Agentschap NL Handreiking prestatieafspraken energie bestaande sociale woningbouw 17 juni 2011
Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem Postbus 1174 6801 BD Arnhem
Projectnr. 2700.111
Telefoon Telefax
(026) 3512532 (026) 4458702
E-mail Internet
[email protected] www.companen.nl
Agentschap NL Handreiking prestatieafspraken energie bestaande sociale woningbouw 17 juni 2011
Inhoud 1.
INLOGSCHERM AGENTSCHAP NL
2.
TOELICHTING HANDREIKING 2.1. Waarom deze Handreiking? 2.2. Voor wie is de Handreiking? 2.3. Wat staat er in de Handreiking? 2.4. Hoe werkt de Handreiking? LUIK 1. PROCES PRESTATIEAFSPRAKEN 3.1. Thema 1.1: De praktijk van prestatieafspraken 3.2. Thema 1.2: Op prestatieafspraken aansluiten met energie 3.3. Thema 1.3: Effectieve procesvoorwaarden 3.4. Thema 1.4: De stappen in het proces 3.5. Thema 1.5: Verschillen in lokale situaties: de context
3 3 4 5 6 7 7 9 10 12 14
4.
LUIK 2. ENERGIE EN WONEN 4.1. Thema 2.1. Betaalbaarheid van het wonen 4.2. Thema 2.2: Gaan voor toekomstbestendige woonkwaliteit 4.3. Thema 2.3: Daling gemiddelde woningbezetting 4.4. Thema 2.4: Wonen en bevolkingskrimp 4.5. Thema 2.5: Vergrijzing en energie
17 17 19 19 20 20
5.
LUIK 3. STRATEGISCHE ENERGIEDOELEN 5.1. Thema 3.1: Waarom strategische doelen opnemen? 5.2. Thema 3.2: Strategische doelen 5.3. Thema 3.3: Vertaling naar regionaal en lokaal niveau
23 23 23 25
6.
LUIK 4. OPERATIONALE AFSPRAKEN 6.1. Thema 4.1: Concrete afspraken over het wat, niet over het hoe 6.2. Thema 4.2: Zoveel mogelijk SMART 6.3. Thema 4.3: Waarover afspraken te maken?
27 27 27 28
7.
LUIK 5. ENERGIE EN BEWONERSGEDRAG 7.1. Thema 5.1: Energielasten en huurders 7.2. Thema 5.2: Wat is een effectieve communicatiestrategie? 7.3. Thema 5.3: Waarover afspraken te maken?
35 35 35 37
8.
LUIK 6. MONITORING EN EVALUATIE 8.1. Geen afspraken zonder monitoring en evaluatie 8.2. Thema 6.1: Monitoring 8.3. Thema 6.2: Evaluatie
39 39 39 40
9.
LUIK 7. CHECKLIST
43
3.
1
1. INLOGSCHERM AGENTSCHAP NL (fictief voorbeeld)
Handreiking prestatieafspraken bestaande sociale huurwoningen click hier
actieve pdf
-1-
-2-
2. TOELICHTING HANDREIKING 2.1.
Waarom deze Handreiking?
Nederland wil onafhankelijker worden van fossiele brandstoffen vanwege hun eindigheid, de milieu- en klimaateffecten en de geopolitieke risico’s. Energiebesparing en de inzet van duurzame energieopwekking staan daarom bij de overheid en bij diverse maatschappelijke geledingen hoog in het vaandel.
Volkskrant, maart 2011
De gebouwde omgeving gebruikt ca. 30% van het totale energiegebruik. De veruit belangrijkste post hierbinnen is de woningvoorraad met ruim 7 miljoen woningen. De woningsector kan dus veel betekenen om het behalen van de energiedoelstellingen dichterbij te brengen. De nieuwbouw kent daarvoor wetgeving, vastgelegd in het Bouwbesluit, onderdeel van de Woningwet. Voor de bestaande bouw, waar veel grotere energiebesparingen te realiseren zijn, geldt dat niet. Het realiseren van energiedoelstellingen zal daar door middel van vrijwillige afspraken tot stand moeten komen. Daarbij maakt het veel uit of je te maken hebt met koopwoningen of met huurwoningen. Door afspraken met verhuurders, zoals woningcorporaties, kun je in één klap veel woningen aanpakken. Wat is er dan logischer om aan te sluiten bij de prestatieafspraken die de meeste gemeenten en corporaties tegenwoordig van tijd tot tijd maken? Vanuit die gedachte is de Handreiking Energie Bestaande Corporatiebouw ontstaan. Je kunt het ook zien als een hulpmiddel bij de uitwerking van punt 1 van het convenant energiebesparing, dat de rijksoverheid, de vereniging van woningcorporaties Aedes en de Nederlandse Woonbond in 2008 hebben afgesproken. Eenzelfde convenant is afgesloten tussen de rijksoverheid,
-3-
de brancheorganisatie Bouwend Nederland en de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche Uneto VNI. Verwijzingen • Convenant Energiebesparing corporatiesector • Convenant Energiebesparing bouwers • De rol van prestatieafspraken bij duurzaam bouwen in stedelijke vernieuwings-projecten, publicatie Habiforum 2005 • Volkskrant bericht: ‘Energietekort kost gezin 100 euro extra’ (maart 2011)
2.2.
Voor wie is de Handreiking?
Aan de slag met energiebesparing De afgelopen jaren zijn al veel gemeenten aan de gang gegaan met de formulering en uitwerking van hun klimaatbeleid. Aan de bestaande corporatiewoningen is daarbij relatief weinig aandacht besteed, omdat de gemeenten dat toch primair als een verantwoordelijkheid van de corporaties zien. Veel corporaties pakken die verantwoordelijkheid ook op en formuleren hun milieu- en energiedoelstellingen in het kader van hun ‘strategisch voorraadbeleid’. Afstemming energiedoelen gemeenten en corporaties kan beter In veel gevallen bestaat er nog een lacune in de (wederzijdse) afstemming over de energiedoelstellingen tussen gemeenten en corporaties. En dat komt tot uitdrukking in het veelal ontbreken van goede afspraken tussen beide op het lokale en regionale niveau. In de prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties is de energieparagraaf in het overgrote deel niet of alleen maar summier ingevuld en dan vaak ook nog weinig operationeel. Handreiking om bij te komen en bij te blijven Deze Handreiking is bedoeld om beleidsmedewerkers van corporaties en gemeenten en adviseurs verder op weg te helpen bij het opstellen van prestatieafspraken over energie(besparing). Voor zover die afspraken althans betrekking hebben op de bestaande sociale woningvoorraad. We hebben daarvoor gebruik gemaakt van prestatieafspraken waarin energie en duurzaamheid de afgelopen jaren al thema’s waren, en waar ze al wat concreter zijn uitgewerkt. Met deze voorbeelden - en de bevindingen uit ca. 20 interviews met betrokken gemeenten en corporaties - willen we vooral de gemeenten en corporaties die in ‘de beginfase’ verkeren inspireren en informeren: wat is er zoal aan informatie en waar moet je op letten bij het opstellen van prestatieafspraken over energie? Verwijzingen Onderzoek Prestatieovereenkomsten-Severijn, pagina 50 tot en met 54 Energie en Milieu 2010 nr. 3. Inbedding energieambities op lokaal niveau
-4-
2.3.
Wat staat er in de Handreiking?
De Handreiking is een instrument voor professionals, die op hun vakgebied weten waar ze het over hebben. Het is een toolbox, die hen waar nodig kan assisteren bij het ontwikkelen van prestatieafspraken. De Handreiking neemt de lezer dus bewust niet ‘bij het handje’ omdat een receptenboek een onderschatting van de gebruiker zou zijn. Bovendien is elke situatie weer net even anders. En bij prestatieafspraken gaat het om lokaal maatwerk. De Handreiking kiest voor een themagewijze benadering. We noemen dat luiken. De luiken van de Handreiking Elk luik geeft toegang tot een reeks samenhangende thema’s, waaraan tip en tools gehangen zijn. De Handreiking bestaat uit 6 luiken:
• Luik 1. Het Proces van Prestatieafspraken Luik 1 gaat in op de totstandkoming van prestatieafspraken, hoe je energieafspraken daarin een waardevolle plaats kunt geven, welke procesvoorwaarden nodig zijn voor succesvolle afspraken en hoe dat kan verschillen per situatie. • Luik 2. Energie en wonen Luik 2 bespreekt de betekenis van energie en energiebesparing voor het wonen • Luik 3. Strategische klimaat- en energiedoelen Luik 3 bespreekt de strategische en globalere doelstellingen voor de langere termijn, waarbinnen concrete maatregelen (moeten) passen. • Luik 4. Operationele afspraken Luik 4 geeft een overzicht van de te maken concrete afspraken, welke definities en formuleringen daarbij verstandig zijn en het meten van de prestaties. • Luik 5. Energie en bewonersgedrag Luik 5 bespreekt het belang dat huurders aan het thema energie(besparing) hechten en effectieve communicatiestrategieën. • Luik 6. Monitoring en evaluatie Afgesproken prestaties moeten verifieerbaar zijn. Hoe je dat doet, bespreekt luik 6. • Luik 7. Checklist Luik 7 omvat als het ware. alle 6 andere en bevat een checklist van aandachtspunten, die naar voren komen in luiken 1 tot en met 6.
-5-
2.4. 1. 2. 3. 4.
Hoe werkt de Handreiking?
Stel vast waar uw belangstelling naar uitgaat. Klik op het/de betreffende luik(en). Klik door op het/de betreffende deelthema(‘s). Klik desgewenst door naar de digitale informatiebronnen.
Voorlopig schema nog fijn te slijpen
Klik op het luik van uw keuze.
-6-
3. LUIK 1. PROCES PRESTATIEAFSPRAKEN 3.1.
Thema 1.1: De praktijk van prestatieafspraken
Beschrijving Gemeenten en corporaties: gelijkwaardige partners Woningcorporaties zijn autonome organisaties met een wettelijk geregelde sociale taakstelling. Wil de gemeentelijke overheid haar sociale huisvestingsdoelstellingen realiseren, dan kan zij dat niet bij corporaties afdwingen, maar zal zij vrijwillige afspraken moeten maken. Omgekeerd heeft een corporatie daar ook belang bij, omdat zij bijvoorbeeld voor vergunningverlening ook weer van de gemeente afhankelijk is. Ze zijn dus wederzijds tot elkaar ‘veroordeeld’. Daaruit heeft zich de afgelopen 10 à 15 jaar een praktijk van prestatieafspraken ontwikkeld: vrijwillige afspraken op basis van gelijkheid. De overheid treedt hierbij dus niet op als gebiedende instantie maar als privaatrechtelijke partner. Het is belangrijk om de twee genoemde rollen van de (lokale) overheid te onderkennen, opdat geen verwarring en vervuiling optreedt. Worteling in beleid en bedrijf De gemeente beschikt doorgaans over een beleidsdocument op het vlak van het wonen, bijvoorbeeld een woonvisie of een structuurvisie. Dat bevat een meerjarenperspectief, ook voor de sociale huisvesting. Dat is dan het belangrijkste kader voor afspraken met corporaties. Die woonvisie is democratisch vastgesteld, maar is daarmee nog niet 100% leidend voor betrokken corporaties. Corporaties hebben namelijk bedrijfsmatige doelstellingen, vaak in ondernemingsplannen vastgelegd. De doelstellingen zijn voor de corporatie primair richtinggevend en dienen als inzet voor onder meer prestatieafspraken. Het is dus zaak om in prestatieafspraken woonvisie en ondernemingsplan op elkaar af te stemmen. Afspraken met zekere globaliteit De partijen streven doorgaans zoveel mogelijk harde, verifieerbare afspraken na, maar in de praktijk valt dat vaak tegen en worden echte harde afspraken pas gemaakt op projectniveau. Meerjarig Afspraken hebben vooral zin als zij voor langere tijd worden gemaakt (ca. vier jaar) met periodieke herijking. Rijkdom aan onderwerpen Het aantal onderwerpen in prestatieafspraken is legio. Zij variëren van het aantal te bouwen nieuwe sociale huurwoningen, via de grondprijzen tot het betrekken van werkloze bouwvakkers. Zo’n 50 tot 60 afspraken in één convenant zijn geen uitzondering. Zo langzamerhand is het opnemen van afspraken over duurzaamheid gebruikelijk. Dit kan op twee manieren: alles in de prestatieafspraken of verwijzen naar een separaat document met duurzaamheids- / energie- / klimaatafspraken, die dan doorgaans uitvoeriger zijn dan binnen de reguliere prestatieafspraken passen. Daar wordt dan bijvoor-
-7-
beeld ingegaan op de context, de afspraken, acties en zelfs de financiering. Zie als voorbeeld de convenanten van gemeenten Rotterdam en Kerkrade. Meerdere partijen De situaties, waarin prestatieafspraken worden gemaakt, zijn zeer divers. Het aantal corporaties per gemeente kan verschillen, er kunnen gezamenlijke of 1-op-1-afspraken worden gemaakt. Er kan sprake zijn van lokaal, regionaal of zelfs landelijk werkende corporaties en soms worden er ook regionale afspraken gemaakt. Betrokken medewerkers Doorgaans bereiden ‘gemeentelijke beleidsmedewerkers wonen’ en ‘medewerkers bewonerszaken of medewerkers strategie en beleid van corporaties’ de prestatieafspraken voor. Daarbij kunnen de afspraken op verschillende manieren worden aangevlogen: op strategisch niveau (afspraken tussen directies), of juist heel operationeel (afspraken tussen uitvoerders). Dit is bepalend voor de keuze wie er betrokken wordt in het onderhandelingsproces. Andersom kunnen ook ‘het soort mensen aan tafel’ grote invloed hebben op het gevolgde proces en het soort afspraken. En het een hoeft het ander natuurlijk niet uit te sluiten. In de meest wenselijke situatie vindt er ruggespraak plaats tussen ‘de strategen’ en ‘de techneuten’ binnen gemeenten en corporaties. Zodat visionaire afspraken uiteindelijk wel uitvoerbaar zijn. Het is van belang om vooraf intern afspraken te maken over dit soort organisatorische zaken: deelnemers, taken, rollen, en interactie tussen de betrokken mensen binnen de organisatie. Dit is een terugkomend thema en speelt bijvoorbeeld ook tijdens de uitvoer, de monitoring en evaluatie. Ondertekening en vaststelling Bij overeenstemming over de afspraken vindt bestuurlijke bekrachtiging plaats. Bij gemeenten is een B&W-besluit in beginsel voldoende, maar veel gemeenten leggen de afspraken ook nog voor aan de Raad. Zie als voorbeeld het raadsvoorstel ’s-Hertogenbosch en het collegevoorstel gemeente Tilburg. Verwijzingen • Convenant gemeente Rotterdam – Woonbron (Rotterdam Climate Initiative) • Convenant gemeente Kerkrade en corporaties • Collegetekst Convenant Wonen gemeente Tilburg • Raadsvoorstel gemeente ’s-Hertogenbosch, pagina 4 over investering in energiebesparing
-8-
3.2.
Thema 1.2: Op prestatieafspraken aansluiten met energie
Beschrijving Het inbrengen en uitwerken van relatief nieuwe onderwerpen als energie in prestatieafspraken kan voordelen hebben, maar ook risico’s met zich meebrengen. Belangrijk voordeel is, dat je aansluit bij een bestaande praktijk, dat de afspraken over energie (eindelijk) worden meegenomen in een serieus en bestuurlijk gesanctioneerd traject van ‘plan-do-act-check’. Daarbij zijn er ook relaties te leggen tussen energie en ‘aanpalende’ thema’s zoals woonlasten (armoedebeleid), of is het investeren in energieprestatie steeds vaker een issue in afspraken over een wijkaanpak en woningverbetering. Deze verbinding kan versterkend werken en voorkomt dat energie als ‘geïsoleerd’ onderwerp wordt gezien. Aan de andere kant gaat aan prestatieafspraken ook een proces van onderhandeling, van geven en nemen vooraf. Afspraken over het onderwerp ‘energie’ kunnen daarbij aan de nodige scherpte verliezen of gedeeltelijk worden ‘wegonderhandeld’ te midden van de tientallen ‘traditionele’ onderwerpen. Een goede middenweg is dan het opnemen van enkele essentiële afspraken en een verdere uitwerking overeenkomen in een apart document over ‘klimaat en energie’. Verwijzingen Energieafspraken in separaat convenant: • Convenant gemeente Rotterdam – Woonbron • Convenant gemeente Kerkrade en corporaties • Energieconvenant gemeente Tilburg Energieafspraken geïntegreerd in woonconvenant / prestatieafspraken: • Woonconvenant gemeente Breda • Prestatieafspraken gemeente Helmond • Prestatieafspraken gemeente Assen • Prestatieafspraken gemeente ‘s-Hertogenbosch • Woonconvenant gemeente Westervoort
-9-
3.3.
Thema 1.3: Effectieve procesvoorwaarden
Beschrijvingen Om te komen tot resultaat dient het proces van prestatieafspraken in ieder geval aan de volgende procesvoorwaarden te voldoen: Vertrouwensbasis Er dient een vertrouwensbasis te bestaan tussen partijen. Als die niet aanwezig is, is de kans op succes gering en zal er - voorafgaand aan de inhoudelijke besprekingen - in dat vertrouwen geïnvesteerd moeten worden. Het vertrouwen en commitment op het bestuurlijk niveau is daarvoor maatgevend. Gedeeld belang Partijen moeten in hoofdlijnen, op strategisch niveau, gaan voor dezelfde opgave. Het kan noodzakelijk zijn één van beide partijen ‘op te warmen’ om zich voor het onderwerp energie in te zetten. Voor succes zal een minimale gedeelde ‘warmte’ aanwezig moeten zijn. Daarvoor kan het noodzakelijk zijn een partij in een voortraject te overtuigen van de noodzaak en te ‘enthousiasmeren’, bijvoorbeeld door voorbeeldprojecten te bezoeken of in gesprek te (laten) gaan met ‘koplopers’ in het veld. Kennisuitwisseling vooraf Dit houdt in ieder geval in dat over het vraagstuk van energie(besparing) in de bestaande corporatievoorraad zoveel mogelijk voldoende kennis aanwezig moet zijn bij beide partijen. Aan de start van het proces zal kennisuitwisseling standaard moeten plaatsvinden. Deze kennisuitwisseling is ook een belangrijke fase om het vertrouwen en het gezamenlijke draagvlak gestalte te geven. Erkenning ieders positie/gelijkwaardigheid deelnemers Het delen van de strategische opgave betekent niet dat partijen daarover exact hetzelfde denken. Elk zal het vraagstuk vanuit zijn/haar eigen initiatief benaderen en ervaren. Partijen moeten zich in elkaars positie en belangen kunnen verplaatsen en elkaar daarin erkennen. Honoreren van ieders rol en erkennen van de speelruimte van de ander moet het uitgangspunt zijn. Gedeeld procesverloop Het is van belang tevoren tussen partijen een stappenplan en een tijdschema af te spreken. Beide partijen moeten het tevoren eens zijn over het procesverloop en over het bespreekbaar maken van eventueel noodzakelijke aanpassingen daarin. Dit houdt niet op bij het voltooien van de afspraken. Ook het proces daarna zal in beeld moeten zijn. Wederzijdsheid De te maken afspraken moeten wederzijds zijn. Gemeenten hebben wel eens de neiging om (vanuit hun publiekrechtelijke rol) eisen te stellen zonder zich zelf tot iets te verplichten. Dat past uiteraard niet bij de gelijkwaardigheid van partijen. Corporaties vliegen de afspraken vaak veel bedrijfsmatiger of technischer aan dan gemeenten. Wat is haalbaar en welke maatregelen zijn het meest effectief? Beide partijen zullen zich tot prestaties moeten verplichten, die niet alleen voor de corporatie of gemeente op korte termijn iets opleveren, maar die ook op lange termijn de beste uitwerking hebben.
- 10 -
Relevante medewerkers Het is van belang om het proces van prestatieafspraken over energie niet aan beleidsmedewerkers wonen over te laten. Als gemeenten en corporaties een aparte afdeling milieu / klimaat / energie hebben, zal deze ten volle aan de gesprekken moeten deelnemen. We zien nogal eens ongelijkwaardigheden in de onderhandelingen: ambtelijke medewerkers van de gemeente moeten dan deals maken met directeuren van corporaties. Dit is niet altijd te vermijden, maar wel minder wenselijk. Tenslotte is het niet ongebruikelijk dat een onafhankelijke derde als procestrekker en mediator optreedt. Onderhandelingsmarge Inbreng van energietopics in de prestatie-onderhandelingen betekent vanzelfsprekend niet dat alle wensen vanzelf in afspraken doorvertaald (kunnen) worden. Er moet onderhandelingsruimte aanwezig zijn. Dat houdt in dat de onderhandelaars met een zeker mandaat aan tafel zitten. Benoemen risico’s Het is aan te raden om ‘risico’s’ die partijen ervaren in een vroege fase expliciet te maken en te analyseren. Bijvoorbeeld door onderzoek naar de haalbaarheid van een afspraak: welke investeringen gaan gepaard met het van label F naar label B brengen van x% van de sociale voorraad? De ervaring leert dat, door risico’s bespreekbaar / inzichtelijk te maken, er meer onderhandelingsruimte ontstaat, doordat risico’s toch niet zo groot blijken te zijn als eerst werd gedacht, er alternatieve oplossingen mogelijk zijn of partijen overgaan tot spreiding van risico’s over meerdere betrokkenen.
Procesafspraken Het is denkbaar dat partijen niet over alle onderwerpen afspraken weten te maken. Dat is op zich zeker niet erg, vooral niet als het om relatief nieuwe onderwerpen gaat. In plaats van een inhoudelijke afspraak kan dan een procesafspraak worden gemaakt. Ook kun je een proefproject afspreken, dat je samen evalueert alvorens het breed uit te rollen. Verwijzing • http://onderhandelen.startpagina.nl/ • http://onderhandelen.expertpagina.nl/
- 11 -
3.4.
Thema 1.4: De stappen in het proces
Beschrijvingen Het proces van prestatieafspraken is niet eenmalig. Het heeft een cyclisch karakter, dat in het volgende schema staat aangegeven: De formatie
De afspraken
De evaluatie
De monitoring Bij het doorlopen van de cyclus dient onderscheid gemaakt te worden tussen: • ‘Een grote ronde’, die eenmaal per vier of vijf jaar plaatsvindt en waarin in beginsel alle afspraken vernieuwd worden. • ‘Kleine rondes’, die op simpeler wijze tussendoor (1x per jaar of 1x per twee jaar) worden uitgevoerd en die tot beperkte bijstellingen van afspraken kunnen leiden. In de onderstaande beschrijving richten we ons op ‘de grote ronde’. Fase 1. De formatie Tijdens de formatie brengen partijen alles in gereedheid voor de af te leggen cyclus’: • Voorbereiding startoverleg door medewerkers van beide partijen. • Uitwisseling van relevante informatie, zoals de evaluatie van de vorige cyclus, recente ontwikkelingen op Europees, nationaal en/of lokaal niveau. • Vaststellen van te zetten processtappen en tijdschema. • Bepalen inhoudelijke hoofdrichtingen. Het is niet ongebruikelijk dat in deze fase zowel bestuurders als medewerkers aan tafel zitten. Fase 2. De afspraken • Partijen werken samen de onderwerpen en deelonderwerpen voor de afspraken uit. • Elk van de partijen formuleert zijn eigen inzet per (deel)onderwerp. • Partijen formuleren gezamenlijke afspraken naar inhoud, fasering, financiering, meting, monitoring en informatie-uitwisseling over uitvoering. • Bestuurlijke bekrachtiging Fase 3. De monitoring • Partijen voeren volgens tevoren gemaakte afspraken de monitoring van de uitvoering van de afspraken uit of laten dit doen door een onafhankelijke instantie.
- 12 -
Fase 4. De Evaluatie Beide partijen zetten de afspraken af tegen de bereikte resultaten en trekken conclusies over de vervolginzet. Deze evaluatie kan samenvallen met het startoverleg voor de volgende ronde. Het is van belang dat ook bestuurders in de evaluatie worden betrokken. Verwijzingen • Handreiking ‘Van Woonvisie tot Prestatieafspraken’ pagina 49-62 over processtappen
- 13 -
3.5.
Thema 1.5: Verschillen in lokale situaties: de context
Beschrijvingen De context waarin prestatieafspraken tot stand komen, kan zeer verschillend zijn. De belangrijkste verschillen zijn: • Stedelijke of landelijke context In stedelijke situaties zijn doorgaans grote hoeveelheden corporatiewoningen aanwezig waaronder zowel grondgebonden woningen als appartementen uit heel verschillende bouwperiodes. De aanpak van energiebesparing of de toepassing van duurzame energie is daar veel anders dan in de meeste plattelandsgemeenten met een beperkt aantal corporatiewoningen van grotendeels hetzelfde type. Dat betekent doorgaans een veel gecompliceerdere opgave in stedelijke situaties en tevens een ingewikkelder proces van afspraken. In stedelijke situaties zijn de afspraken hierdoor vaak noodgedwongen minder concreet dan in een dorpse context en moeten zij in een tweede slag 1-op-1 nader uitgewerkt worden. • Eén gemeente, meerdere corporaties Ook in de situatie waarin meerdere corporaties actief zijn, is het niet goed mogelijk om collectief zeer concrete afspraken te maken. Daarvoor zijn de corporaties vaak te verschillend (in woningbezit of beleid). Dit leidt er vaak toe dat collectief meer globale afspraken worden gemaakt, die dan per corporatie nader geconcretiseerd worden in aparte prestatieafspraken of zelfs in realisatieovereenkomsten voor concrete projecten. In dit soort gevallen is dus sprake van een twee- of zelfs drietrapsraket. Zie voorbeelden van afspraken waar de gemeente met meerdere corporaties afspraken heeft gemaakt: Breda, Ede, Heerlen, ’s-Hertogenbosch, Kerkrade, Maastricht. • Regionaal of landelijk werkende corporaties De schaalvergroting in corporatieland heeft een groot aantal regionaal of landelijk werkende corporaties opgeleverd. Sommige worden centraal aangestuurd. In die situaties kan dat voor gemeenten lastig onderhandelen betekenen. Men wordt immers met centraal vastgestelde corporatierichtlijnen geconfronteerd. In die gevallen moet aan het daadwerkelijke proces van prestatieafspraken een bestuurlijk overleg van de gemeente met de corporatie centraal worden gevoerd om de marges te verkennen en vast te stellen. Gemeenten hebben geen formele mogelijkheid om die marges op te rekken. • Regionale afspraken Tenslotte kennen we naast de lokale ook de regionale prestatieafspraken. Deze zijn in het algemeen zeer globaal en dienen als een koepel of paraplu voor lokale afspraken. Regionale afspraken hebben in feite het karakter van intentieovereenkomsten. Zie als voorbeeld de afspraken tussen provincie Fryslân, corporaties en gemeente Leeuwarden en de afspraken over het toepassen van GPR binnen de regio SRE.
- 14 -
Verwijzingen Voorbeelden prestatieafspraken met meerdere corporaties • Prestatieafspraken Amsterdam, pagina 10 over energie en duurzaamheid • Prestatieafspraken Breda, pagina 14 over energie in relatie tot woonlasten • Prestatieafspraken Ede, pagina 10, 21, 22 • Prestatieafspraken Heerlen, pagina 3 • Prestatieafspraken Kerkrade, hele convenant • Prestatieafspraken Maastricht, pagina 4, 14 • Lokaal Akkoord Groningen, pagina 11,13,14 • Kimaatconvenant Haarlem, pagina 29 • Prestatieafspraken ’s-Hertogenbosch, pagina 6-8 Voorbeelden van regionale / provinciale afspraken • EPAL: Energie Prestatie Afspraak Leeuwarden • Regionaal Convenant GPR Samenwerkingsverband Regio Eindhoven • Omschakelconvenant Limburgse gemeenten
- 15 -
- 16 -
4. LUIK 2. ENERGIE EN WONEN Als je participeert in een proces van prestatieafspraken tussen een gemeente en (een) corporatie(s) is het van belang om zicht te hebben op de relatie tussen energie en wonen. Vanuit het perspectief van energiebesparing is wonen een belangrijke sector, maar is ook het omgekeerde het geval? Het is belangrijk om daar een antwoord op te hebben. Daarom beschrijven we in dit luik een aantal trends en ontwikkelingen in de woonsector die vrij direct verband houden met energiegebruik en die aanleiding geven om het thema energie mee te nemen in de prestatieafspraken.
4.1.
Thema 2.1. Betaalbaarheid van het wonen
Gematigde huurprijsontwikkeling, maar sterke stijging energielasten De corporaties moeten wettelijk voorzien in de woonbehoefte van de lagere inkomensgroepen (tot een belastbaar inkomen van ruim € 33.000 per jaar). Zij streven er dan ook naar om de huren zo laag mogelijk te houden en komen veelal uit onder het maximum dat zij aan huur zouden mogen vragen (de ‘maximaal redelijke huur’). Bovendien zijn er allerlei wettelijke regelingen die sturen op de huurontwikkeling. Alles bij elkaar heeft dit gedurende een hele lange tijd tot een gematigde huurontwikkeling geleid, ongeveer in de orde van grootte van de inflatie. In feite is het wonen voor de huurders al lange tijd niet duurder geworden, of zelfs relatief goedkoper, als je althans alleen naar de huur kijkt. Andere lasten dan de huur zijn een steeds belangrijker deel van de woonlasten gaan uitmaken. Daarbij moet je onder andere denken aan diverse gemeentelijke belastingen en aan de energielasten. Woonlasten ten gevolge van energie zijn van 2000-2007 gestegen met 60% (gas 80%, elektra 40%), een stijging van ca 8% per jaar (CBS, zie ook figuren). De verwachting is dat die stijging alsmaar doorgaat en dus een steeds belangrijker deel van de woonlasten gaat uitmaken. Meer informatie over het verband tussen energie en woonlasten? Klik hier Ontwikkeling reële bijkomende woonlasten huurders, prijspeil 1 januari 2009 (1986-2009)
- 17 -
Ontwikkeling reële maandelijkse, bijkomende woonlasten eigenaar-bewoners, prijspeil 2009 (1986-2009)
Bron: Woonuitgaven huurders en kopers, Ministerie BZK, 2010. OPL: heffingen van ‘publieke lichamen’ (belastingen e.d.)
Groot belang voor corporaties Het is voor corporaties zeer urgent om de energielasten omlaag te brengen of in ieder geval de stijging te verminderen. In de eerste plaats om de betaalbaarheid van het huren voor hun doelgroep op peil te houden. Maar er is nog een belangrijke reden. De laatste jaren is de verdiencapaciteit van corporaties sterk achteruit gegaan. De nieuwbouwprijzen zijn sterk gestegen, waardoor steeds grotere onrendabele investeringen noodzakelijk werden; het winstgevend ontwikkelen van koopwoningen is in het slop geraakt; verder heeft de rijksoverheid heffingen opgelegd, zoals de vennootschapsbelasting. Een zekere extra huurverhoging boven de inflatie zou voor corporaties dus welkom zijn. Dit zou echter samen met de stijgende energielasten de betaalbaarheid van het wonen voor de lagere inkomensklassen sterk onder druk zetten. Investeren in lagere energielasten is daarmee één van de levensaders voor corporaties. Hoe corporaties dit kunnen oppakken is kernachtig uiteengezet in de factsheet ‘Inbedding Energiebesparingsbeleid’ opgesteld in het kader van onderzoeksprogramma woningkwaliteit WK 2020, een initiatief van OTB, Aedes en een groep corporaties. Waardering energiebesparingsmaatregelen De terugverdienmogelijkheden voor de verhuurder zijn in de huidige huurregelgeving beperkt. Om energiebesparingsmaatregelen te stimuleren en ook te verankeren in de huurprijs is er door toenmalig WWI-minister Van Middelkoop een wetswijziging opgesteld ten aanzien van het woningwaarderingsstelsel (wws). Centraal daarin staat dat het energielabel wordt opgenomen in het wws. Hierdoor wordt het voor verhuurders mogelijk om voor woningen met een beter energielabel een hogere huur te vragen. Onderzoeksbureau ABF heeft, voorafgaand aan de wetswijziging, een analyse uitgevoerd naar effecten van de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel: wat levert de aanpassing op aan bespaarde PJ’s, aan extra huurinkomsten, en wat zijn de investeringskosten? Wegen de besparingen op tegen de investeringen? Dit is berekend aan de hand van een progressieve variant - alles naar label B verbeteren - en een gelijkmatige variant gaat meer uit van verbetering met twee labels. Klik hier om het rapport in te zien. Ook Atriensis heeft onderzoek gedaan in het kader van de wws-aanpassing, gericht op de investeringskosten en de verrekening ervan in de huurprijzen. Klik hier om het rapport in te zien.
- 18 -
Bij het maken van lokale afspraken over energiebesparende maatregelen kunnen corporaties en huurders gebruik maken van de ‘woonlastenwaarborg’. Die is door Aedes en de Woonbond ontwikkeld en geeft huurders de garantie dat hun woonlasten per saldo niet stijgen. De woonlastenwaarborg geeft de huurders van een wooncomplex de zekerheid dat de woonlasten gemiddeld over het complex zullen dalen. Uitgangspunt is dat het treffen van energiebesparende maatregelen in woningen mag leiden tot een redelijke huurverhoging, maar dat deze huurverhoging lager is dan de gemiddelde daling op de energierekening in het gehele wooncomplex. De daadwerkelijke besparing in het complex wordt na een jaar gemeten. Als de woonlasten gemiddeld op complexniveau niet gedaald zijn, vindt een eenmalige compensatie en herberekening van de huurverhoging plaats.
4.2.
Thema 2.2: Gaan voor toekomstbestendige woonkwaliteit
Naast een betaalbare woning willen we ook in een goede woning wonen met een gezond binnenklimaat en geen tochtige kozijnen. De investeringen in energiebesparende maatregelen leveren ons niet alleen op termijn een flinke besparing op, maar zorgen ook voor meer woonkwaliteit en een grotere toekomstwaarde van woningen. Het onderzoek ‘On the Economics of EU Energy labels on the Housing Martket‘ in 2010 uitgevoerd door RICS Research - onderzoekers van Universiteit Maastricht en Erasmus Universiteit Rotterdam - gaat nader in op de besparingen in relatie tot de toekomstwaarde door verbetering in labels. De berekeningen uit het RICS-onderzoek tonen aan dat de gemiddelde maandelijkse energierekening van een label A-woning €105 bedraagt terwijl het bedrag voor een label Gwoning maandelijks gemiddeld €231 aan energie moet worden betaald. Na een gemiddelde woonduur van 12 jaar, loopt de totale besparing tussen een label G en een label F-woning op tot ca. €4.000. Dit komt neer op 1.7% van een gemiddelde verkoopprijs. Tussen een label A en label G loopt het bedrag op tot €16.000, wat neerkomt op 7,2% van de gemiddelde verkoopprijs. Verder toont het onderzoek aan dat kopers bereid zijn een toeslag te betalen voor huizen die een beter label hebben. Het energieprestatielabel blijkt een bruikbaar instrument voor de communicatie richting kopers en leidt daadwerkelijk tot hogere verkoopprijzen. Kortom, het verbeteren van de energieprestatie van een woning leidt zowel tot een lagere energierekening op korte termijn, maar ook bij verkoop tot een hogere prijs voor de woning.
4.3.
Thema 2.3: Daling gemiddelde woningbezetting
De individualisering en de veroudering van de bevolking leidt er toe dat er gemiddeld steeds minder personen in één woning wonen. Was de gemiddelde woningbezetting in 1990 nog 2,6, in 2010 was hij 2,3. En naar verwachting zal hij in 2030 verder gedaald zijn naar 2,0. Dit proces gaat uiteraard niet eindeloos door. Naar verwachting zal het – voor zover we nu althans kunnen voorzien - zijn ‘hoogtepunt’ zo rond het jaar 2030 hebben bereikt. De daling van de gemiddelde woningbezetting betekent omgekeerd geformuleerd dat we per persoon steeds meer woning nodig hebben; en dat we gemiddeld gesproken per persoon steeds meer woonenergie gebruiken.
- 19 -
Er is dus een dubbele stijging van de energielasten van het wonen: ten eerste door de stijging van de prijzen per m3 gas of per kWh electra en ten tweede doordat de lasten per woning over steeds minder personen verdeeld moeten worden.
4.4.
Thema 2.4: Wonen en bevolkingskrimp
Vooral in de perifere regio’s van ons land (Zuid-Limburg, Noord-Oost Groningen, Zeeuws-Vlaanderen) treedt een daling van de bevolking op. Naar verwachting zal deze daling zich ook uitbreiden naar regio’s als Midden- en Noord-Limburg, de Achterhoek, Oost-Drenthe, Twente, het Groene Hart, West-Brabant, Noord-Oost Friesland, delen van West-Friesland, de Kop van Noord-Holland, Schouwen-Duiveland, Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten en de Hoeksche Waard. Dit worden de anticipeerregio’s genoemd. Bevolkingskrimp houdt nog niet meteen behoefte aan minder woningen in. Dankzij de nog doorzettende gemiddeld lagere woningbezetting moeten ook in krimpregio’s nog woningen worden gebouwd. Uiteindelijk zal echter ook de behoefte aan woningen dalen. En dat is ingewikkelder dan het lijkt: • Ten eerste zijn er minder woningen nodig vanwege de (verwachte) bevolkingsdaling; • Ten tweede zijn er minder woningen van bepaalde typen nodig vanwege de vergrijzing; dit betreft vooral eengezinswoningen en portiek/etageflats (zonder lift). • Ten derde zijn er meer woningen nodig voor senioren, de zogenoemde nultredenwoningen. Bevolkingskrimp leidt dus tot een gecompliceerde opgave, waarin energiezuinigheid en de toepassing van duurzame energie extra kansen krijgt: a. De nieuw toe te voegen (nultreden)woningen dienen volgens de nieuwbouweisen inzake energiezuinigheid uit het Bouwbesluit te worden gerealiseerd. Gemeenten en corporaties kunnen daar eventueel nog een energieambitie bovenop zetten. b. Ook bij ingrijpende renovatie, waarbij complexen voor een andere doelgroep geschikt worden gemaakt, gelden energetische eisen. c. Bij de keuze van te slopen woningen kan onder andere worden ingezet op woningen met relatief het hoogste energiegebruik en comfortproblemen. ‘Lekkende’ woningen kunnen dus worden uitgesorteerd. d. Naast sloop kan ook het samenvoegen van woningen een bijdrage leveren aan de vermindering van het aantal woningen. Bij een dergelijke renovatie kan veel energievoordeel worden behaald.
4.5.
Thema 2.5: Vergrijzing en energie
Volgens de prognosecijfers van CBS (2009) zal het aandeel 65+-ers in onze bevolking tussen 2010 en 2040 stijgen van 15% tot bijna 26% rond 2040. Die vergrijzing zal zich niet evenredig verspreiden over de gemeenten van ons land. Er zullen steeds grotere verschillen optreden tussen de ‘jongere steden’ en ‘vergrijsde gemeenten’. Deze tendensen kunnen gevolgen hebben voor het energiegebruik. In de eerste plaats zijn ouderen gemiddeld genomen meer thuis dan jongere huishoudens, waarin buitenshuis wordt gewerkt en waarvan de kinderen buitenshuis verblijven op school of in de kinderopvang. Ten tweede hebben met name de oudere senioren behoefte aan een hogere temperatuur in de woon- en slaapruimten. Dat betekent dat seniorenhuishoudens, en daarmee sterk
- 20 -
vergrijsde gemeenten, gemiddeld mogelijk een hoger energiegebruik hebben dan andere huishoudens en jongere gemeenten. De omvang hiervan is overigens nog nooit onderzocht. Gericht investeren in energiebesparing kan dus vooral van belang zijn in gemeenten met een concentratie van (oudere) senioren, met name als deze niet recent gerealiseerde woningen bewonen. Verwijzingen Over betaalbaar wonen: • Aanpassing woningwaarderingsstelsel, Ontwerpbesluit wetswijziging • Effecten van energielabel op wws-punten, onderzoek van ABF • Investeringskosten en verrekening in huurprijzen, onderzoek van Atriensis • Presentatie 2011 Rotterdam Climate Initiative, over ontwikkeling energielasten Over toekomstkwaliteit: • Onderzoek Economics of EU Energy labels, RICS Research Over delende woningbezetting: • Gemiddelde woningbezettingscijfers Nederlandse bevolking nu en in de toekomst Over energie in krimpgebieden: • Sloopopgave krimpgebieden Over energie en vergrijzing: • Vergrijzingscijfers Nederlandse bevolking / vergrijsde gemeenten, CBS
- 21 -
- 22 -
5. LUIK 3. STRATEGISCHE ENERGIEDOELEN 5.1.
Thema 3.1: Waarom strategische doelen opnemen?
Strategische doelen hebben betrekking op hetgeen je op termijn wilt bereiken. Hierin worden algemene lijnen geformuleerd en een periode of fasering waarin de doelen bereikt moeten zijn. Deze strategische doelen hebben twee functies: a. Zij hebben een inspirerende werking op de bij prestatieafspraken betrokken partijen. b. Zij fungeren als richtingaanwijzer, waarop betrokken partijen zich kunnen vinden zonder zich reeds op de detailuitwerkingen vast te leggen. c. Zij zijn een referentiekader voor de partijen, waarnaar zij tijdens onderhandelingen en bij de formulering van concrete afspraken kunnen verwijzen en waarop zij zich kunnen beroepen. Zo wordt in de prestatieafspraken tussen SVH en gemeenten binnen de regio Haaglanden verwezen naar de energieambities in het Regionaal Structuurplan en het Aedes Convenant: ‘Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 kent de ambitie van 30% reductie van CO2 in 2020 ten opzichte van 1990. Landelijk zijn er door Aedes en het Rijk afspraken gemaakt over duurzaamheidsmaatregelen die de corporaties zullen treffen, ook de corporaties binnen de SVH zetten zich hiervoor in. Dit betreft de volgende afspraken: • voor de bestaande bouw: binnen tien jaar ten minste 20% besparen op het gasverbruik • bij ingrijpende woningverbetering:moet gestreefd worden energielabel B te halen of minimaal de energieprestatie met twee labelklassen te verbeteren.’ Regionale Prestatieafspraken pagina 27
5.2.
Thema 3.2: Strategische doelen
Europese wetgeving voor energiebesparing gebouwen herzien De Europese richtlijnen voor energiebesparing in gebouwen (EPBD = Energy Performance of Buildings Directive) is herzien. Dit betekent dat een aantal belangrijke wijzigingen wordt doorgevoerd die grote gevolgen hebben voor energiebesparing in de gebouwde omgeving. De zogenoemde ‘recast EPBD’ is de herziening van de huidige Europese wetgeving die vanaf 2006 van kracht werd. Het belangrijkste onderdeel destijds was de invoering van het energielabel voor woningen en gebouwen. Het doel van de EPBD is de energieprestatie van gebouwen te verbeteren op een wijze die rendabel is, uitgaande van haalbare technieken. Ook is het de bedoeling om mensen bewust te maken van energiebesparingmogelijkheden en aan te zetten maatregelen te nemen. De belangrijkste wijzigingen voor de bestaande woningbouw ten gevolgen van de ‘recast’ zetten we hier op een rij: •
Energielabel Het energielabel is een maatgevend instrument voor de bepaling van en communicatie over de energieprestatie van een woning. Daarbij geeft het ook aan welke verbetermaatregelen kosteneffectief zijn. De nieuwe EPBD stelt extra eisen aan het energielabel, zoals het vermelden van de kosteneffectiviteit van energiebesparende maatregelen. Maar de grootste im-
- 23 -
pact verwacht men van de verplichting voor alle EU-lidstaten om vanaf eind 2012 een handhaving- en sanctioneringsysteem in te voeren voor energielabels. Ingrijpende renovatie en installaties Ook schrijft de EPDB recast voor dat lidstaten vanaf 2013 energieprestatie-eisen vastleggen voor nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan. Verder moeten lidstaten volgens de nieuwe Europese wetgeving over een aantal jaren eisen stellen aan de efficiënte werking van technische gebouwsystemen (zoals verwarming, warm tapwater- en airconditioningsystemen).
•
Nationale doelen Op landelijk niveau zijn op het punt van het energiegebruik in bestaande woningen de volgende strategische doelen geformuleerd in de convenanten: • In haar ‘Antwoord aan de Samenleving’ heeft Aedes in 2007 vastgelegd dat woningcorporaties het mogelijk maken dat tenminste 20% wordt bespaard op het gasgebruik in de bestaande voorraad over de periode 2008-2018. • Het Convenant Corporatiesector tussen het Rijk, Aedes en de Woonbond uit 2008 beoogt ten opzichte van de ‘referentieramingen energie en emissies 2005-2020 d.d. 1 januari 2005 van ECN een additionele gebouw- installatiegebonden energiebesparing in de bestaande huurwoningenvoorraad te realiseren van tenminste 24 PJ in de periode 2008-2020. Daarbij verwijst het convenant naar het ‘Nationaal Energieprogramma Meer Met Minder’. De regering heeft zijn klimaatbeleid ten aanzien van de gebouwde omgeving geschetst in het ‘Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving‘ (afgekort: PeGo). ‘Het doel van dit plan van aanpak is drieledig: •
Via energiebesparing in de gebouwde omgeving een bijdrage leveren aan de Europese doelstelling van 20% CO2 reductie in 2020.
•
Energiebesparing inzetten als middel om mensen meer greep te laten krijgen op de stijging
•
Energiebesparing als stimulans voor de bouwsector.’ (PeGo)
van de woonlasten.
Er zijn in het Plan van Aanpak geen verdere kwantitatieve doelen geformuleerd voor de gebouwde omgeving. Wel zal de Europese regelgeving zoals die is neergelegd in de EPBD worden geïmplementeerd. De overheid richt zich bij de invulling van dit energiebeleid sterk op publiekprivate samenwerking. Het kabinet roept marktpartijen nadrukkelijk op om hun verantwoordelijkheid te nemen en kansen aan te grijpen waar die zich voordoen. De rijksoverheid zal daarbij ondersteunen met wet- en regelgeving, innovatie bevorderen, duidelijke normen en eisen stellen en daar waar mogelijk het goede voorbeeld geven. Vervolg Convenanten Het Aedes-convenant en het Convenant Energiebesparing Corporatiesector zullen, in overleg met de convenantpartners, tegen het licht worden gehouden van de veranderde doelstellingen en de veranderde economische omstandigheden. Het kabinet hecht er aan om vast te houden aan deze vorm van publiekprivate samenwerking.
- 24 -
5.3.
Thema 3.3: Vertaling naar regionaal en lokaal niveau
De beleidsmatige formuleringen op (inter)nationaal niveau staan zeer ver van de dagelijkse praktijk. Er is een aanzienlijke vertaalslag nodig naar de strategie op lokaal en regionaal niveau. Wat op dat niveau strategisch is, kan doorgaans worden ontleend aan: • De woonvisie en/of het milieubeleidsplan van de gemeente. • Het ondernemingsplan of het strategisch voorraadbeleid van de corporatie(s). Kenmerken van de goede afspraken op strategisch niveau zijn: • Inhoud Zij formuleren (een) algemene doelstelling(en) ten aanzien van hetgeen in de corporatievoorraad bereikt moet worden aan energiebesparing en/of de inzet van duurzame energie. Dat kan bijvoorbeeld een percentage besparing zijn ten opzichte van een basisjaar zonder daarbij in detail te treden over het hoe. • Termijn Zij geven aan wat op een termijn van ca. tien jaar bereikt zal moeten zijn. • Differentiatie naar woningtypen Zij geven globaal aan op welke woningen in het bezit van de corporatie(s) het beleid primair gericht zal worden. • Geografische eenheden Informatie op welk locatie(s) de afspraken betrekking hebben. Dit kan de bestaande sociale voorraad in de hele gemeente zijn, maar ook een specifiek deel van een wijk met gedateerd corporatiebezit waar veel winst te halen valt door energiemaatregelen. Vooral in grotere gemeenten met een diversiteit aan wijken, kan het van belang zijn om de strategie van energiebesparing te koppelen aan andere activiteiten zoals renovatie of regulier onderhoud. • Proces De strategische doelen hebben ook betrekking op de wijze waarop het proces van energieafspraken zal moeten verlopen, dus binnen het kader van de ‘overall’prestatieafspraken. Belangrijke onderdelen daarin zijn: o dat er een nulmeting zal worden uitgevoerd; o dat partijen elkaar zullen informeren over de voortgang van de realisatie; o dat partijen op onafhankelijke wijze zullen monitoren; o dat partijen een procedure inzake risicobeheersing en conflictbeslechting zullen afspreken; o dat er leermogelijkheden worden gecreëerd zowel tussen de partijen als intern bij de betrokken organisaties. • Gedeelde doelstellingen De doelstellingen moeten zodanig geformuleerd worden dat de partijen die zijn betrokken bij de prestatieafspraken, een goede verbinding kunnen leggen met hun beleidsdocumenten en dat zij zich er in kunnen vinden als stimulerend kader voor concretere afspraken.
- 25 -
Voorbeelden van strategische doelstellingen / uitgangspunten Gemeente Dordrecht, Energiebeleid 2009-2013, pagina 15: • ‘Voor bestaande corporatiewoningen worden in het kader van de Prestatie Afspraken Lange Termijn (PALT) afspraken gemaakt over minimaal 2% energiebesparing per jaar (conform Convenant Energiebesparing Corporatiesector). • In overleg met marktpartijen realiseren van vier innovatieve projecten in de bestaande bouw en vier innovatieve projecten in de nieuwbouw: Zuidpolder, Maasterras, Wielwijk (pilot in onderzoek), Duurzaamheidshuis op het Leerpark (in uitwerking) en nog vier nader te bepalen andere projecten. ‘ Corporatie Vestia: één van de 11 standpunten van corporatie Vestia gaat in op energiebesparing: In 2020 moet de CO2-uitstoot als gevolg van het energieverbruik in ons woningbezit met 30% zijn verminderd ten opzichte van 2010. (…) De beoogde 30% CO2reductie is voor ongeveer 10% afhankelijk van de instemming van huurders. Zij krijgen de keuze uit een lage of een hoge variant van investeren. Bij de basisvariant wordt zonder huurverhoging daar waar mogelijk dubbel glas aangebracht. Dat levert een relatief kleine besparing op aan energie en woonlasten. Met de hoge variant klimt de energieprestatie minimaal met twee klassen, waarbij het label D als minimum geldt. Als het om maatregelen gaat voor een heel wooncomplex moet 70% van de bewoners instemmen met de bijbehorende huurverhoging.’ Lees meer Meer voorbeelden? Zie verwijzingen.
Verwijzingen Strategische energiedoelen europees en nationaal: • Europese maatregelen, informatie van meermetminder.nl • Vraag en antwoord, Factsheet WK 2020 ‘EPBD & Energielabels in Europa’ • Gevolgen van ‘EPDB recast’ voor Nederland, rapport Eerste Kamer 2009, pagina 7-9 over wijzigingen in richtlijnen met betrekking tot het energielabel en renovatie. • Antwoord aan de samenleving van Aedes, pagina 9 over energiebesparing • Convenant Energiebesparing corporatiesector • Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving Voorbeelden van strategische energiedoelen gemeenten: • Energiebeleid gemeente Dordrecht, pagina 15 • Klimaatbeleid gemeente Maastricht, pagina 21 • Klimaatconvenant Haarlem, pagina 29 • Omschakelconvenant Limburgse gemeenten Voorbeelden strategische energiedoelen corporaties: • Standpunt van Vestia • Energiebeleid Portaal • Energiebeloftes van De Woonmensen
- 26 -
6. LUIK 4. OPERATIONALE AFSPRAKEN 6.1.
Thema 4.1: Concrete afspraken over het wat, niet over het hoe
Welke concrete afspraken maken gemeenten en corporaties als onderdeel van hun algemene prestatieafspraken of - indien zij daarvoor kiezen - wat leggen zij concreet vast in hun afzonderlijke energie-/milieu- of klimaatconvenant? Deze afspraken zijn een concrete vertaling van de strategische doelen. Daarbij spreken zij zich niet uit over de middelen waarmee de doelen bereikt moeten gaan worden. De afspraken moeten namelijk niet zó in detail treden dat zij bijvoorbeeld vastleggen in welke mate en waar dubbel glas wordt aangebracht, in hoeverre zonnepanelen worden gebruikt of muurisolatie. Het hoe is een zaak van de woningeigenaren zelf. Gemeente en corporatie spreken ‘alleen’ te bereiken doelen af en monitoren of die worden bereikt, onafhankelijk van de wijze waarop dat precies gebeurt.
6.2.
Thema 4.2: Zoveel mogelijk SMART
De afspraken die zich daarvoor lenen, dienen in beginsel SMART geformuleerd te worden:
Specifiek: • • • • • •
Wat willen we bereiken? Wie zijn erbij betrokken? Waar gaan we het doen? Wanneer gebeurt het? Welke delen van de doelstelling zijn essentieel? Waarom willen we dit doel bereiken?
Meetbaar Hoeveel gaan we doen? Hoe kunnen we dat meten? Er moet een systeem, methode en procedure zijn om te bepalen in welke mate het doel op een bepaald moment bereikt is. Wat is er af als het af is? Een SMART-doelstelling is normerend: het is een maat voor de kwaliteit van de te leveren inspanningen. Doe zo mogelijk een nulmeting, om de startsituatie te bepalen.
Acceptabel Is er draagvlak voor wat we doen? Is het in overeenstemming met het beleid en de doelstellingen van de organisatie? Zijn de betrokkenen bereid zich te verbinden aan de doelstelling?
Realistisch Is het doel haalbaar? Is er een uitvoerbaar plan met aanvaardbare inspanningen? Kunnen de betrokkenen de gevraagde resultaten daadwerkelijk beïnvloeden? Hebben ze voldoende know-how, capaciteit, middelen en bevoegdheden? Dit is belangrijk, want een onbereikbaar doel motiveert mensen niet.
Tijdgebonden Wanneer beginnen we met de activiteiten? Wanneer zijn we klaar? Wanneer is het doel bereikt? Een SMART-doelstelling heeft een duidelijke startdatum en einddatum. Met name korte-termijndoelen moeten SMART zijn. Bij lange-termijndoelen is dat niet altijd mogelijk.
- 27 -
6.3.
Thema 4.3: Waarover afspraken te maken?
De te maken afspraken hebben betrekking op de volgende onderwerpen: HET METEN a. De te hanteren meeteenheden Allereerst zal een afspraak gemaakt moeten worden over de eenheid of eenheden, waarin de te realiseren energiebesparing zal worden uitgedrukt. Voorwaarde is uiteraard dat dit een eenheid moet zijn die daadwerkelijk iets zegt over het energiegebruik, die ook daadwerkelijk te meten is en waarvan de meetgegevens gemakkelijk te verkrijgen zijn. De te bereiken prestaties kunnen worden uitgedrukt in een verbetering of in een te realiseren niveau, bijvoorbeeld: x aantal woningen twee labelstappen verbeteren in periode y of de woningen naar label B brengen. Op een aantal plaatsen doet een bepaald percentage CO2-reductie als doelstelling de ronde. Als meeteenheid is dat uiteraard ongeschikt, omdat de relatie met energiebesparing in woningen niet te leggen is en het meten van CO2-reductie op lokale schaal niet mogelijk is. Wel is CO2-reductie uit te rekenen als er uitgebreide gegevens bekend zijn over de woningvoorraad voor en na de ingrepen. Dit is meestal niet het geval. Veel zinvoller meeteenheden zijn: •
Energieprestatielabels (EP-labels) of de onderliggende indicator Energie Index Een EP-label geeft (zoals bij wasmachines en auto’s) de energiezuinigheid van een woning in zijn klasse aan, oftewel in hoeverre zijn maatregelen getroffen om de CO2uitstoot te verminderen. Bij een woning met label F zijn minder energiebesparende voorzieningen aanwezig dan in een woning met label B. Het voordeel van EP-labels is dat het een veelgebruikte en algemeen bekende, door het Rijk gehanteerde methode is om tot energiereductie te komen. De EP-labels zijn onderworpen aan een degelijke kwaliteitsborging en leveren daardoor een degelijke vergelijkingsbasis. De overheid ontwikkelt ook flankerend beleid dat geënt is op het EP-label en in convenanten worden de afspraken ook aan het label gerelateerd. Zo is het voor corporaties verplicht om sinds 2008 inzicht te hebben in de energieprestatie van hun bezit en zijn er voor corporaties verschillende rekenmethoden beschikbaar om besparingsscenario’s uit te rekenen op basis van de EP-labels. Nadeel van de labelmethode is dat het om discontinue niveaus gaat. Je haalt bijvoorbeeld óf label B óf label C. Er is geen tussenweg. Zo kan het zijn dat een woning aan de onderkant van label C zit en na het treffen van maatregelen aan de bovenkant van label C; de verbetering toont zich dan niet in een labelstap. Omgekeerd kan het ook zijn dat woningen die aan de bovenkant van een labelklasse zitten met een minimale ingreep een beter label bereiken. Dit is inherent aan het werken met labelklassen. Het is aan de corporatie om de inzet te bepalen wat qua kwaliteit en kosten de beste keuze is: veel woningen verbeteren en inleveren op het aantal labelstappen of meer middelen stoppen in de aanpak van een beperkt aantal woningen. Met het oog op de toekomst is het aan te raden om woningen in één keer goed aan te pakken. Zo voorkom je ook onnodige overlast voor zittende huurders. De Energie Index (EI) is een indicator op basis waarvan een woning in een labelklasse wordt ingedeeld. Zo vallen woningen met een EI van 1,31 tot en met 1,60
- 28 -
in klasse C. De EI wordt bepaald bij de vaststelling van het EP-label en valt daardoor ook binnen de kwaliteitsborging. Als de discontinuïteit van de labelklassen problematisch is, kan er voor worden gekozen om de EI als maat te nemen. Dit levert een continue verlopende maat op. De EI-waarde is vermeld in de bijlage van het EPlabel. •
De GPR-score GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn en geeft de gewenste kwaliteit van de woning aan op 5 aspecten: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per module wordt een waardering gegeven op een schaal van 1 tot 10. De toepassing GPR bestaande bouw geeft inzicht in de kwaliteitsverbetering van een beoogde ingreep. Voordeel: er wordt een score bepaald op meerdere kwaliteitsaspecten; ingrepen worden inzichtelijk in termen van kwaliteitsverbetering en kosten. GPR baseert zich op bestaande methodes als EP-label, Woonkeur en het Politiekeurmerk. Nadeel: de GPR-bepaling leidt niet tot een geformaliseerd EP-label en ook de kwaliteitsborging is niet van kracht. In het te abstract denken (in scores en labels) schuilt bovendien het gevaar de praktische uitvoerbaarheid en functionaliteit van de woning uit het oog te verliezen. Daarbij geldt hetzelfde argument als bij de labels.
•
Het aantal m gasverbruik en/of het aantal kWh elektriciteitsverbruik Nadeel hiervan is dat men voor de verkrijgbaarheid van de gegevens afhankelijk is van de energieleveranciers. Ook geldt dat het feitelijke energiegebruik sterk afhangt van het woongedrag en de temperatuur buiten. Verschillen in woongedrag bij identieke woningen leveren al gauw verschillen in energiegebruik op van een factor 3 á 4. Bij grotere groepen woningen middelt dit uiteraard enigszins uit maar bij structureel verschillende doelgroepen (bijvoorbeeld ouderen en tweeverdieners) is het effect van woongedrag goed waarneembaar. Het gevolg is dat het energiegebruik een minder geschikte maat is om de energetische kwaliteit van de woningen te toetsen, vanwege de dominante verstoring door het woongedrag.
2
Het meten van energieverbruik en besparing kan op verschillende manieren met verschillende doelen. Voor een corporatie is het relevant om inzicht te hebben hoe het woonbezit nu scoort, en wat de gevolgen van energiebesparingsmaatregelen zijn voor het labelresultaat, de investeringslasten, huuropbrengsten, onderhoudsplanning en voorraadstrategie. Veel corporaties gebruiken hiervoor een gecertificeerde rekenmethode. Voor de communicatie en bewustwording richting bewoners is het label nog erg abstract: wat houdt een label in en wat betekent dat voor mijn energierekening? Concrete metingen op basis van de energienota van bewoners en het berekenen van verschillende besparingsmaatregelen op basis van het daadwerkelijk verbruik, kan bijdragen aan de begrijpbaarheid en acceptatie van energiebesparing. Zoals gezegd wordt dit wel beïnvloed door externe factoren als woongedrag en buitentemperatuur. Daarnaast zijn vluchtigheid van gegevens (bij mutatie geldt weer een andere energienota van een ander huishouden) en wellicht andere energieleveranciers. Daarnaast is het een arbeidsintensief proces.
• Afspraken over de woonomgeving Het spreekt vanzelf dat een energiezuinige woonomgeving het complement vormt van een energiezuinige woningen. Partijen kunnen daarom in de afspraken tevens vastleggen wat zij willen bereiken waar het om de woonomgeving gaat.
- 29 -
Hiervoor wordt vaak gebruik gemaakt van een EPL (Energieprestatie op locatie) of een DPL (Duurzaamheidsprofiel van de Locatie) score. Zie als voorbeeld gemeente Asten (woonvisie) en Ede (prestatieafspraken) en Tilburg (kader). Voorbeeld EPL: Bij herstructureringsopgaven onderzoeken de partijen hoe binnen de bestaande stedenbouwkundige en bouwkundige kaders de EPL geoptimaliseerd kan worden. Een dergelijke gebiedsspecifieke EPL is afhankelijk van de specifieke situatie, hoeveel woningen blijven staan, etc. Voor opgaven met veel bestaande bouw wordt in Tilburg een EPL-doelstelling van 6 gehanteerd. Energieconvenant Tilburg, pagina 13
b. De nulmeting Het heeft alleen zin om concrete afspraken te maken als reeds een nulmeting heeft plaatsgevonden of als aan het begin van de afspraakperiode een nulmeting plaatsvindt. Het spreekt vanzelf dat de nulmeting in dezelfde meeteenheden zal moeten plaatsvinden als de beoogde resultaatmeting. Voorbeeld van nulmeting / monitoring: • Helmond en Woonpartners, woCom, Compaen, Volksbelang: ‘Met gebruikmaking van de gegevens op woning-/complexniveau naar aanleiding van de invoering van het energielabel zal voor 1 januari 2009 een nulmeting ten aanzien het energieverbruik in het woningbezit door de woningcorporaties worden uitgevoerd. De woningcorporaties streven er naar op 1 januari 2015 het energieverbruik ten opzichte van 1 januari 2009 met 15% te reduceren (onder voorbehoud dat waarnodig de medewerking van de huurders voor het treffen van maatregelen wordt verkregen).’ Prestatieafspraken pagina 9 • In opdracht van de gemeente ’s-Hertogenbosch en woningcorporaties Brabantwonen en Zayaz heeft adviesbureau Nieman een verkennend onderzoek gedaan naar technische innovaties in de bestaande woningbouw. Onderliggende vragen zijn: wat wordt reeds zoal aan energiebesparingsmaatregelen ingezet door de corporaties en welke mogelijkheden zijn er om redelijkerwijze tot label B of hoger te komen?
c. Meetfrequentie De resultaatmeting zal in het algemeen pas een jaar na afronding van de werkzaamheden zinvol kunnen plaatsvinden. Bij grootscheepse, meerjarendurende werkzaamheden kunnen tussenmetingen uiteraard nuttig zijn. d. Onafhankelijkheid bij meten In de prestatieafspraken nemen betrokken partijen een afspraak plus procedure van meting op. Objectiviteit en onafhankelijkheid dienen daarbij de criteria te zijn. Dat wil niet per definitie zeggen dat een derde instantie de meting verricht. Het kan ook verantwoord zijn dat corporatie(s) samen met de gemeente de meting uitvoert/uitvoeren en beoordeelt/beoordelen. In het geval van het meten van de EP-labels gelden de regels van de kwaliteitsborging die is aangewezen door de overheid. DOEL EN FASERING e. Inhoudelijke afspraken Partijen leggen vast wat in welk volume zij concreet willen bereiken binnen de vastgestelde periode in termen van de gekozen meeteenheden. Hierbij geven de partijen
- 30 -
ook marges aan, waarbinnen geacht wordt aan de afspraken te hebben voldaan. f.
En wat als niet …… Partijen leggen vast elkaar op de hoogte te houden van de afgesproken vorderingen en leggen vast wanneer zij vertragingen of stagnaties zullen melden en op welke wijze zij daarmee zullen omgaan. Voorbeeld alternatief bij ‘onhaalbare’ afspraak : ‘Hestia groep woonmaatschappij, Land van Rode, Wonen Heuvelsteden en Wonen Zuid - regio Parkstad - streven bij grootschalig onderhoud/renovatie naar energielabel B of minimaal een verbetering van twee klassen in het energielabel. Indien bovenstaande niet mogelijk is: • stelt de woningbouwcorporatie de gemeente tijdig in kennis en motiveert de afwijking middels een financiële en/of technische rapportage; • voorzien de woningbouwcorporaties de bewoners van de betreffende woningen van een pakket met energiebesparende materialen ter waarde van € 40. Dit geldt uitsluitend voor de woningen met een energielabel E,D,C en B.’ Energieconvenant Kerkrade, pagina 2
g. Voorwaardelijke afspraken / vervolgafspraken Het is mogelijk dat partijen voorwaardelijke afspraken maken, omdat externe factoren het nakomen van de afspraken kunnen beïnvloeden. Een voorbeeld: ‘willen corporaties huurverhogingen vragen voor energiebesparingsinvesteringen, dan zal minimaal 70% van de huurders van het betreffende complex daarmee in moeten stemmen.’ Bij het maken van afspraken is dat niet altijd bekend. Daarnaast kunnen gemeente en corporaties ook afspreken nog zaken op te pakken die nog verder moeten worden uitgezocht. Dan gaat het vaak om intenties en vervolgactiviteiten die het karakter hebben van procesafspraken. Voorbeeld vervolgafspraak: ‘Gemeente en woningcorporaties sluiten (op termijn) verdere verbeteringen van de huidige woningvoorraad en nieuwbouw niet uit. Zo wordt actie ondernomen om subsidies voor milieuprojecten binnen te halen. Verder is de gemeente bereid om een externe adviseur in te zetten. Deze gaat de woningcorporaties ondersteunen bij het behalen van een zo groot mogelijk milieurendement bij renovatie- en nieuwbouwprojecten.’ Convenant ’s-Hertogenbosch, pagina 8
h. Procesafspraken Wanneer partijen op één of meer bepaalde punten niet tot concrete afspraken kunnen komen, is een veel gebruikte uitweg het maken van procesafspraken. Dat wil zeggen dat men afspreekt op welke wijze en binnen welke termijn men tot een afspraak wil komen. Voorbeeld procesafspraak: • Vivare-Westervoort: ‘De gemeente en Vivare gaan samen onderzoeken op welke wijze energiezuinig gedrag van bewoners kan worden gestimuleerd. Belangrijke vragen in deze verkenning: op welke doelgroep moet de inzet zich richten, welke aanpak past hierbij en wat is de inzet (menskracht, financieel, etc.) van beide partijen hierin?’ Woonconvenant 2010-2014, pagina 15-16
- 31 -
i.
Experiment-afspraken In lastige situatie kunnen partijen ook een afspraak maken om op beperkte schaal een afspraak uit te proberen, deze zorgvuldig te evalueren en op grond daarvan te besluiten deze afspraak al of niet over een groter geheel uit te rollen. Voorbeeld experiment afspraak: technische innovaties in bestaande voorraad ‘Zayaz en de gemeente zullen gezamenlijk verkennen welke technische innovaties de verdere verbetering van de energetische kwaliteit van woningen mogelijk maken. Hierbij wordt aan drie innovaties gedacht: de zogeheten ‘passief huis’- technologie (zie ook verderop) voor met name bestaande woningen; de innovatieve aanpak van renovatie die overlast voor bewoners sterk reduceert; nieuwe isolatietechnieken en -methoden. Met kansrijke nieuwe technieken zullen pilotprojecten worden uitgevoerd.’ Convenant ’s-Hertogenbosch, pagina 7
DIFFERENTIATIE IN WONINGEN EN LOCATIES j.
Verschillende accenten Partijen leggen vast op welk deel van de corporatievoorraad welke afspraken en welke fasering van toepassing zijn. De afspraken kunnen dan betrekking hebben op: • Concrete woningtypen: eengezinswoningen, portiek/etagewoningen, (middel)hoogbouw, aanleunwoningen etc.. • Concrete bouwjaren. • Concrete straten, buurten, wijken of dorpen. De selectie zal gestoeld moeten zijn op gemeentelijk beleid en corporatiebeleid. Daarbij zullen naast de huidige energie(on)zuinigheid ook zaken als de bouwkundige en woontechnische kwaliteit, de toekomstige marktpositie, de koppeling aan het groot onderhoudsplan en de relatie met aandachtsgebieden een belangrijke rol kunnen spelen. In Helmond worden gebiedsgerichte energievisies opgesteld door de gemeente en corporaties, zodat niet alle wijken over een kam worden geschoren en er maatwerk per wijk / complex mogelijk is. Prestatieafspraken, pagina 9
INZET EN KOSTEN k. Personele inzet / organisatie Partijen leggen vast welke personele inzet zij zullen plegen bij de monitoring en evaluatie van de afspraken en of de gemeente ook een taak zal vervullen bij de uitvoering van de afspraken. Soms wordt er een aparte projectorganisatie opgetuigd om de doelen te bereiken, zoals in Tilburg:
- 32 -
‘De uitvoering van dit convenant vindt plaats via een projectstructuur met een stuurgroep en projectgroep. Toegevoegd aan de projectgroep is een projectcoördinator. Deze draagt zorg voor de ‘dagelijkse’ coördinatie van de uitvoering van het energieconvenant en ontlast daarmee de individuele leden van de projectgroep. De uitvoering van de projecten staat onder aansturing van de projectgroep en de projectcoördinator; de verantwoordelijkheid van de uitvoering van projecten en resultaten ligt bij de deelnemende organisaties.’ Energieconvenant Tilburg, pagina 21
l.
Investeringen Partijen geven aan hoe de investeringen, die met het maken, monitoren en evalueren van de afspraken gemoeid zijn, over de partijen verdeeld worden. Ook legt men vast welke financiële bijdrage de gemeente eventueel bij de uitvoering van de maatregelen zal inzetten. Voorbeeld afspraak met financiële component • ‘(…) Woningstichting Venlo-Blerick (WVB) heeft besloten circa 1.600 cv-installaties vroegtijdig te vervangen en de looptijd van deze installaties te verkorten van 21 naar 15 jaar. Voor de komende vijf jaar betekent dit een inhaalslag die een aanzienlijk reductie in CO2 uitstoot zal opleveren en een aanzienlijke besparing voor de huurders in energielasten (circa € 25 per aansluiting per maand) met zich brengt. Investering: WVB: circa € 5.000.000; Gemeente: Eigen verantwoordelijkheid corporaties. Gemeente is bereid in de jaarlijkse experimenten bij te dragen, afhankelijk van de projectafspraken. PM’ Strak akkoord gemeente Venlo, pagina 21 •
‘De gemeente zal via het jaarlijkse bestedingsplan vanaf 2012 in de reserve herstructurering een budgetaandeel afzonderen. Dit is specifiek bestemd om samen met de corporaties een substantieel energiebesparingprogramma, gericht op de bestaande sociale woningvoorraad en vooral de primaire doelgroep daarbinnen, tot stand te brengen. (…) Vooruitlopend op deze structurele financieringsbron zal de gemeente € 1 miljoen vrijmaken uit de reserve volkshuisvesting om snel met het programma van start te kunnen gaan.’ Convenant Wonen Tilburg, pagina 13
- 33 -
Verwijzingen Informatie over het meten: • Wat kunt u met het energieprestatielabel? van Agentschap NL • Labelen van corporatiewoningen, WK 2020 • Informatie over rekenmethoden besparingsscenario’s van Meer met minder • Informatie over afwegingsmodel Fimaren (Financieel en Maatschappelijk Rendement van energie-investeringen) • Verkennend onderzoek technische innovaties energiebesparing • Informatie over EPL score in de Woonvisie gemeente Asten (pagina 39) en prestatieafspraken van gemeente Ede (pagina 10) • Kansrijke aanpak in gebouwgebonden energiebesparing, van Meer met minder • Informatie over landelijke voorbeeldprojecten, door provincie Gelderland Doel en fasering • Energieconvenant Kerkrade, pagina 2 • Woonconvenant Westervoort, pagina 15-16 • Prestatieafspraken ’s-Hertogenbosch, pagina 7-8 Differentiatie in woningen en locaties • Prestatieafspraken Helmond, pagina 9 Inzet en kosten • Energieconvenant Tilburg, pagina 21 • Strak akkoord gemeente Venlo, pagina 21 • Convenant Wonen Tilburg, pagina 13 Convenant Wonen Tilburg, pagina 13 Convenant Wonen Tilburg
- 34 -
7. LUIK 5. ENERGIE EN BEWONERSGEDRAG 7.1.
Thema 5.1: Energielasten en huurders
Van huren naar woonlasten Uit veel woningmarktonderzoek blijkt dat de keuze voor een woning niet of nauwelijks wordt beïnvloed door energiezuinigheid. Dat geldt zowel voor eigenaar-bewoners als voor huurders. Ook zittende huurders blijken in veel gevallen niet zozeer te denken in termen van totale woonlasten, maar de huur en de overige woonlasten gescheiden te benaderen. In het verlengde hiervan blijkt dat huurders vaak moeite hebben om een huurverhoging te accepteren als gevolg van energiebesparingsmaatregelen door de corporatie. Dat brengt sommige corporaties ertoe om dit soort ingrepen dan maar geheel voor eigen rekening te nemen. En dat lijkt niet terecht, omdat de huurders er immers zelf voordeel van hebben. Er is corporaties, en ook gemeenten, veel aan gelegen om ook huurders meer in termen van woonlasten dan in termen van huren te laten redeneren. De verwachte verdere stijging van de energielasten zal daartoe ongetwijfeld bijdragen. Daar kunnen we echter niet op wachten. Een actieve communicatiestrategie van zowel gemeenten als corporaties is van groot belang. De inzet van beide partijen is dus een belangrijk onderwerp in de prestatieafspraken. Het convenant van gemeente Tilburg is een voorbeeld waarin het thema woonlasten is uitgewerkt tot afspraken. Daarmee worden al successen geboekt, zo gaan de Tilburgse corporaties in 2011 800 huurwoningen energiezuinig maken. Zie persbericht. Energiezuinig bewonersgedrag Al maak je een woning nog zo energiezuinig, het feitelijk gedrag van bewoners kan een belangrijk deel van de effecten daarvan teniet doen. Het bewonersgedrag is dus een belangrijke factor, die het aanbrengen van energiebesparende bouwkundige voorzieningen zal moeten ondersteunen om maximaal besparingsrendement te behalen. Ook daarbij moet niet worden gewacht op nog verder gestegen energieprijzen en zal een communicatietraject ingezet moeten worden, waarbij zowel gemeenten als corporaties in kunnen participeren. Lees meer over de invloed van bewonersgedrag op energiegebruik.
7.2.
Thema 5.2: Wat is een effectieve communicatiestrategie?
Het is gebleken dat algemene informatieverstrekking en voorlichting (via folders, tv of andere middelen) slechts beperkt effect hebben en niet of nauwelijks tot gedragsverandering leiden. Er zijn specifieke acties noodzakelijk om bewonersgedrag te beïnvloeden. De belangrijkste zijn: • (Beg)inspraak Goede samenwerking bij onderhoud en het verbeteren van de leefbaarheid in buurten gaat vooraf aan specifieke projectplannen. Met het (beg)inspraaktraject
- 35 -
van de bewoners op de plannen kan niet vroeg genoeg worden begonnen. WK 2020 Factsheet ‘Draagvlak bewoners voor energierenovatie’ zet enkele successtrategieën op een rij. Ook Aeneas heeft een toolkit ontwikkeld met tips voor bewonerscommunicatie. •
Aansprekende voorbeelden in informele leiders De theorie van de ‘two-step-flow-of-information’ geeft aan dat het aanwennen van ander gedrag nooit direct van ‘zender’ naar ‘ontvanger’ verloopt, maar altijd via een tussenstation. Informele leiders moeten het goede voorbeeld geven. Dat betekent dat je als corporatie (of gemeente) huurders moet zien te vinden, die door anderen als aansprekend voorbeeld worden gezien. Deze lijn kan vooral vruchtbaar zijn in situaties waarin huurders elkaar goed kennen en een zekere mate van betrokkenheid bij elkaar hebben. Daarin zou bijvoorbeeld een huurdersvereniging een belangrijke rol kunnen spelen.
•
Belonen Vooral waar onderlinge contacten tussen huurders zeer beperkt zijn, is ‘belonen van goed gedrag’ een optie. Elders in deze handreiking hebben we er op gewezen, dat energiebesparing (financieel) een gedeeld belang is van corporatie en huurder. Deze deling zou men tot uitdrukking kunnen laten komen door een beperkte huurverhoging bij energiebesparende ingrepen en een beloning bij extra zuinig gedrag.
•
Persoonlijk op maat gesneden advies Wat altijd beter werkt dan algemene informatieverstrekking is een persoonlijke benadering. Dit kan arbeidsintensief zijn, maar dat hoeft niet per se. Door het organiseren van een energiemarkt in een buurt of wijk waar maatregelen moeten worden getroffen, kan in één keer een grotere groep worden aangesproken. Uiteraard zullen aanbieders van informatie en advies bewoners actief moeten aanspreken en herhaaldelijk de boodschap verkondigen. Daarnaast zal men ook selectief moeten zijn bij de selectie van de informatieverstrekkers en gesprekspartners. Bij voorkeur zijn dit onder andere de mensen van de corporatie, aannemer, installatiebedrijf etc. die zich gaan bezighouden met de betreffende renovatie. ‘Succesverhalen van andere bewoners uit een vergelijkbare buurt / met een vergelijkbare woning hebben vaak ook een positief effect’, aldus de manager Technisch beheer van woningcorporatie Wold & Waard.
•
Samenwerken met verschillende partijen Samenwerking met partijen zoals energieleveranciers, bouwers, installateurs en het huurplatform is te allen tijde van groot belang. Energieleveranciers kunnen het energiegebruik in kaart brengen en monitoren. Een voorbeeld is het instrument ‘Energie in beeld’ ontwikkeld door Liander en Enexis. Daarnaast kunnen energiebedrijven en installateurs meedenken over eventuele technische (communicatie) hulpmiddelen, zoals de ‘slimme meters’. Hiermee kunnen bewoners een beter en frequenter inzicht krijgen in hun energiegebruik, waardoor besparingen inzichtelijk worden en bewoners hun woongedrag kunnen bijsturen om de energierekening omlaag te brengen.
- 36 -
Een voorbeeld van een interactief bespaarprogramma voor bewoners van deelnemende corporaties en gemeenten is BeterPeter. ‘Peter’ helpt u met het opstellen van een persoonlijk actieplan voor energiebesparing.
Daarnaast is het van belang om draagvlak voor energiebesparing onder verschillende partijen te winnen. Het huurplatform behartigt in eerste instantie de belangen van de huurders, maar kan daarnaast een bijdrage leveren in de communicatie richting de achterban. •
•
7.3.
Het initiatief www.degroenemug.nl is opgezet door verschillende partijen, waaronder Pré Wonen en Elan Wonen, die samen een doel willen bereiken: Haarlem is in 2030 een klimaatneutrale stad! Een leuke en zeer informatieve website waar van allerlei informatie te vinden is over energie en duurzaamheid: van convenant tot duurzame tentoonstellingen en bouwprojecten… Lees hier over de afspraken in het convenant. Een ander gezamenlijk initiatief, gefaciliteerd door de provincie Limburg en het Rijk, is het Omschakelpunt. 24 gemeenten en de Provincie Limburg hebben in 2009 het Omschakelconvenant ondertekend waarin is afgesproken om voor zo’n € 4 miljoen energieprojecten uit te voeren in de periode tot maart 2013. Klik hier voor het Omschakelconvenant.
Thema 5.3: Waarover afspraken te maken?
In de prestatieafspraken kunnen in het verlengde van het voorgaande afspraken worden opgenomen over: •
De algemene informatieverstrekking Het ligt voor de hand dat de gemeente hierin een belangrijke rol speelt. Algemene voorlichting, zowel aan huurders als eigenaar-bewoners ligt immers voornamelijk op haar pad.
•
Belonen van goed gedrag In beginsel is dit een zaak van de corporaties. Er zijn echter gemeenten die ook een zij het beperkte - financiële bijdrage willen leveren, zowel ten behoeve van eigenaarbewoners als van huurders. In dat geval gaat het doorgaans om eenmalige bijdragen.
•
Voorbeelden, persoonlijk advies, samenwerking Het selecteren en benaderen van aansprekende voorbeeldfiguren, het verstrekken van op maat gesneden adviezen en de samenwerking met de energieleveranciers liggen vanzelfsprekend op de weg van de corporaties.
- 37 -
De buurt+bus wordt door corporatie De Woonmensen ingezet voor tijdens buurtfeesten, spreekuren en onderhoudsprojecten. De bus biedt informatie en heeft zelfs zonnepanelen op het dak waarmee het nut van zonne-energie meteen zichtbaar is voor busbezoekers.
Een voorbeeld van een aansprekend affiche van corporatie Ymere: duidelijke taal en gratis toegang houdt het laagdrempelig.
Verwijzingen Communicatie: gezamenlijke initiatieven • Convenant Haarlem, incl. website De Groene Mug • Convenant omschakelgemeenten, inclusief website Omschakelpunt Tips bewonerscommunicatie: • Handreiking energiebesparing door gedragsverandering • Tips over bewonerscommunicatie, Tools bewonerscommunicatie bij duurzame verbetering • Do’s en don’ts o,a. over bewonerscommunicatie, van Meer met minder • Aanbiedingsbrief energiemaatregelen aan bewoner en informatiefolder over energiemaatregelen voor bewoners, van corporatie Wold & Waard • Voorbeeld van een energiekrant voor bewoners van Wonen Limburg • Energiemaatregelen bij woningverbetering, website Woonwaard • Slimme meters: Een slimme meter is een elektriciteitsmeter met ingebouwde informatie- en communicatietechnologie. Het zijn digitale apparaten, in tegenstelling tot de analoge draaistroommeters. Een slimme meter vervangt de oude analoge kilowattuurmeter. Daarnaast wordt de bestaande gasmeter voorzien van een digitaal afleesapparaat, zodat ook het gasverbruik digitaal bemeterd wordt (Wikipedia).
- 38 -
8. LUIK 6. MONITORING EN EVALUATIE 8.1.
Geen afspraken zonder monitoring en evaluatie
In vrijwel alle luiken komt het onderwerp ‘monitoring en evaluatie’ één of meerdere keren aan de orde. Daaruit kun je het grote belang hiervan bij prestatieafspraken afleiden. Logisch, want afspraken hebben geen zin als je niet onafhankelijk, objectief en systematisch meet wat er feitelijk gebeurt en als je niet de bereidheid hebt om openlijk met de contractpartners te evalueren en waar nodig de afspraken bij te stellen. In LUIK 1 hebben we al aangegeven wat de plaats van monitoring en evaluatie is binnen de cyclus van prestatieafspraken:
8.2.
Thema 6.1: Monitoring
Onder monitoring verstaan we het meten van de realisering van de prestatieafspraken. Monitoring start met de uitvoering van een nulmeting. Het zal duidelijk zijn dat hoe scherper en eenduidiger de afspraken zijn, des te beter de meting kan plaatsvinden. SMART formuleren = SMART meten. Ook LUIK 4 gaat in op het meten. Wat te meten: ‘output’ of ‘outcome’? Dat meten kan plaatsvinden op twee niveaus: • Het meten van de ‘output’: is het aantal handelingen uitgevoerd, dat is afgesproken? Of met een concreet voorbeeld: zijn in wijk A bij 100 woningen energiebesparende maatregelen genomen conform de afgesproken investeringen? • Het meten van de ‘outcome’: hebben de uitgevoerde handelingen ook het gewenste effect gehad? Of concreter: zijn met de gerealiseerde investeringen ook 100 woningen in wijk A van label C naar label B gebracht? Het is van belang om tevoren in de afspraken zelf op te nemen waaraan afgemeten moet worden of aan de afspraken is voldaan en welke marges daarbij acceptabel zijn. Idealiter gaat het natuurlijk om de ‘outcome’. Maar niet altijd is het effect van maatregelen meetbaar of op de kortere termijn al zichtbaar. Men kan dan ‘suboptimaal’ genoegen nemen met zicht op de ‘output’. Wat te meten: inhoud of proces? Goede prestatieafspraken bevatten uiteraard inhoudelijke afspraken om te komen tot energiebesparing. Daarnaast is er ook belangrijke aandacht besteed aan procesmatige aspecten inzake de betrokken partijen, de procesopzet, etc. Vanwege het cyclische karakter van prestatieafspraken is het immers van belang om ook het proces te monitoren en te kunnen evalueren. Het spreekt vanzelf dat het ‘meten’ van de procesaspecten globaler plaatsvindt (en zonder nulmeting) dan van de inhoudelijke resultaten, waar het SMART meten veel meer op zijn plaats is.
- 39 -
Voorbeelden monitoring(safspraken): • Voorbeeld Haaglanden: ‘Partijen leveren jaarlijks hun bijdrage aan de Woningmarktmonitor Haaglanden. Voor gemeenten houdt dit in invulling van de woningbouwprogrammeringslijsten. De SVH brengt hiervoor conform het protocol monitorgegevens in, aangevuld met de benodigde gegevens ten aanzien van herstructurering, verkoop en nieuwbouw naar prijsklassen, (sterren)classificatie Toegankelijkheid en Energielabel. Dit maakt het mogelijk om, samen met andere marktpartijen, de ontwikkelingen van nieuwbouw en de herstructurering te volgen en eventueel tijdig bij te sturen.’ Regionale Prestatieafspraken 2010-2014, p. 11 • Zie hier een voorbeeld van monitoringsopzet gemeente Helmond.
Hoe te meten? De informatie over het proces komt uiteraard van beide partijen. Het meten van de inhoudelijke resultaten vereist voor het overgrote deel informatie van de corporatie(s). Doorgaans zal deze informatie op basis van goed vertrouwen worden geleverd en beoordeeld. Het is echter de vraag of goed vertrouwen als regel een goed uitgangspunt is bij de controle op het nakomen van afspraken. Het aanwijzen van een onafhankelijke instantie is als algemeen uitgangspunt te verkiezen. Ook landelijk is er een Monitor Energiebesparing Corporatiewoningen opgezet. Deze meet de voortgang van het energiebesparingsbeleid, uitgedrukt in energielabels. Uitgangspunt zijn de doelen zoals omschreven in het Convenant Corporatiesector 2008. De monitor wordt uitgevoerd door Aedes en resulteert in een halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan het Ministerie van BKZ. Klik hier voor meer informatie.
Hoe vaak te meten? De meetfrequentie is verschillend bij ‘output’- en ‘outcome’-metingen. De ‘outputmeting’ kan als het ware permanent plaatsvinden. Aan het eind van een jaar kan op grond daarvan dan de staat worden opgemaakt: 100 woningen à € 10.000 per woning afgesproken + € 1mln in 100 woningen besteed aan energiebesparing = afspraak nagekomen. Bij ‘outcome-metingen’ ligt dat anders. We moeten dan meten of die 100 woningen daadwerkelijk label B hebben na uitvoering van de maatregelen. Het daadwerkelijke effect in vergelijking met de nulmeting komt daarmee pas later boven water en men kan niet permanent de voortgang meten, doch slechts zo’n 1x per jaar. Draagvlak creëren onder bewoners en het beïnvloeden van gedragsverandering is een interessant thema om afspraken over te maken, en belangrijk, maar tegelijkertijd ook erg lastig om te monitoren. Want wat zijn nu goede methoden om de effecten van een bewonerscampagne te meten? In opdracht van het Agentschap NL heeft onderzoeksbureau Rescon daarvoor een monitorings-protocol gedragsverandering opgesteld om het effect van de gepleegde inzet (en middelen) te kunnen onderbouwen en te verantwoorden en om aanknopingspunten te verschaffen voor de inrichting van eventuele vervolgactiviteiten.
8.3.
Thema 6.2: Evaluatie
Onder evaluatie verstaan we de beoordeling van de resultaten van de van prestatieafspraken. Het tijdstip van evaluatie wordt in de afspraken vastgelegd.
- 40 -
Grote en kleine evaluatie We onderscheiden een grote en een kleine evaluatie: • De grote evaluatie: we gaan uit van meerjarige prestatieafspraken voor een periode van vier jaar. Deze afspraken worden na vier jaar geëvalueerd. Basis daarvoor zijn de monitoringsresultaten, de ‘kleine’ evaluaties en alle overige relevante informatie. Bij de grote evaluatie wordt bepaald hoe partijen verder willen. Dit zal in den regel uitmonden in een nieuwe set afspraken voor de vier jaar daarna. • De kleine evaluaties: éénmaal per jaar vindt een tussentijdse evaluatie plaats op grond van de dan bekende monitoringsinformatie. Partijen bespreken de inhoudelijke en procesmatige resultaten en bezien of er aanpassingen moeten komen in de voorgenomen activiteiten in het komende jaar. De afspraken worden dan niet helemaal op de schop genomen, maar hoogstens partieel bijgesteld. Te evalueren onderwerpen In hoofdlijnen is het van belang de volgende thema’s in de evaluatie te betrekken: • De behaalde ‘output’. • De behaalde ‘outcome’. • De relatie tussen de investeringen en de resultaten. • De consequenties van geconstateerde afwijkingen van afspraken. • Succes- en faalfactoren in proces en uitvoering. • De herijking van de bestaande afspraken cq de toevoeging van nieuwe. • Het procesverloop. • Het verloop en de organisatie van de monitoring. Het is zinvol met enige regelmaat succes- en faalfactoren te bespreken. Hiermee wordt structureel aandacht besteed aan het verbreden en verdiepen van kennis en vaardigheden bij de partners en wordt de samenwerking versterkt.
Na de evaluatie is de cirkel rond en kan de start plaatsvinden van de nieuwe cyclus. Verwijzingen Monitoring • Voorbeeld monitoren prestatieafspraken Helmond-Woonpartners • Monitoringsprotocol gedragsverandering, door ResCon, research & consultancy
- 41 -
- 42 -
9. LUIK 7. CHECKLIST De LUIKEN 1 tot en met 6 geven de attentiepunten aan die van belang zijn voor gemeenten en corporaties die prestatieafspraken over energiebesparing willen maken of daar reeds in betrokken zijn. In dit LUIK 7 voegen we die attentiepunten als een checklist samen in één overzicht. Bij elk checkpunt verwijzen we naar de desbetreffende passage in de LUIKEN 1 tot en met 6. Thema
Nr. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
1. Procesmatige uitgangspunten
1.5.
1.6. 1.7. 1.8. 1.9. 1.10. 1.11.
1.12.
1.13.
1.14
2. Aard van de beoogde afspraken
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5.
Checkpunt Hoe verloopt de huidige praktijk van algemene prestatieafspraken in de gemeente of de regio? Welke partijen moet ik bij het proces betrekken? Is er een voldoende vertrouwensbasis tussen deze partijen? Wanneer kan ik het beste aanhaken met prestatieafspraken over energiebesparing? Hoe kan ik het beste aanhaken? Binnen de afspraken of met verwijzing naar een apart document met afspraken over energiebesparing Wie moet ik betrekken bij de afspraken inzake energiebesparing? Is er voldoende vertrouwensbasis tussen deze ‘energie’partijen? Is er gelijkwaardigheid tussen de gesprekspartners aan de onderhandelingstafel? Hebben de onderhandelingspartners voldoende mandaat cq onderhandelingsmarge? Hebben partijen een gedeelde visie op het beoogde procesverloop? Zijn partijen het eens over een open wederzijdse informatie- uitwisseling vooraf en tijdens de uitvoering van de afspraken? Zijn de partijen het eens over de organisatie van de monitoring en de eisen die daaraan gesteld moeten worden? Zijn de partijen het eens over het opnemen van procedures in geval afspraken niet worden nagekomen en voor onverhoopte conflicten. Zijn partijen het eens over de wijze van formele bekrachtiging van de afspraken. Hebben de partijen een gedeelde visie op de status van de te maken afspraken? Hebben de partijen een gemeenschappelijk beeld van de looptijd van de te maken afspraken? Is er overeenstemming over wederzijdsheid van de afspraken? Zijn partijen uit op collectieve afspraken in geval van meerdere corporaties of 1-op-1-afspraken? Zijn partijen uit op globale of meer gedetailleerde afspraken? Wat is de beoogde mate van SMARTness?
- 43 -
Te vinden in LUIK 1, § 3.1. LUIK 1, § 3.1. en 3.3. LUIK 1, § 3.3. LUIK 1, § 3.4. LUIK 1, § 3.2.
LUIK 1, § 3.5. LUIK 1, § 3.3. LUIK 1, § 3.1. en § 3.3. LUIK 1, § 3.3 LUIK 1, § 3.3 LUIK 1, § 3.3. en 3.4. LUIK 1, § 3.4., LUIK 4, § 4.3. en LUIK 6, § 8.2. LUIK 3, § 5.3.
LUIK 1, § 3.1. LUIK 1, § 3.4. LUIK 1, § 3.4. LUIK 1, § 3.3. LUIK 1, § 3.5. LUIK 1, § 3.5. en LUIK 6, § 6.2
4. Strategische doelen
3. Algemene inhoud van de afspraken
Thema
Nr. 3.1. 3.2.
3.3.
3.4.
4.1.
Welke strategische doelen inzake energiebesparing hebben partijen in termen van: • Relatie met (inter)nationale afspraken en context • Wat op een termijn van 10 jaar moet zijn bereikt • Voor welke delen van het lokale corporatiebezit
5.1.
Maken we alleen afspraken over het wat of ook over het hoe? Welke meeteenheden hanteren wij voor energiebesparing? Meten we alleen de ‘outcome’ of ook de ‘output’? Hoe voeren we de nulmeting uit en wie doe dat? Hoe voeren we de monitoring uit en wie doet dat?
5.2.
5. Operationele afspraken
5.3. 5.4. 5.5.
5.6.
5.7. 5.8.
5.9.
6. Bewonersgedrag
6.1. 6.2.
7.1. 7. Evaluatie
Checkpunt Hebben de partijen een gedeelde visie op de opgave? Zijn de partijen op de hoogte van elkaars inhoudelijke vertrekpunten/worteling en daarmee samenhangende belangen? Hebben partijen zicht op de actuele lokale of regionale volkshuisvestingsthema’s en hun eventuele samenhang met het energievraagstuk? Wat doen we met thema’s waarover partijen niet tot inhoudelijke afspraken kunnen komen?
7.2. 7.3.
Wat willen we precies bereiken in termen van de gekozen meeteenheden qua • Volume (hoeveel woningen)? • Fasering (per jaar)? • Woningtypen? • Bouwjaren? • Geografische eenheden: buurten, wijken, dorpen, straten of gemeenten in geval van regionale afspraken? • Woonomgeving? Welke selectiecriteria hanteren we daarbij? Welke marges in realisering van de afspraken vinden we aanvaardbaar? Gaan we voorwaardelijke afspraken, experimenteerafspraken en/of procesafspraken maken als we er niet in slagen eenduidige inhoudelijke afspraken te maken? Zijn partijen het eens over afspraken inzake de inzet van personele en financiële middelen? Zijn partijen het eens over de strategieën en in te zetten middelen voor gedragsbeïnvloeding van huurders? Zijn partijen het eens over de taakverdeling bij de gedragsbeïnvloeding van huurders?
Zijn partijen het eens over de frequentie van grote en kleine evaluaties? Zijn partijen het te voren eens over de onderwerpen die in ieder geval in de evaluaties betrokken moeten worden? Zijn partijen het eens over de procedure die gevolgd moet worden bij discrepanties tussen afspraken en behaalde resultaten?
- 44 -
Te vinden in LUIK 1,§ 3.3. LUIK 1, § 3.1.
LUIK 2
LUIK 1, § 3.3. en LUIK 4, § 6.3. LUIK 3
LUIK 4, § 6.1. LUIK 4, § 6.3. LUIK 6, § 8.2. LUIK 4, § 6.3. LUIK 4, § 6.3. en LUIK 6, § 8.2. LUIK 4, § 6.3.
LUIK 4, § 6.3. LUIK 4, § 6.3.
LUIK 4, § 6.3. LUIK 5, § 7.1. en 7.2. LUIK 5, § 7.3.
LUIK 6, § 8.2. LUIK 6, § 8.3. LUIK 1, § 3.4. en LUIK 6, § 8.3.
- 45 -