prettige en gezonde werkomgeving.
netwerk waar, via het landelijke
Pagina 21
netwerk, onderzoekers ook uit kunnen putten. Dit biedt uitgebreide mogelijkheden voor onderzoek naar (meer complexe en/of zeldzame) ziektebeelden, verbetering van patiëntenzorg en (een versnelling van) de ontwikkeling van nieuwe producten. Het type onderzoek varieert daarbij van fundamenteel onderzoek tot het bewijzen van nieuwe zorgmethoden middels klinische studies waarbij een koppeling wordt gelegd met het genpaspoort. Hiertoe is een hightech zorgcampus ingericht waar UMC's als kennisinstituten “gevestigd” (fysiek of virtueel) zijn samen met onder andere fabrikanten van medische apparatuur en farmaceutische industrie. De veelheid aan beschikbare data en de complexiteit van het onderzoek maken dat er een goede infrastructuur aanwezig is, alsmede hoogwaardig personeel die in een krappe arbeidsmarkt internationaal georiënteerd is. Het bieden van een goede, inspirerende en gezonde werkplek in een Figuur 3-2: Laboratoriummedewerker
setting waarin veelbelovend en uniek hoogwaardig
werkt met griepvirus (bron: Kennislink)
onderzoek de mogelijkheid krijgt om middels
kennisvalorisatie tot product te worden zorgt voor het verwerven en behouden van toponderzoekers op het gebied van zowel technologische ontwikkeling als klinisch onderzoek. Om dit te realiseren is internationale samenwerking en vergaande concentratie noodzakelijk. Deze concentratie van onderzoek moet zijn opgelijnd met de concentratie van specialistische zorg en de beschikbare en noodzakelijke infrastructuur. Vanuit het topsector plan zijn er twee belangrijke aandachtspunten te onderscheiden. Ten eerste onderzoek en ontwikkeling op het gebied van “kwaliteit van leven” waarin met name het langer gezond leven een issue is en ten tweede het ontwikkelen van duurzame zorg waarin het belangrijkste issue de beteugeling van de groei van de zorglasten met kostenefficiënte oplossingen is. De topsector Life Sciences & Health ziet een gezonde en welvarende toekomst voor Nederland en een cruciale rol voor zichzelf in het realiseren van die toekomst. Met de toenemende levensverwachting, vergrijzing en welvaart neemt de vraag naar zorg, hogere productiviteit en kostenbeheersing alleen maar toe. De sector ziet daarin zowel economische kansen als een maatschappelijke opdracht voor nieuwe, innovatieve bedrijvigheid die onder andere helpt kosten te beheersen. In 2025 hoort de Nederlandse Life Sciences & Health sector tot de wereldtop dankzij innovatieve bedrijven die een continue stroom van nieuwe producten en technologieën genereren en optimale randvoorwaarden om deze te ontwikkelen, te testen en op de markt te brengen. Daartoe zet de sector in op zeven kritische randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn: 1. vragende Nederlandse markt met portaal naar Europa en de wereld; 2. optimale wet- en regelgeving; 3. voldoende, juist opgeleide, ondernemende mensen; 4. goede toegang tot het juiste kapitaal; 5. sterke, toegankelijke (fundamentele) kennisbasis; 6. gezamenlijke publiek-private innovatie infrastructuur; 7. Nederland als één zelf-organiserende Life Sciences & Health regio. Op een groot aantal van deze randvoorwaarden heeft het zorgnetwerk grote invloed.
Pagina 22
3.1.3 Een kijk in de wereld van het opleiden van artsen In 2030 kent elk UMC een beperkt aantal specialisaties die gekoppeld zijn aan hoogspecialistische zorg en daaraan gekoppeld wetenschappelijk onderzoek
Toekomstige eisen artsen in opleiding:
in haar opleidingscurriculum. Artsen in
Een goede en degelijke opleiding met
opleiding kiezen de locatie van studie
goede docenten;
waar ook hun gewenste specialisatie het
Goed arbeidsmarktperspectief /
verst is doorgevoerd. Om de artsen in
terugverdienmogelijkheden;
opleiding de nodige praktijkbasis te
Een inspirerende studieomgeving, zowel
kunnen bieden wordt nauw
fysiek als digitaal;
samengewerkt in de zorgnetwerken.
Inspirerende praktijkcases. Onderwijsprogramma's op maat waardoor
Een aantal UMC's vervult in 2030 de rol
talenten optimaal tot hun recht komen
van regionale regisseur op het gebied van opleiding van (para)medisch en verpleegkundig personeel op alle niveaus. Het aantal medische studenten is ten opzichte van vroeger sterk gestegen. Om de werkdruk voor docenten te ontlasten en het kwaliteitsniveau van de opleidingen te verbeteren maken veel van de opleidingen gebruik van een digitale leeromgeving met methodieken als e-learning, simulaties met behulp van 3D beelden en technologie op afstand. Het werken in een digitale leeromgeving maakt het voor onderwijsinstellingen mogelijk om een individueel op maat toegesneden lesprogramma aan te bieden. Hierdoor komen persoonlijke kwaliteiten optimaal tot hun recht. Voor talentvolle studenten geldt dat zij in een vroegtijdig stadium van hun opleiding worden gescout en een speciaal opleidingsprogramma krijgen aangeboden. Hierdoor kunnen studenten vaak al tijdens hun artsenopleiding een promotietraject inzetten. Door het werken met een digitale leeromgeving hoeven studenten en medici voor de onderwijsfaciliteit minder fysiek aanwezig te zijn op de faculteit. Ook kan men op elk gewenst tijdstip studeren. Hierdoor is het eenvoudiger om gedurende de opleiding en loopbaan het kwaliteitsniveau te handhaven ('levenslang leren'). Dit bevordert tevens de doorstoom tussen de opleiding tot basisarts, de vervolgopleiding en het postacademisch onderwijs. Studenten en medici hebben toegang tot vooraanstaande toponderzoekers en specialisten. Hiertoe bestaan internationale samenwerkingsverbanden tussen medische faculteiten waarmee op regelmatige basis via informele videoconferenties kennisuitwisseling plaatsvindt. Al deze vormen van scholing profiteren van onderwijskundige ontwikkelingen zoals skills labs, discipline overstijgend onderwijs en competentiegerichte curricula.
Pagina 23
Figuur 3-3: Anatomieles (bron: artsinspe.artsennet.nl)
3.2 Positie en functie in de maatschappij De zorg is dicht bij de patiënt georganiseerd. Specialisten werken veel langs de digitale weg, zowel in de contacten met patiënten, via de zorgknooppunten, als voor het delen van kennis en volgen van opleidingen. Door 'het nieuwe werken in de zorg' werken veel specialisten niet meer per definitie vanuit een zorggebouw maar deels vanuit huis. De nieuwe patiëntketen Deze digitalisering maakt het mogelijk dat specialisten meer op afstand werken (ook thuis), dat de patiënt voor basisfuncties op afstand gemonitord wordt en dat specifieke diagnoses middels digitale consultaties met UMC specialisten door derden (algemene ziekenhuizen/ 1,5 lijns-zorg) op afstand kunnen worden gesteld en soms zelfs behandeld. Zorgaanbod is daarbij minder plaatsgebonden en via zorgknooppunten meer rond de patiënt georganiseerd. UMC's zijn fysiek gezien meer het "sluitstuk in de patiëntketen" en kennen relatief gezien een kleiner aantal fysieke patiëntbezoekers in verhouding tot 20 jaar eerder. De toegenomen mogelijkheden voor thuiswerken en zorg op afstand hebben geleid tot verminderde noodzaak tot mobiliteit bij zowel patiënt, bezoekers als personeel. Figuur 3-4: Digitalisering van de patiëntenzorg
Pagina 24
UMC 2030: Een 'helende zorgbeleving' in een energieneutrale en gezonde gebouwde omgeving (gebaseerd op het Green Patient Lab 3.0 concept) In 2030 is een UMC een veilige, helende en humane omgeving waarbij de impact op het milieu zo minimaal mogelijk zal zijn door gebruik van duurzame middelen en materialen. Het ontwerp van het gebouw draagt bij aan gezondheid en welzijn van patiënt, medewerkers en bezoekers. Tal van hoogwaardige elektronische toepassingen in de patiëntenverblijven, behandelafdelingen en de onderzoeks- en opleidingsafdelingen worden gecombineerd en geven medewerkers (onderzoekers en artsen) inzicht in alle relevante patiënteninformatie. De toegepaste middelen en materialen bieden optimale veiligheid (o.a. vanuit hygiënisch oogpunt) en zijn vervaardigd van materialen die het milieu minimaal belasten. Ook worden producten en materialen zoveel als mogelijk op de locatie van het UMC hergebruikt. Voor familieleden is het mogelijk om langer bij de patiënt te verblijven zowel tijdens belastende onderzoeken, behandelingen en herstelperiode hetgeen bijdraagt aan het helende karakter van meer complexe zorg binnen UMC's. Patiëntenverblijven voor langere verblijfperioden kennen hiertoe een verlengstuk in de vorm van een soort woonkamer. Sommige UMC's hebben zelfs tuinen en kassen om het natuurlijk helende karakter te versterken middels zinvolle en gezonde tijdsbesteding voor de mobiele patiënt. Tevens wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van high tech apparatuur om deze processen te ondersteunen. Al met al draagt het helende karakter bij aan een sneller herstelproces waardoor patiënten eerder naar huis kunnen.
Pagina 25
4
Welke voedingsbodem is nodig om te innoveren Een UMC is momenteel een belangrijke spil voor hoogwaardig onderzoek, het opleiden van medisch specialisten en het leveren van hoogwaardige complexe zorg voor patiënten die op andere plaatsen zijn uitbehandeld. Deze rol zal in een toekomstige setting van een zorgnetwerk wellicht wat gaan verschuiven maar de essentie van een UMC zal naar verwachting niet wezenlijk veranderen. De samenwerking met andere zorgverleners in de keten en de aandacht voor preventie zal echter belangrijker worden. Ook zal door de concentratie van zorgverlening specialisatie tussen de UMC’s een feit zijn. Vanuit de netwerkgedachte kan het zelfs zo zijn dat, bij voldoende patiëntenaantallen, meerdere vergelijkbare centra ontstaan waardoor een fijnmaziger geografisch netwerk op topniveau ontstaat. Een dergelijk netwerk van organisaties maakt het mogelijk om resources waaronder ook het gebruik van materialen en energie, efficiënt in te zetten. Hierdoor is het UMC in 2030 niet alleen een inspiratiebron voor de andere partijen in het zorgnetwerk maar geniet dit model ook internationaal veel aanzien. In tijden van een dalend personeelsaanbod en een groeiende zorgvraag en werkdruk vormt een UMC een organisatie waar je juist graag wilt werken en worden opgeleid. Het tegengaan van verspillen en het laten toenemen van de effectiviteit (duurzaamheid) en het breed toegankelijke zorgnetwerk zijn daarmee de sleutel voor het tekort aan gekwalificeerde onderzoekers en medisch specialisten maar ook op het niveau van mensen die in een dergelijke omgeving graag worden opgeleid. Naast technische innovaties zijn innovaties in het proces (bedrijfsvoering) noodzakelijk om deze kansen optimaal te benutten. Om de volgens de routekaart gewenste technologische en organisatorische innovatierichtingen (zie hoofdstuk 5 t/m 7) mogelijk te maken, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Belemmeringen moeten worden weggenomen zodat kansen benut worden. Door bijvoorbeeld investeringen te bezien vanuit een totale kostenbenadering komt er meer nadruk te liggen op een integrale afweging van investeringen en bewustwording, betrokkenheid, draagvlak en draagkracht door de gehele
Figuur 4-1: Procesinnovatie (bron: Saxion)
organisatie heen.
4.1 Kansen De reputatie en kwaliteit van zowel de zorg als het onderwijs en de wetenschap staan regelmatig ter discussie. Goed en gezond werkgeverschap draagt bij aan het verbeteren van deze reputatie en is van belang in de competitie om personeel. Duurzaamheid is daarbij een unieke kans voor UMC's om zich naar het brede publiek toe te profileren als een maatschappelijke verantwoorde onderneming. Het duurzame karakter en/of imago van een UMC (gebouw en omgeving) kan een inspiratiebron zijn voor andere bedrijven en organisaties in de zorgketen die zich graag op het terrein van de UMC willen vestigen. Dit biedt zicht op nieuwe business concepten.
Pagina 26
UMC's groeien uit tot de "Silicon Valley" op gebied van duurzaamheid en gezondheidzorg. Op lange termijn kan een UMC niet alleen geld besparen, maar zelfs geld verdienen. Technologische innovaties en de (regionale) werkgelegenheid worden gestimuleerd. Ook wordt het UMC een plek waar je graag wilt studeren en werken. Hoewel dit voor de huidige generatie studenten geen keuze is, is er een neiging naar versoepeling van de selectie-eisen (zie paragraaf 2.3). Duurzaamheid kan een belangrijke rol spelen bij het versterken van het imago van de sector, waardoor er meer nieuw talent kan worden aangetrokken en bestaand talent kan worden behouden. Door de aantrekkelijkheid van de sector te vergroten kan duurzaamheid in de toekomst een positieve bijdragen leveren aan de oplossing voor het arbeidstekort. Binnen de organisaties is er continu aandacht voor de thema’s verspilling en effectiviteit. Ondanks deze continue aandacht zijn er nog majeure belemmeringen waardoor energiebesparende en efficiëntie bevorderende maatregelen binnen UMC's soms moeilijk tot stand komen. Hieraan ligt een groot aantal redenen ten grondslag zoals onbekendheid met alternatieven, gewoontegedrag, perceptie (ook wat betreft beïnvloedend vermogen voor de individuele gebruiker), urgentie, toe-eigening van effecten en financiering. Wanneer een UMC erin slaagt om te komen tot een beter afwegingskader waarbinnen energiemaatregelen worden meegenomen, dan kan een forse versnelling in de (energie-)efficiency worden gerealiseerd. Hiervoor is een andere ‘mind-set’ binnen het UMC nodig. Nu nog heerst bij veel mensen de perceptie dat energiezuinig gelijk staat aan “duur”, energiezuinige projecten meer moeite kosten (pionierend werken) en daardoor vertragend kunnen werken en dat energiebesparing ten koste zou gaan van comfort en/of de kwaliteit van de zorg. Ook de benodigde kennis en ervaring ontbreken veelal. Wordt alleen naar de directe kosten van energie gekeken dan beslaat dit slechts een zeer gering deel (circa 1,5 tot 2,5%) van de totale exploitatie. Op basis hiervan zou geredeneerd kunnen worden dat het nauwelijks gerechtvaardigd is om dit op bestuurlijk niveau als thema te zien en het logisch is dit volledig te delegeren aan de energiecoördinatoren en/ of facility managers. Echter wordt dan voorbij gegaan aan het feit dat het reduceren van verspilling en het vergroten van de effectiviteit veel verder voert dan de energiekosten alleen en daarom een integrale benadering behoeft. Maatregelen om verspilling terug te dringen en effectiviteit te verhogen hebben vaak ook effect op de kwaliteit van de technische installaties, de beheersbaarheid en de kwaliteit van het gerealiseerde comfort in het gebouw en op de bedrijfsvoeringmogelijkheden in het algemeen. Uiteindelijk heeft dit op de langere termijn dus effecten op de kosten van het onderhoud en de klant- en medewerkertevredenheid ten aanzien van het geboden comfort in de gebouwen. Daarnaast zal energie op zich zelden een drijfveer zijn om majeure aanpassingen door te voeren maar spelen er altijd ook andere zaken waaronder bijvoorbeeld leveringsbetrouwbaarheid, vervangingen aan het einde van de technische levensduur, uitbreidingen, risicoreductie, comfortklachten of wet- en regelgeving. Dit wordt mede veroorzaakt doordat energie voor UMC’s nog relatief goedkoop is, het slechts een beperkt deel is van de totale exploitatie, het veelal investeringen voor de lange termijn zijn, het niet direct bijdraagt aan het primaire proces en effecten niet direct zichtbaar of merkbaar zijn. Uit bovenstaande blijkt dat er door een meer integrale afweging kansen ontstaan om invulling te geven aan het reduceren van verspilling en het vergroten van de effectiviteit (kortom energiebesparing) zonder dat dit direct tot hogere kosten hoeft te leiden. Juist het bestuurlijk niveau van een UMC zou deze handschoen moeten oppakken en bij alle investeringen deze integrale afwegingen moeten willen maken.
Pagina 27
Een dergelijke aanpak heeft consequenties voor de bedrijfseconomische principes van UMC's, bijvoorbeeld ten aanzien van het toekennen van kosten, de interne doorbelasting en de berekening van voorinvesteringen, vervangingsinvesteringen en afschrijvingstermijnen. Een beter afwegingskader Binnen de academische medische centra wordt veel met gescheiden budgetten voor de verschillende functies en afdelingen gewerkt. De budgetten worden jaarlijks vastgesteld. Dit kan er voor energie gerelateerde zaken toe leiden dat beslissingen vanuit deze budgetten worden gedicteerd en er onvoldoende aandacht is voor een integrale benadering. Hierdoor kan er suboptimalisatie optreden. Bij de benadering vanuit de budgetten wordt soms geïnvesteerd vanuit budget A terwijl de revenuen ten bate van budget B komen. Dit zogenaamde split incentive ondersteunt investeringen in energiebesparende opties niet op een positieve manier. Het sturen op de zogeheten total cost of ownership (TCO) is binnen de UMC’s en de zorgsector in het algemeen een relatief nieuw begrip. De TCO-methodiek is reeds in 1987 door het onderzoeksbureau "The Gartner Group" geïntroduceerd. Deze methodiek was opgezet om een beter inzicht te krijgen in de totale kosten van ICT dienstverlening en wordt regelmatig aangepast en gemoderniseerd. Dit model heeft grote invloed gehad op het denken over de kosten van gedistribueerd computergebruik. Zo kan voor een PC met een aanschafwaarde van 1.800 dollar de TCO wel 9.000 dollar per gebruiker per jaar bedragen. Figuur 4-2: Total cost of ownership in de ICT (bron: Saxion)
Dit principe wordt ook in andere sectoren toegepast om meer inzicht te verkrijgen in de totale kosten voor een dienst of voorziening. Het betreft dus een integrale benadering/afweging waarbij de huidige integrale kosten van een “product” worden vergeleken met de kosten van een product met dezelfde functies/functionaliteit. Kosten die hierbij veelal worden betrokken zijn de investeringen, de kosten voor het kapitaal, de onderhoudskosten, kosten van de interne organisatie, afschrijvingen en de kosten voor energie. Bij investeringen in energiebesparende maatregelen en het toepassen van duurzame energie is dit veelal (nog) geen natuurlijke benadering en wordt veelal alleen gekeken naar investeringsniveaus c.q. outputparameters ten behoeve van het primaire proces. Het wordt dan ook als voorwaarde gezien dat er binnen de UMC’s een meer integrale afweging van energiegerelateerde investeringen plaatsvindt en dat er breder wordt gekeken dan alleen de specifieke afdeling die verantwoordelijk is voor de investering. Ook bij de gebruikers van elektriciteit, warmte en koude zou het duidelijker moeten zijn welk werkelijk aandeel ze in het totaal gebruiken en welke (totale)kosten hiermee gemoeid zijn c.q. kan de fractie te beïnvloeden gebruik worden geïdentificeerd. Pas als een dergelijk inzicht aanwezig is kunnen goede besluiten worden genomen. Het ultieme niveau zou zijn als de gebruikers belast worden met de werkelijke kosten van hun gebruik (de gebruiker betaalt) en hun handelen direct financieel inzichtelijk wordt, hetgeen zich zal vertalen naar een reductie van het gebruik. Ook dit moet uiteraard afgewogen worden tegen de reductie van het gebruik en de daling van de totale kosten voor de leveringen van elektriciteit, warmte en koude.
Pagina 28
Door niet alleen de directe financiële waarde, maar ook de sociaal maatschappelijke waarde van een investering bij de beslissing te betrekken is er veel innovatie te behalen, die zich op de langere termijn terugverdient.
4.2 Bewustwording door de gehele organisatie heen Met de huidige inzet binnen het MJA-3 (EEP’s) wordt een geleidelijke lijn van verbeteringen voorgesteld die samen uitmonden in een verbetering van de systemen en processen. De ambitie van de routekaart is echter om te komen tot een sprong (revolutie) in plaats van kleine stapjes (evolutie). Met deze stapjes alleen wordt de doelstelling van het routekaarttraject niet gerealiseerd. Om de revolutie te kunnen voeden is het noodzakelijk dat buiten de huidige denkkaders wordt gedacht. Elementen waarmee de gezochte sprongen kunnen worden gemaakt bestaan uit zowel het verduurzamen als het reduceren van het gebruikte vloeroppervlak. Later besproken innovatierichtingen die hierbij aansluiten zijn onder meer klimaat op maat, het nieuwe werken en een optimale grondstofkringloop. Om binnen de sector gezamenlijk deze sprong te kunnen maken is in eerste instantie bewustwording en betrokkenheid nodig. Op termijn is hiervoor consolidatie van de initiatieven en het bewaken van de voortgang van de verschillende innovatiegebieden zoals beschreven in deze routekaart noodzakelijk. In beide trajecten vervullen de bestuurders van de UMC’s een essentiële rol. Deze onderwerpen spelen bij UMC's echter altijd een ondergeschikte rol in vergelijking tot het hoofddoel, namelijk het genezen van mensen en het ten behoeve hiervan het uitvoeren van onderzoek en opleiden van zorgprofessionals. De primaire focus van de bestuurders is dan ook op deze aspecten gericht. Naast deze onderwerpen komt er ook een toenemende aandacht voor duurzaamheid in zijn algemeen. Vanuit het oogpunt van het reduceren van de toenemende energiekosten en het werken met maatschappelijk kapitaal wordt dit ook als een wenselijke ontwikkeling gezien. Voor het noodzakelijke draagvlak in alle lagen van de organisaties is het van groot belang dat vanuit de bestuurders en de NFU actief wordt uitgedragen dat het reduceren van het energiegebruik een item is waarvoor draagvlak is en dat investeringen in maatregelen die hieraan bijdragen op basis van een integrale business case (TCO methodiek) worden beoordeeld en unit-/afdelingsniveau overstijgend zijn. Door deze integraliteit dient dit element dan ook op het bestuurlijk niveau geborgd te zijn (ook in strategische plannen van de organisaties) en kan het niet zonder meer worden gedelegeerd naar de energie- en/of milieucoördinator. Om de duurzaamheidsprong te kunnen maken is niet alleen draagvlak, maar ook draagkracht nodig. Bij draagkracht maak je gebruik van de kennis, creativiteit en betrokkenheid van alle mensen in de organisatie. Medewerkers gaan zelf nadenken over de gevolgen en kansen van duurzaamheid op hun specifieke werkterrein.
Pagina 29
5
UMC als duurzaam en gezond gebouw 5.1 Wensbeeld UMC's in 2030 zijn een veilige, inspirerende en comfortabele omgeving voor patiënten, studenten, medewerkers en bezoekers met een minimale impact op het milieu. Een slim gebouwontwerp vormt hiervoor de basis. Bij verbouw- en nieuwbouwplannen wordt standaard in de ontwerpfase bekeken welke mogelijkheden er zijn om optimaal gebruik te maken van factoren die van nature in de omgeving van een UMC aanwezig zijn. Enkele voorbeelden van factoren zijn het gebruik van zonlicht, wind en water. Door het gebouw te integreren in de omgeving, de aanwezige omgevingsfactoren optimaal te benutten en de schil goed te isoleren neemt de relatieve energiebehoefte af en kan, ten opzichte van traditionele bouw, fors energie worden bespaard in de gebruiksfase. Het gebouw is (klimaat)installatiearm - niet te verwarren met installatievrij - en wordt gekenmerkt door een hoge mate van zelfregulering, waardoor de warmte- en koudevraag nihil zijn. Door het goed vormgeven en het gebruik van innovatieve materialen worden hinderlijke geluiden (bijvoorbeeld van trolleys op de gangen of geluiden van naastgelegen ruimten) geëlimineerd. Voor een optimaal binnenklimaat wordt zoveel als mogelijk en (technisch) beschikbaar is gebruik gemaakt van natuurlijke luchtzuivering. Verder worden er maatregelen
Figuur 5-1: Meyer Children´s Hospital
genomen om overmatige inval van zonlicht te beperken,
(bron: Firence,It).
buiten met binnen te koppelen en vanuit de perceptie van de verschillende gebruikers een huiselijke omgeving te creëren (klanten zien alleen hun eigen deel van het gebouw en niet de totale gebouwcontouren). Door een combinatie van de bovengenoemde maatregelen dragen de UMC-gebouwen actief bij aan een positieve belevingswaarde en een prettige atmosfeer. UMC's bieden daarmee een veilig en prettig werkklimaat voor medewerkers, een inspirerende leeromgeving voor studenten en een 'helende' omgeving voor patiënten.
5.2 De uitdaging UMC-huisvesting is over het algemeen huisvesting voor tientallen jaren. Nieuwbouw en renovatiewerkzaamheden zijn voor veel UMC's een continu proces. Hoewel rekening wordt gehouden met de energievraag bestaat het beeld dat (nieuwe) voortschrijdende inzichten en technieken mogelijkheden zullen bieden tot vergaande energie-efficiency. Nieuwbouw en grootschalige renovatie bieden daarbij bij uitstek een natuurlijk moment om dergelijke inzichten en technieken mee te nemen in de te realiseren huisvesting. Tot het moment van nieuwbouw en grootschalige renovatie is het een grote uitdaging om te zoeken naar mogelijkheden om de (nieuwe) inzichten en technieken te verwerken binnen de bestaande gebouwen en voorzieningen.
Pagina 30
De uitdaging die uit dit wensbeeld voortvloeit, is het bij nieuwbouw of bij grootschalige renovatie van bestaande bouw ontwikkelen van flexibel in te richten gebouwen die inherent comfortabel zijn en waarbij voor elke functie het gepaste minimum aan installatietechniek is toegepast voor het klimatiseren van de binnenruimten.
5.3 Innovatierichtingen Om te komen tot een energiearme, comfortabele en gezonde huisvesting in 2030 zijn een groot aantal innovaties noodzakelijk. Het wensbeeld (zie paragraaf 5.1) beschrijft de gewenste situatie in 2030. Om dit wensbeeld te realiseren moeten UMC's een groot aantal maatregelen realiseren. Het pallet aan maatregelen waaruit UMC's kunnen kiezen varieert daarbij van het in gang zetten van praktisch uitvoerbare maatregelen (bijvoorbeeld nieuwe combinaties van bewezen technieken) tot zeer explorerend en experimenteel. In bijlage 3 zijn een groot aantal energiebesparende maatregelen benoemd waar UMC's zoal aan kunnen denken. In deze paragraaf zijn enkele kansrijke maatregelen geclusterd in een aantal innovatierichtingen, te weten: innovatief ontwerp en inrichting, klimaat op maat en optimale uitwisseling van warmte en koude tussen gebouwen (zie figuur 5-2). De selectie is gebaseerd op de mate van innovatie, het energiebesparingspotentieel, de toepasbaarheid in andere sectoren, de uitvoerbaarheid, de terugverdientijd, de te verwachten energie-effecten in de keten, de mate waarin de maatregel bijdraagt aan een positieve beeldvorming, de doorlooptijd en het veiligheidsrisico. Met de geselecteerde maatregelen wordt verwacht een aantal ambitieuze innovaties te hebben geselecteerd, die zowel maatschappelijk als economisch interessant en relevant zijn.
Figuur 5-2: Innovatierichtingen UMC als gezond gebouw
In de hiernavolgende subparagrafen worden elk van de innovatierichtingen afzonderlijk verder toegelicht. Het resultaat van de innovatierichtingen draagt bij aan het realiseren van het wensbeeld.
Pagina 31
5.3.1 Innovatief ontwerp en inrichting Streefsituatie Medewerkers worden gestimuleerd om continu alert te zijn op verbeteringen in de bestaande gebouwde omgeving die bijdragen aan een lager energiegebruik of een verduurzaming van de energievoorziening. Doordat op gedetailleerd niveau bekend is hoeveel energie een apparaat of systeem gebruikt en doordat inzichtelijk kan worden gemaakt wat de maatschappelijke kosten en baten zijn van een interventie kunnen effecten van verbetersuggesties eenvoudig worden doorberekend. Hierdoor kan door UMC's in korte tijd een investeringsbeslissing worden genomen. Dergelijke initiatieven "van onderaf" worden door het management gefaciliteerd door belemmeringen weg te nemen. Dit kunnen potentiële belemmeringen zijn in de organisatie, bemensing, financiering, communicatie, en dergelijke (zie hoofdstuk 4). Voor iedere grote renovatie en ieder nieuwbouwproject geldt in principe dat er in de volgorde van het gebouwontwerp eerst wordt gekeken naar het minimaliseren van de energiebehoefte van een gebouw door rekening te houden met de mogelijkheden die de omgeving biedt op korte, middellange en langere termijn. Door een slim ontwerp en een combinatie van energiezuinige maatregelen is het gebouw in 2030 inherent comfortabel met een minimum aan installatietechniek t.b.v. de klimatisering. Energiestromen (zoals warmte en koude) die nog additioneel nodig zijn, worden tussen gebouwen op het terrein en in de omgeving uitgewisseld naar gelang van de behoefte. Voor ieder groot renovatie- of nieuwbouwproject geldt in principe dat in de nieuwe situatie het gebouw waarde moet toevoegen aan de omgeving. De energetische waarde is, naast esthetische waarde en comfort, een belangrijke factor bij het ontwerp. Het ontwerp wordt zodanig gekozen dat het gebouw en de gebruiksfunctie ervan vrijwel naadloos met de omgeving zijn geïntegreerd. Er wordt gebruik gemaakt van het energiepotentieel uit de omgeving en er worden functies aan de omgeving aangeboden. Bij de bouw wordt gebruik gemaakt van natuurlijk
Figuur 5-3: National Heart Centre, Singapore (Bron: http://www.ong-ong.com)
herwinbare materialen met een hoge isolatiewaarde, dit ter voorkoming van transmissieverliezen. Ook wordt in het ontwerp rekening gehouden met een optimale daglichtopbrengst om de hoeveelheid kunstlicht waar mogelijk te beperken en te minimaliseren. Hierdoor wordt het lichtbeeld in het ziekenhuis dynamisch zonder dat hiervoor kunstlicht noodzakelijk is en wordt een prettige werkomgeving voor medewerkers gecreëerd. De binnenruimten zijn multifunctioneel en flexibel aanpasbaar. Dit betekent dat variabelen, zoals lichtniveau en klimatisering, kunnen worden afgestemd op de functie. Indien energieneutraal om maatschappelijke en/ of economische redenen niet haalbaar is, dan wordt de additionele energiebehoefte op duurzame wijze opgewekt, bijvoorbeeld door een combinatie van licht (fotovoltaïsch), wind en/ of vergisting van biomassa. Dit kan zijn op het eigen terrein of in de omgeving (zie hoofdstuk 7). Waar wordt aan gedacht/ wat is nodig? Bij het verwezenlijken van het bovengenoemde wensbeeld dienen in ieder geval de volgende acties te worden ondernomen:
Pagina 32
Ontwikkelen van een digitaal rekenmodel waarmee het mogelijk is om eenvoudig de maatschappelijke kosten en baten van een maatregel door te rekenen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er inzicht ontstaat in het verbruik op detailniveau, dat maatschappelijke effecten worden gekwantificeerd en dat kosten en baten integraal worden meegenomen in de berekening. De UMC's leveren de randvoorwaarden en de input, de berekeningen en de vormgeving worden verzorgd door een ingenieursbureau. Indien dit nodig blijkt worden bij het ontwikkelen van het model externe experts betrokken. Ontwikkelen van een checklist voor nieuwbouw en een checklist voor renovatie van bestaande bouw. Met behulp van de checklists is op basis van specifieke kenmerken (bijv. bouwjaar, bouwconstructie, materiaalgebruik) eenvoudig inzichtelijk welke mogelijkheden er zijn voor recycling en hergebruik. Ook kun je zien wat voor infrastructurele maatregelen nog wel/niet kunnen worden toegepast, afgewogen op basis van TCO en terugverdientijd. De checklists worden opgesteld door een team van UMC-medewerkers met kennis van bouw en milieu en enkele bouwtechnische experts. UMC's stellen als eis dat architecten- en ingenieursbureaus in hun gebouwontwerp rekening houden met de mogelijkheden om in de omgeving energie te besparen (conform bovengenoemd wensbeeld) en zien hierop toe. In NFU-verband wordt een structuur opgezet waarbij de kennis en ervaringen die op het gebied van innovatieve nieuw- en verbouw wordt opgedaan bij de afzonderlijke UMC's met elkaar wordt gedeeld. Elk UMC vaardigt hiervoor één persoon af die 2 keer per jaar, of zoveel vaker als nodig is, deelneemt aan de bijeenkomsten. Bij de bijeenkomsten wordt de voortgang van (proef-)projecten besproken en komen actuele onderwerpen aan bod. Voor gebouwen met een relatief hoog energiegebruik stellen de UMC's een plan van aanpak op. Voor sommige gebouwen kan dit betekenen dat deze versneld worden afgeschreven. Andere gebouwen worden bijvoorbeeld beter geïsoleerd en ingeregeld. Soms worden de installaties (ventilatie-, koel- en verwarmingsinstallaties) aangepast of vervangen indien uit een integrale afweging blijkt dat dat een effectieve maatregel is. Effecten van de innovatierichting Met de innovatierichting worden de volgende effecten beoogd: Een comfortabele en veilige omgeving om in te werken, studeren en verblijven. Een omgeving die qua functionaliteit (binnen een bepaalde bandbreedte) voor meerdere doeleinden te gebruiken is. Specifieke omgevingsfactoren zoals binnenklimaat, geur, geluid en lichtintensiteit kunnen worden aangepast aan de functie van de ruimte. Het binnenklimaat heeft een positief effect op medewerkers en studenten (o.a. een betere concentratie) en patiënten (o.a. een verhoogde beleving). Dit kan resulteren in een hogere productiviteit, een lager ziekteverzuim en een lagere kans op medische fouten voor medewerkers en studenten, een kortere studieloopbaan voor studenten en een kortere herstelperiode voor patiënten. Verbeterde concurrentiepositie door kwaliteitsverbetering. Hierdoor kan een UMC o.a. op het gebied van personeel, onderzoek en onderwijs beter concurreren met andere instellingen. De duurzaamheidslag draagt bij een breed publiek positief bij aan het imago van UMC's. Betere installaties kunnen in een aantal gevallen leiden tot een sterke afname van de energiebehoefte en lagere kosten voor onderhoud van de installaties.
Pagina 33
Uitgangspunten 'Innovatief ontwerp en inrichting': Door volledig inzicht op verbruik van elektrische apparaten kan 10% energiebesparing op alle apparatuur met een stekker worden gerealiseerd; Doordat bij nieuwbouw en renovatie rekening is gehouden met het benutten van omgevingsbronnen kan in 2030 de energiebehoefte/-vraag met 50% worden gereduceerd; Door toepassing van technische innovaties en nieuwe technieken in gebouwgebonden installaties ontstaat een rendementsverbetering van de installaties van 50%; Door in het ontwerp optimaal gebruik te maken van het daglicht kan het energiegebruik op verlichting met 40% worden gereduceerd.
5.3.2 Klimaat op maat Streefsituatie Flexibiliteit is voor UMC's van groot belang om de kosten - en daarmee de kwaliteit van zorg, onderwijs en onderzoek - beheersbaar te houden. De binnenruimten van de UMC's zijn, met uitzondering van een aantal vaste elementen en specifieke functies/ bouwdelen, flexibel in te delen, waardoor de gebruiksintensiteit hoog is. Afhankelijk van de behoefte kunnen UMC's binnen functiegroepen van vergelijkbare kenmerken (bijvoorbeeld ten aanzien van hygiëne-eisen) een ruimte anders aanwenden. Hierdoor kan een ruimte sequentieel over een Figuur 5-4: Green Patient Lab 3.0
(Bron: Anshen+Allen)
bepaalde periode worden gebruikt voor onderzoek, onderwijs en/of zorg. Ruimten waarbij dit eenvoudig kan worden gerealiseerd zijn vergaderruimten,
wachtruimten, onderwijslokalen en recepties. Ook kunnen ruimten die tijdelijk niet worden gebruikt in een aantal gevallen worden verhuurd aan externe specialisten en commerciële zorginstellingen. Uiteraard kunnen niet alle verschillende functies in iedere ruimte worden ondergebracht. Er zal onderzocht moeten worden welke ruimten en functies hiervoor in essentie wel geschikt zouden kunnen zijn los van de benodigde voorzieningen. Op basis van deze analyse kan worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn in de bestaande en nieuwbouwsituatie. Voor de klimatisering van de ruimten in een UMC betekent dit dat het in 2030 mogelijk is om de aanwezige ventilatieen klimatiseringssystemen te bedienen op basis van de specifieke situatie. Verandering van de bedrijfstijden per functie leidt ertoe dat delen die niet in gebruik zijn ook niet geventileerd en geklimatiseerd worden. UMC's in 2030 hebben een beter, veiliger en duurzamer alternatief voor de traditionele bevochtiging (met daartoe Figuur 5-5: Adiabatische bevochtiging
opgewekte stoom). Dit betreft een methode van adiabatische luchtbevochtiging. Dankzij dit alternatief zijn de relatief grote energieverliezen verleden tijd (verliezen voor systeem continue stand-by houden) en zijn de
onderhoudskosten (exploitatiekosten) fors lager.
Pagina 34
Werkwijze van adiabatische bevochtiging: Bij adiabatische bevochtiging wordt d.m.v. omgekeerde osmose behandeld water onder hoge druk, fijn verneveld in de luchtstroom gebracht. Het adiabatische principe van luchtbevochtiging brengt ongewenste afkoeling van de lucht met zich mee. Dit wordt veroorzaakt doordat het verdampte water warmte onttrekt uit de ventilatielucht. Door deze ventilatielucht vooraf te verwarmen, worden de gewenste lucht uittredecondities gerealiseerd. Dit verwarmen vindt plaats middels laagwaardige temperaturen afkomstig uit warmtepompen dan wel uit warmtekracht warmte welke tegen een relatief gunstig tarief beschikbaar is.
Waar wordt aan gedacht/ wat is nodig? Bij het verwezenlijken van het bovengenoemde wensbeeld dienen in ieder geval de volgende acties te worden ondernomen: Er zal onderzocht moeten worden welke ruimten en functies in essentie geschikt kunnen zijn voor het combineren van functies waardoor meer flexibiliteit ontstaat. Dit geldt zowel voor medische, als voor niet medische functies en voor intern en extern gebruik. Op basis van deze analyse kan worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn in de bestaande en nieuwbouwsituatie. Onderzoeken of het technisch gezien mogelijk is om in de bestaande ventilatiesystemen elementen toe te voegen die het mogelijk maken om bij (groepen van) vertrekken de klimatisering separaat te regelen. Hierbij wordt vooralsnog gedacht aan kleppen in luchtkanalen, regeltechniek en toerenregeling van ventilatoren. In samenwerking met technische installatiebureaus wordt onderzocht wat hier de mogelijkheden voor zijn. Bij bestaande ventilatiesystemen moet worden onderzocht of het mogelijk is een decentraal systeem te ontwikkelen waarmee per ruimte of clusters van ruimten de klimatisering kan worden verzorgd. Bij verbeterde ventilatiesystemen, het toepassen van een geavanceerd planningssysteem op basis waarvan de installaties op de eenvoudigste wijze vraag gestuurd worden door koppeling aan de agenda’s van de verschillende gebruikers of het toepassen van systemen op basis van de werkelijke intensiteit van gebruik, waarbij het gemeten CO2 niveau de klimatisering regelt. In het planningsysteem wordt rekening gehouden met de gebruikstijden van ruimten, zodat de ventilatie en klimatisering per vertrek of groep van vertrekken kan worden geregeld. Voor het ontwikkelen van een dergelijk systeem wordt intensief samengewerkt met Agentschap NL, onderzoeksbureaus en installatiebureaus. UMC's onderzoeken welk mogelijkheden er zijn voor bevochtigingsystemen met osmose water en wat per systeem de voor- en nadelen, succesvoorwaarden en randvoorwaarden zijn. Dit resulteert in een overzicht van systemen waarbij is aangegeven wat voor verschillende situaties de meest optimale wijze van bevochtiging is. Voor de meest kansrijke systemen wordt onderzocht in hoeverre het is in te passen binnen de bestaande infrastructuur van UMC's. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een technisch adviesbureau in samenwerking met enkele UMC's. Kennis en ervaringen wordt via de energieteams tussen de UMC's uitgewisseld. De onderzoeksresultaten uit de proefprojecten worden met alle UMC's gedeeld. Effecten van de innovatierichting Met de innovatierichting worden de volgende effecten beoogd: Voorkomen van energieverliezen door onnodig (hoog niveau van) klimatiseren, met behoud van gebruiksgemak doordat systeem zich automatisch aanpast aan de gewenste omstandigheden.
Pagina 35
Meer flexibiliteit voor de indeling van ruimten waardoor een UMC het vloeroppervlak veel 2
efficiënter kan gebruiken en het aantal m per gebruiker kan worden gereduceerd. Meer service en kwaliteit door ruimere openingstijden. Mogelijkheid voor medewerkers om op meer flexibele tijden te werken, zonder extra energiegebruik. Lager gezondheidsrisico met behulp van adiabatische luchtbevochtiging. Energiebesparing voor ventilatoren en luchtbehandeling/ klimatisering. Uitgangspunten 'Klimaat op maat': Door vraag gestuurd / schakelbaar te ventileren (alleen zoveel als voor specifieke situatie gewenst is) is de verwachting dat 15% energie-efficiency kan worden gerealiseerd op klimaatbeheersing. Door inzet van duurzame luchtbevochtigingstechnieken vindt luchtbevochtiging circa 75% energie-efficiënter plaats dan met de huidige stoombevochtiging.
5.3.3 Optimale warmte-koude benutting Streefsituatie in 2030 UMC's beschikken in 2030 over meerdere vormen van warmte- en koudeopwekking. Door het verbeterde gebouwontwerp en aanpassingen aan bestaande gebouwen is er nog een beperkte vraag naar verwarming en koeling. Er kan in deze behoefte worden voorzien door een netwerk op eigen terrein waarmee systemen aan elkaar zijn gekoppeld, waardoor warmte en koude efficiënt worden uitgewisseld en lokale duurzame
Figuur 5-6: Uitwisseling van warmte en koude op terrein
bronnen optimaal worden benut. Om deze vorm van uitwisseling mogelijk te maken zijn ‘slimme’ oplossingen ontwikkeld voor opwekking, distributie en gebruik van warmte en koude. Zo maken de UMC's (afhankelijk van de lokale situatie) gebruik van warmtepompen, warmteopslag en nieuwe bronsystemen. De nieuwe systemen sluiten daarbij naadloos aan op de overige infrastructuur. Door slimme, energiezuinige ontwerpen van gebouwen is de behoefte aan koeling in 2030 sterk afgenomen. Er wordt nog slechts een minimale hoeveelheid installatietechniek toegepast. Toch is additionele koeling nog altijd noodzakelijk om tegemoet te komen aan de toenemende eisen die worden gesteld vanuit het oogpunt van comfortbeleving, flexibiliteit, onderhoudskosten en 2
energiegebruik in samenhang met een intensiever gebruik van de m en toename van warmteafgifte van apparatuur. Doordat nog slechts een minimum aan installatietechniek nodig is om het gewenste comfort te realiseren, is ook het installatietechnische onderhoud vereenvoudigd en goedkoper geworden. Waar wordt aan gedacht/ wat is nodig? Bij het verwezenlijken van het bovengenoemde wensbeeld dienen in ieder geval de volgende acties te worden ondernomen: Uitvoeren van een pinch-analyse waaruit blijkt welke uitwisselingen tussen warmte en koude mogelijk zijn. Een pinch-analyse is een methodiek voor het minimaliseren van het
Pagina 36
energieverbruik van processen door het berekenen van thermodynamisch haalbare energiedoelstellingen (of minimaal energieverbruik) en het realiseren hiervan door het optimaliseren van warmteterugwinsystemen, energie toevoer voorzieningen en proces bedrijfsomstandigheden. Hiervoor wordt samengewerkt met consultancybureaus met specifieke expertise op het gebied van opwekking en uitwisseling van (duurzame) energie en CO2. Op elkaar afstemmen van oude en nieuwe vormen van opwekking, distributie en gebruik van warmte en koude. Dit is nodig aangezien een groot deel van de bebouwing op het terrein van UMC's gefaseerd heeft plaatsgevonden. Voor de bestaande gebouwen moeten er zo nodig nieuwe technieken ontwikkeld worden om de koppeling rendabel te maken. Het maken van beleidsafspraken op UMC-niveau over de ontwerpvolgorde bij nieuwbouw en renovatie van bestaande bouw. Dit zodat het concept van minimalisatie van de installatietechniek en inherent comfortabele gebouwen bij nieuwbouw en bij grote renovaties wordt doorgevoerd en dat koelen met een zo hoog mogelijke medium temperatuur als “no regret” zal worden doorgevoerd. Uitvoeren van een kwalitatief onderzoek naar mogelijke barrières om innovatieve duurzamere vormen van koeling toe te passen en hoe deze knelpunten kunnen worden geëlimineerd. Voor verschillende functies onderzoeken wat de wettelijke minimumeisen zijn met betrekking tot bacteriologische veiligheid en hygiëne en op welke wijze een UMC hieraan kan voldoen. Intern nagaan welke comfortniveaus voor de verschillende functies worden gehanteerd en of dit op een veilige en verantwoorde wijze omlaag kan. Veelal is het zo dat binnen een UMC gestreefd wordt naar één comfortniveau voor alle functies. De indruk bestaat dat differentiatie naar verschillende comfortniveaus voor verschillende functies veel kan besparen. Effecten van de innovatierichting Met de innovatierichting worden de volgende effecten beoogd: Energie-efficiënt koelen en verwarmen en stabiliseren van overschotten en tekorten. Hierdoor wordt voorkomen dat er energie verloren gaat aan het onnodig diep koelen en vervolgens naverwarmen. Stabiliseren of zelfs laten dalen van het energiegebruik voor koeling. Tevens wordt met deze maatregelen de stijgende trend gestopt terwijl het comfort in de gebouwen toeneemt waardoor tegemoet wordt gekomen aan de wensen van een hoger comfort.
Uitgangspunten 'Optimale uitwisseling van warmte en koude tussen gebouwen op het terrein': Door toepassing van Warmte/koude opslag en warmtepompen wordt voor 25% in de benodigde warmtevraag voorzien en in 50% van de benodigde koudevraag.
Pagina 37
6
UMC's duurzaam in netwerken 6.1 Wensbeeld In 2030 maken UMC's deel uit van duurzame netwerken waarin zorg dicht bij de patiënt georganiseerd is, onderzoek breed gedeeld en onderwijs veel digitaal en verspreid over het land plaatsvindt. UMC's zijn georganiseerd in netwerken van kennis en kunde, waarbij de bedrijfsvoering binnen zorgnetwerken een regionale oriëntatie kent en duurzaam is ingericht. De patiënt krijgt duurzame integrale zorg op de juiste plaats op de juiste tijd door een netwerk van samenwerkende zorgverleners. UMC's werken hiertoe intensief samen met andere zorgverleners en met logistieke partners. Ook voor onderzoek en opleiding wordt in 2030 intensief samengewerkt, zowel tussen UMC's als samen met andere organisaties, nationaal en internationaal. In 2030 is door vergaande automatisering en digitalisering binnen de zorgnetwerken een tweespoor ontstaan in de diagnostiek. Veel 'basisdiagnostiek' vindt dicht bij de patiënt plaats in zorgknooppunten (zorgcentra of huisartsen) of door zelfdiagnostiek die dan door E-health toepassing direct beschikbaar is voor de behandelaars. Voor de meer complexere diagnostiek leveren klinische centra regionale ondersteuning en uitgebreidere diagnostische middelen. Door deze verplaatsing van de diagnostiek dichter bij de patiënt is de mobiliteitsvraag drastisch gereduceerd ten opzichte van 20 jaar geleden. Sommige zorgservicecentra kennen daarbij een uitgebreid aanbod aan ondersteunende diensten zoals lokale apotheek- en diagnostiekfunctie, biobank, sterilisatie van zorgmiddelen en bevoorrading van textiel, waardoor een optimale logistiek plaatsvindt. Virtueel en kennistechnisch gezien zijn UMC's alom in de patiëntketen vertegenwoordigd en eenvoudig toegankelijk. Door hun uitgebreide kennis en onderzoek op het gebied van DNAdiagnostiek en specifieke ziektebeelden zijn UMC's in staat om juist ook aan de preventiekant diensten te leveren en zorg op maat te bieden. De UMC's hebben hiertoe een gezamenlijk kenniscentrum/platform in het leven geroepen die op basis van langere termijnstudies regelmatige input levert aan de zorgnetwerkpartners, alsmede voor landelijke communicatiecampagnes rond voeding en leefstijl en input voor de voedingsindustrie.
6.2 De uitdaging Het energieverbruik en de CO2 footprint van de medische zorg binnen UMC's wordt voor een belangrijk deel bepaald door de bedrijfsprocessen en door mobiliteit van patiënten en medewerkers (zie paragraaf 2.4). De uitdaging ligt dan ook vooral in het (re)organiseren van de bedrijfsprocessen op een wijze dat de mobiliteit ven patiënten en medewerkers gereduceerd wordt. Door de ontwikkeling van zorgnetwerken en het meer toepassen van ICT (e-health, e-learning 2
en het nieuwe werken) zal het aantal m vloeroppervlak en het aantal vervoersbewegingen sterk worden gereduceerd.
Pagina 38
6.3 Innovatierichtingen De ontwikkeling naar duurzame zorgnetwerken kent een aantal innovatierichtingen. De behoefte tot meer transparantie in de eigen medische dossiers en de ontwikkelingen rond de digitalisering van de zorg leiden ertoe dat er nieuwe manieren van patiëntcontact ontstaan en ook nieuwe manieren van werken en leren binnen de zorg. Ook ten aanzien van de energieefficiency binnen de bedrijfsprocessen ontstaan binnen zorgnetwerken nieuwe uitdagingen om te komen tot optimale bedrijfsvoering op netwerkniveau (in tegenstelling tot het bestaande organisatieniveau). Binnen een dergelijke netwerkoptimalisatie ontstaat een innovatierichting rond het clusteren van energie-intensieve functies als biobanken, sterilisatieprocessen en ICTdataopslag.
E-health Digitale polikliniek
Certificering
Patiënt identificatietechnieken
Telemedicine Duurzame zorgnetwerken
Genpaspoort EPD 2.0 Zorgacademie Geoptimaliseerde koeltechnieken
UMC cloud computing Energiearme dataopslag
Digitalisering biomaterialen
Regionale biobanken Energiearme sterilisatie
Coördinatiepunt energie-intensieve functies
(Macro)optimalisatie bezetting
Figuur 6-1: Innovatierichtingen duurzame zorgnetwerken
UMC's in duurzame netwerken dragen bij aan de verbetering van de kwaliteit van de patiëntenzorg: dichter bij de patiënt met minder vervoersbewegingen, meer transparant, meer maatwerk en met minder fouten. Dit wordt versterkt door zowel horizontale als verticale samenwerking in de zorgketen op het gebied van opleiding en onderzoek. Al met al draagt een duurzaam netwerk bij aan de versterking van de UMC positie regionaal en internationaal waarbij ze een aantrekkelijke werkgever is voor een schaarse beroepsgroep. Daarbij wordt ingezet op verbetering van de energie-efficiency met ketenoptimalisaties door vermindering van mobiliteit (telezorg en telewerken), minder poliklinische bezoeken en minder ligdagen per patiënt. In totaliteit leidt dit ertoe dat met een kleinere gebouwoppervlakte kan worden volstaan.
6.3.1 Het nieuwe patiëntcontact Streefsituatie in 2030 In 2030 is iedereen online. Veel communicatie met patiënten vindt plaats via de digitale snelweg. Het is gemeengoed dat de patiënt zelf online afspraken maakt en een elektronisch patiëntendossier heeft dat de patiënt zelf beheert, kan inzien en aan derden toegang tot dit dossier kan verlenen. Hierin staan labuitslagen, foto's en informatie die de arts over de
Figuur 6-2: Elektronisch Patiëntendossier (bron:http://yourpersonalhealthrecord.blogsp ot.com/
Pagina 39
patiënt en de onderzoeken heeft opgeslagen. Via de digitale polikliniek kunnen patiënten op een besloten forum contact houden met lotgenoten met dezelfde ziekteverschijnselen. Daarnaast kunnen patiënten via een chatruimte één-op-één met een lotgenoot praten. Ook is contact met behandelaars mogelijk via de digitale poli. Ziektebeelden worden in 2030 vroegtijdig herkend doordat van zorgcliënten het genetisch profiel bekend is middels het genpaspoort. Door de koppeling met onderzoek worden patiënten tijdig digitaal op de hoogte gesteld van de lichamelijke gesteldheid en daarbij (preventief) geadviseerd over wat te doen om de gezondheidssituatie te verbeteren. Via de digitale poli's (en apps) krijgen patiënten aanvullende, door UMC's gevalideerde, informatie. Dit leidt tot een afname van het aantal ligdagen.
9
Periodieke controles (het terugkomen) vinden op afstand plaats. Patiënten hebben uitgebreide monitoringssystemen verwerkt in gedragen textiel en in bedlinnen die patiënten en betrokken zorgverleners inzicht bieden in de door hen gewenste informatie met betrekking tot de werking van vitale organen. Waar wordt aan gedacht / wat is nodig? Bij het nieuwe patiëntcontact dienen een aantal innovaties te worden ontwikkeld. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende aspecten: Ontwikkelen van een veilig elektronisch patiëntendossier / gezondheidsdossier (EPD 2.0), beheert door de zorgconsument (de zorgconsument bepaalt wat hij/zij met wie deelt). Het agenderen van de noodzaak zal door de NFU samen met zorgverzekeraars plaatsvinden. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal daarbij de institutionele kaders moeten
Kansen e-health (bron: NPCF)
scheppen. De daadwerkelijke ontwikkeling vindt
Vergroting van het zorgaanbod
plaats door adviesbureaus, samen met UMC's,
Patiënt empowerment
patiëntenorganisaties en andere zorgaanbieders.
Verbetering van de arts-
Ontwikkelen van een veilige en betrouwbare ICT-
patiëntrelatie
omgeving, met betrouwbare en veilige
Realiseren van vraaggestuurde
identificatietechnieken (biometrisch/irisscan, etc.)
zorg
waardoor de arts er van verzekerd is dat hij/zij,
Vergroting van de mate van
bijvoorbeeld tijdens een e-consult, daadwerkelijk
zelfregie
met de patiënt van doen heeft.
Verbetering van de
De ontwikkeling vindt plaats door producenten in
toegankelijkheid tot de zorg
combinatie met universiteiten en
Nieuwe gezondheidsdiensten
onderzoeksinstituten. Voor het doorontwikkelen en implementeren van nieuwe en verfijnde e-health technieken die thuismonitoring en –behandeling makkelijk, comfortabel en betrouwbaar maken (bijvoorbeeld 'intelligent textiel') wordt door UMC's samengewerkt met onderzoeksinstituten/universiteiten en producenten van medische apparatuur. Zorgverzekeraars participeren financieel. De (door)ontwikkeling van digitale poli's wordt in NFU-verband gecoördineerd en bij de afzonderlijke UMC's verder uitgewerkt. Autoriseren en certificeren van (toegang tot) medische informatie waardoor de zorgconsument ervan verzekerd is dat ze daadwerkelijk gefundeerde informatie ontvangt van zorgprofessionals, bijvoorbeeld door een UMC zorgportaal. Verschillende UMC's en ook algemene ziekenhuizen ontwikkelen portalen voor specifieke ziektebeelden, een zogenaamde digitale poli. In NFU-verband wordt een systeem /zorgportaal opgezet waarbij 9
Onderzoeksresultaten lopen daarbij uiteen van nauwelijks effect (Sint Lucas Andreas ziekenhuis, Zorg op afstand voor
patiënten met hartfalen in de dagelijkse zorgpraktijk, 2007) tot een reductie van maar liefst 46% (Riegel et al., Effect of a standardized nurse case-management telephone intervention on recourse use in patients with chronic heart failure ,2002)
Pagina 40
binnen door UMC geautoriseerde digitaal beschikbare bronnen (bijvoorbeeld eigen digitale poli's) kan worden gezocht op informatie over ziektebeelden. Ontwikkeling van een genpaspoort waardoor nieuwe mogelijkheden ontstaan om meer preventief op ziektebeelden in te spelen en hierover te communiceren (advies levensstijl, tijdig beginnen met bepaalde medicatie, etc.). Het vormgeven van het nieuwe patiëntcontact is reeds in ontwikkeling. Verschillende ziekenhuizen experimenteren reeds met digitale poliklinieken of denken hierover na. Zo heeft het Radboud ziekenhuis meerdere digitale poli's (per ziektebeeld één) en zijn ze momenteel aan het experimenteren met het digitaal inzichtelijk maken van medische dossiers via een DigiD autorisatie. De Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) heeft in 2008 een visiedocument ontwikkeld over de betekenis van e-health voor de zorgconsument. Effecten Door innovaties rond het nieuwe patiëntcontact ontstaan mogelijkheden voor het verbeteren van de informatievoorziening (verbetering van de kwaliteit van de zorg en nieuwe mogelijkheden voor educatie), voor het verbeteren van de doelmatigheid van de zorg (hogere efficiency en doelmatiger inzet van professionals) en voor het meer centraal stellen van de 10
zorgconsument/patiënt (zie tekstkader) . Door gebruik van geavanceerde meettechnieken kan de totale zorgvraag toenemen. Daar staat echter tegenover dat door preventie de zorgvraag wordt gereduceerd. Het energie-efficiency effect van het nieuwe patiëntcontact ligt naar verwachting met name in minder consulten (veel zorg kan op afstand). Daarnaast worden preoperatieve consulten door betere afstemming beperkt tot één bezoek aan het UMC. Daar waar aanvullend onderzoek nodig is vinden consulten dicht bij de patiënt plaats, eventueel ondersteund met E-health. Harde voorspellingen voor de afname van de fysieke polibezoeken zijn lastig te geven maar een halvering lijkt haalbaar.
Uitgangspunten 'Het nieuwe patiëntencontact': 50% minder poliklinische bezoeken; 30% minder ligdagen door preventie en zorg op afstand; 30% minder UMC gebouwoppervlak.
6.3.2 Het nieuwe werken en leren Streefsituatie 2030 In 2030 is het werken in de medische zorg flexibel in termen van werktijden en werklocaties. Zowel onderzoekers als medische specialisten zijn online en kunnen bijvoorbeeld vanuit huis via beeld in contact treden met collega's en patiënten. Ook ondersteuners
Figuur 6-3: Collegiaal overleg in de toekomst
werken veel op afstand.
(bron: http://www.extendlimits.nl/)
10
Gezondheid 2.0, Toekomst en betekenis van e-health voor de zorgconsument; Nederlandse Patiënten Consumenten
Federatie (NPCF), mei 2008.
Pagina 41
Elektronische dossiers, labuitslagen en beeldmateriaal zijn via het web overal toegankelijk en ook e-consults kunnen vanuit een werkkamer in huis afgehandeld worden. Bijscholing vindt veelal binnen zorgacademies plaats via e-learning en congressen zijn digitaal toegankelijk via teleconferenties met ondersteunend beeldmateriaal. UMC's vervullen een belangrijke coördinerende rol in het zorg dragen voor de kwaliteit en kwantiteit van zorgprofessionals in de gehele keten. Hiervoor wordt samengewerkt met Universiteiten, hogescholen en andere opleidingscentra. Onderzoekers hebben toegang tot enorme databases, zowel landelijk als internationaal waardoor ook uitgebreid onderzoek gedaan kan worden naar zeldzamere aandoeningen en onderzoek sneller tot resultaat leidt. Belangrijke bevindingen worden digitaal gedeeld met collega's en patiënten over de hele wereld. Waar wordt aan gedacht / wat is nodig? Het nieuwe werken in de medische zorg vereist een aantal technologische en sociale innovaties: Een belangrijk spoor met betrekking tot het verbeteren van de energie-efficiency binnen ICT is het ontwikkelen van energiearme dataopslag door de ICT-sector en de implementatie ervan binnen de UMC's. Specifiek voor het nieuwe werken binnen de medische zorg dient door een consortium van onderzoeksinstituten, zorgverleners en ICT-leveranciers een veilige en betrouwbare digitale zorgomgeving ontwikkeld te worden met daarin: een elektronisch patiëntendossier; een digitale leeromgeving/zorgacademie; een digitaal netwerk voor uitwisseling van kennis en kunde tussen UMC's. Hiervoor bestaan reeds ideeën in de vorm van een UMC-cloud. Meer aan de sociale kant van het nieuwe werken spelen de volgende aspecten: De verschuiving naar zorg dicht bij de patiënt betekent dat zorgverleners dicht bij de patiënt aanvullende medische taken krijgen. Dit vergt aanvullende scholing dat door de opleidingsinstituten verzorgd moet worden en waarbij de UMC's een coördinerende rol spelen. Zorgprofessionals moeten leren omgaan met het nieuwe patiëntcontact (nieuwe wijze van communiceren over en met de patiënt, zeggenschapsbehoefte patiënt, bij de patiënt aanwezige 'medische webkennis'). Ook hier ligt een rol voor opleidingsinstituten. In beide gevallen zal de overheid (ministerie van VWS en OCW een faciliterende rol moeten vervullen. Effecten Door innovaties rond het nieuwe werken in de zorg ontstaan mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg (betere informatievoorziening, doelmatiger inzet professionals) alsmede mogelijkheden voor het bieden van een aantrekkelijke werksituatie. Het energieefficiency effect van het nieuwe werken ligt met name in het vermijden van personele mobiliteit en minder gebouwoppervlakte (meer thuiswerken in combinatie met flex-plekken binnen UMC's). De inschatting is dat het elders
Figuur 6-4: Medisch onderzoek
werken leidt tot een reductie van de kantooroppervlakte met
(bron: http://wraltechwire.com)
40%.
Pagina 42
Uitgangspunten 'Het nieuwe werken en leren': 50% minder mobiliteit (minder personeel aanwezig op polikliniek); 50% minder congresreizen; 40% minder kantooroppervlakte; Met uitzondering van verplegend personeel werkt het personeel minimaal 1 dag in de week elders/thuis.
6.3.3 Clustering en coördinatie energie-intensieve functies Streefsituatie 2030 In 2030 zijn energie-intensieve en ook proces ondersteunende functies geoptimaliseerd op netwerkniveau. Zo vindt dataopslag plaats binnen een UMC-cloud en vindt langdurige opslag van biomaterialen als bloed, weefsel en hoornvliezen plaats op een beperkt aantal locaties in Nederland. Op die locaties wordt het biomateriaal optimaal bewaard: waar mogelijk wordt biomateriaal gedigitaliseerd waarbij opslag van de digitale monsters minder energie-intensief is. Het overige biomateriaal wordt conditioneel- en onderzoekstechnisch optimaal bewaard. Het reinigen, desinfecteren en steriliseren van herbruikbare zorgmiddelen en instrumenten vindt plaats middels energiearme technieken, waaronder UV LED. Voor het overige deel van de zorgmiddelen wordt gebruik gemaakt van disposables die onderdeel zijn van een grondstofkringloop. Energie-intensieve functies zijn vervangen door nieuwe, energiearme technieken (bijvoorbeeld 'medische nano-technologie' gekoppeld aan visualisatietechnieken) of worden landelijk gecoördineerd om de bezetting te optimaliseren en het energieverbruik (hoge 'stand by' verbruik) en de kosten op landelijk niveau zo laag mogelijk te houden. Zo wordt het gebruik van MRI-scanners landelijk gecoördineerd zodat de apparatuur 24 uur per dag beter wordt benut. Wachttijden zijn daarbij tot een minimum beperkt en de scans zijn direct zichtbaar binnen het elektronisch patiëntendossier. Ook de logistiek is geoptimaliseerd op netwerkniveau: zorggoederen kennen allen een RIFD track-and-trace systeem waardoor continu inzichtelijk is wat en hoeveel zich waar bevindt. Medicijnen, textiel en andere zorggoederen worden direct in de kasten op de afdelingen vanuit regionale medische service centra bevoorraad. In te vriezen biomaterialen, vuil textiel en te steriliseren hulpmiddelen worden mee retour genomen. Het biomateriaal wordt gedigitaliseerd en zo nodig tevens fysiek opgeslagen. Slim textiel, voorzien van slimme vezels wordt gereinigd en gerevitaliseerd en patiëntgebonden hulpmiddelen worden binnen de medische service centra energiearm gesteriliseerd. Door de slimme inrichting van de (retour)logistiek zijn de logistieke vervoersbewegingen van en naar UMC's tot een minimum beperkt. Waar wordt aan gedacht/ wat is nodig? Bij de samenwerking op het gebied van energieintensieve functies wordt gedacht aan: In gezamenlijk UMC-verband worden twee of drie regionale biobanken opgezet. In NFU-verband wordt een UMC-cloud ontwikkeld en gekoppeld aan meer centrale, energie-arme data-opslag. Het onderzoek hiernaar is, mede als
Figuur 6-5: Data centre
gevolg van de routekaart, inmiddels gestart.
Pagina 43
Voor het ontwikkelen van nieuwe sterilisatietechnieken wordt in NFU-verband een onderzoek uitgezet. In NFU-verband wordt tevens een landelijk coördinatiepunt energie-intensieve functies opgezet, waaronder een coördinatiepunt voor de inzet van MRI-scanners. Op langere termijn zou de samenwerking kunnen leiden tot regionale zorg service centra waarin verschillende ondersteunende (logistieke) functies bijeen gebracht zijn. Effecten Door innovaties in de energie-intensieve en ondersteunende functies ontstaat een ontzorging van zorgprofessionals die zich daardoor meer op hun kerntaak kunnen richten: de zorg van patiënten. Hierdoor ontstaat een verbetering van de zorg. Voor een indicatie van het energieefficiency-effect is aanvullend onderzoek vereist. Exact inzicht in het aandeel CO2 van de energie-intensieve functies (bijvoorbeeld de impact van koelapparatuur voor biobanking, ICT-servers voor dataopslag en MRI-scanners voor MRIbeelden) ontbreekt. Op basis van gemiddelde verbruikseenheden is een inschatting gemaakt van de mogelijk energie-efficiency.
Uitgangspunten 'Clusteren en coördineren energie-intensieve functies': Samenwerken in drie regionale biobanken: 50% energie-efficiency door toepassing van efficiënte en nieuwe opslagtechnieken (digitalisering en droge opslag in plaats van koude opslag); Inrichten UMC-cloud met solid state drives: 75% energiebesparing op verbruik serverruimtes; Landelijke besparing door coördinatiepunt MRI-scanners: 20% op MRI-verbruik; Besparing logistiek/mobiliteit door optimalisatie bedrijfsvoering binnen zorgnetwerken: 15% op logistiek.
Pagina 44
7
UMC in grondstoffen en energie in balans 7.1 Wensbeeld In 2030 zijn UMC's in harmonie en balans met hun omgeving: energie, grondstoffen en materialen worden gezien als ketens die moeten worden onderhouden, hersteld, gestimuleerd en gesloten om bij te kunnen dragen tot duurzame ontwikkeling. De ingaande en uitgaande stromen op het terrein van UMC's zijn zoveel als mogelijk met elkaar in balans. Op de locatie van een UMC of in haar nabije omgeving zijn verschillende kringlopen zoveel mogelijk gesloten: (natuurlijke) grondstoffen kennen een kringloop waarin het afval uiteindelijk als bron van natuurlijke groei en energie dient. Materialen kennen kringlopen van product- en materiaalhergebruik. De energieproductie loopt door beide kringlopen heen, zie onderstaand figuur.
Figuur 7-1 Sluiten van kringlopen
Ook voor energie geldt dat de kringloop in 2030 is gesloten: er wordt voortdurend gestreefd naar energiereductie, duurzame lokale energieproductie (bijvoorbeeld vergisting) en energiehergebruik/-uitwisseling (warmte/koude). Waar de (omgevings-) mogelijkheden lokaal onvoldoende zijn, wordt energie elders duurzaam opgewekt. In 2030 worden energie-, grondstof- en materiaalstromen niet langer verbruikt maar gebruikt. Door het sluiten van de drie stromen (grondstoffen, materialen en energie) dragen UMC's actief bij aan haar maatschappelijke rol in duurzame medische zorg (zorgverlening, onderzoek en opleiding). Hiertoe is sprake van: gesloten grondstofstromen waarbij er een minimum is aan afval, en, een duurzame energie-uitwisseling met de omgeving.
Pagina 45
7.2 De uitdaging De uitdaging is te groeien naar een UMC dat in balans is met haar omgeving, waarbij grondstofen materiaalkringlopen zoveel mogelijk zijn gesloten en energie zoveel mogelijk zelfvoorzienend is. Hierbij worden economische- en milieuaspecten gewogen om tot een reëel beeld te komen. De verwachting daarbij is dat door schaarste de economische belangen steeds meer parallel lopen met de milieubelangen en dat daarmee dus een win-win situatie ontstaat.
Uit een beschouwing van de huidige situatie kan worden geconcludeerd dat er veel kansen liggen die nu nog niet worden benut. Ziekenhuizen: hebben veelal: een tijds- en jaargetijde gebonden overschot aan warmte; een grote (en toenemende) elektriciteitsvraag; een gelijktijdige vraag naar warmte en koude. betalen voor goederen die worden ingekocht èn voor de verwerking en transport van het afval dat (daarmee) wordt veroorzaakt; betalen voor schoon water dat wordt ingekocht èn voor vuil water dat wordt afgevoerd; laten de energiebronnen in de directe omgeving veelal onbenut (zon, wind, afval, water, bodem etc.); kopen (medische)apparatuur, installaties en inrichting in plaats van te overwegen of leasen of andere financiële constructies een beter alternatief zijn.
Om een balanssituatie te bereiken is regie nodig om op natuurlijke momenten actie te ondernemen. Het bereiken van een lokaal ecosysteem vraagt om een interdisciplinaire aanpak tussen de facilitaire en huisvestingsteams van een UMC, in samenspraak met vergunningverlenende instanties, maar ook door input van de stakeholders (zorgpartners, partijen in nabijheid van een UMC). Specifiek op het gebied van de grondstof en materiaalstromen spelen een aantal afvalaspecten een belangrijke rol. Het afvalbeleid dient erop gericht te zijn prioriteit te geven aan de meest milieuvriendelijke verwerkingswijzen. In de praktijk betekent dit dat moet worden gekeken of een bepaalde stap (bijvoorbeeld producthergebruik) in het verwerkingsproces gerealiseerd kan worden. Pas indien dit niet het geval is zal een volgende stap (materiaalhergebruik) in aanmerking komen. De uitdaging die uit dit wensbeeld voortvloeit is om een systeem te ontwikkelen waarbinnen de kringlopen van UMC's optimaal in balans zijn met de omgeving. Het systeem dient zodanig te zijn ontwikkeld dat het praktisch te realiseren is. Hiervoor dient UMC specifiek beleid te worden ontwikkelt. Hierbij worden natuurlijke momenten aangegrepen om op een kostenverantwoorde (Total Cost of Ownership/TCO) en milieutechnisch goede manier vanuit alle disciplines die het raakt, binnen en buiten het UMC, te werken aan verduurzaming daar waar het sluiten van de grondstofstromen en het realiseren van een duurzame energie-uitwisseling met de omgeving betreft.
7.3 Innovatierichtingen Om tot een UMC met gesloten grondstof-, materiaal- en energiekringlopen te komen zullen over een lange periode ingrijpende wijzigingen plaats moeten vinden. In plaats van de conversie van energie naar warmte / koude en elektriciteit en de conversie van goederen en grondstoffen naar afval zullen op locatie andere processen plaatsvinden met minder verspilling tot gevolg. Op
Pagina 46
locatie wordt 'afval' omgezet in grondstof en als recycling en grondstofterugwinning niet mogelijk is in energie. De ingrijpende wijzigingen zijn onder te verdelen in een tweetal innovatierichtingen, te weten: gesloten grondstofkringlopen en duurzame energie-uitwisseling in de omgeving, zie figuur 7-2.
Figuur 7-2:Innovatierichtingen UMC in grondstoffen en energie in balans
Technieken zijn beschikbaar om nu al, weliswaar deels nog tegen hoge kosten, de water- en energiekringloop van een ziekenhuis en haar directe omgeving voor een groot deel sluitend te maken. Deze constatering leidt tot de hypothese dat het niet ondenkbaar is dat in de komende 20 jaar de mogelijkheid van zelfvoorziening van een ziekenhuis voor gedeeltelijk haalbaar wordt en – afhankelijk van de schaarste – zelfs gewenst is voor energie en schoon water. Deze technieken moeten verder uitontwikkeld worden om een groter toepassingsbereik te krijgen. In de hiernavolgende subparagrafen worden de innovatierichtingen afzonderlijk verder toegelicht.
7.3.1 Gesloten grondstofkringlopen Streefsituatie in 2030 Figuur 7-3 geeft de transitie naar 2030 weer, waarbij er sprake is van een toenemende mate van hergebruik en recycling en het sluiten van grondstofkringlopen, zowel binnen als buiten het UMC. Het aantal stomen zonder restwaarde (afval) neemt af. Het 'afval' van het ene proces levert grondstof voor het andere of wordt hergebruikt.
Pagina 47
Grondstof
UMC
Grondstof
UMC
Afval
Traditioneel 2012
Afval
Hergebruik
Grondstof
Grondstof
UMC
Afval
Grondstofkringloop
Grondstof
Grondstof
UMC
Afval
Grondstof
Optimale grondstofkringloop wensbeeld 2030
Figuur 7-3: Ontwikkeling naar een optimale grondstofkringloop in 2030
In de bovenstaande figuur is horizontaal weergegeven hoe de optimale grondstofkringloop eruit ziet: grondstoffen (energie en producten/materialen) komen het UMC binnen. Binnen het UMC worden de grondstoffen vervolgens gebruikt en voor zover mogelijk hergebruikt. Daarna gaan de gebruikte en verbruikte materialen en grondstoffen als te recyclen grondstof het UMC uit. Daar waar hergebruik of recycling niet mogelijk of wenselijk is zal als finale stap sprake zijn van afval dat met energieterugwinning wordt verwerkt. De grootte van de blokken maakt inzichtelijk dat er veranderingen plaatsvinden in de hoeveelheid van de benodigde grondstoffen alsmede een verschuiving van afvalstromen naar grondstofstromen. Om een verschuiving van afval naar grondstofstromen mogelijk te maken zijn voor de UMC's een aantal routes voor hergebruik onderscheiden, zie figuur 7-4. Er is onderscheid gemaakt tussen opschaling en verwerking buiten de locatie van het UMC (centrale verwerking), verwerking op het terrein of in de omgeving van een UMC (lokale verwerking) en consumptie op basis van geleverde prestaties ("performanced based" consumeren) waarbij niet langer sprake is van UMC eigendom en de verwerking geen directe verantwoordelijkheid van UMC's is. Dit laatste hoeft niet geografisch gebonden te zijn. Van de stromen in het geel wordt in het kader van de routekaartdoelstelling in termen van percentage CO2 reductie het meeste verwacht. Deze verwachting is gemaakt door experts binnen en buiten het UMC te consulteren.
Pagina 48
Afval
UMC
Grondstof
Met derden bedenken, samen uitvoeren
(Energie & producten)
Grondstof
verbranding scheiding
optimale
centraal
SZA Specifieke stromen
Energie conversie optimale scheiding
lokaal
Bouwmaterialen Specifieke stromen Water Biologisch afbreekbaar ‘linnen’ en textiel
SZA
vergisting
Principe voor hergebruik en of route van verwijdering
(Bio-)energie Warmte/koude/elektriciteit
Disposables Voedsel
Prestatie gebonden consumptie
Medische apparatuur Ziekenhuis specifieke apparatuur Overige apparatuur ICT Apparatuur
Figuur 7-4: Productkringloop weergegeven naar het principe voor hergebruik of verwijderingsroute
De drie onderscheiden verwerkingsroutes (centraal, lokaal en prestatie gebonden consumptie, in de figuur paars gearceerd) worden hieronder verder toegelicht. Centrale verwerking Hierbij gaat het om verwerkingsprocessen die centraal plaatsvinden, buiten de locatie van het UMC. In 2030 zullen verbranding (om financiële-, milieu- en gezondheidsredenen) en centrale scheiding nog steeds relevant zijn voor een aantal stromen. Zo is Speciaal Ziekenhuis Afval om veiligheidsredenen minder geschikt voor decentrale verwerking en zal naar verwachting in de toekomst nog steeds (deels) worden verbrand. Bij centrale verwerking worden afvalstromen van verschillende UMC's gebundeld en op één centrale locatie buiten een UMC gescheiden met behulp van een combinatie van scheidingstechnieken. Hierdoor kunnen betere scheidingsresultaten worden gerealiseerd en houdt men meer bruikbare fracties over die opnieuw als grondstof kunnen worden gebruikt. Het niet-bruikbare deel heeft een negatieve restwaarde of onprettige milieutechnische eigenschappen. Bijvoorbeeld chemicaliën of medicijnen. Lokale verwerking Lokale verwerkingsprocessen vinden plaats in of nabij het UMC. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om de energie conversie. Een deel van de duurzaam opgewekte energie wordt in 2030 gebruikt om in de warmte-, koude- en elektriciteitsvraag van het UMC te voorzien. Door vergisting van biologisch afbreekbare stromen uit het UMC wordt een deel van de energievraag gedekt. Verontreinigd (afval) water wordt op locatie ingezet voor vergisting en (bio-)filtering, waarna het water wordt gezuiverd en hergebruikt. Het potentieel aan energie-efficiency van deze maatregel is naar verwachting beperkt. De winst die behaald wordt is vooral milieuwinst door
Pagina 49
grondstofterugwinning. Alleen verontreinigde (rest)fracties van de lokale reiniging worden nog aangeboden als afval. Disposables, voedsel, biologisch afbreekbare producten, rioolwater en een deel van het Speciaal Ziekenhuis Afval wordt eveneens lokaal vergist. Naast vergisting zijn technieken die door UMC’s ingevoerd kunnen worden o.a. biofiltratie, bioraffinage en vergassing. Uitgangspunt bij de keuze voor een (combinatie van) techniek(en) is het op economisch en milieutechnische verantwoorde wijze hoogwaardig benutten van grondstoffen. Optimale scheiding blijkt zinvol voor bouwmaterialen, die een nieuwe bestemming krijgen of weer ingezet worden als grondstof. Van bouwmateriaal wordt verwacht dat het lokaal hergebruik toeneemt; een uitwisseling tussen UMC's wordt echter niet verwacht. Dit heeft te maken met de relatief hoge (transport-)kosten, de leeftijd van het vastgoed en de toepassing van (locatiegebonden specifieke) materialen. Bij de inrichting van nieuwbouwlocaties worden concepten toegepast die zijn gebaseerd op het zoveel mogelijk lokaal sluiten van grondstofketens. Dit kan door grondstoffen uit reststromen op locatie te hergebruiken. Prestatiegebonden consumptie Het concept van prestatiegebonden consumptie ('performance based consumption') is gebaseerd op het principe dat niet betaald wordt voor het eigendom maar voor de prestatie van een product. Dit leidt tot geheel ander beheer van en omgang met een product. Bij dit concept blijft de producent eigenaar. Deze staat garant voor de prestaties van een product gedurende de gehele gebruiksfase. Een van de aspecten in de beoordeling van de prestaties is de energieverbruikskosten, zowel in de gebruiksfase als in de fase waarin het product voor een UMC niet langer interessant is. Omdat de producent eigenaar blijft neemt hij na de gebruiksfase het product weer in ontvangst en zorgt deze voor een ordentelijke verwerking van het product. Verschillende soorten (medische en al dan niet ziekenhuisgebonden) apparatuur lenen zich voor dit principe. Denk aan de inrichting, ICT apparatuur, meubilair, vloerbedekking, verlichting, bedden, et cetera. Waar wordt aan gedacht/wat is nodig? Er zijn, meer en minder innovatieve, concepten geïdentificeerd die binnen het UMC een rol kunnen gaan spelen. De belangrijkste concepten waar aan wordt gedacht worden hieronder beschreven. Tevens is aangegeven wat er voor nodig is om het concept te realiseren en wat de eerste inschattingen zijn van de verwachte effecten: Schone waterkringlopen: Het onderzoeken en ontwikkelen van schone (afval)waterkringlopen door verontreinigd (afval) water op locatie in te zetten voor vergisting en toepassing van (bio-)filtering, waarna het water wordt gezuiverd en hergebruikt. Door afvalwater in locale zuiveringseenheden te verwerken wordt afvalwater vrij gemaakt van medicatieresten en andere in het proces binnen het UMC toegevoegde schadelijke stoffen waardoor water lokaal kan worden hergebruikt en deels lozingsheffingvrij geloosd. Dit concept vraagt een herdefinitie van het zuiveringsvraagstuk bij UMC's. Daar waar nu veelal ongezuiverd, tegen hoge kosten, afvalwater geloosd wordt, wordt het beleid gekozen zelf of samen met buren te zuiveren. Het effect, naast hergebruik en schoner "lozen" van (afval)water, is dat er een beheers- en bedrijfsvoeringsvraagstuk het UMC wordt binnengehaald. Een koppeling tussen de milieuaspecten en de bedrijfseconomische kosten van afvalwaterlozing kan een aanleiding vormen voor de verdere ontwikkeling van een schone waterkringloop. Monostromen met waarde: afval(mono-)stromen worden volledig herbruikbaar of biologisch afbreekbaar; denk daarbij aan bioplastic disposables en overige biologische verpakkingen.
Pagina 50
Hiervoor is een verschuiving in de eigenschappen van het in het productaanbod noodzakelijk. het resultaat is dat de wijze van omgaan met SZA zal veranderen, het volume SZA afneemt en leidt tot een verandering in logistieke processen rond afval in en om het UMC; Biologisch afbreekbare producten: biologisch afbreekbare producten, die afgedankt worden en die niet hergebruikt kunnen worden, worden opgewerkt voor inzet in lokale energiecentrales, of omgezet naar gas en ingevoegd in het aardgasnet. Om kans van slagen te hebben dient er genoeg afval van deze origine te komen dat concurrerend tegen andere afzetmogelijkheden is om in te zetten. Een eerste analyse geeft aan dat slechts enkele procenten van de energie equivalente vraag op deze wijze gedekt zal kunnen worden; Prestatie gebonden consumptie (ook wel het Performance based consumeren genoemd): UMC's stellen ten behoeve van haar inkoop gezamenlijke productspecificaties op waarmee ze leveranciers dwingen om met innovatieve oplossingen te komen die bijdragen aan meer duurzaamheid in de productlevenscyclus (van grondstof tot hergebruik). Hiervoor is het noodzakelijk dat UMC's andere vormen van gebruik van goederen en installaties toelaten. De wijze waarop een UMC financieel omgaat met investeringen moet openstaan voor dit soort contractrelaties en beheerovereenkomsten. Op financieel vlak zullen kosten van de middelen, vermeerderd met financieringskosten niet in één keer in de boeken verschijnen maar over de gebruiksperiode van een goed. Om sturing te geven aan de prestatiewensen onderhouden UMC's intensief contact met ontwikkelaars van (medische) apparatuur. Door in een vroegtijdig stadium mee te denken en samen te werken aan productontwikkeling worden energie-efficiencyvoordeel en milieuwinst behaald in de keten. Van leveranciers wordt verder verwacht dat zij richting UMC's proactief met verbetervoorstellen komen op gebied van duurzaamheid en energie(-besparing). Kennisuitwisseling middels (lerende) routekaartteams: de gedachte is dat er voor het sluiten van kringlopen enkele goede voorbeelden ("best practices") ontwikkeld moeten worden, die geraadpleegd kunnen worden door anderen en toegepast kunnen worden bij veranderingen in bestaande bouw en nieuwbouw. De 'best practices' worden ontwikkeld binnen een routekaartteam. Via de NFU zullen de voorbeelden worden verspreidt onder alle medewerkers van UMC's voor wie dit interessant is. Actielijst 'no-regret'opties: Er wordt een checklist ontwikkelt die als hulpmiddel kan worden gebruikt om concreter invulling te geven aan het MVO beleid. De checklist kan bijvoorbeeld worden gebruikt bij de inkoop van materialen en apparatuur. Ook bevat de checklist zogenaamde “no regret” opties. Hiermee wordt bedoeld dat er nu investeringskeuzes gemaakt moeten worden die het toepassen van alternatieve technieken op termijn kunnen vereenvoudigen. Een voorbeeld hiervan: Nu al een gescheiden leidingnet voor de toiletspoelingen aanleggen zodat het later eenvoudig aan een regenwater of grijswater systeem kan worden gekoppeld zonder alle leidingen opnieuw te moeten aanleggen. Het resultaat is een uitbreiding op het Programma van Eisen dat geraadpleegd wordt bij inkoop- en nieuw-, en verbouwbouwtrajecten en zorg draagt dat de optimalisatie van grondstofstromen wordt gewaarborgd. Effecten van de innovatierichting Met de innovatierichting 'gesloten grondstofkringlopen' worden de volgende effecten beoogd: Een verbeterde concurrentiepositie door kostenreductie; Andere eigendomsvormen (prestatiegebonden consumeren) hebben als gevolg dat investeringskosten door derden worden gedaan; Meer aandacht voor milieuaspecten op de juiste momenten (incidenteel en natuurlijk). Een verbeterde milieuprestatie van UMC's in termen van CO2-reductie. Meer regie op eigen kosten (energie, afval, afvalwater, medische apparatuur).
Pagina 51
Uitgangspunten 'Gesloten grondstofkringloop': Door afvalwater lokaal (beter) te zuiveren kan gerichter worden gezuiverd op onder anderen medicatieresten waardoor het milieurendement verbeterd. Een indicatieve doorrekening leert dat CO2 emissiereductie als gevolg van verbeterde energie-efficiency niet verwacht mag worden. Door in te zetten op meer homogeniteit in kunststofstromen (monostromen) en betere afvalscheiding wordt de hoeveelheid restafval gereduceerd met 15% en kan meer hoogwaardiger hergebruik plaatsvinden. Door toepassing van biologisch afbreekbare producten en deze binnen de omgeving van UMC's te verwerken ten behoeve van energieopwekking wordt in gezet op minder inkoop van elektriciteit. Door prestatiegebonden consumeren worden producenten gestimuleerd na te denken over de economische en milieuaspecten over de gehele productlevenscyclus. De verwachting is dat hierdoor een energie-efficiency in het apparatuurgebruik van 30% mogelijk is. Tevens is de verwachting dat er een stimulans naar uitgaat om te ontwerpen voor recycling (design for dismantle) waardoor meer hoogwaardige materiaalhergebruik mogelijk wordt.
7.3.2 Duurzame energie-uitwisseling in omgeving Streefsituatie 2030 De huidige energievoorziening van een UMC bepaalt in sterke mate de wijze waarop een UMC verduurzaamd kan worden. 2030 is voor investeringen die met de energievoorziening te maken hebben relatief nabij, zeker als de leeftijd van het huidige vastgoed in beschouwing genomen wordt. Deze aspecten zijn bij het opstellen van het wensbeeld in ogenschouw genomen. Op het gebied van energie streven UMC's er naar om zoveel als reëel mogelijk is, dat wil zeggen economisch haalbaal en milieutechnisch verantwoord, in eerste instantie zelf lokaal, dan in de directe omgeving of landelijk op duurzame wijze op te wekken. Hiermee wordt de afhankelijkheid van energielevering door een externe partij aanzienlijk kleiner. In het kader van deze routekaart is een omgevingscan uitgevoerd (zie bijlage 4). Doel van de omgevingsscan is om UMC's meer inzicht te geven op kansen die zich nu en in de toekomst voordoen op het gebied van benutting (gebruiken en opwekken) van duurzame energie op eigen terrein en in de omgeving. Dit heeft geresulteerd in enkele verduurzamingopties in kwalitatieve zin, voor verschillende typen UMC. Hierbij is een typering gemaakt omdat bij de analyse ten behoeve van de scan het mogelijk bleek de 8 UMC's te clusteren op een aantal systeemkarakteriseringen. Als de hoofdstromen energie beschouwd worden zijn er verschillen tussen een UMC dat alle energiesoorten van buiten betrekt (via het elektriciteitsnetwerk, gasnet en een warmtenet) en een UMC dat op locatie het grootste deel van de energiesoorten zelf opwekt (aardgasgestookte WKK's die warmte en elektriciteit produceren). Bij volledige verduurzaming van de bestaande situatie moet in het eerste geval duurzame energie naar het UMC getransporteerd worden, bijvoorbeeld via het elektriciteitsnetwerk met groene stroom en een warmtenet met duurzame restwarmte (afkomstig van onder andere biomassa gestookte warmtecentrales). In de tweede situatie zal de verduurzaming moeten plaatsvinden door gebruik te maken van een duurzame brandstof van elders voor de aandrijving van de WKK, bijvoorbeeld biogas.
Pagina 52
De conclusies die op basis van de scan worden getrokken zijn op hoofdlijnen dat: de omgeving van een UMC niet direct mogelijkheden biedt voor vergaande verduurzaming van het UMC of het gebied wat betreft wind en zon; verduurzaming van de energievoorziening een aantal belangrijke randvoorwaarden kent met betrekking tot de eigen locatie; er zijn verschillende paden die bewandeld kunnen worden naar 100% duurzaam in 2030; hierdoor lijkt een generieke route voor alle UMC niet voor de hand te liggen maar vraagt dit per UMC een eigen uitwerking. Figuur 7-5 geeft schematisch weer hoe een UMC te verduurzamen is in relatie tot haar omgeving. De grootte van letters waarmee de techniek is geschreven, weergegeven in rood, geeft de globale bijdrage aan 100% verduurzaming zoals die ingevuld kan worden door de UMC's samen.
Figuur 7-5: Globale weergave 100% duurzame energievoorziening UMC dankzij omgeving11
Wordt ingezoomd op de mogelijkheden die een UMC heeft op het eigen terrein dan volgt uit het onderzoek dat: duurzame energie productiepotentieel is laag ten opzichte van de energievraag; de ligging in stedelijk gebied biedt beperkte mogelijkheden om duurzame energie op locatie te winnen. Voor wind en biomassateelt is geen ruimte op de locaties; zon-PV en zonthermische energie komen tot een aandeel van maximaal 4%. PV kan in alle gevallen toegepast worden, onafhankelijk van de rest van het energiesysteem; het grootste potentieel te vinden is door de toepassing van WKO, geothermische warmte, en in de toekomst mogelijk zeer diepe geothermie met elektriciteitsproductie. WKO is in feite een opslag/ efficiency maatregel die bij UMC’s waar technisch mogelijk al wordt toegepast bij nieuwbouw en uitbreidingen. Geothermie, gericht op toepassing voor ruimteverwarming, is op een aantal locaties in onderzoek.
11
Het betreft hier een expertinschatting van de relatieve bijdragen en geen kwantitatief onderbouwde weergave.
Pagina 53
Vanuit en samen met de omgeving van een UMC kan verduurzaming bestaan uit:het aanleveren van duurzaam opgewekte energie aan de UMC’s. Opties zijn daarbij (administratieve) vergroening door windenergie, warmte en elektriciteit uit een bioenergiecentrale transporteren via het warmte- en elektriciteitsnet, restwarmtebenutting en oppervlaktewatergebruik. De scan wijst uit dat de UMC's de wijdere omgeving van de stad hard nodig hebben om de energievoorziening verregaand te kunnen verduurzamen. Andersom zijn UMC’s als grote energieverbruiker een belangrijke factor in het verduurzamen van de stad of regio als de gehele keten rondom een UMC wordt meegenomen. Keuzes over de verduurzaming van de energievoorziening van UMC’s kunnen niet zonder afstemming tussen het UMC en stakeholders in de stad zoals de gemeente en het energiebedrijf. Het aantal mogelijkheden hiervoor lijkt op basis van de scan echter beperkt.
Effecten van de innovatierichting Met de innovatierichting 'duurzame energie-uitwisseling in de omgeving' worden de volgende effecten beoogd: Vergroening van het energiegebruik door meer benutten van omgevingsfactoren; Bijdrage aan een groen en positief imago; Meer regie op eigen energiekosten door toepassing verschillende energiebronnen en vermindering afhankelijkheid van fossiele grondstoffen. Realiseren van een energie- en CO2-reductie.
Uitgangspunten 'Duurzame energie-uitwisseling in omgeving': Elektriciteit wordt groen ingekocht en afgedekt met CertiQ certification. Bestaande groene stroom wordt aangevuld tot minimaal 50% en indien mogelijk tot 100%; WKO en warmtepompen worden op 7 van de 8 UMC's toegepast; Aardwarmte is op één locatie succesvol geïnstalleerd en voorziet daar in 50% van de totale warmtebehoefte; De aardgasbehoefte wordt in 2030 voor 10% gedekt met groen gas.
Pagina 54
8 Route en programma In voorgaande hoofdstukken zijn de toekomstbeelden op een abstract niveau geschetst voor de UMC's in 2030 met daarbij de benodigde innovatierichtingen en acties voor zowel de korte als lange termijn. Deze moeten worden gezien als ontwikkelingsrichtingen (stip op de horizon) voor de UMC en moeten niet worden gezien als absolute waarheid. In dit hoofdstuk staat het totaaloverzicht van de te nemen acties en maatregelen voor de komende jaren. Logischerwijs zijn de te ondernemen acties voor de korte termijn concreter van aard en in meer detail weergegeven. De acties op de langere termijn zijn minder concreet weergegeven omdat het onzeker is hoe de verschillende lijnen (innovatierichtingen) zich zullen ontwikkelen en bijsturing en verfijning van deze acties noodzakelijk kan zijn om het wensbeeld te kunnen realiseren. Ook het wensbeeld kan zich in de tijd ontwikkelen waarbij accenten anders komen te liggen en concreter wordt dan in deze rapportage is weergegeven. Hieronder wordt in paragraaf 8.1 een beknopt beeld geschetst van de innovatierichtingen. Vervolgens wordt in paragraaf 8.2 ingegaan op het energie-efficiencypotentieel en de reductie van de CO2-emissies die gerelateerd zijn aan de innovatierichtingen. Daarna wordt de transitie, het pad en de organisatie naar 2030 toe, nader vorm gegeven in 8.3. Het hoofdstuk sluit af met een beschrijving van de monitoring van het transitietraject.
8.1 Researchagenda In onderstaande tabel 8-1 zijn per innovatierichting uit voorgaande hoofdstukken de acties benoemd en, op basis van voorlopige inschattingen, gefaseerd naar realisatietermijn. Een gedetailleerder overzicht hiervan is weergegeven in bijlage 6. Door middel van de routekaart 2030 stimuleert de NFU samenwerking tussen relevante partijen bij de uitvoering van het innovatieprogramma dat voortvloeit uit de strategische visie voor 2030. Vanwege het karakter van het routekaart project is de researchagenda voortdurend in ontwikkeling waarbij bijsturing op basis van actuele trends en ontwikkelingen, technologisch en niet-technologisch kan plaatsvinden. Naast de technologische innovaties die uit de wensbeelden naar voren komen vergt het verduurzamen van de medische zorg, de medische opleidingen en het medisch onderzoek door het verbeteren van de energie-efficiency bewustwording en verankering zowel binnen UMC's als in de verschillende (netwerk) organisaties en organisatieonderdelen en bij betrokken spelers (beslissers, beleidsmakers, zorgverzekeraars, gebruikers, inkopers, etc.). Met andere woorden: er zijn procesinnovaties nodig die de technologische innovaties tot stand moeten brengen, ondersteunen en borgen. Deze zijn eveneens in onderstaande tabel weergegeven.
Pagina 55
Innovatierichting Maatregel 1.Innovatief ontwerp en inrichting
M1
UMC als gezond gebouw
M2 M3
2.Klimaat op maat
3.Optimale warmtekoudebenutting
4.Het nieuwe patiëntcontact
2012-2017
2018-2023
2024-2030
Inzicht in het energiegebruik op apparaatniveau Ontwerpen van comfortabele gebouwen met een minimum aan installatietechniek Toepassing technische innovaties en nieuwe technieken in gebouwgebonden installaties
M4
Bij renovatie en nieuwbouw gebruikmaken van herbruikbare bouwmaterialen
M5
Optimaal gebruik maken van daglicht
M6
Schakelbaar/ vraaggestuurd klimatiseren
M7
Duurzame luchtbevochtiging
M8
Energie-efficient koelen en verwarmen en stabiliseren van overschotten en tekorten: nieuwbouw en renovatie
M9
Energie-efficient koelen en verwarmen en stabiliseren van overschotten en tekorten
M 10a
Digitale communicatie-, verificatie- en databasesystemen, waardoor patiëntenzorg op afstand mogelijk is
UMC als duurzaam netwerk
M 10b Opzetten persoonsgebonden elektronisch medisch dossier 5.Het nieuwe werken en leren
6.Clustering en coördinatie energieintensieve functies
Regionale zorgacademies waar integrale medische opleidingen voor de zorgketen worden aangeboden. Een virtuele, digitale werk- en leeromgeving (“UMC-cloud”) 11b waarbinnen studeren en werken centraal staat, onafhankelijk van een fysieke locatie
M 11a
M 12a
Energiearme dataopslag door minder koeling, natuurlijke koeling en door nieuwe opslagtechnieken (solid state drive)
Regionale biobanken voor langere termijn opslag van M 12b biomaterialen met daarbij vergaande digitalisering van biomateriaal en geoptimaliseerde koeltechnieken Energiearme sterilisatieprocessen voor zorgmiddelen en M 12c instrumenten waarvoor wegwerp niet wenselijk is.
UMC in grondstoffen en energie in balans
M 12d Invoeren landelijk coördinatiepunt energie-intensieve functies 7. Optimale grondstofkringloop
M 13 Schone (afval) waterkringlopen M 14
Monostromen met waarde: Hoogwaardige recycling van verpakkingsmaterialen
M 14a
Biologisch afbreekbare plastics binnen (de omgeving van) UMC’s verwerken ten behoeve van eigen energieopwekking
M 15 Performance based' consumeren 8. Duurzame energieuitwisseling met de omgeving
M 16 Vergroening elektricitetitsgebruik M 17 Toepassen WKO en WP M 18 Toepassing geothermie
Procesinnovatie
M 19 Vergroening aardgas 9. Organisatorische inbedding
M 20
Bewustwording creëren en organisatorische (en financiële) sturings- en beslismodellen anders inrichten
M 21 Opstellen actielijst ‘no-regret’opties M 22
Organiseren routekaartteams per UMC en tussen UMC’s (energie, milieu, specialisten, staf)
M 23 Organiseren monitoringsysteem
= verkennen
= ontwikkelen
= experimenteren
= implementeren
Figuur 8-1: De researchagenda voor de academisch medische sector
8.2 Energie-efficiencypotentieel Eén van de doelen van de routekaart is energy-efficiency en CO2-reductie. In de paragraaf hierboven is een beknopt beeld geschetst van de verschillende innovatierichtingen. In deze paragraaf wordt het effect van de verschillende maatregelen geschetst. Eerst wordt nader ingegaan op de keuze voor het gebruik van een referentie UMC. Vervolgens wordt ingegaan op de voorgestelde maatregelen en de daarbij te verwachten energy-efficiency effecten en CO2reductie. Ten slotte schetst paragraaf 8.2.3 een prioritering van de te nemen maatregelen.
Pagina 56
8.2.1 Een referentie UMC Ter berekening van de effecten is per UMC eerst een zogenaamde CO 2-voetafdruk van de huidige situatie opgesteld (nulmeting). Op basis hiervan is vervolgens één referentiemodel voetafdruk gemaakt (zie bijlage 5). Het referentiemodel is een soort gemiddelde van de acht UMC's in Nederland (dat wil zeggen: een UMC met het gemiddelde elektriciteitsverbruik, een gemiddeld warmteverbruik, et cetera). Het referentiemodel is als leidraad genomen voor de doorrekening van de voorgestelde maatregelen. Er is voor deze methode gekozen om een aantal redenen: De benodigde informatie voor de doorrekening van de effecten was veelal niet voor alle UMC's beschikbaar. Door informatie met elkaar uit te wisselen en samen te brengen in één referentiemodel ontstaan meer mogelijkheden voor het doorrekenen van de effecten (met het voorbehoud dat de situatie per UMC feitelijk kan verschillen); Doordat de feitelijke situatie per UMC verschilt (bijvoorbeeld de een maakt wel gebruik van een warmtepomp en een ander niet) is doorrekening per UMC binnen de gestelde kaders te complex. Belangrijke uitgangspunten van het model zijn: De voetafdruk is opgesteld op basis van het Greenhouse Gas Protocol; hierin wordt onderscheid gemaakt in zogenaamde scope 1, scope 2 en scope 3 effecten (naar gelang waar de effecten in de keten optreden); Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de door de UMC's aangeleverde data en aannames; De te verwachte efficiency verbeteringen zijn tot stand gekomen op basis van inschattingen vanuit de werkgroepen; waar mogelijk is aanvullend gebruik gemaakt van een bondige deskstudie; Het is niet voor alle maatregelen mogelijk gebleken binnen de gestelde context een feitelijke huidige situatie vast te stellen. Daar waar nodig is gewerkt met aannames. Bijlage 5 gaat nader in op de rekensystematiek; Het model bood de mogelijkheid de verwachte effecten per maatregel door te rekenen. Er zijn echter maatregelen voorgesteld die wederzijds afhankelijk van elkaar zijn. De berekende energie-efficiency is gebaseerd op de huidige zorgvraag. Eventuele toename van zorgvraag als gevolg van bijvoorbeeld demografische ontwikkelingen zijn niet meegenomen. Voor de kwantitatieve uitgangspunten van de doorrekeningen, zie bijlage 7.
8.2.2 Doorgerekende effecten In figuur 8-2 is te zien op welk niveau de innovatiegebieden ingrijpen en is aangegeven wat het relatieve potentieel van de energie-efficiency is (hoe groter de bol, des te groter het energieefficiencypotentieel). Om aan de doelstellingen van het routekaarttraject te voldoen zou in 2030 minimaal 2.435 TJ per jaar moeten worden bespaard (50% energie-efficiency verbetering ten opzichte van 2005). 50% hiervan (1.461 TJ) zou plaats vinden via de MJA maatregelen tot 2020 en 50% (1.461 TJ) zou moeten worden gerealiseerd door de maatregelen uit de routekaart tussen 2020 en 2030.
Pagina 57
Figuur 8-2: Indicatie energie-efficiencypotentieel voor innovatierichtingen
Worden alle voorgestelde maatregelen doorgevoerd dan zal dat, op basis van de huidige zorgvraag, leiden tot een reductie van het energiegebruik van 4.301 TJ/jaar (MJA maatregelen + maatregelen routekaart) en een CO2-emissie reductie van 228.345 ton/jaar. Hierbij is ervan uitgegaan dat alle maatregelen van het wensbeeld samen bedenken samen uitvoeren zijn doorgevoerd en waardoor de maatregelen van het wensbeeld samen bedenken zelf uitvoeren en de verduurzaming van de energiedragers voor 50% bijdragen. Wanneer alle maatregelen worden geïmplementeerd wordt de doelstelling van 50% energie-efficiency in 2030 dus gehaald. Ten opzichte van het huidige gebruik van in totaal 5.500 TJ/jaar (primaire energiegebruik) betekent dit een reductie van 78%. Ten opzichte van de huidige CO2-emissies van 530.000 ton/jaar betekent dit een afname van in totaal 62%. Wensbeelden
Samen bedenken zelf uitvoeren Samen bedenken, samen
Energiebesparing
Efficiency
CO2-emissie
[TJ/jaar]
verbetering
reductie [ton/jaar]
3.164
74%
263.175
675
16%
34.277
462
11%
30.893
4.301
100%
328.345
uitvoeren Samen met derden bedenken, samen uitvoeren Totaal
Figuur 8-3: Bijdrage van de wensbeelden indien alle maatregelen binnen het betreffende wensbeelden worden geïmplementeerd.
Via het wensbeeld samen bedenken en zelf uitvoeren kan een efficiency verbetering van maximaal 74% worden gerealiseerd en via het wensbeeld samen bedenken en samen uitvoeren
Pagina 58
een efficiency van 16%. Het wensbeeld samen met derden bedenken en samen uitvoeren kan maximaal 11% aan efficiency verbetering worden gerealiseerd. De grootste bijdrage aan de efficiencyverbetering wordt geleverd door de innovatiegebieden 'Duurzame energie-uitwisseling met de omgeving', 'het nieuwe patiëntencontact' en 'Innovatief ontwerp en inrichting', waarbinnen met name de maatregelen 'Vergroening elektriciteitsgebruik', 'Het nieuwe patiëntcontact' en 'Ontwerpen van comfortabele gebouwen met een minimum aan installatietechniek' een belangrijke bijdrage leveren. Innovatiegebieden
Energiebesparing
Efficiency
CO2-emissie
[TJ/jaar]
verbetering
reductie [ton/jaar]
805
19%
144.748
5.3.2 'Klimaat op maat'
301
7%
14.127
5.3.3 'Optimale warmte-
159
4%
8.498
1.008
23%
46.918
197
5%
11.071
73
2%
5. 282
nihil
nihil
nihil
1.758
41%
97.699
5.3.1 'Innovatief ontwerp en inrichting'
koudebenutting' 6.3.1 'Het nieuwe patiëntcontact' 6.3.2 'Het nieuwe werken en leren' 6.3.3 ‘Clustering en coördinatie energieintensieve functies’ 7.3.1 ‘Optimaliseren grondstofkringloop 7.3.2 'Duurzame energie-uitwisseling met in de omgeving' Organisatorisch
onbekend
Figuur 8-4: Effect van de separate innovatiegebieden.
8.2.3 Grote klappers De grote klappers en de discussie daaromtrent lichten we hieronder kort toe. Het vernieuwen en verbeteren van het huidig vastgoed bestand. Innovatief ontwerp en inrichting. Dit heeft betrekking op nieuwbouw en renovatie. Wettelijk gezien worden de eisen aan energie-efficiency steeds strenger. Men zou kunnen aanvoeren dat hierin dus al voorzien is/ wordt. Dat is echter niet volledig het geval; het energieverbruik van een gebouw behelst meer dan die posten die opgenomen zijn in de voorschriften. Bovendien valt renovatie niet altijd onder de eisen. De opdracht bij dit item is dan ook om een duidelijk hogere ambitie te stellen dan die volgt uit wettelijke regels. 2
Het reduceren van het aantal absolute m en beperken mobiliteitsemissie door het nieuwe patiëntencontact en het nieuwe werken. Het inschatten van positieve en negatieve effecten op energie en CO2 emissie van deze maatregelen is niet eenvoudig en roept discussie op. Bijvoorbeeld omdat men vermindering 2
van het aantal m niet gerealiseerd wordt door het aantrekken van andere activiteiten. Het feit dat de invloed zo groot kan zijn betekent anderzijds dat het serieuze aandacht verdient, bijvoorbeeld bij vastgoed planning maar ook bij beoordeling van patiëntencontact initiatieven die in eerste instantie een investering vergen.
Pagina 59
Vergroening elektriciteitsinkoop Het inkopen van groene elektriciteit wordt wel gezien als een moderne ‘aflaat’. Het is nog maar de vraag of die vergroening altijd tegen een relatief lage prijs gerealiseerd kan worden, ook dit is een kwestie van vraag en aanbod, vooral als het onderscheid tussen de verschillende certificaten (water en wind) meer in beschouwing wordt genomen. Momenteel lijkt vergroening die tot stand komt door het investeren in hardware (samen een windmolen kopen) een andere ‘groenwaardering’ te hebben en daarmee op z’n minst het onderzoeken waard. Over 10 jaar ligt die situatie wellicht anders. Een belangrijke reden om vergroening op te nemen in de routekaart is dat uit het onderzoek naar verduurzaming op de campus van de UMC’s blijkt dat er veel fysieke beperkingen zijn om een duurzame opwekking te realiseren. Voor een wezenlijke bijdrage moeten de UMC’s wel buiten hun terreingrenzen kijken.
8.3 Organisatie van de transitie Voor de organisatorische inbedding van bovenstaande innovaties en activiteiten dient een organisatiestructuur te worden ingericht waarin: de UMC's op alle niveaus zijn betrokken; relevante stakeholders van buiten de branche worden betrokken; een duidelijke taak- en rolverdeling is opgezet: wijze samenwerking met ketenpartners; wijze samenwerking met stakeholders (universiteiten etc.). het actieprogramma voor de komende 5 jaar wordt geconcretiseerd en in gang gezet; de uitvoering wordt gemonitord en (tussentijds) geëvalueerd; resultaten in jaarverslagen worden verantwoord. Meer concreet wordt voor de organisatorische inbedding gedacht aan een drietal pijlers. In de eerste plaats zou er binnen de NFU een coördinator/aanjager aangesteld moeten worden die op sectoraal niveau de verschillende collectieve acties binnen de innovatierichtingen aanjaagt/coördineert en de voortgang in het proces monitort. In de tweede plaats wordt gedacht aan het inrichten van een Routekaartteam (met vertegenwoordiging vanuit energie, milieu, medische staf en ondersteuning) binnen de NFU. De (coördinator binnen de) NFU fungeert dan als trekker van het team, organiseert bijeenkomsten, workshops/congressen, de agenda en dergelijke. Belangrijk is echter ook dat naast de NFU en de acht UMC's (het Routekaartteam) ook andere medische zorgpartners een rol krijgen in de uitwerking, bijvoorbeeld middels een platform. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan: algemene ziekenhuizen, kennisinstellingen, hogescholen/opleidingsinstituten, zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties, huisartsenvereniging en Agentschap NL. Door de brede medische vertegenwoordiging moeten innovaties in de keten eenvoudiger en sneller tot stand komen. Naar gelang het onderwerp van de bijeenkomst kan er daarbij voor worden gekozen ook andere overheidsvertegenwoordigingen te laten deelnemen om zo specifieke aandachtspunten en belemmeringen politiek geagendeerd te krijgen. Een derde pijler voor organisatorische inbedding zijn de individuele UMC's. Uiteindelijk zijn de UMC's verantwoordelijk voor de realisatie van de innovatierichtingen en voor het realiseren van de energie-efficiency doelstelling. Belangrijk daarbij is enerzijds dat de doelstelling UMC breed opgepakt wordt en wordt doorvertaald naar alle echelons binnen de eigen organisatie. Anderzijds kan ervoor worden gekozen tussen de UMC's onderling per innovatierichting één UMC als trekker aan te wijzen. Welk deel van de innovatierichtingen per UMC of juist collectief aangepakt kan worden is onderwerp van NFU/ UMC besluitvorming.
Pagina 60
8.3.1 Proefprojecten In de researchagenda worden een aantal proefprojecten genoemd. Voor de uitvoering hiervan wordt gewerkt met een intekenlijst onder de acht UMC's. Een UMC dat bereid is om een bepaald proefproject uit te voeren tekent dan in op de desbetreffende lijst. In gezamenlijk overleg vindt afstemming plaats omtrent de uitvoering van de proefprojecten. Het UMC dat een dergelijk proefproject uitvoert zal de andere UMC’s via de energieteams informeren over de voortgang en resultaten zodat hier lering uit kan worden getrokken en ook andere UMC’s deze ervaringen kunnen gebruiken. Na de evaluatie van het proefproject kan dan al dan niet in aangepaste vorm tot verdere uitrol worden overgegaan.
8.3.2 Aansluiting bij lopende initiatieven Zowel binnen de UMC-sector en, meer algemeen binnen de medische- en zorgsector, als buiten de zorgsectoren vinden allerlei initiatieven plaats, al dan niet in het kader van andere routekaarttrajecten. Zo bestaan er bijvoorbeeld bij het Radboud ziekenhuis reeds diverse digitale poliklinieken en wordt daar tevens geëxperimenteerd met het naar de patiënt toe transparanter maken van de medische gegevens. Buiten de medische sector vinden diverse ontwikkelingen plaats op het gebied van bijvoorbeeld groene dataopslag en groene ICT. Het is in het kader van doeltreffendheid en doelmatigheid van groot belang dergelijke initiatieven te herkennen en er waar mogelijk bij aan te sluiten of gebruik te maken van de uitkomsten ervan. Ook binnen de universiteiten vinden ontwikkelingen plaats op het gebied van verduurzaming waarvan het interessant kan zijn om bij aan te sluiten (voor zover dit niet reeds gebeurt).
8.3.3 Rol van de overheid Deze routekaart laat zien dat de universitair medische centra zich inspannen om te komen tot een verduurzaming van medische zorg, medische opleidingen en medisch onderzoek. Uit de beschrijvingen van de toekomstbeelden en innovatierichtingen blijkt dat bepaalde randvoorwaarden door de overheid gestuurd moeten worden. Hieronder volgt een aantal aandachtspunten / belemmeringen waarbij een rol van de overheid wordt gevraagd: Van belang in de wet- en regelgeving is dat ze ruimte biedt voor innovatie (bijvoorbeeld in de ventilatietechniek) hetgeen vereist dat wet- en regelgeving functioneel dient te zijn omschreven; Het op een werkbare manier waarborgen van de privacy middels de Wet bescherming persoonsgegevens; Het bieden van een stabiele elektriciteitsvoorziening: met de toenemende digitalisering en het toenemend energieverbruik wordt de afhankelijkheid van een stabiele infrastructuur groter; Het versterken van de kennisinfrastructuur die nodig is voor verdere ontwikkelingen in materiaalscheidingstechnieken en technieken om grondstoffen terug te winnen uit afvalstromen; Het inbedden van duurzaamheid van de zorg en werken in zorgnetwerken in opleidingen voor de medische zorg (universitair/hbo/mbo); Het co-financieren (subsidie of revolverend) van energieprojecten om de terugverdientijd te bekorten en/of kapitaallasten te verminderen; Het invoeren van een belastingmaatregel en/of het (laten) inrichten van een herstructureringsfonds door verzekeraars voor versnelde afschrijving van (medische) gebouwen om zo sneller tot energiezuinige nieuwbouw over te gaan;
Pagina 61
Helderheid verschaffen over groencertificaten en weging daarvan in MJA verband; Het ontwikkelen van eenduidige en niet discriminerende regelgeving omtrent distributienetten voor uitwisseling energie warmte/koude etc. met omgeving; Toestaan alternatieven voor (lokale) verwerking van SZA.
8.3.4 Communicatie Belangrijk voor het creëren en behouden van draagvlak voor de diverse initiatieven is de communicatie hierover naar de UMC's, de UMC-medewerkers, de UMC-patiënten en naar andere actoren (verzekeraars, opleidingsinstituten, et cetera). Door successen van bijvoorbeeld de proefprojecten te delen raken anderen gemotiveerd mee te doen (enthousiasme maakt enthousiast). Voor de communicatie kunnen verschillende middelen worden ingezet. Gedacht wordt aan: jaarlijks symposium 'verduurzaming van de zorg'; oprichten van een kennisplatform duurzame zorg; werken met een gezamenlijk sharepointsysteem; (interactieve) website met daarop een voortgangsbarometer van de routekaart per UMC; nieuwsbrieven rond de routekaart.
8.4 Monitoring en borging Zoals in paragraaf 8.3.1. reeds besproken dienen organisatorische processen ingericht te worden om de transitie gestalte te geven. Voor het bewaken van de voortgang is monitoring van groot belang, zowel op sectorniveau als per UMC. Monitoring gaat plaatsvinden op basis van drie bronnen: EEP's van de UMC's: de UMC's kennen elk een verplichting tot het opstellen en monitoren van een vierjaarlijks op te stellen Energie Efficiency Plan. Hiermee kan de voortgang in de energie-efficiency in TJ en CO2 worden bewaakt; Middels Garantie van Oorsprong certificaten kunnen UMC's aantonen hoeveel duurzame energie is ingekocht en CO2 uitstoot daarmee is vermeden; Periodieke CO2-footprint: middels een periodieke (4 of 5-jaarlijks) rapportage van de CO2footprint (en aanscherping van het rekenmodel) wordt de status van energy-efficiency in de keten meer inzichtelijk gemaakt (aanvullend op de efficiency per UMC van het EEP); De individuele UMC's zijn verantwoordelijk voor het monitoren van de eigen voortgang. De NFU zal de sectorale voortgang monitoren en agenderen.
Pagina 62
Bijlage 1 Gehanteerde bronnen PM.
Bijlage 2 Overzicht betrokken personen en organisaties Naam
UMC
Els Sonnemans
St. Radboud
Bas Alblas
UMCG
Donald Huigen
amC
Mattijs Maris Peter Webers
amC
Paul Allers
UMC Utrecht
Harriette Laurijsen
St. Radboud
Erna Hofs
azM
Paul Schrijnemakers
UMC Utrecht
Stef Aarts
Vu Amsterdam
Liesbeth van Heel
Erasmus MC
Esther Willems
UMC Utrecht
Arie Jan Heij
Erasmus MC
Bertha Tammeling
UMCG
Frank de Bos
NFU
Wouter Wienk
Agentschap NL
Roberto Traversari
TNO
Bas Grol
KplusV
Lucas Pollemans
KplusV
Albert Bakker
KplusV
Henk Mogezomp
KplusV
azM
Pagina 2
Bijlage 3 Groslijst met energiebesparende maatregelen Nummer Maatregel 1
Onderzoek naar kansen voor UMC als lokaal ecosysteem
2
Efficiënt ruimtegebruik (meer flexibel maken van ruimten, invoeren van 'het nieuwe werken'
3
In het beleid opnemen van een stimulans voor energie-efficiënte maatregelen en het vereenvoudigen van de implementatie daarvan
4
de integrale kosten en baten van energie meenemen in projectbegrotingen
5
Voorkomen interne split-incentives
6
Aanbestedingsbeleid (ook voor onderhoud installaties) waarin energieprestatie zijn opgenomen
7
Slimme financiering van energiemaatregelen
8
Energie meenemen in projecten én het proactief initiëren van duurzame energieprojecten
9
Bij nieuwbouw mogelijkheid van 'all electric' onderzoeken door in ontwerp en bouw rekening te houden met materiaalkeuze en omgeving
10
Onderzoek naar optimale inzet van (zelf) duurzaam opgewekte energie
11
Onderzoeken hoe omgevingsfactoren optimaal kunnen worden ingezet om (deels) in de behoeften van UMC's te voorzien
12
Onderzoek naar optimale benutting van interne afvalstromen
13
Minimaal transport van stoom en hoge temperatuurwarmte
14
Inzichtelijk maken elektrische energiestromen
15
Onderzoeken of een circulatiesysteem voor tapwater noodzakelijk is
16
Onderzoeken of er een geschikt, energiezuinig alternatief is voor stoom
17
Ontwikkelen van een koppelnet op het terrein voor uitwisseling warmte en koude
18
Ontwikkelen van een ventilatie schakelbaar in bestaande systemen
19
Ontwikkelen van een energiearme manieren van koeling
20
Slimmer of anders inrichten/plannen van interne organisatie waardoor aantal vervoersbewegingen afneemt
21
Reduceren van vervoersbewegingen personeel
22
Herijken van gehanteerde normen, o.a. ten aanzien van ventilatievoud, luchtvochtigheid, koeling van servers, et cetera
23
ICT (o.a. koelingtemperatuur en energiezuinige software en apparatuur)
Bijlage 4 Conclusies omgevingsscan Duurzame energie UMC's In het kader van deze routekaart is door Ecofys een onderzoek uitgevoerd met als titel 'Omgevingsscan Duurzame energie UMC's'. Uit de inventarisatie van de duurzame energie mogelijkheden bij de acht UMC’s komen kansen en mogelijke routes naar voren. De samenwerking met de omgeving blijkt daarbij cruciaal. 1. Potentieel op locatie De eerste conclusie is dat er op locatie maar beperkt duurzame energie beschikbaar is. UMC’s hebben een hoge energievraag. De ligging in stedelijk gebied geeft beperkte mogelijkheden om duurzame energie op locatie te winnen. Voor wind en biomassa is geen ruimte op de locaties. Zon-PV en zonthermische energie komen tot een aandeel van maximaal 4%. PV kan in alle gevallen toegepast worden, onafhankelijk van de rest van het energiesysteem. De lange terugverdientijd is een barrière. Het grootste potentieel voor duurzame energie bevindt zich in de ondergrond, door de toepassing van WKO, geothermische warmte, en in de toekomst mogelijk zeer diepe geothermie met elektriciteitsproductie. WKO is in feite een opslag/ efficiency maatregel die bij UMC’s al wordt toegepast bij nieuwbouw en uitbreidingen. Geothermie, gericht op toepassing voor ruimteverwarming, is op een aantal locaties in onderzoek. 2. Potentieel in de omgeving Bij hoge ambities moet duurzame energie naar de UMC’s toegevoerd worden. De vraag is vervolgens welke duurzame bron de grootste mogelijkheden biedt en of de transitie binnen de bestaande energie-infrastructuur mogelijk is. Met de omgeving (10 km straal) blijkt het lastig om de UMC volledig te verduurzamen. Het potentieel is nog steeds beperkt en er zijn vanzelfsprekend meer sectoren die aanspraak maken op mogelijkheden voor bijvoorbeeld windturbines. Wel zijn er in de omgeving meer mogelijkheden om duurzaam energie toe te voeren. Bijvoorbeeld naar een bio-energiecentrale op een industriegebied met minder logistieke complicaties dan op de locatie van de UMC zelf. In wijdere straal komen daarnaast nieuwe technieken in beeld, zoals het gebruik van restwarmte en oppervlaktewater. Voor een 100% verduurzaming van UMC’s, zal ook een koppeling met duurzame energiemiddelen buiten de schaal van de stad tot stand moeten worden gebracht. Dat kan door de inkoop van groene energie, of directer: door participaties in duurzame energieprojecten. 3. Transitieroutes De koppeling met de omgeving en de keuze van de infrastructuur en opwekkingsmiddelen is het meest van invloed voor de verduurzaming van de warmte- en koudevoorziening. Elektriciteit laat zich makkelijker via bestaande infrastructuren verduurzamen. Voor het verduurzamen van de warmte en koudevraag is een drietal routes voor de UMC’s routes onderscheiden. Startpunt voor alle routes is dat vraagreductiemaatregelen en WKO worden toegepast:
Pagina 2
1. Stand-alone UMC Nijmegen verkent de route naar verduurzaming op de locatie. Er is alleen een koppeling met de Universiteit. Men komt tot maximaal 30% CO2 reductie door de inzet van besparingsmaatregelen en een breed palet aan technieken, waaronder WKO, geothermie, WKK en duurzame energie op gebouwen. Een reductie van 30% is exact de MJA doelstelling voor 2030. Verduurzaming kan vervolgens via de elektriciteitsvoorziening en met bio-energie plaatsvinden. 2. UMC met WKK Bij UMC’s met WKK’s zal zeer veel duurzame energie naar de locatie gebracht moeten worden, als vervanging van aardgas. Bij deze UMC’s bestaat momenteel 90% van de energietoevoer uit aardgas. We zien dat UMC’s met WKK’s meer en meer in het netwerk van de stad worden geïntegreerd en er een wederzijdse uitwisseling van energie ontstaat. Groningen is een goed voorbeeld van een UMC met een WKK waarbij samen met de gemeente en marktpartijen aan een systeemintegratie wordt gewerkt. De WKK, biogas en geothermie, maar ook wind vormen daarvan een onderdeel. In Amsterdam zijn mooie voorbeelden te zien van de gezamenlijke aanleg van een duurzame warmte- en koudevoorziening. Het VUmc is daar al ver in, het AMC is in gesprek met NUON en de gemeente over een verdere integratie van netten en productiemiddelen. Ook in Maastricht en Utrecht zijn initiatieven opgestart om de WKK van de UMC verder in de stad te integreren om uiteindelijk in het net, niet noodzakelijkerwijs bij de UMC, grotere hoeveelheden duurzame energie en restwarmte in te voeden. 3. UMC met stadsverwarming en stadskoude In Leiden, Rotterdam bestaat al lang een koppeling met de omgeving via het warmtenet. In deze steden zijn er initiatieven om dit warmtenet met bio-energie te verduurzamen. In Amsterdam zijn beide UMC locaties op een koudenet aangesloten, waarmee de UMC onderdeel uitmaakt van een groter systeem, met een duurzame bron van buiten de locatie. 4. Proces De studie laat zien dat de UMC de omgeving van de stad hard nodig heeft om de energievoorziening verregaand te verduurzamen. Andersom zijn UMC’s als grote energieverbruiker een belangrijke factor in het verduurzamen van de stad. Keuzes over de verduurzaming van de energievoorziening van UMC’s kunnen niet zonder afstemming tussen het UMC, de universiteit en stakeholders in de stad zoals de gemeente en het energiebedrijf. In het project zijn routes voor samenwerking en energie-uitwisseling tussen UMC, gemeente en energiebedrijf getoond. Een eerste stap is dat de UMC zelf een goed inzicht krijgt in de energievraag voor de komende decennia, installaties en investeringsmomenten. Vervolgens is een visie, regie en overleg nodig, waarbij het doel is om samen de route in te vullen en lokale kansen maximaal te benutten.
Pagina 3
Bijlage 5 CO2- voetafdruk Achtergrond Deze bijlage is tot stand gekomen op basis van de samenwerking tussen DHV, AgentschapNL, TNO, KplusV en Ecofys. Theoretische achtergrond van de CO2-footprint Een CO2-footprint geeft inzicht in de totale klimaatimpact van een UMC. Het is de totale hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen, uitgedrukt in CO2-equivalenten. Alle relevante processen die het klimaat beïnvloeden zijn opgenomen in de CO2-footprint. Voor het inventariseren van de CO2-uitstoot is het zogenaamde Greenhouse Gas Protocol (GHG Protocol) gehanteerd, een internationaal erkende methode om de broeikasgasemissies van een organisatie te bepalen. De meeste organisaties die hun CO2-footprint naar buiten rapporteren, hanteren dit protocol. Bij het opstellen van een CO2-footprint zijn drie essentiële stappen doorlopen: Stap 1: Bepalen van de organisatiegrenzen. Stap 2: Bepalen van de emissiebronnen binnen deze grenzen (invullen van ‘de scopes’). Stap 3: Identificeren, valideren en berekenen van broeikasgasemissies. Hieronder worden de drie stappen kort toegelicht. Bepalen van de organisatiegrenzen Om een CO2-footprint van een UMC te bepalen is gedefinieerd welke onderdelen er tot de organisatie worden gerekend en welke niet. Deze afbakening is gedaan basis van invloedssfeer: Op welke bedrijfsonderdelen kan (financieel en/of operationeel) invloed worden uitgeoefend? Bepalen van de scopes Het GHG-Protocol maakt onderscheid tussen drie verschillende scopes. Scope 1: de directe emissies door de eigen organisatie, zoals emissies door eigen aardgas gebruik en emissies veroorzaakt door het eigen wagenpark. Scope 2: de indirecte CO2 emissies die ontstaan door de opwekking van elektriciteit die de organisatie gebruikt, zoals CO2 emissies door centrales die deze elektriciteit leveren. Scope 3: overige indirecte emissies, een gevolg van de activiteiten van het bedrijf die voort komen uit bronnen die geen eigendom van het bedrijf zijn, noch beheerd worden door het bedrijf. Bijvoorbeeld voortkomend uit woon-werkverkeer, ingehuurd transport om producten bij de UMC af te leveren, de gehele productketen van afval, etc.
Pagina 4
Een uitwerking van de scopes is weergegeven in onderstaand figuur.
Scope 1 en 2 zijn de zogenaamde ‘no-brainers’. De gegevens binnen deze scopes worden altijd in een CO2-footprint meegerekend. Bij het bepalen van scope 3 speelt altijd de discussie welke aspecten wel en niet worden meegenomen. Afhankelijk van beschikbaarheid en betrouwbaarheid van data, evenals van de ambities van de organisatie, wordt afgestemd welke aspecten uit scope 3 worden betrokken.
CO2-prestatieladder Op nationaal niveau wordt voor het rapporteren van een CO2-fooprint ook wel de door ProRail in december 2009 geïntroduceerde CO2-prestatieladder gehanteerd. De CO2prestatieladder beschrijft net als het Green Housegas Protocol een methode om een CO 2footprint van een organisatie te inventariseren. De Prestatieladder is gebaseerd op het Green Housegas Protocol, maar maakt uitzondering voor de categorieën ‘zakelijke reizen met privé auto’s’ en ‘zakelijke vliegtuigkilometers’. De Prestatieladder rekent beide tot scope 2, terwijl het Green Housegas Protocol deze aan scope 3 toerekent. Vanaf 2012 zal ook Rijkswaterstaat de herziene versie van de Prestatieladder gaan toepassen bij haar aanbestedingen.
De invulling voor de UMC Afbakening van de organisatiegrenzen voor scope 1&2 De organisatiegrenzen zijn als volgt afgebakend voor de berekening van scope 1 & 2 voor de UMC. Daarbij is gekozen om het hoofdgebouw en alle ‘logische’ bijgebouwen als basis te nemen en alle daaraan gerelateerde emissiebronnen mee te nemen. Invulling van Scope 1 & 2 Vervolgens zijn de emissiebronnen vastgesteld voor scope 1 & 2. Hierin is minder keuzevrijheid, aangezien dat min of meer vast staat: Emissiebronnen: Scope 1: Aardgas (verbranding); Scope 1: Transportbrandstoffen (diesel, benzine, LPG) van de eigen voertuigen en leasevoertuigen (verbranding) Scope 1: Brandstoffen voor de (nood)aggregaten (verbranding)
Pagina 5
Scope 1: Koudemiddelen (lekkage) Scope 2: Elektriciteit (verbranding fossiele brandstoffen) Scope 2: Stadswarmte (verbranding fossiele brandstoffen) Scope 3 Zoals gezegd reikt de klimaatimpact van de UMC verder dan alleen de eigen processen. Welke van die processen worden meegenomen, hangt af van de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van data, evenals van de ambities van de UMC. Wil de UMC bijvoorbeeld de CO 2 impact beïnvloeden door het duurzaam inkopen van materialen, dan is het goed om de CO 2 uitstoot van deze materialen ook in de CO2 footprint mee te nemen. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld het woon-werk verkeer van de patiënten en de studenten, maar ook van de CO2 impact van de bezoeker. Hieronder geven we een overzicht van de scope 3 CO 2 emissiebronnen. Deze zijn onderverdeeld in ‘upstream’, ‘downstream’ en ‘mobiliteit’. Mobiliteit
Upstream
Downstream
Woon-werk studenten /
Productie van materialen
Verwerking van afval
medewerkers
(ondersteunend en medisch)
Eigen vervoer patiënten
Productie van voedsel
Bezoekers
Verwerking van gevaarlijk afval Wasserette
Transport medicijnen en dergelijke Dienstreizen medewerkers Zakelijk kilometers privé auto’s Tabel 1: CO2 emissiebronnen scope 3
In de volgende paragraaf laten we zien welke data we idealiter nodig hebben om de CO2 footprint te berekenen. Benodigde data voor de berekeningen In de volgende tabel geven we aan met welke data DHV heeft gerekend om de CO2 uitstoot van de diverse bronnen te bepalen. De tabel moet als volgt worden gelezen: de tweede kolom betreft de data waarmee het meest nauwkeurige de CO2 uitstoot kan worden bepaald. De derde kolom genereert de minst nauwkeurige resultaten. Emissiebron
Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Scope 1 Aardgas
m3 aardgas
Transportbrandstoffen
hoeveelheid per
eigen voertuigen
brandstofsoort
Brandstoffen
Hoeveelheid diesel
(nood)aggregaten Lekkage koudemiddelen
Hoeveelheid gelekt koudemiddel per type
Scope 2 Elektriciteitsgebruik
kWh elekticiteit (grijs / groen)
Stadswarmte
GJ stadswarmte (+oorsprong)
Scope 3 mobiliteit Woon-werk studenten /
Aantal km's per modaliteit
Pagina 6
medewerkers
(auto, trein, ed) Afstand woon – UMC per
Eigen vervoer patiënten
patiënt Bezoekers
Aantal ligdagen
Transport medicijnen e.d. Dienstreizen medewerkers
Declaraties (in euro’s) van
(vliegkilometers)
AMC, aantal ligdagen
Zakelijk kilometers privé auto's Scope 3 downstream Productie van materialen (ondersteunend en medisch) Productie van voedsel Scope 3 upstream Wasserette
Aantal kg textiel Radboud, aantal ligdagen
Verwerking van afval
Hoeveelheden per afvalstroom
Verwerking van gevaarlijk
Hoeveelheden per
afval
afvalstroom
Tabel 2: Benodigde data per emissiebron
Methode voor de berekening van de CO2 footprint Voor het kwantificeren van de CO2-uitstoot is gebruikgemaakt van de door DHV ontwikkelde calculatie-tool ‘ CO2-scanner’. De CO2 scanner is als volgt opgebouwd: Op drie niveaus kunnen per emissiebron de CO2-emissies worden bepaald: 1. Directe invoer van CO2-emissies 2. Invoer van energie gebruiksgegevens 3. Invoer van activiteitendata. Ad 1: Directe invoer van CO2-emissies In sommige gevallen is van een bepaald (sub)systeem al bekend wat de CO2-uitstoot is, bijvoorbeeld omdat er al een studie naar gedaan is. Deze gegevens kunnen dan direct ingevoerd worden. Voor de UMC’s is deze invoer van toepassing bij de lekkage van koudemiddelen. Ad 2: Invoer van energie gebruiksgegevens In andere gevallen zijn van een bepaalde emissiebron gegevens over het energiegebruik bekend. Als dat het geval is, kunnen deze energie gebruiksgegevens in de scanner worden ingebracht, waarna automatisch met de juiste conversiefactoren de CO2-emissies worden berekend. Ad 3: Invoer van activiteitendata In een aantal gevallen, vooral voor scope 3 emissiebronnen, zijn bovengenoemde gegevens niet bekend. In dat geval kan dan het niveau van de ‘systeem gerelateerde activiteiten’ worden gebruikt. Dit niveau is gebaseerd op onderstaande formule:
Pagina 7
CO2-uitstoot = (activiteit van het systeem) x (energie-indicator) x (conversiefactor)
Deze formule is het best te begrijpen middels een voorbeeld: Voorbeeld: het is niet bekend wat het gebruik van transportbrandstof van de voertuigen van de bezoekers van de polikliniek. Maar wat wél bekend is, is de afgelegde afstand van alle bezoekers (activiteit van het systeem). Daarnaast is een energie-indicator bekend voor een personenauto (in MJ/km). Als laatste is er ook een specifieke conversiefactor bekend voor transportbrandstof (in kg CO2/MJ). Voor iedere UMC zijn op die manier indicatoren en conversiefactoren bepaald en zijn er aannames gedaan. Alle data is door middel van berekeningen (calculaties) tot stand gekomen, er zijn geen metingen uitgevoerd om de broeikasgasuitstoot te bepalen. Kentallen en aannames Voor scope 1 en 2 zijn geen specifieke aannames gedaan, aangezien deze data is gebaseerd op gerealiseerde energiegebruiksgegevens. Voor scope 3 zijn de volgende schattingen gemaakt: Emissies ten gevolge van transport van patiënten Het gaat hier om het transport van patiënten naar de polikliniekbezoeken en opnamebezoeken. De bron daarvoor betreft een postcode bestand, geleverd door het NFU. In dit bestand staat het aantal bezoekers per postcode per UMC. Deze postcodes zijn door DHV voorzien van x en y coördinaten en daarmee omgerekend naar hemelsbrede afstanden. Vervolgens zijn op die afstanden nog de volgende factoren gehanteerd: Berekende afstanden maal 2 (heen en terug) Gemiddeld 2 bezoeken per bezoeker Detour-factor van 1,22 Worst case: alles met de auto. Emissies ten gevolge van transport van bezoek aan patiënten Aangenomen is dat er 1 bezoek per ligdag plaatsvindt. Gemiddelde afstand enkele reis die een bezoeker aflegt is 25 km (dus 50 in totaal). Worst case: dit is altijd met de auto. Emissies ten gevolge van het reinigen van textiel Uit analyses van het Radboud komen de volgende gegevens: Hoeveelheid textiel voor de wasserij: 7 kg textiel per ligdag per jaar (Radboud ‘verbruikt’ per jaar 1.385.488 kg textiel (bron: Vuile kilogrammen Radboud 20112012.pdf). Delen door het aantal ligdagen (196.306) geeft 7,1 kg textiel per jaar per ligdag) Reinigen textiel 7,0 MJ/kg textiel (bron: S45C-212032817160.pdf) Aangenomen is dat dit allemaal grijze elektriciteit is. Transport kost 0,5 MJ/kg textiel (bron: S45C-212032817160.pdf). Deze gegevens zijn ook voor alle andere UMC’s gebruikt. Het aantal ligdagen per UMC is bekend.
Pagina 8
Emissies ten gevolge van het woon-werk studenten en medewerkers Eigen opgave en anders berekend uit aantal studenten en medewerkers, verdeeld over de modaliteiten zoals gemiddeld Nederland (bron: AMC). Deze verdeling is als volgt: Vervoerswijzekeuze
Medewerkers
Studenten
Auto
48%
12%
Trein
22%
20%
Bus/Metro
20%
57%
Brom-/Fiets/Lopen
10%
9%
Tabel 3: Verdeling reismodaliteiten
Daarnaast is aangenomen dat een medewerker en student 220 dagen per jaar naar zijn/haar UMC reist. Emissies ten gevolge van zakelijke vliegkilometers De enige bron was een bestand van het AMC waarin de gedeclareerde tickets stonden, naar declaratie en bestemming. Uit dit bestand is het totaalbedrag genomen en verder is aangenomen dat vliegen 10 cent per kilometer kost. Op basis van deze gegevens is bepaald hoeveel kilometers er is gevlogen. Deze hoeveelheid is geëxtrapoleerd naar de andere UMC’s op basis van het aantal ligdagen. Emissies ten gevolge van de afvalverwerking Uit het bestand ‘Geaggregeerde data grondstrofstromen d.d. 12 maart 2012.xls’ is per UMC opgenomen welke afvalstromen de UMC verlaten. Van de afvalstromen waarvan de specifieke emissiefactor van bekend is (zoals glas, papier, en dergelijke) is de hoeveelheid afval vermenigvuldigd met deze emissiefactor. Van de afvalstromen waarvan dit niet bekend is (met name specifiek ziekenhuisafval) is een ‘worst-case’ factor van 3 kg CO2/kg afval aangenomen (ruim 6 keer zo hoog als ‘gewoon’ restafval) . CO2 emissies ten gevolge van de productie van de ingekochte materialen (‘upstream’) Er zijn te weinig gegevens over bekend om de ‘upstream’ emissies uit te kunnen rekenen. Verwacht wordt dat dit ook minder dan 5% van de totale CO2 footprint zal omvatten. Dit is als volgt beredeneerd: Van het Radboud zijn de hoeveelheden ingekochte injectienaalden bekend (grootste ‘bulk’ van de inkoop). Door nu te kijken naar de gewichten van de verschillende materialen waar deze injectienaalden van gemaakt zijn en deze materialen middels een specifieke CO2 emissiefactor om te rekenen naar CO2 emissies, is berekend dat de CO2 emissies die samenhangen met de productie van de injectienaalden, nog geen 0,2% van de totale CO2-footprint is. De Resultaten per UMC Op de volgende twee bladzijden zijn per UMC de resultaten in zogenaamde ‘taartdiagrammen’ weergegeven (NB de scope 2 emissies van enkele UMC’s zijn erg laag in vergelijking met andere UMC’s. De reden is dat deze UMC’s hun elektriciteit ‘groen’ inkopen):
Pagina 9
Pagina 10
Figuur 5: resultaten per UMC
De resultaten voor het ‘Referentie UMC’ Om uitspraken te kunnen doen over het ‘gemiddelde’ effect van reductiemaatregelen, is een ‘gemiddeld’ UMC opgesteld. Dit is gedaan door van alle emissiebronnen waar data van bekend is, het gemiddelde te nemen. Bijvoorbeeld, als er één UMC 1000 liter diesel voor de aggregaten wordt gebruikt, in een andere 2000 liter, in weer andere 0 en van de overige is het niet bekend, dan gebruikt de referentie-UMC (1000+2000+0)/3=1000 liter. Dit genereert het volgende beeld:
Figuur 6: Resultaten voor het ‘referentie UMC’.
Pagina 11
Bijlage 6 Concrete acties per innovatierichting In onderstaande tabel is per innovatierichting uit hoofdstuk 8.1 globaal een projectfasering aangegeven waarbij is benoemd wat er minimaal moet gebeuren. Deze bijlage beschrijft de innovatierichtingen in meer detail. Innovatie-
Fasering
Stakeholders
richting 2012 – 2017
2018 - 2023
2024 - 2030
Het UMC als duurzaam en gezond gebouw (Hoofdstuk 5) 1. Innovatief
Inzicht in energiegebruik op
UMC's
ontwerp en
apparaatniveau (M-1)
(Eventueel)
inrichting
Organiseren metingen op
Ingenieursbureau
apparaatniveau Ontwikkelen van een monitorings- en rapportagetool Toepassing technische innovaties en nieuwe technieken in gebouwgebonden installaties (M-3) Onderzoek naar toepassing natuurlijke luchtbehandelingstechnieken (planten, mossen, etc.) Ontwikkelen nieuwe technologische luchtbehandelingstechnieken: zuiverende wandcoatings, ventilerend glas, etc. Innovatief gebouwontwerp door
UMC's
minimum installatietechniek en
architectenbureau
optimaal daglicht (M-2, M-4 en M-5)
Ingenieursbureau
Formuleren van uitgangspunten voor
Uitrollen van richtlijn naar alle UMC's
gebouwontwerp
Actualiseren van richtlijn op basis van
Ontwikkelen van een richtlijn
ervaringen
Testen van de richtlijn bij renovatie- en
Verankeren van de richtlijn in
nieuwbouwprojecten
bedrijfsproces van UMC's
Leveranciers
2. Klimaat op
Schakelbaar/ vraaggestuurd
UMC's
maat
klimatiseren (M-6)
NFU
Uitwisselen kennis en ervaringen
Analyse van de resultaten
UMC's en inventariseren huidige
Ontwikkelen van een handreiking voor
Ingenieursbureau
situatie, randvoorwaarden en wensen.
haalbaarheid van besparingsopties
Leveranciers
Onderzoek naar besparing voor diverse
Verfijnen van systeem
Afnemers
configuraties, Inventariseren van aanwezige en mogelijk toe te passen technieken Opstellen (financiële) businesscase Ontwikkelen en inbouwen van een gemoderniseerd ventilatiesysteem
Opschalen van toepassingsgebieden.
TUDelft
Innovatie-
Fasering
Stakeholders
richting 2012 – 2017
2. Klimaat op maat (vervolg)
2018 - 2023
2024 - 2030
Duurzame luchtbevochtiging (M-7)
UMC
Onderzoek naar specifieke
Analyse van voorbeeldprojecten en
Ingenieursbureau
toepassingsmogelijkheden van
delen van resultaten met UMC's
Leveranciers
verschillende bevochtigingsystemen
Verbeteren van aansluiting op
Agentschap NL
Analyse van meest optimale systeem
bestaande infrastructuur
per situatie
Uitrollen van concept bij andere UMC's
Indicatie besparing voor diverse
Verkennen van toepassing voor
configuraties
hoogwaardige (kantoor-) gebouwen,
Elementen voor een kostenraming;
waarbij ramen niet meer geopend
investering, uitvoering, beheer en
kunnen worden
onderhoud. Voorbeeldproject: Aansluiten van een extra gebouw op de bestaande infrastructuur 3. Optimale
Energie-efficiënt koelen en
UMC's
warmte-
verwarmen en stabiliseren van
NFU
koudebenutting
overschotten en tekorten: nieuw en
Ingenieursbureau
renovatie (M-8)
Gemeenten
Inventarisatie van warmte en koude
Uitvoeren van voorbeeldprojecten met
(Potentiële)
behoefte in oud en nieuwbouw
restwarme/koude
leveranciers
Inventarisatie warmte en koude
Analyse van voorbeeldprojecten en
(Potentiële)
behoefte omgeving
delen van resultaten met UMC's
afnemers
Inventariseren van aanwezige en
Optimaliseren van koppelsystemen
Investeerders
mogelijk toe te passen technieken
Analyse van resultaten en delen van
Wegnemen van belemmeringen voor
kennis en ervaringen met andere
inpassing in bestaande infrastructuur
branches (ziekenhuizen, gemeenten, bedrijventerreinen, industrie)
Energie-efficiënt koelen en
UMC's
verwarmen en stabiliseren van
NFU
overschotten en tekorten (M-9)
Uitvoeren van voorbeeldprojecten met
Ingenieursbureau
Inventarisatie van warmte en koude
restwarme/koude
Gemeenten
behoefte in oud en nieuwbouw
Analyse van voorbeeldprojecten en
(Potentiële)
Inventarisatie warmte en koude
delen van resultaten met UMC's
leveranciers
behoefte omgeving
Optimaliseren van koppelsystemen
(Potentiële)
Inventariseren van aanwezige en
Analyse van resultaten en delen van
afnemers
mogelijk toe te passen technieken
kennis en ervaringen met andere
Investeerders
Wegnemen van belemmeringen voor
branches (ziekenhuizen, gemeenten,
inpassing in bestaande infrastructuur
bedrijventerreinen, industrie)
UMC's duurzaam in netwerken (hoofdstuk 6) 4. Het nieuwe
Deze maatregel (M-10) bevat de
UMC 's: participeren
patiëntcontact
volgende ontwikkelingen:
(per ziektebeeld één
a. Invoeren Digitale poliklinieken
trekker);
Analyse bestaande landelijke digitale
Beheren digitale poli's en eventueel
NFU: volgen;
poliklinieken
uitbreiden met nieuwe ziektebeelden.
Zorgverzekeraars:
Onderzoeken mogelijkheden tot
volgen.
samenwerking UMC's
Pagina 2
Innovatie-
Fasering
Stakeholders
richting 2012 – 2017
2018 - 2023
2024 - 2030
Opzettten Digitale portal Certificeren en autoriseren webinfo 4. Het nieuwe
b. Doorontwikkelen E-health
UMC's: participeren;
patiëntcontact
Doorontwikkelen ICT en telemedicine;
(vervolg)
'Stand-alone' pilots e-health en
participeren;
patiëntcontact;
Zorgverzekeraars:pa
Opzetten platform duurzame zorg;
rticiperen of volgen.
Inrichten e-health in de zorgnetwerken.
Verdere uitrol in de zorgnetwerken
Zorgpartners:
Vormgeven e-health in zorgnetwerk. c. Ontwikkelen digitale
Beheren digitale
patiëntidentificatie-technieken
poli's en eventueel
Doorontwikkeling betrouwbare en
Evaluatie verschillende
Implementatie.
uitbreiden met
veilige (biometrische)
identificatietechnieken;
nieuwe
identificatietechnieken.
Besluitvorming gewenste techniek(en).
ziektebeelden.
Pilots met identificatietechnieken in de medische zorg d. Ontwikkelen genpaspoort
UMC's: participeren;
Uitbouwen (anonieme) databestand
Maatschappelijke discussies
Beperkte implementatie genpaspoort
Medische industrie:
met genprofielen;
genpaspoort;
als onderdeel van EPD.
participeren;
Uitbouwen onderzoek ziektebeelden in
Juridische/politieke discussie
Patiënten/consumen
relatie tot genprofielen.
'eigendomsrechten' DNA-profielen.
tenorganisaties:
Verkennen mogelijkheden preventief
volgen
handelen in relatie tot genprofiel.
…
e. Opzetten en invoeren EPD 2.0
NFU of
Regionale pilotprojecten met ontsluiting
Implementatie EPD binnen UMC's en
medische informatie (zie Radboud MC);
algemene ziekenhuizen
Opschalen naar EPD in de keten.
zorgverzekeraars: initiëren en
Inrichten brede projectgroep
participeren.
standaardisatie landelijk EPD;
UMC's: participeren
Voorbereiden wegnemen juridische en technologische obstakels; Opstellen communicatieprotocollen; Evaluatie pilotprojecten; Definitieve besluitvorming EPD. 5. Het nieuwe
Deze maatregel (M-11) bevat de
UMC's: participeren;
werken en leren
volgende ontwikkelingen:
Zorgpartners in de
a. Ontwikkelen regionale
keten: participeren;
zorgacademies
Onderwijs-
Regionale pilotprojecten met aanbieden
Aanbieden bij- en
Zorgacademie als volwaardig onderdeel
instellingen:
integrale medische opleidingen voor de
nascholingsprogramma's
van 'levenlang leren'
participeren
zorgketen (zie Radboud MC); Pilots met digitale leeromgevingen. b. Ontwikkelen digitale werk- en
UMC's: initiëren en
leeromgeving / UMC-cloud
participeren;
Afsluiten intentieovereenkomst UMC-
Aanpassen aantal werkplekken op
cloud;
thuiswerken
Afstoten overtollige ruimtes/gebouwen
ICTpartners/adviseurs:
Technisch voorbereiden UMC-cloud;
participeren.
Implementatie UMC-cloud Voorbereiden fysieke herinrichting
Pagina 3
Innovatie-
Fasering
Stakeholders
richting 2012 – 2017
2018 - 2023
2024 - 2030
kantoorruimtes 6. Clustering en
Deze maatregel (M-12) bevat de
UMC's: initiëren
coördinatie van
volgende ontwikkelingen:
(keuze) en volgen
energie-intensieve
a. Energiearme dataopslag
(techniek);
functies
Inventariseren huidige dataopslag per
Doorontwikkelen grootschalige
ICT-partners:
UMC en het daaraan gerelateerde
dataopslag op solid state drives;
participeren.
energieverbruik;
Implementatie nieuwe energiearme
Inventariseren optimale schaalgrootte
dataopslag.
datacenter (energietechnisch/back-up technisch) en mogelijkheden modulaire dataopslag (alleen koelen wat gekoeld moet worden); Inventariseren locatie(s) datacenter(s). Intentieovereenkomst gecoördineerde dataopslag en -beheer. b. Opzetten regionale biobanken
UMC's: initiëren
Intentieverklaring samenwerking
Doorontwikkelen digitalisering
Verdere digitalisering biomaterialen
biobanken;
biomateriaal;
(keuze) en volgen (techniek);
Inventariseren huidige partijen met
Optimalisatie gebruik biomateriaal,
Medische industrie:
langere termijn opslag biobanken en
Optimalisatie logistiek biomateriaal.
participeren.
daaraan gerelateerd energieverbruik; Inventariseren optimale schaalgrootte biobank en technische mogelijkheden tot flexibele opslagcapaciteit (alleen koelen wat gekoeld moet worden); Inventariseren noodzakelijke koeltemperaturen per type biomateriaal; Inventariseren 'optimaal' aantal locaties met optimale regionale verdeling; Doorontwikkelen digitalisering biomateriaal. c. Ontwikkelen energiearme
UMC's : initiëren en
sterilisatieprocessen
volgen (techniek);
Onderzoek energie-efficiënte vormen
Ontwikkelen energiearme
van sterilisatie.
sterilisatietechnieken;
Inventariseren van gehanteerde
Implementatie energiearme
sterilisatieprocessen, de voor- en
sterilisatietechniek
Industrie: participeren.
nadelen per proces en de energie- en milieu-impact van de verschillende processen; Verkennen alternatieven (zowel alternatieve sterilisatieprocessen als bijvoorbeeld eenmalig gebruik middels disposables); d. Invoeren landelijk coördinatiepunt
NFU en UMC's:
energie-intensieve functies
participeren
Onderzoeken welke energie-intensieve
Pagina 4
Innovatie-
Fasering
Stakeholders
richting 2012 – 2017
2018 - 2023
2024 - 2030
functies voor een landelijk coördinatiepunt in aanmerking komen; Implementatietraject coördinatiepunt.
UMC in grondstoffen en energie in balans (Hoofdstuk 7) 7. Optimaliseren
Schone (afval)waterkringlopen (M-13)
UMC's
grondstof-
Werkgroep binnen de NFU onderzoekt
Opstellen van criteria bij
Onderzoeken of een combinatie van
NFU
kringloop
mogelijkheden aan te haken op
aanbestedingen gericht op
verschillende waterfiltratie technieken
Ingenieursbureau
initiatieven gericht op
water(besparing) en lozing(reductie)
wenselijk is. Als bijvoorbeeld reiniging
Algemene
waterzuivering/vergisting. Hierbij
door sponzen succesvol blijkt kan een
ziekenhuizen
zouden de grote ziekenhuizen zich aan
UMC zich opwerpen als launching
RWZI's, Rijk,
kunnen sluiten.
customer. In deze fase vindt de
provincies en
Activiteiten van huidige aanbieders
realisatie plaats bij diverse UMC's
gemeenten
technieken volgen in de markt van
Omliggende
biologische behandelingstechnieken en
bedrijven
toepassing van grijswatersystemen. Hiertoe een NFU brede werkgroep inrichten. Checklist genereren met aspecten waarop bij verbouwing en nieuwbouw gecontroleerd wordt of er geen keuzes worden gemaakt die toekomstige keuzes die in de beleidslijn passen in de weg kunnen staan. Monostromen met waarde (M-14)
UMC's
Inkoop themateam binnen NFU
Monitoren beleidslijnen
Monitoren beleidslijnen
NFU
oprichten die zich richt op ontwikkelen
Eventueel bijsturen door ontwikkelen /
Eventueel bijsturen door ontwikkelen /
Producenten
gezamenlijk beleidslijnen die UMC's
bijstellen beleidslijnen.
bijstellen beleidslijnen.
Overheid
zelf kunnen toepassen. Definiëren beleidslijnen en doelstellingen (aansturen op enkele typen verpakkingsmaterieel); Implementeren beleidslijnen Monitoring uitvoerin beleidslijnen. Biologisch afbreekbare plastics
UMC's
binnen (de omgeving van) UMC’s
NFU
verwerken ten behoeve van eigen
Producenten
energieopwekking (M-14a)
Overheid
Onderzoek naar mogelijkheden voor
UMC's houden bij ontwerp van
transitie van in het ziekenhuis gebruikte
gebouwen en processen rekening met
(kunst)stoffen (waaronder kleding) naar
eisen die materiaalverwerking met
minder schadelijke en bij voorkeur
eigen energieopwekking vergt.
biobased economy gebaseerde stoffen in het UMC. 'Performance Based' consumeren
UMC's
(M-15)
NFU
Brede inventarisatie vanuit en binnen
Eerste contracten op deze
50% inkoopvolume apparatuur en
Producenten
UMC's naar de toepasbaarheid op
eigendomsbasis worden gevormd
inrichting op basis van deze vorm
Verzekeraars
Pagina 5
Innovatie-
Fasering
Stakeholders
richting 2012 – 2017
2018 - 2023
2024 - 2030
financieel economisch vlak van deze eigendomsystemen Werkgroep vanuit NFU geeft opdracht voor onderzoek naar toepasbaarheid in medische wereld 8. Duurzame
Vergroening elektriciteitsgebruik
UMC's
energie-
(M-16) en aardgasgebruik (M-19) en
NFU
uitwisseling in de
toepassing WKO en WP (M-17) en
Ingenieursbureaus
omgeving
geothermie (M-18) Vertalen van omgevingscan naar UMC
Op natuurlijke momenten werkt het
eigen situatie daar waar het gaat om
UMC aan verduurzaming.
het vinden van natuurlijke momenten
Een procesregisseur duurzame
om aanpassingen naar wensbeeld door
omgeving houdt zicht op milieu,
te voeren. Rekening houdend met
vastgoed, financiële en technische
technische en economische levensduur
belangen.
huidig installatiepark, contractuele verplichtingen en vastgoedplanning.
Procesinnovatie (hoofdstuk 4 en 8) 9.
Bewustwording creëren en
UMC's
Organisatorische
organisatorische (en financiële)
NFU
inbedding
sturings- en beslismodellen anders
Ketenpartners
inrichten (M-20)
(zorgverzekeraars,
Routekaartteam binnen NFU oprichten
Implementeren proefprojecten
opleidingsinstituten,
die zich richt op ontwikkelen sturings en
andere
beslismodellen;
zorgaanbieders)
Organiseren congressen en workshops rond duurzame UMC's; Implementeren nieuwe sturings- en beslismodellen. Uitwisselen ervaringen met modellen. Onderzoeken mogelijkheid aansluiting bij lopende projecten Organiseren proefprojecten Opstellen actielijst ‘no-regret’opties
(Routekaartteam)
(M-21)
NFU
Opstellen actielijst Communiceren en implementeren
Organiseren Routekaartteams per
Medewerkers UMC
UMC en tussen UMC’s (M-22)
Ketenpartners
Organiseren monitoringsysteem
UMC's
(M-23)
NFU
actieprogramma voor de komende 5
Opstellen Energie Efficiency Plan
Opstellen Energie Efficiency Plan
jaar concretiseren en in gang zetten
Opstellen CO2 voetafdruk
Opstellen CO2 voetafdruk
Opstellen Energie Efficiency Plan
Rapporteren in jaarverslag
Rapporteren in jaarverslag
Opstellen CO2 voetafdruk Rapporteren in jaarverslag
Pagina 6
Adviesbureaus
Bijlage 7 Gehanteerde uitgangspunten In de footprint is berekend wat de indicatieve effecten op het energiegebruik en de CO2 uitstoot zijn van de maatregelen uit de wensbeelden. Deze berekeningen zijn bedoeld om een gevoel te krijgen van de ordegrootte van de effecten, vooral ten opzichte van elkaar. Veel maatregelen en hun uitgangspunten vertonen een mate van overlap. Voorzichtigheid is dus geboden om wanneer de effecten bij elkaar opgeteld worden (zie ook bijlage 8). Uitgangspunten Voor deze berekeningen is gebruik gemaakt van de volgende ‘basisaannames’: Voor het berekenen van de effecten van elektriciteitsbesparing is het zaak om te weten hoeveel van het finale elektriciteitsgebruik wordt ingekocht en hoeveel zelf wordt opgewekt middels WKK’s. Uit de “kerngegevens omgevingsscan Ecofys” komt naar voren dat het finale elektriciteitsgebruik dan de volgende getallen: Finaal elektriciteitsgebruik: 1.515 TJ Finaal aardgasgebruik: 2.844,5 TJ
12
Verder blijkt uit de CO2 footprint (bijlage 5) dat er 918 Tje wordt ingekocht en dat de CO2 uitstoot die daarmee samenhangt, 66.806 ton CO2 is. Dat betekent een CO2 emissiefactor van 262 gram CO2 per kWh voor alle UMC’s samen (en dus ook het Referentie UMC). We nemen aan dat besparingen op elektriciteit altijd ‘ten koste’ gaan van de inkoop (en dus niet van de inzet van WKK’s). Aangenomen wordt dat de besparing op 1 GJ warmte overeen komt met een besparing van 1/0,85 = 1,18 GJ aardgas. Dit komt overeen met 1,18*56,8=67 kg CO2. Tenslotte hebben we uit de data van de ‘omgevingsscan’ van Ecofys en expert judgement van TNO de volgende verdeling van het energiegebruik van enkele UMC’s opgesteld: Energiestroom
Relatieve omvang
Stoomproductie (tapwater, bevochtiging, keuken,
20% van de totale warmtevraag
sterilisatie) Koudevraag (gebouw)
10% van het elektriciteitsgebruik
Elektriciteitsgebruik verlichting
25% van het elektriciteitsgebruik
Elektriciteitsgebruik ‘apparaten met een stekker’
25% van het elektriciteitsgebruik
Elektriciteitsgebruik ventilatie
40% van het elektriciteitsgebruik
Oppervlakte van de kantoren
20% van het totale oppervlakte.
Tabel 4: Verdeling energiegebruik
12
(inkoop – wkk deel voor electra (rend = 40%)+warmte= 2721,8 – 633,9*0,4+376)
Pagina 7
Rekenen aan de maatregelen Maatregel:1 Inzicht in het energiegebruik op apparaat niveau. Uitwerking: Dit houdt 10% energiereductie op alle apparatuur met een stekker in. Uit de tabel kunnen we aflezen dat ca. 25% van het elektriciteitsgebruik ten goede komt van ‘apparaten met een stekker’. Een besparing van 10% houdt dan in: 420.000.000*0,25*0,1*262=2.751 ton CO2. Maatregel:2 Ontwerpen van comfortabele gebouwen met een minimum aan installatie-techniek Uitwerking: 50% reductie van de warmte en koude vraag bij nieuwbouw en renovatie (=30% huidige van het bouwvolume). 80% van de warmte gaat naar verwarming en koeling. 10% van het electra gebruik gaat naar koeling. Er geldt dan de volgende berekening: Elektriciteit: 420.000.000*0,3*0,1*0,5*262=1.651 ton CO2 Warmte: 2.845*0,3*0,8*0,5*67=22.814 ton CO2 Maatregel:3 Technische innovatie en nieuwe technieken. Uitwerking: 50% rendements-verbetering van de warmte en koude opwekking door toepassing nieuwe techniek bij nieuwbouw en renovatie (30% huidige van het bouwvolume). 80% van de warmte gaat naar verwarming en koeling. 10% van het electra gebruik gaat naar koeling. Dan geldt de volgende berekening: Elektriciteit: 420.000.000*0,3*0,1*0,5*262=1.651 ton CO2 Warmte: 2.845*0,3*0,8*0,5*67=22.814 ton CO2 Maatregel:4 Bij renovatie en nieuwbouw wordt gebruik gemaakt van herbruikbare bouwmaterialen. Uitgaande van een productlevenscyclus van 2,5 keer (=aanname) en een hergebruikpercentage van 75% (=aanname) levert dit een energie-efficiencyeffect op bouwmaterialen op van 20% (=aanname) in de keten. Uitwerking: 2
3
Aanvullende info: per m BVO bestaat een UMC uit 0,7 m beton (mail Bas Grol). Eerst rekenen we uit wat de maximale CO2 impact is van alle beton in de UMC’s. Uit de studie van Ecofys 2
komt naar voren dat de BVO van de 6 beschouwde UMC’s 2.093.000 m . Dat houdt dus in dat 3
3
daar ca. 1.465.100 m beton in is verwerkt. De CO2 impact per m beton is (bron: SimaPro): Standaard 352 kg CO2 Bij gebruik van recyclebare materialen: 120 kg CO2 Stel dat in totaal 30% wordt vervangen door renovatie / nieuwbouw. Dat komt neer op het 3
vervangen van 439.530 m beton. Dat komt weer neer op een CO2 impact van 154,8 kton bij standaard beton en een CO2 impact van 52,7 kton bij ‘emissie-arm’ beton. Dat verschilt dus 102,1 kton CO2.
Pagina 8
Maatregel:5 Optimaal gebruik maken van het daglicht. Uitwerking: 40% energiereductie op de toegepaste (led) verlichting bij nieuwbouw en renovatie (30% huidige van het bouwvolume). 25% van het electra verbruik is verlichting. Dit betekent een reductie van 420.000.000*0,3*0,25*0,4*262=3.301 ton CO2. Maatregel:6 Schakelbaar en vraaggestuurd klimatiseren. Uitwerking: 15% minder ventilatie-verlies (warmte en koude) en het ventilator-vermogen. Maatregel wordt toegepast op 70% van het huidige bouwvolume. 40% van het elektra gebruik gaat naar de ventilatie. Van de warmteverliezen wordt 50% veroorzaakt door ventilatie en 50% door transmissie. Het rendement is 80%. Dit geeft de volgende berekening: Elektriciteit: 420.000.000*0,7*0,4*0,15*262=4.622 ton CO2 Warmte: 2.845*0,7*0,8*0,5*0,15*67=7.985 ton CO2 Maatregel:7 Nieuwe vormen van bevochtiging veroorzaken 20% (=aanname) minder energieverliezen op. Adiabatische luchtbevochtiging kan in 2018 circa 80% (=aanname) van de traditionele stoomproductie vervangen. Dit alternatief is naar verwachting 50% (=aanname) energieefficiënte dan de reguliere stoomproductie. Uitwerking: 20% van de warmtevraag wordt gebruikt voor de stoomproductie. 20% van de stoomproductie gaat veelal naar de bevochtiging en daar wordt weer 20% op bespaard. Deze maatregel kan in alle UMC’s worden toegepast. Dat betekent een besparing van: 2.845*0,2*0,2*0,2*67=1.521 ton CO 2. Minder dan 0,2% van de CO2 footprint. Maatregel:8 30% reductie van de koude vraag bij nieuwbouw en renovatie (30% huidige van het bouwvolume). Uitwerking: Aangenomen wordt, dat 10% van de elektriciteit gebruikt wordt voor koeling. Dit geeft de volgende berekening: Elektriciteit: 420.000.000*0,3*0,1*0,3*262=990 ton CO2 Maatregel:9 Energie-efficiënt koelen en verwarmen en stabiliseren van overschotten en tekorten. Uitwerking: Door onderlinge uitwisseling van warmte en koude tussen bouwdelen en gebouwen binnen de systeemgrens van een UMC vindt een reductie van 15% plaats op de warmte en koude vraag. We nemen aan dat 10% van het elektriciteitsgebruik ten goede komt aan de koeling. De berekening wordt dan: Berekening elektriciteit: 420.000.000*0,1*0,15*262=1.654 ton CO2 Berekening warmte: 2.845*0,8*0,15*67= 6.844 ton CO2
Pagina 9
Maatregelen:10a en 10b Reken de afname van CO2 emissies door op basis van: 50% minder poliklinische bezoeken;15% minder ligdagen door zorg op afstand (-> minder mobiliteit en kleiner beddenhuis);30% minder UMC gebouwoppervlak door kleinere poli en kleiner beddenhuis Uitwerking: 30% minder UMC: Besparing op elektriciteit (aanname: 75% is gebouwgebonden): 420.000.000 *0,75*0,3*262=24.759 ton CO2 30% minder UMC: Besparing op warmte: Warmte: 2.845*0,3*67=57.0.4 ton CO2 50% minder polibezoeken: 0,7*24.111=12.044 ton CO2 15% minder mobiliteit: 73.600*15%=11.040 ton CO2. Maatregelen: 11a en 11b Reken de afname van CO2 emissies door op basis van: 50% minder personeel op polikliniek, 50% minder congresreizen; 40% minder kantoor-oppervlakte. Met uitzondering van verplegend personeel werkt het personeel minimaal 1 dag in de week elders/thuis. Uitwerking: Zakenreizen: 13.529 (CO2 emissies vliegverkeer)*0,5=5.074 ton CO2 2
40% minder kantooroppervlakte: totaal oppervlakte= 2.554.982 m (bron Ecofys). 2
3
Elektriciteitsgebruik per m =79 kWh. Aardgasgebruik kantoor=10 m (bron AgNL). Aanname: 20% is kantoor oppervlak. Dit resulteert in 8.554 ton CO2 reductie. Thuiswerken: Emissies woon-werk: 94.124 ton. 23% is verplegend personeel, gemiddelde werkweek is 4 dagen. CO2-vermindering als gevolg van minder transport: (10023%)*70.593*(1/4)=18.119 ton CO2. Maatregel: 12a Inrichten UMC-cloud met solid state drives (aanname: 75% energiebesparing T.o.v. huidige situatie); Uitwerking Inrichten UMC-cloud met solid state drives. 75% besparing van het huidige gebruik (6% van totaal gebruik). Berekening elektriciteit: 420.000.000*0,06*0,75*262=4.952 ton CO 2 Maatregel: 12b Samenwerken in drie regionale biobanken. Uitwerking Samenwerken in drie regionale biobanken. 25% besparing, huidig gebruik (2% van totaal niet gebouwgebonden gebruik(=20%)). Berekening elektriciteit: 420.943.285*0,2*0,02*0,25*262=110 ton CO 2 Maatregel: 12d Landelijke besparing door coördinatiepunt MRI-scanners: 20% op MRI-verbruik. Uitwerking 20% op MRI-verbruik (1% van het totaal gebruik). Dat betekent een CO2 besparing op elektriciteit van: Berekening elektriciteit: 420.000.000*0,2*0,01*0,2*262=220 ton CO 2
Pagina 10
Maatregel:13 Bereken het verschil in CO2 emissies tussen het lokaal zuiveren van afvalwater met bijvoorbeeld een Pharmafilter en het centraal zuiveren via een communale zuivering. Uitwerking Deze maatregel laat zich moeilijk doorrekenen omdat exacte gegevens over concepten als Pharmafilter niet bekend zijn. De producent zegt hierover: Pharmafilter is eigenlijk niet te vergelijken met een normale communale afvalwaterzuivering. De zuivering bij ons is uitgelegd om microverontreinigen te verwijderen aan de bron, in dit geval dus een ziekenhuis. Door de zuivering in te richten om deze microverontreinigingen te verwijden moeten meer KW’s per m3 afvalwater worden geïnstalleerd. Dit is mogelijk door de verdiensten aan de voorzijde in het ziekenhuis en de besparing op de afvalwaterheffing en de verwerking van het vaste afval. We kunnen natuurlijk wel kijken wat het aandeel van de afvalwaterverwerking is ten op zichte van de gehele CO2 footprint. Volgens het bestand ‘Geaggregeerde data grondstrofstromen d.d. 3
12 maart 2012.xls’ is de hoeveelheid afvalwater 1.686.441 m . Uit het rapport ‘Ketenanalyse RWZI’s; wordt duidelijk dat per i.e. (inwoners-equivalent) 1.635.000/100.000=16,35 kg CO2 3
wordt geëmiteerd. Als we aannemen dat 1 m per dag overeenkomt met 1 ie (wat volgens mij erg ruim is), dan wordt er 76 ton CO2 uitgestoten als gevolg van de verwerking daarvan. Dat komt overeen met minder dan 1 %van de totale CO2 footprint. Maatregel:14 Bereken het verschill in CO2 emissies tussen het recyclen van (monostromen) plastics en het vergisten van alle plastics op basis van vergistbare bioplastics. Uitwerking Als uitgangspunt is gekozen dat plastics nu niet worden gescheiden. Als basis is de informatie over restafval genomen uit het rapport: Bepaling hergebruikspotentieel in het restafval van het Academisch Medisch Centrum van Amsterdam. Daarin wordt genoemd dat ca. 15% van het restafval bestaat uit plastics (pag. 9). De hoeveelheid restafval bedraagt: 1,6 mln kg. 15% daarvan is dus 240.000 kg. Bij het verbranden van plastic komt er ca. 3 kg CO 2 per kg plastic vrij, dat komt dus neer op 720 ton CO2. Dat is minder dan 1 % van de CO2 footprint van het AMC. Als je de plastics geheel CO2 vrij kan verwerken, hetzij door recyclen, hetzij door het gebruik van bioplastics, is dat dus de maximale CO2 reductie. Verschil tussen die twee is niet te berekenen. Maatregel: 16 Elektriciteit wordt groen ingekocht/afgedekt met CertiQ certificaten. Bestaande groene stroom wordt aangevuld tot 50% en voor 100% Uitwerking: De CO2 emissies ten gevolge van het elektriciteitsgebruik bedraagt ca. 75.000 ton CO2. Als aangenomen wordt dat deze CO2 emissies niet meer plaatsvinden ten gevolge van het inkopen van 100% groene stroom, wordt de CO2 footprint dus 75.000 ton CO2 kleiner. Maatregel: 17 WKO en warmtepompen worden op alle UMC’s behalve Maastricht toegepast. Uitwerking Op basis van de informatie uit de omgevingsscan (bijlage 4) maken we de schatting dat ca. 15% van het warmtegebruik vervangen kan worden door warmte uit het WKO-systeem. Dit wordt bij 6 van de 8 UMC uitgevoerd. Berekening warmte: 2.845 *0,8*0,15*67*6/8= 17.107 ton CO2
Pagina 11
Maatregel: 18 Aardwarmte is op 1 locatie succesvol geïnstalleerd en voorziet op die locatie in 50% van de warmtebehoefte, Uitwerking Als we aannemen dat een gemiddeld UMC ca. 200 TJth voor de warmtebehoefte gebruikt en 50% daarvan wordt ingevuld middels aardwarmte, dan is de CO 2 reductie in de orde van 2.845/8*67*0,5=11.880 ton CO2 . Maatregel: 19 De aardgasbehoefte wordt in 2030 voor 10% gedekt met groen gas al dan niet gemaakt op de locatie van het UMC, Uitwerking De CO2 emissies ten gevolge van het gebruik van aardgas bedraagt ca. 190.000 ton CO2 . Als 10% daarvan ‘groen’ zou zijn, dan zou 19.000 ton ‘fossiele’ CO2 worden vervangen door kortcyclische CO2.
Pagina 12
Bijlage 8 Maatregelen samengevoegd Een aantal voorgestelde maatregelen hebben betrekking op hetzelfde energievragende deel van een UMC. Eenvoudige optelling van het effect van afzonderlijke maatregelen leidt dan tot een te hoge reductie. In de onderstaande tabel zijn de maatregelen benoemd en is per maatregel aangegeven voor welk gedeelte de besparing is meegerekend in het eindtotaal. Maatregel
In verband met overlap van maatregelen telt de besparing mee voor:
1. 'Innovatief ontwerp en inrichting' 1
Inzicht in het energiegebruik op apparaat
100 %
niveau 2
Ontwerpen van comfortabele gebouwen
100 %
met een minimum aan installatietechniek 3
Technische innovatie/ nieuwe technieken
50 %
Indien door maatregel 2 de energievraag al 50 % verlaagd is, realiseert een efficiënte installatie maar 50 % van de oorspronkelijke besparing
4
Bij renovatie en nieuwbouw wordt
100 %
gebruik gemaakt van herbruikbare bouwmaterialen 5
Optimaal gebruik maken van het daglicht.
100 %
Besparing berekend alleen voor nieuwbouw en renovatie, besparing is wellicht iets lager omdat gebaseerd is op huidig aandeel verlichting. Maar bestaande bouw valt erbuiten, toch 100 % aangehouden
2. 'Klimaat op maat' 6
Schakelbaar/vraaggestuurd klimatiseren
100 %
Besparing geldt alleen voor bestaande bouw daardoor geen dubbeltelling
7
Duurzame bevochtiging
100 %
3. 'Optimale warmte- koudebenutting' 8
Energie-efficiënt koelen en verwarmen
0%
Al onderdeel van maatregel 2
en stabiliseren van overschotten en tekorten: nieuw en renovatie 9
Energie-efficiënt koelen en verwarmen
100 %
Geldt voor de alle gebouwen
en stabiliseren van overschotten en tekorten 4. 'Het nieuwe patiëntcontact'
Pagina 13
10
Het nieuwe patiëntcontact
50 %
Gedeeltelijk is dit een autonome ontwikkeling. Ontsparende effecten (zoals meer concentratie met langere afstanden, meer apparatuur) niet meegewogen. Daarnaast wordt er verschillend gedacht over het werkelijk terugbrengen van het aantal m2. Daarom besparing naar 50 %
5. 'Het nieuwe werken en leren' 11
Het nieuwe werken en leren
50 %
Over het effectiever gebruik van vloeroppervlak bestaat consensus, over het daadwerkelijk terugdringen van m2 niet; men voorziet vervangende activiteiten
6. ‘Clustering en coördinatie energie-intensieve functies’ 12
Clustering en coördinatie energie-
100 %
intensieve functies 7. ‘Optimaliseren grondstofkringloop' 13
Schone waterkringloop
100 %
14
Monostromen met waarde
100 %
15
Performance based consumeren
100 %
8. 'Duurzame energie-uitwisseling met in de omgeving' 16
Vergroening elektriciteitsgebruik
100 %
Momenteel 40 % groene inkoop, verhoging naar 100 % is gehonoreerd Let wel, de eventuele stijging van het E-verbruik is hierin niet meegenomen.
17
Toepassen WKO en WP
0%
18
Toepassing geothermie
100 %
19
Vergroening aardgas
100 %
Valt onder maatregel 2 en 10
Bevat niet het deel voor elektriciteitsopwekking, potentie is dus veel groter
9. 'Procesinnovatie' 20
Bewustwording creëren en
nvt
organisatorische (en financiële) sturingsen beslismodellen anders inrichten 21
Opstellen actielijst ‘no-regret’opties
nvt
22
Organiseren routekaartteams per UMC
nvt
en tussen UMC’s 23
Organiseren monitoringsysteem
nvt
Pagina 14
Ambitieniveau per wensbeeld De wensbeelden uit de routekaart zijn mede gebaseerd op de wijze van aanpak, bijvoorbeeld samen onderzoeken en samen uitvoeren. Deze indeling is ook gehanteerd voor de organisatie van de transitie. Een aantal maatregelen kan op verschillende manieren onderzocht en uitgevoerd worden. Zo kan bijvoorbeeld vergroenen van elektriciteit een activiteit zijn van elk UMC apart. Het samen investeren in hardware voor groene elektriciteitsopwekking buiten de UMC terreinen valt onder een ander wensbeeld. Om toch een ambitieniveau van het wensbeeld weer te kunnen geven zijn de maatregelen ondergebracht bij de verschillende typen van organisatie. Een overzicht hiervan treft u aan in de onderstaande tabel. Maatregel
Samen
Samen
Samen met
bedenken,
bedenken,
derden
zelf
samen
bedenken en
uitvoeren
uitvoeren
uitvoeren
1. 'Innovatief ontwerp en inrichting' 1
Inzicht in het energiegebruik op apparaat
X
niveau 2
Ontwerpen van comfortabele gebouwen met
X
een minimum aan installatietechniek 3
Technische innovatie / nieuwe technieken
X
4
Bij renovatie en nieuwbouw wordt gebruik
X
gemaakt van herbruikbare bouwmaterialen 5
Optimaal gebruik maken van het daglicht.
X
2. 'Klimaat op maat' 6
Schakelbaar/vraaggestuurd klimatiseren
X
7
Duurzame bevochtiging
X
3. 'Optimale warmte- koudebenutting' 8
Energie-efficiënt koelen en verwarmen en
X
stabiliseren van overschotten en tekorten: nieuw en renovatie 9
Energie-efficiënt koelen en verwarmen en
X
stabiliseren van overschotten en tekorten 4. 'Het nieuwe patiëntcontact' 10
Het nieuwe patiëntcontact
X
X
X
X
5. 'Het nieuwe werken en leren' 11
Het nieuwe werken en leren
6. ‘Clustering en coördinatie energie-intensieve functies’ 12
Clustering en coördinatie energie-intensieve
X
functies 7. ‘Optimaliseren grondstofkringloop' 13
Schone waterkringloop
X
14
Monostromen met waarde
X
25
Performance based consumeren
X
8. 'Duurzame energie-uitwisseling met in de omgeving' 16
Vergroening elektriciteitsgebruik
X
17
Toepassen WKO en WP
X
18
Toepassing geothermie
X
19
Vergroening aardgas
X
9. 'Procesinnovatie'
Pagina 15
20
Bewustwording creëren en organisatorische
X
(en financiële) sturings- en beslismodellen anders inrichten 21
Opstellen actielijst ‘no-regret’opties
22
Organiseren routekaartteams per UMC en
X X
tussen UMC’s 23
Organiseren monitoringsysteem
X
De totale besparing van alle maatregelen wordt gerelateerd aan twee grootheden van het huidige verbruik Efficiency verbetering: In relatie tot het primaire energieverbruik van de hele sector zoals die ook benut wordt in de MJA communicatie. Dat is het verbruik van brandstoffen voor warmte, elektra etc. Deze waarde varieert iets per jaar, hier is 5500 TJ aangehouden. (de waarde van 2011) CO2 emissie reductie: De CO2 emissie gebaseerd op de footprint. Hierin zijn behalve de CO2 uitstoot ten gevolge van het primaire energieverbruik ook de uitstoot ten gunsten van mobiliteit van personeel en patiënten en bedrijfsprocessen opgenomen, zie de CO2 footprint zoals elders in de routekaart zijn omschreven. De hier gehanteerde waarde hebben betrekking op een gemiddeld UMC, voor de hele sector geldt 8 maal het gemiddelde. Dit omdat voor 2 UMC’s geen CO2 footprint is opgesteld. Resultaat Hieronder treft u een overzicht van het resultaat per innovatierichting. Innovatierichtingen
TJ
TJ %
CO2
CO2 %
1. 'Innovatief ontwerp en inrichting'
805
19%
144.748
44%
2. 'Klimaat op maat'
301
7%
14.127
4%
3. 'Optimale warmte- koudebenutting'
159
4%
8.498
3%
4. 'Het nieuwe patiëntcontact'
1.008
23%
46.918
14%
5. 'Het nieuwe werken en leren'
197
5%
11.071
3%
6. ‘Clustering en coördinatie energie-intensieve functies’
73
2%
5.282
2%
7. ‘Optimaliseren grondstofkringloop
pm
pm
pm
pm
8a. Vergroenen elektra
1.296
30%
66.806
20%
8. 'Duurzame energie-uitwisseling met in de omgeving'
462
11%
30.893
9%
4.301
100%
328.345
100%
totaal % van totaal
78%
62%
Hieronder treft u een overzicht van het resultaat per type aanpak. Aanpak TJ
TJ %
CO2
CO2 %
Samen bedenken zelf uitvoeren
3.164
74%
263.175
80%
Samen bedenken samen uitvoeren
675
16%
34.277
10%
Samen met derden bedenken
462
11%
30.893
9%
100%
328.345
100%
totaal 4.301 % van totaal
78%
Pagina 16
62%
Bij maatregelen waartoe niet primair vanuit het oogpunt van energie cq. CO2 reductie wordt besloten maar bijvoorbeeld een bedrijfsmatige achtergrond hebben, is een steeds weerkerende discussie of die besparing wel mee genomen kan worden. Vanuit de opzet en filosofie van de routekaart is dat wel zo en bovendien geeft de input vanuit energie wellicht nog een extra sturing aan diverse lopende processen. Daarmee is de discussie natuurlijk niet gesloten. Dit en andere discussie punten worden hieronder bij de bespreking van de grootste klappers even aangestipt en als afsluiting worden de besparingspercentages gegeven, uitgaande van een andere beoordeling van die discussiepunten. Maatregelen met grootste besparingspotentieel De grootste klappers en de discussie daaromtrent lichten we hieronder kort toe. Het vernieuwen en verbeteren van het huidig vastgoed bestand. Innovatief ontwerp en inrichting. Dit heeft betrekking op nieuwbouw en renovatie. Wettelijk gezien worden de eisen aan energie-efficiency steeds strenger. Men zou kunnen aanvoeren dat hierin dus al voorzien is/ wordt. Dat is echter niet volledig het geval; het energieverbruik van een gebouw behelst meer dan die posten die opgenomen zijn in de voorschriften. Bovendien valt renovatie niet altijd onder de eisen. De opdracht bij dit item is dan ook om een duidelijk hogere ambitie te stellen dan die volgt uit wettelijke regels. 2
Het reduceren van het aantal absolute m en beperken mobiliteitsemissie door het nieuwe patiëntencontact en het nieuwe werken. Het inschatten van positieve en negatieve effecten op energie en CO2 emissie van deze maatregelen is niet eenvoudig en roept discussie op. Bijvoorbeeld omdat men vermindering 2
van het aantal m niet gerealiseerd wordt door het aantrekken van andere activiteiten. Het feit dat de invloed zo groot kan zijn betekent anderzijds dat het serieuze aandacht verdient, bijvoorbeeld bij vastgoed planning maar ook bij beoordeling van patiëntencontact initiatieven die in eerste instantie een investering vergen. Vergroening elektriciteitsinkoop Het inkopen van groene elektriciteit wordt wel gezien als een moderne ‘aflaat’. Het is nog maar de vraag of die vergroening altijd tegen een relatief lage prijs gerealiseerd kan worden, ook dit is een kwestie van vraag en aanbod, vooral als het onderscheid tussen de verschillende certificaten (water en wind) meer in beschouwing wordt genomen. Momenteel lijkt vergroening die tot stand komt door het investeren in hardware (samen een windmolen kopen) een andere ‘groenwaardering’ te hebben en daarmee op z’n minst het onderzoeken waard. Over 10 jaar ligt die situatie wellicht anders. Een belangrijke reden om vergroening op te nemen in de routekaart is dat uit het onderzoek naar verduurzaming op de campus van de UMC’s blijkt dat er veel fysieke beperkingen zijn om een duurzame opwekking te realiseren. Voor een wezenlijke bijdrage moeten de UMC’s wel buiten hun terreingrenzen kijken. De effecten van de discussiepunten op het totale besparingspercentage zijn hieronder weergegeven: Totalen
Besparing TJ basis MJA verbruik
Besparing CO2 CO2-footprint
Totaal zonder vergroenen elektra
55%
49%
Totaal zonder vergroenen elektra en gas
48%
46%
Totaal met helft nieuwe patiëntencontact en
67%
56%
78%
62%
nieuwe werken Eindresultaat maximale besparingspotentieel
Pagina 17