December 2009, jaargang 14
56
2 Interview: visies op nieuw milieubeleid 4 Vragen aan de helpdesk 7 Verschenen 8 Stookinstallaties: nieuwe emissie-eisen BEMS 8 Lucht: aangepaste eisen voor stof-emissies in de NeR 9 Luchtkwaliteit: hoe werkt de monitoring van het NSL in 2010? 10 Voorgenomen Regelgeving 2010 11 Afvalwater: de Waterwet en lozingen 12 Landbouw: hoe moeten bestrijdings middelen worden opgeslagen? 12 Agentschap NL 13 Landbouw: aangepaste regelgeving verhoogt mestopslagcapaciteit
14 Interview: programmadirecteur Joke de Vroom (VROM) over de Wabo 16 Ruimtelijke ordening: globale bestemmingsplannen verminderen regeldruk 16 Geluid: nieuwe circulaire Bouwlawaai 17 Wetgeving: Online vindplaatsen van regelgeving en jurisprudentie 17 Externe veiligheid: verbeterd toezicht op BRZO-bedrijven 18 Externe veiligheid: brand meester worden in grote chemische opslagplaatsen 19 Raakvlakken: mobiliteitsmanagement voorwaarde voor succesvol spitsmijden 19 Nieuwe regeling voor STEK 20 Activiteitenbesluit: belangrijkste wijzigingen
2
InfoMil Nieuws 56, december 2009
INTERVIEW Inspectie, provincie en gemeente over nieuw milieubeleid
Beter af met uitvoeringsdiensten, kwaliteitscriteria en ander toezicht? Met de kwaliteitscriteria voor vergunningverlening en handhaving, de Regionale Uitvoeringsdiensten en ander toezicht breekt er een nieuw tijdperk aan in de milieuwereld. Komt er echt een eind aan de lappendeken van taken en verantwoordelijkheden? Worden de regels in de toekomst altijd op dezelfde manier toegepast? En hebben we straks voldoende expertise in huis om de milieukwaliteit in Nederland te borgen? De meningen verschillen. In oktober zijn de concept-kwaliteitscriteria uitvoering VROM-taken gepubliceerd. Vóór 1 januari 2011 moeten alle gemeenten aan deze eisen voldoen. Inspecteurgeneraal Harry Paul (VROM-Inspectie) is blij met de criteria. "Tot voor kort konden we weinig doen als gemeenten hun VROM-taken niet goed uitvoerden. We hielpen ze om de zaak op orde te krijgen en dat was het. De criteria bieden nu meer mogelijkheden om in te grijpen als het nodig is. Dat zullen we ook doen. Als gemeenten het niet goed doen, zullen we dit wereldkundig maken. Dus meer werken met 'naming and shaming.’ Uiteraard zullen we onze rol goed afstemmen met de provincies. Zij zorgen als regisseurs dat de regionale samen werking tot stand komt.”
“Toezichtfunctie van provincies op gemeenten moet onafhankelijke positie binnen provincies krijgen” Inspecteur-generaal Harry Paul, VROM-Inspectie
Deskundig toezicht In 2012 moeten de Regionale Uitvoeringsdiensten operationeel zijn. Aanleiding voor de oprichting van deze nieuwe organisaties is de samenwerking en afstemming die nodig is om bovenregionale problemen aan te pakken en te handhaven in de milieuketen. De Uitvoeringsdiensten gaan alle complexe milieutaken behandelen, vergunningverlening én handhaving. De andere taken blijven bij de gemeenten, tenzij zij niet aan de kwaliteitscriteria voldoen of zij om andere redenen alle uitvoerende milieutaken willen uitbesteden. Als de uitvoeringsdiensten in 2012 operationeel zijn, gaan de provincies een belangrijk deel van het toezicht op gemeenten overnemen van de VROMInspectie. Paul heeft hier geen moeite mee, als het maar goed gebeurt. "We moeten oppassen voor versnippering. Het lijkt mij niet goed als twaalf provincies ieder voor zich hun rol als toezichthouder invullen. Ook is het belangrijk ervoor te zorgen dat de provincies voldoende deskundigheid in huis krijgen om te beoordelen hoe de lokale overheden hun taken uitvoeren en wetten handhaven. Er zijn allerlei manieren om dit te organiseren. Provincies kunnen zelf een landelijke pool opzetten van deskundigen. Of ze kunnen onze experts inhuren.” Volgens Paul is er de komende twee jaar een belangrijke uitdaging voor zowel de VROM-Inspectie als de provincies. "We gaan nu met het IPO een transitietraject in om provincies op hun toezichttaak voor te bereiden. De toezichtfunctie dient een onafhankelijke positie binnen de provincies te krijgen. Daarnaast kunnen we op veel terreinen samenwerken. Een voorbeeld. De VROM-Inspectie blijft onderzoek uitvoeren naar milieuthema's, zoals de oorzaken van slechte ventilatie in nieuwbouwhuizen. Provincies moeten er straks op toezien dat de gemeenten de regels rondom ventilatie goed handhaven. Ik nodig ze van harte uit om gebruik te maken van onze kennis."
Hoe korter, hoe beter Milieugedeputeerde Erik van Heijningen van de provincie Zuid-Holland - tevens IPO-portefeuillehouder Milieu - wil alle uitvoerende milieutaken van de provincie overdragen aan de Regionale Uitvoeringsdienst om zich volledig op kaderstelling, controle en verantwoording te richten. "Ik ga investeren in deskundige mensen. Als toezichthouder moeten ze de werkvloer van de Uitvoeringsdiensten en gemeenten begrijpen, maar ook grenzen kunnen trekken. En ze moeten de verbinding met het Rijk kunnen leggen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat provincies één lijn trekken in het interbestuurlijk toezicht op de gemeenten. In IPO-verband zullen we gezamenlijke uitgangspunten moeten formuleren en de voortgang bewaken. Ik ben ook voorstander van proefprojecten met interbestuurlijk toezicht.” Als regisseur van de uitvoeringsdiensten moet Van Heijningen ervoor zorgen dat deze diensten 1 januari 2012 van start gaan. Hoe wil hij dit realiseren? “Mijn adagium is: hoe korter hoe beter. Het tempo in Zuid-Holland ligt hoog en we moeten nog veel juridische en personele zaken afhandelen. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Na zoveel jaren gepraat, willen mensen duidelijkheid. We kunnen het ons niet veroorloven om intern bezig te blijven.”
Onrealistische criteria Op het stadhuis van IJsselstein wordt berekend wat de kwaliteitscriteria betekenen voor de gemeente. Er zijn geen complexe milieutaken die moeten worden overgedragen. IJsselstein heeft alleen ‘eenvoudige’ taken af te handelen, maar het ziet ernaar uit dat de gemeente niet volledig aan de kwaliteitscriteria voldoet. Milieuwethouder Hans Lappee moet een moeilijke afweging maken. Gaat hij alle ‘eenvoudige’ milieutaken uitbesteden aan de uitvoeringsdienst? Kiest hij ervoor het deel van deze taken dat wel voldoet aan de kwaliteitscriteria in eigen huis te houden? Of trekt hij de portemonnee open om ervoor te zorgen dat IJsselstein aan alle eisen gaat voldoen zodat de gemeente alle ‘eenvoudige’ milieutaken kan blijven uitvoeren? Lappee vindt het een vreemde keuze, omdat de criteria geen realistisch beeld
3
geven van de milieukwaliteit in zijn organisatie. "Onze milieuorganisatie is net helemaal op de Wabo ingericht. Vergunningverlening en handhaving zijn gescheiden en integraal. Conform de wens van de overheid. We werken zoals het zou moeten werken en daarom worden zaken weer gesplitst? De provincie heeft ons als voorbeeldgemeente aangemerkt. We doen ons werk dus goed. Ik kan dan ook niets met criteria die voorschrijven dat we hier twee toezichthouders op hbo-niveau moeten hebben. We hebben er nu één. Betekent dit dat ons toezicht onvoldoende is? Hetzelfde geldt voor de eis dat er hier twee constructeurs moeten rondlopen. Aantallen en diploma's zeggen niet per definitie iets over kwaliteit.” Lappee stelt dat de kwaliteitscriteria ertoe leiden dat er meer mensen nodig zijn om het milieuwerk uit te voeren. Dat kost de burger meer geld. “Ik geloof best in samenwerking en ik ben voor nuttige vernieuwing”, zegt hij. “Het is logisch dat je complexe milieutaken regionaal aanpakt. Bij een vraag die de gemeentegrens overstijgt werken we sowieso samen met de buurgemeenten. Het heeft geen zin meer tegen de Regionale Uitvoeringsdienst te zijn, want dat al is besloten. Ik moet alleen denken aan les één algemene economie: na decentralisatie komt centralisatie en omgekeerd. Ik hoop toch echt niet dat we over een aantal jaren weer alles terug krijgen bij de gemeenten omdat die zo dicht bij de burger staan.”
InfoMil Nieuws 56, december 2009
Nieuwe bestuurslaag Op het bureau van Harry Paul liggen meer brieven van gemeentebestuurders die bezwaar maken tegen de kwaliteitscriteria. “Je kunt een discussie over de inhoud voeren en ik ga als toezichthouder niet over het beleid. Maar we hebben kwaliteitscriteria echt nodig. Uit ons onderzoek blijkt dat veel gemeenten onvoldoende kwaliteit in huis hebben om de VROM-taken uit te voeren vanwege onvoldoende kennis of omdat vergunningverlening en handhaving in één afdeling zijn ondergebracht. Ik kan mij wel iets voorstellen bij de moeite die sommige gemeenten hebben met alle initiatieven rondom interbestuurlijk toezicht en de taken van uitvoeringsdiensten. ‘Weer een nieuwe bestuurslaag’, hoor ik vaak. Maar dat is niet zo. De gemeente of provincie blijft het aanspreekpunt. Je moet de uitvoeringsdiensten echt zien als een ‘backoffice’ van het loket bij de gemeente of provincie. Vanuit onze rol als toezichthouder zullen we de ontwikkelingen rondom de realisatie van uitvoeringsdiensten goed volgen.”
Zwart gat gedicht Van Heijningen maakt zich over het overzicht ook niet veel zorgen. “Ik ben ervan overtuigd dat gemeenten en provincies hierop goede antwoorden vinden. Het bedienen van burgers en bedrijven is voor elke overheid belangrijk.” Over een ding is iedereen het eens. Complexe milieuzaken kun je niet binnen de gemeentegrenzen oplossen. In Zuid-Holland heeft Van Heijningen te maken met een aantal Europese en technisch ingewikkelde dossiers, zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en bodemsanering. De milieugedeputeerde stelt dat de uitvoeringsdiensten deze zaken goed kunnen behandelen vanwege de aanwezige kennis. “Daarnaast verwacht ik een eind aan de hoge mate van juridisering van vergunningverlening. Gemeenten vragen bedrijven nog wel eens om dikke onderzoeksrapporten. Straks kunnen uitvoeringsdiensten vergunningen op hoofdlijnen afgeven, omdat ze deskundig genoeg zijn om dit te doen. En we zijn straks beter in staat het ‘zwarte gat’ van de handhaving te dichten. Uitvoeringsdiensten kunnen er
“Criteria geven geen realistisch beeld van onze milieukwaliteit” Wethouder Hans Lappee, gemeente IJsselstein
“Uitvoeringsdiensten kunnen vergunningen op hoofdlijnen afgeven, omdat ze deskundig genoeg zijn om dit te doen“ Milieugedeputeerde Erik van Heijningen, provincie Zuid-Holland
meer de vinger op leggen omdat ze weten waarover het gaat. Ze kunnen bedrijven ook beter adviseren wat ze wel en niet mogen doen. Daaraan hebben ondernemers behoefte. Ze willen de regels niet zelf interpreteren, zorgplicht zegt ze niets.” De medewerkers van de uitvoerings diensten zijn afkomstig van provincies en gemeenten. Zijn aanvullende maat regelen nodig om hun kennis op peil te brengen? Van Heijningen denkt van niet. “Als je goede mensen bij elkaar zet, ontstaat kwaliteit. Je scherpt elkaar. Wat de een niet weet, weet de ander wel. Daarvoor is geen extra beleid of geld nodig.” Hans Lappee vindt de uitspraken van Van Heijningen over handhaving en het belang van kennis te zwart-wit gesteld. “Zuid-Holland is niet representatief voor heel Nederland. Daarom vind ik het jammer dat het nieuwe beleid overal geldt. Maar daarvoor is gekozen, dus we kunnen niet terug. Ik hoop wel dat we in de toekomst het beleid bijstellen als blijkt dat we in de praktijk niet bereiken wat we in theorie denken te bereiken.”
.
4
InfoMil Nieuws 56, 55, december oktober 2009 2009
Vragen aan de helpdesk
Wetgeving
Landbouw
> Bevoegd gezag en vergunningplicht bij op- en overslag van stoffen
> Aandachtspunt bij opslag digestaat co-vergisting
Wanneer is de provincie bevoegd gezag bij opslag en overslag en is er bij op- of overslag sprake van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer?
Kan het Besluit mestbassins van toepassing zijn op de opslag van digestaat van co-vergisting?
Bovendien komt het criterium ook voor in bijlage I van het Activiteitenbesluit waardoor er, afhankelijk van de vraag of er sprake is van opslag of overslag, wel of geen vergunningplicht is. In de originele nota van toelichting bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit staat hierover het volgende: "De term 'opslaan' houdt in al die handelingen waarbij een stof of produkt voor een korte of lange-
re tijd in een zekere ruimte min of meer statisch wordt gehouden. (...) De term 'overslaan' omvat handelingen zoals (be)laden, lossen, overladen, hevelen, al dan niet op pneumatische of mechanische wijze, door kranen, transportbanden of leidingen.” Deze formulering is door de Hoge Raad herhaald in zijn arrest van 22 januari 2002, nr. 02469/00 E. In de praktijk blijkt de grens tussen opslag en overslag nog vaak voor problemen te zorgen. Een veelgestelde vraag aan onze helpdesk is: “Hoe lang mag een bepaalde hoeveelheid afvalstoffen op een bepaalde locatie liggen zonder dat er sprake is van opslag?” Daar valt helaas geen eenduidig antwoord op te geven. In de praktijk wordt nogal eens een vuistregel van 48 uur gehanteerd, maar die wordt niet ondersteund door jurisprudentie. Omdat er in de praktijk toch knopen moeten worden doorgehakt, raden wij aan ieder geval apart te bekijken.
Nee. Uit de definities van het besluit en de toelichting daarbij volgt dat digestaat van co-vergisting van mest en andere producten niet onder het begrip ‘dunne mest’ valt. Als in een bestaand mestbassin ook digestaat wordt opgeslagen, is voor die opslag een milieuvergunning nodig. Over het algemeen zal een bassin dat aan de technische eisen van het Besluit mestbassins voldoet, geschikt zijn voor de opslag van digestaat. Een aandachtspunt is dat digestaat
dat net uit de vergister komt eerst moet stabiliseren in de nagisting voordat het getransporteerd wordt. Als instabiel digestaat in een bassin wordt gepompt, waarin al dierlijke mest is opgeslagen kan het gebeuren dat er vergisting optreedt in het mestbassin. Door schuimvorming kan het mestbassin dan overstromen. Geadviseerd wordt in de voorschriften voor de opslag van digestaat op te nemen dat instabiel digestaat niet in het bassin gebracht mag worden.
.
Wetterskip Fryslan
Dat hangt er van af. Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (straks het Besluit omgevingsrecht) maakt een onderscheid tussen opslag en overslag. Het verschil is belangrijk, omdat sommige onderdelen van een Ivb-categorie alleen van toepassing kunnen zijn op opslag of alleen op overslag. Deze onderdelen kunnen bepalen of de provincie bevoegd gezag is in plaats van de gemeente, of dat een bepaalde Ivb-categorie niet van toepassing is, zodat het betreffende bedrijf geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer is.
.
Duurzame ontwikkeling, techniek > Wijzigingen Wegen naar preventie bij bedrijven online
Afvalwater treft u aan onder kopje ‘Water, bodem’.
Komt er nog een herziene versie van de Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven?
Reden voor dit besluit van VROM is dat er met name rond het thema Verkeer en Vervoer veel ontwikkelingen zijn. Zo wordt via de Taskforce Mobiliteitsmanagement bekeken of er ten aanzien van het woon-werkverkeer door onder meer convenanten en CAO-afspraken dusdanige resultaten kunnen worden geboekt, dat de Ministriële regeling bij het Activiteitenbesluit (puntensy-
Nee, in september is door VROM besloten om geen herziene versie van de Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven uit te brengen. Herziene teksten over de preventie-onderwerpen bij vergunningplichtige inrichtingen vindt u vanaf nu rechtstreeks op de InfoMil-site. De algemene informa-
tie over het beleids- en juridisch kader en de aanpak van preventie vindt u onder het kopje ‘Integrale milieuregels‘. De inhoudelijke informatie over Energie, Vervoermanagement, Afvalpreventie en -scheiding is te vinden onder het kopje ‘Duurzame ontwikkeling, techniek’. En meer informatie over
steem) achterwege kan blijven. Ook voor goederenvervoer worden op dit moment pilots afgerond waarvan de uitkomst wordt gebruikt bij verdere beleidskeuzes. Afhankelijk van de uitkomst wordt bekeken of het mogelijk is om in het Activiteitenbesluit alsnog erkende maatregelen op te nemen. Om aan te sluiten op de actualiteit en wijzigingen snel te kunnen doorvoeren in de teksten, is er voor gekozen om de informatie vanaf nu rechtstreeks op de InfoMil-site te plaatsen.
.
5
InfoMil Nieuws 56, december 2009
Activiteitenbesluit > Type A inrichting geschikt voor opslag gevaarlijke stoffen
Ja, vanaf 1 januari 2010 zijn inrichtingen die beschikken over beperkte voorraden gevaarlijke stoffen en stoffen die bestemd zijn voor eigen gebruik, niet langer meldingsplichtig. Type A inrichtingen zoals genoemd in artikel 1.2 Activiteitenbesluit zijn vrijgesteld van de meldingsplicht zoals geregeld in afdeling 1.2 ‘Melding‘, van het Activiteitenbesluit. Een onbedoeld gevolg van het Activiteitenbesluit is, dat tot 1 januari 2010 zelfs één fles gevaarlijke stof in verpakking, zoals brandspiritus, al moet worden gemeld. Ook als dit voor eigen gebruik wordt bewaard. Een aanvulling op artikel 1.2 Activiteitenbesluit voorkomt dit. Voor de precieze hoeveelheden gevaarlijke stoffen die worden toegestaan, zonder dat daardoor een meldingsplicht ontstaat, wordt verwezen naar artikel 2.1.8, tweede lid
en het derde lid, onder a tot en met d van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiks besluit). Let wel, de totale toegestane hoeveelheid van de stoffen zoals genoemd in artikel 2.1.8, tweede lid, Gebruiksbesluit mag maximaal 100 kilogram of liter bedragen om nog een type A inrichting te kunnen zijn. Belangrijke stoffen en hoeveelheden zijn: • 50 liter gassen zoals propaan, zuurstof, acyteleen en aerosolen (UN 1950 (spuitbussen) en UN 2037 (houders klein gas)) (ADRklasse 2); • 25 liter brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton (ADR klasse 3, verpakkingsgroep II); • 50 liter brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten (ADR klasse 3, verpakkingsgroep III); • voor consumptie bestemde alco-
infomil
Kunnen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen een inrichting type A zijn?
holhoudende dranken; • gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter.
Nieuwslinks Een gedetailleerde uitwerking van dit antwoord met een overzicht van alle gevaarlijke stoffen uit artikel 2.1.8 van het Gebruiksbesluit, tweede lid en derde lid, onder a tot
en met d van het Gebruiksbesluit, is te vinden op www.infomil.nl. Voor meer (niet gevaarlijke) stoffen waarvoor de opslag ook niet meer leidt tot een meldingsplicht, kunt u het nieuwe artikel 1.2, onderdeel g, subonderdeel 9 tot en met 13 van het Activiteitenbesluit raad plegen.
.
Handhaving > Procedure dwangsom
Na verloop van de begunstigingstermijn verbeurt de betrokkene de dwangsom van rechtswege. Binnen 6 weken moet het verbeurde bedrag zijn betaald aan het bevoegd gezag. Wanneer een last onder dwangsom (die in werking is getreden) wordt overtreden, stelt het bevoegd gezag de overtreder op de hoogte van de geconstateerde overtreding en vermeldt daarbij het tot die datum verbeurde bedrag. Ook wordt aangegeven dat binnen zes weken na datum van constatering het bedrag moet zijn voldaan (art. 5.33 Algemene wet bestuursrecht). Na verloop van de betalingstermijn en vóórdat gemaand wordt tot
betaling van de dwangsom, beslist het bevoegd gezag vervolgens bij beschikking omtrent de invordering (art. 5.37, lid 1 Awb). Als een belanghebbende daarom verzoekt, geeft het bevoegd gezag binnen vier weken deze beschikking af volgens artikel 5.37, lid 2 en 3. In de beschikking wordt gemotiveerd vastgesteld dat de last onder dwangsom is overtreden en dat daardoor een geldschuld is ontstaan. Hierdoor wordt tot invordering overgegaan, omdat het bedrag niet op tijd is voldaan en er geen bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien. Als na een tweede aanmaning nog niet is betaald, kan het verschuldigde bedrag bij dwangbevel
hollandse hoogte
Hoe verloopt de procedure tot inning van een dwangsom?
worden ingevorderd. Dat dwang bevel wordt bij de deurwaarders exploot aan de debiteur betekend. Deze deurwaarder wikkelt verder het hele proces rond het dwang bevel af. Het dwangbevel moet bij het exploot worden bekendgemaakt. Het exploot vermeldt de rechtsmiddelen van het Wetboek van Burger-
lijke Rechtsvordering. De controlelast is vrij zwaar, omdat het bevoegd gezag tweemaal moet bewijzen dat er sprake is van een overtreding. De invorderings bevoegdheid van een verbeurde dwangsom verjaart een jaar na de dag waarop zij is verbeurd (art. 5.35 Awb).
.
6
InfoMil Nieuws 56, december 2009
Luchtkwaliteit > Belangrijke normen voor fijnstof PM 2,5 en vergunningverlening
Grenswaarde
Jaargemiddelde PM2,5-concentratie van 25 μg/m3 waaraan vanaf 2015 moet worden voldaan en die overal van toepassing is.
Welke normen gelden er voor fijnstof PM2,5 en welke norm is belangrijk voor vergunningverlening?
Plandrempel
Jaargemiddelde concentratie van 25 μg/m3 in 2008, verhoogd met 20%, welk percentage op de daaropvolgende eerste januari en vervolgens iedere 12 maanden met gelijke jaarlijkse percentages wordt verminderd tot 0% op 1 januari 2015.
Richtwaarde
Jaargemiddelde PM2,5-concentratie van 25 μg/ m3 waaraan vanaf 2010 moet worden voldaan en die overal van toepassing is.
Gemiddelde blootstellingsindex (GBI)
Jaargemiddelde grenswaarde voor de GBI, de zogenaamde blootstellings-concentratieverplichting (BCV), van 20 μg/ m3, geldt vanaf 2015.
Indicatieve waarde
Jaargemiddelde PM2,5-concentratie van 20 μg/m3 vanaf 2020. In 2013 wordt deze waarde geëvalueerd met als doel na te gaan of hij kan worden omgezet in een grenswaarde die overal van toepassing is.
Voor vergunningverleners is alleen de grenswaarde voor PM2,5 van belang. Deze gaat echter pas op 1 januari 2015 gelden. Voor vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer geldt dat tot 1 januari 2015 het toetsen aan de grenswaarde buiten beschouwing blijft, ongeacht of er na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn. Aan de overige normen voor PM2,5 wordt in eerste instantie alleen op nationaal niveau getoetst. Sinds 2008 is een nieuwe Europese richtlijn (2008/50/EG) voor lucht-
kwaliteit van kracht. Een belangrijke wijziging in deze richtlijn is de invoering van PM2,5. De term PM2,5 wordt gebruikt voor zwevende deeltjes in de atmosfeer met een (aerodynamische) diameter van 2,5 μm of kleiner. In de Wet milieubeheer zijn op 1 augustus 2009 de naastgenoemde normen voor PM2,5 geïntroduceerd. Meer informatie over PM2,5 staat op www.infomil.nl/onderwerpen/ klimaat-lucht/luchtkwaliteit/ wettelijk-kader-en/beschrijvingfijn/
.
Veiligheid > Verplicht installatiecertificaat voor dieselopslagtank
Ja, als de inrichting valt onder: • het Activiteitenbesluit en de tank is geïnstalleerd na 1 januari 2000 (art. 4.15 en 6.10 van de Ministe riële regeling), of;
Een installatiecertificaat is niet verplicht voor opslagtanks geïnstalleerd voor de genoemde data. Hiervoor geldt het overgangsrecht. Hierbij moeten de opslagtanks
• het Besluit glastuinbouw en de tank is geïnstalleerd na 1 juni 1996 (bijlage 2 voorschrift 2.1.8), of; • het Besluit landbouw milieube heer en de tank is geïnstalleerd na
infomil
Is een installatiecertificaat voor een bovengrondse opslagtank voor diesel verplicht?
1 juni 1996 (voorschrift 2.6.8), of; • de vergunningplicht. In de vergunning wordt dan verwezen naar artikel 4.3.1 van de PGS 30 of de CPR 9-6.
voor een bepaalde datum buiten gebruik worden gesteld. Bij een nieuwe (of tweedehands) aangekochte bovengrondse opslagtank die in gebruik wordt genomen, moet in bovengenoemde situaties: • de opslagtank door een BRL-K 903 gecertificeerd installateur zijn geplaatst en; • een installatiecertificaat van de opslagtank aanwezig zijn. Een installatiecertificaat conform BRL-K 903 kan niet worden afgegeven zonder geldig tankcertificaat. Een tankcertificaat alleen is niet voldoende, omdat bij de installatie van een opslagtank nog een aantal voorzieningen wordt aangebracht zoals het inhoudmeetsysteem, de overvulbeveiliging en de antihevelvoorziening. Ook de locatie van de opslagtank is bij de installatie van belang. In de praktijk komt het wel voor dat er opslagtanks zijn zonder installatiecertificaat. Er moet dan alsnog een installatiekeuring worden uitgevoerd. Keuringscriteria hiervoor zijn vastgelegd in de KC-111. Bij twijfel of een installatiecertificaat is afgegeven, kunt u contact opnemen met Kiwa, telefoon: (070) 414 44 00.
.
7
InfoMil Nieuws 56, december 2009
Afvalwater > Lozing van warmte-koudeopslagsysteem op vuilwaterriool Bij een type A inrichting is een warmte-koudeopslag systeem toegepast dat gebruik maakt van grondwater-warmte. Tweemaal per jaar wordt het leidingwerk van het systeem gespoeld met grondwater (70 m3) en vervolgens op het vuilwaterriool geloosd. Is dit toegestaan en dient de lozing gemeld te worden? Ja, dit is toegestaan. Het energiesysteem maakt deel uit van de betreffende type A inrichting. Bij een type A inrichting worden alle milieuaspecten geregeld met het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende Ministeriële regeling. Een melding is niet vereist, want voor
een type A inrichting is afdeling 1.2 (meldplicht art. 1.10 - 1.15) niet van toepassing. De systematiek voor lozingen is dat lozingen op het vuilwaterriool zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorschriften uit hoofdstuk 3 en 4 en de zorgplicht volgens
artikel 2.1. Overige lozingen zijn verboden, tenzij expliciet toegestaan. Omdat het hier niet gaat om een lozing van grondwater zoals bedoeld in artikel 3.2, is de lozing niet uitputtend in het besluit geregeld. Dit betekent dat de spoelwaterlozing op het vuilwaterriool is toegestaan, zonder lozingsnormen. Wel moet aan de zorgplichtbepalingen worden voldaan (denk aan het debiet of aan chloridegehaltes). Vervolgens kan het bevoegd gezag maatwerk toepassen op grond van de zorgplichtbepalingen: artikel 2.1, lid 3 met verwijzing naar artikel 2.1,
lid 2 n (bescherming van de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater). Met dit maatwerk kan het bevoegd gezag Wm voorwaarden en normen aan deze lozingen stellen, waarbij afstemming met het waterschap van belang is voor de lozingseisen in relatie tot de ontvangende zuivering.
.
VERSCHENEN Ingetrokken AMvB’s Met het in werking treden van het Activiteitenbesluit (per 1 januari 2008) is een aantal 8.40/8.44 AMvB’s ingetrokken. De meeste bepalingen van deze AMvB’s zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit. Enkele bepalingen zijn niet opgenomen. Dit sluit niet uit dat deze onderwerpen op grond van andere regelgeving, zoals het Gebruiksbesluit of Arboregelgeving, nog wel gereguleerd zijn. Welke bepalingen per AMvB zijn vervallen en wat hiervan de reden is, staat sinds kort op www. infomil.nl/onderwerpen/integrale/ activiteitenbesluit/archiefvervallen-8/vervallen-bepalingen.
Handreiking co-vergisting online De vernieuwde versie van de Handreiking co-vergisting van mest is sinds kort online beschikbaar. De tekst is nog in concept,
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00 - 12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
maar zal begin 2010 worden vastgesteld als BBT referentie document. Tot die tijd kunt u via het reactieformulier op de website commentaar op de handreiking doorgeven. Zie: www.infomil.nl/ onderwerpen/landbouwtuinbouw/overige/item-91886/ handreiking-0/
Nieuw: Digitale NeR Sinds kort staat de Nederlandse emissie richtlijn lucht (NeR) op www.infomil.nl/ner. Deze Digitale NeR bevat de integrale en actuele versie van de NeR. De NeR is op de website ook als pdf beschikbaar, maar de papieren uitgave van de NeR is niet meer leverbaar. U kunt zelf kiezen welke NeR u raadpleegt: de Digitale NeR, de pdf's van de NeR of de door u zelf geactualiseerde papieren NeRmap. We informeren u graag per e-mail over wijzigingen in en aanvullingen op de NeR. Ook als u een abonnement op de papieren NeR had, vragen we u om via het formulier op de website uw e-mailadres aan ons door te geven.
Heeft u een vraag voor de helpdesk? Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl. Onder onderwerpen vindt u veel gestelde vragen, het laatste nieuws, actuele ontwikkelingen en veel achtergrondinformatie.
Sneller antwoord door slim formulier InfoMil informeert overheden over de uitvoering van milieubeleid. Onze helpdesk is bedoeld voor medewerkers van het bevoegd gezag die het landelijk milieu beleid uitvoeren. Bijvoorbeeld vergunningverleners, handhavers of beleidsmedewerkers van gemeenten, provincies en waterschappen. Door het nieuwe helpdesk formulier op www.infomil.nl krijgt u sneller antwoord op uw vragen. Het nieuwe formulier zoekt in uw vraag naar trefwoorden die ook op de website voorkomen. Direct na het invoeren van uw vraag krijgt u een kort overzicht met relevante webpagina's op www.infomil.nl De kans is groot dat uw vraag zo al beantwoord is, voordat u hem hebt opgestuurd. Mocht uw antwoord er toch niet tussen zitten, dan kunt u de vraag nog steeds aan de helpdesk sturen
Wilt u uw vraag digitaal stellen: gebruik het vraagformulier op onze site (> Helpdesk > Over de helpdesk). We doen ons best om uw vraag binnen twee werkdagen te beantwoorden.
als u tot de doelgroep van InfoMil hoort. Kunt u als particulier het antwoord op uw vraag niet vinden? Neem dan contact op met uw gemeente, provincie of met Postbus 51. Bedrijven hebben slechts beperkt toegang tot de helpdesk InfoMil.
Vragen en antwoorden over de Wro De Wro-helpdesk verzamelde alle vragen en antwoorden over de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en aanverwante regelgeving. Deze vragen zijn te vinden via www. infomil.nl > Onderwerpen > Ruimte > Wro (veelgestelde vragen). De vele aspecten van de Wro komen daarin aan bod. Kunt u het antwoord op uw vraag niet vinden? Neem dan contact op met de helpdesk Wro. Deze is bereikbaar via
[email protected] of telefonisch op werkdagen van 9.00 tot 12.00 uur, via (070) 373 50 40.
Wilt u uw vraag toch telefonisch voor leggen aan een van onze deskundigen? Bel dan op werkdagen, tussen 9 en 12 uur.
De helpdesk tijdens de feestdagen Helpdesk InfoMil is gesloten tussen kerst en oud en nieuw (maandag 28 december tot en met 1 januari). 4 januari staan alle lijnen van onze helpdesk weer open.
8
InfoMil Nieuws 56, december 2009
stookinstallaties
BEMS: nieuwe emissie-eisen Sinds de publicatie van het ontwerp Besluit Emissie-eisen Middelgrote Stookinstallatie (BEMS) was het lange tijd stil. Dat betekent echter niet dat er niets is gebeurd. Er is naar aanleiding van de vele reacties op het ontwerp-BEMS een aanvullend onderzoek uitgevoerd. De resultaten hebben geleid tot aanpassingen. Zo zijn de emissie-eisen voor biomassagestookte installaties versoepeld. Naar verwachting wordt het BEMS eind dit jaar gepubliceerd, zodat het besluit begin 2010 van kracht wordt.
SGS Nederland
Doordat energieopwekking duurzamer en efficiënter wordt en de techniek om emissies te bestrijden zich ontwikkelt, moest het Besluit Emissie-Eisen Stook installaties B (Bees B) uit 1998 worden geactualiseerd. Daarnaast zijn strengere emissie-eisen noodzakelijk om te
voldoen aan de nationale emissie plafonds die voortvloeien uit de Europese NEC-richtlijn en de verwachte aanscherping van de plafonds voor 2020. Alweer een jaar geleden publi ceerde VROM hiertoe het ontwerp-BEMS als opvolger van Bees B. De werkingsfeer van het BEMS is uitgebreider dan Bees B. Zo stelt het BEMS ook emissie-eisen aan het stoken van biomassa. Daarnaast vallen alle gasmotoren onder het besluit. Dat betekent dat ook gasmotoren die niet in een warmtekrachtkoppeling zijn opgesteld, onder de werkingsfeer vallen. BEMS stelt meer eisen aan de emissies van stookinstallaties dan Bees B. Voor alle brandstoffen gaan SO2- en stof emissie-eisen gelden. Alleen voor gasstook komt er geen stofemissie-eis. Voor gasmotoren worden daarnaast eisen gesteld aan de emissie van onverbrande koolwaterstoffen.
Veel reacties Op de publicatie van het ontwerpbesluit zijn veel reacties vanuit de industrie gekomen. Daarnaast zijn er ongeveer zeventig Kamervragen gesteld. Veel
vragen en reacties betreffen het niveau van de emissie-eisen voor biomassa gestookte installaties. Men vraagt zich onder meer af in hoeverre de strenge eisen wel overeen komen met het beginsel van Beste Beschikbare Technieken (BBT’s). Daarnaast werd gesteld dat de emissie-eisen de ontwik keling naar duurzame energieopwek king belemmeren. Naar aanleiding hiervan is een nader onderzoek uitgevoerd. Zoals in de beantwoording op de Kamervragen in juli is aangegeven, is het besluit op basis van de resultaten van dit onderzoek aangepast. Op een aantal punten worden de emissie-eisen versoepeld en deels afhankelijk gemaakt van de grootte van de installatie. In het betreffende kamerstuk staat: “Met de nieuwe emissie-eisen wordt een optimale synergie gecreëerd tussen de klimaat doelen en de doelen met betrekking tot de luchtkwaliteit. Met deze wijziging voor op biomassa gestookte installaties is tege moet gekomen aan de bezwaren met betrekking tot de actuele BBT voor dergelijke installaties.” Naar verwachting wordt het BEMS begin 2010 van kracht. Dat betekent dat de eisen gelden voor alle installaties die na inwerkingtreding van het BEMS in gebruik worden genomen. Op een aantal uitzonderingen na gelden de nieuwe eisen voor bestaande installaties pas vanaf 2017. Tot die tijd blijven de huidige eisen op grond van het Bees B of de vergunning van kracht.
.
LUCHT
Aangepaste eisen voor stofemissies in de NeR De NeR is gewijzigd als gevolg van het Actieplan fijn stof en industrie. Aangepast zijn de paragrafen 2.10 Stof en fijn stof (met daarin definities van stof en fijn stof), 3.2.2 Emissie-eisen voor totaal stof, en 3.7 Controleren van emissies. De stofeisen in paragraaf 3.2.2 zijn aangescherpt. Voor nieuwe situaties geldt nu voor alle emissies boven de vrijstellingsbepaling een emissie-eis van 5 milligram per m03. Hier is geen grensmassastroom meer van toepassing. Voor bestaande situaties geldt bij een emissie van meer dan 0,20 kilogram per uur een emissie-eis van 5 milligram per m03. Voor bestaande situaties met een emissie lager dan 0,20 kilogram per uur
wordt de algemene emissie-eis 20 milligram per m03. Paragraaf 2.10 is uitgebreid met een tekst over het Actieplan fijn stof en industrie en een verwijzing naar de NTA 8029: Bepaling en registratie van industriële fijn stofemissies. Daarnaast is er bij hoofdstuk 3.7 een extra paragraaf gekomen over het beperken van emissies bij niet-reguliere bedrijfsvoering. Denk aan emissies
tijdens storingen, onvoorzien onderhoud en start- en stopprocedures die weinig voorkomen. Deze paragraaf geldt voor alle soorten emissies, dus niet alleen voor stof-emissies. Ook staat er in deze paragraaf een aantal voorzorgsmaatregelen om de emissie bij niet-reguliere bedrijfsvoering zo laag mogelijk te houden. Die maatregelen zijn een inspectie- en onderhoudsplan en indien nodig versneld onderhoud. Voor IPPC-bedrijven wordt nog bekeken welke stofemissie-eis reeël is in Nederland.
.
9
InfoMil Nieuws 56, december 2009
L u c htkwaliteit
Hoe werkt de monitoring van het NSL in 2010? In 2010 vindt de eerste monitoringsronde plaats van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Waarom is de monitoring belangrijk? Wat is uw rol als NSL-coördinator en deskundige luchtkwaliteit hierin? Welk voordeel heeft de gekozen werkwijze voor u? En wat zijn de resultaten? Dit artikel geeft antwoorden op deze vragen, informatie over de werkwijze en verwijzingen naar hulpmiddelen.
Waarom monitoring? • Monitoring bewaakt het doel van het NSL: tijdig de luchtkwaliteitsnormen halen. Daarmee blijft het NSL een rechtsgeldige en eenvoudige onder bouwing voor luchtkwaliteit van de (bouw-)projecten die u heeft opge nomen.
T i j dli j n M onitoring N S L 2 0 1 0 2 januari
1 mei
1 tot 15 mei
na 15 mei
• Het levert een actueel overzicht op van de stand van uitvoering van maat regelen en projecten bij gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat. Dit overzicht kunt u gebruiken als voortgangsrapportage voor Raad en College en om het verkeersmodel en RO-plannen te actualiseren. • Het geeft een actueel beeld van de luchtkwaliteit in het afgelopen jaar. De rekenresultaten en kaartjes kunt u gebruiken om burgers en Raad en College te informeren. • Het geeft inzicht in de verwachte ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Als daaruit blijkt dat we de normen niet tijdig halen, kunnen de NSL-partners tijdig beginnen met het zoeken naar en uitvoeren van aanvullende maat regelen. • Het voorziet in de benodigde informatie voor de verplichte jaarlijkse rapportage aan de EU. • Het vormt de basis voor versie 2010 van het online rekenmodel NSL-rekentool, dat u kunt gebruiken om luchtkwali teitsberekeningen uit te voeren en meldingen te onderbouwen.
Werkwijze
1 juli
na 1 juli
1 oktober
na 1 oktober
Gemeenten, provincies en wegbeheerders
Monitoringstool NSL
Overleggroep Monitoring NSL
Rekenresultaten luchtkwaliteit
Ministerie VROM
Rapportage en analyse Monitoring NSL
Bureau Monitoring NSL
De monitoringscyclus in 2010 lijkt sterk op de rapportagecyclus zoals u die kent van de afgelopen twee jaren. Ook nu voert u in een online tool, de Monitoringstool, de actuele verkeers- en omgevings kenmerken in. Daarnaast zijn de verwach te verkeers- en omgevingskenmerken nodig van de jaren 2011, 2015 en 2020 om inzicht te krijgen in de toekomstige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, net als in de Saneringstool destijds. Nieuw is dat u per maatregel en project, zoals u die hebt opgenomen in het NSL, de stand van zaken moet aangeven. Hiervoor worden online voortgangs formulieren ontwikkeld. De gevraagde data kunt u tot uiterlijk 1 mei 2010 invoeren. Het Bureau Monitoring, een samen werking tussen het RIVM en InfoMil, gaat de monitoring begeleiden. In januari 2010 ontvangen overheden een brief met een toelichting op de werkwijze. Met vragen kunt u terecht bij de helpdesk van InfoMil.
Resultaten Bureau Monitoring levert jaarlijks twee wettelijk verplichte producten: • de rapportage luchtkwaliteit voor de EU; • de monitoringsrapportage NSL voor het ministerie van VROM. Deze twee producten zijn gebaseerd op de gegevens die u hebt aangeleverd voor de monitoring. U hoeft dus één keer gegevens aan te leveren voor twee rapportageverplichtingen. De monitoringsrapportage die Bureau Monitoring opstelt, bevat de berekende luchtkwaliteit van het afgelopen jaar en toekomstige zichtjaren, en geeft inzicht in de uitvoering van projecten en maat regelen. Bij nieuwe of hardnekkige lokale normoverschrijdingen geeft Bureau Monitoring de mogelijke oorzaken hiervan aan, zoals onverwacht hogere achtergrondconcentraties, een groter aantal motorvoertuigen of toegenomen stagnatie. De Overleggroep Monitoring NSL, die bestaat uit vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, Rijkswaterstaat en VROM, gaat aan de hand van de monitoringsrapportage na of aanvullende maatregelen nodig zijn. Als zich binnen uw gemeente, (stads-)regio of provincie lokale normoverschrijdingen voordoen en extra maatregelen nodig zijn, neemt de overleggroep daarover contact met u op. Daar hoeft u echter niet op te wachten, want u kunt zelf al eerder zien of en waar zich normoverschrijdingen voordoen en beginnen met nadenken over mogelijke oplossingen voor knelpunten. De rekenresultaten zijn namelijk vanaf 1 juli 2010 beschikbaar; het monitorings rapport uiterlijk 1 oktober. Collega’s uit de NSL-regio en de mensen van het team ‘Meer met Lucht en Verkeer’ kunnen met u zoeken naar geschikte maatregelen.
Draaiboek voor gemeenten In het draaiboek monitoring NSL is de monitoringscyclus verder uitgewerkt en zijn de achtergrond, de tijdlijn en de benodigde acties beschreven. Daarnaast bevat het draaiboek concrete voorstellen en adviezen om de monitoring NSL soepel te laten verlopen. Bijvoorbeeld: stel een NSL-coördinator aan, stem data en keuzes met omliggende gemeenten af om onregelmatigheden in aan te leveren data te voorkomen, maak proces afspraken met de afdeling verkeer om vóór 1 mei over actuele verkeersdata te beschikken. Het draaiboek, product van de pilot monitoring NSL, vindt u op www.infomil.nl/onderwerpen/klimaatlucht/luchtkwaliteit/nsl-en
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
10 InfoMil Nieuws 56, december 2009
Voorgenomen Regelgeving 2010 Thema
Alle wijzigingen zijn onder voorbehoud van het wetgevingstraject. Op het moment van samenstelling zijn niet alle voorgenomen wijzigingen al zo ver dat we er uitspraken over kunnen doen.
Water, bodem Water
Naar verwachting wordt het Besluit lozen buiten inrichtingen per 1 juli 2010 van kracht. Dit zal onder meer tot gevolg hebben, dat: • bedrijfsmatige indirecte lozingen die niet afkomstig zijn van een inrichting onder dit besluit komen te vallen. Nu zijn deze lozingen verboden op grond van artikel 10.30 Wm en kan een ontheffing van dit lozingverbod worden verleend op grond van artikel 10.63 Wm. • dit besluit het Lozingenbesluit Bodembescherming voor directe lozingen in de bodem, die niet afkomstig zijn van inrichtingen en ook geen agrarische lozingen zijn, vervangt. • een groot aantal directe lozingen in het oppervlaktewater met dit besluit wordt geregeld en dus niet meer vergunningplichtig zijn op grond van de Wvo of Waterwet. • een belangrijk onderdeel van de lozingen in het derde punt de lozingen betreft vanuit gemeenten op het oppervlaktewater via overstorten en hemelwaterriolen. Deze lozingen worden met dit besluit geregeld. De vergunningplicht vervalt op grond van de Wvo of Waterwet. Het Gemeentelijk Rioleringplan (GRP) vormt de inhoudelijke basis voor de regels. Daarbij is het wel noodzakelijk dat het GRP voldoet aan de wettelijke verplichtingen ex artikel 4.22 Wm.
Hinder, gezondheid, veiligheid Buisleidingen
Het Ontwerpbesluit externe veiligheid buisleidingen is gepubliceerd in de Staatscourant 2009 nr. 12819 van 28 augustus 2009. De bijbehorende regeling is nog niet gepubliceerd. Qua werkwijze en begrippen sluiten besluit en regeling zoveel mogelijk aan bij het Bevi en Revi (externe veiligheid inrchtingen). Beide treden op z’n vroegst medio 2010 in werking. In eerste instantie voor hogedruk aardgasleidingen en buisleidingen met brandbare vloeistoffen, in een later stadium voor buisleidingen met andere chemicaliën.
Transport
De verwachting is dat in 2010 het concept Besluit transportroutes externe veiligheid wordt gepubliceerd. Wanneer het besluit precies van kracht wordt is nog niet bekend. Deze AMvB verplicht overheden om transportroutes die worden gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen in ruimtelijke plannen op te nemen.
Vuurwerk
Een wijziging van het Vuurwerkbesluit voorziet in de implementatie van de pyrorichtlijn voor vuurwerk en voor pyrotechnische artikelen voor theatergebruik. Per 4 juli 2010 treedt deze wijziging in werking.
PGS-publicaties en aanpassingen Activiteitenbesluit
In 2010 staan gepland: • Nieuwe versies van PGS 15, 25, 28 en 30. De aanpassing van PGS 15 is overigens geen actualisatie, maar samenvoeging van bestaande en geplande errata tot een integraal document. • Aanpassing van het Activiteitenbesluit aan nieuwe versies van PGS 15, 19, 25, 28 en 30 (de nieuwe PGS 19 is er al sinds 2008).
BRZO
De Europese Commissie wil in 2010 met een voorstel komen voor een gewijzigde Seveso II-richtlijn. Deze Europese richtlijn is in Nederland grotendeels uitgewerkt in het BRZO (Besluit Risico’s Zware Ongevallen 1999). Eén van de aanpassingen betreft het verwerken van GHS in de richtlijn. GHS is het nieuwe mondiale systeem voor het classificeren en etiketteren van chemische stoffen.
Geluid
Op 1 januari 2010 gaat de tweede fase van het Activiteitenbesluit in. Dit zijn de meest relevante wijzigingen op geluidgebied: • Stemgeluid van spelende kinderen op buitenterreinen van scholen en kinderdagverblijven hoeft niet meer te worden getoetst. • De grenswaarden voor maximale geluidsniveaus (LAmax) zijn niet meer van toepassing op laad- en losactiviteiten op een bedrijventerrein in de dagperiode. • Het geluid van het traditioneel schieten (schutterijen gaan onder het Activiteitenbesluit vallen) wordt buiten beschouwing gelaten (met uitzondering van die gevallen waarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld). • Door wijziging van het Activiteitenbesluit gaan meer windturbines onder algemene regels vallen. Voor windturbines wordt de beoordelingsgrootheid Lden geïntroduceerd met een eigen berekenings- en controlesystematiek. De beoordelingsgrootheid Lden sluit beter aan bij de hinderbeleving van windturbines. • Door middel van de Crisis- en herstelwet wordt door aanpassing van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer een aantal knelpunten opgelost: - Het wordt mogelijk om bij uitbreidingsplannen en wijzigingsplannen hogere waarden vast te stellen. - Het wordt mogelijk om op industrieterreinen die akoestisch ‘op slot’ zitten, de aangevraagde geluidsruimte te toetsen aan een geluidreductieplan in plaats van aan de grenswaarden (zone en hogere waarden). • De definitie van een industrieterrein in de Wet geluidhinder wordt verruimd. Waar op basis van jurisprudentie nu alleen het gebied waarin grote lawaaimakers zich mogen vestigen tot het gezoneerde industrieterrein wordt gerekend, kan straks een groter gebied als gezoneerd industrieterrein worden bestempeld. Hierdoor kan binnen een dergelijk terrein weer inwaartse zonering toegepast worden. De grenzen van een gezoneerd industrieterrein kunnen straks ook worden vastgelegd via een besluit op grond van de Wet geluidhinder. In de loop van 2010 zullen de voorbereidingen plaatsvinden voor SWUNG I (januari 2011) en zal conceptregelgeving worden voorgepubliceerd.
Landbouw, tuinbouw Agrarische AMvB's
Het Besluit landbouwactiviteiten - dat het Besluit landbouw vervangt - wordt in 2010 als ontwerpbesluit gepubliceerd. Hiermee komen ook veel intensieve veehouderijen onder algemene regels. Ook worden het Besluit lozingen open teelt en veehouderijen, het Besluit glastuinbouw en het Besluit mestbassins geïntegreerd in dit nieuwe besluit. Inwerkingtreding: naar verwachting 2011.
Fijn stof bij veehouderij
Er komt een voorpublicatie van een Besluit fijn stof voor de veehouderij. Vergelijkbaar met het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, maar dan voor fijn stof. De verwachte datum van inwerkingtreding is medio 2011.
Klimaat, lucht Stookinstallaties
In 2010 wordt de regelgeving voor stookinstallaties aanzienlijk gewijzigd. Het Bees B wordt ingetrokken en vervangen door het Besluit Emissie-eisen Middelgrote Stookinstallaties (BEMS). De werkingsfeer van het BEMS is aanzienlijk ruimer dan het Bees B. Nieuwe houtgestookte installaties groter dan 1 MWth vallen bijvoorbeeld onder het BEMS, zodat hiervoor geen emissie-eisen meer in de vergunning hoeven te worden opgenomen. Voor veel nieuwe installaties gaan scherpere emissie-eisen gelden. Voor bestaande installaties blijven over het algemeen de eisen in de vergunning of in Bees B van kracht tot 2017. Voor bestaande stookinstallaties (datum vergunningverlening vóór 1 juli 1987) met een thermisch vermogen groter dan 50 MW worden de eisen in het Bees A aangescherpt in de loop van 2010. Deze aanscherping is noodzakelijk vanwege de Europese richtlijn voor grote stookinstallaties (LCPD). In het verleden vielen bestaande installaties niet onder deze richtlijn. Vanaf 1 januari 2008 is dat wel het geval, zodat de eisen in het Bees A op de Europese richtlijn moeten worden afgestemd.
Luchtkwaliteit
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl) wordt in 2010 waarschijnlijk een houdbaarheidsbepaling opgenomen voor gegevens van luchtkwaliteitsonderzoeken. Gevolg is dat luchtkwaliteitsonderzoeken een bepaalde houdbaarheidstijd krijgen. In die periode zijn de onderzoeken gewoon te gebruiken in procedures. Dit is bijvoorbeeld ongeacht of in de tussentijd de in het onderzoek gebruikte invoergegevens van rekenmodellen zijn aangepast.
Integrale milieuregels Omgevingsvergunning/Wabo
Het wetsvoorstel Wabo is op 4 november 2008 aangenomen in de Eerste Kamer. De Invoeringswet Wabo, die onder meer het overgangsrecht en de aanpassing van bestaande wetten regelt, is op 2 juli 2009 door de Tweede Kamer aangenomen. Het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling (Mor) geven een nadere uitwerking van de inhoud van de Wabo en worden naar verwachting eind 2009 of begin 2010 definitief vastgesteld. De Wabo wordt drie maanden na publicatie in het Staatsblad ingevoerd.
Crisis- en herstelwet
De Crisis- en herstelwet treedt waarschijnlijk begin 2010 in werking. Deze wet wijzigt onder meer een aantal artikelen van de Wet milieubeheer, Wabo en Invoeringswet Wabo.
Activiteitenbesluit
1 januari 2010 treedt de eerste grote wijziging in werking van het Activiteitenbesluit ‘nieuwe activiteiten in en reparaties van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’. Dit is de eerste tranche van de tweede fase uitbreidingen van het besluit. In deze wijziging wordt een aantal reparaties aan het besluit uitgevoerd en wordt de werkingsfeer uitgebreid met een aantal nieuwe activiteiten, die relatief eenvoudig onder algemene regels zijn te brengen, te weten: - Natte koeltorens (Paragraaf 3.2.5) - Natuursteenbewerking (Afdeling 4.5A) - Vellenoffset druktechniek (Paragraaf 4.7.3) - Mechanische verwerking van textiel (Paragraaf 4.7.4a t/m c) - Koude vleesverwerking (Paragraaf 4.8.4) - Recreatieve visvijvers (Paragraaf 4.8.5a) - Schutterijen (Paragraaf 4.8.8) - Crematoria (Paragraaf 4.8.9) - Laboratoria / praktijkruimte (Paragraaf 4.8.10). De tweede tranche van de tweede fase ‘afval, autodemontage en RWZI’s’ wordt begin 2010 voorgepubliceerd. In deze wijziging wordt een aantal activiteiten met afvalstoffen onder het besluit gebracht en wordt het besluit aangepast aan de nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen. De verwachte inwerkingtreding van de tweede tranche is 1 januari 2011. In augustus 2009 is een tussentijdse wijziging van het besluit voorgepubliceerd - ‘wijziging milieuregels windturbines’ - die als doel heeft de milieuvergunningplicht voor windturbines zoveel mogelijk op te heffen en de regels voor geluid van windturbines aan te passen aan de laatste inzichten. De definitieve wijziging zou medio 2010 in werking kunnen treden.
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer zal aangepast worden door de modernisering van de milieu-effectrapportage. De modernisering brengt de procedures meer in lijn met de EU-richtlijn.
11 InfoMil Nieuws 56, december 2009
A F VA LWAT E R
De Waterwet en lozingen De Waterwet, die op 22 december van kracht wordt, is niet alleen belangrijk voor de waterbeheerders, maar heeft ook gevolgen voor het Wm bevoegd gezag. De waterbeheerder is geen bevoegd gezag meer voor indirecte lozingen.
Indirecte lozingen
HOLLANDSE HOOGTE
Een belangrijke wijziging betreft de indirecte lozingen. Onder de Wvo (Wet verontreiniging oppervlaktewateren) is op 21 categorieën van inrichtingen de Wvo van toepassing bij lozing in het riool, naast de Wm. Met het opgaan van de Wvo in de Waterwet verdwijnt die aanwijzing en is nog uitsluitend de Wm van toepassing op die lozingen. De bevoegdheid voor de waterbeheerder verdwijnt, maar hij behoudt wel een toezichthoudende rol bij deze lozingen. Echter, zodra bestuursrechtelijke en strafrechterlijke handhaving aan de orde is, moet het Wm bevoegd gezag worden ingeschakeld. Als de doelmatige werking van de rioolwaterzuivering belemmerd wordt of de kwaliteit van het opper vlaktewater wordt aangetast, moet het Wm bevoegd gezag, op grond van de Wabo, gehoor geven aan een verzoek tot handhaving van de waterbeheerder. Daarnaast biedt de Wabo in artikel 2.26 de waterbeheerder een adviesbevoegd heid voor indirecte lozingen bij de Wabo-vergunningverlening. Op grond van artikel 2.14 Wabo heeft deze adviesbevoegdheid ook een verplich tend karakter.
Vanwege uitstel van de Wabo zijn deze artikelen, met uitzondering van artikel 2.14, tot het van kracht worden van de Wabo, opgenomen in de invoeringswet Waterwet en daarmee dus direct van toepassing zodra de Waterwet in werking treedt. Met het van kracht worden van de Waterwet worden de Wvo-vergun ningen voor indirecte lozingen, van rechtswege, onderdeel van de Wmvergunning of, als de lozing niet afkomstig is van een inrichting, een onderdeel van de ontheffing, volgens artikel 10.63 Wm, van het verbod tot lozen op de riolering.
Algemene regels Diverse lozingen op de riolering worden geregeld met algemene regels volgens het Activiteitenbesluit. Qua voorschriften zal dit besluit niet veranderen als gevolg van de Waterwet, maar ook bij algemene regels verdwijnt de bevoegdheid van de waterbeheerder en moet het Wm-bevoegd gezag op deze lozingen toezien en zonodig handhavend optreden. In de meeste gevallen is de gemeente het Wm-bevoegd gezag, maar vooral
voor de vergunningplichtige lozingen op de riolering zal veelal de provincie het Wm-bevoegd gezag zijn. Er zijn ook nog twee Wvo-besluiten met algemene regels voor lozingen op de riolering: het Besluit glastuinbouw en het Lozingenbesluit Wvo bodemsaneringen en proefbronneringen. Ook hiervan worden de voorschriften voor lozing op de riolering, zonder inhoudelijke wijzigingen, omgehangen naar de Wm.
Directe lozingen De waterbeheerder ondervindt als gevolg van de Waterwet nog een wijziging van het Activiteitenbesluit. Dat betreft directe lozingen in het oppervlaktewater (of op de RWZI) die niet zijn geregeld met het Activiteiten besluit. Die lozingen zijn in beginsel verboden, maar ze konden wel onder de Wvo worden toegestaan met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit. Onder de Waterwet is het Activiteiten besluit niet meer van toepassing op die lozingen en vallen ze dus direct onder artikel 6.2 van de Waterwet. Ook dan zijn deze lozingen in beginsel verboden, maar ze kunnen wel worden toegestaan met een watervergunning. Bijzonder heid is wel dat voor deze Water vergunning de reguliere voorbereidings procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht mag worden toegepast.
.
12 InfoMil Nieuws 56, december 2009
LANDBOUW
Hoe moeten bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen? InfoMil ontvangt regelmatig de vraag aan welke eisen de opslag van bestrijdingsmiddelen tot 400 kilogram moet voldoen. In dit artikel leggen we uit hoe het zit.
Zorgplicht
Voor de opslag van bestrijdingsmiddelen in grotere hoeveelheden dan 400 kilogram gelden de regels uit PGS 15. Voor kleinere hoeveelheden geldt de zorgplicht uit de Wet gewas beschermingsmiddelen en biociden.
Per oktober 2007 is het Bestrijdings middelenbesluit vervallen. Hierin stond exact beschreven aan welke eisen een bestrijdingsmiddelenopslag moest voldoen. Sindsdien geldt de zorgplicht uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor de opslag van bestrijdingsmiddelen tot 400 kilogram. Uit de Memorie van toelichting bij deze wet blijkt dat er bewust voor is gekozen om de gedetailleerde voorschriften te vervangen door een zorgplicht. De zorgplichtbepaling van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (artikel 18) regelt het voorkomen, beperken of ongedaan maken van gevaar als gevolg van vervoer, bewaren, toepassen of verwerken van gewasbeschermings middelen en biociden. Dat geldt voor mensen, gewenste planten en dieren, bodem en water. In de praktijk wordt dit beoordeeld op basis van gezond verstand en kennis van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
HOLLANDSE HOOGTE
Signaaltoezicht De Algemene Inspectiedienst (AID) houdt toezicht op gewasbeschermings middelen, die dienen om gewenste gewassen te beschermen. De VROMInspectie houdt toezicht op biociden, die dienen om ongewenste organismen te bestrijden. De inspectiediensten beoordelen per geval of de opslag zorgvuldig is. Ook waterschappen zijn bevoegd om te handhaven op de Wet gewasbeschermingsmiddelen en bio ciden. Als het Wm bevoegd gezag twijfelt
of signalen wil doorgeven, kan contact worden opgenomen met de AID.
Veiligheidseisen Het Activiteitenbesluit en bijbehorende Ministeriële regeling stellen geen aanvullende veiligheidseisen aan de opslag van verpakte bestrijdings middelen tot 400 kilogram. Zo blijkt uit de tabel bij artikel 4.6 van de regeling dat voor zo’n opslag geen PGS 15 opslagvoorziening is vereist. Momenteel moet de opslag van meer dan 25 kilogram verpakte bestrijdings middelen bij nieuwe vergunning plichtige agrarische bedrijven plaats vinden in een ‘speciaal daarvoor bestemde ruimte’. Dit is verplicht op basis van bijlage 1 paragraaf 2.6 van het Besluit landbouw of bijlage 1 paragraaf 2.1 van het Besluit glastuinbouw. Deze besluiten worden medio 2011 vervang en door het Besluit landbouwactivi teiten. Daarin worden geen veiligheids voorschriften meer opgenomen voor de opslag van gewasbeschermings middelen en biociden tot 400 kilogram.
Bodembescherming Veel bestrijdingsmiddelen zijn bodem bedreigende vloeistoffen. Hiervoor gelden eisen aan de verpakking. Bovendien moet een verwaarloosbaar bodemrisico worden gerealiseerd. Dit is onder andere geregeld in paragraaf 2 en artikelen 4.1, 4.2, 4.9 en 4.10 van de Ministeriële regeling bij het Activiteitenbesluit, in voorschriften 2.6.1 tot en met 2.6.3 van bijlage 1 bij het Besluit landbouw en in voorschriften 2.1.1 tot en met 2.1.3 van bijlage 1 bij het Besluit glastuinbouw.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
Agentschap NL: breed loket van EZ SenterNovem, Octrooicentrum Nederland en EVD gaan per 1 januari 2010 samen onder de naam Agentschap NL. Dit maakte de minister van Economische Zaken, Maria van der Hoeven, op 10 november jl. bekend. Het betekent een krachtenbundeling van drie EZ-agentschappen, gebaseerd op de
'één-loketgedachte'. Efficiency, synergie en een klantgerichte aanpak staan centraal in de nieuwe organisatie, die zich richt op ondernemers, kennisinstellingen en overheden. Door een slimme manier van onderling verwijzen komt de klant altijd goed terecht, bij welke ingang hij ook begint.
Agentschap NL biedt informatie, advies, financiering en netwerken op het gebied van duurzaamheid, innovatie, samen werking en internationaal ondernemen.
.
Meer informatie: www.senternovem.nl
13 InfoMil Nieuws 56, december 2009
LANDBOUW
Aangepaste regelgeving verhoogt mestopslagcapaciteit De regelgeving over de opslagcapaciteit van dunne, dierlijke mest gaat wijzigen. Het Uitvoerings besluit Meststoffenbesluit verkort de uitrijdperiode van dierlijke mest. Dat betekent dat de mestopslagcapaciteit van dierlijke mest wordt verhoogd van zes naar zeven maanden. Deze wijziging van de regelgeving leidt tot meer meldingen en/of vergunningaanvragen voor mestopslagen.
Wet- en regelgeving
Locatie mestopslag
De Meststoffenwet is per 1 januari 2006 gewijzigd in een stelsel van gebruiks normen. De uitvoering van de Meststof fenwet is geregeld in het Uitvoerings besluit Meststoffenwet. Dit sluit aan bij de Europese Nitraatrichtlijn. Iedere vier jaar wordt een actieprogramma opgesteld met maatregelen die de hoeveelheid nitraat in het grond- en oppervlaktewater terugdringen. In het derde actieprogramma is een verplichte opslagcapaciteit voor een periode van zes maanden voor dunne, dierlijke mest ingesteld. Deze periode is in het vierde actieprogramma gewijzigd in zeven maanden, van augustus tot en met februari. Deze wijziging volgt uit de verkorting van de uitrijdperiode van dierlijke mest, wat ook is opgenomen in het vierde actieprogramma. Het ontwerp van het Uitvoeringsbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant op 25 juni 2009. Op 14 september 2009 is het ontwerp van de uitvoeringsregeling in de Staatscourant gepubliceerd.
De wijziging in de regelgeving leidt tot het oprichten of uitbreiden van mestopslagen. Uiteraard moeten deze mestopslagen voldoen aan de regelgeving. Binnen de regelgeving zijn wel verschillende opties mogelijk. Er kan gekozen worden voor een mestopslag binnen de inrichting of op perceels niveau. Door de kortere uitrijdperiode kan het wenselijk zijn om de mestopslag op percelen in de ontvangstgebieden te realiseren. Aspecten zoals geur, vervoersbewegingen, ruimte, inpassing in het landschap en de toepassing van de mest zijn van belang bij de keuze van de locatie van een mestopslag.
Opslag in mestbassins De opslag van dierlijke mest in mest bassins is geregeld in het Besluit mestbassins milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer of in een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (milieuvergunning). In het Besluit mestbassins milieubeheer
staan voorschriften voor mestbassins die dateren van na 1 juni 1987, met een maximale oppervlakte (gezamenlijk) van 750 m2 en een maximale inhoud (gezamenlijk) van 2.500 m3. Daarnaast mag geen bewerking of verwerking van dunne mest plaatsvinden. Mestbassins die een zelfstandige inrichting zijn, kunnen ook onder de werkingsfeer van dit besluit vallen. Dit in tegenstelling tot het Besluit landbouw milieubeheer, dat van toepassing is op mestbassins die tot stand zijn gebracht voor 1 juni 1987, met een maximale oppervlakte (gezamenlijk) van 750 m2 en een maximale inhoud (gezamenlijk) van 2.500 m3. Als een mestbassin groter is dan de aangegeven maximale oppervlakte en/ of inhoud, dan is een milieuvergunning nodig. De vergunningsplicht geldt dan voor het hele bedrijf en niet alleen voor het mestbassin. De voorschriften van de milieuvergunning met betrekking tot het mestbassin, kunnen voor een deel gebaseerd worden op de voorschriften in het Besluit mestbassins milieubeheer. Voor de aspecten geluid, geur, ammo niak en daarmee samenhangende afstandseisen moeten echter andere of extra voorschriften worden opgesteld.
Betekenis bevoegd gezag Het vierde actieprogramma treedt in werking per 1 januari 2010. De wijzi gingen met betrekking tot de uitrijd periode en opslagcapaciteit van dierlijke mest treden vanaf 1 januari 2012 in werking. Dit houdt in dat vanaf 1 januari 2012 moet worden voldaan aan de gewijzigde regelgeving omtrent de uitrijdperiode en verhoging van mestopslagcapaciteit. In de komende twee jaren moeten de mestopslagen worden gerealiseerd of aangepast. Het bevoegd gezag moet bepalen waar en hoe mestopslagen binnen het gebied worden toegestaan. Het bestemmings plan dient dit te ondersteunen of zal hierop moeten worden aangepast. Het bevoegd gezag moet aangevraagde mestopslagen in vergunningaanvragen zorgvuldig beoordelen. Uit jurispruden tie is gebleken hoe belangrijk het is dat deze beoordeling goed gemotiveerd wordt in het te nemen besluit.
infomil
.
> Meer informatie Op de website van InfoMil is meer informatie over de opslag van dierlijke mest te vinden. Daarnaast heeft CUMELA de brochure ‘Mestopslag in het buitengebied’ opgesteld, die via de website te downloaden is.
14 InfoMil Nieuws 56, december 2009
INTERVIEW Programmadirecteur Wabo Joke de Vroom
“Burgers en bedrijven van begin af aan goed bedienen” De inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is uitgesteld. Volgens programmadirecteur Joke de Vroom (ministerie van VROM) is dat vooral om een zorgvuldige invoering van de Wabo te kunnen realiseren. Ze schat in dat de Wabo medio 2010 van kracht wordt. Uitgangspunt is dat provincies en gemeenten voor een zorgvuldige invoering na publicatie in het Staatsblad drie maanden de tijd moeten hebben om hun organisatie en werkprocessen aan te passen aan de nieuwe wet. Het uitstel geeft ook de kans om de kwaliteit en tijdige invoering van het digitale loket voor de omgevingsvergunning samen met IPO en VNG te waarborgen. In oktober stelde de Eerste Kamer minister Cramer enkele kritische vragen over de verdeling van bevoegdheden tussen provincies en gemeenten en over de verdere verruiming van het vergunningvrij bouwen; dat laatste onderdeel is aangepast naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer. De gemeenten krijgen hierdoor meer vrijheid om de omvang van het vergunningvrij bouwen zelf te bepalen. De vragen over de bevoegdheden hadden er betrekking op dat de Wabo gemeenten bevoegd gezag maakt voor het milieudeel van de provinciale niet-IPPCen niet-BRZO-bedrijven. De Eerste Kamer vroeg zich af of de Wabo hiermee niet vooruitloopt op de inrichting van de Regionale Uitvoeringsdiensten (zie het artikel op pagina 2 en 3). ‘Kan de Wabo deze bevoegdheden regelen als de uitvoeringsstructuur nog niet vaststaat?’, vroegen de senatoren zich af. ‘En hebben gemeenten wel de deskundigheid in huis om grote en complexe vergunningen af te geven? Heeft de commissie-Mans niet geconstateerd dat die kennis er vaak niet is en de Regionale Uitvoeringsdiensten die lacune moet opvullen?’ Minister Cramer stelt dat het mogelijk is nu al de bevoegdheid bij de gemeenten onder te brengen, omdat de provincies inhoudelijk betrokken blijven
bij de vergunningverlening aan nietBRZO-bedrijven. “Dat gebeurt via een zogenoemde ‘Verklaring van geen bedenkingen’”, zegt De Vroom. “Dat betekent dat gemeenten gebruik moeten maken van de bij de provincie aanwezige kennis, maar wel formeel bevoegd gezag zijn.”
Vergunningvrij bouwen De Vroom is tevreden over de behandeling van de Wabo. De vragen van het parlement tonen aan dat men een zorgvuldige invoering van de wet belangrijk vindt. Die zorgvuldigheid geldt ook voor een verantwoorde invoering door de overheden. De Vroom wil hieraan geen enkele concessie doen. “Een klantvriendelijke overheid is een belangrijke pijler van de Wabo. Als we niet van begin af aan burgers en bedrijven optimaal bedienen, schieten we ons doel voorbij. Het zal de geloofwaardigheid van de overheid aantasten.” Daarom besloot VROM in oktober duidelijkheid te geven over het tempo. Provincies en gemeenten krijgen meer tijd om hun processen en verordeningen aan te passen aan de laatste wetteksten, zoals voor het vergunningvrije bouwen. “Of je straks zonder vergunning mag bouwen, zal onder meer afhangen van het bestemmingsplan. Ook geldt dat de
Klant vriendelijke overheid De omgevingsvergunning integreert vergunningen die nu nog nodig zijn voor wonen, bouwen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. Joke de Vroom: “Als je een carport naast je huis wilt neerzetten en er staat een boom, heb je nu niet alleen een kap- en bouwvergunning nodig, maar ook een in- en uitrijvergunning. Daarvoor moet je drie verschillende aanvragen doen. Veel mensen weten dat ze die bouw- en kapvergunning nodig hebben, maar niet dat ze ook een in- en uitrijvergunning moeten hebben. Er zijn gevallen bekend van burgers die zo’n vergunning niet hebben aangevraagd en hun carport alleen kunnen gebruiken om de kerstspullen in op te slaan. Met de Wabo is dit verleden tijd. Burgers en bedrijven vullen één formulier in en kunnen er vervolgens van op aan dat ze met de verleende omgevingsvergunning hun activiteiten mogen uitvoeren. De Wabo zorgt ervoor dat overheden klantvriendelijk kunnen werken.”
“Ik wil niet dat burgers te horen krijgen: ‘ik weet ook nog maar sinds kort van het Rijk wat we moeten doen’” Joke de Vroom, programmadirecteur bij VROM
gemeenten in verordeningen moeten kunnen verwijzen naar de juiste wetsartikelen.”
Omgevingsloket online Een andere reden voor het uitstel was Omgevingsloket online. Voor de technische realisatie van dit digitale loket voor het aanvragen van vergunningen bleek meer tijd nodig te zijn. Ook moesten VROM, IPO en VNG de punten op de i zetten op het vragenformulier voor de omgevingsvergunning. Uitdaging was om de gegevens die nodig zijn voor de aanvraag van 25 losse milieu- en bouwvergunningen te integreren in één formulier voor de omgevingsvergunning. En dan wel op zo’n manier dat burgers en bedrijven begrijpen wat ze moeten invullen. Hiervoor schakelde VROM een aantal specialisten in die een inhoudelijk correcte vertaalslag maakten van juridische teksten naar gebruiksvriendelijke varianten. “Dat is nu gelukt, maar het betekent niet dat we ingewikkelde wetgeving kunnen versimpelen. De omgevingsvergunning heeft de oude wet- en regelgeving inhoudelijk niet
15 InfoMil Nieuws 56, december 2009
veranderd. Een aantal wetten vereist veel gegevens, dat wordt straks niet anders. Met andere woorden: een ondernemer moet niet denken dat hij altijd een simpel formulier hoeft in te vullen. Voor sommige vergunningen zal hij – net zoals nu het geval is – een adviseur moeten inschakelen.” De Vroom en de koepelorganisaties IPO en VNG verwachten dat alle provincies en gemeenten vanaf deze maand aangesloten zijn op het digitale loket.
Hoge prioriteit De zorgvuldigheid die De Vroom haar collega’s bij VROM oplegt, verwacht zij ook van provincies en gemeenten. Ze moeten ervoor zorgen dat ze er straks helemaal klaar voor zijn. “Met dit uitstel ben ik ervan overtuigd dat elke provincie en gemeente in de praktijk goed met
Wabo moet kunnen werken. Niemand kan straks tegen een burger zeggen: ‘ik kan u niet helpen, want ik weet nog maar net wat we moeten doen.’” In september ontving de helpdesk van InfoMil 400 vragen over de Wabo. “Dat geeft aan dat provincies en gemeenten volop bezig zijn. Daar ben ik erg blij om, want deze energie is cruciaal voor een succesvolle invoering van de wet.” Gevraagd naar wat nog de nodige energie kost, antwoordt De Vroom dat sommige gemeenten met name nog een slag moeten maken met het kunnen werken met het omgevingsloket. “Ik wil de gemeenten en de provincies dan ook op het hart drukken het uitstel van de Wabo te gebruiken om ermee te oefenen, zodat men straks echt klaar is om de aanvraag digitaal in ontvangst te nemen.”
.
M e e r i n Om g e v i n g s l o k e t o n l i n e In 2010 komen ook de indirecte lozingen (lozingen op het riool) te vallen onder de werking van de Wabo. Burgers en bedrijven die een vergunning nodig hebben (zie pagina 11) in het kader van de Waterwet (voor onder meer de lozingen op oppervlaktewater), kunnen in 2011 ook terecht op Omgevingsloket online. Daarnaast wordt de AIM geïntegreerd in Omgevingsloket online, zodat het mogelijk wordt meldingen te doen voor milieuactiviteiten. Verder wordt nog gewerkt aan nieuwe uitbreidingen van de Wabo: een wetsvoorstel voor integratie van de Ontgrondingenwet in de Wabo is in voorbereiding.
Opleiding Via www.omgevingsvergunning.vrom.nl kunnen provincies en gemeenten een gratis e-learningcursus volgen. Deze is beschikbaar voor iedereen die zelf wil ontdekken wat er met de Wabo aan zijn manier van werken verandert. Ook bevat de website een juridische leidraad voor de invoering van de Wabo en kunnen bezoekers er diverse standaarddocumenten vinden, zoals brieven voor de vergunningverlening. Medewerkers van provincies, gemeenten en waterschappen kunnen bovendien seminars bezoeken. Aan de hand van de opgedane kennis kunnen zij hun collega’s informeren over de invoering van de Wabo in de organisatie.
16 InfoMil Nieuws 56, december 2009
R uimteli j ke ordening
Globale bestemmingsplannen verminderen regeldruk Bestemmingsplannen worden vaak en te snel door de praktijk ingehaald. Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om hun hele grondgebied met bestemmingsplannen te bedekken. Dat vergroot de noodzaak om bestemmingsplannen te maken die niet zo snel door de praktijk worden achterhaald. Dat geldt in ieder geval voor gebieden waarin nu ontwikkelingen plaatsvinden of gaan komen. Globale bestemmingsplannen bieden flexibiliteit en verminderen de regeldruk. Natuurlijk is het belangrijk dat de rechtszekerheid niet in het geding komt. Ruimtegebruikers moeten nog steeds weten waar ze aan toe zijn. Als de globale bestemmingsplannen goed worden toegepast, is dat mogelijk. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn daarin namelijk wel aangegeven.
opnemen dat u binnen de bestemming ‘woondoeleinden’ behalve wonen ook tuinen, water, groen en wegen toestaat. De exacte locatie van de woningen en andere onderdelen is niet bekend. Dat geeft de vrijheid om in te spelen op de vraag naar een bepaald soort woningen op een bepaald moment.
Vrijheid
Minder procedures
Bij globaal bestemmen wordt geen eindbeeld vastgelegd, maar zijn verschillende uitvoeringen en inrichtingen toegestaan. De globaliteit kunt u bereiken door te variëren met de verbeelding (voorheen de plankaart) en de regels (voorheen de voorschriften). Op de verbeelding kunt u bijvoorbeeld een woonbestemming geven aan een bepaald gebied. In de regels kunt u
Een belangrijk voordeel van globaal bestemmen is dat het de regeldruk vermindert. Daarnaast gaat de uitvoering sneller en goedkoper, omdat u minder procedures hoeft te voeren. Bovendien kunt u beter inspelen op onvoorziene ontwikkelingen. Daarnaast is het toetsen van bouwaanvragen aan het plan gemakkelijker. Een nadeel kan zijn, dat het globale bestemmingsplan
als minder duidelijk wordt ervaren, omdat niet helder is waar alles precies komt. Op een locatie zijn meer functies of bouwmogelijkheden toegestaan. Het opstellen van een globaal bestemmingsplan is moeilijk. U moet immers met veel omgevingsaspecten rekening houden, zoals geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en ecologie. Als er meer bestemmingen op een locatie worden toegestaan, moet u deze belangen in een vroeg stadium van het planproces nog beter afwegen. Als bijvoorbeeld in een gebied de wens leeft om wonen en bedrijvigheid te combineren, zullen “zware” bedrijven moeten worden uitgesloten. Vanuit diverse milieuaspecten kijkt u welke mogelijkheden er wel en niet zijn of - om bij het voorbeeld te blijven - welke bedrijven gewenst en mogelijk zijn. Om globaal te bestemmen is draagvlak van bestuurders noodzakelijk. De brochure “Met globale bestemmingsplannen meer mogelijkheden” informeert hen over de mogelijkheden die globale bestemmingsplannen kunnen bieden. De brochure is verkrijgbaar via www.vrom.nl en www.ez.nl. En natuurlijk is de brochure ook voor niet-bestuurders een aanrader.
.
GELUID
Nieuwe circulaire Bouwlawaai gepubliceerd Het ministerie van VROM publiceerde recent een nieuwe circulaire Bouwlawaai. Deze vervangt de circulaire uit 1991. De nieuwe circulaire geeft de gemeente handvatten, zoals een toetsingskader bij het verlenen van een ontheffing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Uitgangspunt is dat het bouwlawaai niet meer mag bedragen dan 60 dB(A) bij woningen. Het is mogelijk voor een korte periode hogere niveaus bij woningen toe te staan. Hoe hoger het geluidniveau bij de woningen, des te korter de periode waarin dat is toegestaan. Niveaus boven de 80 dB(A) zijn niet acceptabel.
Het toetsingskader geeft voldoende ruimte voor reguliere bouwprojecten. Bij een groter project zullen de betrokken partijen nauwkeuriger moeten kijken op welke wijze aan het toetsingskader kan worden voldaan. Dit stimuleert om stille technieken toe te passen of voor te schrijven. Daarnaast kan er gekeken worden naar de inrichting van het bouwterrein; waar apparaten staan en of het geluid hiervan kan worden afge schermd met containers of een bouw keet.
Met dit toetsingskader wordt meer ruimte geboden dan de stringente toetsingsnorm uit de circulaire van 1991 van 60 dB(A) en 65 dB(A) als de werk zaamheden minder dan een maand duren.
Heeft u behoefte aan meer informatie of de brochure over bouwlawaai? Kijk dan op www.infomil.nl en vul als zoekterm ‘bouwlawaai’ in.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
17 InfoMil Nieuws 56, december 2009
WETGEVING
Handig: online vindplaatsen van regelgeving en jurisprudentie InfoMil ontvangt regelmatig vragen over de vindbaarheid van bijvoorbeeld wetteksten en juris prudentie. Daarom geven we hier een kort overzicht van handige gratis websites, waar u dergelijke informatie aantreft.
Wet-en regelgeving www.wetten.nl Deze website bevat integrale teksten van regelgeving (bijvoorbeeld wetten, AMvB’s, ministeriële regelingen). U kunt ook naar oude teksten (vanaf 1 mei 2002) zoeken en wettechnische informatie vinden, zoals verwijzingen en de wijzigingsgeschiedenis, met links naar dossiernummers. www.officielebekendmakingen.nl Hier staan de officiële bekendmakingen uit het Staatsblad en de Staatscourant en parlementaire documenten sinds 1995 (bijvoorbeeld toelichtingen op wetteksten). De website heeft ook een attenderingsservice.
www.statengeneraaldigitaal.nl Deze website bevat parlementaire documenten tot 1995.
Jurisprudentie
www.ikregeer.nl Dit is een interactieve website met kamerstukken en –vragen vanaf 1995. Persoonlijke instellingen zijn mogelijk.
www.rechtspraak.nl Hier staat een selectie van juridisch of maatschappelijk relevante jurisprudentie van instanties zoals Rechtbank, Hof van Justitie en Raad van State (in principe vanaf december 1999).
http://parlando.sdu.nl/ Deze zoekmachine van de Eerste en Tweede Kamer bevat ook onopgemaakte stukken (bijvoorbeeld conceptverslagen).
www.raadvanstate.nl Deze website bevat alle uitspraken van de Raad van State van de laatste jaren: hoofdzaken vanaf 1 april 2002 en voorlopige voorzieningen vanaf 1 juli 2003.
http://eur-lex.europa.eu/nl EUR-Lex geeft toegang tot EU-recht. Het systeem omvat met name teksten van verdragen, wetgeving, voorbereidende besluiten en jurisprudentie.
www.stab.nl Deze website van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening bevat samenvattingen van belangrijke uitspraken.
.
veiligheid
Verbeterd toezicht op BRZO-bedrijven Het BRZO-verbeterprogramma heeft geleid tot meer deskundigheid bij de toezichthouders van milieubeheer, brandweer en Arbeidsinspectie en betere communicatie tussen de inspectiepartijen onderling en inspectiepartijen met bedrijven. Een mooi resultaat, maar er zijn meer verbeteringen nodig om de beoogde kwaliteit van het BRZO-toezicht in 2010 te realiseren. Dat blijkt uit twee evaluaties. Het BRZO-toezicht is de afgelopen jaren eenduidiger, rechtvaardiger en deskundiger geworden. Bedrijven hebben daardoor minder ‘last’ van de inspecties, aldus het rapport ‘Tussenevaluatie programma BeteRZO’. BeteRZO richt zich op een betere samenwerking tussen brandweer, Arbeidsinspectie en bevoegd gezag Wm bij het toezicht op BRZO-bedrijven. In opdracht van het ministerie van VROM vergeleken de onderzoekers het startpunt van het BeteRZO-verbeterprogramma in 2004 met de stand van zaken eind 2008.
neemt vooruitstrevende stappen om de samenwerking uit te breiden. Bijvoorbeeld door inspecteurs uit te wisselen en de handhaving af te stemmen.
De drie overheidspartijen werken goed samen. Dat is vooral te danken aan de invoering van een gezamenlijke inspectiemethode, de werkafspraken uit de Werkwijzer BRZO en de gezamenlijke opleidingen. Een aantal organisaties
Monitor 2008
De kwaliteitscriteria van BeteRZO kunnen in 2010 worden gehaald als de nieuwe gezamenlijke werkwijze in iedere organisatie onderdeel wordt van de dagelijkse routine en overal in het land uniform wordt toegepast. Op dit moment werken de drie toezichthouders tijdens inspecties nog op verschillende manieren samen.
Het Landelijk regieteam (LAT) BRZO bracht in oktober het rapport ‘Monitor 2008’ uit. Daarin is onderzocht in hoeverre de inspectiepartijen de termijnen van de gezamenlijke werkaf-
spraken uit de Werkwijzer BRZO in de praktijk halen. Uit de nulmeting blijkt onder andere dat de inspectieprogramma’s goed worden gevolgd, maar dat de termijnen waarop de inspectieagenda en het inspectierapport worden verzonden vaak niet worden gehaald. Het LAT BRZO gebruikt de uitkomsten van beide evaluaties om prioriteiten voor de komende jaren te bepalen. Zo gaat het doelstellingen vastleggen voor de afspraken uit de Werkwijzer BRZO. Ook onderzoekt het LAT BRZO of het BRZO-verbetertraject kan aansluiten bij of samengaan met andere bestuurlijke programma’s, zoals Vernieuwing Toezicht Chemie.
.
> www.infomil.nl/nieuwslinks
18 InfoMil Nieuws 56, december 2009
veiligheid
Brand meester worden in grote chemische opslagplaatsen Hoe verbeteren we de brandveiligheid in opslagplaatsen met meer dan 10.000 kilo gevaarlijke stoffen? Projectleider Caroline Altena van de VROM-Inspectie onderzoekt dit samen met het bevoegd gezag Wm, bedrijven, certificerende instellingen, brandweer en verzekeraars. Duidelijke regels, afspraken over wie wat doet en gerichte voorlichting moeten helpen de risico’s op calamiteiten door brand zoveel mogelijk te beperken.
Installaties testen Eén van de problemen is dat bedrijven
niet altijd weten of de opgeslagen chemicaliën geblust kunnen worden door de aanwezige blusinstallatie. “Van de overgrote meerderheid van de chemicaliën is bekend welk type blusinstallatie bedrijven moeten gebruiken. Maar voor een aantal stoffen moet dit met tests worden nagegaan. De resultaten van deze tests zijn niet standaard openbaar. Als de ondernemers die zo’n stoftest wel hebben uitgevoerd de resultaten voor iedereen beschikbaar stellen, kunnen andere bedrijven daarvan profiteren”, zegt Altena. “De bedrijven onderzoeken nu zelf de mogelijkheden om een database van deze stoffen op te zetten.” Een ander knelpunt is de kwaliteit van de milieuvergunningen. Zo staan de voorschriften voor automatische brandblusinstallaties uit PGS 15 er vaak niet allemaal in of is ten onrechte de CPR 15-2, de voorloper van PGS 15, nog van kracht voor dit aspect. Daarnaast is er onduidelijkheid over het uitgangspuntendocument dat in elke opslagplaats aanwezig moet zijn. Hierin moet onder meer staan hoe de brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen en aangelegd, welke stoffen aanwezig
infomil
Zorgen voor een brandveilige opslag van chemische stoffen vereist gedegen kennis. Altena: “Het is maatwerk. Het type brandbeveiligingsinstallatie moet namelijk passen bij het soort en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in de opslagplaats. Als de verkeerde installatie wordt gebruikt, is er een kans dat de brand niet goed kan worden geblust.” Vanwege de grote risico’s stelt de overheid strenge regels aan de brandveiligheid van opslaglocaties met meer dan 10.000 kilo chemische stoffen. In augustus 2009 bracht de VROMInspectie het rapport ‘Geen Garantie op Brandveiligheid’ uit. Daaruit blijkt dat de veiligheid nog altijd niet overal is gegarandeerd. Aanleiding voor de VROM-Inspectie om alle betrokkenen op te trommelen en aan het werk te zetten. Problemen worden in kaart gebracht en oplossingen gezocht. Van de aanschaf van een brandbeveiligingsinstallatie en vergunningverlening tot certificatie en handhaving.
zijn in het gebouw en of de installatie een brand effectief kan bestrijden. Het bevoegd gezag Wm moet dit document goedkeuren. Dit is lastig. Altena: “Het blijkt onduidelijk te zijn wat er precies in die uitgangspuntendocumenten moet staan. Hiervoor zijn kwaliteitscriteria nodig. Die zijn we nu met deelnemers uit de hele keten aan het opstellen. De criteria moeten daarna worden gekoppeld aan wetgeving.”
Wie inspecteert wat? Automatische brandblussystemen bij grote chemische opslagplaatsen moeten gecertificeerd zijn. Om een certificaat te krijgen en te behouden voeren certificerende instellingen inspecties uit. Dit gebeurt aan de hand van het uitgangspuntendocument. Handhavers moeten in ieder geval controleren of die inspectiebezoeken hebben plaatsgevonden en de inspectierapporten met de certificaten beoordelen. Dat is niet zo eenvoudig. Altena: “Om duidelijk te maken wat certificerende instellingen hebben beoordeeld, verwijzen ze vaak naar algemene normen. Maar welk onderdeel van die norm hebben ze dan bekeken? Alleen de installatie? Of ook de aanwezige gevaarlijke stoffen? Geldt het certificaat voor het hele gebouw of voor een deel ervan? Ik vind dat de certificerende instellingen duidelijker moeten aangeven wat ze wel en niet hebben beoordeeld, zodat handhavers weten wat ze zelf nog moeten controleren.”
Informatie voor bevoegd gezag Ondanks de onduidelijkheden, doet Altena een dringend beroep op vergunningverleners en handhavers om de kwaliteit van de milieuvergunningen nu al te verbeteren. “Veel milieuvergunningen bij grote chemische opslagplaatsen zijn niet actueel en onduidelijk. Basiszaken staan er niet altijd in, zoals welke stoffen in welke hoeveelheden precies zijn toegestaan. Maar ook het feit dat bedrijven verplicht zijn een uitgangspuntendocument te hebben, dat er regelmatig inspectiebezoeken moeten worden afgelegd en andere zaken moeten duidelijk in een vergunning staan. De hoofdlijnen staan omschreven in paragraaf 4.8.2. van PGS 15. Deze paragraaf zou één-op-één in de milieuvergunning moeten worden opgenomen. We gaan milieuprofessionals helpen bij de aanpak van dit onderdeel van de PGS 15. Binnenkort komt op de website van InfoMil meer informatie over dit onderwerp.”
.
19 InfoMil Nieuws 56, december 2009
Raakvlakken
"Mobiliteitsmanagement is een voorwaarde voor succesvol spitsmijden"
Tijdens het congres benadrukte minister Eurlings de noodzaak van afspraken over slimme mobiliteit. Vooral op regionaal niveau hebben overheden en bedrijven goede afspraken gemaakt. De minister gaf aan dat het nu zaak is om door te pakken. Met name het bedrijfs leven en de CAO-partners zijn nu aan zet om serieus werk te maken van flexibele werktijden, tele werken en het fietsgebruik. Ook openbaar vervoer en carpoolen zijn alternatieven voor files. "Mobiliteitsmanagement is een voorwaarde voor succesvol spitsmijden", aldus Eurlings. De zes convenantregio’s presenteerden de stand van zaken per regio. De regio Haaglanden is met zijn bedrijvenaanpak het verst gevor derd. Ook zijn nieuwe convenant regio’s op komst zoals Maastricht en Twente.
Trends Trends werken in het voordeel van mobiliteitsmanagement. Lodewijk
de Waal, voorzitter van de Taskforce, somde er tijdens het congres een paar op: de arbeids markt, het milieu, de kosten reductie en technologie. Er zijn daarnaast twee factoren die zowel in het voordeel als in het nadeel van mobiliteitsmanagement werken: de crisis en de beeld vorming van het openbaar vervoer. De arbeidsmarkt werkt in het voordeel van mobiliteits management, omdat de jongeren die de arbeidsmarkt betreden gewend zijn aan flexibele en virtuele werkvormen. In het overleg over de CAO’s is er dit najaar veel aandacht voor slim werken. De toenemende aandacht voor het milieu is ook gunstig. Daarnaast is kostenreductie van oudsher een streven van werk gevers. Reiskosten vormen na personeelskosten vaak de tweede kostenpost. Nieuwe technieken werken stevig mee. Voorbeelden zijn de mobiele telefoon, black berry, draadloze laptops, breed
bandverbinding, de elektrische fiets en de OV-fiets.
Stevige mobiliteitsorganisatie Met de komst van de Taskforce, landelijke maatregelen, regionale samenwerking, veel lokale projecten en mobiliteitsmakelaars beschikt Nederland over een stevige organisatie van mobiliteits management. In het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zijn onder nemers zich steeds meer bewust van hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Het prijsbeleid, zoals ‘Anders betalen voor Mobiliteit’ en de proeven rondom prijsprikkels, geven mobiliteits management een stevige zet. Wegbeheerders zoals Rijks waterstaat werken steeds meer
met mobiliteitsmanagement als 'probleemverzachter' als zij wegwerkzaamheden uitvoeren. Denk aan initiatieven als ‘Wegwijs A2’ en ‘Utrecht Bereikbaar’. Daarnaast zijn er goede hand vatten voor verkeersbeleid voorhanden, zoals de ‘Ladder van Verdaas’. Volgens dit instrument moeten beleidsmakers maat regelen die de vraag beïnvloeden (zoals mobiliteitsmanagement) eerst nemen. Daarna kunnen zij inzetten op bijvoorbeeld meer asfalt. Bij het opstellen van verkeersbeleid is mobiliteits management daarmee een onmisbare maatregel geworden.
.
Kijk voor meer informatie op www. infomil.nl/onderwerpen/duurzame/ vervoermanagement
Hans van Hamersveld
De Taskforce Mobiliteitsmanagement zet zich in voor minder files in ruil voor het opschorten van milieuwet- en regelgeving. Dit is vooral belangrijk voor vergunningverleners. Want als de Taskforce niet voldoende resultaat boekt, zal de uitvoering van milieuwet- en regelgeving alsnog plaatsvinden in 2010. Voorlopig is het nog niet duidelijk of dit gaat gebeuren. Mobiliteitsmanagement zit in de lift, zo bleek tijdens het tweede congres Mobiliteitsmanagement op 8 september jl.
Nieuwe regeling voor STEK per 1 januari 2010 De Uitvoeringsregeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen Milieubeheer vervangt per 1 januari 2010 de aanwijzings regeling Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf (STEK). In de praktijk verandert deze regeling niets aan de werkzaamheden van het bevoegd gezag. De nieuwe uitvoeringsregeling omvat regels voor de certificering van personen die werkzaamheden verrichten aan stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepomp apparatuur, brandbeveiligings systemen en hoogspannings schakelaars. Ook stelt deze regeling eisen aan de certificering van bedrijven die koelinstallaties
en brandveiligheidssystemen produceren, installeren en onderhouden. De certificeringeisen gelden zowel voor werkzaam heden aan (H)CFK- als aan HFK(F-gassen) houdende apparatuur.
Bevoegd gezag Het Wm bevoegd gezag ziet toe op de naleving van koudemiddelen
wetgeving binnen inrichtingen. Informatie over deze wetgeving vindt u op www.infomil.nl/ koudemiddelen. Daar ziet u ook wanneer gediplomeerd personeel apparatuur moet onderhouden.
Diploma’s en certificaten Om een diploma te krijgen, moeten personen een examen afleggen bij een door de minister aangewezen exameninstelling. Bedrijfscertificaten worden afgege ven door een keuringsinstantie die ook is aangewezen door de minister.
Op 1 januari 2010 is duidelijk welke keuringsinstanties bedrijfs certificaten mogen afgeven. Om bedrijven die nu door STEK erkend zijn voldoende gelegenheid te bieden de uitvoeringsregeling te implementeren, is voorzien in een overgangsregeling. Zie voor meer informatie: www.f-gassenverordening.nl. Momenteel wordt gewerkt aan een registratiesysteem voor diploma houders en aan de inhoud en vormgeving van de nieuwe diploma’s en bedrijfscertificaten. In januari moet dit gereed zijn.
.
Belangrijkste wijzigingen in het Activiteitenbesluit VROM breidt het Activiteitenbesluit in een aantal stappen uit. De eerste tranche van deze wijzigingen, waarin een aantal reparaties is uitgevoerd, treedt 1 januari 2010 in werking. Ook wordt een aantal relatief eenvoudige bedrijfstakken onder het besluit gebracht. In het overzicht van wet- en regelgeving op pagina 10 van deze InfoMil Nieuws staat welke activiteiten er onder welke wijziging in het Activiteitenbesluit worden ondergebracht.
Dit zijn de belangrijkste verschillen tussen de ontwerpwijziging (Stcrt. 2009, nr. 41, 2 maart 2009) en de definitieve wijziging (Stb. 2009, nr. 479, november 2009): • De voorschriften van hoofdstuk 3 van het besluit worden nog niet van toepassing op IPPC-bedrijven. Dit schuift door naar een latere tranche. • Het voorschrift voor energiebesparing is redactioneel aangepast. • In het ontwerp was opgenomen dat de geluidnormen onder bepaalde randvoorwaarden niet van toepassing zijn op schoolpleinen. In het definitieve besluit is een soortgelijke bepaling opgenomen voor kinderdagverblijven. • Er gaan ook voorschriften gelden voor het wassen van spoorvoertuigen. • De lozingsnormen voor afvalwater dat in contact is geweest met bulkgoederen worden verruimd voor onopgeloste stoffen en minerale olie. Voor zware metalen komt een mogelijkheid tot verruiming via maatwerk. • Bij de wijziging van de afstandseis voor zuurstoftanks is overgangsrecht toegevoegd. De grens voor vergunningplichtige zuurstoftanks blijft op 100 m3 in plaats van de eerder voorgenomen 25 m3. • Er komen meer defensie-inrichtingen onder het besluit te vallen. • Meedoen aan emissiehandel is geschrapt als reden voor vergunningplicht. • Scheepswerven voor grote pleziervaartuigen die onder provinciaal bevoegd gezag vallen blijven vergunningplichtig. • De voorschriften voor de opslag van propeen zijn duidelijker opgeschreven.
• De voorschriften voor schutterijen zijn aangepast om recht te doen aan regionale verschillen. • De voorschriften voor ammoniakkoelinstallaties en opslag van propaan in de regeling zijn aangepast aan de nieuwe PGS 13 en 19. • In de regeling is duidelijker opgenomen dat opslag van verpakte gevaarlijke stoffen korter dan 48 uur buiten de PGS 15-opslag beperkt moet blijven tot 10 ton per inrichting.
Windturbines Op 31 augustus is een tussentijdse wijziging van het Activiteitenbesluit voorgepubliceerd (Stcrt. 2009, nr. 12902). Die heeft als doel de milieuvergunning plicht voor windturbines op te heffen en op een andere manier met de geluid beoordeling om te gaan om beter recht te doen aan de geluidbelasting van hoge windturbines. De inwerkingtreding wordt in de loop van 2010 verwacht.
Tweede en derde tranche Begin 2010 wordt de officiële tweede tranche van de wijzigingen voorgepubliceerd. Daarbij wordt de vergunningplicht opgeheven voor een aantal handelingen met afvalstoffen en wordt het besluit aangepast aan de nieuwe Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen. Naar verwachting zullen de autodemontage, de recycling van metaal en kunststof, de gemeentelijke milieustraat en het KCAdepot en de rioolwaterzuiveringsinstallaties onder het besluit komen te vallen voor zover ze niet onder de IPPC-richtlijn vallen. Verwachte inwerkingtreding van de tweede tranche is 1 januari 2011. VROM stelt een aangepaste planning op voor de derde tranche en verder.
.
Aandachtsgebieden Activiteitenbesluit Afvalpreventie en scheiding Afvalverbranding Afvalwater Agrarische AMvB’s Ammoniak en veehouderijen Asbest BBT en BREFs Biomassa Bodem Chemische stoffen Duurzame ontwikkeling, techniek Energie E-PRTR Europese richtlijnen landbouw Fijn stof Geluid Geur Glastuinbouw Handhaving Hinder, gezondheid Integrale milieuregels IPPC Jurisprudentie Klimaat, lucht Koudemiddelen Landbouw, tuinbouw Legionella Lucht in het Activiteitenbesluit Luchtemissie beperkende technieken Luchtkwaliteit MER Meten luchtemissies NEC richtlijn NeR Omgevingsvergunning / Wabo Openbaarheid Ruimte Ruimtelijke ordening en milieu Stookinstallaties Veiligheid Vervoermanagement VOS Water, bodem Wet milieubeheer Wro Zwemwater
Colofon InfoMil Nieuws verschijnt viermaal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. Overnemen met bronvermelding is t oegestaan. Redactieadres: SenterNovem, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, e-mail:
[email protected], internet: www.infomil.nl. Interviews en eindredactie: Carolien Hovenier, toelis tekst|communicatie, Den Haag. Omslagfoto: Hollandse Hoogte, vormgeving: Haagsblauw, Den Haag. Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens. Oplage: 5.800 exemplaren. ISSN 1570-4319. SenterNovem | Is een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken | Voert beleid uit voor diverse overheden | Stimuleert innovatie en duurzaamheid
In opdracht van